Omlegging N201
Bestemmingsplan - gemeente De Ronde Venen
Onherroepelijk op 23-02-2010 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
Plan:
het Bestemmingsplan 'Omlegging N201 De Ronde Venen' van de gemeente De Ronde Venen.
Bestemmingsplan:
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO met de bijbehorende regels
Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
Antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
Antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
Aquaduct:
watervoerende tunnelbak met een onderdoorgang voor verkeer.
Bebouwing:
één of meerdere gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
Bestaand:
- a. bij bebouwing: bebouwing zoals aangegeven op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning.
- b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen:
besluit van 20 november 1981, houdende uitvoering van de artikelen 82-86 van de Wet geluidhinder (Stb. 1979, 99).
Bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
Bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.
Bouwen:
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
Bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel.
Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
Bouwwerk:
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Faunapassage:
voorziening die de passage van wegen, groenvoorzieningen en water mogelijk maakt
Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Geluidbelasting vanwege het wegverkeer:
de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte en of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
Hogere grenswaarde:
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder.
Kampeermiddelen:
- a. tenten, kampeerauto's of caravans;
- b. enige andere onderkomens of enige andere voertuigen of gewezen voertuigen of gedeelten ervan, voorzover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning is vereist, een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijef elders hebben.
Kunstwerken:
civieltechnische bouwwerken als viaducten, (loop)bruggen, aquaducten en dergelijke.
Moterbrandstofverkooppunt: .
een verkooppunt van motorbrandstoffen met de daarbij behorende detailhandel en service aan motorvoertuigen, waaronder begrepen een wasstraat, verzorgingsplaatsen, alsmede in- en uitritten.
Nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
Onderkomens:
de voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, caravans, kampeerauto's, tenten en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
Peil:
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. in andere gevallen: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitende maaiveld.
Voorkeursgrenswaarde:
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder.
Wet geluidhinder:
Wet van 16 februari 1979, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
De bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
De breedte van veetunnels en faunapassages:
De afstand tussen de binnenwerkse bouwonderdelen.
De hoogte van een antenne-installatie:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de antenne-installatie.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplantingen;
- c. paden;
- d. waterlopen, waterpartijen en taluds,
ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
- e. verhardingen;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. infilatratievoorzieningen;
- h. bouwwerken geen gebouw zijnde.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeer met bijbehorende kunstwerken en voorzieningen met dien verstande dat:
- 1. de inrichting van het wegtracé moet voldoen aan het concept Duurzaam Veilig
- 2. de weg wordt uitgevoerd als twee maal één rijstrook
- 3. de kruising met de parallelweg wordt uitgevoerd als gelijkvloerse kruising.
- b. een aquaduct, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'aquaduct';
- c. bermen en taluds;
- d. groenvoorzieningen;
- e. voet- en fietspaden;
- f. straatmeubilair;
- g. verkeersremmende maatregelen;
- h. geluidwerende voorzieningen;
- i. openbaar vervoer met bijbehorende voorzieningen;
- j. veetunnel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - veetunnel',
- k. calamiteitenroute, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - calamiteitenroute';
ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
- l. daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals duikers en lichtmasten;
- m. water, infiltratie- en groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging;
- b. waterhuishouding;
- c. waterlopen en waterpartijen, met dien verstande dat:
- 1. de verhouding van het talud van de waterlopen minimaal 1:3 dient te bedragen
- 2. de duikers van de wegkruisingen dienen een minimale diameter van 1 m. te hebben;
- d. infiltratievoorzieningen,
ten diensten van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. taluds, oevers, onderhoudsstroken en groenvoorzieningen;
- g. kruisingen, aquaducten en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Leiding - Brandstof
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. brandstofleiding,
ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen
Al hetgeen in deze regels omtrent de ondergeschikte bestemmingen binnen het gebied met de dubbelbestemming 'Leiding - Brandstof' is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar indien het voorover zulks, gehoord de beheerder van de leiding(en), verenigbaar is met het belang van de leiding(en).
6.3 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
6.4 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 6.3.1 en 6.3.2 en toestaan dat ten behoeve van de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
6.5 Aanlegvergunning
- a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Brandstof' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
- 2. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
- 3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
- 4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
- 5. diepploegen;
- 6. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de doeleindenomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
- 7. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
- b. Het onder 6.5.a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
- 1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
- c. Daarnaast zijn de werkzaamheden als bedoeld onder 6.5.a slechts toelaatbaar, mits:
- 1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- 2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 7 Leiding - Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. watertransportleiding,
ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen
Al hetgeen in deze regels omtrent de ondergeschikte bestemmingen binnen het gebied met de dubbelbestemming 'Leiding - Water' is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar indien het voorover zulks, gehoord de beheerder van de leiding(en), verenigbaar is met het belang van de leiding(en).
7.3 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
7.4 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 7.3.1 en 7.3.2 en toestaan dat ten behoeve van de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
7.5 Aanlegvergunning
- a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Water' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
- 2. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
- 3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
- 4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
- 5. diepploegen;
- 6. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de doeleindenomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
- 7. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
- b. Het onder 7.5.a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
- 1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
- c. Daarnaast zijn de werkzaamheden als bedoeld onder 7.5.a slechts toelaatbaar, mits:
- 1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- 2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 8 Waarde - Ecologie
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg van een faunapassage, met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde en tevens bestemd voor de andere aangewezen bestemmingen.
8.2 Bouwregels
Bouwwerken ten behoeve faunapassages zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' met een minimale hoogte van 1 m en een minimale breedte van 2 m.
Artikel 9 Waterstaat - Waterkering
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de waterkering en de waterhuishouding met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde en tevens bestemd voor de andere aangewezen bestemmingen.
9.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen
Al hetgeen in deze regels omtrent de ondergeschikte bestemmingen binnen het gebied met de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar indien het voorover zulks verenigbaar is met het belang van de waterkering.
9.3 Bouwregels
9.4 Aanlegvergunning
- a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Water' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
- 2. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
- 3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
- 4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
- 5. diepploegen;
- 6. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de doeleindenomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
- 7. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
- b. Het onder 9.4.a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
- 1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
- c. Daarnaast zijn de werkzaamheden als bedoeld onder 9.4.a slechts toelaatbaar, mits:
- 1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- 2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Ontheffingsregels
11.1 Ontheffing
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages.
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.
- c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
- d. de bestemmingsregels en toestaan dat nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje ten hoogste 50 m3 zal bedragen.
- e. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10 m.
- f. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 40 m.
- g. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaand dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers en lichtkappen, mits:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen.
- 2. de hoogte ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.
11.2 Voorwaarden ontheffing
Ontheffing wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voorzover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein.
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft.
De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Bij toepassing van de ontheffing- en wijzigingsbevoegdheden, zoals die onderdeel uitmaken van dit plan, dient de procedure zoals omschreven in afdeling 3.4 Awb in acht te worden genomen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar de aard en omvang niet worden vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd.
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.2 Ontheffing
Burgemeester en Wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergoten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
14.3 Overgangsregels ten aanzien van het gebruik
Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 14.3, te veranderen of laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- b. Indien het gebruik, als bedoeld in 14.3, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- c. 14.3 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Omlegging N201 De Ronde Venen'.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering d.d.
De voorzitter, De raadsgriffier,
......... ........
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Bestemmingsplan
Al meer dan 40 jaar wordt gesproken over de omlegging van de N201 tussen de A4 in de gemeente Haarlemmermeer en de A2 bij Vinkeveen. De huidige weg doorsnijdt de woonkernen van Aalsmeer, Uithoorn en Amstelhoek en is één van de drukste provinciale wegen van Nederland. Inmiddels is door de betrokken overheden een Regioakkoord vastgesteld waarin afspraken zijn gemaakt over de uitwerking en de realisatie van het project.
In november 2002 heeft de Stuurgroep N201 het 'Regioakkoord N201+' over het Masterplan N201 vastgesteld. Onderdelen van het project N201+ zijn onder meer de omlegging van de N201 ter hoogte van Aalsmeer en Uithoorn, de passage van het Amstel-Drechtkanaal (ook wel de Amstel genoemd) en de aansluiting van de omlegging op de bestaande N201 in de provincie Utrecht, middels een nieuw aan te leggen wegtracé in de gemeente De Ronde Venen (DRV).
In 1993 is door de provincies Utrecht en Noord-Holland gezamenlijk een m.e.r.-procedure1 gestart voor de omleiding Uithoorn. Het betrof toen het opstellen van een milieueffectrapport (MER) voor een langgerekt alternatief dat ten oosten van Mijdrecht terug zou worden geleid op de N201 (zie figuur 1.1). Deze MER is uitgebracht in april 1996 . De m.e.r.-procedure voor het MER-N201-Uithoorn 1996 is in het jaar 2002 afgerond met een positief toetsingsadvies van de Commissie voor de milieueffectrapportage (Cie-m.e.r.).
Omdat de financiële middelen voor de uitvoering van het oorspronkelijke Masterplan N201 niet toereikend zijn, zijn een aantal versoberingmaatregelen voorgesteld. Eén van deze versoberingmaatregelen is een nieuw tracé voor de omlegging Uithoorn-Oost. Dit tracé buigt ná de passage van de Amstel (vanuit het westen) direct in zuidwestelijke richting af en wordt bij Amstelhoek op de bestaande N201 aangesloten.
Dit nieuwe tracé voor de omlegging Uithoorn-Oost is een onderdeel van het gehele project N201+. Omdat de omlegging aan de oostzijde van de Amstel ook bestempeld is als autoweg, is de aanleg van deze weg m.e.r.-plichtig (conform het besluit m.e.r)2. In het hiervoor aangeduide “Regioakkoord N201+” is afgesproken dat voor dit nieuwe tracé een MER moet worden opgesteld, omdat in het MER N201 Uithoorn 1996 dit nieuwe tracé niet is behandeld.
In het besluit van Gedeputeerde Staten van provincie Utrecht d.d. 19 november 2002 is formeel besloten om voor het nieuwe tracé een m.e.r.-procedure te doorlopen.
In juni 2005 is de Milieueffectrapportage N201 Utrecht, Passage Amstelhoek aangeboden aan Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht. In het MER is het nieuwe tracé van de N201 ten zuid-oosten van de Amstel, vanaf de Amstelpassage tot aan de huidige N201 in de provincie Utrecht, als voorkeursalternatief gekozen.
Door Provinciale Staten van Noord-Holland en Gedeputeerde Staten van Utrecht is inmiddels besluitvorming geweest met betrekking tot de omlegging van de N201 om Aalsmeer en Uithoorn tót aan de Amstelpassage. Hiermee wordt ook het gemeenschappelijke belang bij de verlegging van de N201onderschreven uit oogpunt van verbetering van achtereenvolgens de leefbaarheid, de verkeersveiligheid en de bereikbaarheid van bestaande en toekomstige woongebieden en bedrijfsterreinen. Daarnaast zorgt de nieuwe N201 voor een evenwichtige economische ontwikkeling in de provincies Noord-Holland en Utrecht en de betrokken gemeenten.
Figuur 1.1 Langgerekt alternatief N201 (1993)
- 1. Indien m.e.r. met kleine letters aangegeven is wordt de procedure bedoeld. Indien MER met hoofdletters aangegeven is, wordt het milieueffectrapport bedoeld.
- 2. Volgens het besluit m.e.r. 1994 is de omlegging Uithoorn-Oost bestempeld als autoweg. Con-form de definitie van de wegenverkeerswet is de N201 echter geen autoweg.
1.2 Plangebied
Het plangebied waarin het tracé van de wegomlegging N201 is geprojecteerd ligt in het westelijke deel van de Polder de Eerste Bedijking der Mijdrechtse Droogmakerij. In figuur 1.2 is het plangebied aangegeven.
Figuur 1.2 Het plangebied
Het plangebied wordt globaal begrensd door respectievelijk:
- 1. de Amstel, ook wel Amstel-Drechtkanaal genoemd
- 2. de Veldweg
- 3. de Tweede Velddwarsweg
- 4. de Tienboerenweg
- 5. de zuidelijke berm van de huidige N201
Daarnaast is voor de aansluiting van de N201 op de Tweede Bedijking het plangebied vergroot. Dit gebied is beperkt door alleen het gebied op te nemen waarop veranderingen in wegen- en waterstructuur zijn voorzien.
1.3 Vigerende Bestemmingsplan
In het plangebied vigeert het Bestemmingsplan 'Buitengebied De Ronde Venen', vastgesteld op 22 september 2005 en goedgekeurd op 9 mei 2006. Deze geeft voor het plangebied de bestemming Agrarische doeleinden met landschappelijke en/of natuurwaarden.
1.4 Doel Bestemmingsplan
Het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied De Ronde Venen' maakt de planologische inpassing van de beoogde omlegging van de N201 mogelijk. Het plan biedt als zodanig de juridische basis voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied.
Het bestemmingsplan is globaal van opzet doordat de diverse onderdelen die een rol spelen bij de aanleg van de weg zijn samengepakt in een gebiedsbestemming verkeer. Alleen voor de watergangen is bewust de keuze gemaakt om deze te voorzien van een aparte functionele bestemming.
In de regels is aangegeven hoe de weg grosso modo wordt aangelegd. Hierbij kan worden gedacht aan het aantal rijstroken en onder welke voorwaarden de Amstelpassage tot stand zou moeten komen.
Op deze wijze kan in de toekomst de weg binnen de bestemmingsvlakken zoals aangegeven op de plankaart en de wettelijke randvoorwaarden zoals neergelegd in de Wet Geluidhinder op ondergeschikte onderdelen worden herzien zonder dat er een herziening van het bestemmingsplan is vereist.
Van het bestemmingsplan zijn de regels en de verbeelding bindend. Uit oogpunt van rechtszekerheid is de toelichting ook van belang. In de toelichting staan immers de beweegredenen en onderbouwing die geleid hebben tot de gekozen bestemmingen, alsmede de interpretatie en betekenis van de bestemming. In hoofdstuk 6 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de juridische planopzet van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Plangebied
2.1 Ligging En Gebruik Huidige N201
De N201 ligt op maaiveldhoogte. Vanaf de A4 tot aan Amstelhoek loopt de N201 door een overwegend verstedelijkt gebied. Bij de kruising met de Amstel (vanuit het westen) loopt de weg over een lage beweegbare brug. Voorbij Fort Amstelhoek opent zich het wijde landschap van de Polder de Eerste Bedijking. De N201 volgt hier een van de oudste wegen van De Ronde Venen, de Mijdrechtse Zuwe uit de Middeleeuwen. Bij de inpoldering van de Polder de Eerste Bedijking is deze zuwe gehandhaafd. De zuwe en N201 verdelen de Polder de Eerste Bedijking in twee ruimtelijke eenheden.
Op een gemiddelde werkdag in 2002 varieerde het totaal aantal voertuigen op de N201 in Uithoorn tussen de 19.000 en 25.800 motorvoertuigen per etmaal. Vanaf de Legmeerdijk tot aan Amstelhoek is de capaciteit van de wegvakken onvoldoende voor een goede verkeers-afwikkeling.
Uit de verkeersprognoses blijkt dat de gemiddelde etmaalintensiteit op een werkdag op de N201 zal toenemen. Dit geldt ook voor de avondspits.De hoge intensiteiten resulteren in een hoge verkeersonveiligheid in de kernen Uithoorn en Amstelhoek. Daarnaast moet vrachtverkeer naar het industrieterrein van Uithoorn en Mijdrecht door de kernen van Uithoorn en Amstelhoek rijden.
2.2 Landschap
In het gebied van de Ronde Venen zijn twee landschapstypen te onderscheiden, die elk een geheel eigen combinatie van natuurlijke en cultuurlijke eigenschappen hebben: het veenstroomlandschap en het droogmakerijenlandschap.
Het veenstroomlandschap bestaat uit de bovenlanden langs de Amstel, Amstel-Drechtkanaal en Kromme Mijdrecht. Het landschap bestaat uit relatief hooggelegen en smalle stroken (bovenlanden) tussen de oude veenstromen en de verveende en later drooggemaakte polders. In het plangebied liggen de bovenlanden langs de Amstel bij Amstelhoek. Tussen de bovenlanden en het aangrenzende droogmakerijenlandschap ligt een dijk, waardoor het hoogteverschil tussen deze twee landschapstypen sterk benadrukt wordt. Op een aantal plaatsen wordt de strokenverkaveling door brede sloten gemarkeerd. De grond is voornamelijk in gebruik als grasland. Langs de Amstel komt lintbebouwing voor.
Het overgrote deel van het plangebied ligt in de Polder de Eerste Bedijking der Mijdrechtse Droogmakerij, een fraai voorbeeld van een droogmakerij. De polder is één van de eerste 19e eeuwse droogmakerijen in de regio. Typerende structuurelementen en objecten zijn:
- de bedijking en de centrale hoofdwetering. Historische elementen (buiten het plangebied) zijn de dijken tussen de Eerste en Tweede Bedijking en Groot Mijdrecht.
- de ontginningswegen in de droogmakerij welke haaks staan op de verkaveling van de percelen binnen het plangebied: Tienboerenweg, Tweede Velddwarsweg en Middenweg, buiten het plangebied: Eerste Zijweg; onbeplante wegen en erven met beplanting als groene structurerende elementen; het middeleeuws verkavelde bovenland in een smalle zone langs de Amstel, behorend tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), om te vormen tot natuur; de langwerpig, noordwest en zuidoost lopende kavels; grote mate van openheid; de meeste bebouwing staat aan weerszijden van de Tienboerenweg.
In het plangebied staat aan de westzijde van de centrale wetering een bosschage; de hoger gelegen forten Waver-Amstel en Fort bij Uithoorn; de overgang (beleving hoogteverschil en andere verkaveling) van bovenland naar rationeel verkavelde droogmakerij. - het gemaal 'Generaal Eerste Bedijking' uit 1862. Tevens liggen in de polder nog gave restanten van de voormalige getijdekreken (kreekruggen), waarvan twee in het plangebied.
2.3 Ruimtegebruik
Het huidige ruimtegebruik in het plangebied bestaat met name uit weidegebied (grasland). Tussen de Amstelkade en de Ringdijk eerste bedijking en aan het weggetje vanaf de Tienboerenweg naar de Ringdijk eerste bedijking zijn drie percelen met een boomkwekerij gelegen. Aan weerszijden van het weggetje van de Tienboerenweg naar de Ringdijk staat een bosschage. De meeste bebouwing in het plangebied is te vinden langs de Tienboerenwegen de Amstel-kade.
2.4 Bodem
De bodemopbouw in het plangebied bestaat uit zeeklei- en veengebied. De zeeklei is in de loop der tijd eerst bedekt geraakt met veen. Dit veen werd ontgonnen, waarna de ontveningen werden drooggemalen. Het oude zeekleilandschap, met de ruggen van de voormalige getijdenkreken, kwam hierdoor weer aan de oppervlakte te liggen (zie paragraaf 4.3.1 en 4.3.2 uit het MER).
Op grond van de, in aardkundig opzicht, waardevolle kreekruggen heeft de provincie Utrecht in haar milieubeleidsplan 1993-1997 het grootste deel van de Polder de Eerste Bedijking aangewezen als bodembeschermingsgebied.
In het plangebied bevinden zich geen locaties waar bodemverontreiniging is geconstateerd. In paragraaf 5.3 wordt hier verder op ingegaan.
2.5 Waterhuishouding
Het nieuwe traject van de N201 kruist (van west naar oost) het Amstel-Drecht Kanaal (Amstelboezem) en vervolgens doorkruist het tracé het noordwestelijk deel van Polder De Eerste Bedijking.
Ten westen van het geplande tracé ligt de Bovenkerkerpolder waar het maaiveld varieert, met een gemiddelde van circa NAP -5,0 m. Ter plaatse van de locatie van de N201 in de polder Eerste Bedijking zijn geen bovenlanden (en geen tweede waterkering-veenkade) aanwezig. De maaiveldhoogte van de Polder De Eerste Bedijking is gelijk aan circa NAP -5,30 m. De daarnaast gelegen Polder Groot-Mijdrecht varieert in maaiveldhoogte van NAP -5,70 m tot NAP -6,2 m.
De strook langs de Amstel in de Bovenkerkerpolder ligt hoger en heeft een relatief hoger waterpeil van NAP –2,50 m. Polder De Eerste Bedijking is onderverdeeld in twee peilvakken. Ter hoogte van de Middenweg is de peilgrens.
De kwaliteit van het water wordt in belangrijke mate beïnvloed door het lokaal voorkomen van kwel dan wel infiltratie. Gesteld kan worden dat, voor zover bekend, het ondiepe grondwater in het hele studiegebied voedselrijk is. Polders met wegzijging worden gevoed met nutriëntrijk inlaatwater. Over het algemeen is het grondwater zoet, ook op grotere diepte, behalve in de polder Groot-Mijdrecht waar zowel diep als ondiep grondwater een hoog chloridegehalte heeft.
In het grondwater komen de nutriënten eveneens in hoge concentraties voor. Er is echter geen duidelijk verschil in nutriëntengehalte tussen polders met kwel en met inzijging. Dit is een aanwijzing dat nutriëntrijke kwel slechts ten delen een verklaring vormt voor de hoge nutriëntengehalten in het oppervlaktewater. In de Eerste Bedijking wordt de hoge concentratie nutriënten met name veroorzaakt door de landbouw.
Wat betreft de chloridegehalten kan er een duidelijkere relatie gelegd worden met het grondwater. In de polders met zoete kwel of de gebieden met inzijging zijn de chloridegehalten in het oppervlaktewater laag, terwijl in Polder Groot-Mijdrecht waar zoute kwel plaatsvindt de chloridegehalten van het oppervlaktewater duidelijk verhoogd zijn.
De directe omgeving van de huidige N201 is in de loop der tijd verontreinigd geraakt met zware metalen, PAK's en minerale oliën als gevolg van uitstoot door het gemotoriseerd wegverkeer. De verontreiniging is het grootst in een zone van circa 3 meter langs de weg.
2.6 Kabels En Leidingen
In het plangebied lopen, van west naar oost, aan de oostzijde van Amstelhoek en vervolgens langs de huidige N201 twee ondergrondse leidingen: watertransportleiding Rijn- en Kennemerland en een brandstofleiding van Defensie.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Algemeen
In het kader van dit bestemmingsplan is bezien in hoeverre de beoogde ontwikkeling past binnen het beleid van de verschillende overheden. Hiervoor is een aantal van toepassing zijnde beleidsnota's en plannen geanalyseerd, waarvan de belangrijkste conclusies en aanknopingspunten in dit hoofdstuk zijn opgenomen.
3.2 Rijks- En Provinciaal Beleid
In de Nota Ruimte3 is het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020. Het bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Hierin acht het rijk zich verantwoordelijk voor de gehele hoofdinfrastructuur en de daarbij passende basiskwaliteit. Bij de oplossing van knelpunten in de infrastructuur richt het rijk zich op de hoofdverbindingsassen boven knelpunten elders in de hoofdinfrastructuur. Deze strategie is verder uitgewerkt in de Nota Mobiliteit, welke is vastgesteld in februari 2006. Deze nota beschrijft het verkeers- en vervoersbeleid. Hierin staat dat wanneer er goede alternatieven aanwezig zijn voor de hoofdverbindingsassen, het wegennet minder gevoelig is voor verstoringen waardoor de betrouwbaarheid van de reistijd toeneemt. Het rijk zal daarom zorg dragen voor nieuwe parallelle verbindingen op de meest intensief gebruikte wegen. Hierbij wordt in de nota verwezen naar de N201 die als parallelle verbinding dient van de A9. In de Nota Ruimte staat dat congestie negatieve effecten heeft op de kracht en economische ontwikkeling van de nationale stedelijke netwerken en steden. De omlegging van de N201 sluit om deze redenen aan op het rijksbeleid.
De verlegging van de N201 is opgenomen in het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (Streekplan MIT – 2000) van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het rijk heeft hiermee de intentie kenbaar gemaakt een deel van de kosten voor haar rekening te nemen. Andere financieringsmogelijkheden biedt ook het plan Bereikbaarheidsoffensief Noordelijke Randstad (BONR – 2001).
In het Streekplan Utrecht 2005 – 2015 (vastgesteld december 2004) is het tracé van de nieuwe N201 in gemeente De Ronde Venen als 'nieuwe weginfrastructuur/in studie' op de plankaart aangegeven. In de toelichting van het streekplan staat vermeld dat de verkeersinfrastructuur, waaronder de bestaande N201, in de loop van de tijd steeds meer is belast en dat aanpassingen wenselijk en noodzakelijk zijn. De onderhavige omleiding van de N201 bij Uithoorn in de verbinding Amstelhoek – A2 is volgens het streekplan naast ontlasting van de kernen ook gericht op verbetering van de doorstroming van het verkeer. Het plangebied is het streekplan aangegeven als landelijk gebied en maakt deel uit van het Groene Hart. Vanuit het provinciaal beleid vraagt dit om een zorgvuldige inpassing van de nieuwe N201 in het omringende landschap.
De noodzaak tot omlegging van de N201 is ook verwoord in het Streekplan Noord-Holland Zuid (vastgesteld februari 2003), waarmee ook het interprovinciaal belang van deze omlegging wordt aangetoond.
Figuur 3.1 Plankaart Streekplan 2005-2015
Het Streekplan 2005-2015 maakt de omlegging van de N201 rechtstreeks mogelijk. De tekst heeft voldoende rechtstreekse grondslag voor de aanleg van de omleiding. Het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid is niet nodig.
Cultuurhistorie en Archeologie
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, kortweg 'het verdrag van Malta', is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. De uitgangspunten uit dit verdrag zijn opgenomen in de Monumentenwet. Uitgangspunt van deze regeling is het archeologische erfgoed waar mogelijk te behouden: bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Deze benadering ligt ook ten grondslag in de Nota Belvedere (1999). Vermeldenswaard is dat in de directe omgeving van het plangebied restanten van verdedigings-werken van de Stelling van Amsterdam liggen. Het beleid van de provincie Utrecht is verwoord in de Hoofdnota Cultuurhistorische hoofdstructuur en beleidsvisie (2002). Hierin valt het plangebied. Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (ROB ARCHIS) is het overgrote deel van het plangebied aangeduid als gebied met 'lage trefkans' (op archeologische vindplaatsen). Een uitzondering vormen de aanwezige kreekruggen. In paragraaf 5.2 wordt daar verder op ingegaan.
In 1999 is de Nota Belvedere verschenen, een beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. De doelstelling voor het beleid dat in deze nota wordt voorgestaan is een actief cultuurhistorisch beleid, waarbij cultuurhistorisch waardevolle elementen niet alleen worden 'ingepast' maar tevens richtinggevend en bepalend zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. In deze nota is de Stelling van Amsterdam aangewezen als een van de gebieden waar speciale aandacht naar uitgaat. De Stelling van Amsterdam is opgenomen op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO. De benodigde bescherming van dit erfgoed dient te worden geregeld in streek- en bestemmingsplan.
Waterhuishouding
Voor de onderhavige planontwikkeling is ook het beleid van provincie en rijk met betrekking tot de waterhuishouding van belang, ondermeer verwoord in de Vierde Nota waterhuishouding (1999) en het Provinciaal Waterhuishoudingsplan Utrecht (2004). Voor wat betreft de waterkwantiteit is het beleid gericht op het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Ten aanzien van de waterkwaliteit geldt schoonhouden, scheiden en afvoeren. In paragraaf 5.4 wordt beschreven hoe voor de planontwikkeling in het onderhavige plangebied met deze principes is omgegaan.
Bodem
Op basis van artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moet de gemeente nader onderzoek naar de gesteldheid van de bodem en het grondwater. In paragraaf 5.3 wordt hier nader op ingegaan. Er zijn vanuit de bodem- en grondwaterkwaliteit momenteel geen belemmeringen voor de aanleg van de weg.
Flora en Fauna
De Europese Unie heeft de Vogel- en Habitatrichtlijn uitgevaardigd. Deze richtlijn beoogt de biologische diversiteit op het grondgebied van de Europese Unie te waarborgen, door het instandhouden van de natuurlijke en halfnatuurlijke leefgebieden en wilde flora en fauna. In het kader van deze richtlijnen zijn door de Nederlandse overheid gebieden aangewezen die als speciale beschermingszone worden aangemerkt (Flora en faunawet 2002). Het onderhavige plangebied maakt geen deel uit van een speciale beschermingszone of is niet in de directe omgeving hiervan gelegen (externe werking). Wel herbergt het plangebied natuurwaarden. In paragraaf 5.5 wordt hier nader op ingegaan.
Natuur en Landschap
Het rijksbeleid inzake natuur en landschap is verwoord in het Structuurschema Groene Ruimte (1995). Het beleid is gericht op een duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig gebruik in het landelijk gebied, onder andere in de vorm van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden.
De provincie Utrecht heeft in haar Beleidsplan Natuur en Landschap (1992) langs de Amstel een zone van riet- en moerasvegetatie gedacht. Tevens biedt deze strook in de visie van de provincie Utrecht een ecologische verbinding voor het westelijk deel van De Ronde Venen. De polder de Eerste Bedijking blijft een belangrijke functie voor de landbouw (grasland) houden, terwijl de strook langs de Amstelkade natuur wordt. Het beleidsplan Natuur en Landschap is inmiddels achterhaald door het plan 'De Venen' (1998) onderdeel van het Strategisch Groenproject in het Groene Hart en de EHS. Gegeven de aard van het omringende landschap, dient de nieuwe N201 zorgvuldig te worden ingepast.
Geluid
De Wet geluidhinder stelt eisen aan de geluidbelasting van geluidgevoelige objecten. Geluidgevoelige objecten zijn bijvoorbeeld woningen, scholen en ziekenhuizen. Bedrijven zijn niet geluidgevoelig. In de Wet geluidhinder is regelgeving voor wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai opgenomen.
In het kader van de MER voor de onderhavige omlegging van de N201 heeft akoestisch onderzoek plaatsgevonden. In paragraaf 5.6 wordt ingegaan op de resultaten.
Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer is een nieuw hoofdstuk opgenomen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk wordt wel de 'Wet luchtkwaliteit' genoemd en is op 15 november 2007 in werking getreden. Het Besluit luchtkwaliteit 2005 is hiermee ingetrokken.
De wet voorziet in een aanpak die erop is gericht om door middel van een stelsel van programma's van maatregelen en plannen de luchtkwaliteit in Nederland in overeenstemming te brengen met de grenswaarden van de richtlijnen. De regie van dit stelsel van programma's en plannen wordt gevoerd door het Rijk aan de hand van een nationaal programma van maatregelen. Bij de besluitvorming over bepaalde bouwprojecten of aanleg van nieuwe infrastructuur moet worden getoetst of het project in betekenende mate bijdraagt aan de overschrijding van de grenswaarden.
Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven - daar waar het het aspect luchtkwaliteit betreft - worden uitgevoerd als aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan.
- grenswaarde 3 worden niet overschreden, of
- per saldo verbetert de luchtkwaliteit of blijft tenminste gelijk, of
- het initiatief draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit, of
- het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
In paragraaf 5.7 wordt verder ingegaan op het voor de weg verrichte onderzoek.
Externe Veiligheid
Op basis van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen en de Nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen wegverkeer bestaat de verplichting om onderzoek te doen naar de gevolgen van externe veiligheid ten gevolge van de aanleg van de weg. In paragraaf 5.8 wordt hier nader op ingegaan.
Kabels en leidingen
Op basis van de Nota Regels voor Ruimte moet in het kader van het bestemmingsplan onderzoek plaatsvinden naar de aanwezigheid van planologisch relevante kabels en leidingen. In dit kader is vooral van belang om te onderzoeken wat de gevolgen zijn van de aanwezigheid van de leiding voor bestaande en toekomstige ontwikkelingen. Hierbij dient te worden bekeken of zich grotere groepen mensen gedurende langere tijd kunnen ophouden binnen de daarvoor geldende toetsingsafstanden. Daarnaast dienen de afspraken over het zakelijk recht in de vorm van een bebouwingsvrije zone te worden vertaald naar het bestemmingsplan. In paragraaf 5.9 is dit nader uitgewerkt.
- 3. Op achtereenvolgens 17 mei 2005 en 17 januari 2006 hebben de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal ingestemd met de Nota Ruimte 'Ruimte voor ontwikkeling'
3.3 Regionaal En Gemeentelijk Beleid
Gedurende de afgelopen periode werkten betrokken gemeenten en de twee provincies Noord-Holland en Utrecht samen aan de voorbereiding en realisering van de nieuwe N201.
Als eerste stap hiertoe is het Masterplan N201+ (1996) opgesteld. Dit masterplan is gericht op een betere bereikbaarheid in combinatie met maatregelen voor de veiligheid en leefbaarheid om de kwaliteit van wonen en werken te vergroten. Het masterplan is op maat gesneden voor de gemeenten. Voor De Ronde Venen betekent dit onder meer geen extra doorgaand verkeer door de dorpskernen, een snellere route voor vrachtverkeer richting A9/A4 en een afname van de geluidsoverlast en verkeersonveiligheid bij Amstelhoek.
Vanaf 1996 heeft vervolgens stapsgewijs besluitvorming plaatsgevonden met betrekking tot de nieuwe N201. In dit verband kan onder andere worden genoemd het tekenen van de Bestuursovereenkomst en start van het Projectbureau N201+ in 2001 en de vaststelling van het Regioakkoord N201+ in 2002 door de Stuurgroep N201+, waarin ook de gemeente De Ronde Venen is vertegenwoordigd. Met het sluiten van dit akkoord zet de stuurgroep een streep onder meer dan 40 jaar discussie over de N201. Het vraagstuk van de bereikbaarheid van Mainport Schiphol overschrijdt het belang van de regio. Daarom heeft de stuurgroep met succes een beroep gedaan op aanvullende financiering van Den Haag.
Figuur 3.2 Overzicht ligging nieuwe N201 met bijbehorende projecten
Met actieve deelname aan de Stuurgroep N201+ onderschrijft de gemeente De Ronde Venen het belang van de omlegging van de N201. In 2004 heeft de gemeente haar planologische medewerking toegezegd voor de uitvoering het Realisatiebesluit N201+. De gemeenteraad heeft zich in dit kader uitgesproken voor een aquaduct als wijze waarop de Amstelpassage moet worden uitgevoerd.
Realisering van de nieuwe N201 is niet voorzien in het vigerende bestemmingsplan. Dit geldt ook voor het in opstelling zijnde nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied. Het plangebied is in dit plan bestemd voor agrarische doeleinden met landschappelijke en/of natuurwaarden. Ook wordt melding gemaakt van de cultuurhistorische betekenis van het omringende gebied als onderdeel van de Stelling van Amsterdam. Het bovenstaande betekent dat zorgvuldige inpassing van de nieuwe N201 vereist is. Hiertoe heeft de gemeente meegewerkt aan onderzoek en besluitvorming met betrekking tot de MER N201, Passage Amstelhoek die in opdracht van de provincie Utrecht is opgesteld (2005). Het MER heeft geresulteerd in een voorkeursvariant. Met de opstelling van het voorliggende bestemmingsplan maakt de gemeente De Ronde Venen de realisering van deze variant planologisch-juridisch mogelijk. In hoofdstuk 5 van de voorliggende toelichting wordt nader ingegaan op de resultaten van het MER.
Momenteel onderzoekt de gemeente de mogelijkheden om de bestaande industrielocatie Amstel te Amstelhoek verder geschikt te maken voor het uitplaatsen van overlast veroorzakende bedrijven. Ten noorden van de nieuwe N201 is een parallelweg voorzien die de huidige bedrijven aan de Amstel gaat ontsluiten, hetgeen ook mogelijkheden biedt voor een nieuwe bedrijfslocatie.
De omlegging N201 doorsnijdt de ter plaatse aanwezige smalle EHS-zone. Aan de orde is de vraag of wezenlijke waarden en kenmerken significante schade lijden door de ingreep. Daarbij gaat het om een gebied dat wel als EHS is begrensd, maar een agrarisch gebruik kent en op de plankaart een agrarische bestemming heeft. Bij de ingreep van de omlegging N201 dient dan ook alleen rekening te worden gehouden met de actuele natuurwaarden en niet met de potentiële natuurwaarden. De actuele natuurwaarden zijn onderzocht zoals het voorontwerp-bestemmingsplan aangeeft. Hieruit blijkt dat de aanwezige soorten geen nadeel ondervinden van de aanleg van de weg. Toch worden er mitigerende maatregelen getroffen in de zin van het aanbrengen van enige faunapassages, waarmee de gevolgen van ingreep van de wegaanleg voor de fauna worden geminimaliseerd. De minimum omvang van de faunapassages worden in overleg met de provincie Utrecht vastgesteld.
3.4 Conclusie
De provincie Noord-Holland is initiatiefnemer voor de omlegging van de N201. Dit initiatief is al vroegtijdig door de verschillende overheidsorganen en bestuurslagen ondersteund in verschillende beleidsnota's en akkoorden. Het in dit hoofdstuk geschetste beleidskader werpt geen belemmeringen op voor de realisatie van de N201. De belangenafweging voor de milieuaspecten zoals genoemd in paragraaf 3.2 is nader uitgewerkt in hoofdstuk 5 Milieu.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Algemeen
Voor het tracé en het verkeerskundige ontwerp van de te verleggen N201 is, zoals eerder gemeld, door de provincie Noord-Holland en de betrokken gemeenten een Bestuursovereenkomst opgesteld (2001). In dit hoofdstuk wordt volstaan met de voor het bestemmingsplan relevante hoofdlijnen.
4.2 Alternatieven
In het kader van het MER N201 Utrecht, Passage Amstelhoek (2005) is een afweging gemaakt tussen de volgende alternatieven voor de omlegging van de N201:
- 1. Nulalternatief
- 2. Omleidingsalternatief volgens tracé Tienboerenweg(alternatief A)
- 3. Omleidingsalternatief volgens tracé tussen Tienboerenwegen Amstel (alternatief B)
- 4. Omleidingsalternatief volgens het Regioakkoord (alternatief R)
- 5. Voorkeuralternatief MER-Uithoorn 1996 (langgerekt alternatief)
- 6. Meest milieuvriendelijk alternatief (MMA)
Figuur 4.1 Kaart alternatieven
Het MER heeft geresulteerd in de keuze voor variant B. Variant B wordt ook wel gezien als mensgerichte MMA-variant in tegenstelling tot variant A dat gezien wordt als natuurgerichte MMA-variant.
Variant B is gekozen vanwege het feit dat deze variant meer mensgericht is. Het tracé ligt verder van de woonbebouwing af. Het gekozen tracé veroorzaakt minder geluidhinder en visuele hinder. Op het gehele tracé is slechts op één locatie een klein geluidschermen nodig. Dit geluidscherm is qua hoogte en inbreuk op het landschap in overeenstemming met de uitgangspunten van deze variant namelijk het openhouden van het landschap.
4.3 Tracé Nieuwe N201
Na de Amstelpassage buigt het gekozen voorkeursalternatief uit de MER (tracé B) meteen af richting de N201 en is gelegen ongeveer halverwege tussen de Tienboerenweg en de Amstelkade (circa 250 meter ten noordwesten van de Tienboerenweg).
Behalve bij de Amstelpassage zijn bij dit alternatief verder geen geluidsreducerende schermen nodig. Ongeveer ter hoogte van het huidige kruispunt N201 met de Tienboerenweg, takt de omlegging weer aan op de huidige N201.
De Mijdrechtse Zuwe en de Tienboerenweg zijn vanaf het omleidingsalternatief te bereiken via twee gelijkvloerse kruispunten. Het kruispunt met de Mijdrechtse Zuwe en de Tienboerenweg is gelegen nabij het bestaande kruispunt met de Tienboerenweg. Het kruispunt met de Tienboerenweg is gelegen op het tracé van het weggetje naar Tienboerenweg nummer 15b, dan wel de Ringdijk Eerste Bedijking. Om de percelen, gelegen tussen het omleidingsalternatief B en de Ringdijk Eerste Bedijking, te kunnen bereiken is aan de westzijde van het alternatief vanaf het kruispunt met de Tienboerenweg een parallelweg gepland.
Figuur 4.2 Voorkeursalternatief tracé B
Op basis van de Wet geluidhinder (zie voor een nadere uitwerking paragraaf 5.6) zal ter hoogte van de kruising Tienboerenweg en Mijdrechtse Zuwe (bestaande N201) een geluidsreducerend scherm worden geplaatst ten einde de geluidsbelasting op de nabij gelegen woningen aan de Mijdrechtse Zuwe tot de voorkeursgrenswaarde te beperken. Bij het ontwerp van het geluidsscherm zal rekening worden gehouden met de eisen die worden gesteld aan de landschappelijke inpassing. Gebaseerd op onderzoek van M+P (rapportnummer M+P.PW.08.01.2) is gekozen voor een laag geluidsscherm met een hoogte van 1,1 meter (ten opzichte van wegniveau) ter hoogte van de nabij gelegen woningen aan de Mijdrechtse Zuwe (zie figuur 4.3). Het scherm dient gesloten te worden uitgevoerd met een voldoende geluidswering. Hiertoe is een massa van ten minste 20 kg/m2 nodig. Het scherm kan desgewenst akoestisch hard worden uitgevoerd.
Figuur 4.3 Ligging geluidsscherm kruising Tienboerenweg en Mijdrechtse Zuwe
Het tracé wordt uitgevoerd als 2x 1 rijstrook van elk 3,25 meter breed, met een gescheiden middenberm van 0,95 meter breed (volgens het concept voor gebiedsontsluitingswegen van Duurzaam Veilig). De weg is 8,3 meter breed en ligt circa 0,85 meter boven maaiveld. Het snelheidsregime bedraagt 80 km/uur. Het dwarsprofiel is als volgt ingedeeld:
Figuur 4.4 Dwarsdoorsnee tracé A,B, en R
Door het realiseren van een omlegging rondom Uithoorn wijzigen de verkeersstromen. Het verkeer wordt over nieuwe infrastructuur geleid, waardoor het bestaande wegennet over het algemeen wordt ontlast. De verkeersveiligheid zal als gevolg hiervan verbeteren.
Over de Amstelkade wordt ten behoeve van dit project een calamiteitenweg aangelegd. Deze weg is noodzakelijk om het aquaduct te allen tijde bereikbaar te houden. Bijvoorbeeld voor hulpdiensten en voor het bedienen van de noodkering ten tijde van een grote calamiteit. De weg zal een landschappelijk karakter krijgen. Voor het beheer en het onderhoud aan de pompkelder en noodkering van het aquaduct is vanaf de N201 een aparte dienstweg aangelegd.
4.4 Aansluiting Bestaande N201 Op Tweede Bedijking
Het plangebied is vergroot door de aansluiting van de N201 naar de Tweede Bedijking op te nemen in dit bestemmingsplan. Deze aansluiting is voorzien in de provinciale afspraken voor aan de N201. In onderstaand figuur is de situatietekening opgenomen voor deze locatie. Naar aanleiding van de binnengekomen zienswijzen is besloten om de toegangsweg naar het fort op een andere wijze vorm te geven zodat deze toegangsweg beter aansluit op de bestaande inrichting van het fort. Figuur 4.5 Herinrichting Amstelhoek; Rotonde N201-Amsteldijk; bron Grontmij 10 maart 2009
Hoofdstuk 5 Milieu
5.1 Algemeen
Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:
- cultuurhistorie en archeologie
- bodem
- waterhuishouding
- flora en fauna
- geluid
- lucht
- externe veiligheid
- kabels en leidingen
Voor de verschillende aspecten is separaat onderzoek (onder andere in het MER) verricht, of nog in opstelling. In dit hoofdstuk wordt volstaan met de voor dit bestemmingsplan relevante conclusies.
5.2 Cultuurhistorie En Archeologie
Cultuurhistorie
In het kader van het MER heeft onderzoek plaatsgevonden naar de cultuurhistorische en archeologische betekenis van het plangebied. Daaruit is ondermeer gebleken dat de Polder de Eerste Bedijking, waarin het plangebied is gelegen, een fraai voorbeeld is van een droogmakerij met al zijn specifieke kenmerken (bedijking, dwarse ontginningswegen, langwerpige kavels en bebouwing). Als zodanig heeft de polder als geheel zowel een grote landschappelijke als cultuurhistorische waarde. Dit geldt ook voor de overblijfselen van de kreekruggen.
De aanleg van de N201 veroorzaakt een scheiding in de agrarische gronden. Om de bereikbaarheid van beide gebieden te behouden wordt een veetunnel aangelegd. De constructie van een veetunnel is vergelijkbaar met een fietstunnel en zal verlaagd worden aangebracht onder de N201 door en twee kleine watergangen. De N201 kan daarbij op hetzelfde niveau worden uitgevoerd. Dit ook in navolging van het MER waarin is gepleit voor behoud van het open karakter van de polder.
In de directe omgeving van het plangebied liggen elementen van de Stelling van Amsterdam (Werelderfgoedlijst). Dit zijn de Amstel met Fort Amstelhoek en Fort Waver-Amstel. Ter hoogte van Nieuw ter Schelling wordt een militaire versterking (in de vorm van een verhoging) vermoed. Vanaf deze verhoging zou een deel van het geïnundeerde gebied met geschut te bestrijken zijn.
Archeologie
In het plangebied zijn tot nu toe geen archeologische vindplaatsen geconstateerd. Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (ROB ARCHIS) is het overgrote deel van het plangebied aangeduid als gebied met 'lage trefkans' (op archeologische vindplaatsen). Een uitzondering vormen de aanwezige fossiele veenstromen die zijn opgevuld met klei (kreekruggen). Deze zijn aangeduid als gebied met 'hoge trefkans' (op archeologische vindplaatsen, zie figuur 5.1).
Figuur 5.1 Archeologische basiskaart
Verrichte onderzoeken
Uit het bureauonderzoek is naar voren gekomen dat in het plangebied een tweetal kreekruggen aanwezig zijn die nader onderzocht dienen te worden.
Om de conclusies uit het bureauonderzoek (BO) te controleren, is een inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen (IVO-B) verricht. Doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van mogelijke archeologische waarden binnen het plangebied. In september en oktober 2005 heeft het IVO-B plaatsgevonden in het tracé van de N201 in de buurt van de Tienboerenweg bij Amstelhoek.
Het veldwerk is in twee fasen uitgevoerd in twee delen van het tracé van de geplande N201, waar zich de uit het BO bekende kreekruggen bevinden. Vanwege de verwachting op het aantreffen van archeologische waarden uit het Neolithicum is er relatief intensief geboord.
Naast het booronderzoek is ook gesproken met verschillende grondeigenaren binnen het plangebied, waarbij is geïnformeerd naar eventuele verstorende werkzaamheden. Uit deze gesprekken kwam naar voren, dat het gebied ter hoogte van de westelijke kreekrug in het verleden geëgaliseerd is. De kreekrug is in het verleden wel zichtbaar geweest. Ook is de bovengrond van de hogere delen gebruikt om enkele sloten mee te dempen.
Veldwerk eerste fase
Tijdens de eerste fase van het karterende booronderzoek zijn de aanwezige kreekruggen verder in kaart gebracht en is gekeken of deze onverstoord in de ondergrond aanwezig waren.
Uit de kartering bleek, dat de meest oostelijk gelegen kreekrug zeer goed bewaard is gebleven. De westelijke rug is in het veld niet meer waarneembaar. De kreekrug is in het verleden geëgaliseerd en voor een deel gebruikt om enkele sloten mee te dempen. De bovengrond is ter hoogte van deze kreekrug aanmerkelijk dieper verstoord, daarnaast kan in het boorprofiel geen duidelijke kreekrug met oeverwallen meer worden waargenomen. Als gevolg van bovenstaande verstoringen zijn mogelijke aanwezige archeologische waarden hier waarschijnlijk vernietigd.
Naar aanleiding van deze resultaten is in overleg met de provinciale archeoloog van Utrecht besloten dat de oostelijke kreekrug nader onderzocht diende te worden met verdichtende boringen. De westelijke kreekrug is dusdanig verstoord, dat hier geen verder onderzoek noodzakelijk werd geacht.
Veldwerk tweede fase
De vrijwel onverstoorde oostelijke kreekrug is in het veld duidelijk als twee verhogingen (de oeverwallen) met daartussen een duidelijke depressie (de restgeul) waarneembaar. Uit de hoogtemetingen blijkt dat het totale hoogteverschil met de omgeving ruim 1 meter bedraagt. Tijdens de tweede fase is er op deze kreekrug een verdichtend onderzoek uitgevoerd.
In een tweetal boringen is op een diepte van 1,50 m -mv een afwijkende laag aangetroffen. Om meer zekerheid over de eventuele aan- of afwezigheid van menselijke activiteit te verkrijgen, is uit één boring een monster genomen voor een waarderend botanisch onderzoek. In het monster zijn vooral zaden aangetroffen van planten uit (natuurlijke) brakke milieus.
Geconcludeerd kan worden dat in het monster geen betrouwbare aanwijzingen zijn gevonden voor menselijke activiteit in de directe omgeving van de boring. Enkele houtskoolfragmentjes die in de boring zijn aangetroffen, zijn op zichzelf niet voldoende om hieruit de aanwezigheid van menselijke activiteit af te leiden. Bij de boringen zijn verder geen archeologische indicatoren of (mogelijke) cultuurlagen aangetroffen.
Conclusie veldwerk
De westelijke kreekrug is als gevolg van eerdere egaliseringswerkzaamheden ernstig verstoord. Hierdoor zijn mogelijk aanwezige archeologische waarden waarschijnlijk vernietigd. De oostelijke kreekrug is nog vrijwel onverstoord in de ondergrond van het plangebied aanwezig. Deze is als aardkundig fenomeen visueel zeer goed herkenbaar, maar komt ook in het boorprofiel goed naar voren. Er bestaat een kans dat er archeologisch waarden op de intacte kreekrug aanwezig zijn.
Eindconclusie
Gezien de nog steeds aanwezige potentie van het plangebied ter plaatse van de oostelijke, intacte kreekrug, lijkt het noodzakelijk hier verder archeologisch onderzoek uit te voeren. Om een indruk te krijgen van de aard en omvang van de mogelijke archeologische sporen en resten is in overleg met de provinciale archeoloog van de provincie Utrecht en de gemeente afgesproken dat de toekomstige bouwwerkzaamheden onder begeleiding van een archeoloog moeten plaatsvinden. Eventuele benodigde vervolgonderzoeken kunnen worden afgerond voordat de weg in de nabije toekomst zal worden gerealiseerd en vormen daarmee geen belemmering voor de uiteindelijke aanleg van de weg.
De vergroting van het plangebied ter hoogte van het fort voor de aansluiting van de N201 op de Tweede Bedijking ligt in een gebied met een zeer lage trefkans. Derhalve is daar geen nader onderzoek nodig.
5.3 Bodem
Bestaande situatie
In het plangebied bevinden zich geen locaties waar bodemverontreiniging is geconstateerd. Binnen het geplande tracé bevinden zich geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Het tracé doorkruist de volgende locaties waar mogelijkerwijs sprake kan zijn van bodemverontreiniging:
- voormalige spoorbaan Mijdrecht-Uithoorn
- diverse bestaande sloten, slibkwaliteit: maximaal klasse 2
- enkele gedempte sloten (kwaliteit dempingmateriaal onbekend)
Op grond van artikel 28 van de Wet bodembescherming dient bij de veronderstelde slootdempingen een NEN 5740 bodemonderzoek uitgevoerd te worden om zodoende uit te sluiten dat men tijdens de uitvoering illegaal saneert (worst case scenario). Indien er onverhoopt gevallen van verontreinigingen worden aangetroffen dan is een weg in het algemeen een passende IBC saneringsmaatregel. De weg kan men meestal dan boven op de aangetroffen verontreiniging aanbrengen om zodoende het contact met de verontreiniging te voorkomen. Uiteraard is dit ook afhankelijk van de civieltechnische aspecten van de verontreinigde grond. Afhankelijk van het wel of niet aanwezig zijn van dergelijke verontreinigingen, kan men vervolgens met een grondbalans bekijken in hoeverre er bij de eventuele verontreinigde stukken ook ontgravingen moeten plaatsvinden. Mocht dit het geval zijn, dan dient men zoveel mogelijk de te ontgraven verontreinigde grond binnen het 'geval' te herschikken (horizontaal en of verticaal) om op die manier dure afvoer te voorkomen. Dergelijke plannen dienen dan, indien er gevallen van verontreinigingen worden aangetroffen, wel vooraf met de provincie Utrecht te worden afgestemd. Het is volgens de milieudienst niet nodig dat bovenstaand onderzoek al wordt uitgevoerd vóórdat er een besluit over het bestemmingsplan wordt genomen; om deze reden hoeft er geen verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
De N201 is recent gerenoveerd waarbij men de busbaan en het asfalt van de bestaande N201 heeft vernieuwd. Destijds heeft men dat traject op de grond van de toen geldende regelgeving uitgevoerd. Het voorgenomen traject moet thans nog worden aangelegd en sluit dan gedeeltelijk aan op het gerenoveerde gedeelte.
Bodembeleid
Voor wat betreft de chemische bodemkwaliteit wordt in het onderstaande ervan uitgegaan dat de huidige bodem maximaal licht verontreinigd is. Het volgende is van belang:
- Sinds 1-7-2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht. De N201 is een provinciale weg en wordt op grond van het gestelde in het Besluit bodemkwaliteit aangemerkt als een grootschalige toepassinglocatie. Tijdens het opbrengen van grond geldt dan de Maximale Waarden voor 'Industrie'. Dit geldt maximaal 10 meter vanaf de rand van het asfalt. Daarbuiten dient men te voldoen aan de waarden zoals vastgesteld in de Bodemfunctieklassenkaart (in dat geval moet men dan voldoen aan de achtergrondwaarden hetgeen bijna overeen komt met 'schone grond'). Er is thans ook nog overgangsrecht van toepassing waardoor bij grondverzet tot 1-1-2010 het grondverzet buiten de genoemde 10 meter grens aan het Bodembeheerplan en de vastgestelde Bodemkwaliteitskaart van de gemeente De Ronde Venen dient te voldoen.
- Op grond van de Wet milieubeheer verdient het in algemene zin de voorkeur het hergebruik van secundair materiaal te bevorderen.
Conclusie
De weg N201 is gelet op de bodemthema's een werk waarbij de bodem chemisch gezien belast mag zijn. Het biedt daarbij mogelijkheden om grond die men elders niet kan hergebruiken in een dergelijke constructie toe te passen. De weg wordt aangelegd in een veengebied en men dient dan rekening te houden met zettingen. In een klein gebied van de polder geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde. Wanneer men aan de slag gaat met de aanleg van de weg dan dient men op grond van artikel 28 van de Wet bodembescherming bij de veronderstelde slootdempingen een NEN 5740 bodemonderzoek uit te voeren om zodoende uit te sluiten dat men tijdens de uitvoering illegaal saneert (worst case scenario). Het is niet nodig dat dit onderzoek al wordt uitgevoerd vóórdat er een besluit over het bestemmingsplan wordt genomen.
Een weg heeft in algemene zin in de bodemregelgeving de minste beschermingsgraad en mag enigszins vervuild zijn.
5.4 Waterhuishouding
Proces
In 2005 heeft een watertoets plaatsgevonden. Hiertoe heeft in mei en juni 2005 overleg plaatsgevonden met het waterschap. De uit dit overleg verkregen uitgangspunten zijn verwerkt tot een berekening en verwerkt tot een concept waterparagraaf. Deze tekst is vervolgens toegestuurd naar het waterschap ter controle. Het commentaar van de drie betrokken afdelingen Waterkering, Beheer en onderhoud en Emissies is verwerkt in onderstaande waterparagraaf. De uitkomsten zijn verwerkt in de voorschriften en de verbeelding, door overeenkomstig de gemaakte afspraken op de verbeelding, gronden te bestemmen voor water.
Uitgangspunten voor waterhuishouding (en bestemmingsplan):
- tracé B met aquaduct (variant 11 uit MER Amstelpassage); aquaduct met één doorlopende waterkering en één noodkering in de vorm van een kanteldijk aan de westzijde en een noodkering aan de oostzijde
- wegbreedte N201 van 8,30 m (2 x 4,15 m), parallelweg 4,50 m, breedte verbindingsweg tussen Tienboerenweg en N201 van 6,20 m (2 x 3,10 m)
- bermbreedten langs N201-gedeelte van 7,00 m, inclusief talud naar sloot, voor opvang run-off water'' (berminfiltratie)
- nieuwe hoofdwatergang noordelijk van tracé en nieuwe bermsloot zuidelijk van tracé
- hoofdwatergang 5,00 m breed water, bermsloten 3,00 m breed water; taluds boven de waterlijn 1:3
- parallelweg om landbouwpercelen te kunnen bereiken
- plaatselijk door middel van te dempen- en nieuw te graven sloten de aangrenzende landbouwpercelen geschikt houden voor bedrijfsvoering
- beheer en onderhoud van alle watergangen, bermen en groen langs wegen en paden is voor rekening van de wegbeheerder
- er moet bij het maken van het bestek rekening worden gehouden met het CIW-rapport 'Afstromend wegwater' uit 2002
- wegprofielbreedte volgens principe van Duurzaam Veilig
Berekening
Nieuwe verharding van wegen, bouwwerken en paden: 35.000 m2.
Dit vereist een compensatie van 3.500 m2 water (10%).
Te dempen water: 5.000 m2.
Verplicht nieuw te graven water 8.500 m2.
Er wordt 15.000 m2 water gemaakt.
Het overschot aan water van 6.500 m2 wordt met name veroorzaakt door de verplichte aanleg van een hoofdwatergang van 5,00 m breed aan de noordzijde van het tracé, omdat er niet meer afgewaterd kan worden op de hoofdwatergang langs de Tienboerenweg.
Dwarsprofielen
Op basis van deze afspraken zijn de profielen zoals eergegeven in figuur 5.2 ontstaan:
Figuur 5.2 Dwarsprofielen N201 en dwarsverbinding met Tienboerenweg
Deze dwarsprofielen geven een beeld van de toekomstige inrichting van de N201 en de dwarsverbinding met de Tienboerenweg op de volgende locaties:
Figuur 5.3 Ligging dwarsprofielen Tienboerenweg
Aquaduct of brug
Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt gaat de voorkeur uit naar een aquaduct. Argumenten hierbij zijn de landschappelijke inpasbaarheid en het ruimtebeslag. Wat betreft ruimtebeslag gaat het vooral om het gemaal Noorderlegmeerpolder en de daarbij gelegen dienstwoningen, die bij een brug in gedrang komen. Tevens betekent een brug, vanwege het ruimtebeslag, waterhuishoudkundige belemmeringen en/of kostbare voorzieningen. Verder is de aanwezigheid van de ecologische verbindingszone in het bovenland langs de Amstel een reden om te kiezen voor een aquaduct. In de praktijk blijkt dat geluid en gebrek aan daglicht onder de brug een grote barrière vormen voor het functioneren van de verbindingszone.
Type aquaduct
Het aquaduct met een minimale gesloten lengte (100 meter) heeft alleen een gesloten deel onder de Amstel. De totale lengte is 620 meter. De vorm van de Amsteloevers wordt niet gewijzigd, wel is er ter plaatse van de dijk een betonnen wand, met aan één zijde de Amstel en aan de andere kant de U-bak waar de N201 door heen loopt. De diepte van het aquaduct wordt bepaald door de diepte van de Amstel en het profiel van de vrije ruimte van de N201.
Uit veiligheidsoverwegingen verdient het de voorkeur te kiezen voor een aquaduct waarbij de waterkering aan twee kanten bestaat uit een dijk, in plaats van een aquaduct met één of twee noodkeringen. Een noodkering is een schuif die de aquaductdoorsnede in geval van calamiteit kan afsluiten. Een doorlopende waterkering, zoals een dijk, heeft een kleinere faalkans (is veiliger) dan een noodkering. Bij een noodkering is er meer kans op falen, bijvoorbeeld door mechanische storingen, stroomuitval of menselijk handelen. Een aquaduct met alleen noodkeringen verhoogt de kans op overstroming van een polder, vanwege de mogelijkheid van storingen bij het sluiten van de kering en de reactietijd die nodig is voor het sluiten. Daar tegenover staat dat een aquaduct met alleen noodkeringen minder ruimte vraagt dan met kanteldijken. Ook vanuit landschappelijk oogpunt zijn noodkeringen te verkiezen boven kanteldijken. Een kanteldijk aan de westzijde van de Amstel is landschappelijk wel goed inpasbaar. Een kanteldijk aan de oostzijde van de Amstel kan een grotere verstoring betekenen van de daar geplande ecologische verbindingszone dan de aanleg van een noodkering.
De waterbeheerder heeft, alle aspecten afwegende, de voorkeur voor een aquaduct in de vorm van een kanteldijk aan de westzijde en een noodkering aan de oostzijde. De noodkering aan de oostzijde is een schuif, die een aantal meters boven de dijk uit steekt. Met de waterbeheerder zijn afspraken gemaakt over de vormgeving van de kunstwerken, de beschermingszones en de waterkerende dijk. In figuur 5.4 is de situatie in beeld gebracht. In de figuur 5.5 zijn twee doorsneden van het aquaduct ter plekke van de noodschuif zijn afgebeeld.
Figuur 5.4 Waterkering in relatie tot aquaduct
Aquaduct, waterkering en bestemmingsplan
Het aquaduct komt op de oostelijke oever voor het grootste deel te liggen in de bestemming 'primaire waterkering', zoals aangeduid in het bestemmingsplan Buitengebied van De Ronde Venen. Wanneer er om welke reden dan ook besloten wordt om geen aquaduct te bouwen, maar een brug, vervalt de aanleg van een noodkering op de oostelijke oever. In dat geval wordt de uit veiligheidsoogpunt beste optie gerealiseerd, namelijk een gewone dijk of kade, waarvan de vorm en hoogte wordt bepaald door de waterbeheerder. Ten aanzien van de noodkering dient het bestemmingsplan de bouw van schuiven mogelijk te maken.
Het aquaduct wordt gekruist door een fietspad langs de Amstel, gelegen in de functie 'primaire waterkering'. Dit fietspad is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied.
Overige aspecten ten aanzien van het aquaduct
Een aquaduct geeft geen verhoogd veiligheidsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over water of bij het scheepvaartverkeer in het algemeen. Tevens blijft de Amstel ter plaatse geschikt als staande mastroute voor de pleziervaart. Er wordt vanuit gegaan dat het aquaduct in-situ wordt gebouwd. De vaarwegbeheerder (Provincie Noord-Holland) heeft aangegeven dat het gedurende circa 1,5 jaar afsluiten van de halve vaarweg voor de scheepvaart geen onoplosbaar probleem vormt. Er wordt vanuit gegaan dat dit ook voor het Hoogheemraadschap geen probleem is. De bouw zorgt voor tijdelijke reductie van het doorstroomprofiel in de Amstel van 94 m2 en een afname van de bergingscapaciteit van 1.500 m3. Door aanleg beneden het grondwaterniveau zijn bemalingen nodig en zal in de omgeving van het aquaduct tijdelijke verdroging optreden. Tevens vinden er graafwerkzaamheden plaats ter plaatse van de rivierkruising en inritten; worden er paalfunderingen geslagen over de gehele lengte van de inritten en ter plaatse van de rivierkruising en komen er damwanden over de gehele lengte van de inritten en ter plaatse van de rivierkruising. Als het aquaduct gereed is zijn er geen nadelige effecten op het grondwater, doorstroomprofiel en bergingscapaciteit.
Figuur 5.5 Doorsneden Aquaduct en noodschuif
Emissies en Wvo-vergunning
Zoals aangegeven dient het CIW-rapport 'Afstromend wegwater' te worden gebruikt bij het maken van het bestek voor de omlegging. Een en ander betekent dat alles zoveel mogelijk dient te worden ingericht op berminfiltratie, waarmee emissies via run-off worden voorkomen. Bij bermen van 7,00 m breed langs de N201 (incl. talud) wordt daaraan voldaan. Bij viaducten en tunnels is er soms geen andere optie dan direct naar het oppervlaktewater af te voeren. In sommige van dit soort situaties zal er een beoordeling in het kader van de Wvo moeten plaatsvinden en is een vergunning nodig. Van belang is dat de aanvrager van de Wvo-vergunning voldoende duidelijk maakt er alles aan gedaan te hebben om directe lozing op het oppervlaktewater te voorkomen.
Verder mogen er bij de aanleg van de weg en het aquaduct geen uitlogende materialen worden gebruikt en moeten er maatregelen worden genomen om emissies door verwaaiing vanaf de weg tegen te gaan. Het gebruik van ZOAB is zeer effectief om de belasting door verwaaiing terug te dringen.
Vergroting plangebied
Het tracé van de om te leggen N201 in de Eerste Bedijking heeft een overcompensatie aan waterberging.
De 1.700 m2 nieuwe verharding bij de kruising N201-Ringdijk - Tweede Bedijking vraagt een watercompensatie van 170 m2. Door Waternet is aangegeven dat dit kan vallen binnen de overcompensatie in de Eerste Bedijking bij de aanleg van de N201.
Waternet wenst dat er in de strook langs het fort, waar nu ook een sloot ligt in het gemeentelijke bosje, een nieuwe volwaardige bermsloot wordt aangelegd (3,00 m waterbreedte, taluds 1:3), goed beheerbaar vanaf de weg. Deze sloot dient haar water te kunnen afvoeren, waarvoor de fortgracht het meest voor de hand ligt. Dit betekent een sloot van circa 25 meter door het fortterrein of een duiker van die lengte. Deze uitgangspunten zijn overgenomen door op de plankaart planologisch ruimte te laten voor de aanleg van de bedoelde watergang. Met het waterschap heeft hierover op 17 mei 2006 nader overleg plaatsgevonden.
5.5 Flora En Fauna
In het kader van de wet- en regelgeving voor natuur dient, voordat ergens ruimtelijke ingrepen plaatsvinden, te worden onderzocht of er beschermde natuurwaarden voorkomen en welke procedures moeten worden doorlopen. In het kader van de MER heeft een dergelijke toetsing plaatsgevonden.
In het kader van het voorontwerp zijn de resultaten van de MER voor het onderdeel flora en fauna weergegeven. Op basis van deze informatie is inzicht gegeven in de ter plaatse aanwezige situatie. Omdat de vanuit het MER gehanteerde gegevens niet meer actueel waren, is besloten om de natuurtoets voor het bestemmingsplan te laten actualiseren door de Grontmij. Dit is gedaan door de relevante loketten te raadplegen en een veldbezoek te brengen aan het plangebied. Op basis hiervan is besloten om voor vleermuizen een veldinventarisatie te laten uitvoeren. Adviesbureau Mertens B.V. heeft in opdracht van het projectbureau N201 een onderzoek uitgevoerd voor het aanvragen van een ontheffing.
Zowel Grontmij als adviesbureau Mertens B.V. (Grontmij referentie 99089237 - LaFors/MB Adviesbureau Mertens B.V. kenmerk 20070705) hebben bestaande bronnen geraadpleegd (websites: Natuurloket en Waarneming.nl), gegevens via de provincie Utrecht opgevraagd en veldonderzoek verricht. De veldinventarisaties zijn uitgevoerd in de periode oktober 2007 tot en met december 2008. In de onderzoeken is beoordeeld voor welke soorten ontheffing vereist is. In de Flora- en faunawet wordt onderscheid gemaakt tussen licht (tabel 1), matig (tabel 2) en zwaar (tabel 3) beschermde soorten. Een ontheffing is vereist voor matig en zwaar beschermde soorten omdat voor licht beschermde soorten een algemene vrijstelling geldt. Matig en zwaar beschermde soorten zijn aangetroffen/te verwachten onder de soortgroepen grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, broedvogels, vissen en amfibieën. Deze worden hieronder besproken (gebaseerd op beide onderzoeken).
Grondgebonden zoogdieren
Ter plaatse van de kruising is in het onderzoek van adviesbureau Mertens de zwaar beschermde waterspitsmuis vastgesteld. Deze soort leeft in de moerasruigte van de oevers van de Amstel. Ter plaatse van het leefgebied van de waterspitsmuis kruist de nieuwe N201 de Amstel. Op grond hiervan is het aannemelijk dat leefgebied verloren gaat in de aanlegfase. In de gebruiksfase worden de oevers echter doorgetrokken (de N201 kruist de Amstel door middel van een aquaduct) waardoor de nieuwe N201 geen barrière meer vormt en in meer of mindere mate ook weer leefgebied vormt. Aangezien echter leefgebied (tijdelijk) verloren gaat en er een verstorende werking van de plannen uitgaat, is een ontheffing van de Flora- en faunawet vereist.
Vleermuizen
Op basis van (eerdere) bureaustudies is bepaald dat een vleermuizeninventarisatie noodzakelijk is. Met name nabij Fort Academie Amstelhoek, waar de rotonde gerealiseerd moet worden. Daarom is naast het onderzoek van Mertens en het onderzoek van Grontmij een aparte vleermuizeninventarisatie uitgevoerd door een ecoloog van VanderHelm Milieubeheer B.V. (zie Van der Helm, rapport GRA80507, versie 2, december 2008). Ten behoeve van de vleermuisinventarisatie zijn vier inventarisatieronden verspreid over het seizoen uitgevoerd: van mei 2008 tot december 2008. Uit deze inventarisaties is naar voren gekomen dat er in de zomerperiode sprake is van een vaste rust- en verblijfplaats voor gewone dwergvleermuizen. Het gaat hier om een populatie van 10-15 vleermuizen. Er is een vliegroute vastgesteld langs de te realiseren rotonde. Er zijn geen overwinterende vleermuizen waargenomen.
Om verstoring van de vleermuizen te voorkomen wordt de overgang van het talud van de rotonde naar de weg voorzien van een heg of hekwerk van ongeveer 1,30 meter hoog. Hierdoor worden de vleermuizen in voldoende mate gevrijwaard van lichtverstoring. Gedurende de vleermuizeninventarisatie is de lichtintensiteit in het gebied inzichtelijk gemaakt, zodat deze als uitgangspunt kan dienen in het projectplan. Dit projectplan, waarin de te treffen maatregelen zijn uitgewerkt, is opgesteld door Adviesbureau Mertens B.V. Wanneer deze maatregelen in acht worden genomen is er geen sprake van verstoring. Om deze reden is er geen ontheffing voor vleermuizen vereist.
Broedvogels
In de directe nabijheid van het tracé zijn vijf territoria/nesten van Rode lijst vogelsoorten aangetroffen (graspieper (1), grutto (3) en steenuil (1). Deze soorten staan onder druk en nemen in aantal en/of verspreiding af. De steenuil is daarnaast een vogel die jaarrond gebruik maakt van een nestplaats en deze nestplaats wordt daarom ook jaarrond wettelijk beschermd onder de Flora- en faunawet. Met de aanleg en het gebruik van de nieuwe N201 zal er op deze soorten een verstorende werking uitgaan. Het wegtracé tast in geen van de gevallen de nestplaats aan. Aangezien er op de nestplaats van de steenuil een verstorende werking uitgaat, is een ontheffing van de Flora- en faunawet vereist. Het betreft hier namelijk een vaste rust- en verblijfplaats. De overige soorten (graspieper en grutto) hebben geen vaste rust- en verblijfplaats. Voor deze broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen moeten starten of moet worden voorkomen dat vogels tot nestelen komen. Zij zullen naar verwachting iets verder van het wegtracé tot broeden komen. Voor de steenuil wordt wel aanbevolen om vervangende nestlocaties te realiseren bij boeren langs de Tienboerenweg.
Vissen
Hierbij is de beschermde soort de kleine modderkruiper gevonden die in hoge dichtheid voorkomt in de parallelsloot van de Tienboerenweg. In de zijsloten komt de kleine modderkruiper in lage dichtheid voor. De aanleg van de N201 heeft geen invloed op de kleine modderkruiper die in hoge dichtheid in de parallelsloot langs de Tienboerenweg voorkomt. Er is echter wel invloed op de kleine modderkruiper die in de zijsloten voorkomt. Hier doorsnijdt de N201 het leefgebied van de kleine modderkruiper. Om deze reden is in het ontwerp parallel aan de N201 aan weerzijden een watergang gepland, die de zijsloten met elkaar verbindt. Op twee locaties wordt een duiker onder de N201 aangelegd. Het betreft object 6320, ter plaatse van km 1450 en object 6350, ter plaatse van km 2520. Deze duikers verbinden de parallelsloten waardoor het doorsneden leefgebied weer met elkaar wordt verbonden. Hierdoor zal de aanwezigheid van de kleine modderkruiper geen consequenties hebben voor het ruimtebeslag. Aanvullend op de eerdere onderzoeken van Grontmij en Mertens heeft bureau Mertens in april 2008 onderzoek gedaan naar de geplande kruising van de N201 en de Amstel in het kader van het verkrijgen van een ontheffing (referentienr. 2008/22112). Ten zuidoosten van de Amstel werden enkele kleine modderkruipers waargenomen. De kleine modderkruiper komt voor in tabel 2 van de Flora- en faunawet en is niet bedreigd volgens de Rode Lijst. Met de realisatie van de plannen is er een kleine kans op het aantasten van (leefgebied van) deze soort. Een ontheffing van de Flora en faunawet voor de aanleg van het aquaduct is derhalve vereist. Deze aanvraag is in gang gezet.
Amfibieën
In het voorontwerp-bestemmingsplan werd nog gesteld dat op basis van de geraadpleegde gegevens aangenomen werd dat in het plangebied mogelijk rugstreeppadden konden worden aangetroffen. Daarom is in het latere veldbezoek van Grontmij expliciet onderzoek gedaan naar geschikte habitats. Hieruit is naar voren gekomen dat in de polder geen geschikte habitat zijn aangetroffen.
Tijdens de veldinventarisaties is de rugstreeppad wel in het fort aangetroffen. Deze soort geeft de voorkeur aan zanderige plaatsen waar hij zich kan ingraven voor de winterslaap, of kan voortplanten zo gauw er poeltjes ontstaan. De rugstreeppad staat echter bekend als een pioniersoort die afstanden van enkele kilometers aflegt op zoek naar geschikt habitat. Momenteel bevindt deze soort zich nog niet in het plangebied, maar mochten er tijdens de werkzaamheden zand(hopen) ontstaan dan kan geschikt habitat ontstaan en kan deze soort zich in het plangebied vestigen. Aangeraden wordt de werkzaamheden in de periode november - februari uit te voeren, om te voorkomen dat de rugstreeppad zich in het plangebied vestigt voor zijn winterslaap of voor de voortplanting. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan wordt aangeraden het zand in te zaaien met gras of een zaadmengsel wat zorgt voor een snelle, dichte begroeiing. Dit zal ervoor zorgen dat de rugstreeppad zich niet zal ingraven. Inzaaien voorkomt tevens dat de rugstreeppad zich kan voortplanten op de aanwezige zand(hopen). Het aanvragen van een ontheffing is dan niet noodzakelijk.
Provinciaal beleid
Het plangebied doorkruist een gebied welke in het kader van de PEHS ontwikkeld moet worden tot ecologische verbindingszone. Het realiseren van de weg zorgt voor een barrière binnen deze ecologische verbindingzone en doordat er oppervlakte verdwijnt voor het realiseren ecologische zone, is de mogelijk te behalen kwaliteit minder. Er zijn plannen om ontsnipperende maatregelen te treffen in de zin van het aanbrengen van een faunapassage, waarmee de gevolgen van de ingreep van de wegaanleg voor de fauna worden geminimaliseerd. De minimale omvang van een faunapassage en de precieze locatie worden in overleg met de provincie Utrecht vastgesteld. De provincie Utrecht moet akkoord gaan met de aan te leggen faunapassage, voordat de mogelijke kwaliteiten van de te realiseren ecologische verbindingszone aangetast mogen worden. In de regels zijn deze faunapassages planologisch mogelijk gemaakt en zijn maten opgenomen voor de faunapassage.
Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de geplande rotonde met fietspad in de te realiseren ecologische verbindingszone en grenst het direct langs het bestaande PEHS-gebied. Hiervoor zullen, volgens de huidige planning, bomen en struiken verwijderd moeten worden. Het vernietigen van de bestaande natuur binnen de te realiseren verbindingszone, kan ervoor zorgen dat de te behalen kwaliteit van de te realiseren ecologische verbinding afneemt. Het kappen van deze bomen heeft mogelijk ook een negatief effect op de natuurwaarden in het gerealiseerde PEHS-gebied. Het verwijderen van bomen/struiken wordt dan ook afgeraden. Aangezien het gaat om een te realiseren ecologische verbindingszone en een negatief effect op een bestaande PEHS- gebied, moet hierover toestemming verkregen worden bij de provincie. Deze ingrepen zijn door Adviesbureau Mertens nader worden uitgewerkt in het projectplan en zijn gebruikt als basis voor de ingediende ontheffing.
Conclusie
De realisatie van de nieuwe N201 heeft voor de volgende (beschermde) soorten consequenties:
- Waterspitsmuis: hiervoor zal een ontheffing van de Flora- en faunawet voor artikel 75c moeten worden verkregen.
- Steenuil: hiervoor zal een ontheffing van de Flora- en faunawet voor artikel 75c moeten worden verkregen. Aanbevolen wordt om vervangende nestlocaties te realiseren bij boeren langs de Tienboerenweg.
- Kleine modderkruiper: ten zuidoosten van de Amstel zijn enkele kleine modderkruipers waargenomen. De kleine modderkruiper is licht beschermd via de Flora- en faunawet. Met de realisatie van de plannen is er een kleine kans op het aantasten van (leefgebied van) deze soort. Een ontheffing van de Flora en faunawet voor de aanleg van het aquaduct is derhalve vereist. Deze aanvraag is reeds in gang gezet.
- Rugstreeppad: het is niet noodzakelijk voor de rugstreeppad een ontheffing aan te vragen, mits voorkomen kan worden dat deze zich in het plangebied (zie bovenstaande maatregelen). Als de rugstreeppad zich in het plangebied vestigt is het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk.
- Vleermuizen: voor de populatie van gewone dwergvleermuizen zullen er aanvullende maatregelen worden getroffen waaronder de heg die in de overgang van het talud van de rotonde naar de weg wordt geplaatst. De te treffen maatregelen worden opgenomen in het projectplan. Wanneer deze maatregelen in acht worden genomen is er geen sprake van verstoring. Een ontheffing aanvragen voor vleermuizen is om deze reden niet nodig.
Zoals eerder gezegd is door bureau Mertens een projectplan opgesteld. Hier zijn onder andere de te treffen maatregelen voor de vleermuizen beschreven, maar ook alle andere maatregelen die nodig zijn om verstoring van de flora en fauna zo veel mogelijk tegen te gaan. De aanvraag van de verschillende ontheffingen heeft plaatsgevonden op basis van dit projectplan.
Ondertussen zijn de ontheffingen ingediend bij de behandelende instantie. Deze instantie, de Dienst Regelingen, heeft ondertussen aangegeven dat de ingediende ontheffing volledig zijn en dat ze in behandeling zijn genomen
In het kader van de zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en faunawet) wordt aangeraden de onderstaande aanvullende maatregelen te nemen:
- De werkzaamheden dienen vanaf één zijde van het plangebied plaats te vinden. Op deze wijze kunnen mobiele faunasoorten gemakkelijker vluchten naar omringend gebied. Bij voorkeur wordt gewerkt richting locaties waar het 'groen' blijft.
- Werkzaamheden in en langs de kades niet uitvoeren gedurende de voortplantingsperiode van amfibieën en vissen (april – juli).
- Voordat eventuele werkzaamheden in de oevers plaatsvinden, aanwezige dieren verjagen door er een schepnet doorheen te halen.
- Soorten als de zwanenbloem, als mogelijk, verplaatsen als deze door werkzaamheden verwijderd zouden gaan worden.
- Wanneer er bomen verwijderd gaan worden nabij het fort, die kunnen dienen als nestplaats voor uilen of spechten dient een inventarisatie plaats te vinden of deze ook daadwerkelijk in gebruik zijn als broedlocatie. Wanneer broedlocaties vernietigd worden is een ontheffing noodzakelijk.
Naast de consequenties die hierboven beschreven staan grenst het plangebied aan een PEHS-gebied en doorkruist zowel noord als zuid een te realiseren ecologische verbindingszone. Momenteel wordt nagedacht over mitigerende maatregelen om versnippering en het te behalen kwaliteit aan natuurwaarden te minimaliseren. Goedkeuring voor de te treffen maatregelen vanuit de provincie is noodzakelijk.
5.6 Geluid
Voor het milieuaspect geluid zijn twee onderzoeken verricht. Het eerste onderzoek, uitgevoerd door Grontmij, ging uit van een kruising Mijdrechtse Zuwe N201 met de Ringdijk - Tweede Bedijking te Amstelhoek (Grontmij, I&M-99366835/GdH/jj). Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat voor een woning een hogere grenswaarde moet worden aangevraagd. Deze procedure is ondertussen opgestart. Vooralsnog wordt verwacht dat de hogere grenswaarde is verleend voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Op basis van de voortschrijdende inzichten is door M+P in mei 2008 een onderzoek gedaan naar het gehele tracé van de N201.
Uit het onderzoek is gebleken dat bij het onderzochte tracé er sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB vanwege het wegverkeer. Gezien de landschappelijke waarde van het gebied is het optrekken van geluidsschermen langs het hele tracé niet mogelijk. Gekozen is voor de volgende maatregelen:
- Geluidsreducerend wegdek op het gehele tracédeel, type 'dunne deklagen 2', geluidsreducerend effect van circa 4 dB. Dit type wegdek wordt gezien als een van de beter geluidsreducerende wegdektypen dat momenteel op de markt is.
- Laag geluidsscherm met een hoogte van 1,1 m in de buitenbocht nabij de woningen aan de Mijdrechtse Zuwe.
Zonder maatregelen zijn er 51 woningen die een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ondervinden, waaronder drie woningen waar de maximale ontheffingswaarde van Lden = 58 dB wordt overschreden.
De maatregelen hebben een aanzienlijk effect op de hoeveelheid woningen die een relevante geluidsbelasting ondervinden. Er resteren nog zeven woningen waarbij een hogere grenswaarde nodig is. Het betreft de volgende woningen:
- Amstelkade 125d: Lden = 51 dB
- Amstelkade x2: Lden = 52 dB
- Hollandsedijk 30 en 32: Lden = 57 dB
- Middenweg vd Bovenkerkpolder 3: Lden = 51 dB
- Middenweg vd Bovenkerkpolder 6: Lden = 49 dB
- Middenweg vd Bovenkerkpolder 8: Lden = 55 dB
Voor drie woningen is reeds een hogere waarden verleend in het besluit van 26 april 2002 met kenmerk 2002-3590 vanwege de toekomstige aanleg van de N201. Het betreft de woningen aan de Middenweg van de Bovenkerkpolder nummers 3, 6 en 8. De verleende hogere waarden vastgelegd in het besluit van Gedeputeerde Staten op 26 april 2002 wordt met 1 dB overschreden in het geval van de Middenweg van de Bovenkerkpolder nummer 8 en zal opnieuw moeten worden vastgesteld.
Geadviseerd wordt na te gaan of het mogelijk is de verleende hogere waarde, ten aanzien van de Middenweg van de Bovenkerkerpolder 8, in te trekken. Het besluit is gebaseerd op akoestisch onderzoek waarin de uitgangspunten verschillen van de huidige situatie onder andere ten aanzien van het wegontwerp en de verkeersgegevens. Tevens is in de tussenliggende periode de Wet geluidhinder gewijzigd evenals het Reken en meetvoorschrift.
Voor de overige vier woningen (en de woning Middenweg van de Bovenkerkpolder 8) is in het kader van de procedure hogere grenswaarde van belang dat alle woningen een geluidsluwe gevel hebben. Vanwege het wegverkeerslawaai is dat het geval. Daarnaast is er sprake van cumulatie met het geluid vanwege het vliegverkeerslawaai van Schiphol. Dit vliegverkeer is in de cumulatie in de meeste gevallen maatgevend.
Na het verlenen van de hogere grenswaarde moet de geluidswering van de gevel van de betreffende woningen worden onderzocht en worden getoetst aan de grenswaarden volgens de Wet geluidhinder. Mogelijk moeten geluidswerende voorzieningen bij de woningen worden getroffen. De betreffende procedures zijn ondertussen gestart. Verwacht wordt dat de benodigde hogere grenswaarden zijn verleend voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Tabel 5.1 Reeds verleende hogere waarden in Lden en Letm en de geluidsbelasting ten gevolge van de omlegging N201
Omdat deze kruising in het ontwerp veranderd is in een rotonde, heeft er aanvullend onderzoek plaatsgevonden door M+P – raadgevende ingenieurs (rapportnr. M+P.PW.08.01.3). Onderstaande tekst is gebaseerd op het onderzoek van M+P.
De regelgeving voor wegverkeerslawaai is vastgelegd in de Wet geluidhinder. De geluidsbelasting wordt uitgedrukt in Lden [dB]. Dit is het gewogen gemiddelde geluidsniveau per etmaal. In artikel 74 van de Wet geluidhinder zijn de zones gedefinieerd van de verschillende wegen. Voor Mijdrechtse Zuwe - N201 (buitenstedelijk, 80 km/uur) geldt een zonebreedte van 250 meter. Voor het binnenstedelijke gedeelte van dit traject (50 km/uur) geldt een zonebreedte van 200 meter. Voor het wegdeel Ringdijk Tweede Bedijking (buitenstedelijk, 80 km/uur) geldt een zonebreedte van 250 meter. De zonebreedte geeft het onderzoeksgebied aan, welke dient te worden beschouwd in een akoestisch onderzoek.
Indien, vanwege een wijziging aan een weg, de geluidsbelasting van die weg of de aangesloten wegen mogelijk 2dB of meer toeneemt, dient er een onderzoek in het kader van reconstructie te worden uitgevoerd. De wegaanlegger is onder bepaalde omstandigheden gehouden de toename terug te nemen, door het treffen van geluidsreducerende maatregelen. De geluidsbelasting mag 48 dB bedragen zonder consequenties.
De berekeningen zijn gemaakt voor de huidige situatie 2008 en voor de situatie over tien jaar na reconstructie 2019. Indien de geluidsbelasting in deze periode 2 dB of meer toeneemt en de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt is er sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee tracés:
- Mijdrechtse Zuwe – N201: voor dit tracé is uitgegaan van twee rijstroken met wegdektype referentiewegdek DAB, conform de CROW-publicatie 200. De maximale snelheid op dit tracé bedraagt 80 km/uur buiten de bebouwde kom en binnen de bebouwde kom 50 km/uur. In de situatie na wijziging van de kruising in een rotonde is rekening gehouden met een snelheidsverlaging van 80 km/uur naar 50 km/uur voor het tracédeel Mijdrechtse Zuwe – N201 dat buiten de bebouwde kom is gelegen. Binnen de zone van de Mijdrechtse Zuwe – N201 zijn woningen gelegen. De geluidsbelastingen zijn bepaald op de gevels van de woningen. Bij nagenoeg alle woningen neemt de geluidsbelasting af of blijft deze gelijk. Een uitzondering is de woning Mijdrechtse Zuwe 31. Hier neemt de te toetsen geluidsbelasting aan de achterzijde 0.6 dB toe (t.o.v. de voorkeursgrenswaarde). Geconcludeerd wordt dat vanwege de Mijdrechtse Zuwe – N201 op geen van de waarneempunten een toename van 2dB of meer is berekend. Formeel betekent dit dat er geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.
- Ringdijk - Tweede Bedijking: voor dit tracé is uitgegaan van wegdektype referentiewegdek DAB en een maximale snelheid van 80 km/uur. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de Ringdijk - Tweede Bedijking gelijk blijft of afneemt. Op geen van de woningen is er een toename van 2 dB of meer berekend. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.
Conclusie
Uit berekeningen is gebleken dat er geen toename is van 2 dB of meer. Hierdoor is er geen sprake van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder en zijn aanvullende procedures niet noodzakelijk.
5.7 Luchtkwaliteit
Voor het gehele Masterplan is in 2005 en 2006 een onderzoek luchtkwaliteit uitgevoerd (TNO-rapport B&O-A R 2005/219, Effectbeoordeling (luchtkwaliteit) Masterplan N201+ en saldobenadering en TNO-rapport 2006-A-R0225/B, Herberekening luchtkwaliteit Masterplan N201+ met Referentiescenario).
Omdat het ontwerp van de N201 zoals beschreven in het Masterplan in beperkte zin is gewijzigd, is in juni 2008 een nieuw onderzoek uitgevoerd ('Herberekening N201 deelproject Omlegging Amstelhoek', referentienr. I&M-99062811-RZ/jj, revisie D). De invloed van de wijziging van het ontwerp op de luchtkwaliteit in de omgeving is getoetst aan de Wet luchtkwaliteit.
In dit laatste onderzoek zijn berekeningen gedaan voor het deelproject voor de jaren 2012 (eerste volledige jaar na openstelling) en 2022 (tien jaar na openstelling). De berekende waarden zijn afgezet tegen de normstelling van de Wet luchtkwaliteit. Op basis van deze resultaten en de resultaten uit het eerder uitgevoerde onderzoek blijkt dat met de omlegging van de N201 (inclusief de ontwerpwijziging) de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden.
5.8 Externe Veiligheid
Het vervoer van gevaarlijke stoffen leidt tot risico's voor de omgeving. Er is daarom beleid opgesteld om te komen tot een afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Dit beleidskader wordt momenteel gevormd door de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RNVGS) en de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (nota RNVGS). De circulaire is een operationalisering en verduidelijking van het beleid uit de nota. Een wettelijke verankering van risiconormen is in voorbereiding.
In 2006 is de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen (NVGS) uitgebracht waarin een beleidsvernieuwing op het thema vervoer van gevaarlijke stoffen wordt gepresenteerd als uitwerking van de Nota Mobiliteit. Het nieuwe beleid is onder andere gericht op het verminderen van de spanning tussen belangen op het gebied van veiligheid, ruimtelijke ontwikkeling en vervoer. Die vermindering moet plaatsvinden door het wettelijk vastleggen van een Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen.
Op het Basisnet wordt een gebruiksruimte voor het vervoer vastgesteld en langs het Basisnet worden veiligheidszones vastgelegd (ruimtelijke ordening). In het Basisnet worden de rijkswegen opgenomen. De Provincie Utrecht onderzoekt of dezelfde systematiek ook kan worden toegepast op provinciale wegen zoals de N201.
In dit externe veiligheidsbeleid is de risicobenadering als uitgangspunt genomen. Op grond van de risicobenadering worden grenzen gesteld aan de risico's gelet op de kwetsbaarheid van de omgeving en vice versa. De benadering kent twee begrippen om het risiconiveau aan te geven, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. In het plaatsgebonden risico zijn in het kort twee verschillende kansen verwerkt:
- de kans dat een ramp, zoals het ontsnappen van een gevaarlijke stof, plaatsvindt
- de kans dat een persoon daadwerkelijk overlijdt als gevolg daarvan
Het groepsrisico geeft de kans aan dat een hele groep personen overlijdt door een ongeval met een risicovolle activiteit. In het groepsrisico wordt rekening gehouden met het aantal mensen dat in de buurt van een ongeval aanwezig kan zijn. Het groepsrisico kent geen vaste norm maar een oriënterende waarde. Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid om gemotiveerd op basis van een belangenafweging van de oriënterende waarde af te wijken. Deze besluitvorming heet de verantwoordingsplicht.
Vervoer gevaarlijke stoffen in de huidige situatie
De provinciale weg N201 is een doorgaande route waarover structureel vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In de risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen (AVIV, 2003) zijn voor de N201 voor het peiljaar 2001 de volgende aantallen transporten opgenomen: 1950 Diesel (LF1) 975 Benzine (LF2) en 488 LPG (GF3). LPG is door zijn explosieve eigenschappen de gevaarlijkste stof en bepaald de omvang van het groepsrisico. In de nota RNVGS is het afwegingsgebied voor groepsrisico gemaximaliseerd tot 200 meter van de route c.q. het tracé.
De huidige N201 is een drukke provinciale weg die door Amstelhoek en Uithoorn loopt. Dit heeft tot gevolg dat relatief veel mensen wonen en werken op korte afstand van de route voor vervoer gevaarlijke stoffen.
Het plaatsgebonden risico voldoet in de huidige situatie aan de grenswaarde van 10-6 per jaar (deze contour ligt op de weg). Het groepsrisico ligt meer dan een factor 10 onder de oriëntatiewaarde.
Vervoer gevaarlijke stoffen in de toekomstige situatie
Prognoses voor de groei van het aantal transporten zijn er tot 2010 (zie o.a. NVGS). De groei na 2010 is nog onbekend. Aangenomen wordt dat de huidige groei zich na 2010 voortzet. Tot 2010 neemt het vervoer van diesel en benzine toe met 20%. Het aantal transporten LPG blijft naar verwachting gelijk (gebaseerd op onderzoek verricht door ingenieurs- en adviesbureau Grontmij in 2005, getiteld 'Externe Veiligheid omlegging N201). In een geactualiseerd onderzoek welke op 9 april 2008 door de Grontmij is uitgevoerd is een aanvullende berekening gemaakt voor een trendbreukscenario, waarbij het aantal GF3-transporten in 2030 met 20% is toegenomen ten opzichte van de huidige situatie.
In de toekomst zal het doorgaande verkeer over de N201 de omlegging om Amstelhoek gaan gebruiken. Op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen moet het doorgaande transport van gevaarlijke stoffen de bebouwde kom mijden. Daarnaast zal de voorkeur uitgaan naar de omlegging omdat hier de doorstroming van het verkeer beter is.
Door de omlegging verandert alleen de ligging van de plaatsgebonden risicocontouren. De omvang van het gebied binnen de contouren verandert niet ten opzicht van de huidige situatie. Het plaatsgebonden risico voldoet in de nieuwe situatie aan de grenswaarde van 10-6 per jaar.
Ook voor de situatie 2030 waarbij het GF3-transport met 20% toeneemt wordt er geen 10-6risicocontour gevonden.
Het groepsrisico zal door de omlegging sterk afnemen. In de omgeving van het nieuwe tracé zijn immers veel minder personen aanwezig. Het groepsrisico is in omvang verwaarloosbaar klein (geen groepsrisicocurve aanwezig, ook niet bij het geactualiseerde onderzoek waar men uitgegaan is van 20% toename van het GF3 transport).
Het aquaduct, onder de Amstel door, is geschikt bevonden voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit kunstwerk levert dan ook geen belemmeringen op.
De Provincie Utrecht heeft de ambitie uitgesproken om voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een veiliger situatie te creëren voor kwetsbare bestemmingen. Het ambitieniveau is vastgesteld op een plaatgebonden risico van 10-8 per jaar en een groepsrisico van 0,1x oriëntatiewaarde. Aan het ambitieniveau voor groepsrisico wordt ruimschoots voldaan. Het ambitieniveau voor plaatsgebonden risico wordt net gehaald. Ook wordt aan de doelstelling om een veiliger situatie voor kwetsbare bestemmingen te creëren voldaan.
Fysieke veiligheid
De beoordeling van de fysieke veiligheid in het kader van de verantwoordingsplicht heeft betrekking op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Maatgevend scenario
De brandweer bereidt zich voor op de gevolgen van een zogenaamd “maatgevend scenario”. Voor gevaarlijke stoffen over de N201 wordt dit door LPG transport gevormd. Voor LPG transport is het maatgevende scenario een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) van een tankauto tijdens transport. Uit berekeningen is gebleken dat de 100 % letaliteitgrens van een tankwagen explosie (BLEVE) op circa 85 meter ligt. Dit betekent dat indien het scenario optreedt elke persoon die zich (onbeschermd) binnen deze straal van het incident bevindt zal komen te overlijden. In het gebied tussen de 85 en 300 meter van de risicobron bevinden zich de potentiële slachtoffers die binnen een uur gestabiliseerd moeten worden. Dit aantal is bij een explosiescenario bepalend voor de minimale hulpverlenings-aanvraag, vertaald in aantallen ambulances.
Bestrijdbaarheid
Bestrijding van een dreigende BLEVE vereist veel bluswater bedoeld voor het koelen van de LPG-tank, goede bereikbaarheid en geschikte opstelplaats voor voertuigen. Bij voldoende koeling zal een BLEVE worden voorkomen. Hiervoor wordt (vanwege de snelheid die is geboden) gebruik gemaakt van primaire bluswatervoorzieningen (in het voertuig aanwezige water en brandkranen op het openbaar waterleidingnet).
Bij het nieuwe tracé vormt de bereikbaarheid volgens de lokale brandweer geen probleem. Voor voldoende bluswater is de brandweer in het buitengebied aangewezen op het oppervlaktewater. Langs het nieuwe tracé worden aan beide zijden watergangen aangelegd die kunnen worden gebruikt voor bluswater. Het gebruiksklaar maken van deze secundaire bluswatervoorziening duurt langer en is daarom niet gelijkwaardig aan een primaire.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid heeft betrekking op de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de route of het tracé om bij een ramp of zwaar ongeval zichzelf in veiligheid te brengen, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Ten opzichte van de huidige situatie verbetert dit aspect. Het aantal personen dat zich zelf in veilheid moet brengen bij een ramp neemt sterk af.
Risicoreducerende bronmaatregelen
In het convenant LPG-autogas is afgesproken hoe de sector de bevoorrading van LPG-tankstations veiliger maakt. De sector treft voor 1 januari 2010 maatregelen die de externe veiligheidsrisico's verminderen.
Het aanbrengen van hittewerende coating op LPG-tankauto's is een van de te nemen maatregelen. Als de coating bij een ongeluk in tact blijft geeft dit de brandweer meer tijd en meer mogelijkheden om een BLEVE te voorkomen.
Vervoer gevaarlijke stoffen over het onderliggende wegennet
Over de aansluiting van de N201 op de Tweede Bedijking worden tevens gevaarlijke stoffen getransporteerd (bestemmingsverkeer). Het gaat echter om een zeer gering aantal transporten waardoor de risico's voor de omgeving nihil zijn.
Bedrijven met gevaarlijke stoffen
Onderzocht is of er risicovolle bedrijven zijn die van invloed zijn op het plangebied. Hiervoor is gebruik gemaakt van het risicoregister. Op basis van dit verkennend onderzoek kan geconcludeerd worden dat deze bedrijven er niet zijn. Tevens is nagegaan of er mogelijk in de toekomst nieuwe risicovolle bedrijven zijn te verwachten. Op basis van de planologische bepalingen kunnen zich geen nieuwe risicovolle bedrijven vestigen in het plangebied en in de omgeving die van invloed zijn op het plangebied.
Op 9 april 2008 is door Grontmij in opdracht van de provincie Noord-Holland het onderzoek Externe Veiligheid geactualiseerd. De conclusie die eerder in het voorontwerp-bestemmingsplan was opgenomen is ongewijzigd gebleven.
Geconcludeerd kan worden dat door de omlegging van de N201 de externe veiligheidssituatie verbeterd.
5.9 Kabels En Leidingen
Het tracé van de N201 wordt door een tweetal leidingen doorsneden. Het gaat hierbij om transportleiding voor water en een loze transportleiding voor brandstof. Deze leidingen zijn door middel van een dubbelbestemming leidingenstrook op de verbeelding en voorschriften opgenomen. Hierbij is de bebouwingsvrije afstand die moet worden aangehouden ten opzichte van de leidingen als uitgangspunt genomen.
In figuur 5.6 zijn de huidige en toekomstige situatie opgenomen van de WRK leiding. Een keuze is reeds gemaakt voor het aanleggen van de WRK leiding in een open sleuf en dus niet door middel van boringen.
Figuur 5.6 Huidige en toekomstige situatie WRK-Leiding
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemeen
Met dit bestemmingsplan wordt beoogd de realisering van de om te leggen N201 in de gemeente De Ronde Venen planologisch juridisch mogelijk te maken. Hierbij is een zorgvuldige inpassing in het landschap het uitgangspunt.
Gegeven de aard van het project is gekozen voor een globaal eindplan. Uiteraard zijn de voor het bestemmingsplan relevante elementen van het verkeerskundige ontwerp in dit plan verwerkt (profiel van de weg, bermen, kunstwerken, hoogte verkeersvoorzieningen en dergelijke). Het bestemmingsplan kent eindbestemmingen voor achtereenvolgens Groen, Verkeer en Water. In paragraaf 6.2 wordt nader ingegaan op deze eindbestemmingen.
Omwille van bruikbaarheid, doelmatigheid en handhaafbaarheid is in het voorliggende bestemmingsplan gekozen voor een plansysteem met een overzichtelijk aantal bestemmingsplangebieden met een toegankelijke voorschriftenregeling.
6.2 Opbouw Planregels
De bestemmingsvlakken en andere aanduidingen op de verbeelding krijgen de precieze juridische betekenis in combinatie met de planvoorschriften.
De bestemmingsplanregels zijn opgedeeld in drie hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels.
- 2. Bestemmingsregels.
- 3. Algemene regels.
- 4. Overgangs- en slotregels
Alle artikelen zijn opgedeeld in een aantal 'leden'. Ieder artikellid heeft een eigen nummer en een eigen opschrift en bevat de bij elkaar behorende regels voor één aspect binnen een bestemmingsvlak.
Ad 1 Inleidende regels
Het eerste hoofdstuk bevat 'Inleidende regels'. Ter voorkoming van onduidelijkheden over de interpretatie (met het oog op de rechtszekerheid) is in artikel 1 een aantal in de verdere regels gehanteerde begrippen gedefinieerd. Met het oogmerk op het voorkomen van interpretatieverschillen is in artikel 2 vastgelegd op welke wijze de in het bestemmingsplan opgenomen maten moet worden gemeten.
Ad 2 Bestemmingsregels
De eigenlijke kern van de regels, specifiek voor het onderhavige plangebied, wordt gevormd door hoofdstuk 2 van de planregels. In dit hoofdstuk 'Bestemmingsregels' wordt in de betreffende artikelen een nadere juridische uitwerking gegeven aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken en nadere aanduidingen. Voor het plangebied betreft dit de bestemmingsvlakken Groen, Verkeer, Water en de dubbelbestemmingen Leiding - Brandstof, Leiding - Water, Waarde - Ecologie en Waterstaat - Waterkering.
Groen
Deze bestemming maakt de aanleg van openbare groenstroken mogelijk. Binnen de bestemming Groen is daarnaast ook de aanleg van water mogelijk.
Verkeer
De gronden die nodig zijn voor de aanleg van de te realiseren N201 zijn bestemd tot verkeersdoeleinden. Hier binnen vallen de rijstroken, de parallelstroken, parkeer- en groenvoorzieningen, bermen, taluds, verkeersremmende voorzieningen en watergangen, alsmede de daarbij behorende bouwwerken, als het aquaduct, lichtmasten, geluidswerende voorzieningen, duikers, straatmeubilair.
Daarnaast is in deze bestemming voorzien in de aanduiding aquaduct, veetunnel en calamiteitenroute. Aan de aanduiding aquaduct en veetunnel zijn bouwvoorschriften verbonden.
Water
In deze bestemming zijn opgenomen de waterlopen en waterpartijen, welke een belangrijke functie hebben ten behoeve van de waterberging en waterbeheersing. Taluds, overbeschoeiingen, duikers, bruggen, groenvoorzieningen, ontsluitingspaden en dergelijke maken ook deel uit van de bestemming Water.
Dubbelbestemming Leidingen
Parallel aan de N201 lopen een tweetal leidingen te weten een watertransportleiding en een brandstofleiding van Defensie. De gronden waarin deze leidingen lopen zijn tevens bestemd voor de dubbelbestemming leidingen om de veiligheid van de leiding te kunnen waarborgen.
Dubbelbestemming Waarde - Ecologie
Door de aanleg van de N201 en de mogelijke komst van bedrijventerrein Amstelhoek zal de EHS worden verplaatst. Om de betreffende deelgebieden met elkaar te verbinden zonder dat de N201 een belemmering daartoe vormt, is in het bestemmingsplan de mogelijkheid opgenomen om onder de N201 een aantal faunapassages aan te leggen, waarlangs de betreffende diersoorten zich kunnen verplaatsen naar de gebieden aan de andere zijde van de N201. In afstemming met de provincie Utrecht is bepaald dat de duikers als onderdeel van de faunapassages een afmeting zullen hebben van 2 meter breed en 1 meter hoog. Hiertoe is een dubbelbestemming opgenomen.
Dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering
De N201 komt in de toekomst door de bestaande waterkering heen te lopen. Om de belangen van de dijk in voldoende mate veilig te stellen mag deze weg en de daarbij behorende kunstwerken pas worden aangelegd nadat toestemming is verkregen van de waterbeheerder.
Ad. 3. Algemene regels
In het derde hoofdstuk is een aantal 'Algemene bepalingen' opgenomen betreffende het verlenen van vrijstelling van voorschriften, de toepassing van de dubbeltelbepaling, het gebruik van gronden, de wijziging van bestemmingen en het overgangsrecht.
Aanvullende ontheffingsbevoegdheden
In dit artikel is voor het College van Burgemeester en Wethouders een aantal beperkte ontheffingsmogelijkheden opgenomen van de in hoofdstuk 2 opgenomen bestemmingsregels. Deze ontheffingsbevoegdheden zijn opgenomen om het bestemmingsplan op ondergeschikte punten te kunnen aanpassen onder de voorwaarde dat de belangen van derden in redelijkheid niet mogen worden geschaad. Kleine afwijkingen (maximaal 10%) van de in de regels opgenomen, dan wel op de kaart aangegeven maten, kunnen volgens dit artikel mogelijk worden gemaakt. Tevens kunnen volgens dit artikel kleine bouwwerken ten dienste van het openbaar nut worden opgericht.
Ad 4 Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn de regels opgenomen voor het overgangsrecht en de wijze waarop het bestemmingsplan moet worden aangehaald.
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich met name voordoen, indien een deel van het bouwperceel, dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken, wederom - nu ten behoeve van de berekening van het maximale bebouwingspercentage van een ander bouwperceel - wordt betrokken.
Gebruiksregels
Voor de redactie van de gebruiksregel is de algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
Overgangsregels
Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt. Indien de onder het overgangsrecht gebrachte bebouwing door een calamiteit verloren gaat, is volledige herbouw toegestaan.
Strafregel
In dit artikel wordt overtreding van de gebruiksregels, ingevolge het bepaalde in artikel 1a van de Wet op Economische Delicten strafbaar gesteld, waardoor administratieve of strafrechtelijke sancties mogelijk zijn.
6.3 Verbeelding
Op de verbeelding zijn de genoemde bestemmingen aangegeven. Als aanduidingen zijn onder meer de plangrens en de bestemmingsgrenzen opgenomen.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
De N201 is een provinciale weg. De afspraken over de aanleg van de N201 zijn vastgelegd in het realisatiebesluit N201. Hierin staan de afspraken tussen de gemeenten en de provincie Noord-Holland voor het te kiezen tracé en wie financieel verantwoordelijk is voor welk onderdeel van de N201 en de benodigde aanvullende infrastructuur.
De gemeente De Ronde Venen is verantwoordelijk voor het opstellen van het bestemmingsplan. De provincie Noord-Holland is verantwoordelijk voor de realisatie van de weg.
7.2 Handhaafbaarheid
Een ander belangrijk aspect bij toepassing van het plan, is van juridische aard. Het gaat hierbij om de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen 'vasthouden'. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: in beginsel dienen alle grondeigenaren en gebruikers door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan te worden gehouden.
Met deze oogmerken is in dit plan allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de voorschriften van het plan. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de 'toegankelijkheid' en 'leesbaarheid'), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan.
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 Stappen
Voordat dit bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt, dient de procedure te worden doorlopen, zoals deze is neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening en/of de gemeentelijke inspraakverordening.
Kort weergegeven betreft het de volgende stappen:
- 1. Ter inzage legging van het voorontwerp-bestemmingsplan.
In deze fase vindt plaats:- overleg over het voorontwerp-bestemmingsplan met diverse betrokken instanties, waaronder de Inspectie Ruimtelijke Ordening, Waterschappen en de Provincie (art. 3.1.1 Bro)
- overleg met belanghebbenden en belangstellenden: inspraak op basis van de gemeentelijke inspraakverordening
- verwerken resultaten vooroverleg en inspraak
- 2. Ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan met de bekendmaking van ondermeer de mogelijkheid zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad (art. 3.8 Wro).
- 3. Horen van diegenen die hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
- 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad.
- 5. Beroepsprocedure.
- 6. Onherroepelijk worden van het plan.
8.2 Inspraak En Artikel 10-overleg
8.2.1 Artikel 10-overleg
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is van diverse partijen een reactie ontvangen. In bijlage 1 is een overzicht gegeven van de binnengekomen reacties en de beantwoording van de gemeente De Ronde Venen. De aanpassingen die hierin zijn voorgesteld zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
8.2.2 Inspraak
Het voorontwerp heeft van 21 september tot en met 1 november 2006 ter inzage gelegen op het gemeentehuis van de gemeente De Ronde Venen. Hierop zijn verschillende reacties binnengekomen. In bijlage 2 zijn de samengevatte reacties en de beantwoording door de gemeente weergegeven. De aanpassingen die hierin zijn voorgesteld, zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan
8.2.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken ter visie gelegen van maandag 5 januari tot en met vrijdag 13 februari 2009. In deze periode zijn 20 zienswijzen kenbaar gemaakt. Van deze 20 zienswijzen zijn er 17 tijdig ingediend en worden uit dien hoofde ontvankelijk verklaard. Drie zienswijzen zijn na de termijn van ter inzage legging ingediend en er is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Deze zienwijzen dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De 17 tijdig ingediende zienswijzen zijn samengevat en voorzien van beantwoording in bijlage 3. Per zienswijze is aangegeven wat hiervan de consequenties zijn voor het bestemmingsplan. Deze wijzigingen zijn verwerkt in het onderhavige bestemmingsplan.
8.2.4 Vaststelling
Onderhavig bestemmingsplan is op 11 mei 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente De Ronde Venen. In dit kader zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan.
Algemeen | ||
A | Toelichting | Er wordt een onderbouwing in de toelichting opgenomen ten aanzien van de calamiteiten weg Amstelkade |
B | Toelichting | p. 29, het woord “de brug” wordt vervangen door “het aquaduct” |
C | Toelichting | p. 43 de zinsnede “het tijdstip van het ter inzage leggen van het plan” wordt vervangen door “het tijdstip van inwerkingtreding van het plan” |
Verbeelding | ||
D | Aansluiting nabij het Fort | De aansluiting van de rotonde naar het Fort wordt aangepast |
Regels | ||
E | Artikel 5 | Lid 5.2.3 wordt geschrapt |
F | Artikel 8 | In lid 8.1 wordt de tekst “mede bestemd voor de waterkering en de waterhuishouding” gewijzigd in “mede bestemd voor de aanleg van een faunapassage”. |
G | Artikel 10 | Lid 10.1.b wordt geschrapt en de rest van het artikel wordt vernummerd |
In de Raadsvergadering van 11 mei 2009 heeft de raad van de gemeente De Ronde Venen een motie aangenomen waarbij zij het college opdraagt al haar mogelijke invloed aan te wenden bij eigenaar en de Provincie Noord-Holland zodat ruilverkaveling mogelijk toch tot stand komt met inschakelen van DLG. Deze motie heeft niet geleid tot inhoudelijke wijzigingen in het bestemmingplan. De motie is opgenomen in bijlage 4.
Daarnaast zijn de regels redactioneel en de plankaart qua codering en gebruik van bestemmings- en aanduidingsbenamingen aangepast aan de voorwaarden zoals opgenomen in de SVBP 2008. De door Grontmij uitgevoerde natuurtoets is redactioneel afgestemd met het projectbesluit van bureau Mertens. Dit heeft niet geleid tot inhoudelijke wijzigingen in het bestemmingsplan. De belangrijkste redactionele wijzigingen in de toelichting hebben betrekking op het nader aanduiden van de soort vleermuis op pagina 31 (gewone vleermuis) en benoemen dat de kleine modderkruiper een tabel 2 soort is op pagina 32 (eerder werd gesproken over lichtbeschermde soort).
Bijlage 1 Inspraakreacties Voorontwerp-bestemmingsplan
Bijlage 1 Inspraakreacties Voorontwerp-bestemmingsplan
Bijlage 2 Artikel 10 Bro Voorontwerp-bestemmingsplan
Bijlage 2 Artikel 10 Bro Voorontwerp-bestemmingsplan
Bijlage 3 Inspraakreacties Ontwerpbestemmingsplan
Bijlage 3 Inspraakreacties ontwerpbestemmingsplan