KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie
3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
4 Uitvoerbaarheid
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
4.2 Geluid
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Bodem
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Waterhuishouding
4.7 Ecologie
4.8 Archeologie
4.9 Cultuurhistorie
4.10 Kabels En Leidingen
5 Economische Uitvoerbaarheid
6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
6.2 Plansystematiek
6.3 Toelichting Afzonderlijke Bestemmingen
7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Overleg
7.2 Zienswijzen

Achterbos 18 Vinkeveen

Bestemmingsplan - Gemeente De Ronde Venen

Vastgesteld op 29-06-2017 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Achterbos 18 Vinkeveen met identificatienummer NL.IMRO.0736.BPP021achterbos18-va01 van de Gemeente De Ronde Venen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten

bedrijfsactiviteiten, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteiten in de woning met behoud van de woonfunctie ter plaatse kan worden uitgeoefend.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 bestaand

  1. bestaande bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, dan wel mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2. bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan.

1.8 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.9 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.10 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.11 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk bouwen, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.12 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.13 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.14 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.15 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.16 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.17 bouwwijze

de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, waarbij:
  1. onder aaneengebouwd wordt verstaan een hoofdgebouw, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdgebouwen en/of andere functies, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
  2. onder vrijstaand wordt verstaan een hoofdgebouw, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;

1.18 dakopbouw

een ondergeschikte constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt waarbij deze constructie deels dan wel volledig bij een plat dak boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) van het dak is (zijn) geplaatst.

1.19 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.20 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.21 hoofdgebouw

één of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.22 mantelzorg

langdurige zorg die buiten organisatorisch verband wordt geboden aan een ieder die op fysiek, psychisch en/of verstandelijk vlak hulpbehoevend is, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.23 nutsvoorziening

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling.

1.24 overkapping

een constructie die maximaal drie wanden heeft waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren.

1.25 peil

  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.26 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.27 voorgevelrooilijn

de lijn, welke aansluit aan de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de weg heeft.

1.28 woning

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.29 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit.

1.30 webshop

internetwinkel waarbij ter plaatse van de internetwinkel geen detailhandel en horeca zijn toegestaan en ter plaatse van de internetwinkel geen showroom of afhaalpunt aanwezig mag zijn.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand van een gebouw of ander bouwwerk, geen gebouw zijnde, tot een bouwperceel- of bestemmingsgrens wordt gemeten tussen die grens en enig punt van dat bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot dan wel de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 lengte, breedte en diepte

de lengte, breedte of diepte van een bouwwerk wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuin;
  2. landschappelijke waarden;
  3. toegangswegen en -paden;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen in de vorm van een vrijstaande woning inclusief bijgebouwen;
  2. aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten;
met daarbij behorende:
  1. erven en tuinen;
  2. dakterrassen en balkons;
  3. toegangswegen en -paden;
  4. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op of in de in artikel 4 lid 1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

4.3 Nadere eisen

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming – mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarde.

5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en kelders buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 2,0 m wordt overschreden.

7.2 Aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard (Hoofdstuk 2, paragraaf 5), blijven buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepaling (artikel 2.5.1);
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer (artikel 2.5.3);
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten (artikel 2.5.4);
  4. ruimte tussen bouwwerken (artikel 2.5.17);
  5. de parkeergelegenheid (artikel 2.5.30).

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:
  1. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  4. voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie;
  5. als ligplaats voor woonschepen of recreatiewoonschepen.

8.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:
  1. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
    1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
    2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  2. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, of van bijgebouwen, voor permanente bewoning;
  3. van recreatieverblijven voor permanente bewoning;
  4. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.

8.3 Vormen van verboden gebruik (voorwaardelijke verplichting)

  1. Tot en met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 4 lid 1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder het slopen van de bestaande woning en de bestaande garage (circa 76 m²) zoals aangegeven op de tekening met te slopen bebouwing op het perceel Achterbos 18, te Vinkeveen;
  2. Onder de tekening met te slopen bebouwing op het perceel Achterbos 18, te Vinkeveen wordt in deze planregels verstaan de tekening 'Nieuwbouw woonhuis a/d Achterbos 18 te Vinkeveen; Situatie 1:500', nr. 2003085, d.d. 20 december 2010, opgesteld door Architekten- en ingenieursbureau H.W. van der Laan bv zoals opgenomen in de bijlage bij deze regels.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan, voor:
  1. het afwijken van de in het plan voorgeschreven bouwvlak-, bouwhoogte-, goothoogte-, breedte-, diepte-, afstands- en bebouwde oppervlaktematen met ten hoogste 10 %, indien dit in verband met de realisering van een bouwplan noodzakelijk is;
  2. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering niet meer dan 3,0 m bedraagt;
  3. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15,0 m voor antennes voor privégebruik en maximaal 55,0 m voor antennes ten behoeve van telecommunicatieverkeer;
  4. het oprichten van bouwwerken ten algemeen nutte, zoals transformatorhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, mits de oppervlakte van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 20 m² en de bouwhoogte ervan niet meer zal bedragen dan 3,0 m.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Flexibiliteit

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het wijzigen van bestemmings- en aanduidingsvlakken, met inachtneming van de volgende regels:
  1. de oppervlakte van een bestemmings-, bouw- of aanduidingsvlak wordt met niet meer dan 10 % verkleind of vergroot;
  2. een bestemmings-, bouw- of aanduidingsgrens wordt met niet meer dan 3,0 m verschoven;
  3. er wordt toepassing gegeven aan artikel 76 en artikel 77 van de Wet geluidhinder;
  4. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende bouwpercelen worden niet in onevenredige mate worden geschaad.

Artikel 11 Overige Regels

Verwijzing naar andere regelgeving
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10 %;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Achterbos 18 Vinkeveen'

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locatie aan het Achterbos 18 te Vinkeveen is momenteel een bestaande vrijstaande grondgebonden woning gesitueerd. De initiatiefnemer wil de bestaande woning slopen en daarvoor een nieuwe woning realiseren meer achter op het perceel. In 2010 heeft de initiatiefnemer hiertoe een bouwvergunning aangevraagd en deze vergunning is op 15 februari 2011 verleend. Naar later bleek is dit op onjuiste gronden gebeurd. De gemeente heeft vervolgens ambtelijk geadviseerd om de aangevraagde bouwvergunning in te trekken en dit is uiteindelijk op verzoek van de initiatiefnemer zelf ook gerealiseerd.
Sindsdien is er overleg gevoerd met de gemeente en heeft zij aangegeven, onder voorwaarden, bereid te zijn een nieuwe procedure op te starten om te komen tot een herziening van het geldende bestemmingsplan.
Daarbij is vanuit de gemeente als voorwaarde gesteld dat de erfinrichting van het perceel landschappelijk verbetert. Hiertoe is het ‘Erfinrichtingsplan Achterbos 18 Vinkeveen’ opgesteld. De positionering van de nieuwe woning alsmede het erfinrichtingsplan is door de gemeente stedenbouwkundig akkoord bevonden.
De beoogde verplaatsing van de woning past niet in het geldende bestemmingsplan omdat de woning wordt gerealiseerd buiten het bestaande bouwvlak. Om de realisatie van het project planologisch-juridisch mogelijk te maken, is gekozen voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voorliggend ruimtelijk plan vormt dat nieuwe bestemmingsplan.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen in het bebouwingslint aan de noordzijde van de Achterbos even ten noorden van de kern Vinkeveen en betreft het bestemmingsvlak 'Woondoeleinden' zoals dat is opgenomen in het geldende bestemmingsplan .
afbeelding
Ligging plangebied (bron: maps.google.nl)
Het plangebied is het zuidwestelijke deel van het 'eiland' waarop de woning aan de Achterbos 18 is gelegen. Aan bijna alle zijden wordt de woning omgeven door woningen. Alleen direct ten noordwesten van de woning is op nr. 20 een horecagelegenheid gelegen.

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan '1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 15 juni 2009 en is een reparatie van het bestemmingsplan 'Lintbebouwing Vinkeveen 2003'. De regels van de bestemming 'Woondoeleinden' zijn in dit reparatieplan op onderdelen aangepast. Het deel ten noorden van het bestemmingsvlak 'Woondoeleinden' valt binnen het oorspronkelijke bestemmingsplan uit 2003.
afbeelding
Uitsnede geldend bestemmingsplan '1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003'
Ingevolge het geldende bestemmingsplan rust op het huidige perceel (= rood omkaderde perceel ten zuiden van de bestemming 'Horeca') de bestemming 'Woondoeleinden' met een bouwgrens (= bouwvlak) waarbinnen één woning mag worden gerealiseerd. De maximum goothoogte bedraagt 4,0 m en de maximum bouwhoogte ligt op 9,0 m. Een klein deel aan de noordzijde van het plangebied valt binnen de bestemming 'Verblijfsrecreatie', waarbinnen geen wonen is toegestaan. Omdat de nieuwe woning verder achterop het perceel gerealiseerd gaat worden zal het geldende bestemmingsplan deels herzien moeten worden ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening om de vervangende woning met erf en tuin op de nieuwe locatie op het perceel planologisch mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 volgt allereerst een planbeschrijving van de huidige situatie met vervolgens een beschrijving van de voorziene ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief getoetst aan het geldend ruimtelijk beleid op verschillende schaalniveaus. In hoofdstuk 4 wordt het initiatief getoetst op inpasbaarheid en uitvoerbaarheid aan de hand van de verschillende omgevingsaspecten. De economische uitvoerbaarheid komt aan de orde in hoofdstuk 5, waarna de juridische toelichting wordt gegeven in hoofdstuk 6 en de maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 7 wordt belicht.

2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

Het plangebied ligt te midden van de bestaande lintbebouwing aan de noordzijde van het Achterbos op een soort van eiland. Op het perceel bevindt zich één vrijstaande woning bestaande uit één bouwlaag met zadeldak en een uitbouw aan de achterzijde. Direct naast de woning is een vrijstaande houten garage gelegen eveneens bestaande uit één bouwlaag met flauwe kap.
Direct ten zuidoosten van het plangebied bevinden zich woningen (nr's 10, 12, 14 en 14A) en ook aan de overzijde van de straat ligt een woning (nr. 33).
afbeelding
afbeelding
Impressie woningen in (de omgeving van) het plangebied (Bron: maps.google.nl)
Op het aangrenzende perceel bevindt zich café-restaurant De Veensteker met een groot terras aan de straatzijde en een wat kleiner terras aan de oostzijde tegen de waterloop die beide percelen van elkaar scheidt. Achterop het perceel van De Veensteker is nog een bedrijfswoning (nr. 20A) gelegen.
afbeelding
Impressie horecagelegenheid direct ten noorden van het plangebied (Bron: maps.google.nl)

2.2 Toekomstige Situatie

2.2.1 Bouwplan

In de toekomstige situatie wordt alle bestaande bebouwing op het perceel gesloopt en wordt de bouw van een nieuwe woning met garage mogelijk gemaakt. Hieronder een voorlopige impressie van de positie van de woning op het perceel en de gevels van de nieuwe woning (bron: Architekten- en ingenieursbureau H.W. van der Laan b.v., nr. 2003085, d.d. 20 december 2010). Dit ontwerp vormt de basis voor het kaders van het voorliggende bestemmingsplan.
afbeelding
Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 1.370 m². De footprint van het nieuwe hoofdgebouw is 100 m² (donkergrijs gearceerd vlak van het woonhuis) en wordt voorzien van een afgetopt schilddak. Dit is exclusief het aangebouwde bijgebouw van circa 42,5 m² (gearceerd deel van het woonhuis). De vrijstaande garage helemaal achter op het perceel krijgt een footprint van circa 42,5 m² en wordt voorzien van een plat dak.
afbeelding
afbeelding
afbeelding
afbeelding
Parkeren gebeurt op eigen terrein. Hiervoor is meer dan voldoende ruimte in het plangebied aanwezig.

2.2.2 Erfinrichtingsplan

Situering woning
De voorgevel van de nieuwe woning ligt op circa 63 m vanaf de openbare weg, waardoor de achtergevel tegen de rode contour, als begrenzing van het bestaand stedelijk gebied, is gelegen. Hiermee is een, door initiatiefnemer gewenste, maximale afstand gecreëerd tussen de nieuwe woning en de horecafunctie ter plaatse van Achterbos 20. Met deze situering voegt de woning zich naar de, in het lint voorkomende, tweedelijns bebouwing zoals onder meer gesitueerd op de percelen Achterbos 20 en Achterbos 6. Er is daarmee echter geen sprake van tweedelijns bebouwing, omdat de bestaande woning voor op het perceel wordt gesloopt.
Met het verder naar achteren plaatsen van de woning op de kavel dient recht te worden gedaan aan de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteiten van het Achterbos. Om hiervoor zorg te dragen is een erfinrichtingsplan opgesteld (Buro SRO d.d. 3 maart 2017, zie bijlage bij de regels).
afbeelding
De relatief smalle percelen in combinatie met de op circa 15 m afstand liggende hoofdgebouwen op de naastgelegen percelen zorgen ervoor dat de nieuwe woning in het plangebied een ondergeschikte rol speelt in de beleving van het lint. Ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteitsbeleving van het Achterbos ligt het accent dan ook met name op de onbebouwde ruimte voor de woning. Dankzij het diepe voorterrein ontstaat daarmee een kans om een aantrekkelijke voorzone te creëren met landschappelijke en ecologische kwaliteiten. Hiermee kan een bijdrage worden geleverd aan het groene karakter van het Achterbos en de beleving van de landschappelijke structuur. De bestaande beschoeiing van het 'eiland' blijft overigens gehandhaafd.
Met het voorgestelde erfinrichtingsplan ontstaat een aantrekkelijk en afwisselend beeld dat het straatbeeld ter plaatse aan de Achterbos versterkt en de landschappelijke structuur meer beleefbaar maakt vanaf de openbare ruimte. Met de keuze voor bosplantsoen/struweel met meer inheemse boomsoorten ontstaat meer doorzicht en wordt de langgerekte landschappelijke structuur meer geaccentueerd. Tevens zorgt de inrichting ervoor dat de stenige erfinrichting van het naastgelegen perceel Achterbos 20 wordt verzacht. Al met al zorgen deze ingrepen ervoor dat de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit ter plaatse hiermee worden verbeterd.
Ten behoeve van de uitvoering van het erfinrichtingsplan en landschappelijke inpassing is binnen de bestemming ‘Wonen’ een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Dit betekent dat het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing' (ten zuiden van het bouwvlak) als tuin of erf uitsluitend is toegestaan als deze gronden binnen 12 maanden nadat de woning in gebruik is genomen worden ingericht en in stand gehouden overeenkomstig het erfinrichtingsplan of een inrichtingsschets die dezelfde kwaliteit garandeert. Ook is het er plaatse van deze aanduiding niet toegestaan om a) bouwwerken op te richten en b) te parkeren op meer dan 8,0 m vanaf de voorgevel van de woning.
Tenslotte zijn de locatie en de maximum breedte van het toegangspad over de onbebouwde ruimte voor de woning vastgelegd door middel van de aanduiding 'ontsluiting'.
Uitgangspunten landschappelijke inpassing
Op basis van het relevante beleid en regelgeving in combinatie met de analyse is een erfinrichtingsplan opgesteld. In deze visie vormt de bestaande context van het plangebied het uitgangspunt. De ontwikkeling moet hier dan ook op aansluiten. De volgende punten zijn daarbij van belang:
  • Groene open ruimte inzetten als versterking van de open lintstructuur;
  • Streekeigen beplanting ter versterking van het landschappelijke karakter van het Achterbos;
  • Ontwikkeling nieuwe natuurwaarden;
  • Versterken beleefbaarheid landschappelijke structuur vanuit de openbare ruimte;
  • Bebouwing en erfverharding voegt zich naar het algemene beeld van de in het lint voorkomende tweedelijns bebouwing en speelt een ondergeschikte rol.
Beoogde erfinrichting
De voorgestelde erfinrichting bestaat uit extensief beheerd bloemrijk grasland (mengsel G2 Cruydt-Hoeck) in combinatie met bosplantsoen/struweelbeplanting en enkele hoogstam fruitboomgroepen (Prunus: Sierkers, Malus: Sierappel & Pyrus: Sierpeer).
afbeelding
Voorbeeld van een bloemrijk grasland
afbeelding
Voorbeeld van een hoogstamfruitbomengroep
Het toegangspad bestaat uit een pad van maximaal 3,5 m breed uitgevoerd in halfverharding. Dit pad ontsluit naast de nieuw te bouwen woning ook de in de toekomst mogelijk nog te realiseren recreatiewoningen achter op de legakker.
Het bosplantsoen/ struweel wordt ingezet om de langgerekte landschappelijke structuur te accentueren, waarbij de stenige erfinrichting van het perceel Achterbos 20 wordt verzacht. Het toegangspad buigt na de brug enigszins af van de watergang zodat voldoende ruimte ontstaat voor het bosplantsoen/ struweel, dat bestaat uit een mix van inheemse soorten, te weten:
  • Alnus incana/glutinosa (Witte Els/ Zwarte Els);
  • Carpinus betulus (Haagbeuk);
  • Cornus mas sanguinea (Rode kornoelje);
  • Euonymus europaeus (Gewone kardinaalshoed/ kardinaalsmuts);
  • Frangula alnus (Sporkehout);
  • Myrica gale (Wilde gagel).
Hierdoor heeft het bosplantsoen/ struweel, in tegenstelling tot de huidige coniferenhaag, een transparanter karakter.
afbeelding
Voorbeeld Zwarte Els
afbeelding
Voorbeeld Rode Kornoelje
afbeelding
Voorbeeld Wilde Gagel
Het bosplantsoen/ struweel kent open en dichte delen zodat een afwisselend beeld ontstaat. Ter hoogte van de nieuwe woning buigt het toegangspad weer af richting de watergang. Aan de oever van de watergang zijn knotwilgen (Salix alba: Schietwilg) voorzien. Het parkeren van de nieuwe woning wordt opgelost achter de woning. Aan de voorzijde is ruimte voor een formele entreezone afgescheiden door middel van een hagen (Acer campestre: Spaanse Aak of Veldesdoorn). Deze haag loopt door langs de woning en vormt tevens de erfafscheiding tussen het toegangspad en de achtertuin.
De hoogstamfruitbomen staan als losse clusters in het bloemrijk grasland aan weerszijden van het toegangspad. De inrichting gaat uit van een extensief beheer waarbij ruimte is voor de ontwikkeling van ecologische waarden. Ten behoeve van het bloemrijk grasland moet de bestaande vegetatie worden verwijderd. Het is daarbij van belang de bodem niet te veel te verstoren. Aanbevolen wordt om de zode te schrapen of te plaggen. In het eerste jaar na inzaaien is het noodzakelijk drie tot vier keer te maaien en het maaisel af te voeren. In het tweede jaar kan worden volstaan met twee keer maaien en afvoeren.

3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft in hoeverre de voorgenomen ontwikkeling, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, in overeenstemming is met het geldende ruimtelijke beleidskader van rijk, provincie en gemeente. Het in dit hoofdstuk samengevatte beleidskader is niet uitputtend. Het geldende beleidskader op bijvoorbeeld het gebied van water en milieu is weergegeven in desbetreffende paragrafen in toelichting hoofdstuk 4.

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie benoemt 13 onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het merendeel van die onderwerpen betreft specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol, de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Een onderwerp dat niet aan bepaalde gebieden gebonden is, is duurzame verstedelijking. Voor dit onderwerp introduceert het Rijk de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ waarmee zorgvuldig ruimtegebruik door optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en het voorkomen van overprogrammering worden nagestreefd. Provincies en gemeenten dienen in hun ruimtelijke besluiten te motiveren of een nieuwe stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte voorziet. Als dat het geval is dient gekeken te worden of deze in bestaand stedelijk gebied past (inbreiding). Pas als dat niet het geval is komt uitbreiding in beeld onder voorwaarde van een optimale ontsluiting door verschillende vervoersmodaliteiten.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Planspecifiek
De SVIR richt zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het voorliggend initiatief ligt niet in een gebied dat van belang is voor het nationaal functioneren. Het Barro geeft in die zin geen regels voor het plangebied.
De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing op het plangebied omdat het vervangende nieuwbouw betreft van één woning op korte afstand van de bestaande woning. Per saldo is er geen sprake van een toename van het aantal woningen.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie

Op 4 februari 2013 hebben Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. Op 10 maart 2014 en 3 november 2014 hebben Provinciale Staten vervolgens de (eerste) partiële herziening respectievelijk de tweede partiële herziening van de PRS 2013 - 2028 vastgesteld.
In de PRS beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2018. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij voor welke gebieden van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening welke tegelijk met de PRS is opgesteld.
In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd:
  • Duurzame leefomgeving
  1. ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie;
  2. behoud van de strategische grondwatervoorraden;
  3. ruimte voor duurzame energiebronnen;
  4. anticiperen op de langetermijngevolgen van klimaatverandering;
  5. behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap;
  6. behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en de aardkundige waarden.
  • Vitale dorpen en steden
    1. realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling;
    2. een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden;
    3. optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte;
    4. een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdsverkeer.
  • Landelijk gebied met kwaliteit
    1. uitnodigende stadlandzones die stad en land verbinden en met een adequaat recreatieaanbod;
    2. behouden en ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden;
    3. een economisch vitale en duurzame landbouwsector;
    4. behouden en ontwikkelen van de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding (recreatie en toerisme);
    5. behouden van gebieden waar rust en stilte kan worden ervaren.
Planspecifiek
In het kader van zorgvuldig ruimtegebruik hanteert de provincie het instrument van de rode contour. Dit is een verstedelijkingscontour rond de bestaande bebouwde gebieden en uitleglocaties, waarbinnen de verstedelijkingsambities plaats dient te vinden.
De nieuwe woning valt binnen de rode contour en is derhalve onderdeel van (bestaand) stedelijk gebied. Op grond hiervan is het gebied onder meer aangewezen voor binnenstedelijke woningbouw. De voorliggende herontwikkeling van het terrein is daarom zonder meer passend binnen de beleidslijn verstedelijking van de PRS.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Tegelijk met de PRS hebben Provinciale Staten van de provincie Utrecht op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Op 10 maart 2014 en 3 november 2014 hebben Provinciale Staten vervolgens de (eerste) partiële herziening respectievelijk de tweede partiële herziening van de PRV 2013 vastgesteld.
In de PRV wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de PRS. De PRV geeft regels met betrekking tot de onderwerpen bodem, water, energie, cultureel erfgoed, wonen, werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landschap, natuur en recreatie.
Planspecifiek
De nieuwe woning ligt binnen het stedelijk gebied, zoals te zien op onderstaande uitsnede van de actuele rode contourenkaart ter hoogte van het plangebied (nr. 18). De contouren op deze kaart betreffen de meest actuele rode contouren, inclusief de aanpassingen ten gevolge van de eerste en tweede partiële herziening van de PRS en de PRV. Ten noorden van de rode lijn geldt het 'Verstedelijkingsverbod Landelijk Gebied'. Nieuwe vestiging van onder andere woningen, niet-agrarische bedrijven en detailhandel zijn hier niet toegestaan.
afbeelding
Voor het realiseren van woningen binnen dit stedelijk gebied worden in de PRV geen regels gegeven. Overige punten uit de PRV zijn daarnaast niet van belang.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie De Ronde Venen 2030

De Structuurvisie De Ronde Venen 2030 is op 17 oktober 2013 vastgesteld. De structuurvisie gaat er vanuit dat in het jaar 2030 De Ronde Venen een herkenbare uitstraling heeft met een eigen karakter. Inwoners en bezoekers weten wat de gemeente te bieden heeft met haar landschap, dorpen, recreatiegebieden en natuurschoon. Initiatieven worden ondersteund.

3.3.2 Structuurvisie Vinkeveen

Vinkeveen is ontstaan vanuit ontginningslinten en verdere vervening. De oorspronkelijke buurtschappen Achterbos-Herenweg-De Heul zijn langs het lint aan elkaar gegroeid tot het dorp Vinkeveen. Vanuit die samensmelting is Vinkeveen verder gegroeid langs de oorspronkelijk landelijke linten en kent het dorp inmiddels veel luxe woningen aan de plassen. Het oorspronkelijke land met tuinderijen aan de plassen is inmiddels volledig volgebouwd en de plassen zijn daardoor vanaf de wegen nauwelijks meer te ervaren.
De gemeente zet in op een toekomstbestendige woningvoorraad: het zo veel mogelijk laten aansluiten van woningen op woonwensen, woningen die energiezuinig en toegankelijk zijn en aansluiten op de vraag vanuit de woningmarkt. Bij nieuwbouw wordt rekening gehouden met de bestaande woningvoorraad, andere nieuwbouwinitiatieven en met de regionale positie op de woningmarkt. Hierbij staat de focus op kwaliteit voorop. Kwaliteit betekent het realiseren van duurzame woonmilieus. Woningen die energiezuinig zijn of energie opwekken en die de nodige flexibiliteit in indeling bieden en toegankelijk zijn voor specifieke doelgroepen.
Er zijn de aankomende tijd niet zozeer meer, maar juist andere woningen (kwaliteit en duurzaamheid) nodig. Bouwen binnen de rode contour, ofwel de grenzen van de kernen, is daarbij het uitgangspunt in De Ronde Venen.
De vervangende nieuwbouw van de woning in het plangebied, gelegen binnen de rode contour, past helemaal binnen deze uitgangspunten.

3.3.3 Woonvisie De Ronde Venen

Doorstroming staat centraal in de Woonvisie uit 2013, met daarbij drie speerpunten: bouwen voor kwaliteit, beter benutten van de bestaande voorraad en vermarkten van de gemeente als aantrekkelijke woonplaats. De vraag bepaalt het aanbod: de woningbehoefte is leidend: 1.150 woningen tot en met 2020 is het uitgangspunt.
Bestaande afspraken en woningbouwprogramma’s worden gerespecteerd. Bij herprogrammering en nieuwe initiatieven dient de Woonvisie als uitgangspunt, waarbij de volgende punten centraal staan:
  1. Toevoegen van nieuwe woonmilieus: Rust en Ruimte en Voorzieningen om de hoek. Bij Rust en Ruimte wordt ingespeeld op de kwaliteiten van het landschap en het water; Voorzieningen om de hoek richt zich op het bieden van gelijkvloerse woningen in de centra van Mijdrecht, Vinkeveen en Abcoude. De ontwikkeling van woningen vergroot tevens het draagvlak voor voorzieningen en daarmee de kwaliteit van de centra.
  2. In eerste instantie bouwen voor ouderen en voor doorstromers die een iets grotere woning willen. Dit heeft het grootste effect op doorstroming in de hele woningvoorraad.
  3. In mindere mate bouwen voor jongeren, aangezien er in de bestaande voorraad al veel geschikte woningen beschikbaar zijn. Hiervan afwijken wanneer het gaat om particulier opdrachtgeverschap.
  4. Op uitleglocaties betekent dit het bouwen van twee-onder-één kap en vrijstaande woningen, bungalow/patiowoningen en in beperkte mate rij-/hoekwoningen, zowel koop als huur.
  5. Ruimtelijk wordt de verbinding met het landschap gezocht, wat zichtbaar, beleefbaar en het liefst toegankelijk is. Kleinschalige structuren vormen het uitgangspunt, een monotoon beeld wordt zo veel mogelijk voorkomen.
  6. Op inbreidingslocaties in centra patiowoningen/appartementen met lift bouwen in het betaalbare/middeldure segment, zowel koop als huur. De ruimtelijke inpassing is maatwerk. Uitgangspunt vormt het versterken van kwaliteiten in de bestaande stedenbouwkundige structuur.
  7. We bouwen ook voor vestigers, dit betekent zo min mogelijk belemmerende maatregelen bij toewijzing van woningen, behalve bij sociale huur- en koopwoningen en woningen voor ouderen (gelijkvloers, wonen en zorg).
  8. Woningen dienen een toevoeging te zijn op de bestaande voorraad; de effecten van afzet op de markt worden nauwgezet gevolgd. Wat prijsklasse betreft, dient de nadruk te liggen op woningen tot € 250.000 en boven de € 350.000; in de tussenliggende prijsklasse is er voldoende aanbod in de bestaande voorraad.
  9. Bij monitoring is er aandacht voor rij-/hoekwoningen in de prijsklasse tussen de € 200.000 en € 300.000. De kernen Wilnis en Mijdrecht verdienen hierbij bijzondere aandacht.
  10. De gemeente heeft een positieve grondhouding ten aanzien van particulier opdrachtgeverschap. Waar wij kansen zien brengen wij partijen samen om de mogelijkheden voor particulier opdrachtgeverschap te onderzoeken.
Planspecifiek:
De woonvisie is niet echt van invloed op onderhavig plan. Er vindt vervangende nieuwbouw plaats, waarmee er geen extra woning aan de voorraad wordt toegevoegd. Gezien de grootte van het perceel en de woning zal deze in de hogere prijsklasse vallen. Hiermee is de woning conform uitgangspunt 7 'een toevoeging op de bestaande voorraad'.

3.3.4 Duurzaam ontwikkeling

De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de 'Notitie Duurzaamheid Dichtbij' vastgesteld. In de notitie worden de kaders en de doelstellingen beschreven op het gebied van duurzaamheid. Op 26 februari 2013 heeft het college van B en W het 'Programmaplan Duurzaamheid' vastgesteld waarin de doelstellingen zijn uitgewerkt in projecten.
In de notitie heeft de gemeente als doelstelling opgenomen dat de gemeente duurzaamheid integreert in het ruimtelijke beleid en projecten om te komen tot een duurzame en klimaatbestendige gemeente die de kernwaarden van de gemeente behouden en versterken. Op korte termijn houdt dit een checklist bij gemeentelijke en particuliere nieuwbouwprojecten in om duurzame gebiedsmaatregelen te stimuleren. Al eerder, in 2007, heeft het college besloten om te gaan werken met GPR-gebouw. Dit is een prestatiegerichte toetsingswijze van duurzaam bouwen.
Dit is nader uitgewerkt in het programmaplan waarbij de volgende doelstelling is geformuleerd op het gebied van duurzame gebiedsontwikkeling: 'In de ruimtelijke inrichting worden duurzaamheidmaatregelen toegepast bij gemeentelijke projecten en gestimuleerd bij particuliere projecten in woningbouw, utiliteitsbouw en op gebiedsniveau. Daarnaast stimuleert de gemeente duurzame maatregelen in de bestaande koop- en huursector en utiliteitsbouw.'
Planspecifiek:
Voor het betreffende project zal het streven liggen op minimaal een 7 naar de 'GPR Gebouw' norm. Hiermee sluit het project aan op het gemeentelijk beleid voor duurzaam bouwen.

4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Bedrijven En Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed leefklimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor omgevingstypen 'gemengd gebied'" en een 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'.
In de onderstaande tabel staan de richtafstanden per milieucategorie voor de omgevingstypen rustige woon wijk en gemengd gebied. Gemotiveerd afwijken van de richtafstanden is mogelijk als kan worden aangetoond dat de hierboven genoemde doelen worden gewaarborgd.
Milieucategorie Richtafstand rustige woonwijk Richtafstand gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 0 - 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
Tabel: richtafstanden per milieucategorie
Planspecifiek
De omgeving van het plangebied wordt aangemerkt als gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine (recreatieve)bedrijven.
Direct ten noordwesten van het plangebied ligt op het perceel Achterbos 20 een café-restaurant (SBI: 561) met groot buitenterras aan de straatzijde. Een café-restaurant valt in milieucategorie 1, waarbij de aspecten geluid, geur en gevaar maatgevend zijn.
De nieuwe woning ligt verder verwijderd van het restaurant/bar en het bijbehorende buitenterras dan de bestaande woning. Daarnaast is de indeling van de nieuwe woning dusdanig dat vrijwel alle verblijfsruimtes aan de zuidzijde van het perceel zijn gelegen (en dus niet aan de zijde van de horecagelegenheid). Bovendien is de nieuwe woning akoestisch veel beter geïsoleerd en afgeschermd omdat aan het meest recente bouwbesluit voldaan moet worden. Gezien deze nieuwe situatie, ten opzichte van de bestaande situatie, treden er significante verbeteringen op.
Ten noordwesten van het plangebied zit achterop het perceel Achterbos 20 een bestemming “verblijfsrecreatie”. Op grond van artikel 21 van de voorschriften van bestemmingsplan 1e Herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003 zijn ten dienste van en in verband met deze bestemming toegelaten:
  1. recreatiewoningen en recreatieappartementen;
  2. stacaravans;
  3. toeristische kampeermiddelen;
  4. centrale voorzieningen;
  5. dienstwoningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. ontsluitingsverhardingen;
  8. parkeerplaatsen;
  9. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In de begripsbepalingen van de voorschriften (artikel 1) van het genoemde bestemmingsplan zijn toeristische kampeermiddelen gedefinieerd op een wijze die overeenkomt met een kampeerterrein uit de lijst 1 van de publicatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) ‘Bedrijven en milieuzonering’ uit 2009. Hierbij valt een kampeerterrein onder milieucategorie 3.1 en geldt er in een gemengd gebied een richtafstand van 30 meter ten opzichte van de nieuwe woning. Aan deze richtafstand wordt voldaan, zie ook onderstaande figuur. Verder moet opgemerkt worden dat de bestaande bedrijfswoning op het perceel Achterbos 20 (achter) door haar ligging, geluid van kampeeractiviteiten grotendeels afschermt. De overige toegelaten functies kennen geen richtafstand.
afbeelding
Figuur: richtafstand nieuwe woning Achterbos 18 en kampeerterrein
Achterop het perceel Achterbos 18 is ook een bestemming verblijfsrecreatie aanwezig. Hier is recentelijk een omgevingsvergunning verleend voor vier recreatiewoningen. Recreatiewoningen kennen (net als bedrijfs- en burgerwoningen) geen richtafstand tot een andere (burger)woning. Ook speelt geluid hiervoor niet in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Aangezien er verder feitelijk geen kampeerterrein op dit perceel aanwezig is, wordt daardoor geen bestaand bedrijf onevenredig in haar recht geschaad. Aan het hierboven genoemde tweede doel met betrekking tot het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen wordt daarmee voldaan. Dit geldt ook voor het achterste deel van Achterbos 14.

4.2 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
De nieuw te realiseren vervangende woning is een geluidsgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. Aangezien het Achterbos een weg is waar een maximum snelheid van 30 km/uur is toegestaan, hoeft strikt formeel gezien geen akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai te worden uitgevoerd. Bovendien wordt de nieuwe woning verder van de weg af gesitueerd, wat een akoestische verbetering is ten opzichte van de bestaande situatie. Zodoende kan een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai achterwege blijven en vormt het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Luchtkwaliteit

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 µg/ m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'. Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Planspecifiek
In het plangebied blijft het aantal woningen per saldo gelijk. Hiermee heeft de voorgenomen ontwikkeling geen effect op de luchtkwaliteit.

4.4 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Omdat er geen sprake is van een functiewijziging hoeft in principe niet meer aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de woonfunctie. Het perceel is immers al sinds jaar en dag in gebruik als woonperceel. Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat het hier een toemaakdekgebied betreft.
Er is in het verleden in verband met eerdere vergunningverlening al een verkennend bodemonderzoek (Grondslag, nr. 8061, d.d. 24 juni 2003) uitgevoerd in het plangebied. De boorpunten 13 t/m 16 zijn ongeveer gelegen ter plaatse van de beoogde locatie van de nieuwe woning met tuin.
De gestelde hypothese, dat ter plaatse van de onderzoekslocatie verhogingen aan metalen en/ of PAK's worden verwacht als gevolg van de aanwezigheid van een toemaakdek, is deels bevestigd. Op het achterterrein (waar de nieuwe woning met tuin is geprojecteerd) zijn alleen lichte verhogingen gemeten.
Alleen ter plaatse van boring 20 (aan de voorzijde van de bestaande woning en niet ter hoogte van de beoogde locatie van de woning met tuin op de achterzijde van het perceel) is een verontreiniging aangetroffen. Gezien de overige analyseresultaten lijkt er geen sprake van een integrale verontreiniging of een verontreiniging die over een groot oppervlak aanwezig is. Ter plaatse van de locatie van de nieuwe woning met tuin hoefde dan ook geen nader onderzoek plaats te vinden en is de bodem geschikt voor de beoogde functie.
Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
Te zijner tijd zal overigens in het kader van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen een actualiserend onderzoek plaatsvinden om de resultaten uit 2003 te (her)bevestigen.

4.5 Externe Veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid is gericht op beperking en beheersing van risico's door opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het uitgangspunt van het beleid is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet bij ruimtelijke ontwikkelingen de kans op grote calamiteiten met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord bij een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied of een toetsingszone van een risicobron. Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Aanvullend zijn in het Vuurwerkbesluit en het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Barim, ook wel Activiteitenbesluit genoemd) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Daarnaast zijn voor de omgeving van transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen respectievelijk de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Het Bevb sluit aan bij het toetsingskader dat in het Bevi is opgenomen. Binnenkort wordt de circulaire vervangen door het Besluit externe veiligheid transportroutes (Btev), bij de invoering van het Basisnet. De Eerste en Tweede Kamer hebben inmiddels ingestemd met het wetsvoorstel.
Planspecifiek
Op de provinciale risicokaart kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn.
Uit de risicokaart is op te maken dat er geen risicovolle inrichtingen en/of transportroutes in de nabijheid van het plangebied zijn gelegen. Daarmee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Waterhuishouding

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het belangrijk om, waar mogelijk, te werken volgens de volgende principes:
  1. afkoppelen van schoon hemelwater zodat dit niet in het vuilwaterriool komt en waardoor het vuile water geconcentreerder wordt waardoor verwerking ervan beter verlopen kan;
  2. opvangen en vasthouden van gebiedseigen water. Dit door middel van infiltratie in de bodem in het plangebied (als dat kan) of anders infiltratie in de omgeving en / of het 'getrapt' afvoeren via opvangbekkens naar het oppervlaktewater;
  3. goed zorgen voor (de mogelijkheden voor) waterinfrastructuur zoals dijken langs de kust, rivieren en andere waterwegen.
Watertoets
De watertoets is een standaard overleg met het waterschap dat gevoerd moet worden wanneer de planologische situatie op een locatie wijzigt. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens het waterschap voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder.
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 5.000 m² in landelijk gebied 10 % daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.
Planspecifiek
Verharding
Onderhavig plan betreft de vervangende nieuwbouw van een bestaande woning. In de toekomstige situatie treedt er geen significante verandering op het aantal vierkante meters verharding en bebouwing. Er hoeft dan ook geen compensatie plaats te vinden in de vorm van extra oppervlaktewater voor waterberging.
De hemelwaterafvoer wordt voor de nieuwbouw afgekoppeld van het gemengde rioleringsstelsel. Dit leidt per saldo tot minder emissie en zorgt bovendien voor een minder grote belasting van de afvalwaterketen.
Legger
Voor het plangebied is de waterlegger van het waterschap geraadpleegd. Het plangebied is niet gelegen in de beschermingszone van een primaire of secundaire waterkering. De werkzaamheden zijn daarmee niet vergunningsplichtig. De bestaande beschoeiing van het 'eiland' blijft ook gehandhaafd.
Grondwaternorm
In het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) staat het gemeentelijk grondwaterbeleid voor nieuwe ontwikkelingen vastgesteld. Wat betreft woningbouw worden de volgende normen gesteld:
  • woning zonder kruipruimte- drooglegging van 50 cm;
  • woning met kruipruimte - drooglegging van 90 cm.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Planspecifiek
Aangezien de nieuwe vervangende woning wordt gebouwd in de bestaande achtertuin en deze intensief wordt gebruikt, kan worden uitgesloten dat de voorgenomen nieuwbouw schade oplevert aan beschermde soorten en gebieden.

4.8 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Voor het hele grondgebied van de gemeente De Ronde Venen is een archeologische beleidskaart gemaakt. Hierop is te zien waar archeologische waarden in de bodem zitten of verwacht kunnen worden.
Planspecifiek
Op de archeologische beleidskaart ligt het te bebouwen gebied binnen een gebied met een relatief hoge archeologische verwachting. Op de kaart valt de binnen de aanduiding 'Archeologisch Waardevol Gebied (AWG) 2. Dit houdt in dat er bij het eventueel roeren van de grond bij een omvang groter dan 50 m² een onderzoeksplicht geldt.
afbeelding
Er is daarom een archeologisch vooronderzoek (Transect, nr, 633, d.d. 24 juni 2016, zie bijlage) uitgevoerd in het plangebied. Het onderzoek omvat een archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase, door middel van boringen.
Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied in het veenontginningslint van Vinkeveen ligt, waarvan de begindatering terug gaat tot in de Late Middeleeuwen. Het plangebied is op het Kadastrale Minuutplan van 1811-1832 onbebouwd. Op de Topografische Militaire Kaart uit 1874 is echter een klein gebouwtje in het plangebied te zien, vermoedelijk een schuur. Op latere historische kaarten (1926) en op de topografische kaart uit 1959 is geen bebouwing in het plangebied aanwezig. Op basis van het bureauonderzoek is dan ook de kans op behoudenswaardige archeologische resten in het plangebied gering. Dit wordt bevestigd door het verkennend booronderzoek. Uit de boringen blijkt dat de bovenste circa 70 cm van de bodem in het plangebied uit een toemaakdek op Hollandveen bestaat. In het toemaakdek bevindt zich bouwpuin. Een deel hiervan heeft mogelijk met het toemaakdek zelf te maken, dat uit gestorte grond bestaat, waarin zich ook afval bevindt. Voor een ander deel kan het samenhangen met het ‘schuurtje’ dat op de Topografische Militaire Kaart uit 1874 is te zien, dan wel met de recente bebouwing. Er zijn geen archeologisch relevante vondsten gedaan en ook zijn er geen nederzettingslagen of terplagen aangeboord.
Op basis van het onderzoek worden geen archeologische vervolgmaatregelen geadviseerd. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Cultuurhistorie

Typerend voor het plangebied en de omgeving ervan is de verkaveling. Vanaf de middeleeuwen werd het lint van Vinkeveen langs onder andere de Herenweg - Achterbos ontgonnen via het cope systeem waarbij de landheer (de vercoper) stukken wildernis uitgaf aan kolonisten (copers) die daarvoor een contract (cope) moesten aangaan. Het stuk land wat zo in eigendom verkregen werd moest ontgonnen worden. Dit gebeurde in vaste formaten, die nu nog altijd langs het Achterbos te zien zijn.
Na de middeleeuwen werd er in toenemende mate veen afgegraven in Vinkeveen. Dit gebeurde in de bestaande verkavelingsrichting van de cope ontginningen. Hierbij ontstonden trekgaten bij het uitbaggeren (trekken) van het veen. Dit veen werd op aparte stroken land te drogen gelegd: de legakkers. Vele trekgaten en legakkers zijn verdwenen door de zich door golfslag uitbreidende Vinkeveense Plassen, maar nog altijd zijn er diverse in stand gebleven.
De verkavelingsvormen rond het Achterbos volgens het oude cope systeem, de trekgaten en de legakkers zijn kenmerkend voor het plangebied en van cultuurhistorische waarde. Voor het plangebied is daarom, ter bescherming van de middeleeuwse cope verkaveling, in lijn met het bestemmingsplan 'Kom Vinkeveen' de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' opgenomen.

4.10 Kabels En Leidingen

In het plangebied of de directe omgeving zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen zoals rioolpersleidingen of waterleidingen gelegen. Er bevinden zich ook geen hoogspanningsverbindingen in de omgeving van het plan.
Hiermee vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.

5 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 Bro betrekking op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan. Er wordt immers één woning gebouwd.
De gemeente De Ronde Venen heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een overeenkomst afgesloten. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. In het kader van de haalbaarheid is rekening gehouden met onvoorziene kosten, waaronder bodemsanering.
De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het bestemmingsplan is hierdoor financieel uitvoerbaar.

6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Tot slot maken de bijlagen een onlosmakelijk onderdeel uit van de toelichting op, alsmede uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

6.2 Plansystematiek

Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Regels
Inleidende regels
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.
Wijze van meten
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.
Bestemmingsregels
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheden.
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/ gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik, is strijdig met de bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de (hoofd)gebouwen, de bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Nadere eisen
Het stellen van nadere eisen is alleen mogelijk als het bestemmingsplan zelf al regels stelt (primaire eisen). Omdat in nagenoeg alle bouwregels eisen zijn gesteld aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, kunnen daaraan nadere eisen worden gesteld.
Met behulp van deze nadere eisen kunnen burgemeester en wethouders extra eisen stellen ten behoeve van bijvoorbeeld de ruimtelijke kwaliteit, het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de externe veiligheid.
Afwijken van de bouwregels
Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld, bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak. Deze voorwaarden dienen helder en toetsbaar te zijn.
Specifieke gebruiksregels
In de specifieke gebruiksregels staat, in aanvulling op de bestemmingsomschrijving, expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan.
Afwijken van de specifieke gebruiksregels
Van de geformuleerde gebruiksregels kan onder voorwaarden worden afgeweken. Deze voorwaarden dienen helder en toetsbaar te zijn.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Onder de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van een aanlegvergunning.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels wordt mede verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt plaats om van het plan afwijkende maten, oppervlakten en aantallen niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's, de kappenkaart en de cyclomedia, aangevuld met het gemeentelijk bouwdossier en fotoarchief, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

6.3 Toelichting Afzonderlijke Bestemmingen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
  • 'Wonen', waarbij de woonfunctie wordt neergelegd ten behoeve van realisatie van één nieuwe woning, inclusief tuin, bijgebouw(en) en de bij de woning behorende parkeerplaatsen. Het hoofdgebouw mag enkel worden gebouwd binnen het aangegeven bouwvlak, waarbij het maximum bebouwd oppervlak begrensd is op 100 m² en de goothoogte middels een aanduiding op de verbeelding is aangegeven. Voor een deel van de woonbestemming geldt een voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing. Het gebruiken en/of laten gebruiken van deze gronden is uitsluitend toegestaan als deze gronden worden ingericht en in stand gehouden overeenkomstig het erfinrichtingsplan, gevoegd als bijlage bij de regels, of volgens een inrichtingsschets die vanuit een oogpunt van landschaps- en ervenontwerp een zelfde niveau van ruimtelijke kwaliteit garandeert.
  • 'Tuin', waarbinnen slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht. In de bestemming 'Tuin' geldt een voorwaardelijke verpliching landschappelijke inpassing. Het gebruiken en/of laten gebruiken van deze gronden is uitsluitend toegestaan als deze gronden worden ingericht en in stand gehouden overeenkomstig het erfinrichtingsplan, gevoegd als bijlage bij de regels, of volgens een inrichtingsschets die vanuit een oogpunt van landschaps- en ervenontwerp een zelfde niveau van ruimtelijke kwaliteit garandeert. Binnen de 'specifieke vorm van tuin - landschappelijke inpassing' is het verboden om bouwwerken op te richten en is het verboden te parkeren op meer dan 8,0 m van de voorgevel van de woning. Er mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' een toegangspad gerealiseerd worden. En tenslotte moet de beoogde inrichting van de gronden uiterlijk zijn voltooid 12 maanden nadat de woning in gebruik is genomen.
De noemenswaardige bijzonderheden van dit plan zijn:
  • op het gehele plangebied rust de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de middeleeuwse cope verkaveling. Diverse werken en werkzaamheden ten behoeve van samenvallende bestemmingen zijn uitsluitend met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag toegestaan.

7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.1 Overleg

In het kader van het vooroverleg is het plan verstuurd aan verschillende vooroverlegpartners. Er zijn drie reacties ontvangen. Zowel de provincie Utrecht (d.d. 26 juli 2016), het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (vertegenwoordigd door Waternet, d.d. 20 juli 2016) als de veiligheidsregio Utrecht (d.d. 2 augustus 2016) hebben aangegeven geen opmerkingen op het plan te hebben.

7.2 Zienswijzen

Met ingang van 30 september 2016 heeft het ontwerpbestemmingsplan "Achterbos 18 Vinkeveen" gedurende zes weken (tot en met 11 november 2016) ter inzage gelegen. Het ontwerpbestemmingsplan was digitaal beschikbaar op de gemeentelijke website en de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Voorts was het plan in te zien op het gemeentehuis van De Ronde Venen.
Gedurende de termijn van terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het voornoemde ontwerpbestemmingsplan in te dienen. Er is één zienswijze ingediend op het ontwerpbestemmingsplan op 10 november 2016, waarmee de zienswijze ontvankelijk is.
De zienswijze is van een gemeentelijke reactie voorzien in de 'Nota van zienswijzen bestemmingsplan Achterbos 18 Vinkeveen' die als bijlage bij het plan is gevoegd. In deze nota zijn de aanpassingen naar aanleiding van de zienswijze en de ambtelijke wijzigingen weergegeven.