Baambrugse Zuwe 127c1, Vinkeveen
Bestemmingsplan - Gemeente De Ronde Venen
Vastgesteld op 26-09-2019 - geheel onherroepelijk in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Baambrugse Zuwe 127c1, Vinkeveen met identificatienummer NL.IMRO.0736.BPP038bzuwe127c1-va01 van de Gemeente De Ronde Venen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, waaronder tevens wordt verstaan een paardenhouderij en paardenfokkerij en waaronder niet wordt verstaan een manege.
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.7 beroep en bedrijf aan huis
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten en het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, voor zover voorkomend in ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is dat deze in een woning en bijbehorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend.
1.8 bestaand
- bestaande bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, dan wel mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan.
1.9 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.10 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.12 bijgebouw
een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, hetzij met het hoofdgebouw verbonden - niet zijnde inpandig - of daarvan vrijstaand, dat door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning niet is toegestaan.
1.13 bouwen
1.13 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk bouwen, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.14 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.15 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.16 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.17 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.18 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.19 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse.
1.20 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder makelaardij, internetcafé, zonnestudio en bankfiliaal.
1.21 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.22 hoofdgebouw
één of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.23 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1
1
.24 nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling.
1.25 omgevingsvergunning
vergunning als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.26 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak en niet meer dan één wand.
1.27 peil
- voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.28 permanente bewoning
het gebruik van een voor recreatief nachtverblijf bestemd bouwwerk als woonadres, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (Wet GBA), zoals dat geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
1.29 steiger
1.29 steiger
een bouwwerk, geheel of grotendeels boven het water en meestal langs een oever, dat dient voor het afmeren van schepen, woonschepen of andere vaartuigen en/of andere doeleinden zoals terras.
1.30 voldoende parkeergelegenheid
van voldoende parkeergelegenheid' is sprake als voldaan wordt aan de parkeernormen, zoals neergelegd in het 'Beleidsplan Verkeer 2017-2021' zoals vastgesteld op 24 november 2016. Indien deze regeling wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening.
1.31 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.32 voorgevelrooilijn
1.32 voorgevelrooilijn
de lijn, welke aansluit aan de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de weg heeft.
1.33 woning
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
1.34 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand van een gebouw of ander bouwwerk, geen gebouw zijnde, tot een bouwperceel- of bestemmingsgrens wordt gemeten tussen die grens en enig punt van dat bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot dan wel de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 lengte, breedte en diepte
2.5 lengte, breedte en diepte
de lengte, breedte of diepte van een bouwwerk wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin - Landschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - Landschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- tuinen;
- groen en water;
- behoud, versterking en ontwikkeling van landschapswaarden in de vorm van openheid en doorzichten.
3.2 Bouwregels
Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van erf- en terreinafscheidingen, met een bouwhoogte van ten hoogste:
- 2,0 m voor erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw en op of parallel aan de zijdelingse perceelsgrens;
- 1,0 m voor de overige erf- en terreinafscheidingen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Tuin - Landschappelijk' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
- het aanleggen, veranderen of dempen van wateren en waterlopen, alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
- de aanleg van harde oeverbeschoeiingen, dammen of, stuwen;
- het verwijderen, kappen, rooien of beschadigen van bomen of andere houtgewassen die ten tijde van het in werking treden van het plan aanwezig zijn;
- het planten van bomen of andere houtige gewassen, ter plaatse waar gronden hiermee niet beplant waren ten tijde van het in werking treden van het plan;
- het aanleggen van bestratingen of andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte groter dan 50 m², paden uitgezonderd.
3.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod
Het verbod van lid 3.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
- normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het plan;
- reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
3.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschapswaarden zoals bedoeld in lid 3.1 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- scheepvaartverkeer en watersport;
- groenvoorzieningen;
met daarbij behorende:
- bruggen
- bermen en taluds;
- duikers voor kruisingen met wegverkeer;
- steigers;
- nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,5 m.
4.2.2 Steigers
Steigers, vlonders en andere afmeervoorzieningen mogen slechts worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
- per aangrenzend bouwperceel is één steiger, vlonder of andere afmeervoorziening toegestaan;
- de steiger dient evenwijdig aan de oeverlijn te worden gebouwd;
- de lengte en de breedte van de steiger mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6,0 m en 1,20 m;
- de maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan het peil (aansluitende maaiveld).
4.2.3 Bruggen
De breedte van bruggen mag niet meer bedragen dan 6,0 m.
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Bevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeersbelangen, nadere eisen te stellen, met betrekking tot de doorvaart en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen.
4.3.2 Voorwaarden
Alvorens nadere eisen worden gesteld, dient er vooraf advies ingewonnen te worden bij de waterbeheerder.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- het wonen in de vorm van een vrijstaande woning inclusief bijgebouwen;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - botenhuis' tevens voor één botenhuis van maximaal 60 m²;
met daarbij behorende:
- erven en tuinen;
- dakterrassen en balkons;
- toegangswegen en -paden;
- parkeervoorzieningen op eigen terrein;
- nutsvoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
5.2.1 Algemeen
- per bouwvlak mag ten hoogste één woning worden gebouwd;
- hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
- ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage van het hoofdgebouw niet meer bedragen dan is aangeduid;
- ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m) maximum bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
- de bouwhoogte van een bouwwerk voor een nutsvoorziening mag ten hoogste 5,0 m bedragen.
5.2.2 Bijgebouwen en overkappingen
- voor bouwpercelen geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen en overkappingen, met uitzondering van een botenhuis als bedoeld in lid 5.1 sub b, ten hoogste 50 m² mag bedragen, vermeerderd met 5% van het aantal vierkante meters dat een bouwperceel groter is dan 200 m², tot een absoluut maximum van 90 m²;
- het is niet toegestaan bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevelrooilijn op te richten;
- bijgebouwen en overkappingen mogen vrijstaand en aangebouwd aan het hoofdgebouw worden gebouwd;
- voor vrijstaande bijgebouwen geldt dat:
- de goothoogte maximaal 3,0 m mag bedragen;
- de bouwhoogte maximaal 4,0 m mag bedragen;
- de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 1,0 m moet bedragen;
- voor aangebouwde bijgebouwen geldt dat:
- de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 1,0 m moet bedragen;
- bij de vrijstaande woningen slechts aan één zijgevel bijgebouwen mogen worden aangebouwd;
- de goothoogte maximaal 3,0 m mag bedragen;
- de bouwhoogte maximaal 4,0 m mag bedragen;
- voor overkappingen geldt dat:
- de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 1,0 m moet bedragen;
- de bouwhoogte maximaal 3,0 m mag bedragen.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
- 7,0 m voor palen en masten;
- 1,0 m voor erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn;
- 2,0 m voor overige erf- en terreinafscheidingen;
- 3,0 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2.4 Botenhuis
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - botenhuis' gelden de volgende regels:
- binnen het aanduidingsvlak is maximaal één botenhuis toegestaan;
- de oppervlakte van een botenhuis mag niet meer bedragen dan 60 m²;
- de goot- en bouwhoogte van een botenhuis mag niet meer bedragen dan respectievelijk 2,50 m en 3,50 m;
- de afstand van een botenhuis tot het water mag niet meer bedragen dan 1 m.
5.3 Nadere eisen
5.3.1 Bevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeersbelangen, nadere eisen te stellen, met betrekking tot:
- de situering van bouwwerken;
- situering van en het aantal parkeervoorzieningen.
5.3.2 Voorwaarden
De bevoegdheid onder lid 5.3.1 wordt toegepast met het oog op:
- de gebruiksmogelijkheden ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
- de gebruiksmogelijkheden in verband met gewenste parkeerruimte van voldoende omvang op eigen terrein.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Erkers en entreeportalen
Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 5.2.2 sub e een omgevingsvergunning verlenen voor een erker of entreeportaal met inachtneming van de volgende regels:
- de goothoogte van het bijgebouw mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, doch nooit meer dan 3,0 m;
- de diepte gemeten uit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 0,60 m;
- de breedte mag niet meer bedragen dan 3/5e deel van de breedte van de voorgevel.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Beroep of bedrijf aan huis
Bij woningen, stacaravans, chalets en woonschepen inbegrepen, is de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis toegestaan, met inachtneming van het volgende:
- de oppervlakte in gebruik voor een beroep of bedrijf aan huis bedraagt ten hoogste 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijbehorende bijgebouwen met een maximum van 50 m²;
- het beroep of bedrijf aan huis mag uitsluitend worden uitgeoefend door de bewoner(s) van de betreffende woning;
- het beroep of bedrijf aan huis mag uitsluitend worden uitgeoefend in de woning en aangebouwde bijgebouwen, met uitzondering van een bed en breakfast als bedoeld onder e die ook is toegestaan in vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning;
- bedrijfsactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover voorkomend in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat detailhandel, groothandel en horeca zijn uitgesloten;
- in afwijking van het bepaalde onder a en d is horeca in de vorm van een bed en breakfast wel toegestaan met inachtneming van de volgende aanvullende voorwaarden:
- de oppervlakte bedraagt ten hoogste 40% van de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bijgebouwen, met een maximum van 100 m²;
- een bed en breakfast biedt plaats aan ten hoogste 6 gasten tegelijkertijd.
5.5.2 Voorwaardelijke verplichting
Het gebruik als bedoeld in lid 5.1 sub a ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting' is uitsluitend toegestaan indien:
- de voor 'Tuin - Landschappelijk' aangewezen gronden binnen een jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan ingericht zijn en in stand gehouden worden conform het bepaalde in lid 3.1 en de als bijlage bij de regels gevoegde inrichtingsschets; en
- de voor 'Water' aangewezen gronden binnen een jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan ingericht zijn en in stand gehouden worden conform het bepaalde in lid 4.1 en de als bijlage bij de regels gevoegde inrichtingsschets.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
7.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en kelders buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 2,0 m wordt overschreden.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
8.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)
Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:
- als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
- voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie;
- als ligplaats voor woonschepen of recreatiewoonschepen.
8.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)
Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:
- van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
- goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
- agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
- van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, of van bijgebouwen, voor permanente bewoning;
- van recreatieverblijven voor permanente bewoning;
- van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan, voor:
- het afwijken van de in het plan voorgeschreven bouwvlak-, bouwhoogte-, goothoogte-, breedte-, diepte-, afstands- en bebouwde oppervlaktematen met ten hoogste 10 %, indien dit in verband met de realisering van een bouwplan noodzakelijk is;
- geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering niet meer dan 3,0 m bedraagt;
- het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15,0 m voor antennes voor privégebruik en maximaal 55,0 m voor antennes ten behoeve van telecommunicatieverkeer;
- het oprichten van bouwwerken ten algemeen nutte, zoals transformatorhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, mits de oppervlakte van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 20 m² en de bouwhoogte ervan niet meer zal bedragen dan 3,0 m.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
10.1 Flexibiliteit
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het wijzigen van bestemmings- en aanduidingsvlakken, met inachtneming van de volgende regels:
- de oppervlakte van een bestemmings-, bouw- of aanduidingsvlak wordt met niet meer dan 10% verkleind of vergroot;
- een bestemmings-, bouw- of aanduidingsgrens wordt met niet meer dan 3,0 m verschoven;
- er wordt toepassing gegeven aan artikel 76 en artikel 77 van de Wet geluidhinder;
- de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende bouwpercelen worden niet in onevenredige mate worden geschaad.
Artikel 11 Overige regels
11.1 Verwijzing naar andere regelgeving
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.
11.2 Parkeren
11.2.1 Parkeernormen
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik is verzekerd dat op eigen terrein, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan worden aan de parkeernormen, zoals neergelegd in het 'Beleidsplan Verkeer 2017-2021' zoals vastgesteld op 24 november 2016.
- Indien het 'Beleidsplan Verkeer 2017-2021' zoals vastgesteld op 24 november 2016 wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening.
- De onder a bedoelde parkeergelegenheid moet afmetingen hebben die afgestemd zijn op de richtlijnen opgenomen in de ASVV2012 van het CROW.
11.2.2 Laden en lossen
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. In deze behoefte moet voorzien zijn op eigen terrein.
11.2.3 Afwijken
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 11.2.1 en/of lid 11.2.2:
- indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
11.2.4 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan bij de omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 11.2.1 sub c, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Artikel 12 Algemene procedureregels
12.1 Procedure bij nadere eisen
Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet eerder genomen dan het moment nadat belanghebbenden gedurende twee weken, na publicatie van het voornemen tot het stellen van nadere eisen in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij het college van burgemeester en wethouders in te dienen.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10 %;
- dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Baambrugse Zuwe 127c1, Vinkeveen'
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op de locatie aan de Baambrugse Zuwe 127c1 te Vinkeveen is momenteel een bijgebouw gesitueerd, dat jarenlang is gebruik is geweest als bijgebouw bij Baambrugse Zuwe 127c en praktijkruimte aan huis. De initiatiefnemer wil dit gebouw slopen en daarvoor een nieuwe vrijstaande woning realiseren. Daarnaast wordt de bestaande watergang verbreed, waardoor een doorzicht vanaf de Baambrugse Zuwe naar de Vinkeveense Plassen ontstaat. De gronden rondom de verbrede watergang krijgen een groen-blauwe invulling. Daarmee is sprake van het toevoegen van ruimtelijke kwaliteit.
De beoogde vrijstaande woning is niet toegestaan volgens het geldende bestemmingsplan '1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003', omdat op de verbeelding van het bestemmingsplan geen bouwvlak is opgenomen. Om de realisatie van het plan planologisch-juridisch mogelijk te maken is gekozen voor het opstellen van een partiële herziening van het bestemmingsplan ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voorliggend ruimtelijk plan vormt dit nieuwe bestemmingsplan.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de noordwestzijde van de Baambrugse Zuwe, ter hoogte van nummer 127c1. De Baambrugse Zuwe is een buurtschap en een weg die dwars door de Vinkeveense Plassen loopt. Het perceel is kadastraal bekend onder gemeente Vinkeveen, sectie A, perceel 5047 (zuidoostelijke deel) en heeft een oppervlakte van circa 2.100 m². Aan de noordwestzijde wordt het plangebied begrensd door de plangrens van het bestemmingsplan '1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003', die tevens de plangrens van de beheersverordening 'Beheersverordening Buitengebied' vormt. De navolgende afbeeldingen geven de globale ligging en begrenzing van het plangebied weer.

Globale ligging plangebied (blauwe druppel, bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Globale begrenzing plangebied (rode kader, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan '1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 15 juni 2009 en is een reparatie van het bestemmingsplan 'Lintbebouwing Vinkeveen 2003'. Het plangebied is onderdeel van de 1e herziening en heeft hierin de bestemming 'Landhuizen'. De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weer.

Uitsnede geldend bestemmingsplan '1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003'
De voor 'Landhuizen' aangewezen gronden zijn bestemd voor landhuizen en ten behoeve hiervan zijn woningen, tuinen en erven, bijgebouwen, botenhuizen, parkeerplaatsen, ontsluitingsverhardingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Woningen mogen uitsluitend gebouwd worden binnen de aangegeven bouwgrenzen (bouwvlak). In het plangebied is geen bouwvlak opgenomen. Het voorgenomen plan om een woning te realiseren in het plangebied is daarom in strijd met het geldende bestemmingsplan. Derhalve dient een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Naast het bestemmingsplan '1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003' geldt voor de gronden in het plangebied tevens het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren analoog' (vastgesteld op 28 juni 2018). Dit bestemmingsplan bevat bepalingen die toezien op het voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 volgt allereerst een planbeschrijving van de huidige situatie met vervolgens een beschrijving van de voorziene ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief getoetst aan het geldend ruimtelijk beleid op verschillende schaalniveaus. In hoofdstuk 4 wordt het initiatief getoetst op inpasbaarheid en uitvoerbaarheid aan de hand van de verschillende omgevingsaspecten. De economische uitvoerbaarheid komt aan de orde in hoofdstuk 5, waarna de juridische toelichting wordt gegeven in hoofdstuk 6 en de maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 7 wordt belicht.
2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied ligt te midden van de bestaande bebouwing aan de Baambrugse Zuwe. Op het perceel bevindt zich aan de noordzijde een gebouw bestaande uit één bouwlaag met zadeldak. In het gebouw is een praktijk voor osteopathie gevestigd. Aan de westzijde is grenzend aan het water (Vinkeveense Plassen) een boothuis gesitueerd. Aan de zijde van de Baambrugse Zuwe is verharding aanwezig die als parkeerplaats fungeert. Middels een brug over de watergang die evenwijdig aan de Baambrugse Zuwe loopt is het perceel bereikbaar. Het perceel heeft een besloten karakter, zonder doorzicht vanaf de weg naar de Vinkeveense Plassen.
Direct ten zuidwesten en noordoosten van het plangebied en aan de overzijde van de Baambrugse Zuwe bevinden zich vrijstaande woningen. Aan de noordwestzijde grenst de planlocatie aan de Vinkeveense Plassen. Nabij het plangebied is Jachthaven Oldenburger aanwezig.
De navolgende afbeelding toont een impressie van het plangebied gezien van de Baambrugse Zuwe.

Impressie plangebied
2.2 Toekomstige Situatie
De initiatiefnemer is voornemens om in het noordoostelijke deel van het plangebied een vrijstaande woning te realiseren. De bestaande bebouwing zal gesloopt worden. Om ruimtelijke kwaliteit in het plangebied toe te voegen krijgt het zuidwestelijke deel van het plangebied een groen-blauwe invulling. De navolgende afbeelding geeft een inrichtingsschets van de toekomstige situatie weer.

Inrichtingsschets toekomstige situatie
Wonen
Er worden voor de vrijstaande woning en de manier waarop deze in de planregels van het voorliggende bestemmingsplan wordt geregeld de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- bouwvlak van 13 m x 15 m, met een maximum bebouwingspercentage van 90%;
- maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 7 m en 10 m;
- maximaal 50 m² bijgebouwen, vermeerderd met 5% van het aantal vierkante meters dat een bouwperceel groter is dan 200 m², tot een absoluut maximum van 90 m²;
- boothuis met een maximum oppervlak van 60 m² en een maximale afstand tot de waterlijn van 1 m.
In het noorden van het perceel wordt een insteekhaven aangelegd. Een deel van het plangebied wordt verhard ten behoeve van de ontsluiting en parkeervoorziening van de woning. De waardevolle beplanting aan de voorzijde van de locatie (zuidoostzijde) blijft gehandhaafd als afscherming en voor een groene uitstraling vanaf de Baambrugse Zuwe.
Groen-blauwe invulling
Langs de perceelsgrens aan zuidwestzijde wordt de bestaande watergang verbreed naar een breedte van 10 m (inclusief plasberm van 1 m breed). De watergang vormt een verbinding tussen de Vinkeveense Plassen en de watergang aan de zijde van de Baambrugse Zuwe. Tussen de perceelsgrens en de nieuwe watergang is een groenstrook van 1 m breed voorzien. Aan de noordoostzijde van het perceel wordt een groenstrook van 2 m aangelegd. Door deze groen-blauwe invulling ontstaat een open doorzicht. In de planregels wordt geregeld dat in deze zone geen bouwwerken zijn toegestaan, waarmee veiliggesteld is dat deze zone open blijft.
3 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft in hoeverre de voorgenomen ontwikkeling, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, in overeenstemming is met het geldende ruimtelijke beleidskader van rijk, provincie en gemeente. Het in dit hoofdstuk samengevatte beleidskader is niet uitputtend. Het geldende beleidskader op bijvoorbeeld het gebied van water en milieu is weergegeven in desbetreffende paragrafen in hoofdstuk 4.
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen, zoals rijksvaarwegen, defensie, Natuurnetwerk Nederland, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en elektriciteitsvoorzieningen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen, die de nationale belangen uit de SVIR juridisch borgen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
De SVIR en het Barro zijn verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het plan wordt daarom niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling.
Het voorgenomen plan hoeft daarmee niet nader getoetst te worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (herijking 2016)
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De herijking van de PRS is op 12 december 2016 vastgesteld. In de PRS beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening welke tegelijk met de PRS is opgesteld.
In de herijkte Provinciale ruimtelijke structuurvisie zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd.
Duurzame leefomgeving
- Behouden en bevorderen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.
- Voldoende ruimte bieden voor realisatie van duurzame energiebronnen.
- Anticiperen op de ruimtelijke lange termijn gevolgen van klimaatverandering.
- Beschermen en realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving waarin ook stilte beleefd kan worden.
Beschermen kwaliteiten
- Behouden van de kwaliteit van de cultuurhistorische structuur en streven naar een betere beleefbaarheid ervan.
- Behouden van de kernkwaliteiten van het landschap en behouden van aardkundige waarden en streven naar een betere beleefbaarheid ervan.
- Beschermen en ontwikkelen van soorten en van een robuust netwerk van natuur.
Vitale steden en dorpen
- Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling.
- Voldoende ruimte bieden voor het realiseren van een op de behoefte aansluitend aanbod van woningen en woonvoorzieningen.
- Voldoende ruimte bieden voor het functioneren en versterken van een vitale en innovatieve regionale economie.
- Voldoende ruimte bieden voor behoud en versterking van een goede retailstructuur.
- Zorgdragen voor en voldoende ruimte bieden voor een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties.
Dynamisch landelijk gebied
- Uitnodigende zones die stad en land verbinden en bijdragen aan kwaliteit van het binnenstedelijk leefmilieu.
- Zodanige condities scheppen dat de vitale regionale economie in het landelijk gebied zich kan ontwikkelen.
- Zodanige condities scheppen dat een goede recreatieve structuur wordt behouden en versterkt.
Planspecifiek
In haar verstedelijkingsbeleid richt de provincie zich primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het stedelijk gebied. Op deze manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Onderhavig plangebied is op de kaart 'wonen en werken' niet aangeduid als stedelijk gebied. De rode contour bevindt zich 150 m ten zuidoosten van het plangebied. Wel maakt de locatie onderdeel uit van de kernrandzone. De planlocatie is wel te midden van het bestaand stedelijk gebied gelegen. In de omgeving zijn immers hoofdzakelijk woningen gesitueerd. Daarnaast is in de bestaande situatie reeds bebouwing in het plangebied aanwezig. De ontwikkeling van een vrijstaande woning sluit daarmee aan op de provinciale ambitie dat het landelijk gebied gevrijwaard blijft van onnodige ruimteclaims.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 Provincie Utrecht (herijking 2016)
Tegelijk met de PRS is op 12 december 2016 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) (herijking 2016) vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. In de PRV wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de PRS. De PRV geeft regels met betrekking tot de onderwerpen bodem en water, duurzame energie, cultuurhistorie, landschap, natuur, wonen en werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landbouw en recreatie. Daarnaast wijst de PRV gebieden waarbij er experimenteerruimte is.
Planspecifiek
De nieuwe woning is in de PRV aangeduid als landelijk gebied op gelijknamige kaart. Verstedelijking is hier niet toegestaan volgens artikel 3.2, tenzij in de verordening anders is bepaald. In artikel 3.5 is bepaald dat verstedelijking in bebouwingsenclaves of bebouwingslinten in het landelijk gebied is toegestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
- gelijktijdig met de verstedelijking de ruimtelijke kwaliteit wordt verhoogd, en
- bebouwing vindt niet plaats buiten de bestaande bebouwingsenclaves of bebouwingslinten, en
- belangen van bestaande omringende functies worden niet onevenredig aangetast.
Bij het voorgenomen plan is duidelijk sprake van een bebouwingslint en de ontwikkeling vindt ook plaats binnen dit bebouwingslint. Het plan resulteert door de groen-blauwe invulling in een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. De omringende functies betreffen wonen. De belangen hiervan worden door het toevoegen van een woning die in verhouding is tot zijn omgeving niet onevenredig aangetast.
Een andere uitzondering op het verstedelijkingsverbod van artikel 3.2 is opgenomen in artikel 3.7. Hierin is bepaald dat verstedelijking ten behoeve van het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de kernrandzone is toegestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
- de verstedelijking gaat gepaard met versterking van de ruimtelijke kwaliteit die in een redelijke verhouding staat tot de aard en de omvang van de verstedelijking, tenzij de verstedelijking betrekking heeft op kernrandactiviteiten, en
- de verstedelijking is ruimtelijk en landschappelijk goed inpasbaar en wordt in aansluiting op stedelijk gebied gerealiseerd, of in samenhang met overige verstedelijkte structuur, en
- tijdige en duurzame realisatie van de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit is geborgd, en
- omliggende functies worden niet onevenredig geschaad.
Het plangebied is gelegen in de kernrandzone (tevens landelijk gebied). Er wordt voldaan aan de vereiste dat de verstedelijking gepaard gaat met versterking van de ruimtelijke kwaliteit, omdat het aanleggen van de watergang een open doorzicht naar de Vinkeveense Plassen creëert. Gezien de verhouding tussen het deel van het plangebied dat een groen-blauwe invulling (zie toelichting paragraaf 2.2) krijgt en het deel dat voor wonen wordt gebruikt, is de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in verhouding tot de aard en de omvang van de verstedelijking. Daarnaast vindt de ontwikkeling plaats in samenhang met de bestaande stedelijke structuur, die ter plaatse bestaat uit vrijstaande woningen aan de ontginningsas van de Baambrugse Zuwe. De omliggende functies, tevens vrijstaande woningen, worden dan ook niet onevenredig geschaad. De verhoging van de ruimtelijke kwaliteit is in de planregels geborgd door de bestemmingen 'Water' en 'Tuin - Landschappelijk' op te nemen en binnen deze bestemmingen geen bouwwerken toe te staan. Vanaf de Baambrugse Zuwe zijn er weinig doorzichten naar het open water. Als gevolg van het voorgenomen plan ontstaat er wel een doorzicht, wat de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
Aan het realiseren van een vrijstaande woning op de betreffende locatie worden in de PRV verder geen eisen gesteld.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie De Ronde Venen 2030
De Structuurvisie De Ronde Venen 2030 is op 17 oktober 2013 vastgesteld. De structuurvisie gaat er vanuit dat in het jaar 2030 De Ronde Venen een herkenbare uitstraling heeft met een eigen karakter. Inwoners en bezoekers weten wat de gemeente te bieden heeft met haar landschap, dorpen, recreatiegebieden en natuurschoon. Initiatieven worden ondersteund.
Bij de locatiekeuze van nieuwbouw is het bouwen binnen de rode contour, dus binnen de grenzen van de kernen het uitgangspunt. Uit woningbehoefteonderzoek (2012) blijkt dat tot en met 2020 750 tot 1.150 woningen nodig zijn. Deze behoefte kan ruimschoots binnen de huidige rode contouren worden opgevangen door het invullen van inbreidingslocaties en herstructurering.
Planspecifiek
Op de visiekaart is de Baambrugse Zuwe aangemerkt als onderdeel van de dorpen (buiten de ronde contour). Het toevoegen van een woning in dit gebied past bij de ambitie dat nieuwe woningen in de dorpen worden gebouwd. De huidige kwaliteit is hierbij het uitgangspunt. Bij het voorgenomen plan wordt de huidige kwaliteit versterkt (zie toelichting paragraaf 2.2). De openheid en het zicht op het landschap nemen hierbij toe, ondanks dat een woning wordt toegevoegd.
Het plangebied is gelegen in de landschapstypen veenweidegebied en plassen. In het veenweidegebied worden de openheid van het landschap, zichtlijnen, verkavelingspatroon, andere cultuurhistorische elementen en aanwezige natuurwaarden beschermd. Ontwikkelingen zijn toegestaan wanneer deze een bijdrage leveren aan het behouden of versterken van de landschappelijke kwaliteit van deze gebieden. In het onderhavige geval wordt de landschappelijke kwaliteit versterkt.
In het landschapstype plassen komen landschap, natuur en recreatie samen. Een goede balans tussen deze functies is uitgangspunt. De plassen zijn landschappelijk van (boven)regionaal belang door het verveninglandschap in diverse stadia. Dit landschap wordt beschermd. Het betreffende initiatief vindt plaats binnen de bestaande structuur van de ontginningsas. Daarmee wijzigt de landschapsstructuur ter plaatse niet. De Baambrugse Zuwe kenmerkt zich door de aanwezigheid van de vrijstaande woningen en enkele recreatieve functies. De realisatie van een vrijstaande woning die qua aard en omvang overeenkomt met de omgeving is passend op de betreffende locatie.
Er dient geconcludeerd te worden dat het plan in overeenstemming is met de gemeentelijke structuurvisie.
3.3.2 Woonvisie 2025
De Ronde Venen wil een vitale gemeente blijven: een bevolking die op peil blijft, met een gezonde samenstelling van jong en oud. Hiertoe wil de gemeente de woningen en woonomgeving zo goed mogelijk aan laten sluiten op de woonwensen en woningbehoefte van de inwoners. De woonvoorraad sluit nu onvoldoende aan bij de woonwensen van de inwoners. Mede hierdoor is er een gebrek aan doorstroming. De visie richt zich op het bouwen van nieuwe woonmilieus om daarmee de doorstroming te bevorderen. Het richt zich dan ook op de kwaliteit van wonen in de gemeente. Naast woningen zelf zijn voorzieningen zoals winkels, scholen en zorgvoorzieningen belangrijke voorwaarden voor de kwaliteit van wonen in De Ronde Venen.
Uit de woonvisie volgt dat tot 2025 sprake zal zijn van een toename van het aantal huishoudens (6%), wat leidt tot een behoefte aan 1.180 woningen. Tot 2025 is de grootste behoefte aanwezig naar grondgebonden koopwoningen. Er is behoefte aan koopwoningen in alle prijsklassen, waarbij de vraag het grootst is naar duurdere woningen boven de € 350.000.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling plan betreft de realisatie van een vrijstaande woning. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de woningbehoefte van 1.180 woningen tot 2025. De planlocatie heeft betrekking op een aantrekkelijk woonmilieu nabij het open landschap en water van de Vinkeveense Plassen. Daarbij wordt nadrukkelijk de verbinding met het landschap gezocht, met name door de groen-blauwe invulling (zie toelichting paragraaf 2.2). De beoogde vrijstaande woning begeeft zich in de prijsklasse boven € 350.000. Aan woningen in deze prijsklasse is behoefte. De ontwikkeling is een voorbeeld van particulier opdrachtgeverschap. De gemeente De Ronde Venen heeft een positieve grondhouding ten aanzien hiervan.
3.3.3 Notitie Duurzaamheid Dichtbij
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de 'Notitie Duurzaamheid Dichtbij' vastgesteld. In de notitie worden de kaders en de doelstellingen beschreven op het gebied van duurzaamheid. Op 26 februari 2013 heeft het college van B en W het 'Programmaplan Duurzaamheid' vastgesteld waarin de doelstellingen zijn uitgewerkt in projecten.
In de notitie heeft de gemeente als doelstelling opgenomen dat de gemeente duurzaamheid integreert in het ruimtelijke beleid en projecten om te komen tot een duurzame en klimaatbestendige gemeente die de kernwaarden van de gemeente behouden en versterken. Op korte termijn houdt dit een checklist bij gemeentelijke en particuliere nieuwbouwprojecten in om duurzame gebiedsmaatregelen te stimuleren. Al eerder, in 2007, heeft het college besloten om te gaan werken met GPR-gebouw. Dit is een prestatiegerichte toetsingswijze van duurzaam bouwen.
Dit is nader uitgewerkt in het programmaplan waarbij de volgende doelstelling is geformuleerd op het gebied van duurzame gebiedsontwikkeling: 'In de ruimtelijke inrichting worden duurzaamheidmaatregelen toegepast bij gemeentelijke projecten en gestimuleerd bij particuliere projecten in woningbouw, utiliteitsbouw en op gebiedsniveau. Daarnaast stimuleert de gemeente duurzame maatregelen in de bestaande koop- en huursector en utiliteitsbouw.'
Spoorboekje naar een klimaatneutrale gemeente in 2040
De Ronde Venen heeft een ambitie om in 2040 een klimaatneutrale gemeente te zijn. Onder klimaatneutraal verstaat de gemeente dat alle activiteiten en processen op het gemeentelijk grondgebied geen bijdrage meer leveren aan klimaatverandering in de vorm van CO2-uitstoot. Dit wil de gemeente bereiken met verschillende projecten. Deze projecten staan beschreven in het Spoorboekje naar een klimaatneutrale gemeente in 2040.
Planspecifiek
De initiatiefnemer heeft de ambitie om duurzaamheidsmaatregelen, zoals bodemwarmte, toe te passen. Deze ambitie zal gedurende het ontwerpproces van de woning nader onderzocht worden en getoetst worden op haalbaarheid.
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande (planologische) situatie beperkt toe. De sloop van een gebouw en de realisatie van één woning betreft een wijziging die naar aard en omvang zeer beperkt is. Bovendien nemen de gebruiksmogelijkheden nauwelijks toe, omdat de gronden reeds voor wonen zijn bestemd. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed leefklimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een gevoelige bestemming, namelijk een woning, mogelijk. Daarom is aan de hand van het geldende bestemmingsplan '1e Herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003' bepaald welke milieubelastende activiteiten in de omgeving aanwezig zijn. Deze bestaan uit Jachthaven Oldenburger met bijbehorende parkeervoorzieningen en horeca ten westen van het plangebied. Jachthavens met diverse voorzieningen (SBI-2008 932 G) betreffen volgens de VNG-publicatie milieubelastende activiteiten van milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 m. De afstand van het plangebied tot de bestemmingsvlakken 'Jachthaven' en 'Horeca' is minimaal 65 m. Hiermee wordt voldaan aan de relevante richtafstand.
Het voorgenomen plan maakt geen milieubelastende activiteiten mogelijk.
Er dient geconcludeerd te worden er geen belemmeringen zijn voor het aspect bedrijven en milieuzonering en het plan uitvoerbaar is.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Er is een akoestisch onderzoek wegverkeer (Adviesburo Van der Boom, nr. 18-026, 26 januari 2018, zie bijlagen bij toelichting) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Baambrugse Zuwe op de zuidoostgevel (voorgevel, rekenpunt 1) ten hoogste 52 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt alleen in rekenpunt 1 overschreden. De maximale hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden.
Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron ligt niet voor de hand uit oogpunt van doeltreffendheid en extra onderhoud van de weg. Afscherming van de woning is niet haalbaar. Er dient voor de woning een hogere waarde te worden aangevraagd van 52 dB. De situatie kan eenvoudig voldoen aan het 'Beleid hogere waarden Wet Geluidhinder Gemeente De Ronde Venen'. De woning heeft drie geluidluwe zijden en een geluidluwe buitenruimte aan de achterzijde. Bij de indeling van de woning kan eenvoudig worden voldaan aan de eis dat 30% van het vloeroppervlak van alle verblijfsgebieden samen aan de geluidluwe zijden worden gesitueerd.
Het Bouwbesluit stelt eisen aan de geluidwering van gebouwen. Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex artikel 110-g Wgh. Voor de geluidbelaste voorgevel zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. De hoogste geluidbelasting bedraagt zonder aftrek 58 dB. De benodigde karakteristieke geluidwering voor deze gevel bedraagt dan GA;k 25 dB.
Omdat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden zal een hogere waarde procedure doorlopen moeten worden. Wanneer er een hogere waarde is verleend, wat gezien het voorgaande mogelijk is, zijn er geen belemmeringen voor het aspect geluid.
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM 2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van één woning. De ontwikkeling kan derhalve, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas Leefomgeving gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De concentraties over 2015 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) bedragen respectievelijk maximaal 18 µg/m³, 11 µg/m³ en 18 µg/m³. Daarmee wordt ruim voldaan aan de grenswaarde van 40 µg/m³ voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide en de grenswaarde van 25 µg/m³ voor fijnstof (PM2,5).
Er zijn gezien het voorgaande geen belemmeringen voor het aspect luchtkwaliteit.
4.5 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Om aan te tonen dat de kwaliteit de bodem en het grondwater geschikt is (te maken) voor het beoogde gebruik (wonen) is een verkennend bodem- en asbestonderzoek (Grondslag, nr. 28515, 12 maart 2018, zie bijlagen bij toelichting) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat in de bovengrond sterke verhogingen aan koper en lood zijn aangetoond. Daarnaast zijn lichte tot matige verhogingen aan meerdere zware metalen en/of minerale olie aangetoond. In het grondwater zijn geen verhogingen aangetoond. In zowel de bovengrond als het lokaal aanwezige verhardingsmateriaal is geen asbest aangetroffen en/of aangetoond.
De aangetoonde sterke verhogingen vormen formeel aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. Echter, de milieuhygiënische situatie ter plaatse is in voldoende mate in kaart gebracht. De locatie wordt beschouwd als sterk verontreinigd met zware metalen als gevolg van de aanwezigheid van toemaakdek.
De resultaten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Voorafgaand aan de bouw zal er een sanering plaats dienen te vinden om de locatie geschikt te maken voor de beoogde bestemming. In het kader van de omgevingsvergunning moet een saneringsplan of BUS-melding worden ingediend bij de RUD Utrecht.
4.6 Externe Veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Planspecifiek
Op de risicokaart kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn die in het kader van externe veiligheid van belang zijn. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.

Uitsnede risicokaart
Uit de risicokaart is op te maken dat er geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of buisleidingen in de nabijheid van het plangebied zijn gelegen. Daarmee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens het waterschap voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de keur horen keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder.
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 5.000 m² in landelijk gebied 10% daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Verharding
Onderhavig plan betreft de bouw van een vrijstaande woning en het toevoegen van erfverharding. In de bestaande situatie is een gebouw, een botenhuis en erfverharding aanwezig. In de navolgende tabel is de verhardingsbalans weergegeven. Het wateroppervlak van de Vinkeveense Plassen, waar geen wijzigingen plaatsvinden, is hierbij buiten beschouwing gelaten. Voor de toekomstige situatie is uitgegaan van de inrichtingsschets uit toelichting paragraaf 2.2.
Huidige situatie | Toekomstige situatie | |
Dakoppervlak (m²) | 79,9 | 236,9 |
Verhardingsoppervlak (m²) | 138,4 | 327,3 |
Subtotaal (m²) | 218,3 | 564,2 |
Onverhard (m²) | 1.245,4 | 582,0 |
Wateroppervlak exclusief Vinkeveense Plassen (m²) | 151,8 | 469,3 |
Totaal exclusief Vinkeveense Plassen (m²) | 1615,5 | 1615,5 |
Uit de tabel blijkt dat de verhardingstoename 564,2 - 218,3 = 345,9 m² bedraagt. Daarmee hoeft er geen watercompensatie plaats te vinden en is er geen watervergunning noodzakelijk. Bovendien wordt er 469,3 - 151,8 = 317,5 m² wateroppervlak toegevoegd, waardoor het waterbergend vermogen in het plangebied toeneemt. Het verbreden van de secundaire watergang is niet vergunningplichtig.
Waterafvoer
De hemelwaterafvoer van de nieuwe woning wordt afgekoppeld van de afvalwaterafvoer. Dit leidt per saldo tot minder emissie en zorgt bovendien voor een minder grote belasting van de afvalwaterketen. Het hemelwater wordt afgevoerd door infiltratie in de bodem en via het oppervlaktewater (secundaire watergang en Vinkeveense Plassen). Het afvalwater wordt afgevoerd via het gemeentelijk rioolstelsel.
De Vinkeveense Plassen zijn een KRW-lichaam (Kaderrichtlijn Water). Er wordt tijdens de bouw- en gebruiksfase geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen, zodat de waterkwaliteit als gevolg van het plan niet achteruit gaat en emissies van PAK, lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) naar het oppervlaktewater worden voorkomen.
Keur en legger
Voor de nieuwbouw kunnen verplichtingen ten aanzien van het onttrekken, lozen, afvoeren en aanvoeren van water (meld- en meetplicht) van toepassing zijn. Het beleid waarop AGV een vergunning kan verlenen ten aanzien van werken en werkzaamheden is vastgelegd in de Beleidsregels Keurvergunningen.
Voor het plangebied is de waterlegger van het waterschap geraadpleegd. Het plangebied is niet gelegen in de beschermingszone van een primaire of secundaire waterkering. De werkzaamheden zijn daarmee niet vergunningplichtig.
Grondwaternorm
In het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) is het gemeentelijk grondwaterbeleid voor nieuwe ontwikkelingen vastgesteld. Wat betreft woningbouw worden de volgende normen gesteld:
- woning zonder kruipruimte- drooglegging van 50 cm;
- woning met kruipruimte - drooglegging van 90 cm.
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Er is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna (Blom Ecologie, nr. BE/2018/013/r, 6 februari 2018, zie bijlagen bij toelichting) uitgevoerd. In het vervolg van deze paragraaf worden de belangrijkste onderzoeksresultaten en conclusies hiervan uiteengezet.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende een Natura 2000-gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap of Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van 1,9 km ten noordwesten van het plangebied is het Natura 2000-gebied Botshol gelegen. Ten oosten van het plangebied op een afstand van 5,9 km is het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen gelegen. De noord(west)zijde van de planlocatie grenst aan het Natuurnetwerk Nederland.
De werkzaamheden gedurende de ontwikkeling kunnen leiden tot een tijdelijke toename in stikstofdepositie (projecteffect). Een toename in stikstofdepositie kan een effect sorteren op kwetsbare en gevoelige habitattypen. Echter leert de ervaring dat het projecteffect bij soortgelijke en grotere projecten en de afstand tot kwetsbare habitats dat de stikstofdepositie onder de drempelwaarde van 0,05 mol/hectare/jaar blijft. Voor de overige effecten (trillingen, geluid, optische verstoring, etc.) geldt dat de afstand tot het Natura 2000-gebied Botshol en de reeds aanwezige verstoring (o.a. als gevolg van verkeersbewegingen en waterrecreatie) en alsmede de aanwezige tussenliggende bebouwing niet zullen leiden tot een toename. Derhalve zal de ontwikkeling niet resulteren in een verhoogde verkeersintensiteit en/of stikstofdepositie. Bovendien zal de nieuwe woning zeer energiezuinig zijn. Gelet op de ligging van de locatie ten opzichte van Natura2000-gebieden, het huidige gebruik en het toekomstige gebruik alsmede de tussenliggende elementen zoals (water) recreatiegebied kan een permanent effect worden uitgesloten. Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland geldt dat externe werking geen toetsingskader is.
Soortenbescherming
In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. Het plangebied heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. De planlocatie is geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, amfibieën, insecten, vissen en broedvogels. Vleermuizen maken mogelijk incidenteel gebruik van de locatie tijdens het foerageren en migreren. De bomen en struiken op de planlocatie zijn geschikt als broedlocatie voor algemene broedvogels. Mogelijk koloniseert de rugstreeppad de locatie gedurende de werkzaamheden.
Conclusie
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Tijdens de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van (algemene) amfibieën, vissen, broedvogels en zoogdieren. Voor algemene broedvogels en vissen, kwabaal, vleermuizen en rugstreeppad dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wnb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkeling (vrijstellingsbesluit).
De ontwikkeling van een woning aan de Baambrugse Zuwe 127c1 te Vinkeveen is uitvoerbaar zoals bepaald in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).
4.9 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Voor het hele grondgebied van de gemeente De Ronde Venen is een archeologische beleidskaart (Herziening van de archeologische beleidskaart van de gemeente De Ronde Venen 2016, Vestigia BV, V1385, 23 februari 2017) gemaakt. Hierop is te zien waar archeologische waarden in de bodem zitten of verwacht kunnen worden.
Planspecifiek
Het plangebied ligt gedeeltelijk in de ontginningsas van de Baambrugse Zuwe en gedeeltelijk in het rivierengebied met een lage archeologische verwachting (Formatie van Echteld/Nieuwkoop). Op de geactualiseerde archeologische beleidskaart (2016) ligt het plangebied binnen een gebied met deels categorie 2 en deels categorie 6. In deze gebieden geldt een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan respectievelijk 100 m² en 10.000 m². Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt de bodem in de zone met categorie 6 dieper dan 30 cm en over meer 100 m² verstoord. Om die reden is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (Transect, nr. 1646, 22 maart 2018, zie bijlagen bij toelichting) uitgevoerd.
Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied een lage verwachting heeft op de aanwezigheid van archeologische resten. Dit is gebaseerd op de ligging van het plangebied in een veenvlakte, het ontbreken van archeologisch relevante bodemniveaus of ophoogpakketten en de afwezigheid van oude bebouwing op grond van historisch kaartmateriaal. Op grond hiervan zijn ten aanzien van de realisatie van de beoogde woning geen aanvullende maatregelen noodzakelijk voor wat betreft het behoud van archeologische waarden.
4.10 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Het cultuurhistorische beleid van de gemeente is vastgelegd in de Kadernota Erfgoed (vastgesteld op 4 juli 2012).
Planspecifiek
De Baambrugse Zuwe is een lintvormige ontginningsas die de belangrijkste zuwe van het plassengebied vormt. Deze zuwe loopt in een rechte lijn vanuit Baambrugge door de Vinkeveense Plassen naar Vinkeveen. Nabij beide einden van de zuwe staat een kerk. De zichtlijn van de Baambrugse Zuwe is van cultuurhistorische waarde. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze zichtlijn, omdat de beoogde woning in lijn met de naastgelegen woningen wordt gesitueerd.
Er zijn in of nabij het plangebied geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig.
4.11 Luchthavenindelingbesluit
Gemeenten die (deels) liggen binnen het beperkingengebied rondom Schiphol moeten rekening houden met beperkingen die worden gesteld aan het ruimtegebruik. Deze beperkingen staan in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (Lib). De regels moeten door gemeenten in acht worden genomen bij de totstandkoming van bestemmingsplannen en bij het beoordelen van aanvragen om een omgevingsvergunning.
Planspecifiek
Het plangebied ligt het beperkingengebied van Schiphol, maar buiten het beperkingengebied voor bebouwing zoals genoemd in het Lib. Het maaiveld in het plangebied heeft een hoogte van -1,70 m NAP. De beoogde woning heeft bij een maximum bouwhoogte van 10 m een hoogte van 8,30 m ten opzichte van NAP. Bij deze toetshoogte gelden er geen hoogtebeperkingen.
4.12 Verkeer En Parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.12.1 Verkeer
Volgens CROW-publicatie 381 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' bedraagt de gemiddelde verkeersgeneratie van een vrijstaande koopwoning in zowel de categorieën 'rest bebouwde kom' en 'buitengebied' 8,2 verkeersbewegingen per etmaal. Deze beperkte toename vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan. Overigens is in de bestaande situatie een praktijk voor osteopathie gevestigd in het plangebied. De verkeersgeneratie daarvan is naar verwachting groter dan verkeersgeneratie van een vrijstaande koopwoning.
4.12.2 Parkeren
In het Beleidsplan Verkeer 2017-2021 (vastgesteld op 24 november 2016) zijn de parkeernormen voor de gemeente De Ronde Venen vastgelegd. Een vrijstaande koopwoning in de categorie 'rest bebouwde kom' kent een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning. In de categorie 'buitengebied' geldt een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per woning. Afgerond zal, ongeacht van welke categorie wordt uitgegaan, sprake zijn van een parkeerbehoefte van 2 parkeerplaatsen. Zoals op de inrichtingsschets in toelichting paragraaf 2.2 is aangegeven zijn er binnen het plangebied 2 parkeerplaatsen voorzien, met in aanvulling daarop 2 parkeerplaatsen als overloop in de vorm van grasparkeren.
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Tot slot maken de bijlagen een onlosmakelijk onderdeel uit van de toelichting op, alsmede uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.2 Plansystematiek
Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Regels
Inleidende regels
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.
Wijze van meten
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.
Bestemmingsregels
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de specifieke gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden;
- wijzigingsbevoegdheden.
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/ gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik, is strijdig met de bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de (hoofd)gebouwen, de bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Nadere eisen
Het stellen van nadere eisen is alleen mogelijk als het bestemmingsplan zelf al regels stelt (primaire eisen). Omdat in nagenoeg alle bouwregels eisen zijn gesteld aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, kunnen daaraan nadere eisen worden gesteld.
Met behulp van deze nadere eisen kunnen burgemeester en wethouders extra eisen stellen ten behoeve van bijvoorbeeld de ruimtelijke kwaliteit, het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de externe veiligheid.
Afwijken van de bouwregels
Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld, bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak. Deze voorwaarden dienen helder en toetsbaar te zijn.
Specifieke gebruiksregels
In de specifieke gebruiksregels staat, in aanvulling op de bestemmingsomschrijving, expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan.
Afwijken van de specifieke gebruiksregels
Van de geformuleerde gebruiksregels kan onder voorwaarden worden afgeweken. Deze voorwaarden dienen helder en toetsbaar te zijn.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Onder de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van een aanlegvergunning.
5.3 Toelichting Afzonderlijke Bestemmingen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende (dubbel)bestemmingen:
'Tuin - Landschappelijk'
De gronden die grenzen aan de aan te leggen watergang en de noordoostelijke perceelgrens zijn bestemd als 'Tuin - Landschappelijk'. Deze gronden zijn bestemd voor tuinen, groenvoorzieningen, water en behoud, versterking en ontwikkeling van landschapswaarden in de vorm van openheid en doorzichten.
Om de openheid en de doorzichten richting de Vinkeveense Plassen te beschermen is op de gronden met de bestemming 'Tuin - Landschappelijk' een specifieke tuinbestemming opgenomen, waarmee wel het gebruik als zodanig wordt toegestaan, maar waarmee bebouwing tegelijkertijd slechts zeer beperkt mogelijk wordt gemaakt. In de bouwregels is bepaald dat, met uitzondering van erfafscheidingen, geen bouwwerken zijn toegestaan. Gezien deze landschappelijke afweging is in de betreffende bestemming ook vastgelegd dat deze gronden niet als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht aangemerkt kunnen worden. Vergunningvrij bouwen is daarmee niet toegestaan.
'Water'
De gronden waar de aan te leggen watergang is beoogd, de bestaande watergang aan de zijde van de Baambrugse Zuwe is gelegen en het deel van de Vinkeveense Plassen dat gelegen is in het plangebied zijn bestemd als 'Water'. Binnen deze bestemming zijn slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van 1,50 m toegestaan. Voor bruggen, steigers, vlonders en andere afmeervoorzieningen zijn aanvullende voorwaarden opgenomen.
'Wonen'
De bestemming 'Wonen' is opgenomen ten behoeve van de realisatie van één nieuwe woning, inclusief tuin, bijgebouw(en), botenhuis en verharding. Het hoofdgebouw mag enkel worden gebouwd binnen het aangegeven bouwvlak, tot het bebouwingspercentage dat op de verbeelding is aangeduid. De maximum goot- en bouwhoogte is middels een aanduiding op de verbeelding aangegeven.
6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 Bro betrekking op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan. Er wordt immers één woning gebouwd.
De gemeente De Ronde Venen zal ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een overeenkomst afsluiten. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. In het kader van de haalbaarheid is rekening gehouden met onvoorziene kosten, waaronder bodemsanering.
De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het bestemmingsplan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Participatie
De initiatiefnemers heeft overleg gevoerd met de omwonenden van de Baambrugse Zuwe en heeft aan de hand van schetsen inzicht gegeven in het plan. De reacties van de omwonenden zijn overwegend positief.
De bewoners van Baambrugse Zuwe 152, 154 en 156 zijn akkoord met het plan.
De bewoners van Baambrugse Zuwe 127b hebben geen bezwaren tegen de bouw van een woning. Zij willen niet dat de watergang als openbare vaarverbinding gebruikt zal worden, maar dat zal ook niet het geval zijn.
De bewoners van Baambrugse Zuwe 127c hebben enige bedenkingen bij het plan. Met hen hebben dan ook meerdere gesprekken plaatsgevonden. Zij voorzien dat het bouwplan effect heeft op de bezonning van hun tuin. Om hun zorgen weg te nemen is een bezonningsstudie (Architekten- en ingenieursbureau H.W. van der Laan, nr. 2016074, 16 juli 2018, zie bijlagen bij toelichting) gemaakt. Volgens de initiatiefnemer blijkt daaruit dat er sprake is van een zeer beperkte toename van schaduwwerking. Verder zijn impressies getoond die een indruk geven van het uitzicht vanaf het terras van Baambrugse Zuwe 127c richting het plangebied. Om de familie tegemoet te komen heeft de initiatiefnemer aangegeven de afscheiding op de erfgrens opnieuw aan te brengen. Na overleg met de gemeente is afgesproken om de buren verder tegemoet te komen en de bebouwing 2 m uit de perceelgrens te houden, wat is vastgelegd middels de bestemming 'Tuin - Landschappelijk'.
7.1 Overleg
In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro is het plan toegestuurd worden aan de provincie Utrecht, Waternet en de Veiligheidsregio Utrecht.
De provincie Utrecht vraagt in haar reactie om het beperken van de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen in de bestemming ‘Tuin - Landschappelijk’ ten behoeve van doorzichten naar het achterliggende open water. Naar aanleiding hiervan is de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn verlaagd van 2 m naar 1 m en zijn erfafscheidingen met een maximale bouwhoogte van 2 m op of parallel aan de zijdelingse perceelsgrens toegestaan
De reactie van Waternet heeft betrekking op enkele aanvullingen in paragraaf 4.7 van de toelichting. Deze aanvullingen zijn opgenomen in deze paragraaf.
De Veiligheidsregio Utrecht geeft aan dat alle relevante zaken ten aanzien van externe veiligheid in het voorliggende bestemmingsplan zijn meegenomen. De bereikbaarheid is goed en de aanwezige (en geplande) bluswatervoorzieningen zijn voldoende. De Veiligheidsregio Utrecht ziet dan ook geen aanleiding voor het nemen van eventuele maatregelen.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 19 juni 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen.