KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Water
Artikel 6 Wonen - Woonwagenstandplaats
Artikel 7 Waarde - Archeologie 4
Artikel 8 Waarde - Archeologie 6
Artikel 9 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Doel
1.2 Bestaande Situatie
1.3 Planbeschrijving
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten
3.1 Archeologie
3.2 Milieuzonering En Bedrijvigheid
3.3 Bodem
3.4 Externe Veiligheid
3.5 Flora En Fauna
3.6 Kabels En Leidingen
3.7 Luchtkwaliteit
3.8 Verkeer En Parkeren
3.9 Wegverkeerslawaai
3.10 Water
Hoofdstuk 4 Juridische Toelichting
4.1 Algemeen
4.2 Wijze Van Bestemmen
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Aanvullende Berekening - Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Bureauonderzoek Ecologie
Bijlage 5 Rekenbladen Wegverkeerslawaai
Bijlage 6 Nota Vooroverleg
Bijlage 7 Nota Van Zienswijzen

Wilnis, Molenland woonwagenlocatie

Bestemmingsplan - Gemeente De Ronde Venen

Vastgesteld op 29-06-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Wilnis, Molenland woonwagenlocatie met identificatienummer NL.IMRO.0736.BPP019wilniswoonwa-vs01 van de gemeente De Ronde Venen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten

bedrijfsactiviteiten, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de

activiteiten in de woning met behoud van de woonfunctie ter plaatse kan worden

uitgeoefend;

1.6 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.7 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.8 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.9 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.10 bijbehorend bouwwerk

de uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.11 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.12 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerhuur wordt daar niet onder verstaan.

1.13 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.14 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.15 standplaats woonwagen

een kavel, bestemd voor het plaatsen van 1 woonwagen (met ten hoogste 1 huishouden), waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

1.16 woonwagen

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Indien geen zijwanden: buitenwerkse maten van de draagconstructie neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.3 oppervlakte van een gebouw

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren).

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 goothoogte van een gebouw

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een

daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding -3' tevens een geluidscherm met een minimale hoogte van 2 m.

met daarbij behorende:

  1. c. toegangswegen en -paden;
  2. d. fiets- en wandelpaden;
  3. e. speelvoorzieningen;
  4. f. nutsvoorzieningen;
  5. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. erftoegangswegen;
  2. b. verblijfsgebieden;

met daarbij behorende:

  1. c. parkeervoorzieningen;
  2. d. fiets- en voetpaden;
  3. e. groenvoorzieningen, bermen en taluds;
  4. f. nutsvoorzieningen;
  5. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. h. straatmeubilair.

4.2 Bouwregels

Op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterlopen;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. waterberging;
  4. d. recreatievaart met de daarbij behorende taluds en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding -3' tevens een geluidscherm met een minimale hoogte van 2 m.

5.2 Bouwregels

Op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,50 m, met dien verstande, dat de bouw van bruggen en steigers niet is toegestaan.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Wonen - Woonwagenstandplaats

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woonwagenstandplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor standplaatsen voor woonwagens. Ten dienst van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

  1. a. standplaatsen;
  2. b. wonen in woonwagens;
  3. c. aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten;
  4. d. bijbehorende bouwwerken;
  5. e. tuinen en erven;
  6. f. groenvoorzieningen;
  7. g. parkeerplaatsen;
  8. h. (ontsluitings)verhardingen;
  9. i. nutsvoorzieningen;
  10. j. additionele voorzieningen;
  11. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

Op of in de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 6.2.1 onder c voor een bestaande woonwagen die wordt verplaatst. Bij vervanging moet voldaan worden aan lid 6.2.1;
  2. b. lid 6.2.1 onder d ten behoeve van het plaatsen van woonwagens op een kortere afstand, mits dit vanuit brandveiligheid verantwoord is.

6.4 Specifieke gebruiksregels

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 6.4.1 onder a voor het gebruik van geluidsgevoelige objecten op de gronden met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden 3' mits ter plaatse van de binnen het bestemmingsvlak opgenomen aanduiding 'specifieke bouwaanduiding 2' een geluidsscherm met een minimale hoogte van 2 m is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde in lid 7.2.1, een omgevingsvergunning verlenen om gebouwen en bouwwerken te realiseren (en de daartoe behorende kabels en leidingen en andere bouwwerkzaamheden ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en)), mits wordt voldaan aan de regels die gelden voor de betrokken bestemming(en) en mits uit een archeologisch rapport dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend, naar het oordeel van het bevoegd gezag blijkt dat:
    1. 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld, of;
    2. 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden, of;
    3. 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  2. b. Indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein of aangrenzende terrein(en) op een afstand van minder dan 25 m van een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, als bedoeld in lid 7.3 onder a en/of lid 7.5 onder a, is afgegeven in de periode van 24 maanden voor de datum van de voorgenomen werkzaamheden, is de uitzondering van ten hoogste 10.000 m2 als genoemd in lid 7.4.2 onder c niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Lid 7.4.1 is van overeenkomstige toepassing.
  3. c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.3 onder a kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen en het opstellen van een beheersplan en periodieke monitoring, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het archeologische Programma van Eisen (PvE);
    3. 3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden te laten begeleiden conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het archeologische Programma van Eisen (PvE);
    4. 4. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden onder toezicht te laten plaatsvinden ten behoeve van kwaliteitsonderzoek van het gemeentelijk archeologiebeleid.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden

  1. a. Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde in lid 7.4.1, een omgevingsvergunning verlenen om een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, mits uit een archeologisch rapport dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, naar het oordeel van het bevoegd gezag, blijkt dat:
    1. 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
      of:
    2. 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel aantoonbaar afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
      of:
    3. 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  2. b. Indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein of aangrenzende terrein(en) op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein waarvoor reeds een eerdere omgevingsvergunning, als bedoeld in lid 7.3 onder a en/of lid 7.5 onder a, is afgegeven in de periode van 24 maanden voor de datum van de voorgenomen werkzaamheden is de uitzondering van ten hoogste 10.000 m2 als genoemd in lid 7.4.2 onder c niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  3. c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.5 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het archeologische Programma van Eisen (PvE);
    3. 3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden te laten begeleiden conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het archeologische Programma van Eisen (PvE);
    4. 4. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden onder toezicht te laten plaatsvinden ten behoeve van kwaliteitsonderzoek van het gemeentelijk archeologiebeleid.

7.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' de regels van het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na afronding van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft. Burgemeester en wethouders kunnen daarbij advies inwinnen van een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 6

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde in lid 8.2.1, een omgevingsvergunning verlenen om gebouwen en bouwwerken te realiseren (en de daartoe behorende kabels en leidingen en andere bouwwerkzaamheden ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en)), mits wordt voldaan aan de regels die gelden voor de betrokken bestemming(en) en mits uit een archeologisch rapport dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend, naar het oordeel van het bevoegd gezag blijkt dat:
    1. 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld, of;
    2. 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden, of;
    3. 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  2. b. Indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein of aangrenzende terrein(en) op een afstand van minder dan 25 m van een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, als bedoeld in lid 8.3 onder a en/of lid 8.5 onder a is afgegeven, in de periode van 24 maanden voor de datum van de voorgenomen werkzaamheden, is de uitzondering van ten hoogste 1.000 m2 als genoemd in lid 8.4.2 onder c niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Lid 8.4.1 is van overeenkomstige toepassing.
  3. c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.3 onder a kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen en het opstellen van een beheersplan en periodieke monitoring, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het archeologische Programma van Eisen (PvE);
    3. 3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden te laten begeleiden conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het archeologische Programma van Eisen (PvE);
    4. 4. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden onder toezicht te laten plaatsvinden ten behoeve van kwaliteitsonderzoek van het gemeentelijk archeologiebeleid.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden

  1. a. Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde in lid 8.4.1, een omgevingsvergunning verlenen om een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren mits uit een archeologisch rapport dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, naar het oordeel van het bevoegd gezag, blijkt dat:
    1. 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
      of:
    2. 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel aantoonbaar afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
      of:
    3. 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  2. b. Indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein of aangrenzende terrein(en) op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein waarvoor reeds een eerdere omgevingsvergunning, als bedoeld in lid 8.3 onder a en/of lid 8.5 onder a, is afgegeven in de periode van 24 maanden voor de datum van de voorgenomen werkzaamheden is de uitzondering van ten hoogste 1.000 m2 als genoemd in lid 8.4.2 onder c niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  3. c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.5 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het archeologische Programma van Eisen (PvE);
    3. 3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden te laten begeleiden conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het archeologische Programma van Eisen (PvE);
    4. 4. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden onder toezicht te laten plaatsvinden ten behoeve van kwaliteitsonderzoek van het gemeentelijk archeologiebeleid.

8.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' de regels van het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na afronding van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft. Burgemeester en wethouders kunnen daarbij advies inwinnen van een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. waterkeringen;
  2. b. waterstaatkundige voorzieningen;
  3. c. het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
  4. d. watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen.

9.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 9.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

  1. 1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
  2. 2. Als een verboden gebruik, als bedoeld in lid 1, wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van de onbebouwde gronden:
    1. a. als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
    2. b. als opslagplaats voor gerede of ongerede goederen, waaronder niet verstaan wordt het opslaan van bouwmaterialen en andere hulpmaterialen voor het bouwen ten behoeve van de uitvoering van werken ter plaatse, voor de duur van de uitvoering;
    3. c. als stortplaats voor puin of afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen, die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.
  3. 3. Als een verboden gebruik als bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval beschouwd het gebruik van bijgebouwen voor bewoning.
  4. 4. Als een verboden gebruik als bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden met de bestemming Water als ligplaats voor woonschepen.
  5. 5. Onder een strijdig gebruik als bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval verstaan een gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:

  1. a. het afwijken van de in het plan voorgeschreven hoogte-, goothoogte-, breedte-, diepte-, afstands- en bebouwde oppervlaktematen met ten hoogste 10%, indien zulks in verband met de realisering van een bouwplan noodzakelijk is;
  2. b. geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijk toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering niet meer dan 3 m bedraagt;
  3. c. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 m voor antennes voor privé-gebruik en maximaal 30 m voor antennes ten behoeve van telecommunicatieverkeer;
  4. d. het oprichten van bouwwerken ten algemeen nut, zoals transformatorhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, mits de oppervlakte van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 20 m2 en de hoogte ervan niet meer zal bedragen dan 3 m.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Rangorde (dubbel)bestemmingen

Voor zover de in dit bestemmingsplan aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:

a. in de eerste plaats de regels in artikel 9 'Waterstaat - Waterkering';

b. in de tweede plaats de regels in artikel 8 'Waarde - Archeologie - 6';

c. in de derde plaats de regels in artikel 7 'Waarde - Archeologie - 4';

d. in de vierde plaats de regels in de medebestemming.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Wilnis, Molenland woonwagenlocatie'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de woonwagenlocatie ter plaatse van de weg Molenland, te Wilnis. Ter plaatse van de woonwagenlocatie zijn negen woonwagens aanwezig, waarbij het bestaande woon- en leefklimaat te wensen overlaat. De gemeenteraad heeft in 2013 besloten, teneinde een handhaafbare, veilige en bovenal leefbare woonsituatie te creëren, tot revitalisering van de woonwagenlocatie.

Om dit juridisch-planologisch mogelijk te maken is onderhavige herziening opgesteld. De herziening beperkt zich tot het het terrein van de woonwagenlocatie. Voor het overige wordt aangesloten bij de uitgangspunten van het bestemmingsplan 'Kom Wilnis 2000'.

1.2 Bestaande Situatie

Vigerende regeling
In het plangebied is momenteel de beheersverordening 'Kom Wilnis' van kracht. Deze beheersverordening is door de gemeenteraad van de gemeente De Ronde Venen op 27 juni 2013 vastgesteld. In deze beheersverordening is het bestaande gebruik en de bestaande bouwwerken, zoals geregeld in het voorheen geldende plan, het uitgangspunt.

Het voorheen geldende bestemmingsplan 'Kom Wilnis 2000' en de recent vastgestelde beheersverordening voorzien in een uitbreidingsmogelijkheid van het woonwagencentrum op de beoogde gronden voor de uitbreiding.

De in de planregels opgenomen afmetingen voor woonwagens zijn echter niet toereikend om de voorgestelde revitalisering mogelijk te maken. De maximale grootte van de toegelaten woonwagens bedraagt 50 m2. Een deel van de aanwezige woonwagens heeft een grotere oppervlakte. De standplaatsen zelf kunnen op basis van de beheersverordening al wel worden aangelegd. Een smalle afscheidingssloot ligt buiten de beheersverordening, daar is het bestemmingsplan Buitengebied van toepassing.

Ligging en begrenzing van het plangebied
Het plangebied ligt ten westen van de kern Wilnis, op de grens met Mijdrecht. Aan de overzijde van de dijkweg Molenland wordt aangesloten op de Mijdrechtse woonwijk Molenland. Op de locatie Molenland zijn op het moment zes legale, twee gedoogde en één illegale woonwagen aanwezig. Op de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied globaal weergegeven op een luchtfoto van 2014.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPP019wilniswoonwa-vs01_0001.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPP019wilniswoonwa-vs01_0002.jpg"

Karakteristiek omgeving

Het plangebied betreft voor een deel reeds gronden met woonwagens. De overige gronden hebben een landelijk karakter. In de omgeving van het plangebied zijn ook reguliere woningen, een manege en enkele bedrijven aanwezig.

Ontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten via de weg Molenland. De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer is in principe in noordoostelijke richting. Via de Burgemeester Padmosweg is de Kern Wilnis bereikbaar. Middels het verlengde van de Moleneind, de weg Bozenhoven, is de kern Mijdrecht bereikbaar.

1.3 Planbeschrijving

Aanleiding

Het woonwagencentrum is in 1986 voor de huisvesting van vier gezinnen ontwikkeld. In de loop der jaren is het aantal woonwagens tot negen stuks uitgebreid, waarvan zes legaal, twee gedoogd en één illegaal. Een uitbreiding van het centrum is al in 2000 planologisch mogelijk gemaakt via het bestemmingsplan Kom Wilnis, waarop de bewoners zijn gaan anticiperen.

De huidige onderhoudstoestand van de standplaatsen en sanitaire units laat inmiddels te wensen over. Diverse (woon)objecten zijn niet vergund. Er is sprake van illegale bebouwing, waarbij het vigerende bestemmingsplan niet toereikend is om deze te legaliseren. Daarnaast is er sprake van een brandonveilige situatie, die een dringende aanpak vraagt. Omdat er aanvankelijk sprake was van verplaatsing, en later van legalisering, is de afgelopen jaren niet handhavend opgetreden. Het woon- en leefklimaat op het centrum laat derhalve te wensen over.

Naast de aanleidingen op het centrum zelf, is ook het behoud van een zogenoemde sociale kernvoorraad ‘huisvesting woonwagen-bewoners’ van belang. Het woonwagencentrum is eerder tot stand is gekomen op aanwijzing van de provincie. Bovendien is het hebben van een sociale kernvoorraad huurstandplaatsen door de landelijke overheid vereist. Hierop wordt momenteel niet gecontroleerd, maar het is mogelijk dat de rijksoverheid in de toekomst de gemeente alsnog een aanwijzing geeft tot het realiseren van huurstandplaatsen, te meer daar in de Europese Commissie een dergelijk voorstel wordt voorbereid. Indien de gemeente op dat moment geen sociale kernvoorraad heeft, zal zij alsnog een nieuw woonwagencentrum moeten gaan aanleggen.

Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie wordt een woonwagenstandplaats mogelijk gemaakt voor 9 woonwagens. Op dit moment zijn 3 woonwagens gedoogd vrijwel direct aan de weg Molenland. In de nieuwe situatie komen de woonwagens verder van de weg Molenland af te liggen. Hierdoor wordt het oorspronkelijk dijklichaam met langsliggend groen talud langs de Molenland hersteld. Het vrijmaken van het talud is ook een eis van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Voorts sluit de nieuwe situatie stedenbouwkundig beter aan op de bestaande situatie van de aanwezige bebouwing langs het lint van de Molenland.

Op de onderstaande afbeelding is de toekomstige situatie weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPP019wilniswoonwa-vs01_0003.png"

1.4 Leeswijzer

De voor het plan relevante beleidsstukken van rijk, provincie en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 2 beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de omgevingsaspecten. Een toelichting op de juridische systematiek evenals een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is beschreven in hoofdstuk 4 en tenslotte is in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. De doelen uit de structuurvisie en de genoemde belangen uit het Barro zijn wel van belang maar gezien de kleinschalige ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt hebben ze vrijwel geen consequenties.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Belangrijk uitgangspunt van het Bro is de toepassing van de zogenaamde 'duurzaamheidsladder' (artikel 3.1.6. van het Bro). Via de duurzaamheidsladder stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied.

De 3 stappen in de ladder
In het Bro staan de drie stappen van de ladder beschreven:

  • De voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • Bezien moet worden in hoeverre die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • Wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Om zodoende zorg te dragen voor optimale inpassing en bereikbaarheid.

Toetsing van de ontwikkeling aan de duurzaamheidsladder

In het onderhavige bestemmingsplan is sprake van het vergroten van de maximale omvang van de woonwagens, conform de reeds feitelijk aanwezige wagens. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro. Toetsing aan de ladder is daarom niet noodzakelijk. De geldende beheersverordening voorziet al in het uitbreiden van de standplaatsen. Het huidige bestemmingsplan heeft feitelijk alleen betrekking op de maatvoering.

2.2 Provinciaal Beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (2013)

De provincie beschrijft in zijn Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) het ruimtelijk beleid tot 2028. In de PRS zijn de doelstellingen beschreven, het bijbehorende beleid en de uitvoering van het beleid. Uitvoering van het beleid wordt deels via de Provinciale Ruimtelijke Verordening geregeld.

Het plangebied is gelegen in het Nationaal Landschap Het Groene Hart. Voor het Nationaal landschap Het Groene Hart bestaat de ambitie de volgende kernkwaliteiten te behouden en versterken: openheid, (veen)weidekarakter, landschappelijke diversiteit en rust en stilte. Bij ontwikkelingen in het landschap van het Groene Hart staat het versterken van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal.

In de toekomstige situatie verbeterd de structuur van het landschap door de verplaatsing van de woonwagens uit het dijktracé. De kleinschalige ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is niet in strijd met de doelstellingen van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie.

Provinciale Ruimtelijke Verordening (2013)

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zijn de belangrijke beleidsuitgangspunten die zijn opgenomen in de PRS vastgelegd. In de PRV zijn regels opgenomen die direct doorwerken in de ruimtelijke plannen van gemeenten. In de verordening is het plangebied aangeduid als stedelijk gebied (m.u.v. de smalle strook aan de zuidzijde). Het gebruik van de gronden als woonwagenlocatie is reeds toegestaan. De provinciale verordening stelt verder geen nadere eisen ten aanzien van de realisatie van woonwagens.

Eerste partiële herziening PRS en PRV

Op 10 maart 2014 hebben Provinciale Staten de Ontwerp partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRSph) en de Ontwerp partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRVph) vastgesteld. Hierin zijn een aantal wijzigingen ten aanzien van duurzaamheid, cultuurhistorie, rode contour, EHS en nog een aantal kleine reparaties doorgevoerd. Deze wijzigingen hebben geen gevolgen voor de herinrichting van de bestaande woonwagenlocatie.

Tweede partiële herziening PRS en PRV

Op 3 november 2014 hebben Provinciale Staten de Tweede partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Tweede partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 vastgesteld. Hierin is de windenergielocatie te Lage Weide (gemeente Utrecht) geschrapt als specifiek benoemd zoekgebied. In de Verordening is onder meer het artikel om meer ruimte te bieden voor de productie van duurzame energie (artikel 2.9a) aangepast. Deze wijzigingen hebben geen gevolgen voor de herinrichting van de bestaande woonwagenlocatie.

In overleg met de provincie zal bij de volgende herijking van de Provinciale Ruimtelijke Verordening de de rode contour ter plaatse van de plangebied worden aangepast.

2.3 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie De Ronde Venen 2030

Op 17 oktober 2013 heeft de gemeenteraad de 'Structuurvisie De Ronde Venen 2030' vastgesteld. Hiermee zijn de hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen en de hoofdzaken van het gemeentelijk ruimtelijk beleid op lange termijn beschreven. De Structuurvisie heeft een looptijd tot 2030 en wordt in die periode twee maal geëvalueerd en eventueel aangepast aan de actualiteit.
De visie is het resultaat van een zorgvuldig uitgestippeld traject vanaf 2010 waaraan vele inwoners, maatschappelijke organisaties en professionals hebben bijgedragen. De inbreng van al deze partijen heeft geleid tot de visie die nu is vastgesteld.

Landschappelijk element: Droogmakerij

Het plangebied is, als onderdeel van een groter gebied, aangeduid als droogmakerij. De grote variatie aan landgebruik (woongebieden, grasland, glastuinbouw, natuurontwikkeling en recreatie) geven karakter aan de droogmakerijen. Behoud en versterking van de rationele structuur wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen nagestreefd. Uitgangspunt is het behouden en versteken van de variaties in openheid van het landschap, tezamen met de aanwezige functies en bebouwing.

Landbouwkerngebied

Het plangebied is tevens, als onderdeel van en groter geheel aangewezen als 'Landbouwkerngebied'. De landbouwkerngebieden zijn de gebieden, die met name door de landbouwkundige structuur de beste productieomstandigheden voor de landbouw bieden en die landschappelijk minder kwetsbaar zijn. In deze gebieden heeft landbouw het primaat. Ze worden zo veel mogelijk gevrijwaard van andere functies, die een belemmering voor het agrarisch gebruik kunnen betekenen. Binnen de landbouwkerngebieden staat de gemeente open voor ontwikkeling en denkt mee over de wijze waarop deze kan worden vormgegeven. Daarbij wordt gezocht naar ontwikkelruimte die ook een bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving.

De herstructurering van de woonwagenlocatie past binnen het gemeentelijk beleid. Door de bestaande (gedoogde) woonwagens verder van het dijktracé langs de Molenland te plaatsen, wordt het open landschap beter ervaren. De revitalisering van de woonwagenlocatie heeft voorts geen effect op de agrarische gebruiksmogelijkheden van de omgeving.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

3.1 Archeologie

Toetsingskader

Wet archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek

De gebieden met (mogelijk) archeologische vindplaatsen in de gemeente zijn opgenomen op de Archeologische Beleidskaart De Ronde Venen 2011. De verwachting op archeologische vondsten is ingedeeld in 9 categorieën. Hoe lager de categorie, hoe hoger de archeologische (verwachtings)waarde van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPP019wilniswoonwa-vs01_0004.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPP019wilniswoonwa-vs01_0005.png"

Figuur 3.1 Uitsnede Archeologische beleidskaart.

Het plangebied is grotendeels onderdeel van het 'archeologisch verwachtingsgebied 6'. Hier geldt een vrijstellingsgrens van 1 ha voor bodemingrepen dieper dan 30 cm. Voor een klein gedeelte is sprake van 'archeologisch verwachtingsgebied 4', vanwege de aanwezigheid van een klei-afzetting (kreekrug) in de omgeving.' Hier geldt een vrijstellingsgrens van 1.000 m2. De kans op archeologische vondsten in het plangebied is erg laag. Dit wordt vastgelegd in het bestemmingsplan door middel van een archeologische dubbelbestemming.

Conclusie

Archeologisch onderzoek is niet nodig. Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Eventuele vondsten gedaan tijdens bijvoorbeeld de planuitvoering vallen wel onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

3.2 Milieuzonering En Bedrijvigheid

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven of andere milieuhinderlijke functies in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woonwagens een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en voorliggende ontwikkeling in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek en conclusie

Grenzend aan de noord- en oostzijde van de woonwagenlocatie bevindt zich het bedrijf "Scheenaart Bestrating & Grondwerk B.V.". Op basis van de VNG-uitgave geldt voor dit bedrijf een richtastand van 50 m voor het aspect geluid ten opzichte van een rustige woonwijk en 30 m ten opzichte van een gemengd gebied.

Aangezien het woonwagencentrum direct aan de hoofdontsluitingsweg Molenland is gelegen en deel uitmaakt van lintbebouwing met een mix aan functies van bedrijvigheid, is het gebied als 'gemengd gebied' te typeren.

De beoogde ontwikkeling voorziet in de (ver)plaatsing van drie woonwagens aan de westzijde van het opslagterrein van Scheenaart en zes aan de zuidzijde. De woonwagens worden geplaatst binnen de richtafstand van Scheenaart Bestrating & Grondwerk B.V. Om aan te tonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening is in opdracht van Rho Adviseurs door Kraaij Akoestisch Adviesbureau een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit akoestisch onderzoek (BP.1515.R01, 23 september 2016) is opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat niet wordt voldaan aan de geluidrichtlijnen uit de VNG-brochure. Om een beter woon- en leefklimaat te bereiken kunnen maatregelen worden getroffen aan de bron of in het overdrachtsgebied.

Voor wat betreft het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau is het vervangen van dieselheftrucks door LPG- of elektrische heftrucks een goede maatregel. Hierbij dient onderzocht te worden of LPG- of elektrische heftrucks voldoende hefvermogen hebben voor het werk van Scheenaart. Daarnaast dienen de kosten voor een dergelijke maatregel te worden afgewogen tegen de kosten voor het plaatsen van een geluidscherm.

Het plaatsen van een geluidscherm van 2 m hoogte biedt de meeste zekerheid voor het reduceren van het maximaal geluidniveau. Door dit scherm wordt het geluidniveau ter plaatse van de woonwagens zodanig gereduceerd dat voldaan kan worden aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het scherm is (als voorwaardelijke verplichting) opgenomen op de verbeelding en in de regels.

Door Kraaij Akoestisch Adviesbureau is naar aanleiding van het uitgevoerde akoestisch onderzoek (BP.1515.R01, 23 september 2016) een aanvullende berekening uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting. In deze berekening is gerekend met het geluidscherm op de grens van de huidige bebouwing, met daarachter het bouwblok. Het geluidscherm is feitelijk de huidige, gesloten bebouwing met een hoogte van 3,2 meter.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting op de woonbestemming voor 3 wooneenheden lager is in deze variant. De lagere geluidbelasting wordt veroorzaakt omdat er nu gerekend is met een afschermende werking van de bestaande gebouwen met een hoogte van 3,2 meter. In het akoestisch

rapport is uitgegaan van een (benodigde) schermhoogte van 2 meter.

De bestaande bebouwing is een voorwaarde voor het gebruik van de woonwagens. Dit is vastgelegd in een voorwaardelijke verplichting. Afwijken kan, mits in dat geval een scherm wordt geplaatst van minimaal 2 meter hoogte.

3.3 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.


Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek (ATKB, 20150265/rap01, d.d. 26 maart 2015) is opgenomen als bijlage 3 bij de toelichting. Het doel van het verkennend bodemonderzoek is het krijgen van inzicht in de huidige milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.

Uit de resultaten van verkennend bodemonderzoek blijkt het volgende:

  • Op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal is tijdens uitvoering van het veldwerk geen asbestverdacht materiaal waargenomen. In het opgeboorde materiaal is geen (bijmenging met) bodemvreemd materiaal (waaronder puin) vastgesteld. Daarnaast zijn geen puinlagen waargenomen. Om deze redenen wordt de bodem op de locatie in principe niet verdacht voor verontreiniging met asbest en is er geen directe aanleiding voor het uitvoeren van asbestonderzoek conform de NEN5707.
  • De bovengrond, met of zonder bijmengingen, is licht verontreinigd met zware metalen en/of PAK. De ondergrond is licht verontreinigd met molybdeen. De lichte verontreinigingen zijn waarschijnlijk gerelateerd aan het toemaakdek.
  • In het grondwater zijn lichte verontreinigingen met barium, xylenen en naftaleen vastgesteld.

Conclusie

Op basis van de resultaten uit het verkennend bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat de locatie geschikt wordt geacht als woonwagenlocatie. De verontreinigingen vormen milieuhygiënisch gezien geen belemmering voor de aanvraag van een omgevingsvergunning.

Indien van de locatie grond wordt afgevoerd dient hierbij rekening te worden gehouden met de daarop van toepassing zijnde regelgeving van onder meer de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit. De vrijkomende grond is buiten de onderzoekslocatie niet zonder meer herbruikbaar.

3.4 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek

Uit de professionele risicokaart blijkt dat er in directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Tevens vindt er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de boogde ontwikkeling niet in de weg.

3.5 Flora En Fauna

Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998, de nieuwe Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het project niet in de weg staan.

Het beleid en de regelgeving wordt verder beschreven in het bureauonderzoek (zie bijlage 4).

Onderzoek

In het bureauonderzoek (bijlage 4) is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Conclusie

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status. Gezien de afstand tot natuurgebieden, 3 km tot Nieuwkoopse Plassen & De Haeck en 1,5 tot het dichtstbijzijnde EHS gebied, en de kleinschalige aard van de ontwikkeling worden vermesting/verzuring, verstoring versnippering, areaalverlies en verandering van de waterhuishouding uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan niet in de weg.

Het plangebied kan leefgebied bieden aan algemeen voorkomende soorten als de konijn, veldmuis of huisspitsmuis. Er is geen ontheffing nodig voor tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet (Ffw) omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Wel geldt de algemene zorgplicht. Daarnaast kunnen er algemene broedvogels aanwezig zijn in het plangebied, overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Van belang is dat er geen broedgevallen aanwezig zijn. Met inachtneming van voornoemde maatregelen staat de Ffw de uitvoering van het plan niet in de weg.

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.6 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat

3.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 3.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
Uurgemiddelde concentratie Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het voorliggende plan voorziet in de herinrichting en uitbreiding van de woonwagenlocatie aan de Molenland in Wilnis. De woonwagenlocatie biedt ruimte voor 9 woonwagens. Dit aantal valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De maatgevende weg betreft de Molenland langs het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 17,7 µg/m³ voor NO2, 22,1 µg/m³ voor PM10 en 14,1 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 11 dagen.

Conclusie

Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

3.8 Verkeer En Parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer is er geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de ontwikkeling mogelijk maakt te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit volgt uit de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van jurisprudentie dient in dat kader onder meer te worden aangetoond dat een goede verkeersafwikkeling is gewaarborgd. Ook dient aannemelijk te worden gemaakt dat de verkeersveiligheid voldoende is gewaarborgd.

De gemeente De Ronde Venen heeft in 2004 de 'Notitie parkeernormen gemeente De Ronde Venen 2004' vastgesteld. In deze notitie heeft de gemeente parkeernormen vastgesteld waaraan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente moeten voldoen.

Onderzoek

Verkeersontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten op de weg Molenland. Deze gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een maximum snelheid van 50 km/h leidt in noordoostelijke richting naar de Burgemeester Padmosweg. Deze gebiedsontsluitingsweg verzorgt de ontsluiting richting de provinciale weg N212. Deze weg maakt onderdeel uit van de regionale ontsluitingsstructuur. De weg Molenland en de Burgemeester Padmosweg beschikken over vrijliggende fietspaden, waardoor het plangebied ook voor fietsers op een verkeersveilige wijze is ontsloten. De ontsluiting van het plangebied is goed.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

In de huidige situatie zijn reeds negen woonwagenstandplaatsen aanwezig, waarvan zes legaal, twee gedoogd en één illegaal. Binnen onderhavig bestemmingsplan wordt het aantal van negen woonwagenstandplaatsen gelegaliseerd, waarbij wel de indeling van het terrein wijzigt. Het aantal feitelijke standplaatsen zal niet toenemen ten opzichte van de huidige bestaande situatie. De ontwikkeling zal zodoende niet leiden tot een verkeerstoename en daardoor niet van invloed zijn op de verkeersafwikkeling.

Parkeren

In de bestaande situatie wordt er op het complex geparkeerd. Als gevolg van de legalisering zal de parkeerbehoefte niet toenemen ten opzichte van de bestaande situatie; het aantal woonwagens blijft namelijk gelijk. Er is in de nieuwe situatie voldoende ruimte aanwezig om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien en dus op het complex te blijven parkeren. Hiermee wordt voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid.

Voorts gaat de toekomstige situatie, ten opzichte van de huidige situatie, uit van een verbetering van de (verkeerskundige) indeling van het plangebied.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed. Ook voor fietsers is sprake van een verkeersveilige ontsluitingswijze. De ontwikkeling waarbij het bestaande aantal van negen woonwagenstandplaatsen wordt gelegaliseerd zal niet leiden tot een verkeerstoename of extra parkeerbehoefte.

3.9 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB. De woonwagenlocatie ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Molenland. Deze weg heeft ter hoogte van het plangebied een binnenstedelijke ligging en kent een maximum snelheid van 50 km/h.

Aftrek ex artikel 3.4 RMG 2012

Krachtens artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG) 2012 mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een maximum snelheid lager dan 50 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Van deze aftrek is in alle weergegeven rekenwaarden gebruik gemaakt, tenzij anders vermeld.

Uitgangspunten

Voor het akoestisch onderzoek dienen de verkeersintensiteiten voor het jaar 2026 gehanteerd te worden. Voor de Molenland dienen telgegevens uit 2014 als basis. Hieruit blijkt een intensiteit van 2.096 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Deze intensiteit is opgehoogd naar het planjaar 2026 op basis van een autonome verkeersgroei van 1% per jaar. Dit leidt tot een verkeersintensiteit van 2.360 mvt/etmaal in 2026. Ook de gehanteerde etmaal- en voertuigverdeling zijn gebaseerd op de telgegevens. Deze zijn terug te vinden in de rekenbladen zoals opgenomen in bijlage 5. Zoals reeds aangegeven geldt op de weg Molenland een maximum snelheid van 50 km/h. De weg is uitgevoerd in dicht asfaltbeton.

Onderzoek

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De geluidbelasting is bepaald op de grens van de woonbestemming, daar waar het plaatsen van een woonwagen reëel is. Deze afstand bedraagt ten opzichte van de wegas van de Molenland 34,8 meter. Er is gerekend op de waarneemhoogten van 1,5 meter en 4,5 meter boven maaiveld, gezien bebouwing tot een hoogte van 6,0 meter mogelijk is (begaande grond en één etage).

Conclusie

Uit de berekeningen blijkt, als gevolg van het wegverkeer op de Molenland, een maximale geluidbelasting van 45 dB (inclusief aftrek ex artikel 3.4 RMG 2012) op de etage. De voorkeursgrenswaarde wordt zodoende niet overschreden. Het aspect wegverkeerslawaai vormt zodoende geen belemmering voor de ontwikkeling.

3.10 Water

Toetsingskader

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Waternet voert taken uit in opdracht van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied gebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan

Waterschapsbeleid

Het Waterbeheerplan 2016-2021 bouwt voort op het plan voor de periode 2010-2015 en houdt tegelijk rekening met nieuwe ontwikkeling. Het waterbeheerplan is op 8 oktober 2015 goedgekeurd door het Algemeen Bestuur van het waterschap en is vanaf 1 januari 2016 van kracht.

In het Waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft het waterschap wensbeelden per thema voor 2030, en daaruit afgeleid doelen voor de planperiode 2016-2021 op hoofdlijnen. Hierin staat wat het waterschap doet aan veiligheid, de beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en aan efficiënte zuivering van afvalwater. Ook zet het waterschap zich in voor het behoud van cultuurhistorisch erfgoed en de natuur. Het waterschap wil bereiken dat mensen zich bewuster worden van het belang van een veilig en 'robuust' (toekomstbestendig) watersysteem. Het waterschap wil open en toegankelijk zijn, actief naar samenwerking zoeken en de dialoog aangaan. De strategische uitgangspunten voor de langere termijn (2030) zijn:

  • Samenbrengen van alle regionale waterbeheertaken in één regionale waterautoriteit;'
  • Een klimaatbestendig en daarmee waterrobuust gebied;
  • Steden die beter bestand zijn tegen extreme regenbuien, wateroverlast, overstromingen, hitte en droogte;
  • Een omgeving die zich bewust is van waterveiligheid;
  • Water dat overal in het gebied geschikt is voor de vastgestelde gebruiksfunctie;
  • Gebruik van afvalwater als grondstof en bron voor energie en water;
  • Gebruik van vernieuwende oplossingen vanuit samenwerking met kennisinstellingen, andere overheden en marktpartijen;
  • Vermindering van regeldruk en vergroting van kosteneffectiviteit voor burgers en bedrijven;
  • Afstemming over alle watertaken per stroomgebied (i.c. Rijn-West);
  • Behoud van de zelfstandige bevoegdheid.

Onderzoek

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat deels uit grasland en deels uit verharding met daarop enkele woonwagens. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit klei op veen. Er is sprake van grondwater trap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,40 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,5 en 0,8 m beneden het maaiveld. Het peil is gelegen op circa - 5,5 meter NAP.

Waterkwantiteit

Direct langs het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. Dit betreft volgens de legger van het waterschap geen leggerwater. Hiervoor gelden dan ook geen beschermingszones waarbinnen beperkingen gelden.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied en de weg Molenland zijn niet aangeduid als waterkering op de legger-kaart van het waterschap. Ten noorden van het plangebied ligt een secundaire waterkering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPP019wilniswoonwa-vs01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPP019wilniswoonwa-vs01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPP019wilniswoonwa-vs01_0008.png"Figuur 4.1 Globale ligging plangebied (rode cirkel)

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is niet geheel aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling zal er ongeveer 1.500 m2 nieuwe verharding worden toegevoegd. Het waterschap Amstel, Gooi en Vecht schrijft in de Keur dat het verboden is zonder vergunning in stedelijk meer dan 1.000 m2 aan verhard oppervlak aan te brengen. Hiervoor is een vergunning verleend (casecode W-1502359). Tevens di ent minimaal 10% van de nieuw toe te voegen oppervlakte aan verharding gecompenseerd te worden. Deze compensatie vindt plaats door de aanleg van een watergang aan de westkant van het plangebied. Hiermee wordt voldaan aan de compensatieplicht.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI).

Met de herinrichting van het plangebied zullen de woonwagens op het aanwezige gemeentelijke rioolstelsel worden aangesloten.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Er is een vergunning aangevraagd en verleend voor het graven van een watergang en het aanleggen van twee dammen ter hoogte van Molenland 19 in Wilnis (casecode W-1502359).

Water in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

Hoofdstuk 4 Juridische Toelichting

4.1 Algemeen

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.

4.2 Wijze Van Bestemmen

Deze bestemmingsplanherziening bestaat uit een verbeelding (regels en plankaart) die vergezeld gaat van de onderhavige toelichting. De plangrens van dit plan is afgestemd op de gronden waarop de wijziging betrekking heeft. Voor de bestemming 'Wonen - Woonwagenstandplaats' wordt, ten opzichte van de vigerende beheersverordening, een aangepaste regeling met betrekking tot de maatvoering van de woonwagens opgenomen.

Realisering van een geluidscherm (zie paragraaf 3.2) is gewaarborgd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Exploitatieplan

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop aangewezen bouwplannen zijn voorgenomen. In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  1. a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  2. b. het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en
  3. c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is.

Ten behoeve van de revitalisering van de woonwagenlocatie aan de Molenkamp is door de gemeente De Ronde Venen budget beschikbaar gesteld. Na de realisatie van de uitbreiding en verplaatsing van de woonwagenstandplaatsen wordt de ondergrond verkocht, deels aan woningcorporatie GroenWest en deels aan de huidige bewoners.

Het beschikbare budget is tezamen met de opbrengsten toereikend voor de gemeentelijke bijdrage in de exploitatiekosten. Het voorliggende bestemmingsplan is derhalve in financieel opzicht uitvoerbaar; er hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg

Conform artikel 3.1.1 van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de wettelijke overlegpartners. In dat kader is het (voor)ontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan provincie Utrecht, Waternet en de Veiligheidsregio Utrecht. De reacties zijn samengevat en voorzien van een reactie in de nota vooroverleg, zie bijlage 6.

Voorts zijn in het kader van de voorbereiding het bestemmingsplan de aangrenzende bedrijven alsmede de woonwagenbewoners betrokken.

5.2.2 Ontwerpfase

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan moet in de Staatscourant worden geplaatst alsmede in een huis-aan-huis-blad. Tevens dient de kennisgeving langs elektronische weg te geschieden.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen en is tevens langs elektronische weg beschikbaar gesteld. Gedurende de termijn van terinzagelegging kon een ieder schriftelijk en/of mondeling zienswijzen kenbaar maken. Binnen deze termijn zijn vijf zienswijzen ontvangen. Deze zijn samengevat en beantwoord in een nota van zienswijzen (bijlage 7).

5.2.3 Vaststellingsfase

Het bestemmingsplan zal binnen 12 weken na terinzagelegging door de gemeenteraad worden vastgesteld. Het vaststellingsbesluit en het bestemmingsplan worden vervolgens voor zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de terinzagelegging kan beroep tegen het plan worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit kan uitsluitend wanneer ook een zienswijze tegen het ontwerp is ingediend of tegen die onderdelen die de gemeenteraad gewijzigd heeft vastgesteld.

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Aanvullende Berekening - Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Aanvullende berekening - Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Bureauonderzoek Ecologie

Bijlage 4 Bureauonderzoek ecologie

Bijlage 5 Rekenbladen Wegverkeerslawaai

Bijlage 5 Rekenbladen wegverkeerslawaai

Bijlage 6 Nota Vooroverleg

Bijlage 6 Nota vooroverleg

Bijlage 7 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 7 Nota van zienswijzen