Achterbos 80, Vinkeveen
Bestemmingsplan - Gemeente De Ronde Venen
Vastgesteld op 05-07-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Achterbos 80, Vinkeveen als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0736.BPP040achterbos80-va01 van de gemeente De Ronde Venen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.6 bestaand
bestaand:
- a. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- b. bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;
1.7 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.8 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.9 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.10 beroep en bedrijf aan huis
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten
en het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, voor zover voorkomend in ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is dat deze in een woning en bijbehorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend;
1.11 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.12 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.13 bodem
het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen;
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.15 bouwgrens
een grens van een bouwvlak;
1.16 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.
1.17 bouwperceel (of kavel)
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.18 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.19 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
1.20 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse;
1.21 eigenaar
degene die bij het kadaster bekend staat als eigenaar of als opstalhouder, erfpachter of vruchtgebruiker van een perceel;
1.22 erf
gedeelte van het bouwperceel dat gelegen is achter de lijn die 3 meter achter (het verlengde van de) voorgevel gelegen is, met uitzondering van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
1.23 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, met twee of meer wanden omsloten ruimte vormt;
1.24 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.25 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt hier niet onder verstaan.
1.26 nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling.
1.27 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak en niet meer dan 1 wand.
1.28 peil
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.29 steiger
een bouwwerk, geheel of grotendeels boven het water en meestal langs een oever, dat dient voor het afmeren van schepen, woonschepen of andere vaartuigen en/of andere doeleinden zoals terras.
1.30 uitbouw
een aangebouwd gedeelte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw, naar constructie en inrichting bestemd voor uitbreiding en/of aanvulling van de functie van de begane grondlaag van het hoofdgebouw;
1.31 voorgevel
een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw. In geval een hoofdgebouw meerdere gevels heeft die aan deze voorwaarden voldoen, betreft de voorgevel de gevel die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.32 voorgevelrooilijn
de lijn, welke aansluit aan de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de weg heeft;
1.33 waterkering
alle dijken, kaden, natuurlijke hoogten en ophogingen, bestemd om in het openbaar belang water te keren, met inbegrip van het gehele lichaam van de dijk en kaden, die als zodanig op de plankaart zijn aangegeven;
1.34 woning
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.4 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of vergelijkbare dakconstructies bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte van de betreffende gevel, wordt de goothoogte, druiplijnhoogte of boeiboordhoogte van de dakkapel of de daarmee vergelijkbare constructie als goothoogte aangemerkt.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer – mits niet hoger dan 10 cm boven aansluitend maaiveld, dan geldt de onderzijde van de begane grondvloer - de buitenzijde van de gevels (en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Bij (bedrijfs)woningen wordt de kelder niet gerekend tot de inhoud.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuin;
- b. toegangswegen en -paden;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en geldt de volgende regel:
- a. bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van erfafscheidingen, met een bouwhoogte van ten hoogste 1 m.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen in de vorm van vrijstaande woningen inclusief bijgebouwen;
met daarbij behorende:
- b. erven en tuinen;
- c. dakterrassen en balkons;
- d. toegangswegen- en -paden;
- e. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de van de volgende regels:
- a. bouwen op grond van de enkelbestemming voor werkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan 100 m2 is toegestaan;
- b. bouwen op grond van de enkelbestemming voor werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm, is toegestaan mits, naar oordeel van het bevoegd gezag, voldoende kan worden aangetoond dat de ter plaatse archeologische waarden niet worden of kunnen worden aangetast.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Voor zover het oprichten van het gebouw kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in lid 5.2 onder b indien een van de volgende zaken zich voordoet:
- a. de werkzaamheden veroorzaken dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld geen verstoring;
- b. de totale oppervlakte van het te verstoren gebied is kleiner dan 100 m2;
- c. de bouwwerkzaamheden betreffen vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het maaiveld niet wordt uitgebreid en uitsluitend gebruik gemaakt wordt van de bestaande fundering;
- d. de bouwwerkzaamheden mogen op het tijdstip van in werking treden van deze verordening worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- e. de bouwwerkzaamheden zijn reeds in uitvoering op het tijdstip van in werking treden van deze verordening;
- f. de bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd ten dienste van archeologisch onderzoek;
- g. de aanvrager heeft een rapport overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
- 2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
- 3. begeleiding van de beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige.
- h. het bevoegd gezag heeft een vergunning verleend, waarbij in de regels of voorschriften is vastgelegd dat een archeologisch rapport overgelegd moet worden waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
- 2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
- 3. begeleiding van de beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien:
- 1. uit nader archeologisch onderzoek (conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse archeologie) is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 6.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad; hiervoor dient advies te worden ingewonnen bij het Waterschap.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Bestaande afwijkingen
Bestaande hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen, waarvan de situering, de afmeting, de goothoogte en/of de bouwhoogte niet voldoet aan hetgeen in de bouwregels van de bestemmingsregels is bepaald, zijn wel toegestaan en mogen worden gehandhaafd, maar niet vergroot.
8.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en kelders buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 2 meter wordt overschreden.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan, voor:
- a. het afwijken van de in het plan voorgeschreven bouwvlak-, bouwhoogte-, goothoogte-, breedte-, diepte-, afstands- en bebouwde oppervlaktematen met ten hoogste 10%, indien dit in verband met de realisering van een bouwplan noodzakelijk is;
- b. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering niet meer dan 3 meter bedraagt;
- c. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 meter voor antennes voor privégebruik en maximaal 55 meter voor antennes ten behoeve van telecommunicatieverkeer;
- d. het oprichten van bouwwerken ten algemeen nutte, zoals transformatorhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, mits de oppervlakte van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 20 m² en de bouwhoogte ervan niet meer zal bedragen dan 3 meter.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Flexibiliteit
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het wijzigen van bestemmings- en aanduidingsvlakken, met inachtneming van de volgende regels:
- a. de oppervlakte van een bestemmings-, bouw- of aanduidingsvlak wordt met niet meer dan 10% verkleind of vergroot;
- b. een bestemmings-, bouw- of aanduidingsgrens wordt met niet meer dan 3 meter verschoven;
- c. er wordt toepassing gegeven aan artikel 76 en artikel 77 van de Wet geluidhinder;
- d. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende bouwpercelen worden niet in onevenredige mate worden geschaad.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Verwijzing naar andere regelgeving
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.
11.2 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Achterbos 80, Vinkeveen'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het voornemen om op het perceel Achterbos 80 twee vrijstaande woningen te realiseren. Op dit perceel, dat momenteel onbebouwd is, stond oorspronkelijk één woning.
Het bestemmingsplan dat hier van kracht is (1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003, vastgesteld 2009), staat ter plaatse één woning toe. De beoogde ontwikkeling van twee vrijstaande woningen past niet binnen dit geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is besloten een bestemmingsplan op te stellen. Hierin wordt onderbouwd dat met dit plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening en worden de nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden juridisch-planologisch vastgelegd.
1.2 Ligging Projectgebied
Het projectgebied ligt aan de kruising van het Achterbos met de Botsholsedijk in Vinkeveen. Het perceel is momenteel onbebouwd, zoals ook te zien op de luchtfoto in figuur 1.1. Het perceel is het meest westelijke perceel van het bebouwingslint aan het Achterbos.
Figuur 1.1 Ligging projectgebied
1.3 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, de regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende deel van het plan waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn vastgesteld.
De toelichting vormt de onderbouwing van het plan. Hierin komen achtereenvolgens de volgende onderwerpen aan bod:
- hoofdstuk 2 geeft een omschrijving van het plan;
- hoofdstuk 3 onderbouwt dat het plan voldoet aan het ruimtelijk, relevante beleid;
- hoofdstuk 4 beschrijft de onderzoeksresultaten naar de diverse omgevingsaspecten;
- hoofdstuk 5 licht toe hoe het plan juridisch is vastgelegd in de regels en op de verbeelding;
- hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plan
2.1 Huidig Planologisch Regime
Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003, dat dateert uit 2009 en Parapluplan Parkeren analoog, dat dateert uit 2018.
In het bestemmingsplan 1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen is het gehele perceel voorzien van de bestemming Woondoeleinden, zoals blijkt uit de uitsnede van de plankaart in figuur 2.1. Het plangebied is ingekaderd met een rode stippellijn. Dit betekend dat voor dit gebied in de 1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003 wijzigingen zijn doorgevoerd ten opzichte van het oorspronkelijke bestemmingsplan. In het oorspronkelijke plan was het perceel voorzien van de bestemming Verblijfsdoeleinden
Op het perceel is een bouwvlak ingetekend, waarmee de situering van het hoofdgebouw is geregeld. De toegestane goothoogte is daarbij met een aanduiding weergegeven en bedraagt op dit perceel ten hoogste 4 m. Omdat de beoogde ontwikkeling twee woningen omvat past deze niet in het vigerende bestemmingsplan.
Figuur 2.1 Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt ook het Parapluplan Parkeren analoog. De regels uit Parapluplan Parkeren analoog worden overgenomen in dit bestemmingsplan zodat deze van kracht blijven op deze locatie.
2.2 Beoogde Ontwikkeling
De ontwikkeling op het perceel Achterbos 80 te Vinkeveen betreft de realisatie van twee vrijstaande woningen. Het perceel Achterbos 80 ligt al vele jaren braak en staat al die tijd al te koop. Door de perceelsgrootte van 1320 m2 en de huidige beperkte bouwmogelijkheden blijkt de kavel niet verkoopbaar zonder de bouwmogelijkheden te wijzigen. De locatie op de hoek van Achterbos en de Botsholsedijk leent zich uitstekend voor het bouwen van een extra woning. Een extra woning kan namelijk geplaatst worden in het lint langs de Botsholsedijk. De extra woning krijgt daarbij een mooie oriëntatie op de polder. Door de splitsing van de grond ontstaat er een betere verhouding tussen de woningen en de perceelsafmeting. De bouwdichtheid met 2 woningen sluit daarbij goed aan bij de overige percelen op Achterbos. In tegenstelling tot veel situaties op Achterbos met woningen in de 2e lijn komen deze 2 woningen beide te liggen aan de openbare weg met een eigen inrit en voldoende parkeerruimte op eigen terrein. De omvang en het karakter van de woningen sluit aan op het bestaande dorpse karakter in de omgeving.
In figuur 2.2 is een indicatieve inrichtingstekening weergegeven, waaruit blijkt hoe de indeling op het perceel zal worden.
Figuur 2.2 Indicatieve inrichtingstekening nieuwe situatie - ArchiNova Architectenbureau
Hieruit valt op te maken dat de inritten van beide percelen aansluit op de Botsholsedijk. Door beide inritten aan deze weg te positioneren, en niet aan het Achterbos, blijft de huidige situatie aan het Achterbos gehandhaafd. Hierdoor worden de parkeerplaatsen langs het Achterbos behouden.
De twee woningen worden vrijstaand gerealiseerd. De woning op de hoek is zodanig gesitueerd, dat deze qua positionering en nokrichting aansluit bij de aangrenzende woningen in het lint van het Achterbos. De tweede woning is juist een kwartslag gedraaid, waardoor deze gepositioneerd is richting de Botsholsedijk.
Beide woningen hebben op deze tekening een identieke omvang (8m x 10m), met een bijbehorend bijgebouw en drie parkeerplaatsen op eigen terrein. Aan de achterzijde is het perceel begrenst door de bestaande watergang.
Deze inrichting heeft als uitgangspunt gediend bij het opstellen van de verbeelding van dit bestemmingsplan. Daarop zijn twee afzonderlijke bouwvlakken opgenomen, waarbinnen de beide hoofdgebouwen van de woningen gesitueerd moeten worden. De te realiseren erfbebouwing zal moeten voldoen aan de algemene regeling die hiervoor is opgenomen, waarbij belangrijke uitgangspunten zijn dat deze achter de voorgevel van het hoofdgebouw gesitueerd moet zijn en aan maximum oppervlakte- en hoogtematen gebonden is. De ruimte op het perceel voor de voorgevels van de woningen krijgt een open karakter. Dit sluit aan op de bestaande lintbebouwing.
Met de kaders uit dit bestemmingsplan heeft de ontwikkelaar een impressie uit laten werken, die een indruk geeft van hoe de woningen er mogelijk uit gaan zien. Dit is nadrukkelijk geen definitief ontwerp, maar geeft wel een indicatie en een beeld van de richting waarin gedacht wordt. Deze sfeerbeelden zijn opgenomen in figuur 2.3.
Figuur 2.3 Impressie woningbouw Achterbos 80 - ArchiNova Architectenbureau
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en Barro (2011)
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, Natuurnetwerk Nederland (NNN), de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. In het Barro en de bijbehorende kaarten, zijn binnen het plangebied of de directe omgeving geen ruimtelijke rijksbelangen vastgelegd waar bij dit plan rekening mee gehouden moet worden.
Conclusie
De ruimtelijke rijksbelangen vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
3.1.2 Ladder voor Duurzame Verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling vereist dat wordt onderbouwd of en in hoeverre er sprake is van 'duurzaam ruimtegebruik'. Om dit duurzaam ruimtegebruik te garanderen moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zoals omschreven in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) worden doorlopen:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Conclusie
De ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling wordt namelijk niet gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de ladder en hoeft derhalve niet onderbouwd te worden.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016)
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) gaat over het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht. Met het ruimtelijk beleid zorgt de provincie ervoor dat het aantrekkelijk blijft om hier te wonen, te werken en te recreëren. De PRS is alleen bindend voor de provincie zelf. De juridische vertaling van het beleid is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke verordening (PRV).
De met vele regiopartijen opgestelde Kadernota Ruimte en Strategie Utrecht 2040 heeft als basis gediend voor de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS). De filosofie 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' staat in de PRS centraal. Het accent is verlegd van een toetsende rol van de provincie naar een rol waarin de provincie stuurt op kwaliteit (ontwikkelingsplanologie).
De PRS is in essentie opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via het provinciale ruimtelijk beleid wordt bijgedragen aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De doelen uit de Strategie Utrecht 2040 vragen om een integrale aanpak die voor het provinciale ruimtelijk beleid resulteert in drie pijlers:
- 1. een duurzame leefomgeving;
- 2. vitale dorpen en steden;
- 3. landelijk gebied met kwaliteit.
Binnen de pijler 'vitale dorpen en steden' worden de volgende punten als provinciaal belang aangewezen
- 1. het belang van vitale steden voor het functioneren van de economie;
- 2. de bijdrage aan een beter draagvlak voor openbaar vervoer en daarmee aan de bereikbaarheid;
- 3. de bijdrage aan een beter draagvlak voor tal van voorzieningen (waaronder het culturele aanbod) die het wonen in de regio aantrekkelijk maken;
- 4. het voorkomen van extra ruimteclaims op het landelijk gebied;
- 5. het stimuleren van de transformatie van leegstaand vastgoed en de transitie van verouderde binnenstedelijke locaties;
- 6. de vraag naar binnenstedelijk wonen.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht (herijking 2016)
Doel van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. In de verordening zijn daartoe bepalingen over de inhoud van bestemmingsplannen opgenomen.
Verstedelijking
In dit geval is met name de regeling van belang die aansluit bij het beleidsvoornemen om (extra) ruimteclaims op het landelijk gebied te voorkomen. De verordening stuurt hier op, door een rode contour vast te leggen op de themakaart 'wonen en werken'. Een uitsnede hiervan is weergegeven in figuur 3.1.
Figuur 3.1 Uitsnede Provinciaal Ruimtelijke Verordening - themakaart Wonen en werken
De ontwikkelingslocatie, waar een extra woning mogelijk wordt gemaakt, ligt hierbinnen. Het ruimtebeslag blijft zodoende binnen het bestaand stedelijk gebied en sluit daarmee aan bij het uitgangspunt van de verordening.
Cultuurhistorie en Landschap
De verordening kent daarnaast het principe dat bij ontwikkelingen rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de locatie en de omgeving.
Op cultuurhistorisch vlak ligt het plangebied in de zone 'Agrarisch cultuurlandschap', zoals die door de verordening is aangewezen. In deze zone bestaan de voornaamste cultuurhistorische waarden uit de aanwezige ontginningsstructuur en –richting, de structuur en maatvoering van de boerderijlinten en het waterbeheersingssysteem. Doordat de ontwikkeling in dit geval op een bestaand perceel plaats vindt en er geen ingrepen worden gedaan aan verkavelingsstructuren en watergangen, blijven de genoemde waarden onaangetast. Het plan sluit daarnaast aan bij de bestaande lintstructuur van het Achterbos.
Op landschappelijk vlak zijn in de verordening verschillende zones aangewezen die landschappelijk een samenhangend geheel vormen. De kwaliteiten per zone zijn vastgelegd in een separate Kwaliteitsgids van de provincie. Deze documenten dienen enerzijds als inspiratiemiddel en anderzijds als beoordelingscriterium om de kwaliteit van een ruimtelijk plan te versterken.
De zone waar het plangebied in ligt betreft de zone Groene Hart.
Uit de Kwaliteitsgids voor deze zone, komen de volgende kwaliteiten (op hoofdlijnen) naar voren:
- 1. landschappelijke diversiteit;
- 2. (veen)weidekarakter met strokenverkaveling en lintbebouwing;
- 3. openheid;
- 4. rust en stilte.
Doordat het in dit geval gaat om een stedelijke ontwikkeling (een extra woning) in het bestaand stedelijk gebied, worden deze kwaliteiten niet aangetast. De belangrijkste conclusie is dat juist door de positionering binnen het bestaand stedelijk gebied, deze kwaliteiten - die voor het overgrote deel in de onbebouwde delen van het Groene Hart tot uiting komen - niet worden aangetast. Daar komt bij dat gebruik wordt gemaakt van een bestaand kavel, waarbij geen ingrepen nodig zijn aan de verkavelings- of waterstructuur.
Gelet op bovenstaande sluit het plan aan bij de cultuurhistorische en landschappelijke uitgangspunten van de verordening.
Duurzaamheid
De provincie vraagt bij ontwikkelingen in het stedelijk gebied om een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en toepassing van duurzame energiebronnen. Voor de beoogde ontwikkeling geldt dat sprake is van gasloos bouwen.
De huidige EPC waarde voor nieuwbouw woningen is maximaal 0,4. De EPC is een waarde die volgt uit de Energie Prestatie Berekening die moet worden ingediend bij de omgevingsvergunningaanvraag voor de bouw van een nieuwe woning. De nieuw te bouwen woningen zullen in het kader van extra duurzaamheid een 10% lagere EPC waarde worden uitgevoerd.
Conclusie
Het plan sluit aan bij het provinciaal ruimtelijk beleid. Het plan sluit namelijk aan op de beleidslijn verstedelijking. Verder doet het plan geen inbreuk op de cultuurhistorische- en landschappelijke waarden. Tot slot draagt de ontwikkeling bij aan het aspect duurzaamheid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Ronde Venen 2030
In de Structuurvisie Ronde Venen 2030 worden de hoofdzaken van het gemeentelijk ruimtelijk beleid en de voorgenomen ontwikkeling daarvan beschreven tot aan het jaar 2030. In die periode wordt de Structuurvisie tweemaal geëvalueerd.
De rode draad van de visie is dat de gemeente wordt gezien als een gemeente in het Groene Hart met sterke relaties met de Noordvleugel: Amsterdam en omstreken. Die relaties wil de gemeente uitbouwen en versterken, zodat de gemeente fungeert als intermediair tussen het Groene Hart en de Metropool.
Maar De Ronde Venen wil ook een gemeente zijn waar het goed recreëren is, waar gezellige kleine aantrekkelijke kernen zijn en waar het goed wonen en werken is. Een netwerk van groene en blauwe verbindingen, gezellige dorpjes met voldoende aanbod, mooie woonomgevingen en een gevarieerde werkgelegenheid zorgen daarvoor. In verder een weids open landschap. De verbindingen met de stad en haar voorzieningen zijn geoptimaliseerd en verblijven of wonen in De Ronde Venen is gewild.
Dit vertaalt zich (op hoofdlijnen) op een visie die ontwikkelingen in het landelijk gebied koppelt aan landschappelijke en natuurlijke kwaliteit, en die kernen laat ontwikkelen om zo de leefbaarheid op peil te houden, door passende woningen en voorzieningen en met respect voor de verschillende karakteristieken die per kern onderscheiden kunnen worden.
Binnen deze koers op hoofdlijnen, is woningbouw binnen de rode contouren goed mogelijk voor zover aansluiting wordt gezocht bij de karakteristiek en behoefte van de kern Vinkeveen. De koers voor Vinkeveen wordt in de visie als volgt samengevat:
- de linten van Vinkeveen zijn bepalend voor het karakter van het dorp;
- maat en schaal worden zorgvuldig in stand gehouden;
- de herijking ‘Structuurvisie Vinkeveen centrum 2013’ vormt de basis van ontwikkelingen tot 2025;
- om kwaliteit en duurzaamheid te verstevigen, start vanuit het kernenbeleid monitoring van naoorlogse wijken.
- de gemeente zet zich er voor in om initiatieven uit de samenleving bij elkaar te brengen in een integrale ontwikkeling.
In de visie herijking Structuurvisie Vinkeveen centrum 2013, komen daarnaast de zichtbaarheid van de plassen en de geleidelijke ontwikkeling van een recreatief hart in het centrum tot uiting.
De ontwikkeling van twee woningen past binnen de structuurvisie. Door de locatiekeuze (binnen de rode contour), het feit dat sprake is van een te herontwikkelen locatie, en doordat er rekening gehouden wordt met de bestaande lintstructuur draagt de ontwikkeling bij aan de ruimtelijke kwaliteit in De Ronde Venen.
3.3.2 Landschapsnota 2030
De Landschapsnota 2030 stuurt op kwaliteit en behoud van waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daartoe omvat de Landschapsnota een landschapsbeleidskaart, waarop de landschappelijke waarden en kwaliteiten van het gemeentelijk grondgebied zijn vastgelegd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient aangetoond te worden hoe met deze kwaliteiten en waarden rekening is gehouden.
In figuur 3.2 is een uitsnede van de Landschapsbeleidskaart opgenomen, waarin het plangebied met een gele cirkel indicatief is weergegeven. De locatie ligt op het snijvlak van drie landschapstypes, te weten de lintstructuur met middeleeuwse verkaveling, het poldergebied met rationele verkaveling en de legakkers.
Figuur 3.2 Uitsnede en verklaring Landschapsbeleidskaart
Voor ieder van de drie gebiedstypen is het beleid erop gericht de verkavelingsstructuur te behouden en waar mogelijk terug te brengen c.q. te versterken.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij het beleidsuitgangspunt om de verkavelingsstructuur te behouden door gebruik te maken van een bestaand woonkavel. De kavelvorm en aangrenzende watergangen blijven in hun huidige staat behouden.
3.3.3 Woonvisie 2025
De Woonvisie 2025 dateert uit 2017 en is in 2020 op onderdelen herzien. Met de Woonvisie zet de gemeente in op De Ronde Venen als vitale gemeente: een bevolking die op peil blijft, met een gezonde samenstelling van jong en oud. Hiertoe wil de gemeente de woningen en woonomgeving zo goed mogelijk aan laten sluiten op de woonwensen en woningbehoefte van de inwoners. De woonvoorraad sluit nu onvoldoende aan bij de woonwensen van de inwoners. Mede hierdoor is er een gebrek aan doorstroming. De visie richt zich op het bouwen van nieuwe woonmilieus om daarmee de doorstroming te bevorderen. Het richt zich dan ook op de kwaliteit van wonen in de gemeente. Naast woningen zelf zijn voorzieningen zoals winkels, scholen en zorgvoorzieningen belangrijke voorwaarden voor de kwaliteit van wonen in De Ronde Venen. Dat geldt ook voor de bereikbaarheid per auto en met het Openbaar Vervoer.
De ontwikkeling van twee vrijstaande woningen draagt bij aan de woningbehoefte van de gemeente. De ontwikkeling van vrijstaande woningen draagt bij aan de behoefte in het duurdere segment van koopwoningen (meer dan € 300.000). In de koopsector in Vinkeveen is de grootste vraag naar goedkope woningen tot € 200.000 en duurdere woningen vanaf € 300.000.
Met de wijziging die in 2020 in de visie zijn doorgevoerd, wordt bij nieuwe projecten meer gestuurd op het toevoegen van sociale en middeldure huurwoningen. De doelstelling om ook duurdere woningen te bouwen met het oog op de doorstroming, blijft daarnaast nog steeds actueel.
Conclusie
Het plan sluit aan op het gemeentelijk ruimtelijk beleid. Het plan past binnen de bestaande structuur in de omgeving en draagt bij aan de woningbehoefte ter plaatse.Vanwege de kleinschaligheid van het plan voldoet het niet aan de voorwaarden voor sociale woningbouw.
3.4 Conclusie
Gelet op de beschrijving van en toetsing aan de ruimtelijke beleidskaders op de verschillende overheidsniveaus, wordt geconcludeerd dat het plan aansluit bij het relevante ruimtelijke beleidskader. Dit blijkt met name uit het feit dat de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, geen aantasting vormt van landschappelijke of cultuurhistorische structuren en aansluit bij de woningbouwbehoefte voor Vinkeveen.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie, dient de uitvoerbaarheid van een project, waarbij wordt afgeweken van het vigerende bestemmingsplan, te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor de onderhavige ontwikkeling relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf. Indien van toepassing zijn de volledige onderzoeken in de bijlage van deze toelichting opgenomen.
4.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 2 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.
In Bijlage 1 is deze vormvrije m.e.r-beoordeling opgenomen. Gelet op de bevindingen daarin, kan voor dit plan worden afgezien van een verdere mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure conform het Besluit m.e.r.
4.3 Water
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
De waterbeheerder is verantwoordelijk voor het stedelijke waterbeheer. Het Waterschap heeft hiertoe een waterbeheerplan opgesteld. Water, plassen, vaarten, sloten en rivieren moeten geschikt zijn om in en bij te kunnen wonen, werken en recreëren. Daarnaast speelt water een belangrijke rol bij natuur- en milieuontwikkeling. Om dit te bereiken moet water gezond zijn, goed worden beheerd en onderhouden en niet worden belast met vervuilende stoffen. Het waterpeil moet in orde zijn en water moet een thuisbasis zijn voor verschillende planten en dieren. Al deze onderdelen zijn verwerkt in het genoemde Waterbeheersplan.
Het uitgangspunt van het Waterbeheersplan is meer ruimte voor water om:
- 1. Steden en land in te richten;
- 2. Samen te werken aan een gezond en veilig water;
- 3. Dit water moet ook voor volgende generaties beschikbaar zijn;
- 4. Water te kunnen aanvoeren en afvoeren en bergen;
- 5. Wateroverlast tegen te gaan;
- 6. Natuur te ontwikkelen.
De uitvoerende taken van het Waterschap worden uitgevoerd door Waternet. In het kader van het vooroverleg met Waternet is onderhavig plan door de gemeente aan Waternet voorgelegd. Dit heeft niet geresulteerd inhoudelijke aanpassingen aan het bestemmingsplan.
Grondwaternorm
In het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) is het gemeentelijk grondwaterbeleid voor nieuwe ontwikkelingen vastgesteld. Wat betreft woningbouw worden de volgende normen gesteld:
- woning zonder kruipruimte- drooglegging van 50 cm;
- woning met kruipruimte - drooglegging van 90 cm.
Onderzoek
De verharding op dit perceel neemt niet toe met meer dan 500 m2 waardoor watercompensatie niet nodig is.
Binnen en naast het plangebied is voldoende grond en water beschikbaar om regenwater te infiltreren. Hierdoor is afvoer van het regenwater via de rioolwaterzuiveringsinstallatie niet nodig en dit zal ook niet gebeuren. Om dit te bereiken zal een afwateringssysteem worden aangebracht die het regenwater richting het open water en de naastgelegen grond zal transporteren. Dit systeem zal niet bestaan uit uitlogende materialen zoals lood en zink.
Het plan is via de website van AGV getoetst aan de Keur. Het plangebied en de nieuwe woningen liggen beiden buiten de beschermingszone vanaf de oever. Er worden ook geen werkzaamheden aan deze oever verricht zoals het aanleggen van beschoeiing. Voorts wordt geen grondwater onttrokken of water geloosd. Hierdoor is geen watervergunning nodig en geldt ook geen meldingsplicht.
Het plangebied heeft de dubbelbestemming Waterstaat- Waterkeringen. De woningen moeten hierdoor voldoen aan de regels uit de Keur van het Waterschap AGV. Voor de te bouwen woningen of andere werkzaamheden in de beschermingszone van de dijk of rondom de watergang zal een watervergunning moeten worden ingediend. De extra woning heeft geen nadelige invloed op het onderdeel water of een watervergunning.
4.4 Verkeer
4.4.1 Verkeersafwikkeling
Het plan heeft betrekking op de realisatie van twee woningen. Als het gaat om aantallen, is er op basis van het vigerende plan al één woning toegestaan. De toevoeging bestaat dus uit één extra woning. Gezien de omvang van het plan, is er sprake van een niet noemenswaardige verkeersaantrekkende werking. Aangenomen kan worden dat het extra verkeer opgaat in de bestaande verkeersstromen.
Via het Achterbos en (in het verlengde daarvan) de Herenweg staat de locatie in goede verbinding met de dorpskern en de N201. Deze provinciale weg kan ook eenvoudig worden bereikt via het Waverveense pad en de Hoofdweg. De N201 op haar beurt zorgt in oostelijke richting voor aansluiting op de A2 (Amsterdam-Utrecht) en in noordwestelijke richting op diverse provinciale wegen richting onder andere Aalsmeer, Schiphol, Amstelveen en de A4.
In zuidelijke richting is de N212 van belang, die via het Waverveense pad en de Hoofdweg bereikt wordt. Deze zorgt voor verbinding met Mijdrecht en Wilnis en verder richting Woerden en de A12.
4.4.2 Parkeren
Het parkeren wordt op eigen terrein opgevangen. Beide woningen hebben een eigen inrit vanaf de Botsholsedijk.
Voor de beoogde ontwikkeling worden er per woning drie parkeerplekken gerealiseerd. Het Beleidsplan Verkeer 2017-2021 van de gemeente De Ronde Venen hanteert parkeerkencijfers van het CROW. Voor een vrijstaande woning op de locatie van het projectgebied geldt een parkeernorm van 2,2 en een bezoekersnorm van 0,3. In de parkeernota is vastgesteld dat het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt afgerond. De parkeernorm voor het plan wordt hierdoor naar boven afgerond naar 3 parkeerplaatsen per woning.
4.5 Ecologie
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden:
- Natuurnetwerk Nederland (NNN) en,
- Natura 2000-gebieden.
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in Utrecht uitgewerkt in het Natuurnetwerk Utrecht. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten ofwel soorten van de lijst Nationaal beschermde soorten behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. In de provincie Utrecht geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de “overig” beschermde soorten. Het betreft de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een natuurgebied, waardoor directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen worden uitgesloten.
Wel is in de omgeving het Natura2000-gebied 'Botshol' aanwezig. Dit ligt in noordelijke richting op circa 1,85 kilometer afstand vanaf het plangebied. Om mogelijk relevante stikstofeffecten op Natura 2000-gebieden te berekenen is er een stikstofonderzoek uitgevoerd voor de aanleg- en de gebruiksfase van het plan. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2. De bijbehorende AERIUS-berekeningen van de aanleg- en de gebruiksfase zijn opgenomen in respectievelijk bijlage 4. Uit het onderzoek blijkt dat significante effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten.
Ten aanzien van het NatuurNetwerk Nederland geldt dat dit in de Verordening Ruimte van de provincie is vastgelegd. De meest nabijgelegen gronden die als NNN zijn aangemerkt, liggen direct aan de overzijde van de Botsholsedijk. De verdere regels voor NNN hebben uitsluitend betrekking op ontwikkelingen die binnen het NNN worden voorzien. Er is dus geen sprake van een externe werking. Door de ligging van het plangebied buiten NNN, is nadere toetsing op dit punt niet aan de orde.
Soortenbescherming
Op het gebied van soortenbescherming is door Pasmaat Ecologie een quick scan uitgevoerd, waarmee in beeld is gebracht welke soorten in (de omgeving van) het plangebied verwacht kunnen worden. Op basis daarvan is beoordeeld welk effect deze soorten hebben op de uit te voeren werkzaamheden.
Voor een beschrijving van de gehanteerde aanpak en de bevindingen wordt verwezen naar Bijlage 5, waarin de quick scan is opgenomen. Uit de conclusie van de quick scan blijkt dat er vanuit ecologie geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met het uitvoeren van verstorende werkzaamheden buiten het vogelbroedseizoen (richtlijn broedperiode 15 maart t/m 1 september).
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.6 Wegverkeerslawaai
Met dit plan worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt, die op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) worden aangemerkt als geluidgevoelige functie. De woningen worden gerealiseerd binnen de geluidzone van het Waverveensepad en de Botsholsedijk. Om die reden is akoestisch onderzoek nodig naar het aspect wegverkeerslawaai. Verder dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening een beschouwing te worden gegeven op het akoestisch klimaat als gevolg van het wegverkeer over de Achterbos als niet-gezoneerde weg.
In bijlage 6 is het uitgevoerde geluidsonderzoek opgenomen. Op basis van het wegtype, de maximum snelheid, de bestaande verkeersintensiteiten en de voertuigverdeling is de geluidbelasting berekend. Uit het onderzoek blijkt dat er binnen het bouwvlak geen sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde wat betreft geluidbelasting. Tevens is met een zonekaart in beeld gebracht waar de grens van de voorkeursgrenswaarde zich op het perceel bevindt. Beide resultaten zijn weergeven in figuur 4.1.
Figuur 4.1 Contouren op 1,5 meter hoogte, inclusief aftrek artikel 110g Wgh
Geconcludeerd wordt dat het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan.
4.7 Luchtkwaliteit
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Onderzoek en conclusie
Aangezien het de ontwikkeling van 2 woningen betreft, past het plan ruimschoots binnen de vrijgestelde categorie van 'woningbouwplannen tot 1.500 / 3.000 woningen'. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de huidige luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de dichtstbijzijnde wegen ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen.
4.8 Bedrijven En Milieuhinder
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek
In de directe omgeving van het plangebied zijn een tweetal relevante bedrijven te noemen die op dusdanige afstand liggen dat een verdere onderbouwing gewenst is.
Dit betreft in de eerste plaats het agrarisch bedrijf aan de Botsholsedijk 1, op circa 200m in westelijke richting vanaf het plangebied. Dit bedrijf betreft een grondgebonden veehouderij, waarvoor met name het aspect geurhinder van belang is. Hiervoor vormt de Wet geurhinder en veehouderij het toetsingskader. De wet schrijft aan te houden afstanden voor tussen de veehouderij en geurgevoelige objecten (in dit geval de woningen). Deze afstand bedraagt ten minste 50 m voor woningen buiten de bebouwde kom en 100 m voor woningen binnen de bebouwde kom. Gemeente De Ronde Venen heeft daarnaast eigen beleid om in specifieke situaties kortere afstanden aan te kunnen houden. Aangezien de afstand in dit geval bijna 200 m bedraagt, is sprake van voldoende afstand om zowel aan de Wet als aan het gemeentelijk beleid te voldoen. Hiermee wordt hinder tussen de woningen en de veehouderij voorkomen.
Het tweede bedrijf betreft Caravanpark Achterbos Dit ligt direct ten noordwesten van het plangebied en wordt omsloten door de woonpercelen aan het Achterbos en de Botsholsedijk. Het betreft een verblijfsrecreatieterrein. Doordat het terrein direct grens aan bestaande woonpercelen, dient zij hier in haar bedrijfsvoering reeds rekening mee te houden. Het toevoegen van een extra woning, die bovendien op grotere afstand ligt dan enkele van de bestaande woningen, zorgt om die reden niet tot belemmeringen voor het recreatiebedrijf of vice versa.
Geconcludeerd wordt dat de twee genoemde bedrijven geen belemmering vormen voor het plan en er ook vice versa geen sprake is van belemmering in bedrijfsvoering.
4.9 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek
Op basis van de nationale risicokaart is geïnventariseerd of er risicovolle inrichtingen of transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt in de omgeving van het plangebied. In figuur 4.2 is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. Hieruit blijkt dat de meest nabij gelegen bron het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N201 betreft. Gelet op de afstand tot deze weg (1,27 km) en de aard en omvang van het plan, is er geen sprake van toename van het groepsrisico.
Figuur 4.2 Uitsnede nationale risicokaart
4.10 Bodem
Beleid en normstelling
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Onderzoek
In het plangebied heeft een actualiserend bodemonderzoek plaatsgevonden (d.d 12 mei 2017). Het volledige onderzoek is toegevoegd in bijlage 7. Sinds de uitvoering van dit onderzoek hebben er geen activiteiten plaatsgevonden in het plangebied. Op basis van het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- Uit voorgaand onderzoek is gebleken dat er matig tot sterke verhogingen aan metalen en PAK aanwezig zijn in de veengrond die worden toegeschreven aan de aanwezigheid van toemaakdek. De verontreinigingssituatie is in de huidige situatie onveranderd ten opzichte van het voorgaande onderzoek.
- In de verharding/het puin is een asbestcementleiding aangetroffen. Het asbestgehalte overschrijdt hierdoor de grenswaarde van 100 mg/kg ds. De halfverharding ter plaatse van de asbestcementleiding is asbestverontreinigd. In de overige halfverharding en de onderliggende onverdachte bodem is niet asbestverontreinigd.
- Voor het afgeven van een omgevingsvergunning (bouw) dient de asbestverontreiniging te worden afgedekt of verwijderd. Het wordt geadviseerd om de asbestcementleiding te laten verwijderen door een BRL 7000 gecertificeerde aannemer onder begeleiding van een BRL 6000 gecertificeerde milieukundig begeleider. Voor de verwijdering van de asbestcementleiding dient een plan van aanpak opgesteld te worden en de gemeente wordt geïnformeerd. Daarnaast dient de aannemer altijd een melding te doen bij de Inspectie SZW. De verwijdering valt onder veiligheidsklasse 3T van de CROW 132.
- De overige grondverontreinigingen dienen eveneens te worden gesaneerd. Aanbevolen wordt om via de richtlijnen van het Besluit Uniforme Saneringen (BUS) te saneren. In dit geval kan de sanering volstaan met het aanbrengen van een isolatielaag, bijvoorbeeld in de vorm van een gesloten betonvloer, leeflaag en/of klinker-/tegelverharding. Middels een BUS-melding kan goedkeuring voor de beoogde werkzaamheden worden verkregen.
- Ten aanzien van asbest wordt de overige puinverharding beoordeeld als geschikt voor hergebruik en is er geen belemmering voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden in de verharding.
- Indien na verwijdering van de halfverharding sterk verontreinigde grond aan maaiveld blijft liggen, gelden de door de GGD opgesteld gebruikersadviezen om blootstelling aan de verontreiniging zo veel mogelijk te voorkomen:
- 1. Laat kinderen in een zandbak met schoon speelzand spelen. Leg (kunst)gras, tegels of een schone laag grond aan op plekken waar kinderen spelen. Bij voorkeur met een laag schone grond of zand onder het (kunst)gras of tegels.
- 2. Kweek groenten in bakken met schone teelaarde.
- 3. Let vooral bij jonge kinderen extra op hygiëne (handen wassen na het buitenspelen.
- 4. Ga de inloop van grond in huis tegen (schoenen uitdoen, regelmatig stofzuigen of dweilen).
Gelet op bovenstaande kan de bodemkwaliteit nog niet als geschikt worden beoordeeld. In het kader van de omgevingsvergunningaanvragen voor de woningen zal een nader bodemonderzoek moeten plaatsvinden en zullen er saneringsmaatregelen moeten worden uitgevoerd waarvoor tevens een BUS-melding ingediend zal moeten worden.
Op 13 juli 2020 is een BUS-melding gedaan voor de sanering van het plangebied. Deze melding is op 20 juli 2020 gepubliceerd in de staatscourant van de Provincie Utrecht, de melding is opgenomen in bijlage 8. De Provincie Utrecht heeft geen bezwaar gemaakt op de melding. Vervolgens is de bodem ter plaatse van het plangebied tussen 26 en 29 oktober 2020 gesaneerd. De bodem is hiermee geschikt gemaakt voor de functie wonen. Het aspect bodem vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.11 Archeologie En Cultuurhistorie
De gemeente De Ronde Venen heeft de archeologische (verwachtings)waarden van haar grondgebied in beeld gebracht met de Erfgoedverordening De Ronde Venen 2017 en de daarbij behorende kaarten.
In figuur 4.3 is een uitsnede van de verwachtingenkaart voor landbodems opgenomen. Door het ontbreken van een topografische ondergrond vraagt deze kaart om enige duiding: het rode lint betreft het Achterbos en strokenverkaveling maakt duidelijk waar zich de bebouwing en watergangen bevinden. Aan de hand hiervan kan de positie van het plangebied bepaald worden, die in de figuur is weergegeven met de lichtblauwe cirkel.
Figuur 4.3 Uitsnede archeologische verwachtingenkaart
Hieruit blijkt dat het plangebied zich bevindt binnen de zone 'landbodem categorie 2b'. Op basis van de Erfgoedverordening geldt binnen deze zone het principe dat archeologisch onderzoek verplicht gesteld is bij ingrepen die groter zijn dan 100m2 én dieper dan 30 cm.
Er zal bij de bouw van de woningen aan de voorwaarde voor archeologie 2b moet worden voldaan. Indien er een bodemingreep plaatsvind van meer dan 100m2 en een diepte van 30cm of meer is er bij een de omgevingsvergunningaanvraag archeologisch onderzoek/rapport benodigd.
Het huidige terrein ligt maar net boven water. Het is heel waarschijnlijk dat er voor de te bouwen woningen minder dan 30cm moet worden ontgraven omdat men anders de fundatie in het water komt te staan. Er zal vooral moeten worden aangevuld en rondom de woning met circa 30 cm worden opgehoogd. Het aanvullen en ophogen is ook benodigd voor het aanbrengen van een leeflaag op de bodemverontreiniging.
Cultuurhistorie
Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Wel kan de omgeving gekenmerkt worden als een karakteristiek bebouwingslint. Gelet op de omvang en situering van de woningen, sluit het plan goed aan bij deze karakteristiek.
4.12 Bezonning
Voor de volledigheid is voor de ontwikkeling een bezonningsstudie uitgevoerd, zie bijlage 9. Daarmee is de impact van de ontwikkeling op dat punt voor de omgeving inzichtelijk gemaakt.
De meeste Nederlandse gemeenten hanteren de TNO-norm om aan te toetsen. De gemeente heeft geen eigen beleid op het gebied van bezonning. Hierdoor wordt in voorliggende ontwikkeling ook getoetst aan de TNO-norm. TNO kent een 'lichte' en een 'strenge' norm:
- De 'lichte' TNO-norm: ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari – 21 oktober (gedurende 8 maanden ) in midden vensterbank binnenkant raam.
- De 'strenge' TNO-norm: ten minste 3 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 21 januari – 22 november (gedurende 10 maanden) in midden vensterbank binnenkant raam.
Voor de bezonningsstudie zijn de bezonningsresultaten van de volgende data en tijdstippen opgenomen:
- 21 maart (wintertijd vanaf 9:00 uur t/m 17:30 uur, interval van 3 uur): de dag dat de zon op ‘half’ staat, namelijk precies tussen de stand van 21 december en 21 juni in;
- 21 juni (zomertijd vanaf 9:00 uur t/m 20:00 uur, interval van 3 uur): de dag dat de zon het hoogst staat;
- 21 september (zomertijd vanaf 9:00 uur t/m 17:30 uur, interval van 3 uur): de dag dat de zon op ‘half’ staat, namelijk precies tussen de stand van 21 juni en 21 december in;
- 21 december (wintertijd voor 9:30 uur t/m 15:00, interval van 3 uur uur): de dag dat de zon het laagst staat
Gedurende het verloop van de dag dat de zon het laagst staat (21 december) heeft de beoogde ontwikkeling achtereenvolgend schaduwwerking op de Botsholsedijk en het achterliggende gebied in de ochtend, de Botsholsedijk rond 12:00 en een gedeelte van het naastliggende perceel aan de Botsholsedijk rond 15:00.
Gedurende het verloop van de dag dat de zon het hoogst staat (21 juni) heeft de beoogde ontwikkeling achtereenvolgend schaduwwerking op het erf van Achterbos 80 van 9:00 tot ca. 18:00. Op het moment dat de zon laag staat (20:00) zorgt beoogde ontwikkeling voor schaduwwerking op een deel van het naastliggende perceel op het Achterbos.
Uit de bezonningsstudie blijkt dat (ruim) voldaan wordt aan beide TNO-normen. Op alle dagen zijn meer dan 3 bezonningsuren mogelijk. Opgemerkt dient te worden dat het aanwezige groen op en rondom het perceel eveneens voor een deel van de schaduwwerking zorgt.
Hoofdstuk 5 Juridische Beschrijving
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de juridische opzet van het bestemmingsplan. Er wordt ingegaan op de gekozen planvorm en de toegepaste plansystematiek wordt toegelicht.
5.2 Planvorm
Het bestemmingsplan voorziet in direct in de bestemming Wonen, zodat de twee woningen op basis van een reguliere omgevingsvergunning toegestaan kunnen worden. Het bouwplan dient daartoe te passen binnen de opgenomen bouwregels, die in dit bestemmingsplan gedetailleerd (o.a. in de vorm van twee specifieke bouwvlakken) zijn vastgelegd. De gekozen planvorm biedt hiermee duidelijkheid aan alle betrokkenen.
Inhoudelijk is aansluiting gezocht bij de woonbestemming uit het vigerende bestemmingsplan '1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003' zoals vastgesteld op 15 juni 2009. De planregels zijn opgesteld met inachtneming van de regels uit de Wet ruimtelijke ordening en de bijbehorende wettelijke regelingen. De plansystematiek is in overeenstemming met de verplicht toe te passen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
5.3 Plansystematiek
5.3.1 Verbeelding
De verbeelding is de kaart waarop te zien is welke bestemming voor welke gebieden geldt. In dit geval bestaat het plangebied uit de enkelbestemmingen 'Tuin' en 'Wonen'.
Daarnaast is op de verbeelding gebruik gemaakt van bouwvlakken, aanduidingsvlakken en dubbelbestemmingen. Deze corresponderen met artikelen of bepalingen in de regels.
5.3.2 Regels
De regels zijn als volgt opgebouwd:
Begrippen en wijze van meten
Het artikel Begrippen definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Het artikel Wijze van meten geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte en dergelijke van bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen, waarin maten en waarden voorkomen, worden in dit artikel verklaard.
Voor beide artikelen geldt dat een deel van de formuleringen bindend is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Bestemmingsregels
In de bij de verbeelding horende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksregels en de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden te vinden.
- Tuin
De gronden van het plangebied voor de voorgevelrooilijnen van de woningen zijn voorzien van de enkelbestemming Tuin, waarmee het gebruik als tuin wordt toegestaan. In het artikel is enkel een bouwregel opgenomen voor de realisatie van erfafscheidingen. Overige bebouwing is hier uitgesloten om een goede landschappelijke afronding van het bebouwingslint te waarborgen.
Ook vergunningvrij bouwen is in deze bestemming niet mogelijk. Vergunningvrij bouwen is namelijk alleen toegestaan in het achtererfgebied. In dit geval loopt het achtererfgebied 1 meter achter de gevels gezien van beide openbare wegen, Botsholsedijk en Achterbos. Dit valt buiten de bestemming Tuin.
- Wonen
De gronden van het plangebied achter de voorgevelrooilijnen van de woningen zijn voorzien van de enkelbestemming Wonen, waarmee het woongebruik wordt toegestaan. In het artikel zijn bouwregels opgenomen voor de realisatie van de woningen. Daarnaast kent het artikel diverse gebruiksregels, onder andere voor beroep of bedrijf aan huis.
- Waarde - Archeologie 1
Omdat het plangebied ligt in een gebied met mogelijk te verwachten archeologische resten in de ondergrond is hiervoor een dubbelbestemming opgenomen. Er geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van werkzaamheden zoals het graven in de grond. Aan deze vergunningplicht kan een onderzoeksplicht worden gekoppeld.
- Waterstaat - Waterkering
Gezien de ligging in de beschermingszone van de regionale waterkering, is de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen. Dit artikel legt vast dat voor bepaalde werkzaamheden (waaronder bouwen) afstemming met het waterschap nodig is, om aan te tonen dat het belang van de kering niet wordt geschaad.
Algemene regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan zijn de vigerende algemene regels overgenomen.
Overgangs- en slotregel
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde. De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro). De slotregel bevat de titel van het plan.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke En Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
Het voorliggende plan betreft een particulier initiatief. De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan en de bijbehoren leges zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan onderhavig plan geen financiële consequenties verbonden.
De gemeente heeft een overeenkomst gesloten met de betreffende initiatiefnemer waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft.
In dat kader wordt vermeld dat de initiatiefnemer in een vroegtijdig stadium overleg heeft gevoerd met direct omwonenden over de voorgenomen ontwikkeling. Daarbij is de beoogde ontwikkeling toegelicht en is besproken op welke wijze rekening gehouden kan worden met de wensen c.q. belangen van omwonenden. Een verslag hiervan is opgenomen in bijlage 10.
Mede naar aanleiding hiervan is in het bestemmingsplan het maximum aantal woningen en de maximale goot- en bouwhoogte vastgelegd. De eerste 2 planopzetten waren met één dubbel woonhuis en één vrijstaande woning. Dit is aangepast naar 2 vrijstaande woningen. Hierdoor is de afstand van de bebouwing tot de perceelsgrens met de buren groter. De eerste opzet ging nog uit van een goothoogte van 6m. Dit is aangepast naar een maximale goothoogte van 4m. Ontsluiting van de hoekwoning was eerst aan Achterbos met parkeren nabij de perceelsgrens met Achterbos 78. Dit is aangepast naar een ontsluiting van de hoekwoning op de Botsholsedijk met parkeerplaatsen nabij Botsholsedijk.
Ook is besproken dat er omwonenden een voorkeur hebben voor één gecombineerde uitrit aan de Botsholsedijk. Op de meest recente inrichtingstekeningen (paragraaf 2.2) is nog steeds sprake van twee inritten. Voor het aanleggen van deze inritten geldt dat hiervoor een melding gedaan moet worden bij de gemeente, die vervolgens beoordeelt of met deze inrichting kan worden ingestemd. Daarbij wordt mede het aspect verkeersveiligheid meegewogen.
In 2020 is er nogmaals overleg gevoerd met directe omwonenden van het plangebied. Een verslag hiervan is opgenomen in bijlage 11.
Naar aanleiding hiervan is er besloten om het bouwvlak van de meest noordelijke woning op het perceel 2 meter naar het zuiden te verschuiven (zie figuur 6.1)
Figuur 6.1 Vergelijking verschuiving bouwvlak (links is oud,rechts is nieuw)
Op basis van de vernieuwde inrichting is ook een bezonningsstudie uitgevoerd Deze is opgenomen in bijlage 9.
Naast het overleg met omwonenden is het plan tijdens de voorbereiding ook toegestuurd aan de provincie, het waterschap, de veiligheidsregio en aan Mooisticht. Behoudens enkele tekstvoorstellen van het waterschap, zijn hier geen opmerkingen op het plan uit naar voren gekomen. De tekstuele aanpassingen van het waterschap zijn in de waterparagraaf doorgevoerd.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken heeft van 13 februari 2021 tot en met 29 maart 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode was het voor eenieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.
Bijlage 1 Vormvrije M.e.r-beoordeling
Bijlage 1 Vormvrije m.e.r-beoordeling
Bijlage 2 Memo Stikstofberekening
Bijlage 2 Memo stikstofberekening
Bijlage 3 Aerius-berekening Aanlegfase
Bijlage 3 AERIUS-berekening aanlegfase
Bijlage 4 Aerius-berekening Gebruiksfase
Bijlage 4 AERIUS-berekening gebruiksfase
Bijlage 5 Quick Scan Flora En Fauna
Bijlage 5 Quick scan flora en fauna
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Akoestisch onderzoek
Bijlage 7 Bodemonderzoek
Bijlage 8 Publicatie Bus-melding
Bijlage 8 Publicatie BUS-melding
Bijlage 9 Bezonningsstudie
Bijlage 10 Verslag Overleg Met Buurt
Bijlage 10 Verslag overleg met buurt