KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
Artikel 4 Tuin - Landschappelijk
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologisch Waardevol (Verwachtings)gebied
3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Bodem
4.3 Geluid
4.4 Milieuzonering
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Ecologie
4.8 Archeologie En Cultuurhistorie
4.9 Waterhuishouding
4.10 Verkeer En Parkeren
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Plansystematiek
5.3 Toelichting Afzonderlijke Bestemmingen
6 Economische Uitvoerbaarheid
7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
7.2 Vooroverleg En Inspraak
7.3 Zienswijze

Ter Aase Zuwe 3c, 3d en 5, Vinkeveen

Bestemmingsplan - Gemeente De Ronde Venen

Vastgesteld op 24-04-2024 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Ter Aase Zuwe 3c, 3d en 5, Vinkeveen met identificatienummer NL.IMRO.0736.BPP043TZuwe3cden5-va01 van de Gemeente De Ronde Venen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.4 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bed en breakfast

een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, zonder verdere aanwezigheid van een eigen keuken ter bereiding van verdere maaltijden.

1.9 beroep en bedrijf aan huis

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten en het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, voor zover voorkomend in ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is dat deze in een woning en bijbehorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend.

1.10 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.11 bestaand (in geval van een bouwwerk)

  1. bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  2. bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bijgebouw

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, hetzij met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand, dat door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning niet is toegestaan.

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.17 bouwperceel (of kavel)

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.21 chalet

een gebouw dat op basis van de bestemming voor het wonen of voor verblijfsrecreatie gebruikt kan worden, en wat is uitgevoerd in andere materiaalsoorten dan steen of vergelijkbaar materiaal en dat in zijn geheel of gedeeltelijk verplaatsbaar is.

1.22 deskundige

een onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een nader in de regels te benoemen onderwerp.

1.23 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.24 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en waarvan de bestemming die inrichting niet verbiedt.

1.25 extensief recreatief medegebruik

vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen op gronden die bestemd zijn voor een andere hoofdactiviteit en waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarvoor kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.

1.26 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.28 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.

1.29 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt hier niet onder verstaan.

1.30 kamerverhuur

het bedrijfsmatig verhuren of het aanbieden van kamers voor bewoning. Hieronder wordt niet verstaan de verhuur door particulieren van maximaal twee kamers in de door hen zelf bewoonde woning.

1.31 landschapswaarden

de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de aanwezigheid van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de niet-levende en levende natuur (met inbegrip van de mens).

1.32 natuurwaarden

waarden betreffende de natuurlijke samenhang tussen organismen en hun milieu.

1.33 ondergrond bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen onder maaiveld op ten minste 1,50 m beneden peil.

1.34 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak en niet meer dan 1 wand.

1.35 peil

  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.36 recreatiewoning

een gebouw, geen woonkeet en geen caravan/chalet of een ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd voor recreatief verblijf, uitsluitend door één of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders hebben.

1.37 voorgevel

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw. In geval een hoofdgebouw meerdere gevels heeft die aan deze voorwaarden voldoen, betreft de voorgevel de gevel die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.38 voorgevelrooilijn

de snijlijn, en het denkbeeldige verlengde daarvan, van het voorgevelvlak van een hoofdgebouw en het grondvlak waarop het hoofdgebouw zich bevindt.

1.39 wonen

het duurzaam hoofdverblijf houden door een huishouden in een woning of ander daartoe bestemd onderkomen. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.40 woning

een complex van ruimten dat blijkens de indeling en de inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of vergelijkbare dakconstructies bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte van de betreffende gevel, wordt de goothoogte, druiplijnhoogte of boeiboordhoogte van de dakkapel of de daarmee vergelijkbare constructie als goothoogte aangemerkt.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de bovenkant van de afgewerkte begane grond – mits niet hoger dan 10 cm boven aansluitend maaiveld, dan geldt de onderzijde van de begane grondvloer - de buitenzijde van de gevels (en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Bij (bedrijfs)woningen wordt de kelder niet gerekend tot de inhoud.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de instandhouding en versterking van aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarden;
  2. instandhouding van de openheid;
  3. water en waterberging;
alsmede voor:
  1. extensief recreatief medegebruik.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. gebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van natuuronderhoud en -beheer, met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m en een oppervlakte van ten hoogste 25m² per gebouw of overkapping;
  2. overige bouwwerken, geen gebouw en geen overkapping zijnde, zijn uitsluitend toegestaan:
    1. ten behoeve van extensieve dagrecreatie, met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
    2. in de vorm van veekerende afrasteringen, met een bouwhoogte van ten hoogste 1,5 m.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Tuin - Landschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - Landschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen;
  2. groen en water;
  3. behoud, versterking en ontwikkeling van landschapswaarden in de vorm van:
    1. openheid;
    2. verkavelingspatronen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van erfafscheidingen, met een bouwhoogte van ten hoogste 1 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen in een woning, niet zijnde een drijvende woning, woonschip of een stacaravan/chalet;
alsmede voor:
  1. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, en toegangswegen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologisch Waardevol (Verwachtings)gebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.
De (verwachtings)waarden zijn van uiteenlopende aard en om die reden onderverdeeld in:
  • Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 2b
  • Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 3
  • Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 6

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
    3. aanvragers naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende kunnen aantonen dat er al werkzaamheden tot de betreffende diepte van het bouwplan hebben plaatsgevonden. In dat geval is er geen archeologisch onderzoek meer nodig.
  3. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende situaties:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwplan waarbij geen heiwerkzaamheden plaatsvinden en waarbij de graafwerkzaamheden ten minste één van de onderstaande diepte-, oppervlakte- en lengtematen van de betreffende zone niet overschrijden:
zone
dieptemaat
oppervlaktemaat
lengtemaat
Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem:
categorie 2b
30 cm
100 m²
n.v.t.
categorie 3
30 cm
500 m²
n.v.t.
categorie 6
30 cm
10.000m²
n.v.t.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, en entreeportalen mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers , mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt.

8.2 Ondergrondse ruimten

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen ruimten gelden de volgende bepalingen:
  1. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar in de volgende gevallen:
    1. onder woningen of bijgebouwen behorende bij woningen, een en ander met dien verstande dat de bouw van ondergrondse ruimten niet toelaatbaar bij recreatiewoningen;
  2. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan indien de bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding en toegangen zijn gesitueerd aan de van de weg afgekeerde zijden van het gebouw; aan de niet van de weg afgekeerde zijde(n) van het gebouw zijn binnen een strook van 1 m vanuit de bovengrondse voorgevel voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimten toegestaan tot maximaal 25% van de breedte van de desbetreffende gevel.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 Milieuzone - veengebied kwetsbaar voor oxidatie

In afwijking van hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - veengebied kwetsbaar voor oxidatie' dat bodembewerkingen in agrarische bestemmingen, die tot gevolg hebben dat veen aan de oppervlakte wordt gebracht, niet zijn toegestaan. Hiervan uitgezonderd zijn bodembewerkingen die plaatsvinden ten behoeve van graslandvernieuwing of de aanleg van een andere blijvende teelt.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Maten en bouwgrenzen

Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

10.2 Mansardekap (bedrijfs)woningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in hoofdstuk 2, artikel 5, voorgeschreven hellingshoek voor dakvlakken van een woning om daarmee een mansardekap toe te staan voor zover dit landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbaar is.

10.3 Vergroten goothoogte of afwijken van de hellingshoek van de (bedrijfs)woning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in hoofdstuk 2 voorgeschreven maximale goothoogte voor (bedrijfs)woningen om een grotere goothoogte voor hoofdgebouwen toe te staan en/of een afwijkende hellingshoek van het dakvlak toe te staan, met inachtneming van het volgende:
  1. de goothoogte bedraagt ten hoogste 6 m;
  2. belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. de goothoogte landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbaar is.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

11.2 Waarde archeologie

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

12.2 Voldoende parkeergelegenheid

  1. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden – al dan niet gecombineerd - , waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  2. bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan, dan wel bij het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid, wordt aan de hand van het Beleidsplan Verkeer 2017-2021, of de meest recente rechtsopvolger daarvan, van de gemeente De Ronde Venen bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
  3. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

12.3 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. In deze behoefte moet voorzien zijn op eigen terrein.

12.4 Afwijken parkeren / laden en lossen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 12.2 en / of lid 12.3,
  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10 %;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Ter Aase Zuwe 3c, 3d en 5, Vinkeveen'

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemers zijn voornemens de percelen horende bij Ter Aase Zuwe 3c, 3d en 5 opnieuw in te richten. Het plangebied bestaat uit twee percelen met woningen en agrarische bebouwing. Het voornemen bestaat om de bestaande agrarische bebouwing op de percelen te slopen om hier vervolgens twee extra woningen te realiseren. In totaal komt daarmee het aantal woningen in het plangebied op vier te liggen.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied-West', vastgesteld op 21 februari 2019. Binnen het plangebied gelden de bestemmingen 'Wonen', 'Agrarisch met waarden - Natuurwaarden' en 'Tuin - Landschappelijk'. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied'. Binnen de bestemming 'Wonen' is een bouwvlak opgenomen. Per bouwvlak is één woning toegestaan.
Het realiseren van de beoogde woningen is volgens het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Derhalve dient er voor de beoogde ontwikkeling een nieuw bestemmingsplan gerealiseerd te worden. Het bouwen van een extra woning is mogelijk indien alle bedrijfsgebouwen, geen kassen zijnde, met oppervlakte groter dan 750 m² worden gesloopt. Dit is enkel voor het perceel aan de Ter Aase Zuwe 3c en d het geval. Op het tweede perceel, aan de Ter Aase Zuwe 5, wordt niet voldoende bebouwing gesloopt. In het kader van het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit krijgt het oostelijke deel van het perceel, met een oppervlakte van 40.000 m² een natuurbestemming. Het aanvullen van sloopmeters door het toevoegen van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering is in overeenstemming met het provinciaal beleid en als initiatief door de gemeente De Ronde Venen omarmd.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is gelegen aan Ter Aase Zuwe 3c, 3d en 5, ten zuiden van de kern Vinkeveen binnen de gemeente De Ronde Venen. De Ter Aase Zuwe betreft een lange weg die leidt door de polder Demmerik. De polder wordt gekenmerkt door de karakteristieke strokenverkaveling, welke duidelijk zichtbaar is. De percelen horende bij het plangebied zijn kadastraal bekend onder de percelen 119, 418, 419, 459, 693, 694, 515, en 516 sectie G.
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
afbeelding
Globale ligging plangebied, rode omkadering (bron: Google Maps)
afbeelding
Globale begrenzing plangebied rode omkadering, (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het geldend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied-West', vastgesteld op 21 februari 2019 door de gemeenteraad van de gemeente De Ronde Venen. Op 23 februari 2023 is de '1e herziening Buitengebied-West' door de gemeenteraad van de gemeente De Ronde Venen vastgesteld.
De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding ter plaatse van het plangebied.
afbeelding
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied-West', plangrenzen binnen witte kader (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Binnen het plangebied gelden de enkelbestemmingen 'Wonen', 'Agrarisch met waarden - Natuurwaarden' en 'Tuin - Landschappelijk'. Tevens gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 2b', 'Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 3' en 'Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 6'. De hiervoor aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden. Verder geldt de gebiedsaanduiding 'milieuzone - veengebied kwetsbaar voor oxidatie'. Hiervoor geldt dat bodembewerkingen in agrarische bestemmingen, die tot gevolg hebben dat veen aan de oppervlakte wordt gebracht, niet zijn toegestaan. Aan de west- en noordzijde, grenzend aan het plangebied, is de bestemming 'Natuur' gelegen, horende bij natuurgebied Demmerik.
Met de vaststelling van het bestemmingsplan ‘Buitengebied-West’ is de voormalige agrarische bedrijfswoning reeds als burgerwoning bestemd. Binnen de bestemming 'Wonen' is een bouwvlak opgenomen.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de economische en hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt aan de Ter Aase Zuwe 3c, 3d en 5 te Vinkeveen. De Ter Aase Zuwe is een weg met weinig bebouwing, landbouwgronden zijn typerend voor deze buurt. Bij de kruising bij Donkereind, ten westen van het plangebied, is een aantal bedrijven gevestigd. Op het naastgelegen perceel aan de westzijde staan een aantal bedrijfsgebouwen die behoren bij Ter Aase Zuwe 3. Aan de noordkant grenst het plangebied aan natuurgebied Demmerik, een gebied dat als natuurreservaat is ingericht voor weidevogel- en draslandnatuur. Ten westen van het plangebied ligt een toegangsweg vanaf de Ter Aase Zuwe naar het achtergelegen natuurgebied Demmerik.
Onderstaande afbeelding geeft een impressie van de huidige situatie weer.
afbeelding
Impressie plangebied (bron: google streetview)
Ter Aase Zuwe 3c en 3d
Het meest westelijke perceel, met Ter Aase Zuwe 3c en 3d, betreft het voormalige agrarisch perceel met daarop een tweetal gebouwen gelegen. In de huidige situatie staat midden op de kavel een burgerwoning met een oppervlakte van 150 m². Ten oosten van de woning bevindt zich een grote agrarische schuur van 896 m², horende bij het voormalig agrarisch bedrijf. De burgerwoning, gelegen op het adres Ter Aase Zuwe 3c, is gebouwd in 2010 en is nog in zeer goede staat.
Ter Aase Zuwe 5
Het perceel gelegen aan de Ter Aase Zuwe 5 betreft een agrarische perceel met een bedrijfswoning en agrarische bedrijfsbebouwing. De woning is gebouwd in 1973. Het gebied ten oosten van de bestaande bebouwing heeft momenteel nog een agrarische functie. Het naastgelegen perceel wordt verpacht aan een boer.
Onderstaande afbeelding toont de huidige bebouwing op de Ter Aase Zuwe 5.
afbeelding
Situatietekening bestaand Ter Aase Zuwe 5

2.2 Toekomstige Situatie

Initiatiefnemers zijn voornemens om in totaal twee nieuwe woningen in het plangebied te realiseren. Echter dient eerst de bestaande agrarische bebouwing op de percelen gesloopt te worden. De beoogde ontwikkeling bestaat uit twee locaties. Onderstaand wordt per locatie het initiatief besproken.
Onderstaande afbeelding toont een situatietekening de ontwikkeling
afbeelding
Situatietekening beoogde ontwikkeling Ter Aase Zuwe 3-5
Ter Aase Zuwe 3c en 3d
Op het perceel dient de in onbruik geraakte voormalige agrarische schuur, met een oppervlakte van circa 900 m², gesloopt te worden. Hiervoor in de plaats wordt één nieuwe woning gerealiseerd. Door het slopen van de schuur ontstaat er meer openheid, wordt het doorzicht tussen de gebouwen groter en wordt er een storend element (omvangrijke schuur) in het landschap opgeruimd. Bovenstaande tekening geeft de toekomstige situatie weer.
Ter Aase Zuwe 5
Op de locatie aan de Ter Aase Zuwe wordt eerst de bestaande agrarische bebouwing gesloopt. Momenteel staan er nog drie gebouwen nabij de woning. Door de sloop van de agrarische bebouwing blijft er op het perceel enkel een voormalige bedrijfswoning over. Met de beoogde ontwikkeling wordt ter plaatse van de meest oostelijk gelegen schuur een nieuwe woning gerealiseerd. Direct naast de bestaande woning wordt beoogd een bijgebouw te realiseren, op de fundering van de gesloopte schuur ter plaatse. Het bijgebouw krijgt een oppervlakte van maximaal 50 m². De rest van het plangebied met een oppervlakte van ruim 40.000 m², wat momenteel nog een agrarische functie heeft, zal een natuurbestemming krijgen om zo een natuurverbinding te vormen met het natuurgebied Groot Wilnis-Vinkeveen.
Stedenbouwkundige opzet
Het plangebied kan opgedeeld worden in drie delen. Aan de westzijde van het plangebied wordt een strook naast het toegangspad van Demmerik als klein natuurgebied ingericht. Ten midden van het plangebied komen de woningen. De rest van het plangebied, de oostzijde, wordt ingericht als natuur.
Op de plek van de schuur wordt één vrijstaande woning gerealiseerd. De tweede woning komt achter de meest oostelijke schuur te liggen. Ten opzichte van de huidige situatie wordt het bouwvolume kleiner en vriendelijker qua uitstraling, hierdoor zal het doorzicht naar het aan de noordzijde gelegen natuurgebied worden vergroot. De beoogde woningen zullen bestaan uit één laag en kap. De uitstraling is ingetogen en landelijk. De beoogde woningen komen afwisselend te liggen ten aanzien van de Ter Aase Zuwe.
Ten behoeve van een geleidelijke overgang tussen het woonperceel aan Ter Aase Zuwe 3c en het westelijke gelegen natuurbestemming is een strook van 15 m bestemd voor 'Tuin - Landschappelijk'. De bestemming 'Tuin-Landschappelijk' is van belang om de openheid en het groene beeld met beperkte hoeveelheid verharding te garanderen. De bestemming 'Wonen' biedt meer mogelijkheden voor verharding, hogere bijgebouwen en erfafscheidingen. Met het voorgenomen plan is er sprake van een iets bredere zijtuin dan in huidige situatie, echter is het groene beeld en de openheid gegarandeerd in de regels van bestemming 'Tuin - Landschappelijk'. Hierbinnen zijn enkel bouwwerken toegestaan in de vorm van erfafscheidingen, met een bouwhoogte van ten hoogste 1 m.
Aan de oostzijde van het plangebied komt een gebied van ca. 40.000 m² vrij voor natuurontwikkeling. Dit wordt omgevormd naar natuurgebied. Voor de invulling van het natuurgebied wordt aangesloten op het Natuurplan Demmerik. De naastgelegen en achterliggende kavels worden, in het kader van natuurgebied Demmerik, ingericht als weidevogelgraslanden afgewisseld met nat schraalland, vochtig hooiland en plas dras stroken in samenhang met natuurvriendelijke oevers. Het gebied van 40.000 m² krijgt eenzelfde invulling. Met de beoogde ontwikkeling is het mogelijk om, met een gedeelte van het perceel, aan te sluiten bij het natuurgebied Demmerik en dit natuurgebied een extra impuls te geven. Met het voorgenomen plan grenst het natuurgebied direct aan de openbare weg, de Ter Aase Zuwe. Door de ligging aan de openbare weg wordt het gebied meer beleefbaar en zichtbaar voor de recreant en geïnteresseerden, dit zorgt voor een betere ervaring van natuurgebied Demmerik. In toelichting paragraaf 3.3.4 wordt verder ingegaan op de ligging binnen het natuurgebied Demmerik. Het meest westelijke gedeelte van het plangebied krijgt tevens een natuurbestemming.
Het bestaande beheerpad aan de westzijde van het perceel blijft gehandhaafd en kan ook gebruikt worden voor het beheer van dit perceel. De eigenaar van het perceel horende bij de Ter Aase Zuwe 3c is verantwoordelijk voor het beheer van het natuurgebied in het westelijke deel van het plangebied. Het oostelijke deel van het plangebied krijgt tevens een natuurbestemming. Er is reeds een plan opgesteld voor de inrichting en onderhoud van dit deel van het plangebied door de provincie Utrecht in samenwerking met de eigenaar van Ter Aase Zuwe 5. Dit plan is als bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan opgenomen.

3 Beleidskader

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het Rijksbeleid. In toelichting paragraaf 3.1.4 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016, 1 januari 2017 en januari 2020 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het plangebied van de voorliggende ontwikkeling ligt niet binnen één van de 14 beschreven onderwerpen uit het Barro. Het Barro is daarmee niet van toepassing op het plangebied.

3.1.3 Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB)

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) legt beperkingen op aan bebouwing, activiteiten en functies in de buurt van luchthaven Schiphol. De beperkingen zijn ingesteld om te voorkomen dat objecten of gebruiksfuncties worden ontwikkeld die:
  1. het vliegverkeer belemmeren en/of in gevaar brengen (vliegveiligheid);
  2. zelf te veel geluidhinder of risico ondervinden als gevolg van het vliegverkeer (externe veiligheid en geluid).
De beperkingen hebben geen consequenties voor bestaand gebruik of al vóór inwerkingtreding vergunde objecten en gebruiksfuncties, uitgezonderd bestaande woningen binnen de zogenaamde sloopzones LIB 1 en LIB 2.
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich aan de rand van het 'beperkingengebied' van het 'Luchthavenindelingbesluit Schiphol' (LIB). Het plangebied valt echter buiten het gebied waar een beperking voor bebouwing geldt. Voor het plangebied geldt wel een maatgevende toetshoogte van maximaal 146 meter NAP. De toetshoogte wordt met de beoogde ontwikkeling niet overschreden. Geconcludeerd kan worden dat het 'Luchthavenindelingbesluit Schiphol' geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling veroorzaakt.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van twee woningen, waar in de huidige situatie agrarische bedrijfsbebouwing staat. Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling kan de ontwikkeling als een niet stedelijke ontwikkeling worden gezien. Derhalve is het niet noodzakelijk om het plan te toetsen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

De Omgevingsvisie Provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zonne- en windenergie.
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar de provincie voor staan kan zij niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie, medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
Planspecifiek
De voor dit plan relevante kaartlagen van de Omgevingsvisie provincie Utrecht worden hierna besproken.
De kaartlaag 'Provincie Utrecht CO2 neutraal' geldt voor de gehele provincie. Met de beoogde ontwikkeling worden twee woningen gerealiseerd. De woningen zullen gasloos worden gerealiseerd. Mogelijk kan er gedacht worden aan het opwekken van energie door middel van het dak.
Ander belangrijk onderdeel van de duurzame leefomgeving is gezondheid. De provincie streeft ernaar dat iedereen in de provincie Utrecht in een gezonde leefomgeving woont, werkt en recreëert. Dit is een belangrijke voorwaarde om een economische topregio te kunnen zijn. Goed wonen en schone lucht, water en bodem zijn aspecten die hierbij van belang kunnen zijn. Uit toelichting hoofdstuk 4 blijkt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een gezonde leefomgeving.
Een deel in het oosten van het plangebied is gelegen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De provincie stimuleert het verbeteren van de natuurkwaliteit binnen en buiten het NNN. Om te komen tot een goede natuurkwaliteit is een goed natuurbeheer en het verbeteren van de abiotische condities van essentieel belang. één groot deel van het perceel, in totaal 40.000 m², krijgt met de beoogde ontwikkeling een natuurbestemming en wordt verbonden met het nabijgelegen natuurgebied. De ontwikkeling ziet dan ook toe op een grote verbetering van de natuur ter plaatse. Momenteel heeft het perceel namelijk nog een agrarische functie. Het toevoegen een van de gronden aan het nabijgelegen natuurgebied ziet toe op een verbetering van het NNN. De beoogde ontwikkeling is daarmee dan ook in lijn met de omgevingsvisie van de provincie Utrecht.
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling in lijn is met de omgevingsvisie van de provincie Utrecht.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
Programma's
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsverordening wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
Planspecifiek
Overstroombaar gebied
Op kaart 3 'Watersysteem kaart 2' staat aangeven dat het plangebied in overstroombaar gebied ligt. Daarbij wordt in artikel 2.10 gesteld dat er rekening gehouden moet worden met overstromingsrisico's. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks geldt dit ook voor individuele woningen en bedrijven. Het plangebied ligt binnendijks waardoor dit artikel voor onderhavig plan niet van toepassing is.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Op kaart 12 ‘Natuur kaart 1' staat aangeven dat het plangebied in het Natuurnetwerk Nederland. Wanneer er met een ontwikkeling sprake is van aantasting van het NNN dient dit gecompenseerd te worden. De beoogde woning komt ter plaatse van een bestaande schuur. Tevens is er voor het gehele gebied een bouwvlak opgenomen. De beoogde ontwikkeling van de woning zal niet het NNN verder aantasten. Compensatie is dan ook niet benodigd.
Landschap Groene Hart
Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 7.9 lid 2 van de Omgevingsverordening dat een ruimtelijk besluit voor gronden bestemmingen en regels moet bevatten ter bescherming van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. Artikel 7.9 lid 3 van de Omgevingsverordening stelt dat deze gronden geen nieuwe bestemmingen en regels mag bevatten die leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. De provincie hanteert de volgende kernkwaliteiten voor het Groene Hart:
  • openheid;
  • (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
  • landschappelijke diversiteit;
  • rust & stilte.
Voorliggend plan bevat de realisatie van twee woningen. De bestaande bebouwing, op de bestaande woningen na, wordt in de huidige situatie gesloopt. De ontwikkeling ziet toe op een verbetering op de kernkwaliteiten van het landschap. De openheid wordt verbeterd door de sloop van de bestaande bebouwing. Het toevoegen van het oostelijk deel van het plangebied aan de noordelijk gelegen natuurgebied betekent extra bescherming van het weidekarakter. Er zijn verder geen landschappelijke kwaliteiten of groen op het plangebied aanwezig die met de ontwikkeling worden aangetast. Geconcludeerd wordt dat er geen kernkwaliteiten worden aangetast. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de Omgevingsverordening.
CHS - agrarisch cultuurlandschap
Volgens kaart 15 van de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht blijkt dat het plangebied gelegen is in agrarisch cultuurlandschap. De cultuurhistorische waarde van het agrarisch cultuurlandschap ligt vooral in (1) de aanwezige ontginningsstructuur en de ontginningsrichting; (2) de structuur, maatvoering, kenmerken en karakter van de boerderijlinten; (3) het waterbeheersingssysteem. De beoogde ontwikkeling ziet toe op het slopen van bestaande agrarische bebouwing, het toevoegen van twee woningen en het bestemmen van het oostelijke deel van het plangebied als 'Natuur'. De ontwikkeling ziet niet to op een aanpassing in de structuur van het plangebied. Daarmee wordt de cultuurhistorische waarde verder niet aangetast.
Landelijk gebied
Het plangebied is gelegen in landelijk gebied. In artikel 9.11 van de Omgevingsverordening wordt gesteld dat een bestemmingplan woningbouw mogelijk kan maken van de 'ruimte-voor-ruimte-regeling'. Hierbij dient minstens 750 m² aan bedrijfsbebouwing voor één extra woning gesloopt te worden. Voor het perceel gelegen aan de Ter Aase Zuwe 3c en 3d, wordt de bestaande schuur met een oppervlakte van 900 m² gesloopt. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarden van de artikel 9.11 van de Omgevingsverordening. Voor het perceel gelegen aan de Ter Aase Zuwe wordt niet genoeg bedrijfsbebouwing gesloopt. In artikel 9.11 kan hiervan worden afgeweken mits de ontwikkeling leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. Om hieraan te voldoen krijgt het oostelijke deel van het plangebied, met een oppervlakte van 40.000 m² een natuurbestemming. Het perceel zal daarmee aansluiten op het noordelijke gelegen natuurgebied Groot Wilnis-Vinkeveen.
Het plangebied valt niet binnen andere relevante gebieden van de Omgevingsverordening. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie De Ronde Venen 2030

De Structuurvisie De Ronde Venen 2030 is op 17 oktober 2013 vastgesteld. Op 29 september 2021 is een aanvulling op de structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie gaat er vanuit dat in het jaar 2030 De Ronde Venen een herkenbare uitstraling heeft met een eigen karakter. Inwoners en bezoekers weten wat de gemeente te bieden heeft met haar landschap, dorpen, recreatiegebieden en natuurschoon. Initiatieven worden ondersteund.
Planspecifiek
Voorliggend plan maakt de sloop van de voormalige agrarische bebouwing, het toevoegen van twee woningen en natuurontwikkeling mogelijk. Het initiatief heeft daarmee hoofdzakelijk raakvlakken met de structuurvisie op het gebied van wonen, landschappelijke kwaliteit en natuur.
Wonen
In de structuurvisie staat het volgende beschreven met betrekking tot de bescherming van het buitengebied: "Om de kwaliteiten van het buitengebied te beschermen wordt bij ontwikkelingen in eerste instantie gekeken naar de mogelijkheden binnen de zogenoemde rode contour." In het algemeen staat bij nieuwbouw de focus op kwaliteit voorop. Onderhavig plan betreft de realisatie van twee vrijstaande woningen buiten de rode contour, maar daarvoor in de plaats wordt wel 1.300 m² aan agrarische bebouwing ter plaatse gesloopt. De ontwikkeling leidt tot een afname aan bebouwing in het buitengebied. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in het buitengebied plaatsvindt, maar dat er wel sprake is van kwaliteitswinst door de toevoeging van 40.000 m² aan natuur. Daarmee wordt voldaan aan de ambitie van de gemeente.
Natuur
Het gebied valt binnen het Natuurnetwerk Nederland en het natuurgebied Demmerik. Dit betekent dat de aanwezige biodiversiteit en ecologische waarden in de bestaande natuur worden beschermd en waar mogelijk versterkt. Met de natuurontwikkeling van het oostelijke deel van het plangebied wordt in positieve zin bijgedragen aan de kwaliteit van de natuur in de omgeving.
Landschappelijke kwaliteit
De landschappelijke context speelt een belangrijke rol bij ontwikkelingen in het landschap. De openheid dient bewaard te worden en de karakteristieken van dit landschap, de randen en linten, moeten zichtbaar blijven. Een ontwikkeling moet bijdragen aan de kwaliteit van het landschap. Zoals reeds beschreven in toelichting paragraaf 2.2 wordt met de beoogde ontwikkeling een bijdrage geleverd aan het behouden en versterken van het landschap.
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de ambities van de gemeente zoals beschreven in de Structuurvisie 2030.

3.3.2 Spoorboekje naar een Klimaatneutrale gemeente in 2040

Op 20 april 2017 heeft de gemeenteraad van de gemeente De Ronde Venen het 'Spoorboekje naar een Klimaatneutrale gemeente in 2040' vastgesteld. Dit beleidsdocument is het product van de motie aangenomen in juni 2016 waarin aan het college is opgedragen om met een programma te komen met het doel de gemeente in 2040 een klimaatneutrale gemeente te laten zijn.
Onder klimaatneutraal verstaat de gemeente: “dat alle activiteiten en processen op het gemeentelijk grondgebied geen bijdrage meer leveren aan klimaatverandering in de vorm van CO2-uitstoot”. Om dit te bereiken zijn in het spoorboekje actieve werkwijzen opgenomen met bijbehorende heldere en haalbare werksporen. Geconcludeerd wordt dat nader onderzoek, afstemming en verdieping nodig is om te bepalen met welke vormen van bronnen (wind, zon, biomassa, geothermie) het beste duurzame elektriciteit en warmte kan worden opgewekt.
De ambitie van de gemeente (het feitelijke spoorboekje) kan vervat worden in de volgende twee doelen:
  1. "Sleutel tot een succesvolle realisatie is het activeren van de kracht van de gemeenschap. Dit vraagt om een werkwijze die is gebaseerd op het creëren van bewustwording en het verleiden van de gemeenschap om mee te doen, goede voorbeelden laten zien en trots zijn op bereikte resultaten. Dit vraagt om een aanpak die zowel een stevige en betekenisvolle start maakt en gelijktijdig nadenkt over te zetten grotere vervolgstappen (2 sporen aanpak).
  2. Om te komen tot een stevige en betekenisvolle start (spoor 1: Duurzame meters maken) en alvast verdere stappen voor te bereiden (spoor 2: Duurzame meters voorbereiden) is het noodzakelijk om een uitbreiding te maken in de gemeentelijk inzet en hiervoor extra capaciteit en middelen vrij te maken."
Aanvullend op het Spoorboekje heeft de gemeenteraad op 22 februari 2018 kennis genomen van het Transitieplan Elektriciteit. In het transitieontwerp wordt het doel gesteld om de besluitvorming rondom de opwekking van elektriciteit voor te bereiden en daarmee bij te dragen aan een klimaatneutrale gemeente met 100% duurzame elektriciteit.
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van twee vrijstaande woningen planologisch mogelijk. Bij de uitwerking van deze woningen dient rekening te worden gehouden met de duurzaamheidsambities van de gemeente De Ronde Venen. Het voornemen is onder andere materialen van de bestaande bebouwing te hergebruiken ten behoeve van de nieuwe woningen. Bij de verdere planuitwerking zal gekeken worden welke aanvullende duurzaamheidsmaatregelen nog in te passen zijn. Hiermee sluit het project aan op het gemeentelijk beleid voor duurzaam bouwen.

3.3.3 Woonvisie 2025 De Ronde Venen

De Ronde Venen wil een vitale gemeente blijven: een bevolking die op peil blijft, met een gezonde samenstelling van jong en oud. Hiertoe wil de gemeente de woningen en woonomgeving zo goed mogelijk aan laten sluiten op de woonwensen en woningbehoefte van de inwoners. De woonvoorraad sluit nu onvoldoende aan bij de woonwensen van de inwoners. Mede hierdoor is er een gebrek aan doorstroming. De visie richt zich op het bouwen van nieuwe woonmilieus om daarmee de doorstroming te bevorderen. Het richt zich dan ook op de kwaliteit van wonen in de gemeente. Naast woningen zelf zijn voorzieningen zoals winkels, scholen en zorgvoorzieningen belangrijke voorwaarden voor de kwaliteit van wonen in De Ronde Venen.
Grondgebonden koopwoningen
In de periode 2016-2025 komen er circa 1.200 huishoudens bij volgens de Primos prognose 2015. Als alle huishoudens in 2025 (naar leeftijd, type en inkomen) op een gelijke wijze moeten kunnen wonen als de huishoudens van nu, dan ligt de grootste opgave in de koopsector. De behoefte aan grondgebonden koopwoningen in elk scenario het grootst. In de periode tot 2025 varieert deze toename van 600 woningen bij de economische negatieve variant tot 890 woningen bij de economische positieve variant.
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan maakt het bouwen van twee vrijstaande woningen mogelijk. Uit de Woonvisie blijkt dat er een behoefte bestaat naar dit type woningen. Met de kleinschalige ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de vraag naar grondgebonden woningen.

3.3.4 Landschapsnota De Ronde Venen 2030

Het landschap van de Groene Hart gemeente De Ronde Venen wordt gekenmerkt door oude verkavelingspatronen, kleinschalige lintbebouwing en door het landschap lopende rivieren en dijken met in het centrum plassen en legakkers. Daarnaast telt de gemeente zes forten van de Stelling van Amsterdam wat is opgenomen als UNESCO-werelderfgoed. Om de landschappelijke kwaliteiten en cultuurhistorische waarden te behouden en versterken heeft de gemeenteraad van de gemeente De Ronde Venen op 5 juni 2014 de Landschapsnota De Ronde Venen 2030 vastgesteld. In de nota is het beleid omtrent de omgang met landschappelijke waarden beschreven, in de Structuurvisie De Ronde Venen 2030 en de Woonvisie visie zijn de gewenste ontwikkelingen weergegeven (zie voorgaande paragraven van voorliggend hoofdstuk).
Het hoofddoel van de Landschapsnota is het creëren van een ruimtelijk toetsingskader voor een zorgvuldige afweging van ruimtelijke initiatieven met landschappelijke impact. Bij deze toetsing dienen initiatiefnemers een stappenplan te doorlopen, de zogenaamde landschapstoets. De Landschapsnota dient primair als uitwerking van het beleid wat is vastgesteld in de Structuurvisie. De Landschapsnota is daarom, net als de Structuurvisie, geldig tot 2030. Elke vijf jaar na de vaststelling van de Landschapsnota vindt een evaluatie plaats.
Deelgebiedenkaart en deelgebiedenbeschrijving
Op de deelgebiedenkaart en bijbehorende beschrijvingen is weergegeven welke landschappelijke waarden en kenmerken aanwezig zijn en welk (landschappelijk) beleid uit de Structuurvisie van de Ronde Venen van toepassing is op dit deelgebied. Om de verschillende waarden en visies op het grondgebied van De Ronde Venen te duiden, is het gebied van De Ronde Venen opgedeeld in negen deelgebieden.
Het plangebied is gelegen in deelgebied 4: Veen: landbouw, natuur (EHS), Groot Wilnis Vinkeveen.
afbeelding
Uitsnede Landschapsbeleidskaart(plangebied is rood omcirkeld
Het plangebied is aangemerkt met het kenmerk 'openheid' en 'verkaveling middeleeuws'.
Openheid
Openheid is het belangrijkste kenmerk van het landschap in De Ronde Venen, vooral dankzij de veeteelt. De landbouw vormt de drager van de kernkwaliteit openheid, die onlosmakelijk verbonden is met het veenweidelandschap en de droogmakerijen. Lijnstructuren zoals dijken en infrastructuur, maar ook lintbebouwing, zorgen langs de randen van deze landschappen voor contrasten in de beleving. Doorzichten op het landschap vanuit de lintbebouwing zijn van groot belang voor de beleving van de openheid. Linten en beplante lijnstructuren zoals kaden en dijken geven letterlijk richting(en) aan de openheid. Tussen lijnelementen zoals water, wegen en dijken moet de bestaande openheid bewaard blijven.
Middeleeuwse verkaveling
Het oudste type verkaveling is de middeleeuwse verkaveling. Deze is tot stand gekomen tijdens de ontginning van het veengebied van De Ronde Venen in de vroege middeleeuwen. In het westen van De Ronde Venen is dat een opstrekkende, of sterverkaveling, gericht op een middelpunt, nu liggend nabij de kruising N212-Mijdrechtsedwarsweg. Nadat de bebouwingslinten waren gerealiseerd is er ook vanuit deze linten ontgonnen. In het gebied rond Abcoude is veelal sprake van middeleeuwse blokverkaveling, in plaats van een opstrekkende verkaveling, wat mede te maken heeft met de (voormalige) ligging van de rivieren daar. De bestaande middeleeuwse verkaveling is van grote cultuurhistorische en landschappelijke waarde en moet maximaal behouden worden. Dit betekent dat het dempen, vergraven of aanleggen van watergangen over een lengte van meer dan 10 meter vergunningplichtig is. Het afgraven van veen is altijd vergunningplichtig. Dit heeft namelijk een transformerende werking op het landschap, doordat een grondlaag wordt verwijderd die gedurende vele eeuwen is opgebouwd, en bovendien niet omkeerbaar is.
Planspecifiek
Met de sloop van de voormalige agrarische schuren en het bouwen van de woningen wordt een bijdrage geleverd aan de beleving van het landschap. De beoogde woningen krijgen een aanzienlijk kleiner volume dan de bestaande bebouwing. Dit komt ten goede van de doorzichten op het achtergelegen natuurgebied Demmerik en daarmee de openheid van het plangebied. De lijnstructuren en de middeleeuwse verkaveling worden met de beoogde ontwikkeling in stand gehouden en verder niet aangetast. Het noordelijke deel ter plaatse van de woningen krijgt een natuurvriendelijke oever. Het oostelijke deel van het plangebied wordt heringericht als natuurgebied. Hiervoor is een plan opgesteld welke als bijlage bij de planregels van dit bestemmingsplan is toegevoegd.
Gesteld kan worden dat de beoogde ontwikkeling aansluit met de landschapsnota. De beoogde ontwikkeling komt ten goede van de openheid en het middeleeuwse verkavelingspatroon wordt met de beoogde ontwikkeling niet aangetast. Gesteld kan worden dat de beoogde ontwikkeling in is lijn met het Landschapsnota De Ronde Venen 2030.

4 Milieu- En Omgevingsaspecten

In een ruimtelijke onderbouwing moet aandacht worden besteed aan milieu- en omgevingsaspecten. Van belang is te weten of een planvoornemen in overeenstemming is met wettelijke normen. Er wordt aandacht besteed aan de volgende thema's:
  1. Milieueffectenrapportage;
  2. Bodem;
  3. Geluid;
  4. Milieuzonering;
  5. Luchtkwaliteit;
  6. Externe veiligheid;
  7. Ecologie;
  8. Archeologie en cultuurhistorie;
  9. Waterhuishouding;
  10. Verkeer en Parkeren.

4.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen; dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Met de beoogde ontwikkeling worden twee extra woningen gerealiseerd. De nieuwe woningen worden conform BENG gebouwd. Er zullen duurzame en niet uitlogende materialen worden gebruikt en afval wordt gescheiden afgevoerd. Het is de standaard bij gemeente De Ronde Venen om met bestemmingsplanprocedures een vormvrije m.e.r. notitie op te stellen. Een aanmeldnotitie is als bijlage bij dit bestemmingsplan toegevoegd (Buro SRO, d.d. 22 november 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 7).
In het kader van dit ruimtelijk plan zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

4.2 Bodem

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden twee woningen gerealiseerd. Voor een deel van het plangebied is sprake van een wijziging naar strenger gebruik. Derhalve dient er voor de locatie bodemonderzoek plaats te vinden.
Ter Aase Zuwe 3c en d
Voor het perceel gelegen aan de Ter Aase Zuwe 3c en d is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Linge Milieu bv, Verkennend bodemonderzoek incl. asbest, d.d. 14 mei 2018, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1).
Grond
Er zijn twee mengmonsters van de bovengrond samengesteld. Alle bovengrond van het perceel, wel of niet puinhoudend, wordt als toemaakdek-grond beschouwd. De bovengrond van vier boringen ten westen van de stal is licht puinhoudend. Deze bovengrond is licht verontreinigd met lood, zink en PAK. In de bovengrond van vier boringen ten oosten van de stal is geen puin van betekenis waargenomen. In het mengmonster van deze boringen wordt echter voor lood de tussenwaarde overschreden. In de ondergrond is geen van de stoffen uit het NEN 5740-pakket boven de tussenwaarde verhoogd.
Ernst en omvang verontreiniging lood
De vier boringen van het matig met lood verontreinigde mengmonster zijn individueel geanalyseerd. De bovengrond van twee van de vier boring blijkt sterk verontreinigd met het metaal. Het criterium voor een geval van ernstige bodemverontreiniging is een volume aan sterk verontreinigde grond van tenminste 25 m³. Over de ernst en omvang van de verontreiniging op het terrein aan de Ter Aase Zuwe kan het volgende worden opgemerkt.
  • Het lood is vermoedelijk gerelateerd aan opgebrachte grond (toemaakdek) en niet zozeer aan puin,
  • Verontreiniging met immobiele metalen is vaak heterogeen van aard.
  • De kans dat de sterk verhoogde gehaltes op het terrein worden afgeperkt wordt gezien het toemaakdek in de regio beperkt geacht.
Asbest
Het asbest-onderzoek betreft de puinhoudende bovengrond aan de westkant van de stal, de onverharde gootlijn ten oosten van de stal en het puinpad ten westen van het pand. Geconstateerd wordt dat asbest zowel visueel als analytisch niet aantoonbaar is in de licht puinhoudende grond rond de woning en ter plaatse van de oprit.
Grondwater
Barium en ollie zijn als licht verhoogd in het grondwater. Het metaal barium is landelijk verhoogd en niet specifiek voor de locatie aan de Ter Aase Zuwe zelf. Voor het licht verhoogde olie is geen directe verklaring. Omdat de tussenwaarde niet wordt overschreden is er echter geen aanleiding voor verder onderzoek.
Ter Aase Zuwe 5
Voor het perceel gelegen aan de Ter Aase Zuwe 5 is tevens een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Inventerra, Verkennend bodemonderzoek Ter Aase Zuwe 5, d.d. 8 maart 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2). Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat er sterke verontreinigingen met lood, PAK, koper is aangetoond, evenals lichte verontreinigingen met overige zware metalen. Omdat plaatselijk voor koper en voor PAK de interventiewaarde overschreden is en voor lood de tussenwaarde, is de uitvoering van een nader onderzoek noodzakelijk om de omvang en ernst van de verontreiniging in kaart te brengen en daarmee om vast te stellen of er sprake is van een saneringsnoodzaak in de zin van de Wet bodembescherming. Hiervan is sprake indien meer dan 25 m³ grond verontreinigd is met gehalten boven de interventiewaarden.
Voor de planlocatie is aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (Grondslag, d.d. 8 december 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 8). In het oostelijke deel van het plangebied is ernstige bodemverontreiniging aangetroffen. Bij de voorgenomen herontwikkeling zullen sanerende maatregelen genomen moeten worden. Een sanering kan bestaan uit het verwijderen van de verontreiniging en/of het afdekken van de verontreiniging met een leeflaag of duurzame afdeklaag. Binnen de verontreiniging kan de verontreinigde grond worden herschikt. Eventuele overtollige grond dient te worden afgevoerd naar een vergunde grondreiniger.
Conclusie
Ter plaatse van Ter Aase Zuwe 3d is de sterk verhoogde lood in de bovengrond ten oosten van de stal mogelijk een belemmering voor de ontwikkeling. Om de locatie vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt te maken voor de toekomstige bestemmingen ('Wonen' en 'Tuin - Landschappelijk') dient de grond gesaneerd te moeten worden. Er is hiervoor een saneringsplan noodzakelijk voordat de (bouw)werkzaamheden op het terrein kunnen worden uitgevoerd. De kosten welke gepaard gaan met de sanering van de gronden staan niet in de weg aan de realisatie van het plan. De eigenaar van het perceel horende bij de Ter Aase Zuwe 3d is verantwoordelijk voor saneren van de verontreinigde bodem. Als na sanering in de bodem nog gehalten lood hoger dan 200 mg per kilogram droge stof aanwezig is, gelden gebruiksadviezen (folder lood in bodem) om blootstelling aan lood zo veel mogelijk tegen te gaan.
Ook ter plaatse van de Ter Aase Zuwe 5 is ernstige bodemverontreining met lood aangetroffen. Bij de voorgenomen herontwikkeling van de locatie zullen sanerende maatregelen moeten worden genomen. De kosten welke gepaard gaan met de sanering van de gronden staan niet in de weg aan de realisatie van het plan. De eigenaar van het perceel horende bij de Ter Aase Zuwe 3d is verantwoordelijk voor saneren van de verontreinigde bodem. De kosten van de sanering zullen niet de financiële haalbaarheid van het plan in het geding brengen.
Voor grondverzet binnen het toemaakdek hanteert Gemeente De Ronde Venen specifiek bodembeleid. Door Provincie Utrecht is in 2013 een beleidsnota opgesteld over grondverzet van het toemaakdek. De nota wordt ook gehanteerd door Gemeente De Ronde Venen. Niet schone grond van locaties met een agrarische bestemming mag onder voorwaarden binnen het gebied van het toemaakdek elders worden hergebruikt indien de kwaliteit van grond ten minste de klasse wonen is. Sterk verontreinigde grond die vrijkomt bij de sanering moeten worden afgevoerd naar een erkend verwerker.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het vaststellen van voorliggend bestemmingsplan.

4.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
Planspecifiek
De ontwikkeling ziet toe op het realiseren van twee woningen. Woningen zijn in het kader van de Wgh geluidsgevoelige objecten. In de nabijheid van het plangebied zijn geen relevante geluidsbronnen in de vorm van industrielawaai en spoorweglawaai. Wel is het plangebied gelegen binnen een onderzoekszone betreft wegverkeerslawaai. Derhalve is voor de beoogde ontwikkeling een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (Van Der Boom Advies, d.d. 16 oktober 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3).
Toetsing Wet Geluidhinder en hogere waarden
De geluidbelasting door wegverkeer op de Ter Aase Zuwe bedraagt ten hoogste 47 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Er zijn geen hogere waarden nodig voor de geluidbelasting door wegverkeer.
Toetsing RO
Bij het toetsen of sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh en van het geluidbeleid van de gemeente. Aan dit toetsingskader kan worden voldaan zonder maatregelen De geluidbelasting door wegverkeer bedraagt ten hoogste 52 dB zonder aftrek. Voor het aspect geluid zal sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.
Eis geluidwering
Volgens het Bouwbesluit moet de karakteristieke geluidwering GA;k van de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied in een woning ten minste gelijk zijn aan de invallende geluidbelasting verminderd met 33 dB; voor verblijfsruimten gelden 2 dB lagere waarden voor de geluidwering GA;k. De voorschriften hebben tot doel de geluidbelasting binnenshuis in de verblijfsgebieden van een woning te beperken tot 33 dB. De geluidbelasting op de gevels bedraagt ten hoogste 52 dB zonder aftrek. Voor gevels met een geluidbelasting tot en met 53 dB zonder aftrek bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor de gevels van de woningen zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
Conclusie
Gezien het bovenstaande vorm het aspect geluid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in een gebied dat kan worden beschouwd als een rustig buitengebied. In de directe omgeving van de locatie liggen de volgende bedrijven:
adres, bedrijf milieucategorie afstand (m) richtafstand (m) SBI-code
Ter Aase Zuwe 3b, (glas)tuinbouw 2 75 30
011,3
Ter Aase Zuwe 3, aannemersbedrijf Kroeze 3.1 250 50 41, 42, 43
De afstanden zijn gemeten vanaf de grens van het beoogde woningbouwvlak tot aan de perceelsgrenzen van bedrijvigheid
Ter Aase Zuwe 3
Aan de westzijde van het plangebied, op een afstand van ca. 250 m, is het perceel horende bij de Ter Aase Zuwe 3 gelegen. Hier is een aannemersbedrijf gesitueerd, hiervoor geldt een milieucategorie 3.1 en een richtafstand van 50 m. Het plangebied ligt op voldoende afstand ten opzichten van het aannemersbedrijf.
Ter Aase Zuwe 3b
Het perceel ten westen van het plangebied is deels in gebruik ten behoeve van glastuinbouw en deels ten behoeve van akkerbouw. Hiervoor geldt een milieucategorie 2 en een richtafstand van 30 m. Dit is voldoende afstand, er zullen geen belemmeringen plaatsvinden. Het naastgelegen aannemersbedrijf heeft het plan om op de gronden horende de Ter Aase Zuwe 3b de bedrijfsactiviteiten horende bij de Ter Aase Zuwe 3 uit te breiden. In dit geval zal er sprake zijn van milieucategorie 3.1, hiervoor geldt een richtafstand van 50 m in gemengd. Het plangebied ligt op voldoende afstand, waardoor deze mogelijke ontwikkeling geen belemmering vormt voor het voorgenomen plan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de richtafstanden. Er kan gesteld worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De extra toe te voegen wooneenheden leiden niet tot overlast naar de omgeving. Omliggende bedrijven worden nu en in de toekomst niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.

4.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om de voertuigaantrekkende werking.
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling worden er twee woningen gerealiseerd. Er zal sprake zijn van een minimale toename van het aantal voertuigbewegingen van en naar het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling kan gezien worden als een NIBM-project; er is geen sprake van een 'groot' project waar meer dan 3% bij wordt gedragen aan de jaargemiddelde norm van 1,2 µg/m³ voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De ontwikkeling draagt 'Niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging waardoor het niet hoeft te worden getoetst aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Hieruit kan worden opgemaakt dat de ontwikkeling geen bijdrage levert aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en past binnen de kaders van de Wet luchtkwaliteit.
Met behulp van de kaart van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) is gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2021 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 15,6 μg/m³ PM10, 8,6 μg/m³ PM2,5 en 12,5 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden. Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.

4.6 Externe Veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
afbeelding
Uitsnede risicokaart met globale ligging plangebied (zwarte kader)
Bevi-inrichting
Op circa 1.650 meter ten oosten van het plangebied, aan de Demmeriksekade 21, is een Bevi-inrichting gelegen. Ter plaatse is een bovengrondse tank met vloeibaar gemaakt gas aanwezig. Er geldt een risicocontour van 12 meter. Derhalve vormt dit geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Buisleidingen
Op circa 1.200 meter ten noordwesten van het plangebied is Gasontvangststation Vinkeveen W362 gelegen. De bijbehorende gasleiding loopt tot circa 1.000 meter afstand van het plangebied. Gezien de afstand leidt dit niet tot een verhoging van het groepsrisico binnen het plangebied.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van twee vrijstaande woningen en de sloop van meerdere gebouwen. In het kader van de Wet natuurbescherming is het plangebied onderzocht op de aanwezigheid van beschermde flora en fauna en de mogelijke effecten van de werkzaamheden (Blom Ecologie, d.d. 1 februari 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 4).
Soortenbescherming
Uit de ecologische quickscan blijkt dat de beoogde ontwikkeling mogelijk ten kosten gaat van de huismus, de kerkuil en de steenuil. Derhalve is er aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de huismus, kerkuil en steenuil (Blom Ecologie, d.d. 20 juli 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 5). Tijdens het onderzoek zijn geen nestlocaties van huismus vastgesteld op de planlocatie. Het plangebied maakt onderdeel uit van het leefgebied, maar is er geen sprake van het wegnemen van essentiële onderdelen van het leefgebied. Tijdens het onderzoek is een rustplaats én een nestlocatie van kerkuil vastgesteld. Het slopen van de schuur leidt derhalve tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming. Voor de uitvoering van de ingreep is ontheffing nodig van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming.
De ontheffingsaanvraag wordt parallel aan de procedure uitgevoerd en zal afgerond worden met de aanvraag omgevingsvergunning. Naar verwachting staat dit niet in de weg voor de vaststelling van het bestemmingsplan, mits aangetoond kan worden dat in ieder geval ontheffing van de Wet natuurbescherming kan worden verleend. De voorwaarden hierbij betreffen: er is geen andere bevredigende oplossing, er is sprake van een wettelijk belang en er wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort (een robuust en ruim maatregelenpakket van tijdelijke en permanente voorzieningen wordt hiertoe voorgesteld en uitgevoerd). Gezien het voorgaande onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen, mits de juiste maatregelen worden getroffen, er sprake is van een gedegen alternatievenafweging en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen zouden kunnen worden.
De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor soorten welke niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli).
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het oostelijke deel van de planlocatie is echter onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk.
Stikstofberekening
Voor de beoogde ontwikkeling is een stikstofberekening uitgevoerd om de effecten van de beoogde ontwikkeling tijdens de gebruiks- en aanlegfase op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden in beeld te brengen (Buro SRO, d.d. 22 november 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 6.
Het meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is ‘Botshol’, gelegen op een afstand van ca. 4.600 meter ten noorden van het plangebied. Voor de gebruiksfase is gerekend met de verkeersgeneratie van de bestaande en de beoogde woningen. Tevens is het gasverbruik van twee bestaande woningen berekend. De beoogde nieuwe woningen worden gasloos en hebben dus geen uitstoot. Voor de aanlegfase is een inschatting gemaakt van de te gebruiken mobiele werktuigen en de verkeersgeneratie. Uit de stikstofberekening blijkt dat er voor de Natura 2000-gebieden geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de Natura 2000-gebieden.
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
Conclusie
De beoogde sloop van de voormalige veestal en 3 schuren ten behoeve van de realisatie van twee vrijstaande woningen aan de Ter Aase Zuwe 3d en 5 te Vinkeveen is uitvoerbaar zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro). Wel dient er ontheffing voor de kerkuil aangevraagd te worden. De ontheffingsaanvraag wordt parallel aan de procedure uitgevoerd en zal afgerond worden met de aanvraag omgevingsvergunning.

4.8 Archeologie En Cultuurhistorie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
Archeologie
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de gemeentelijke Archeologische beleidskaart (2016) - Landbodems, vastgesteld in mei 2017 en geraadpleegd via het geoportaal van de Omgevingsdienst regio Utrecht.
afbeelding
Uitsnede Archeologische Maatregelenkaart, plangebied in zwarte kader
Voor het zuidelijke deel van het plangebied geldt dat de gronden zijn gelegen binnen de categorie 2b. Binnen deze categorie dient archeologisch onderzoek plaats te vinden wanneer deze groter zijn dan 100 m² en dieper dan 30 cm. De rest van het plangebied valt heeft de categorie 6. Bij ontwikkelingen groter dan 10.000 m² en dieper dan 30 cm geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De beoogde twee woningen komen in gebied aangegeven met de categorie 6. De genoemde grenzen worden niet overtroffen. Derhalve hoeft voor de locatie geen onderzoek uitgevoerd te worden.
Cultuurhistorie
Binnen het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Voorliggende bestemmingsplanwijziging maakt de bouw van twee vrijstaande woning mogelijk. In fysieke zin worden hiermee geen cultuurhistorische kwaliteiten in de omgeving aangetast. Voorts wordt met de beoogde erfinrichting juist het zicht naar het achter gelegen agrarische cultuurlandschap verbeterd.

4.9 Waterhuishouding

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens het waterschap voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de keur horen keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder.
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 5.000 m² in landelijk gebied 10% daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Watercompensatie
Het plangebied is gelegen in landelijk gebied. Hiervoor geldt bij een verhardingstoename van meer dan 5.000 m² oppervlakte water gecompenseerd moet worden. Het terrein is in de bestaande situatie grotendeels verhard. De beoogde ontwikkeling gaat uit van het slopen van een agrarische schuur (900 m²) en drie andere agrarische bedrijfsgebouwen (400 m²). Totaal wordt er ca. 1.300 m² aan verharding verwijderd. Daarnaast wordt ook andere verharding rondom de gebouwen verwijderd. Het aantal vierkante meters aan verharding zal met de beoogde ontwikkeling afnemen. Derhalve is er geen watercompensatie voor de locatie verreist.
Watergangen
Uit raadpleging van de Legger waterschap Amstel, Gooi en Vecht blijkt dat er in of nabij het plangebied geen belangrijke waterlopen of kunstwerken aanwezig zijn.
Waterafvoer/riolering
De vuilwaterafvoer van het plan zal aangesloten worden op het openbaar riool grenzend aan het plangebied. Het hemelwater vanaf de woningen zal zoveel als mogelijk afgekoppeld worden van het riool om langzaam te infiltreren in de bodem of af te voeren naar het oppervlaktewater.
De onderstaande abeelding toont de drukrioolleiding gelegen nabij en binnen het plangebied.
afbeelding
Locatie drukrioolleiding (rood) en pompput (groen) (bron: gemeente De Ronde Venen)
Zoals de bovenstaande afbeelding laat zien ligt er binnen het plangebied een drukrioolleiding en een put. Boven de leiding en de put mag niet gebouwd worden. Ook het bouwverkeer mag niet boven op de leiding en put staan.
Grondwater
In Het Gemeentelijke Rioleringsplan De Ronde Venen staan de ontwateringsnormen van de gemeente De Ronde Venen beschreven. De gemeente De Venen streeft naar volledige grondwaterneutrale ingrepen in het systeem. De beoogde ontwikkeling betreft geen ingrepen die gevolgen hebben voor het watersysteem. Daarmee wordt voldaan aan de ontwateringsnormen van de gemeente De Ronde Venen.
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen belemmering zal ondervinden van het aspect waterhuishouding.

4.10 Verkeer En Parkeren

4.10.1 Verkeer

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
In de bestaande situatie zijn er op de locatie twee vrijstaande woningen aanwezig en meerdere agrarische bedrijfsbebouwing. De agrarische bedrijfsbebouwing wordt met de ontwikkeling gesloopt. In totaal worden er twee vrijstaande woningen bij gebouwd. Hierdoor zal de verkeersgeneratie van het plangebied toenemen. Met behulp van de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' is de verkeersgeneratie berekend.
Toekomstige situatie
Voor een vrijstaande woning geldt volgens de CROW-publicatie 'Toekomstbestending parkeren' een verkeersgeneratie van 8,2 motovoertuigen per etmaal. Voor de twee woningen komt dit neer op een toename in de verkeersgeneratie van 16,4 verkeersbewegingen.
Ontsluiting
De percelen worden in de beoogde situatie gelijk aan de bestaande situatie middels inritten via de weg Ter Aase Zuwe ontsloten. De Ter Aase Zuwe betreft een doorgaande weg. De verwachting is dat deze weg over voldoende capaciteit beschikt om de verkeersgeneratie van de beoogde woning op te vangen.
Conclusie
De geringe toename van het aantal verkeersbewegingen brengt geen belemmeringen met zich mee voor het beoogde plan.

4.10.2 Parkeren

Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Gemeentelijke beleid
Het Mobiliteits- en Verkeersveiligheidsplan 2023-2030 is de basis voor het bepalen van de parkeerbehoefte in de gemeente De Ronde Venen. In dit document wordt gebruik gemaakt van de CROW-parkeerkencijfers.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan voorziet in de realisatie van twee vrijstaande woningen. Hierdoor zal het aantal woningen in het plangebied toenemen en verandert ook de parkeerbehoefte van het plangebied. Voor het berekenen van de parkeernormen wordt gebruik gemaakt van de parkeernormen van de gemeente de Ronde Venen.
Conform de CROW publicatie 381 zijn er 2,4 parkeerplaatsen nodig per woning (weinig stedelijk, buitengebied), uitgaande van de gemiddelde parkeernorm. Dit betekent dat er 4,8 (afgerond 5 parkeerplaatsen) in het plangebied benodigd zijn. Op de percelen van de toekomstige woningen zal genoeg ruimte zijn om deze parkeerplaatsen te realiseren. Gezien de ruime kavel kan deze parkeerbehoefte op eigen terrein worden opgelost.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Tot slot maken de bijlagen een onlosmakelijk onderdeel uit van de toelichting op, alsmede uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.2 Plansystematiek

Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Regels
Inleidende regels
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.
Wijze van meten
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.
Bestemmingsregels
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheden.
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/ gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik, is strijdig met de bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de (hoofd)gebouwen, de bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Nadere eisen
Het stellen van nadere eisen is alleen mogelijk als het bestemmingsplan zelf al regels stelt (primaire eisen). Omdat in nagenoeg alle bouwregels eisen zijn gesteld aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, kunnen daaraan nadere eisen worden gesteld.
Met behulp van deze nadere eisen kunnen burgemeester en wethouders extra eisen stellen ten behoeve van bijvoorbeeld de ruimtelijke kwaliteit, het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de externe veiligheid.
Afwijken van de bouwregels
Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld, bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak. Deze voorwaarden dienen helder en toetsbaar te zijn.
Specifieke gebruiksregels
In de specifieke gebruiksregels staat, in aanvulling op de bestemmingsomschrijving, expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan.
Afwijken van de specifieke gebruiksregels
Van de geformuleerde gebruiksregels kan onder voorwaarden worden afgeweken. Deze voorwaarden dienen helder en toetsbaar te zijn.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Onder de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van een aanlegvergunning.

5.3 Toelichting Afzonderlijke Bestemmingen

De thematiek van de regels van voorliggend plan sluiten aan op het bestemmingsplan 'Buitengebied West'. Voorliggend bestemmingsplan bevat de bestemmingen Natuur, Tuin - Landschappelijk, Wonen en Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied.
Omdat zo nauwgezet is aangesloten op de planregels van het bestemmingsplan 'Buitengebied - West' en de hierin gemaakte beleidskeuzes kan voor een beter begrip van deze planregels terugverwezen worden naar dit bestemmingsplan.

6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het afsluiten van een grondexploitatieplan is voor de beoogde ontwikkeling niet benodigd omdat dit anderszins verzekerd is.

7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Participatie
Initiatiefnemers hebben contact gehad met omwonenden. Zij zijn middels mondeling contact op de hoogte gebracht van de beoogde ontwikkeling. Dit heeft niet geleid tot aanpassingen van de beoogde ontwikkeling. Tevens is er tijdens de inzagetermijn een inloopavond georganiseerd waar belanghebbenden vragen konden stellen over het plan.

7.2 Vooroverleg En Inspraak

In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Bro is het voorontwerp bestemmingsplan voorgelegd worden aan de wettelijke vooroverlegpartners. Het bestemmingsplan is voorgelegd aan de provincie, het waterschap en de veiligheidsregio. Ze hebben allen aangegeven akkoord te zijn met de beoogde ontwikkeling.

7.3 Zienswijze

Het bestemmingsplan heeft vanaf 23 december 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.
Om de kwaliteit van het bestemmingsplan te verbeteren is het bestemmingsplan op enkele aspecten ambtshalve aangepast. In bijlagen bij toelichting, bijlage 9 zijn de ambtshalve aanpassingen nader toegelicht.