KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Groen - Landschappelijk
Artikel 5 Waarde - Archeologisch Waardevol (Verwachtings)gebied
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Projectgebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plan
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3 Bodem
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
4.5 Ecologie
4.6 Waterhuishouding
4.7 Weg- En Spoorweglawaai
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Beschrijving
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
7.2 Participatie
7.3 Vooroverleg
7.4 Zienswijzen

Van Geijnweg 2 Mijdrecht

Bestemmingsplan - Gemeente De Ronde Venen

Vastgesteld op 05-07-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Van Geijnweg 2 Mijdrecht als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0736.BPP047VanGeijnweg2-va01 van de gemeente De Ronde Venen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.6 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.9 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een (agrarisch) bedrijf;

1.10 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.11 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts bestemd is voor bewoning door een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is;

1.12 beperkt kwetsbaar object

een beperkt kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.13 bestaand (in geval van een bouwwerk)

bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.14 bestaande aantal dierplaatsen

het aantal legaal gerealiseerde dierplaatsen zoals aanwezig ten tijde van de vaststelling van het plan.

1.15 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.16 bestaand stedelijk gebied

bestaand stedelijk gebied zoals gedefinieerd in artikel 1.1.1 onder h van het Besluit ruimtelijke ordening.

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.20 bijgebouw

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, hetzij met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand, dat door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning niet is toegestaan.

1.21 bodem

het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen;

1.22 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.23 bouwgrens

een grens van een bouwvlak;

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.

1.25 bouwperceel (of kavel)

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.26 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.27 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.28 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.29 deskundige

een onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een nader in de regels te benoemen onderwerp.

1.30 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse;

1.31 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.

1.32 eigenaar

degene die bij het kadaster bekend staat als eigenaar of als opstalhouder, erfpachter of vruchtgebruiker van een perceel;

1.33 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en waarvan de bestemming die inrichting niet verbiedt.

1.34 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, met twee of meer wanden omsloten ruimte vormt;

1.35 groen(voorziening)

binnen een gebied of perceel, dan wel op een gedeelte ervan, gelegen grasvelden, beplantingen, begroeiingen en paden, al dan niet gecombineerd voorkomend;

1.36 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.37 kwetsbaar object

een kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.38 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de aanwezigheid van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de niet-levende en levende natuur (met inbegrip van de mens);

1.39 loonbedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van civieltechnische diensten en/of cultuurtechnische diensten (waaronder grondverzet) of het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van werktuigen;

1.40 natuurwaarden

de aan een gebied toe te kennen waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.41 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen onder maaiveld op ten minste 1,50 m beneden peil;

1.42 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak en niet meer dan 1 wand.

1.43 peil

  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.44 permanente bewoning

indien een of meerdere personen de woning al dan niet tijdelijk gebruiken als hoofdverblijf in de zin van artikel 1:10 BW – zoals dat geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan - dan wel anderszins gebruiken voor niet-recreatieve doeleinden;

1.45 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.46 risicovolle inrichting

bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.47 voorgevel

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw. In geval een hoofdgebouw meerdere gevels heeft die aan deze voorwaarden voldoen, betreft de voorgevel de gevel die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.48 voorgevelrooilijn

de snijlijn, en het denkbeeldige verlengde daarvan, van het voorgevelvlak van een hoofdgebouw en het grondvlak waarop het hoofdgebouw zich bevindt;

1.49 Wgh-inrichting

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke
mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.50 wonen

het duurzaam hoofdverblijf houden door een huishouden in een woning of ander daartoe bestemd onderkomen. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.51 woning

een complex van ruimten dat blijkens de indeling en de inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of vergelijkbare dakconstructies bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte van de betreffende gevel, wordt de goothoogte, druiplijnhoogte of boeiboordhoogte van de dakkapel of de daarmee vergelijkbare constructie als goothoogte aangemerkt.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de bovenkant van de afgewerkte begane grond – mits niet hoger dan 10 cm boven aansluitend maaiveld, dan geldt de onderzijde van de begane grondvloer - de buitenzijde van de gevels (en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Bij (bedrijfs)woningen wordt de kelder niet gerekend tot de inhoud.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijven van categorie 1 en 2 zoals genoemd in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlagen bij de regels, bijlage 1);
  2. alsmede:
ter plaatse van de aanduiding:
toegestaan type bedrijf:
ten hoogste toelaatbare milieucategorie1:
specifieke vorm van bedrijf - handel in en reparatie van landbouwmachines
handel in en reparatie van landbouwmachines
3.2
1 zoals genoemd in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlagen bij de regels, bijlage 1);
alsmede voor:
  1. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. bebouwing is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal bedrijfswoningen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m) maximum bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte van de bebouwing niet meer bedragen dan is aangeduid;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' (m²)' mag de maximum bebouwde oppervlakte van de bebouwing niet meer bedragen dan is aangeduid;
  5. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste:
    1. 1 m voor zover voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
    2. 2 m voor zover achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
  6. in afwijking van het bepaalde in lid e zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - schutting' erf- en terreinafscheidingen van ten hoogste 3 m toegelaten;
  7. de bouwhoogte van keerwanden bedraagt ten hoogste 4 m;
  8. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 9 m.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Groen - Landschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Landschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groen;
  2. water;
  3. behoud, versterking en ontwikkeling van landschapswaarden in de vorm van:
    1. openheid;
    2. verkavelingspatronen.
alsmede voor:
  1. extensief recreatief medegebruik.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van erfafscheidingen, met een bouwhoogte van ten hoogste 1 m.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Waarde - Archeologisch Waardevol (Verwachtings)gebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.
De (verwachtings)waarden zijn van uiteenlopende aard en om die reden onderverdeeld in:
  • Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 2b
  • Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 4
  • Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 5

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid artikel 5 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
    3. aanvragers naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende kunnen aantonen dat er al werkzaamheden tot de betreffende diepte van het bouwplan hebben plaatsgevonden. In dat geval is er geen archeologisch onderzoek meer nodig.
  3. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende situaties:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwplan waarbij geen heiwerkzaamheden plaatsvinden en waarbij de graafwerkzaamheden ten minste één van de onderstaande diepte-, oppervlakte- en lengtematen van de betreffende zone niet overschrijden:
zone dieptemaat oppervlaktemaat lengtemaat
Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem:
categorie 2b
30 cm
100 m²
n.v.t.
categorie 4
30 cm
2.000 m²
n.v.t.
categorie 5 30 cm 2.000 m² n.v.t.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op de gronden mogen ten behoeve van de in artikel 6 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van artikel 6 lid 2 sub b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad; hiervoor dient advies te worden ingewonnen bij het Waterschap.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, en entreeportalen mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers , mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt.

8.2 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:
  1. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  2. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  3. werk als bedoeld in lid a, is het overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing;

8.3 Ondergrondse ruimten

Het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen ruimten is niet toegelaten.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Maten en bouwgrenzen

Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

10.2 Waarde archeologie

10.3 Waterberging

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van gronden wijzigen ten behoeve van de realisatie van waterberging, met inachtneming van het volgende:
  1. verwerving dient op vrijwillige basis te geschieden;
  2. de bestemmingswijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  3. er mogen geen onevenredige beperkingen ontstaan als gevolg van de wijziging voor omringende bestaande bestemmingen;
  4. er dient afstemming plaats te vinden met de waterbeheerder.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

11.2 Voldoende parkeergelegenheid

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik is verzekerd dat op eigen terrein, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan worden aan de parkeernormen, zoals neergelegd in het “Beleidsplan Verkeer 2017-2021” zoals vastgesteld op 24 november 2016.
  2. Indien het “Beleidsplan Verkeer 2017-2021” zoals vastgesteld op 24 november 2016 wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging danwel herziening.
  3. De in lid a. bedoelde parkeergelegenheid moet afmetingen hebben die afgestemd zijn op de richtlijnen opgenomen in de ASVV2012 van het CROW.

11.3 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. In deze behoefte moet voorzien zijn op eigen terrein.

11.4 Afwijken parkeren / laden en lossen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 11 lid 2 en / of artikel 11 lid 3,
  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Van Geijnweg 2 Mijdrecht'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Van Geijnweg 2 in Mijdrecht is een bedrijf gevestigd, gericht op handel, keuring en reparatie van landbouwvoertuigen. Het voornemen is om bedrijfsbebouwing deels te vernieuwen en uit te breiden en om in samenhang daarmee het terrein te herstructureren. Een van de bedrijfshallen voldoet namelijk niet meer aan de wensen en eisen van deze tijd. In de huidige situatie is er aan de noordzijde van de te slopen loods te weinig beweegruimte voor de (landbouw)voertuigen. Het voornemen is nu om een nieuwe, ruimere energiezuinige hal te plaatsen met voldoende ruimte voor de grote landbouwvoertuigen, showroom en kantoor. Dit past niet geheel binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied-West'.
In 2017 is een principeverzoek ingediend door H.W. van der Laan B.V. en er is een concept-bestemmingsplan ingediend op 12 juli 2019. Naar aanleiding van de opmerkingen en gesprekken bij de gemeente De Ronde Venen en Provincie Utrecht zijn de plannen bijgesteld. Een belangrijke voorwaarde voor de gemeente om mee te werken aan de ontwikkeling is een adequate landschappelijke inpassing. Het is van belang om meer landschappelijke eenheid op het perceel te realiseren en om het gehele silhouet als een totaal ensemble op een passende manier in het landschap in te passen. Hiertoe is de notitie 'Landschappelijke inpassing Van Geijnweg 2 Mijdrecht' (Buro SRO, 8 september 2020, zie bijlagen bij de regels, bijlage 2) vervaardigd.
Dit bestemmingsplan heeft als doel een nieuw en actueel planologisch-juridisch kader te bieden dat realisatie van onderhavig initiatief mogelijk maakt.

1.2 Ligging Projectgebied

Het plangebied ligt aan de Van Geijnweg 2 te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen. Het plangebied bevindt zich in de nabijheid van de Amstel, met Uithoorn aan de overzijde. Het plangebied omvat de kadastrale percelen nrs. 5261, 7120 en deels 5260 met een totale oppervlakte van ca. 13.480 m².
Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in en ruimere context aangegeven. Op de luchtfoto betreft het terrein ten oosten van de Van Geijnweg.
afbeelding
Globale ligging plangebied (bron: Google Maps)
afbeelding
Luchtfoto bestaande situatie; rode lijn is globaal de plangrens

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Ter plaatse geldt het op 21 februari 2019 door de gemeenteraad van de gemeente De Ronde Venen vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied-West'. In dit bestemmingsplan is de bestaande situatie als planologisch kader vastgelegd, zie onderstaande afbeelding. Geregeld is dat ter plaatse een handel in en reparatie van landbouwmachines is toegestaan, zonder bedrijfswoning. Op de verbeelding is een bouwvlak aangeven, waarbij bepaald is dat het bebouwde oppervlak maximaal 2611 m² mag bedragen. Binnen de planregels bestaat een mogelijkheid om af te wijken van de bouwregels voor een uitbreiding binnen het bouwvlak tot maximaal 20% van de toegestane oppervlakte aan bedrijfsgebouwen. De maximum goot- en bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen is gesteld op resp. 4,5 en 8 m.
Tevens maken percelen met de bestemming 'Agrarisch' deel uit van het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan. Onder andere groen en water passen binnen deze bestemming. Er is ter plaatse geen bouwvlak aanwezig.
Aan de zuidzijde is tevens sprake van een strook met de bestemming 'Verkeer'. Die bestemming is destijds bij de omlegging van de N201 ruim opgenomen. Het betreffende deel binnen het onderhavige plangebied heeft nu echter geen verkeersfunctie meer en kan komen te vervallen.
afbeelding
Uitsnede geldend bestemmingsplan, met de plangrens in rood (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Eveneens gelden in het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Waterkering', 'Waarde - archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 2b', 'Waarde - archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 4' en 'Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 5'.
Een deel van het perceel is aangewezen met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - stelling van amsterdam'. Het perceel kent ook een gebiedsaanduiding 'overige zone -landbouwkerngebied'. De bij deze aanduidingen behorende regelingen komen voor in de agrarische bestemmingen en in de bestemming 'Natuur' en niet in de bestemming 'Bedrijf'.
Op basis van het geldende bestemmingsplan is de voorgenomen uitbreiding van bedrijfsbebouwing niet mogelijk. De uitbreiding is gesitueerd buiten het toegekende bouwvlak en de herinrichting gaat gepaard met een geringe noordelijke en zuidelijke uitbreiding van het bestemmingsvlak. Ook wordt afgeweken van de toegestane goot- en bouwhoogten. Om de voorgestane ontwikkeling mogelijk te maken is, in overleg met de gemeente, besloten een afzonderlijk bestemmingsplan op te stellen. Dit bestemmingsplan wordt opgesteld conform de wettelijke verplichtingen en standaarden.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt de ontwikkeling en de planbeschrijving aan de orde. Ook wordt in dit hoofdstuk de landschappelijke inpassing beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het projectgebied. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en overige onderzoeken beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische beschrijving van het plan. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 6 en 7.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plan

2.1 Bestaande Situatie

Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op een bedrijf dat gespecialiseerd is in de verkoop, het onderhoud, de reparatie en de keuring van landbouwtrekkers en landbouwmachines voor loonbedrijven en melkveehouders. Daarnaast levert het bedrijf diverse tractoren en machines voor groenbedrijven, hoveniers, maneges, gemeentes en andere overheden, de aannemerij, de bouw- en sloopsector, de tuinbouw en het grondverzet. De bedrijfsvoering is van oudsher gericht op mechanisering van en bij agrarische bedrijven. In de loop van de tijd is de dienstverlening van het bedrijf aan de agrarische sector verbreed. Het bedrijf is gevestigd aan de oostelijke zijde van de Van Geijnweg die toegang biedt naar de N201.
Aan de zuidzijde, grenzend aan de N201 is een restant van een oude kwekerij aanwezig met een wat rommelige uitstraling. Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich een royale watergang. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een bestaande burgerwoning (Ringdijk 1e bedijking 5) die niet bij het bedrijf hoort. De gronden ten westen van het plangebied, aan de overkant van de Van Geijnweg, worden gebruikt ten behoeve van grootschalige opslag.
afbeelding
Ligging projectgebied (bron: Google maps)
In de huidige situatie bestaat het terrein uit twee bedrijfsruimtes. In de noordelijke bedrijfsruimte, met een oppervlak van 1.297 m², zijn een wasplaats, entree, kantoorruimte, reparatie werkplaats, winkel/showroom en magazijn ondergebracht. De andere bedrijfsruimte, met een oppervlak van 1266 m², omvat de opslag / stalling van diverse landbouwvoertuigen. De goot- en bouwhoogte is resp. 4,5 en 8 m. De bedrijfshal aan de noordzijde van het terrein voldoet niet meer aan de wensen en eisen van deze tijd. Met name de reparatie werkplaats is te klein om efficiënt de werkzaamheden te kunnen uitvoeren. Verder wordt ook het buitenterrein gebruikt voor de stalling van landbouwvoertuigen en buitenopslag van onderdelen. Aan de noordkant van het terrein, deels buiten de bedrijfsbestemming, vindt het parkeren plaats.

2.2 Nieuwe Situatie

Ten behoeve van deze ontwikkeling is de notitie 'Landschappelijke inpassing Van Geijnweg 2 Mijdrecht' (Buro SRO, 15 januari 2021, zie bijlagen bij de regels, bijlage 2) vervaardigd. Na een beschrijving van de historische situatie en een ruimtelijke analyse, wordt een aantal uitgangspunten geformuleerd voor de bebouwing en de erfbeplanting. De gemeentelijke landschapsnota diende hiervoor mede als basis.
De plannen zijn ingegeven vanuit efficiencyoverwegingen en verbetering van de bedrijfsprocessen. Dit is noodzakelijk om de continuïteit van het bedrijf te kunnen waarborgen. De intentie is om een bestaande bedrijfsruimte, waarin o.a. de reparatiewerkplaats is gevestigd te verwijderen en om een nieuwe ruimere, meer duurzame bedrijfsruimte te realiseren. Dat is ingegeven door de volgende motieven:
  • De steeds grotere landbouwmachines vragen om meer (opstel- en manoeuvreer-)ruimte vóór en in het gebouw. Bij het noordelijke bedrijfsgebouw is die ruimte niet aanwezig. Daarom wordt voorgesteld om dat gebouw te slopen en om nieuwbouw te realiseren op een plek waar de benodigde ruimte wel aanwezig is.
  • De grotere en hogere machines vragen ook een grotere vrije hoogte in het gebouw en daarmee een hogere verdiepingshoogte. Om op de verdiepingen bruikbare ruimte te kunnen realiseren voor nevenfuncties (kantoren/kantine/magazijn) is een grotere goot- en nokhoogte noodzakelijk.
  • Met de omlegging van de N201 heeft het perceel min of meer een zichtlocatie gekregen. Met de voorgenomen herstructurering zal de enigszins rommelige zichtzijde vanaf de N201 op het perceel verdwijnen. Voorgesteld wordt om de opslag die zich nu aan de zuidzijde bevindt, aan de noordzijde te realiseren, waar het zorgvuldig wordt ingepast. Dat komt de uitstraling van het bedrijf en de impact op de omgeving ten goede.
  • Daarnaast zijn de investeringen nodig om te kunnen voldoen aan de milieu-eisen en de maatregelen ten aanzien van energiebesparing.
Op basis van een analyse van het plangebied en de ruimere context, is naar voren gekomen dat de meest gunstige plek voor nieuwbouw aan de zuidzijde van het perceel is. Voorgesteld wordt om de nieuwe bedrijfsruimte aan de zijde van de van Geijnweg te situeren in de lijn van de bestaande loods, waarmee deze een eenheid gaat vormen met de bestaande bebouwing. Aan de achterzijde wordt de nieuwe bedrijfsloods iets minder diep, om ruimte te maken voor een landschappelijke inpassing. Uitgegaan wordt van een zone van 5 meter met ruimte voor opgaand groen in de vorm van (knot)elzen. Daarmee ontstaat een transparante groenrand die past bij de overige beplanting langs het water.
De nieuwe bedrijfsbebouwing krijgt een omvang van 1.800 m², wat neerkomt op een uitbreiding van de totale bedrijfsbebouwing met 20%. De nieuwe bedrijfsbebouwing krijgt een goot- en bouwhoogte van resp. 6,5 en 10 m, passend bij de huidige bedrijfsvoering met grote landbouwmachines. Dat is iets hoger dan het bestaande pand die een goot- en bouwhoogte heeft van resp. 4,5 en 8 m, maar de hoogtes passen nog wel bij de schaal van dit perceel en bij de agrarische sfeer.
De bebouwing vormt samen met het opgaande groen een samenhangend agrarisch cluster met een herkenbaar erfsilhouet. De bestaande en nieuwe bebouwing zal aangepast worden met een gedekte kleurstelling waarmee het contrast tussen de bebouwing en het landschap verkleind wordt. Het plangebied wordt voorzien van in totaal 34 parkeerplaatsen. Een deel van deze parkeerplaatsen bevinden zich aan de Van Geijnweg. Daarnaast wordt aan de zuidzijde een zone voor parkeren ingericht. Hiertoe wordt het bestemmingsvlak enigszins in zuidelijke richting uitgebreid. De kleine uitbreiding van de strook met de bedrijfstemming aan de zuidzijde, is nodig om de winkelfunctie los te kunnen trekken van de bedrijvigheid. In de strook wordt een parkeervoorziening gerealiseerd voor bezoekers van de winkel. Hierdoor passeren bezoekers het deel van het terrein waarop de bedrijvigheid plaatsvindt straks niet meer. Dit maakt de nieuwe indeling een stuk veiliger. Ook maakt het verplaatsen van de parkeerplaatsen de inrichting van het perceel veel efficiënter. Er ontstaat namelijk elders op het terrein manoeuvreruimte voor de landbouwmachines. Deze machines zijn met de jaren steeds groter geworden en daarom is meer ruimte gewenst.
De groenstrook aan de zuidzijde langs de N201 wordt deels opnieuw ingericht. De opgaande beplanting aan de kant van de watergang blijft behouden. De restanten van de kwekerij worden opgeruimd en vervangen door streekeigen beplanting bestaande uit heesters en bomen. Dit vormt een compact bosje met waarde voor de fauna door de keuze van vruchtdragende soorten die in voedsel en schuilplekken kunnen voorzien. Tussen de Van Geijnweg en de bestaande sloot wordt een grasstrook ingezaaid met een streekeigen bloemenmengsel dat de biodiversiteit van dit gebiedje ten goede komt en tevens een vriendelijk, natuurlijk beeld geeft vanaf de Provincialeweg.
afbeelding
Beoogde nieuwe situatie (bron: Buro SRO, 15 januari 2021)
Aan de noordzijde is het huidige gebruik als opslagterrein niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied-West'. Dit opslagterrein, dat zich grotendeels ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' bevindt, wordt verwijderd. Hier wordt de bestaande watergang verlengd wat een natuurlijke grens vormt tussen het bedrijf en het talud van de dijk. Het bestaande bosje blijft behouden, de overige ruimte wordt met gras ingezaaid en blijft open. Hierbij wordt het bestemmingsvlak van de bestemming 'Bedrijf' enigszins uitgebreid tot de nieuwe watergang, om een verantwoorde bedrijfsopzet en een passende landschappelijke inpassing mogelijk te maken. Verder vormt een brede groenrand van inheemse beplanting voor afscherming van het bedrijf. In onderling overleg is besloten om een 3 meter hoge schutting te realiseren richting de bestaande burgerwoning Ringdijk 1e bedijking 5.
Het benodigde parkeren (voor werknemers en voor bezoekers) heeft op eigen terrein plaats, aan de zuid- en aan de westzijde van het terrein. Het parkeren krijgt een groene inpassing en wordt aan het oog onttrokken door een haag en aan de zuidzijde ook door bestaande bomen en bosschages.
Samenvattend biedt het verwijderen van de noordelijke bedrijfsbebouwing en de herinrichting van het perceel de kans om de inrichting en het gebruik van gehele terrein te verbeteren. Per saldo ontstaat er minder bedrijventerrein en meer landschappelijke ruimte.
afbeelding
Impressie vanaf de noordwestzijde (bron: Architektenbureau HW van der Laan bv., 19 juni 2020)
Voor een zorgvuldige aansluiting op de bouwmassa en het landschap in de directe omgeving gelden de volgende richtlijnen:
Bouwmassa
  • De bouwmassa is eenvoudig en bestaat uit één duidelijk herkenbaar volume passend bij de bestaande bebouwing;
  • De nieuwe bebouwing is voorzien van een goothoogte van maximaal 6,5 m en een bouwhoogte van 10 meter met flauwe kap.
  • De bebouwing wordt gebouwd in dezelfde vormentaal als de bestaande bebouwing met een agrarische uitstraling.
Situering
  • De nieuwe bedrijfsbebouwing staat in lijn met de te behouden loods. Dit vormt samen een compact cluster van de bedrijfsbebouwing.
  • De nokrichting van beide gebouwen is in lijn met de verkavelingsrichting;
  • De nieuwe bedrijfsbebouwing staat vijf meter vanaf de waterkant zodat er voldoende groei- en beheerruimte is voor (knot)elzen.
  • Aan de zuid- en westzijdezijde van de loods wordt voldoende plek voorzien voor parkeerplaatsen;
  • Het noordelijke gedeelte wordt met gras ingezaaid, de oorspronkelijke teensloot wordt teruggebracht tot aan de Van Geijnweg;
  • Het bestaande opgaande groen langs de sloot blijft aan de noordzijde blijft behouden;
  • Het opslagterrein wordt met een brede groenrand ingepast, hier wordt gebruik gemaakt van inheemse heesters, deels wintergroen;
  • De erfgrens tussen het plangebied en de woning aan de Ringdijk 1e bedijking 5 wordt met een schutting met groen ingepast;
  • De bestaande bomen aan de zijde van de watergang blijven behouden;
  • De groenopslag van de oude kwekerij wordt verwijderd, hiervoor in de plaats komen inheems groen, heesters en bomen;
  • Het strookje tussen de Van Geijnweg en de bestaande sloot wordt ingezaaid met een inheems en streekeigen bloemenmengsel;
  • Dit zuidelijke gedeelte wordt natuurlijk en ecologisch beheerd, de grasstrook wordt 1 a 2x per jaar gefaseerd gemaaid.
Kleur- en materiaalgebruik
  • De hoeveelheid verharding blijft beperkt tot hetgeen nodig is voor de opslag, manoeuvreren en het parkeren, bij voorkeur wordt er voor de nieuwe bestrating waterdoorlatende of waterpasserende verharding toegepast;
  • De nieuwe bedrijfsbebouwing krijgt een gedekte kleurstelling, de huidige te behouden bedrijfsbebouwing wordt aangepast in deze kleurstelling;
  • Er is sprake van een hoogwaardige afwerking door toepassing van duurzame materialen.
Om er zeker van te zijn dat de beoogde landschappelijke inpassing en de sloop van de noordelijke loods worden gerealiseerd, is in de planregels hiervoor een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Op rijksniveau wordt veel waarde aan de hiervoor genoemde prioriteiten. Dit bestemmingsplan is er, naast de aandacht voor de economische ontwikkeling, mede op gericht de bestaande waarden te beschermen en te versterken. Het is daardoor in overeenstemming met het Rijksbeleid. De nationale belangen zijn verder in diverse beleidsstukken van lagere overheden vertaald, waaronder de provinciale verordening.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan heeft de wetgever in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het plangebied van onderhavig plan is gelegen binnen 'De Stelling van Amsterdam'. In het provinciale beleid (toelichting paragraaf 3.2.1 en toelichting paragraaf 3.2.2) worden de kernkwaliteiten van 'De Stelling van Amsterdam' nader uitgewerkt. Verder zijn er geen specifieke randvoorwaarden vanuit het Barro.

3.1.3 Ladder voor Duurzame Verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro, 2017)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder.
De ladder moet worden toegepast als er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het gaat hier om de herstructurering en uitbreiding van een bestaand niet-agrarisch bedrijf in het buitengebied van de gemeente De Ronde Venen. Een toetsing aan de Ladder is vanwege het karakter van het bestemmingsplan niet aan de orde.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016)

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) gaat over het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht. Met het ruimtelijk beleid zorgt de provincie ervoor dat het aantrekkelijk blijft om hier te wonen, te werken en te recreëren. De PRS is alleen bindend voor de provincie zelf. De juridische vertaling van het beleid is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke verordening (PRV).
De met vele regiopartijen opgestelde Kadernota Ruimte en Strategie Utrecht 2040 heeft als basis gediend voor de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS). De filosofie 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' staat in de PRS centraal. Het accent is verlegd van een toetsende rol van de provincie naar een rol waarin de provincie stuurt op kwaliteit (ontwikkelingsplanologie).
De PRS is in essentie opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via het provinciale ruimtelijk beleid wordt bijgedragen aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De doelen uit de Strategie Utrecht 2040 vragen om een integrale aanpak die voor het provinciale ruimtelijk beleid resulteert in vier pijlers:
  1. een duurzame leefomgeving;
  2. beschermen kwaliteiten;
  3. vitale dorpen en steden;
  4. dynamisch landelijk gebied.
De volgende punten worden als provinciaal belang aangewezen:
  1. Uitnodigende zones die stad en land verbinden en bijdragen aan de kwaliteit van het binnenstedelijk leefmilieu.
  2. Behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap en behoud van aardkundige waarden.
  3. Behouden en ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden.
  4. Een economisch vitale en duurzame landbouwsector.
  5. Behouden en ontwikkelen van de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding (recreatie en toerisme).
  6. Behouden van gebieden waar rust en stilte kan worden ervaren.
De provincie wil de kwaliteit en de dynamiek van het landelijk gebied behouden. Functies die bijdragen aan behoud van de openheid, kwaliteit en/of beleefbaarheid van het platteland, zoals landbouw en natuur, worden gekoesterd. Een verdere uitwaaiering van stedelijke functies over het landelijk gebied dient zoveel mogelijk te worden voorkomen.
In het landelijk gebied komen verspreid ook individuele niet-agrarische functies voor. Voorkomen moet worden dat deze ruimtelijk zodanig beperkt worden in hun ontwikkeling, dat geen sprake meer kan zijn van voortzetting van de bestaande bedrijfsvoering. De provincie vindt daarom 20% uitbreiding van de bebouwing aanvaardbaar. In bijzondere gevallen kan dit niet genoeg zijn voor het voortzetten van de bedrijfsvoering. Mits de noodzaak goed wordt onderbouwd, kan een ruimere uitbreiding dan aanvaardbaar zijn. Hetzelfde geldt voor uitbreiding van het bestemmingsvlak. Ontwikkeling binnen het bestaande bestemmingsvlak heeft de voorkeur, maar bij een economische noodzaak kan ook uitbreiding worden overwogen. Naarmate de impact op de omgeving groter is, ligt het meer voor de hand om een tegenprestatie te vragen. In alle gevallen moet een goede landschappelijke inpassing gewaarborgd zijn.
Planspecifiek
In het voorliggende geval is sprake van het uitbreiden van de bebouwing met 20%. Daarnaast is ruim aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing. Dit is ook als zodanig afgestemd met de provincie Utrecht. Bovendien is de landschappelijke inpassing ook juridisch geborgd.
Cultuurhistorie
Voor het thema cultuurhistorie is het plangebied aangeduid met 'Militair erfgoed' en 'Agrarisch cultuurlandschap'. Het plangebied bevindt zich in de Stelling van Amsterdam. De Stelling van Amsterdam heeft een uitzonderlijke universele waarde waarbij een aantal kernkwaliteiten horen. De provincie wil de volgende kernkwaliteiten behouden en ontwikkelen:
  1. samenhangend stelsel van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;
  2. groen en overwegend rustig karakter c.q. relatief ‘stille’ ring rond Amsterdam;
  3. openheid.
Met het beoogde plan worden de forten, dijken, kanalen en inundatiekommen niet aangetast. Er wordt ingespeeld op het groene en rustige karakter en het plan is zo ingepast dat de bestaande landschappelijke structuren gerespecteerd en versterkt worden.
Tevens ligt het plangebied in het cultuurhistorische landschap het Groene Hart. De cultuurhistorische waarden in samenhang met de kernkwaliteiten van het landschap Groene Hart moet behouden blijven. De kernkwaliteiten zijn als volgt:
  1. openheid;
  2. (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
  3. landschappelijke diversiteit;
  4. rust & stilte.
Het diverse landschap, de rust en openheid blijven met onderhavig plan zoveel mogelijk behouden. Het landschappelijke inrichtingsplan is hierbij leidend. Hierbij heeft een uitbreiding van het bouwvlak plaats met 20%, overeenkomstig het provinciale beleid. Een uitbreiding binnen het bestaande bestemmingsvlak heeft hierbij de voorkeur. In het voorliggende geval heeft een geringe noordelijke en zuidelijke uitbreiding van het bestemmingsvlak plaats, om de bedrijvigheid op een ruimtelijk en dus economisch verantwoorde wijze in te kunnen passen.
Derhalve kan gesteld worden dat het onderhavige plan in overeenstemming is met de PRS.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht (herijking 2016)

Doel van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. In de verordening zijn daartoe bepalingen over de inhoud van bestemmingsplannen opgenomen. Voor de inhoud van de PRV wordt verwezen naar de verordening zelf.
De volgende provinciale belangen uit de PRV zijn van belang zijn voor dit bestemmingsplan.
Algemeen: de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten dienen te worden beschermd en/of versterkt. Een uitgebreide beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten is opgenomen in de 'Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen': openheid, (veen)weidekarakter, inclusief strokenverkaveling, lintbebouwing, etc., landschappelijke diversiteit en rust en stilte. Gemeenten en initiatiefnemers wordt gevraagd bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.
Bestaande stedelijke functies: Stedelijke functies kunnen worden uitgebreid met 20% van de bestaande bebouwing. Van deze maximale uitbreiding kan afgeweken worden mits er sprake is van een economische noodzaak.
In 3.8 van de PRV is aangegeven, dat stedelijke functies mogen worden uitgebreid met maximaal 20% van de bebouwingsmogelijkheden onder het vigerende planologisch regime. Van deze maximale uitbreiding kan afgeweken worden mits er sprake is van een economische noodzaak. Ook het bestemmingsvlak kan worden uitgebreid indien er sprake is van een economische noodzaak.
Planspecifiek
De Provinciale Ruimtelijke Verordening heeft een directe doorwerking op plannen van mede overheden. Met bovenstaande bepalingen dient daarom in zijn algemeenheid rekening te worden gehouden in de ruimte die het bestemmingsplan biedt voor bouw- en gebruiksmogelijkheden. Met onderhavig plan wordt het bestaande bestemmings- en bouwvlak uitgebreid binnen de geldende mogelijkheden (20% uitbreiding van de bestaande bebouwing). Vanwege de grootte van de landbouwvoertuigen is het huidige terrein niet meer geschikt voor de bedrijfsvoering van het bedrijf. De nieuwe loods zorgt ervoor dat de bedrijfsactiviteiten ter plaatse voortgezet kunnen worden. Op basis van de hierboven genoemde motieven is sprake van een economische noodzaak om het bestemmingsvlak voor bedrijven enigszins uit te breiden. Dat biedt overigens ook de ruimte voor de beoogde ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Zo is er aan de noordzijde thans meer ruimte in gebruik dan het huidige bestemmingsplan toestaat. Daar wordt gesaneerd, waarbij het dijkprofiel in ere wordt hersteld en een watergang wordt doorgetrokken. Daarnaast worden in het stramien van de polderstructuur een elzensingel en hagen aangebracht. Ook wordt de rommelige situatie aan de zuidkant van het terrein opgelost, wat in combinatie met de vervanging van een verouderde werkplaats, de uitstraling van het bedrijf en de impact op de omgeving ten goede komt, mede in relatie tot de kernkwaliteiten uit de 'Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen'.
In toelichting hoofdstuk 2 werd deze opgave verder uitgewerkt. Daarmee worden de omschreven provinciale belangen gewaarborgd.

3.2.3 Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen

In de kwaliteitsgids wordt de ruimtelijke kwaliteit van de Utrechtse landschappen beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten. Op basis hiervan geeft de provincie aan wat de ambities zijn voor het landschap. Daartoe worden de kernkwaliteiten van alle Utrechtse landschappen nader uitgewerkt. De kwaliteitsgids bestaat uit een analyse van de 'verhalen' van het landschap en van het 'feitelijke' landschap en een weergave van de gebiedsopgaven. Vervolgens worden de ambities weergegeven om de kernkwaliteiten van de landschappen te versterken of te herstellen. Ten slotte worden ontwikkelingsprincipes geschetst, waarmee wordt aangeven hoe moet worden omgegaan met dynamiek in de gebieden. De kwaliteitsgids bestaat uit zes gebiedskaternen, waaronder het gebiedskatern voor het Groene Hart en de Linies (Nieuwe Hollandse Waterlinie en Stelling van Amsterdam), welke relevant zijn voor het plangebied.
Voor het Groene Hart staat het versterken van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal. Daarbij worden de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden en versterken. De focus ligt op het behouden, benutten en versterken van de contrasten tussen:
  • openheid en intimiteit;
  • rust en reuring;
  • oude en nieuwe overgangen.
De ambitie van de provincie voor de Waterlinies richt zich op het waarborgen en versterken tussen elementen uit de linies, met name op de specifieke kenmerken van onderscheiden deelgebieden. De ambitie voor de Linies is toegespitst op:
  • accessen als uitgangspunt voor samenhang;
  • bijzondere aandacht voor deelgebieden.
Planspecifiek
In het opgestelde notitie 'Landschappelijke inpassing' is rekening gehouden met de genoemde punten. Het initiatief doet recht aan de kwaliteiten van het onderhavige gebied.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie De Ronde Venen 2030

In de Structuurvisie Ronde Venen 2030 worden de hoofdzaken van het gemeentelijk ruimtelijk beleid en de voorgenomen ontwikkeling daarvan beschreven tot aan het jaar 2030. In die periode wordt de Structuurvisie tweemaal geëvalueerd. In de Structuurvisie wordt ingezet op de ligging van de gemeente: enerzijds in het Groene Hart en anderzijds in de Noordvleugel van de Randstad. In de Structuurvisie wordt ingezet op het uitbouwen en versterken van deze relaties en op het optimaliseren van de Ronde Venen als een aantrekkelijke woon-, werk- en recreatiegemeente. Deze visie is beeldend tot uiting gebracht in de visiekaart, zoals aangegeven op onderstaande kaart.
afbeelding
Structuurvisie Ronde Venen 2030: Visiekaart
Voor voorliggend bestemmingsplan is in het bijzonder hoofdstuk 3 Landschap uit de Structuurvisie relevant. In dit hoofdstuk wordt het landelijk karakter van de gemeente benadrukt en wordt gesteld dat het landschap het uitgangspunt is voor de ontwikkelingen tot 2030. Bij ruimtelijke ontwikkelingen speelt de landschappelijke en cultuurhistorische context een nadrukkelijke rol en wordt er gezocht naar mogelijkheden om de verschillende functies elkaar op samenhangende wijze te laten versterken.
In dit hoofdstuk worden een zestal onderwerpen nader besproken:
  • Landschappelijke kwaliteit: het beleid is er hierbij op gericht op de openheid en het schaalniveau te bewaren en karakteristieke elementen in het landschap - de randen en de bebouwingslinten - zichtbaar te houden. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de landschappelijke kwaliteit, waarvoor in de Landschapsnota nadere handvatten worden aangerecht.
  • Natuur: de bestaande natuur wordt beschermd en de biodiversiteit en ecologische waarden worden behouden en waar mogelijk versterkt. Economische ontwikkelingen in of in de directe nabijheid van natuur zijn onder voorwaarden mogelijk, waarbij er wordt gezocht naar maatwerkoplossingen die recht doen aan de belangen van zowel de ondernemer als de natuur.
  • Landbouw: landbouw is de belangrijkste drager van het landschap. De landbouwsector krijgt binnen vastgestelde grenzen zoveel mogelijk ruimte voor agrarische bedrijfsontwikkeling. Innovatie, verduurzaming en een verbrede, multifunctionele landbouw worden toegejuicht.
  • Cultuurhistorie: de in de Ronde Venen aanwezige cultuurhistorische waarden worden behouden en waar mogelijk versterkt. De gemeente zet in op het stimuleren van de beleefbaarheid van cultuurhistorische waarden. Het uitgangspunt bij ontwikkelingen is dat het aspect cultuurhistorie zorgvuldig wordt afgewogen en er wordt gezocht naar wederzijdse versterking.
  • Recreatie: het recreatieve potentieel van routes, plassen, verblijfsaccommodaties, de Stelling van Amsterdam en de weidse landschappen is ingrediënt voor 'branding' van de gemeente in de Metropool en de regio. Het recreatieve beleid richt zich op deze onderwerpen.
  • Kernrandzones: de ruimtelijke kwaliteit rond de kernen wordt verbeterd en de recreatieve mogelijkheden versterkt. Door realisatie van natuur, groen, aanleg en beheer van recreatieve voorzieningen, wordt verrommeling tegengegaan en de recreatieve belevingswaarde bij de kernen versterkt. Incidenteel zijn gepaste 'rode ontwikkelingen' mogelijk.
In hoofdstuk 4 van de visie over Vitale dorpen en kernen wordt breed ingezet op de leefbaarheid van zowel het landelijk gebied als de kernen. Bedrijvigheid kan bijdragen aan deze leefbaarheid, maar in verband met de ligging in het Groene Hart is intensief en duurzaam ruimtegebruik en een goede landschappelijke inpassing van belang.
In hoofdstuk 5 van de visie over Trends en toekomstige ontwikkelingen wordt verduidelijkt hoe de gemeente omgaat met bovenlokale ontwikkelingen en de thema's duurzaamheid en milieu. De gemeente kiest voor duurzame ontwikkeling vanuit de brede definitie 'People, Planet, Profit'. Het milieubeleid is erop gericht om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken op een gezonde en veilige manier voor mensen en natuur. Hinder, gevaar en schade voor de gezondheid van omwonenden of 'gevoelige' bestemmingen worden zoveel mogelijk voorkomen en/of beperkt.
Planspecifiek
In de structuurvisie wordt specifiek vermeld dat bestaande niet-agrarische bedrijvigheid in het landelijk gebied mag worden voortgezet en passende en bescheiden uitbreidingsmogelijkheden mogelijk zijn, zolang de activiteiten qua aard, schaal, omvang en verkeersaantrekkende werking in het landelijke gebied passen. Tevens zet de gemeente in op ontwikkeling en innovatie van bestaande bedrijven.
Er ligt aan de voorliggende ontwikkeling een landschappelijke inpassing ten grondslag, terwijl ook de mogelijke relevante omgevingsaspecten zijn onderzocht. Met dit bestemmingsplan wordt dan ook voldaan aan het gemeentelijk beleid van de Structuurvisie Ronde Venen 2030.

3.3.2 Landschapsnota De Ronde Venen 2030 (juni 2014)

In de Structuurvisie van De Ronde Venen is aangegeven dat nadere uitwerking in de Landschapsnota nodig is om het beleid op het gebied van landschap, cultuurhistorie, landbouw, natuur en recreatie te implementeren. Het hoofddoel van de Landschapsnota is het creëren van een ruimtelijk toetsingskader voor een zorgvuldige afweging van ruimtelijke initiatieven met landschappelijke impact die afwijken van het bestemmingsplan. Het streven is dat het aspect landschap dusdanig zorgvuldig wordt afgewogen bij ontwikkelingen en initiatieven dat dit tot wederzijdse versterking leidt. Bij deze toetsing dienen initiatiefnemers een stappenplan te doorlopen - de Landschapstoets - waarbij er gebruik wordt gemaakt van een Landschapsbeleidskaart, een Deelgebiedenkaart en Deelgebied- beschrijvingen.
afbeelding
Landschapsbeleidskaart
Planspecifiek
Juridisch gezien is de Landschapsnota een zogeheten 'beleidsregel', waarin de gemeente vastlegt hoe ze met bepaalde bevoegdheden omgaat. In het geval van de Landschapsnota wordt vastgelegd hoe de gemeente met de bevoegdheden uit het bestemmingsplan omgaat. Het ruimtelijk kader uit de Landschapsnota zal derhalve worden vastgelegd in nieuwe bestemmingsplannen. Dit kader is zowel leidend voor initiatieven die een beperkte omgevingsvergunning vragen (binnenplanse afwijkingsmogelijkheid), als voor initiatieven die afwijken van het bestemmingsplan, maar passen binnen ander of hoger ruimtelijk beleid. Het te volgen stappenplan van de landschapstoets geeft een onderbouwing, van de landschappelijke inpasbaarheid van de ontwikkeling.
Landschapstoets
Het plangebied ligt binnen de grenzen van deelgebied 7, 'droogmakerij; landbouw'. In toelichting paragraaf 2.2 staat de landschappelijke inpassing van het plan beschreven.
Het saneren van het opslagterrein maakt het mogelijk om het dijkprofiel aan de dijkzijde met groen in te richten en de bestaande sloot te verleggen. Dit zorgt voor een groene en open uitstraling wat passend is bij het dijkprofiel en het deelgebied.
De herinrichting aan de zuidzijde langs de provinciale weg, N201, met streekeigen beplanting zorgt voor een groene uitstraling vanaf de N201. Er kan gesteld wordt dat de positionering van de nieuwe bedrijfsbebouwing en de herinrichting van het terrein positieve effecten heeft binnen het deelgebied en de landschappelijke kwaliteiten versterkt.
Geconcludeerd kan worden dat het initiatief past binnen de Landschapsnota De Ronde Venen 2030.

3.3.3 Ontwikkelen vanuit het hart: economische visie 2025 – naar een duurzaam vitaal ondernemersklimaat

In deze visie wordt de economie van het buitengebied, waar in een rijke groene omgeving tussen meerdere stedelijke gebieden wordt gewerkt, als één van de kernkrachten van De Ronde Venen gezien. De ambitie die de visie uitspreekt is om deze positie te behouden en duurzaam te versterken. Economische ontwikkeling moet gepaard gaan met ruimtelijke kwaliteit.
Er wordt ruimte geboden aan verdere ontwikkeling van de agrarische sector. Daarbij wordt gezocht naar een goede balans tussen de doorontwikkeling van de agrarische sector en het behoud van de ruimtelijke en natuurlijke kwaliteit van het buitengebied. Voor het gehele agrarische gebied wordt ruimte geboden om te innoveren en te investeren en om de concurrentiepositie te kunnen verstevigen.
Het benutten en uitbouwen van de kennis die in de agrarische sector aanwezig is van belang om de innovatie en vernieuwing te blijven stimuleren.
Er worden ook veel kansen gezien voor vernieuwing van de sector. Eerlijke en lokale producten zijn in trek bij consumenten. De verkoop bij het bedrijf of in het centrum sluit hier goed op aan. Op een professionelere schaal is een duurzame agrarische sector de toekomst. De sector wordt gestimuleerd om in te zetten op de kansen die duurzaamheid kunnen bieden. Door in te zetten op de bio-economie, intensief ruimtegebruik, eigen producten te verkopen en door nieuwe (verbrede) activiteiten toe te voegen aan de bestaande activiteiten.
Voor de toekomst is de ambitie de agrarische sectoren verder in de breedte te laten groeien, zodat een nog rijker palet aan toeristische producten ontstaat. Met een accent op kleinere en middelgrote bedrijven, goed ingepast in de omgeving en tegemoetkomend aan de wensen van de toerist, die rust en ruimte wenst te combineren met milieuvriendelijke activiteiten, zoals fietsen en wandelen en verblijf en overnachting in een van de kernen.
Naast de recreatieve bedrijven, biedt het buitengebied ruimte aan bredere nieuwe initiatieven zoals kinderopvang, de verkoop van streekproducten en zorgboerderijen. Het accent ligt op hergebruik van achtergebleven kavels en panden. Ten slotte is er blijvende aandacht voor de basisvoorzieningen zoals de infrastructuur en bereikbaarheid van het buitengebied en verbindingen tussen de kernen.
Vermarkting van De Ronde Venen staat momenteel nog niet op zichzelf. Ze sluit aan bij een regionaal netwerk dat het Groene Hart vermarkt én ze werkt samen met omliggende gemeenten in de Metropoolregio. Het recreatief potentieel van routes, plassen, verblijfsaccommodaties, de Stelling van Amsterdam en de weidse landschappen is ingrediënt voor 'eigen branding' van de gemeente in de Metropool en de regio. Binnen de Metropoolregio ziet de gemeente kansen om de toeristisch-recreatieve sector in De Ronde Venen te versterken. Hierbij legt de gemeente de nadruk op de landschappelijke meerwaarde voor land- en waterrecreatie voor alle doelgroepen.
Planspecifiek
De nota gaat voor de verbreding van de agrarische activiteiten om zo de economische potentie van het gebied te versterken. Dit geldt ook voor nieuwe functies na bedrijfsbeëindiging. Dit betreft niet alleen recreatieve functies maar ook aan zorg gerelateerde functies en niet-agrarische bedrijvigheid. Daarbij staat wel voorop dat de landschaps-, cultuurhistorische en natuurwaarden een belangrijke bijdrage leveren aan de economische potentie van het gebied en behoud en/of versterking van die waarden uitgangspunt en/of leidend moeten zijn. In dit geval gaat de uitbreiding van het bedrijf gepaard met een adequate landschappelijke inpassing. Tevens wordt vanuit de opgave 'ontwikkelen vanuit het economisch hart' ingezet op het behoudt en het doorontwikkelen van bestaande bedrijven welke de economische basis vormen voor de gemeente.

3.3.4 Spoorboekje naar een Klimaatneutrale gemeente in 2040

Naar aanleiding van een unaniem besluit van de gemeenteraad van de gemeente De Ronde Venen is in juni 2016 de motie klimaatneutraal 2040 aangenomen. Hierbij werd de gemeente opgedragen om met een programma te komen met als doel om in 2040 een klimaatneutraal De Ronde Venen te zijn. De gemeente definieert klimaatneutraal als volgt: 'dat alle activiteiten en processen op het gemeentelijk grondgebied geen bijdrage meer leveren aan klimaatverandering in de vorm van CO2-uitstoot'.
Het spoorboekje wil een actieve werkwijze met bijbehorende heldere en haalbare werksporen schetsen die leidt tot klimaatneutraliteit van De Ronde Venen in 2040.
Planspecifiek
Met de bouw van de nieuwe bedrijfsbebouwing worden de kansen benut om duurzaam te bouwen, waarmee het voldoet aan de eisen van deze tijd. Er wordt gebruik gemaakt van zonnepanelen op het dakvlak, extra isolatie, led-verlichting, etc. Dit zal nader uitgewerkt worden in het kader van de omgevingsvergunning bouwen.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:314, 31 januari 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. De bouwmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande planologische situatie met slechts 20% toe, wat overeenkomt met een toename van het bebouwd oppervlak van ten hoogste 522 m². Aangezien het in de kern gaat om een herstructurering van een bestaand bedrijventerrein, nieuwbouw en wijziging van de terreinindeling, is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.- (beoordelings)plicht geldt.
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Dit is nader weeggeven in de Aanmeldnotitie: zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1.

4.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Wet archeologische monumentenzorg
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
afbeelding
Planlocatie
Archeologie
Voor de ontwikkeling is een bureauonderzoek uitgevoerd en is voor de gemeente een Plan van Aanpak opgesteld.
Vervolgens heeft er met de gemeente nader overleg over de ontwikkeling plaatsgevonden.
De gemeente De Ronde Venen hanteert bij de beoordeling de geactualiseerde archeologische verwachtingskaart. Er hoeft pas archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden bij ingrepen die groter zijn dan 2000 m² en dieper reiken dan 30 cm. De voorgenomen nieuwe loods heeft een omvang van 1.800 m², waardoor nader archeologisch (veld)onderzoek niet noodzakelijk is.
Ondanks het voorstaande is er een Quickscan Archeologie voor de locatie uitgevoerd (IDDS, maart 2018). Het onderzoeksrapport is te vinden in bijlagen bij toelichting, bijlage 2. Uit de quickscan blijkt dat het plangebied grotendeels op een getij-inversierug uit het Midden Neolithicum gelegen is. De restgeul is opgevuld met veen en was daardoor waarschijnlijk niet bijzonder gunstig voor bewoning. De zandige, relatief hoog gelegen, oeverafzettingen waren dat echter wel. Deze kunnen bewoonbaar zijn geweest vanaf het ontstaan van de kreek in het Midden Neolithicum tot aan de afdekking met veen ergens in de Bronstijd. Er kunnen sporen van bewoning voorkomen zoals paalkuilen, greppels, huisplattegronden, en vondsten zoals keramiek en vuursteen. Deze resten kunnen worden verwacht op of in de oeverafzettingen, onder een eventuele laag restveen.
Buiten de kreekafzettingen worden geen archeologische resten verwacht. Hier bevindt zich een landschap van getijde-afzettingen onder een laagje restveen. De getijde-afzettingen waren vergelijkbaar met de huidige Waddenzee en daardoor ongeschikt voor bewoning. Het veenpakket dat vanaf de Bronstijd hierop is ontstaan was eveneens ongeschikt voor bewoning en is bovendien grotendeels afgegraven ten behoeve van de turfwinning. Vanaf de 17e eeuw is het plangebied waarschijnlijk onder water komen te staan en ook daarvoor was het mogelijk al zeer nat. In 1852 is het gebied drooggemalen, maar uit historisch kaartmateriaal blijkt dat het plangebied vanaf het droogmalen tot op heden nooit bebouwd is geweest.
Voorts wordt gewezen op het volgende: indien archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient dit zo spoedig mogelijk conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet bij de minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gemeld te worden. Dit kan door het invullen van het vondstmeldingsformulier op de website van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (www.cultureelerfgoed.nl) of door contact op te nemen met de InfoDesk (info@cultureelerfgoed.nl). Verder dient bij het verlenen van de omgevingsvergunning de zogenaamde toevalsvondsten-clausule opgenomen te worden. Hiermee kunnen bij onverwachte vondsten de bouwactiviteiten stilgelegd worden. De bouwactiviteiten mogen dan weer opgestart worden nadat er een nader onderzoek naar de archeologische waarde is uitgevoerd.
In het voorliggende bestemmingsplan wordt, ter bescherming van de archeologische (verwachtings)waarden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied' opgenomen. Hierbij is een onderverdeling van toepassing naar 'Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 2b', 'Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 4 en' 'Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 5'.
Cultuurhistorie
De locatie aan de Van Geijnweg ligt deels in het aandachtsgebied voor behoud en versterking van de Stelling van Amsterdam: het betreft het deel waar de bestaande loods wordt gesloopt. De ontwikkeling van de nieuwe loods is echter gepositioneerd op het gedeelte van het perceel dat niet als zodanig is aangeduid. De sloop van de loods zorgt in het deel van het plangebied wat ligt in het aandachtsgebied voor het behoud en versteking van de Stelling van Amsterdam zorgt hier voor meer openheid. Verder bevinden zich hier geen militaire werken. In toelichting paragraaf 3.2.1 staan de kernkwaliteiten van de Stelling van Amsterdam beschreven. Met de beoogde ontwikkeling worden de kernkwaliteiten en de cultuurhistorische waarden van de Stelling van Amsterdam niet aangetast.
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor het voorliggende plan.

4.3 Bodem

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen wijziging naar een gevoeliger bodemgebruik mogelijk. Derhalve is het uitvoeren van een bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk.

4.4 Bedrijven En Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed leefklimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied zijn zowel woningen als bedrijven aanwezig. Er is sprake van een matige tot sterke functiemenging, waardoor de omgeving van het plangebied aangemerkt kan worden als 'gemengd gebied'. Daarnaast bevindt het plangebied zich in de directe nabijheid van de N201. Volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' behoren gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen eveneens tot een gemengd gebied.
Het landbouwmechanisatiebedrijf kan vergeleken worden met een groothandel in machines (SBI 2008 -466.1). Volgens de VNG-publicatie beschikt een dergelijk bedrijf over de milieucategorie 3.2 en geldt een richtafstand van 50 m tot een milieugevoelige functie, zoals een woning, in een gemengd gebied. Het gaat hier om een historisch gegroeide situatie waarbij het bouwvlak van de woning (ten noorden van de planlocatie) direct tegen de bestemming van het huidige bedrijf grenst. In de huidige wordt er ook niet voldaan aan de richtafstand tot de woning. Door verplaatsing van het bouwvlak wordt de situatie voor de betreffende woning gunstiger. De uitbreiding vindt plaats naar de meer zuidelijke zijde van het perceel, verder van de bestaande woning vandaan.
De inrichting valt onder het Activiteitenbesluit. In het kader van het Activiteitenbesluit dient te worden voldaan aan de gestelde geluidsnormen. Ingevolge het Activiteitenbesluit, mag het maximale geluidsniveau, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting vanwege het in werking zijn van de inrichting, op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer bedragen dan 70, 65 en 60 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode. De (her)ontwikkeling van het bedrijf zorgt voor een kwaliteitsverbetering en niet direct voor extra werkzaamheden op en rond het terrein. De bedrijfsactiviteiten zullen nauwelijks verschillen met de huidige situatie. Gezien de bestaande situatie en de voorwaarden die worden gesteld bij het Activiteitenbesluit, wordt geen geluidhinder verwacht.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Ecologie

In het ecologisch onderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat voornamelijk uit verharding, aan de zuidwestzijde is een bosschage aanwezig.
Beoogde ontwikkelingen
Het plan voorziet in de herinrichting van het bedrijfsperceel. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
  • sloop van de bestaande loods;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.
Normstelling
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden:
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN) en,
  • Natura 2000-gebieden.
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van Natura 2000-gebieden. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in Utrecht uitgewerkt in het Natuurnetwerk Utrecht. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten ofwel soorten van de lijst Nationaal beschermde soorten behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. In de provincie Utrecht geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de “overig” beschermde soorten. Het betreft de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.
Planspecifiek
ten behoeve van ontwikkelingen op het onderhavige perceel is een Quickscan beschermde planten- en diersoorten (Adviesbureau Mertens B.V., mei 2018) uitgevoerd: zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een natuurgebied. Natura 2000 ligt op grote afstand (circa 4 kilometer) en het natuurnetwerk op 90 meter. Vanwege de afstand en de kleinschalige aard van de ontwikkeling, herinrichting van het terrein, kunnen negatieve effecten op Natura 2000 en het NNN worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl).
Het plan voorziet in de herinrichting van het terrein en verplaatsing van het bouwvlak. Het terrein is in de huidige situatie grotendeels verhard, er vinden geen werkzaamheden plaats aan de zuidoostzijde van het gebied ter hoogte van de bosschage. De bestaande opstallen worden gesloopt. Dit betreffen loodsen die ongeschikt zij voor gebouwbewonende soorten als vleermuizen of broedvogels. Op het terrein kunnen verder algemene soorten aanwezig zijn als gewone pad, bruine kikker, veldmuis of egel, voor deze soorten geldt een vrijstelling. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
Tijdens werkzaamheden dient verder rekening te worden gehouden met het broedseizoen van algemene broedvogels. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Wnb wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
Stikstofdepositie
In de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat voor alle activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden een vergunning vereist is. Verzuring en vermesting is één van die mogelijk negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State uitspraak gedaan omtrent de PAS. De PAS mag niet meer gebruikt worden als basis voor toestemming voor ‘activiteiten’. Hiermee is de PAS buiten werking gesteld. In de nieuwe Aerius Calculator van januari 2020 zijn de bezwaren van de Afdeling bestuursrechtspraak zoals verwoord in de uitspraak van 29 mei 2019 weggenomen.
Het initiatief gaat in de bouw- en de gebruiksfase gepaard met enige uitstoot van stikstof. Om die reden zijn Aerius-berekeningen uitgevoerd, gebruik makend van de nieuwe AERIUS Calculator (Buro SRO, d.d. 19 januari 2021, bijlagen bij toelichting bijlage 4). Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden. Voor de Natura 2000-gebieden geldt dat er in de bouw- en gebruiksfase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Met het oog op de Wet natuurbescherming is het plan uitvoerbaar.
Conclusie
De activiteiten van de beoogde herontwikkeling gaan mogelijk samen met effecten op beschermde planten- en diersoorten. Op grond hiervan is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar beschermde soorten. Uit het verkennend veldonderzoek is de volgende conclusie naar voren gekomen.
In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om groen te rooien buiten het broedseizoen. Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden. Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in provincie Utrecht. Door binnen het plangebied geen waterplassen te laten ontstaan in de aanlegfase, kan vestiging van de rugstreeppad volledig worden uitgesloten.
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.6 Waterhuishouding

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV)
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens het waterschap voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord-Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veiligstellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder.
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 5.000 m² in landelijk gebied 10% daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.
Watertoets
De watertoets is een standaard overleg met het waterschap dat gevoerd moet worden wanneer de planologische situatie op een locatie wijzigt. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Het plan is gericht op herinrichting van het terrein. Het terrein is in de huidige situatie reeds nagenoeg geheel verhard; er is dan ook geen watercompensatie vereist. Anderzijds worden bestaande sloten gehandhaafd en wordt een (teen-)sloot aan de noordzijde hersteld.
Het meest noordwestelijke gedeelte van het terrein is voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. De bestaande teensloot wordt hier doorgetrokken tot de Van Geijnweg, waarbij natuurvriendelijke oevers worden toegepast. Hierop is de Keur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht van toepassing. Waternet heeft in een brief van 28 oktober 2019, namens het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht aangegeven dat zij liever geen bomen zien aan de dijkkant van de teensloot, maar het gaat hier om een bestaand bomengroepje. Nieuwe bomen dienen bij voorkeur aan de andere kant van de teensloot te worden gesitueerd zodat de grondwaterstand in de dijk minder wordt beïnvloed. Dat is ook het geval in de landschappelijke inpassing.
Het uitgangspunt is verder dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Daarnaast is het van belang om diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Bij de verdere uitwerkingen wordt hiermee rekening gehouden. Dat geldt ook voor de mogelijkheden om het terrein klimaat adaptief in te richten.
Het aspect water vormt dan ook geen belemmering voor het voorliggende initiatief.

4.7 Weg- En Spoorweglawaai

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
De herontwikkeling valt niet onder een geluidgevoelig object zoals beschreven in de Wet geluidhinder. Derhalve is een akoestisch onderzoek naar weg- en spoorweglawaai niet noodzakelijk.

4.8 Externe Veiligheid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Planspecifiek
Zoals op navolgende afbeelding te zien is, ligt het bedrijf binnen de de PR 10-6 contour van het bedrijf Amstel Dijk Beheer b.v. Ter plaatse van deze inrichting vindt opslag van toxische stoffen plaats. De herinrichting van het terrein zorgt met name voor een kwaliteitsverbetering van het bedrijf en niet voor een toename van het aantal personen die aanwezig zijn op het terrein. Hiermee kan gesteld worden dat het groepsrisico t.o.v. de huidige situatie niet hoger wordt met de herinrichting van het terrein. Tevens wordt de bestaande loods, welke binnen de risicocontour ligt, gesloopt en herbouwd buiten de risicocontour. Daarnaast vindt vervoer van gevaarlijke stoffen over de N201 plaats. De bijbehorende risicoafstanden voor de N201 bedragen 0 m.
afbeelding
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omkaderd (bron: risicokaart.nl)

4.9 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Planspecifiek
De ontwikkeling leidt tot een beperkte verkeersgeneratie. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de dichtstbijzijnde wegen ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het projectgebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele projectgebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.10 Verkeer En Parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het inzichtelijk maken van effect van het beoogde nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.

4.10.1 Verkeer

Om de toename van de verkeersgeneratie die de ontwikkeling met zich meebrengt te bepalen is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Hierbij is uitgegaan van de categorie 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf)' met als stedelijkheidsgraad, 'niet stedelijk' en 'buitengebied'. De gemiddelde verkeersgeneratie hierbij horend bedraagt 4,8 per 100 m² bvo. Met de ontwikkeling neemt de bebouwing met ca. 500 m² toe wat een toename van de verkeersgeneratie van 24 voertuigbewegingen per etmaal met zich meebrengt.
Het plangebied is in de huidige situatie goed ontsloten en goed bereikbaar vanaf de N201. De Van Geijnweg sluit direct aan op de N201 middels een met verkeerslichteninstallatie geregelde kruising. De herstructurering van het terrein heeft geen noemenswaardige effecten op de manier van ontsluiting en verkeersafwikkeling. Door de herinrichting van het terrein wordt de toegankelijkheid verbeterd. De bezoeker van het terrein weet hierdoor beter waar hij moet zijn waardoor de toegankelijkheid en de verkeersveiligheid wordt verbeterd. Geconcludeerd kan worden dat de toeleidende wegen en de kruising met de N201 de extra verkeersgeneratie op kunnen vangen.

4.10.2 Parkeren

In het Beleidsplan Verkeer 2017-2021 (vastgesteld op 24 november 2016) zijn de parkeernormen voor de gemeente De Ronde Venen vastgelegd. Voor een 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf)' in het 'buitengebied' geldt een parkeernorm van 1,05 per 100 m². De ontwikkeling zorgt voor een toevoeging van ca. 500 m² aan bebouwing. Dat komt overeen met (1,05 x 500/100 =) 5,25 parkeerplaatsen.
Voor het gehele terrein zijn (1,05 x 3.133/100=) 33 parkeerplaatsen nodig. In totaal worden er 34 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het terrein beschikt over voldoende ruimte om de extra parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren: aan de zuidzijde wordt een zone ingericht voor parkeren en tevens heeft parkeren plaats aan de zijde van de Van Geijnweg. Het parkeren krijgt een groene inpassing en wordt aan het oog onttrokken door een haag en aan de zuidzijde ook door bestaande bomen en bosschages.
Parkeren vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische Beschrijving

Aangezien dit bestemmingsplan slechts op een beperkt aantal onderdelen op maat is gemaakt van de ontwikkeling en voor het overige aansluit bij de vigerende planologische regeling, wordt voor achtergronden van het plan buitengebied en visie op het gebied verwezen naar de 'Beheersverordening Buitengebied en het bestemmingsplan 'Buitengebied-West'.
Bestemming 'Bedrijf'
De regels behorende bij het voorliggende bestemmingsplan zijn grotendeels overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied-West'. Er wordt opnieuw uitgegaan van bedrijven van categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met de nadere aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - handel in en reparatie van landbouwmachines'. Verder zijn veelal de geldende mogelijkheden overgenomen. Wel zijn de maximum goot- en bouwhoogten van de nieuw te realiseren loods aangepast, afgestemd op het onderhavige initiatief. Bij het maximum bebouwd oppervlak (3.133 m²) is rekening gehouden met 20% uitbreiding ten opzichte van de huidige planologische situatie (2.611 m²). Tevens is op de grens met de woning aan de Ringdijk 1e bedijking 5 een 3 meter hoge schutting beoogd. Dit wordt mogelijk gemaakt middels de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - schutting'.
Binnen deze bedrijfsbestemming (of binnen de geldende agrarische bestemming) kan de aan de noordzijde beoogde teensloot gerealiseerd worden. Het is binnen de gemeentelijke plansystematiek niet nodig om deze te bestemmen voor 'Water'.
Verder is via een voorwaardelijke verplichting de uitvoering van het landschapsplan, inclusief de sloop van de noordelijke loods, geborgd. Hiervoor is op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voorwaardelijke verplichting' opgenomen. Tevens is in de Overige regels een bepaling opgenomen om zeker te stellen dat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.
Bestemming 'Groen - Landschappelijk'
De groen (her) in te richten gronden ten noorden en ten zuiden van het bedrijfsperceel zijn voorzien van de bestemming 'Groen - Landschappelijk'. Deze gronden zijn bestemd voor groen, water en behoud, versterking en ontwikkeling van landschapswaarden in de vorm van openheid en verkavelingspatronen. Ook is extensief recreatief medegebruik toegelaten. Er zijn uitsluitend erfafscheidingen van ten hoogste 1 m toegestaan. Verder is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied'
Met het oog op het beschermen van de archeologische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied' opgenomen. Hierbij is een onderverdeling van toepassing naar: 'Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 2b', 'Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 4' en 'Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 5'. Ter plaatse van de bouwmogelijkheden (het bouwvlak) is de laatstgenoemde categorie van toepassing, waarbij een oppervlaktemaat geldt van 2.000 m² en een dieptemaat van 30 cm.
In de Algemene wijzigingsregels is een mogelijkheid voor burgemeester en wethouders opgenomen om de archeologische dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te verwijderen.
Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering. Er mogen ten behoeve van deze bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m. Er zijn tevens regels gesteld aan bouwen ten dienste van de andere (enkel-)bestemmingen. Daarbij wordt een afwijkingsmogelijkheid geboden. In dat kader dient advies te worden ingewonnen bij het Waterschap.
Gebiedsaanduidingen
De in het geldende bestemmingsplan voorkomende gebiedsaanduidingen 'overige zone - landbouwkerngebied' en aanduiding 'vrijwaringszone - stelling van amsterdam' zijn niet overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan omdat de bepalingen daarvan slechts betrekking hebben op de agrarische en natuurbestemmingen en dus ook niet gekoppeld kunnen worden aan de onderhavige bestemmingen.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

De uitvoering en de kosten van het voornemen berusten volledig bij de initiatiefnemer. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid in voldoende mate verzekerd.
Voor het bestemmingsplan zullen de kosten via een anterieure overeenkomst verhaald worden. Ook wordt een planschadeovereenkomst gesloten.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

In overleg met de gemeente wordt voorgesteld het bestemmingsplan meteen als een ontwerp ter visie te leggen. Daarmee wordt een start gemaakt met de wettelijke procedure voor de totstandkoming van een bestemmingsplan als genoemd in de Wet ruimtelijke ordening.
Het ontwerp bestemmingsplan zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd, waarbij een ieder in de gelegenheid wordt gesteld een zienswijzen kenbaar te maken. Ingediende zienswijzen worden van een antwoord voorzien waarna dit bestemmingsplan ter vaststelling aan de gemeenteraad wordt voorgelegd.

7.2 Participatie

Aan de hand van een brief van de initiatiefnemer en een brochure van Architektenbureau H.W. van der Laan bv. (d.d. 19 juni 2020) waarin initiatief nader wordt toegelicht, zijn omwonenden in de zomer van 2020 geïnformeerd over het onderhavige initiatief. Het gaat hierbij om iedereen aan de Tienboerenweg Mijdrecht en aan de Ringdijk Amstelhoek en enkele adressen aan de Amstelkade Amstelhoek.
Er zijn daarbij geen negatieve reacties ontvangen. Er is nog een extra gesprek gevoerd met een direct betrokkene over de precieze inrichting als de oude loods gesloopt is. Naar aanleiding daarvan is een schutting met een hoogte van 3 meter overeengekomen. Dit is ook als zodanig in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen.

7.3 Vooroverleg

Per e-mail van 30 september 2020 of 1 oktober 2020 is het voorontwerpbestemmingsplan 'Van Geijnweg 2, Mijdrecht' verzonden naar de vooroverlegpartners. Van provincie Utrecht, Veiligheidsregio Utrecht en waternet zijn inhoudelijke reacties ontvangen. De vooroverlegreacties zijn hieronder samengevat en van een gemeentelijke reactie in cursief voorzien.
1. Provincie Utrecht (brief d.d. 25 november 2020)
De provincie Utrecht heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben in het kader van provinciaal belang. De landschappelijke inpassing in het plan is passend en vanuit mobiliteit zijn er geen opmerkingen op het plan.
Reactie gemeente: deze opmerkingen geven geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Hoewel er geen opmerkingen zijn in het kader van provinciaal belang, geeft de provincie de volgende opmerking mee. De strook met 18 parkeerplaatsen ligt op de voormalige kwekerij met agrarische bestemming. Vanuit landschap is dit niet wenselijk aangezien de bedrijvigheid daardoor nog verder van de weg af komt te liggen. Gevraagd wordt of het mogelijk is om de parkeerplaatsen naar de noorden van het perceel te verplaatsen.
Reactie gemeente: Naar aanleiding van de vooroverlegreactie is gekeken of het parkeren meer naar de noordzijde verplaatst kan worden. In de huidige situatie ligt het parkeren aan de noordzijde, in het dijktalud. De wijziging van het bestemmingsplan houdt in dat een aanzienlijk deel van de buitenopslag verdwijnt. Het dijktalud wordt hierdoor vrij gespeeld, hersteld en groen ingericht. Het landschap is hier weer duidelijker afleesbaar. De buitenopslag vindt na de herinrichting nog maar plaats aan één zijde van het terrein, aan de noordzijde van het bedrijfsperceel. Het parkeren en de buitenopslag worden van elkaar losgetrokken. Het parkeren vindt in de nieuwe situatie deels plaats aan de zuidzijde en deels aan de zone evenwijdig aan de Van Geijnweg. Het bestemmingsvlak van de bedrijfsbestemming wordt hierdoor aan de zuidzijde iets uitgebreid. De parkeerplaats aan de zuidzijde is bedoeld voor bezoekers van het bedrijf. Door het bestemmingsvlak hier iets op te schuiven kunnen voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden en kan tegelijkertijd de bedrijvigheid en het parkeren los van elkaar getrokken worden. Hierdoor hoeven bezoekers het stuk waarop de bedrijvigheid plaats vindt, niet te passeren. De werknemers van het bedrijf zullen parkeren bij de zone evenwijdig aan de Van Geijnweg. De parkeerplaatsen krijgen een groene inpassing en worden aan het oog onttrokken door een haag en aan de zuidzijde ook door bestaande bomen en bosschages. Het terrein tussen parkeren en provinciale weg wordt passender bij het landschap heringericht. De beeldkwaliteit is met de nieuwe inrichting aantrekkelijker dan met het huidige opslagterrein.
afbeelding
Impressie van de nieuwe situatie (bron: H.W. van der Laan b.v.)
2. Veiligheidsregio Utrecht (brief d.d. 5 november 2020)
In de vooroverlegreactie geeft de Veiligheidregio Utrecht (VRU) aan dat de huidige bluswatervoorziening op meer dan 590 meter van de nieuwbouw van het bedrijfspand ligt. Er wordt daarom geadviseerd om contact op te nemen met de VRU zodat gekeken kan worden of er mogelijkheden zijn om de bluswatervoorziening te verbeteren.
Reactie gemeente: de gemeente heeft hierover contact opgenomen met de VRU. Het leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
VRU geeft aan dat het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een route ligt waarover/-door transport gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het bevindt zich wel gedeeltelijk binnen de veiligheidszone van de BEVI-inrichting. In de toelichting van het bestemmingsplan zijn de planologische gevolgen van de veiligheidszone voldoende meegenomen. De nieuwbouw wordt bovendien buiten de contour gepland.
Wel geeft de VRU een advies ter bevordering van de zelfredzaamheid. Het advies is om in de omgevingsvergunning voorschriften op te laten nemen voor het aanwijzen van een ruimte om te schuilen in het geval van een incident met een toxische wolk en voor het laten opstellen van een calamiteitenplan voor alle ongevalsscenario’s die het plangebied bedreigen.
Reactie gemeente: dit is meegeven aan de initiatiefnemer en komt nader aan bod in het kader van de omgevingsvergunning. Deze opmerking geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.
3. Waternet, namens hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (brief d.d. 28 oktober 2019)
Waternet is eerder om advies gevraagd omdat een deel van het plangebied in de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering ligt. Waternet gaf bij brief d.d. 28 oktober 2019 de volgende reactie.
Er werd gevraagd om in de toelichting bij de beschrijving van de huidige bestemming de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' op te nemen.
Reactie gemeente: het bestemmingsplan is hierop aangepast.
Waternet gaf tevens aan dat bomen langs de kering niet gewenst zijn in verband met het onttrekken van grondwater en het verzakken van de dijk.
Reactie gemeente: er worden geen nieuwe bomen langs de kering geplaatst. Wel wordt het bestaande bosje behouden. Waternet heeft in een aanvullende reactie aangegeven dat het akkoord is dat het bestaande bosje gehandhaafd wordt.
Waternet gaf aan graag te zien dat de teensloot in de bestemmingsplankaart wordt opgenomen.
Reactie gemeente; het wordt niet noodzakelijk geacht om de teensloot als zodanig te bestemmen. De teensloot maakt deel uit van de later toegevoegde bestemming 'Groen - Landschappelijk'. Dit is een passende bestemming. Waternet kan zich hier in vinden.
Waternet bepleit het afkoppelen van het dakoppervlak en wijst er op dat er vanuit het Rijk milieuregels zijn waaraan de kwaliteit van het te lozen water moet voldoen. Omdat het terrein industrieel gebruikt wordt, is het mogelijk noodzakelijk dat een melding Activiteitenbesluit moet worden ingediend voor het afkoppelen van het verharde terrein.
Reactie gemeente: hiermee wordt rekening gehouden. Dit leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Waternet constateert dat niet zoveel verharding wordt toegevoegd, waardoor geen compensatie noodzakelijk is. Wel wijst Waternet op de mogelijkheden die er zijn voor het klimaatadaptief inrichten van het terrein. Hierdoor kan wateroverlast in geval van heftige neerslag verminderd worden en hittestress worden tegen gegaan. Inspiratie hiervoor is te vinden op www.rainproof.nl.
Reactie gemeente: dit wordt ter kennisgeving aangenomen en leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

7.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht voor een periode van 6 weken, vanaf 20 maart 2021 t/m 1 mei 2021, ter inzage gelegen. In deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze op het plan in te dienen. Er zijn geen zienswijzen op het plan ingediend.