KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin - Landschappelijk
Artikel 4 Water
Artikel 5 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer- En Parkeeraspecten
4.2 Bodem
4.3 Archeologie
4.4 Cultuurhistorie
4.5 Water
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Geluid
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Natuur
4.11 Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Inleiding
5.2 Planopzet
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Ecologische Quickscan
Bijlage 5 Nader Onderzoek Ringslang
Bijlage 6 Aeriusberekening
Bijlage 7 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r-beoordeling
Bijlage 8 Participatieverslag
Bijlage 9 Nota Ambtshalve Wijzigingen

Baambrugse Zuwe 127A te Vinkeveen

Bestemmingsplan - Gemeente De Ronde Venen

Vastgesteld op 29-09-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Baambrugse Zuwe 127A te Vinkeveen' als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0736.BPP049bzuwe127a-va01 van gemeente De Ronde Venen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.6 beroep en bedrijf aan huis

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten en het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, voor zover voorkomend in ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is dat deze in een woning en bijbehorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend.

1.7 bestemmingsgrens

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.8 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.9 bijgebouw

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, hetzij met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand, dat door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning niet is toegestaan.

1.10 botenhuis

een boothuis of botenhuis is een overdekte lig- of opslagplaats voor een of meer vaartuigen.

1.11 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.12 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.13 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.14 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel.

1.15 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.

1.16 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.17 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse.

1.18 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.

1.19 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, met twee of meer wanden omsloten ruimte vormt.

1.20 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.21 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.

1.22 nutsvoorziening

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling.

1.23 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak en niet meer dan één wand.

1.24 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.25 permanente bewoning

indien een of meerdere personen de woning al dan niet tijdelijk gebruiken als hoofdverblijf in de zin van artikel 1:10 BW – zoals dat geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan - dan wel anderszins gebruiken voor niet-recreatieve doeleinden.

1.26 steiger

een bouwwerk, geheel of grotendeels boven het water en meestal langs een oever, dat dient voor het afmeren van schepen, woonschepen of andere vaartuigen en/of andere doeleinden zoals terras.

1.27 voorgevel

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw. In geval een hoofdgebouw meerdere gevels heeft die aan deze voorwaarden voldoen, betreft de voorgevel de gevel die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.28 voorgevelrooilijn

de snijlijn, en het denkbeeldige verlengde daarvan, van het voorgevelvlak van een hoofdgebouw en het grondvlak waarop het hoofdgebouw zich bevindt.

1.29 woning

een complex van ruimten dat blijkens de indeling en de inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.30 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand van een gebouw of ander bouwwerk, geen gebouw zijnde, tot een bouwperceel- of bestemmingsgrens wordt gemeten tussen die grens en enig punt van dat bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot dan wel de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 inhoud van een bouwwerk

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 lengte, breedte en diepte

de lengte, breedte of diepte van een bouwwerk wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin - Landschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin - Landschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;
  2. b. groen en water;
  3. c. behoud, versterking en ontwikkeling van landschapswaarden in de vorm van openheid en doorzichten.

3.2 Bouwregels

Op of in de in 3.1 bedoelde gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van erf- en terreinafscheidingen, met een bouwhoogte van ten hoogste 1 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. b. bruggen;
  2. c. bermen en taluds;
  3. d. duikers voor kruisingen met wegverkeer;
  4. e. ter plaatse van de aanduiding 'steiger' een steiger;
  5. f. nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

Op of in de lid 5.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

5.3 Nadere eisen

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en kelders buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:

  1. a. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  4. d. voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie;
  5. e. als ligplaats voor woonschepen of recreatiewoonschepen.

8.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:

  1. a. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
  1. 1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
  2. 2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  1. b. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, of van bijgebouwen, voor permanente bewoning;
  2. c. van recreatieverblijven voor permanente bewoning;
  3. d. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan, voor:

  1. a. het afwijken van de in het plan voorgeschreven bouwhoogte-, goothoogte-, breedte- en dieptematen met ten hoogste 10 %, indien dit in verband met de realisering van een bouwplan noodzakelijk is;
  2. b. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering niet meer dan 3,0 m bedraagt;
  3. c. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15,0 m voor antennes voor privégebruik en maximaal 55,0 m voor antennes ten behoeve van telecommunicatieverkeer;
  4. d. het oprichten van bouwwerken ten algemeen nutte, zoals transformatorhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, mits de oppervlakte van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 20 m² en de bouwhoogte ervan niet meer zal bedragen dan 3,0 m.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Verwijzing naar andere regelgeving

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

10.2 Parkeren

Artikel 11 Algemene Procedureregels

Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet eerder genomen dan het moment nadat belanghebbenden gedurende twee weken, na publicatie van het voornemen tot het stellen van nadere eisen in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij het college van burgemeester en wethouders in te dienen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  1. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10 %;
  2. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Baambrugse Zuwe 127A te Vinkeveen'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan

Ontwikkelcombinatie Haegse Zuwe B.V. is voornemens op de locatie Baambrugse Zuwe 127A te Vinkeveen één woning te realiseren. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is een wijziging van het vigerende bestemmingsplan "Lintbebouwing Vinkeveen 2003" noodzakelijk. Voorliggend postzegelbestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging Plangebied

De planlocatie is gelegen aan de Baambrugse Zuwe 127A te Vinkeveen. De locatie wordt omsloten door de Vinkeveense Plassen aan de noordzijde, woningen aan de oostzijde, de Baambrugse Zuwe aan de zuidzijde en Jachthaven Oldenburger aan de (noord- en)westzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPP049bzuwe127a-va01_0001.png"

figuur 1.1 uitsnede planlocatie (bron: QGIS, eigen bewerking)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

"Lintbebouwing Vinkeveen 2003"

Het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van een gedeelte van de planlocatie is het bestemmingsplan "Lintbebouwing Vinkeveen 2003", welke in 2004 is vastgesteld door de raad van gemeente De Ronde Venen.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan heeft de planlocatie de bestemming 'Horeca'. Aan het aanwezige bouwvlak met de daar bijbehorende bouwregels is goedkeuring onthouden door de provincie Utrecht.

Een en ander is weergegeven op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPP049bzuwe127a-va01_0002.png"

figuur 1.2 uitsnede bestemmingsplan "Lintbebouwing Vinkeveen 2003" (bron: archief gemeente De Ronde Venen)


Op basis van artikel 24 van de planregels zijn de voor Horeca aangewezen gronden bestemd voor horecabedrijven in de categorieën horeca -1, -2, en -3, alsmede hotels. Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn bedrijfsgebouwen, dienstwoningen, bijgebouwen, groenvoorzieningen, water, parkeerplaatsen, ontsluitingsverhardingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. Conform de bouwregels behorende bij de bestemming 'Horeca' is de realisatie van gebouwen enkel mogelijk binnen een bouwvlak. Nu aan het bouwvlak goedkeuring is onthouden, houdt dit in dat op de locatie geen bouwmogelijkheden (meer) zijn.

De voorgenomen ontwikkeling behelst de realisatie van één woning op de planlocatie. De woonfunctie is niet toegestaan binnen de bestemming 'Horeca' en derhalve strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Eveneens is de realisatie van gebouwen niet toegestaan op basis van het vigerende bestemmingsplan, nu een bouwvlak op de locatie ontbreekt. Om deze strijdigheden op te heffen, is voorliggend postzegelbestemmingsplan opgesteld.

"1e Herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003"

Voor het overige gedeelte van de planlocatie is het bestemmingsplan "1e Herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003" vigerend. Deze herziening ziet niet toe op het grondgebonden perceel, daar de herziening voor wat betreft dit deel van het plangebied is vernietigd. Het bestemmingsplan "1e Herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003" is op 15 juni 2009 door de raad van gemeente De Ronde Venen vastgesteld.

Op basis van dit bestemmingsplan heeft een gedeelte van de planlocatie de bestemming 'Water'. Dit is weergegeven op onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPP049bzuwe127a-va01_0003.png"

figuur 1.3 uitsnede bestemmingsplan "1e Herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003" (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Op dit gedeelte van de planlocatie zijn geen ontwikkelingen voorzien. Er is derhalve geen sprake van strijd met dit bestemmingsplan.

"Parapluplan Parkeren analoog"

Naast de bestemmingsplan "Lintbebouwing Vinkeveen 2003" en "1e Herziening Lintbebouwing Vinkveen 2003" geldt voor de gronden in het plangebied tevens het bestemmingsplan "Parapluplan Parkeren analoog" (vastgesteld op 28 juni 2018). Dit bestemmingsplan bevat bepalingen die toezien op het voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  1. 1. Hoofdstuk 1 is de inleiding waarin kort aangegeven wordt wat de aanleiding is voor dit plan;
  2. 2. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 nader ingegaan op het plangebied en wordt het initiatief omschreven waarmee inzicht verkregen wordt in de doelstelling van dit plan;
  3. 3. Het beleid, voor zover relevant, komt in hoofdstuk 3 aan de orde;
  4. 4. In hoofdstuk 4 wordt het project getoetst op de uitvoerbaarheid aan de hand van verschillende ruimtelijke- en milieutechnische aspecten;
  5. 5. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de juridische planbeschrijving toegelicht. In dit hoofdstuk wordt ook een belangrijk algemeen inzicht gegeven in de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en de manier waarop bestemmingsplannen opgebouwd zijn. Voor niet-vakmensen is dit een belangrijk hoofdstuk om de plaats van het bestemmingsplan in de ruimtelijke ordening te kunnen bepalen;
  6. 6. In hoofdstuk 6 worden, tot slot, de maatschappelijke haalbaarheid van het plan, de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), als ook het overleg met de omgeving, de inspraakresultaten en de ingekomen zienswijzen besproken.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

De planlocatie is gelegen aan de Baambrugse Zuwe. De Baambrugse Zuwe is een voormalige ontginningsas die dwars door de Vinkeveense Plassen loopt, van Vinkeveen, naar de Vinkenkade en de Groenlandsekade, langs de Rijksweg A2.

Meer specifiek is de planlocatie gelegen aan de Baambrugse Zuwe 127A. In de huidige situatie ligt de planlocatie braak. Zoals in de Inleiding van deze toelichting reeds beschreven wordt de locatie omsloten door de Vinkeveense Plassen aan de noordzijde, woningen aan de westzijde, de Baambrugse Zuwe (met daarachter eveneens woningen) aan de zuidzijde en Jachthaven Oldenburger aan de (noord- en)westzijde.

2.2 Toekomstige Situatie

De initiatiefnemer is voornemens de gronden behorende bij de planlocatie te herontwikkelen tot de functie wonen, waarbij één woning op de projectlocatie wordt gerealiseerd. In dit bestemmingsplan worden de kaders voor de herontwikkeling vastgelegd. Hierbij is rekening gehouden met zowel de ligging van de projectlocatie nabij de Vinkeveense plassen als de ligging nabij Jachthaven Oldenburger.

Vanuit de Landschapsnota De Ronde Venen 2030, de Structuurvisie De Ronde Venen tot 2030 en de Welstandsnota De Ronde Venen, dient de openheid vanaf de Baambrugse Zuwe naar de Vinkeveense Plassen behouden te blijven en waar mogelijk versterkt te worden. Hierbij moet de betreffende kavel van dusdanige breedte zijn, en de woning dusdanig gesitueerd worden, dat niet de volledige kavel bebouwd wordt. De gemeente hanteert hiervoor per woning een kavelbreedte van 40 meter, waar het doorzicht van 10 meter onderdeel van is. Op deze manier wordt de uitstraling van het lint aan de Baambrugse Zuwe behouden.

Het gewenste doorzicht van 10 meter naar de Vinkeveense Plassen is in onderhavig bestemmingsplan verankerd door hiervoor de bestemming 'Water' op te nemen. Om te borgen dat deze watergang ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd is in de regels van het bestemmingsplan opgenomen dat de toekomstige woning pas in gebruik mag worden genomen, als de voor 'Water' aangewezen gronden binnen een jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan ingericht zijn en in stand gehouden worden. Verder wordt voorzien in de bestemming 'Tuin - Landschappelijk' welke in zeer beperkte mate bebouwing toestaat.

Het doel van de hiervoor genoemde watergang is tweeledig. Door deze watergang te realiseren wordt niet enkel een duurzaam en relevant doorzicht naar de achterliggende plas gerealiseerd, ook vormt deze een 'buffer' tussen de toekomstige woning en de naastgelegen Jachthaven Oldenburger zodat de bedrijfsvoering van de jachthaven niet wordt belemmerd door de voorgenomen ontwikkeling.

Daarnaast wordt met dit bestemmingsplan aansluiting gezocht bij de gehanteerde goot- en bouwhoogte in het lint Baambrugse Zuwe. Zo zal de nieuw te realiseren woning een maximale goothoogte van 7 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter hebben. Het hoofdgebouw mag niet over een oppervlakte groter dan 200 m2 worden gebouwd. Hierdoor wordt enerzijds geborgd dat - in lijn met de wens van de gemeente - niet het gehele kavel wordt bebouwd en wordt anderzijds recht gedaan aan de afspraken die zijn gemaakt met omwonenden in het kader van participatie (zie ook paragraaf 6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid van deze toelichting). In het kader van deze participatie is het plan met een hoofdgebouw van maximaal 200 m2 getoond. Het hoofdgebouw over een groter oppervlak is niet wenselijk.

Tot slot is de realisatie van bijgebouwen tot een maximum oppervlakte van 90 m2 mogelijk en is de realisatie van een boothuis met een maximum oppervlak van 60 m2 en een maximale afstand tot de waterlijn van 1 meter toegestaan.


Een en ander is nader vastgelegd in de Regels van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De Structuurvisie heeft verschillende nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en de Pieken in de Delta.

De rijksoverheid streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De ruimtelijke structuur van Nederland heeft zich ontwikkeld van steden in een landelijk gebied naar stedelijke regio's in interactie met landelijke en cultuurhistorische gebieden. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Zij verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys.
  • Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed.
  • Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

In de structuurvisie zijn dertien nationale belangen benoemd. De nationale belangen, die worden benoemd, betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.

Geen van deze nationale belangen zijn van toepassing op dit project en daarmee wordt beleid hierover overgelaten aan de provincie en de gemeente.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Dit besluit legt nationale ruimtelijke belangen vast. Het beleid is erop gericht om het aantal regels terug te dringen. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Hierdoor is onder andere de aanwijzing van nationale landschappen vervallen. Het Rijk maakt bijvoorbeeld geen landsdekkende woningbouwafspraken meer, alleen nog in de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad. Het Rijk benoemt alleen nog landelijke doelstellingen om de woningmarkt goed te laten werken. Het landschapsbeleid gaat ook naar de provincies. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er met een gebied moet gebeuren.

Op dit moment legt het Barro geen restricties op voor de onderhavige locatie.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Wettelijk kader
De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen. Daaraan is in het eerste lid een omschrijving toegevoegd van:

  • bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;
  • stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

In artikel 3.1.6 lid 2 t/m 4 Bro is de werking van de Ladder opgenomen.

Lid 2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Lid 3. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.

Lid 4. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Relatie tot ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal één woning op de projectlocatie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbvRS) heeft in een overzichtsuitspraak van de Ladder voor duurzame verstedelijking (ECLI:NL:RVS:2017:1724) geoordeeld, dat een woningbouwontwikkeling van 11 woningen of minder, niet is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1 lid 1 sub i Bro. Omdat niet gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, is een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet vereist.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en (interim) Omgevingsverordening provincie Utrecht

Provinciale Staten hebben op 10 maart 2021 de Omgevingsvisie de interim Omgevingsverordening vastgesteld. Beide stukken zijn per 1 april 2021 inwerking getreden. Met de inwerkingtreding van de Omgevingsvisie en (interim) Omgevingsverordening, zijn onder andere de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en de Provinciale Ruimtelijke Verordening ingetrokken.

In de Omgevingsvisie is opgenomen op welke wijze de provincie zich wil voorbereiden op de toekomst, gezien de ontwikkelingen die op hen afkomen zoals de bevolkingsgroei en het opwekken van duurzame energie. In de (interim) Omgevingsverordening staan de juridische regels die bij de Omgevingsvisie horen.

Op basis van de (interim) Omgevingsverordening is het plangebied gelegen in het 'landelijk gebied'. In beginsel geldt een verstedelijkingsverbod landelijk gebied op grond van artikel 9.2 van de (interim) Omgevingsverordening. Op dit verstedelijkingsverbod bestaan een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen zijn opgenomen in artikel 9.3 t/m 9.11 PRV. Zo staat artikel 9.5 verstedelijking in bebouwingsenclaves- en linten toe, mits de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt verhoogd en aangesloten wordt op de functies in de omgeving. Dit artikel wordt in onderstaand kader weergegeven.

Artikel 9.5 Bebouwingsenclaves en -linten
1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen ‘landelijk gebied’ kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat in bebouwingsenclaves of bebouwingslinten verstedelijking plaatsvindt, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. gelijktijdig met de verstedelijking de ruimtelijke kwaliteit wordt verhoogd, en
b. bebouwing vindt niet plaats buiten de bestaande bebouwingsenclaves of bebouwingslinten, en
c. belangen van bestaande omringende functies worden niet onevenredig aangetast.
2. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing.

In de toelichting op artikel 9.5 zijn diverse mogelijkheden genoemd voor het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit. Zo kan binnen bestaande bouwkavels gedacht worden aan herstel van waardevolle bebouwing, afbraak van storende bebouwing, sanering van storende functies in samenhang met vestiging van gewenste bestemmingen. Op naastgelegen onbebouwde kavels kan worden gedacht aan herstel van waterlopen en landschapsstructuren, herstel van doorzichten en dergelijke. De omvang en verschijningsvorm van een nieuwe of uit te breiden stedelijke functie moet passen binnen het omringende landschap en de bestaande bebouwing. De inhoud van de woning (m3) moet aansluiten bij de omliggende bebouwing.

Relatie tot ontwikkeling

Zoals hiervoor reeds is beschreven is het plangebied gelegen in het landelijk gebied. Derhalve dient voor de voorgenomen ontwikkeling getoetst te worden aan artikel 9.5, daar verstedelijking in het landelijk gebied in beginsel niet is toegestaan.

Toets aan artikel 9.5

De projectlocatie is gelegen in het bebouwingslint van de Baambrugse Zuwe. In de huidige situatie wordt het bebouwingslint op de projectlocatie onderbroken, doordat het kavel braak ligt. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten op het bebouwingslint in de vorm van verstedelijking. Er wordt immers een woonfunctie mogelijk gemaakt op de locatie. Daarnaast wordt voorzien in een groen-blauwe invulling op de projectlocatie, waardoor de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt verhoogd. De groen-blauwe invulling wordt vormgegeven door de realisatie van een watergang met een breedte van 10 meter. Hierdoor de relatie met de achterliggende Vinkeveense Plassen versterkt. Daarnaast wordt een deel van de projectlocatie bestemd tot "Tuin - Landschappelijk' en krijgt daarmee een groene invulling.

Van een onevenredige aantasting van de omliggende functies is geen sprake. De omringende bestaande functies betreffen met name de woonfunctie. Daarnaast is direct naast de projectlocatie Jachthaven Oldenburger gelegen. In paragraaf 4.8 van deze toelichting is getoetst of de jachthaven in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd. Uit deze toets blijkt dat hier geen sprake van is. Voor een nadere motivering wordt verwezen naar deze paragraaf. Vooralsnog kan in dit kader volstaan worden met de conclusie dat de belangen van bestaande omringende functies niet onevenredig worden geschaad.

Derhalve wordt voldaan aan de voorwaarden voor verstedelijking in bebouwingslinten in het landelijk gebied conform artikel 9.5 (interim) Omgevingsverordening.

3.2.2 Conclusie provinciaal beleid

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie De Ronde Venen 2030

Op 17 oktober 2013 heeft de raad van gemeente De Ronde Venen de Structuurvisie De Ronde Venen 2030 vastgesteld. Hiermee zijn de hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen en de hoofdzaken van het gemeentelijk ruimtelijk beleid op lange termijn beschreven. De structuurvisie heeft een looptijd tot 2030 en wordt in die periode tweemaal geëvalueerd en eventueel aangepast aan de actualiteit.

De kwaliteit van de gemeente wordt bepaald door het landschap met haar vitale, levendige dorpen en kernen waar mensen graag wonen, werken en recreëren. Het samenspel van wonen, werken en voorzieningen zorgt voor leefbaarheid in de gemeente. De gemeente zet breed in op leefbaarheid in het landelijk gebied, maar vooral ook in de kernen. Inwoners, bedrijven en overheid hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een leefbare samenleving. Het is niet vanzelfsprekend dat het woon-, werk- en voorzieningenniveau in de kernen hetzelfde blijft. Vergrijzing en ontgroening kunnen gevolgen hebben voor de leefbaarheid.

In de Structuurvisie heeft het gemeentebestuur van De Ronde Venen de gewenste ontwikkeling van de gemeente vastgelegd. Het beleid omtrent de relevante onderwerpen voor de onderhavige ontwikkeling is hieronder weergegeven.

Landschappelijke kwaliteit (kaart 1)

  • Het karakter van de landschappen binnen De Ronde Venen wordt gekenmerkt door de openheid, het schaalniveau en de zichtbaarheid van randen en linten.
  • Ontwikkelingen in het landschap dragen bij aan de kwaliteit. De landschapsvisie, waarin de verschillende landschapstypen in meer detail zullen worden gekarakteriseerd, geeft handvatten om kwaliteit te behouden.

Veenweidegebied (kaart 2)

  • De openheid van het landschap, zichtlijnen, verkavelingpatroon, andere cultuurhistorische elementen en aanwezige natuurwaarden worden beschermd.
  • In het veenweidegebied vinden we zowel op zichzelf staande natuur- en landbouwgebieden, als combinaties van landbouw- en natuurgebied.
  • Ontwikkelingen (waaronder natuurontwikkeling) worden toegelaten wanneer deze een bijdrage leveren aan het behouden of versterken van de landschappelijke kwaliteit van deze gebieden. Uitwerking daarvan vindt ondermeer plaats in het kader van gebiedsprocessen.

Plassen (kaart 2)

  • Op en rond de Vinkeveense Plassen en het Abcoudermeer komen landschap, natuur en recreatie samen. Een goede balans tussen deze functies is het uitgangspunt.
  • De plassen zijn landschappelijk van (boven)regionaal belang door het verveninglandschap in diverse stadia.Dit landschap wordt beschermd.

Archeologie (kaart 6)

  • Het is van groot belang om zorgvuldig om te gaan met in de bodem aanwezige archeologische (verwachtings-)waarden.
  • De gemeente heeft beleid opgesteld om archeologische (verwachtings-) waarden in de bodem, ofwel in situ, te bewaren, of indien ruimtelijke ingrepen ter plaatse van deze waarden onvermijdelijk zijn, op een goede wijze archeologisch (voor)onderzoek uit te voeren en deze waarden buiten de bodem, ofwel ex situ, te bewaren.

Wonen (kaart 9)
Het beleid ten aanzien van wonen is gericht op een toekomstbestendige woningvoorraad, gelet op woonwensen, duurzaamheid en woningmarkt. Het beleid heeft oog voor de woningen en wijken die er al zijn, oog voor initiatieven naast de gemeentelijke projecten en oog voor de positie van de gemeente op de regionale woningmarkt. Woningen en woonomgeving sluiten aan op de woonwensen en woningbehoefte van inwoners. Hierbij worden verschillen tussen de kernen erkend. Doorstroming is essentieel om de aansluiting tussen woonwensen en woningbehoefte en het woningaanbod te bereiken. Dit wordt bereikt door:

  • Focus op kwaliteit bij nieuwbouw.

hierbij wordt ingezet op ontwikkeling van nieuwe woonmilieus zoals 'wonen in het landschap' en gelijkvloerse woningen in het huur- en koopsegment, voornamelijk in centra. Voorwaarde is dat dew oningen een aanvulling vormen op de bestaande woningvoorraad. Dat ze bovendien energiezuinig zijn en een flexibele, eventueel levensloopbestendige indeling hebben. En dat de woonconsument vroegtijdig wordt betrokken bij de ontwikkeling zodat de vraag beter aansluit bij het aanbod.

  • Bestaande voorraad beter benutten.
  • Instroom van nieuwe inwoners door onderscheidende kwaliteit van de gemeente.

De bestaande woningvoorraad en nieuwbouw zijn groter dan de vraag van inwoners van De Ronde Venen. Inzet op het aantrekken van nieuwe inwoners bevordert doorstroming. De focus ligt daarom bij de vermarkting van de gemeente en haar onderscheidende kwaliteiten.

Locatiekeuze bij nieuwbouw (kaart 9)

  1. 1. Bouwen binnen de rode contour, ofwel de grenzen van de kernen, is het uitgangspunt in De Ronde Venen:
  • Verdichten op inbreidingslocaties, ofwel bebouwen van onbebouwde ruimte binnen de rode contour, en meervoudig ruimtegebruik, ofwel het combineren van functies op één locatie.
  • Transformeren en herstructureren van wijken en gebieden die niet meer goed aan de woonwensen voldoen (herontwikkeling van bestaande bebouwde ruimte)
  1. 2. Wanneer door bouwen binnen de rode contour de kwaliteit van de leefomgeving in het geding komt, terwijl wel sprake is van een aanzienlijke vraag, is bouwen buiten de contour, grenzend aan de kern in het landelijk gebied, mogelijk. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:
  • Beperkte omvang aan de randen van kernen en toevoegen van landschappelijke kwaliteit.
  • Uitbreiding moet passen bij het huidige dorpse karakter van de kernen in De Ronde Venen.

Nieuwbouw (kaart 9)

  1. 1. Bij woningbouwprogrammering wordt gestuurd op kwaliteit en niet op aantallen. Dat betekent dat woningen een kwalitatieve aanvulling op de bestaande voorraad vormen.
  2. 2. Bij woningbouwontwikkeling wordt geen vaste onderverdeling in huur/koop, prijsklasse of eigendomsverhouding gehanteerd. De gemeente kiest voor maatwerk op basis van de lokale samenstelling van de woningvoorraad en woningbehoefte ter plaatse. Zo wordt in Waverveen meer voor de lokale markt gebouwd dan in Abcoude, gezien de positie op de woningmarkt. Primair aandachtspunt is de invulling van de vraag naar sociale woningbouw. Per project wordt vastgesteld welk percentage sociale woningbouw gewenst is.
  3. 3. Uit woningbehoefteonderzoek (2012) blijkt dat inwoners de volgende nieuwe woonmilieus wensen:
  • Wonen in of verbonden met het landschap.
  • Gelijkvloers wonen, voornamelijk in centra.
  1. 4. Woningzoekenden worden vroegtijdig bij ontwikkelingen betrokken.
  2. 5. De Woonvisie is leidend bij ontwikkeling van nieuwbouw.

Relatie tot ontwikkeling

Voor de onderhavige ontwikkeling is het beleid uit de structuurvisie ten aanzien van het landschap, archeologie en wonen relevant.

De projectlocatie komt voor op kaart 1 en kaart 2 van de structuurvisie. Deze kaarten zien toe op de landschappelijke kwaliteit en landschappelijke elementen van gemeente De Ronde Venen. Daarnaast is de projectlocatie net buiten het indicatieve gebied van kaart 9 gelegen, waar verstedelijking ten behoeve van wonen wordt voorzien (zie figuur 3.1). De projectlocatie ligt daarmee buiten de 'rode contour'. Bij nieuwbouw buiten de 'rode contour', ligt de focus op het behouden en versterken van de landschappelijke kwaliteit. Het karakter van de landschappen binnen De Ronde Venen wordt gekenmerkt door de openheid, het schaalniveau en de zichtbaarheid van randen en linten.

De projectlocatie is gelegen in het veenweidegebied, waar de openheid van het landschap, de zichtlijnen, het verkavelingspatroon en andere cultuurhistorische elementen en aanwezige natuurwaarden wordt beschermd. Daarnaast is de projectlocatie gelegen in het plassengebied, waar het landschap, natuur en recreatie samenkomen. Daarbij geldt dat een goede balans tussen deze functies het uitgangspunt is.

Zoals in paragraaf 3.2.1 reeds is beschreven, wordt op de projectlocatie de verbinding met en een doorzicht naar de Vinkeveense plassen gecreëerd. Naast de realisatie van het 10 meter brede doorzicht, wordt een deel van de projectlocatie bestemd tot 'Tuin -Landschappelijk'. Dit resulteert in een groen-blauwe invulling van de projectlocatie. Daarnaast ligt de projectlocatie weliswaar buiten de 'rode contour', maar wel in het bebouwingslint van de Baambrugse Zuwe. De invulling van het perceel met één woning sluit hier goed op aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPP049bzuwe127a-va01_0004.png"

Figuur 3.1 uitsnede structuurvisie De Ronde Venen 2030, projectlocatie ter plaatse van rode pijl (bron: Structuurvisie De Ronde Venen 2030)

Tot slot is rekening gehouden met het aspect archeologie. Hier wordt in paragraaf 4.3 nader op ingegaan.

3.3.2 Landschapsnota De Ronde Venen 2030

De Landschapsnota De Ronde Venen 2030 is op 5 juni 2014 vastgesteld door de raad van de gemeente De Ronde Venen en op 24 juni 2014 in werking getreden. Het hoofddoel van de Landschapsnota is het creëren van een ruimtelijk toetsingskader voor een zorgvuldige afweging van ruimtelijke initiatieven met landschappelijke impact. Het beleid in de Landschapsnota gaat in op de omgang met landschappelijke waarden. Deze waarden zijn in de nota beschreven. In de Structuurvisie De Ronde Venen 2030, Economische visie en Recreatievisie zijn de gewenste ontwikkelingen beschreven. De Landschapsnota dient primair als uitwerking van het beleid dat is vastgesteld in de Structuurvisie. De Landschapsnota is daarom, net als de Structuurvisie, geldig tot 2030. Elke vijf jaar na de vaststelling van de Landschapsnota vindt een evaluatie plaats, net als bij de Structuurvisie.

In de Landschapsnota is een bepaalde toetsingsmethodiek opgenomen. Met de toetsingsmethodiek van de Landschapsnota zijn drie mogelijkheden te onderscheiden:

  1. 1. Na toetsing van het initiatief aan het bestemmingsplan blijkt dat een omgevingsvergunning kan worden afgegeven.
  2. 2. Het initiatief past niet in het bestemmingsplan, maar wel in een ander of hoger ruimtelijk beleid. Er kan mogelijk een vergunning worden verleend (uitgebreide omgevingsvergunning), als de initiatiefnmer de landschapstoets volgt en voldoet aan de vereiste indieningsvereisten.
  3. 3. Het initiatief past niet in het bestemmingsplan en ook niet in een ander of hoger ruimtelijk beleid. Er wordt geen vergunning verleend.

In de Landschapsnota is onderstaande beslisboom opgenomen. Deze beslisboom geeft de Landschapstoets weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPP049bzuwe127a-va01_0005.png"

Figuur 3.2 Beslisboom landschapstoets (bron: Landschapsnota De Ronde Venen 2030)

Relatie tot ontwikkeling

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling dient de Landschapstoets doorlopen te worden. Het plan is namelijk in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Op basis van de beslisboom dient de deelgebiedenkaart met bijbehorende deelgebiedbeschrijving geraadpleegd te worden.

Op basis van de deelgebiedenkaart is het plangebied gelegen in deelgebied 3 'Plassen: recreatie en natuur'. In de deelgebiedenomschrijving is de vertaling van de in 2013 vastgestelde 'Visie Legakkers' in het nieuwe bestemmingsplan 'Plassengebied' als ontwikkeling benoemd. Conform de beslisboom, zie figuur 3.3, dient de vraag beantwoord te worden of het voorgenomen initiatief kan aansluiten op de ontwikkelingen binnen het deelgebied en of het bijdraagt aan de vitaliteit van het landelijk gebied. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het landelijk gebied. Daarnaast is het plangebied niet aan te merken als een legakker. De onderhavige ontwikkeling is derhalve niet aan te merken als een initiatief dat aansluit bij de ontwikkeling zoals benoemd in de Landschapsnota. Echter, dit is logisch verklaarbaar daar de ontwikkeling ook geen verband houdt met de legakkers die aanwezig zijn op de Vinkeveense Plassen.

Vervolgens dient conform de beslisboom, zie figuur 3.3, beoordeeld te worden of voor het plan een beperkt indieningsvereiste geldt of juist een uitgebreid indieningsvereiste. Dit kan beoordeeld worden aan de hand van de legenda bij de Landschapsbeleidskaart. Op basis hiervan kan vastgesteld worden dat het plangebied (gedeeltelijk) is gelegen in het beleidsobject 'openheid'. Het te voeren beleid voor dit beleidsobject houdt in dat tussen lijnstructuren (water, wegen, dijken etc.) de bestaande openheid bewaard moet blijven of juist versterkt moet worden. Men is vergunningplichtig indien er sprake is van het creëren of uitbreiden van een bouwvlak of het oprichten van een bouwwerk. Voor plangebieden tot 5.000 m2 gelden de beperkte indieningsvereisten. Het plangebied waarbinnen de mogelijkheden worden gecreëerd om de beoogde woning te realiseren is niet groter dan 5.000 m2. Derhalve gelden de beperkte indieningsvereisten.

De beperkte indieningsvereisten bepalen dat een compacte landschappelijke onderbouwing van het initiatief aan de hand van de deelgebiedenbeschrijving opgesteld moet worden. Het relevante onderdeel uit de deelgebiedenbeschrijving voor deelgebied 3, waar het plangebied in is gelegen, betreft het bewaren en waar mogelijk versterken van de openheid. Zoals in paragraaf 2.2 reeds is beschreven, wordt geborgd dat niet het volledige plangebied bebouwd kan worden teneinde de openheid / zichtlijn naar de achterliggende plas te behouden. Hierbij wordt aangesloten bij het door de gemeente gestelde uitgangspunt dat bij een kavelbreedte van 40 meter een doorzicht van 10 meter breed gerealiseerd moet worden. Op deze manier wordt de uitstraling van het lint aan de Baambrugse Zuwe behouden. Daarnaast wordt in de deelgebiedenbeschrijving de Baambrugse Zuwe aangemerkt als een van de historisch meest belangrijke structuren. De Baambrugse Zuwe is eén van de oudste wegen door deelgebied 3 en volgt de oorspronkelijke verkaveling. De voorgenomen ontwikkeling tast deze lijnstructuur niet aan.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de Landschapsnota De Ronde Venen 2030 en voldoet aan de hierin beschreven indieningsvereisten.

3.3.3 Woonvisie 2025

Op 29 juni 2017 is de 'Woonvisie 2025' vastgesteld door de raad van gemeente De Ronde Venen. Op 5 maart 2020 is de '1e wijziging Woonvisie 2025' vastgesteld door de gemeenteraad. De Ronde Venen wil een vitale gemeente blijven: een bevolking die op peil blijft, met een gezonde samenstelling van jong en oud. Hiertoe wil de gemeente de woningen en woonomgeving zo goed mogelijk aan laten sluiten op de woonwensen en woningbehoefte van de inwoners. De woonvoorraad sluit nu onvoldoende aan bij de woonwensen van de inwoners. Mede hierdoor is er een gebrek aan doorstroming. De visie richt zich op het bouwen van nieuwe woonmilieus om daarmee de doorstroming te bevorderen. Het richt zich dan ook op de kwaliteit van wonen in de gemeente. Naast woningen zelf zijn voorzieningen zoals winkels, scholen en zorgvoorzieningen belangrijke voorwaarden voor de kwaliteit van wonen in De Ronde Venen.

Uit de woonvisie volgt dat tot 2025 sprake zal zijn van een toename van het aantal huishoudens (6%). Tot 2025 is de grootste behoefte aanwezig naar grondgebonden koopwoningen. Er is behoefte aan koopwoningen in alle prijsklassen, waarbij de vraag het grootst is naar duurdere woningen boven de €350.000.

Daarnaast wordt in de woonvisie ingezet op het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad en op duurzame nieuwbouw. Bij nieuwbouwwoningen wordt vooruitlopend op de wetgeving, nu al gasloos bouwen als randvoorwaarde gesteld.

Tot slot wordt met de wijzigingen die in 2020 in de woonvisie zijn doorgevoerd ('1e wijziging Woonvisie 2025') bij nieuwe projecten meer gestuurd op het toevoegen van sociale en middeldure huurwoningen. Concreet heeft dit zich vertaald in de volgende randvoorwaarden:

  • Bij elk nieuwbouwproject, waar nog geen anterieure overeenkomst is gesloten, bedraagt het aandeel sociale huurwoningen minimaal 30%.
  • Bij woningbouwprojecten vanaf 50 woningen wordt, naast de sociale woningbouwopgave, aanvullend ten minste 15% in de middeldure huursector, dan wel als goedkope koop gerealiseerd.

Relatie tot ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling plan betreft de realisatie van een vrijstaande woning. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de woningbehoefte tot 2025. De beoogde vrijstaande woning begeeft zich in de prijsklasse boven € 350.000. Conform de woonvisie is aan woningen in deze prijsklasse de grootste behoefte. De beoogde woning wordt daarnaast gasloos uitgevoerd, waardoor wordt voldaan aan de randvoorwaarde ten aanzien van duurzaamheid uit de woonvisie. Tot slot is het gelet op de beperkte omvang van dit plan (realisatie van één woning) niet realistisch om de eis voor het aandeel sociale huurwoningen uit de '1e wijziging Woonvisie 2025' toe te passen. Dit is aanleiding voor de gemeente om in dit specifieke geval af te zien van minimumpercentages sociale huur, middeldure huur en goedkope koop.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het beleid uit de woonvisie en de eerste wijziging daarop.

3.3.4 Spoorboekje naar een klimaatneutrale gemeente in 2040

De Ronde Venen heeft een ambitie om in 2040 een klimaatneutrale gemeente te zijn. Onder klimaatneutraal verstaat de gemeente dat alle activiteiten en processen op het gemeentelijk grondgebied geen bijdrage meer leveren aan klimaatverandering in de vorm van CO2-uitstoot. Dit wil de gemeente bereiken met verschillende projecten. Deze projecten staan beschreven in het Spoorboekje naar een klimaatneutrale gemeente in 2040.

Relatie tot ontwikkeling

Op de projectlocatie wordt, zoals reeds eerder beschreven, groen en water toegevoegd. De beoogde woning wordt gasloos uitgevoerd. Daarnaast dient vanaf 1 juli 2020 alle nieuwbouw te voldoen aan de BENG-eisen (Bijna Energie Neutraal Gebouw). Tot slot worden overige te treffen duurzaamheidsmaatregelen op de locatie nader onderzocht.

3.3.5 Conclusie gemeentelijk beleid

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Verkeer- En Parkeeraspecten

In het kader van de herontwikkeling moet gekeken worden wat de verkeersgeneratie is, wat de parkeerbehoefte is en hoe de ontsluiting geregeld wordt van de nieuwe functie om voldoende parkeerplaatsen te waarborgen en ongewenste verkeerssituaties tegen te gaan.

Ontsluiting

Voor de voorgenomen ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de huidige ontsluiting van het perceel op de Baambrugse Zuwe. Vanaf de Baambrugse Zuwe wordt, via de Herenweg, binnen drie minuten de Provincialeweg N201 bereikt.

Verkeersaantrekkende werking

Aan de hand van de kencijfers uit de CROW-publicatie 381 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' is de verkeersaantrekkende werking van het plan bepaald. Uitgaande van de ligging in 'rest bebouwde kom' bedraagt het gemiddelde kencijfer 8,2 per woning. Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal één woning, waardoor dit plan maximaal 8 motorvoertuigen per etmaal genereert. De verwachting is dat de huidige ontsluiting deze vervoersbewegingen goed kan opvangen.

Parkeerbehoefte

Gemeente De Ronde Venen heeft in bijlage 1 van het beleidsplan 'Verkeer 2017 - 2021' parkeernormen voor toekomstige ontwikkelingen opgenomen. Uitgaande van de ligging in 'rest bebouwde kom' geldt voor de realisatie van een vrijstaande koopwoning een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning. De onderhavige ontwikkeling voorziet in de realisatie van één woning. Derhalve dient voorzien te worden in twee parkeerplaatsen. Het uitgangspunt hierbij is dat parkeren op eigen terrein dient te worden voorzien. Op de projectlocatie is hier voldoende ruimte voor.

Conclusie

Er wordt op eigen terrein voorzien in de parkeerbehoefte die het plan met zich meebrengt. Daarnaast is de verwachting dat de huidige ontsluiting op de Baambrugse Zuwe de verkeersgeneratie van het plan goed kan opvangen. Derhalve vormen de verkeer- en parkeeraspecten geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

4.2 Bodem

Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.

De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.

Relatie tot ontwikkeling

Door Hopman en Peters Milieutechniek is een verkennend bodemonderzoek (inclusief asbest, rapportnummer 15-P-146)) uitgevoerd op de projectlocatie. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. De conclusies van het onderzoek worden hieronder integraal overgenomen.

Conclusies verkennend bodemonderzoek inclusief asbest

Grond en grondwater

Geconcludeerd moet worden, dat gezien het feit dat er gehalten boven de achtergrondwaarden zijn aangetoond, de onderzoekshypothese ‘verdacht’ in de zin van de NEN 5740 formeel gehandhaafd dient te worden.

De lichte tot sterke verontreinigingen met zware metalen, PAK en PCB’s in de (meng)monsters van het toemaakdek (MM 06 en MM 07) en het toemaakdek effect (MM 05) is het gevolg van het in het verleden ophogen van de locatie met toemaak. De overige mengmonsters (MM03 en MM08), is dit niet direct toe te schrijven en is mogelijk gevolg van langdurig gebruik van de locatie. De verontreinigingen zijn echter van dien aard, dat deze in principe verdere aandacht behoeven. Echter nader bodemonderzoek is volgens het protocol niet vereist. Er kan van uitgegaan worden dat de gehele locatie matig tot sterk is verontreinigd met lood omdat deze onderdeel uitmaakt van het gebied waar een toemaakdek is toegepast.

Gelet op bovenstaande wordt vastgesteld dat op de locatie een toemaakdek aanwezig is op wisselende diepten van circa 0,5-1,3 m-mv. Het gemiddelde lood gehalte bedraagt 224 mg/kgds.

Een gedeelte van de bovengrond van de locatie is niet verontreinigd.

De lichte verontreiniging met barium in het grondwater is vermoedelijk van natuurlijke oorsprong en wordt regelmatig aangetroffen. De concentratie is van dien aard dat deze geen verdere aandacht behoeft.

Daar de concentratie lood boven de interventiewaarde ligt, is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging in het kader van de Wet bodembescherming. Hiervan is sprake als meer dan 25 m3 bodemvolume ernstig is verontreinigd (of 100 m3 bij grondwater).

Asbest

Geconcludeerd wordt dat er geen asbest in ruimtelijke eenheid RE 2 als verdachte locatie is aangetoond, de “verdachte actuele contactzone/verdachte ondergrond met een diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld” (geen duidelijke kern, heterogene verdeling) in de zin van de NEN 5707 formeel verworpen dient te worden. RE 2 wordt op basis van dit onderzoek als ”niet verdacht voor asbest” beschouwd.

Geconcludeerd wordt dat op de locatie (RE 1) geen geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest aanwezig is. Een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest is vastgesteld bij interventiewaarde asbest boven de 100 mg/kg. Bij overschrijding van de interventiewaarde bij asbest wordt geen volumecriteria gehanteerd.

Opgemerkt wordt dat de verharding (beton en asfaltgranulaat en grof puin) als funderingslaag moet worden aangemerkt en bestaat uit minder dan 50% grond. Dit betekend dat deze blijkens de NEN 5740 niet onder de Wet bodembescherming valt maar bij afvoer van de locatie als afvalstof dient te worden aangemerkt of is gekeurd / dient te worden gekeurd als niet vormgegeven bouwstof. Gelet op de homogene samenstelling van het beton- en asfaltgranulaat worden deze funderingslagen als niet verdacht beschouwd voor asbest.

Conclusie

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling dient de grond te gesaneerd te worden. Hiervoor is reeds een saneringsadvies opgevraagd. Ten tijde van de aanvraag voor de omgevingsvergunning bouwen, zal een saneringsplan of BUS melding overlegd dan wel uitgevoerd worden. De kosten voor sanering komen voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer heeft in de exploitatie rekening gehouden met kosten voor verwijdering en sanering. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.3 Archeologie

De Erfgoedwet bevat de geldende wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is primair een gemeentelijke opgave. De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Dit volgt uit een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg. De Erfgoedwet is een voorloper op de Omgevingswet, welke naar verwachting in 2021 in werking treedt.

Voor het hele grondgebied van de gemeente De Ronde Venen is een archeologische beleidskaart (Herziening van de archeologische beleidskaart van de gemeente De Ronde Venen 2016, Vestigia BV, V1385, 23 februari 2017) gemaakt. Hierop is te zien waar archeologische waarden in de bodem zitten of verwacht kunnen worden.

Relatie tot ontwikkeling

Op basis van de archeologische beleidskaart is de projectlcoatie gedeeltelijk in de verwachtingszone categorie 2b en gedeeltelijk in de verwachtingszone categorie 6 gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPP049bzuwe127a-va01_0006.png"

Figuur 4.1 uitsnede archeologische beleidskaart, projectlocatie rood omcirkeld (bron: gemeente de Ronde Venen)

Voor de verwachtingszone categorie 2b geldt dat bij ingrepen van meer dan 100 m2 en waarbij dieper dan 30 cm onder maaiveld wordt gegraven, rekening moet worden gehouden met archeologische waarden. Voor de verwachtingszone categorie 6 geldt dat rekening moet worden gehouden met archeologische waarden bij ingrepen van meer dan 10.000 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld.

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden diverse ingrepen uitgevoerd, waardoor archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Aan Bureau voor Archeologie is derhalve gevraagd een archeologisch onderzoek uit te voeren. Het onderzoek (projectnummer 2019091701, d.d. 19 november 2019) is opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting. De samenvatting van het onderzoek wordt hieronder integraal overgenomen.

Samenvatting archeologisch onderzoek

Bureau voor Archeologie heeft een bureauonderzoek uitgevoerd in verband met bouwwerkzaamheden aan de Baambrugse Zuwe 127a te Vinkeveen.

De vraagstelling van het onderzoek luidt: hoe kan rekening gehouden worden met eventuele archeologische waarden bij de voorgenomen ontwikkeling. Het onderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de richtlijnen van de KNA, protocol 4002. In het kader van het onderzoek zijn kaarten, databases en literatuur geraadpleegd om te komen tot een gespecificeerde archeologische verwachting van het gebied.

In het plangebied wordt een villa gerealiseerd. Deze villa heeft een omvang van ongeveer 240 m². Voor de aanleg van de funderingen wordt tot ongeveer 80 cm onder maaiveld gegraven en wordt waarschijnlijk gebruik gemaakt van funderingspalen. Langs de zuidwestelijke grens van het plangebied wordt een sloot gegraven van minimaal 10 m breed. De diepte van de te graven sloot is onbekend. Voor de beoogde ingrepen zal het hele plangebied gesaneerd worden. De graafdiepte bij de saneringswerkzaamheden is onbekend.

Het plangebied ligt in het archeologisch landschap 'Hollands-Utrechts veengebied’. De bodemopbouw in het plangebied bestaat uit Hollandveen. De top van het dekzand wordt verwacht op 6 m onder maaiveld (circa -8 m NAP).

Op het dekzand is bewoning mogelijk in het Paleolithicum en Mesolithicum. Gedurende het holoceen vindt in het plangebied vernatting plaats en ontstaat een veenmoeras. Het plangebied is tot aan de Vroege middeleeuwen onaantrekkelijk voor bewoning door boeren. De Ronde Venen zijn ontgonnen in de 12e en 13e eeuw vanaf de omringende veenrivieren. Voor afwatering en als grens van de polders zijn naar het centrum van de veenkussen zuwes aangelegd. In de Nieuwe Tijd heeft in de omgeving op grote schaal turfwinning plaatsgevonden. Om de bodemdaling tegen te gaan en het bouwland te behouden zijn eeuwenlang toemaakdekken van bagger en Amsterdams huisvuil gelegd. Als gevolg van de turfwinning zijn vanaf de 18e eeuw grote veenplassen ontstaan.

Op basis van kaartmateriaal uit 1690 heeft langs de Baambrugse Zuwe sporadisch bebouwing gestaan. Er was geen sprake van een bewoningslint. Op historische kaarten is het plangebied van 1647 tot 1959 onbebouwd. In de 2e helft van de 20e eeuw staat in het plangebied een restaurant. Nu is het terrein braakliggend.

Op basis van het milieuhygiënisch bodemonderzoek is het hele plangebied bij recente sloopwerkzaamheden verstoord tot dieptes tussen 50 (noordoosten) en 100 (zuidwesten) cm onder maaiveld. In het zuidwesten van het plangebied is een verhardingslaag met puin aanwezig tot dieptes tussen 80 en 100 cm onder maaiveld. In het noordoosten van het plangebied ligt het bouwvlak van de 20e eeuwse restaurant. Hier is een puinhoudende zandlaag aanwezig. De nieuwe villa ligt grotendeels in het vlak van de voormalige bebouwing. Onder de verstoringslagen is een toemaakdek aanwezig tot 50 cm diep in het veen.

De kans is klein dat het plangebied ligt op een huiserf uit de Late Middeleeuwen of Nieuwe Tijd en een groot deel van het plangebied is geroerd in de 20e eeuw. Het is daarom onwaarschijnlijk dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Conclusie

Gelet op het advies van Bureau voor Archeologie kan - naar verwachting - geconcludeerd worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. Het opnemen van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' in de regels en op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan is derhalve niet noodzakelijk.

4.4 Cultuurhistorie

Vanuit een ontwikkelingsgerichte visie op de omgang met cultuurhistorie worden in de Nota Belvedère beleidsmaatregelen voorgesteld die tot een kwaliteitsimpuls bij de toekomstige inrichting van Nederland zouden moeten leiden. Doelstelling van de nota is om de alom aanwezige cultuurhistorische waarden sterker richtinggevend te laten zijn bij de inrichting van Nederland. Dit met als doel het aanzien van Nederland aan kwaliteit te laten winnen en tegelijkertijd de onderlinge samenhang van cultuurhistorische waarden op het terrein van de archeologie, gebouwde monumenten en historische cultuurlandschap te versterken.

Het cultuurhistorische beleid van de gemeente is vastgelegd in de Kadernota Erfgoed (vastgesteld op 4 juli 2012).

Relatie tot ontwikkeling

De Baambrugse Zuwe is een lintvormige ontginningsas die de belangrijkste zuwe van het plassengebied vormt. Deze zuwe loopt in een rechte lijn vanuit Baambrugge door de Vinkeveense Plassen naar Vinkeveen. Nabij beide einden van de zuwe staat een kerk. De zichtlijn van de Baambrugse Zuwe is van cultuurhistorische waarde. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze zichtlijn, omdat de beoogde woning in lijn met de naastgelegen woningen wordt gesitueerd.

Er zijn in of nabij het plangebied geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. Het opnemen van een dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' in de regels en op e verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan is derhalve niet noodzakelijk.

4.5 Water

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Waternet voert taken uit in opdracht van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV).

Waterbeheersplan 2016 - 2020 'Waterbewust en waterrobuust'
Met het waterbeheerplan ‘Waterbewust en waterrobuust’ wil het waterschap Amstel, Gooi en Vechtstreek in de periode 2016 – 2020 inzetten op een hoger waterbewustzijn. Daarnaast staat het woord waterrobuust centraal in het waterbeheerplan.

Het waterschap heeft de zorg voor het regionale watersysteem: optimale bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van schoon water en efficiënte zuivering van afvalwater. Belangrijke kernwoorden daarbij zijn ‘duurzaam’ en ‘kosteneffectief’. Het waterschap vindt de intrinsieke waarde van water als beeldbepalend element in de leefomgeving heel belangrijk: water is ook om van te genieten! Het waterschap wil bijdragen aan de belevingswaarde door aandacht voor recreatie, landschap en cultuurhistorie. Het waterschap wil bereiken dat mensen zich bewuster worden van het belang van een veilig en ‘robuust’ (toekomstbestendig) watersysteem. Het waterschap wil open en toegankelijk zijn, actief naar samenwerking zoeken en de dialoog aangaan.

De strategische uitgangspunten voor de langere termijn (2030) zijn:

  • samenbrengen van alle regionale waterbeheertaken in één regionale waterautoriteit;
  • een klimaatbestendig en waterrobuust gebied;
  • steden die beter bestand zijn tegen extreme regenbuien, wateroverlast, overstromingen, hitte en droogte;
  • een omgeving die zich bewust is van waterveiligheid;
  • water dat overal in het gebied geschikt is voor de vastgestelde gebruiksfunctie;
  • gebruik van afvalwater als grondstof en bron voor energie en water;
  • gebruik van vernieuwende oplossingen vanuit samenwerking met kennisinstellingen, andere overheden en marktpartijen;
  • vermindering van regeldruk en vergroting van kosteneffectiviteit;
  • afstemming over alle watertaken per stroomgebied;
  • behoud van de zelfstandige bevoegdheid.

Keur AGV en legger

In de Keur staan regels van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Hiermee wil het waterschap de volgende doelen bereiken:

  • schoon en genoeg water in onze sloten, grachten en meren
  • sterke dijken tegen overstromingen
  • gezonde waterplanten en vissen


De Keur gaat kortom over het gebruik en onderhoud van water, oevers en dijken. En welke middelen het waterschap heeft om zijn werk goed te doen.

Op grond van artikel 2.3 van de Keur is het verboden zonder vergunning van het bestuur verhard oppervlak uit te breiden met een door het bestuur bij besluit te bepalen oppervlak.

In de legger staat wie op welke plek verantwoordelijk is voor onderhoud. Dat kan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht zijn. Maar ook een ander waterschap, de provincie of een boer met akkers langs het water.

De legger is voor het waterschap een belangrijk document. Het waterschap gebruikt de legger ook bij het geven van een vergunning. De legger maken we onder andere op basis van de Keur. In de Keur staan de regels van het waterschap voor dijken en het water.

Watertoets

De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Deze waterparagraaf is voorgelegd aan het AGV en de resultaten van dit overleg worden zijn verwerkt in de onderhavige paragraaf.

Relatie tot ontwikkeling

Waterkwantiteit

In de huidige situatie ligt het perceel braak. Op basis van artikel 2.3 van de Keur geldt een vergunningplicht bij het toevoegen van verhard oppervlak. Onder de 1.000 m2 verharding wordt een vrijstelling afgegeven. De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in het toevoegen van 1.000 m2 aan verhard oppervlak. De ontwikkeling valt daarmee onder de vrijstelling van het AGV. Wel wordt op de projectlocatie water toegevoegd in de vorm van een watergang met een breedte van 10 meter. Deze watergang sluit aan op de Vinkeveense plassen.

Waterkwaliteit en waterafvoer

Het plangebied grenst aan de Vinkeveense Plassen. De Vinkeveense Plassen zijn aangemerkt als een KRW-lichaam. Dit houdt in dat de kwaliteit van het water van groot belang is voor Waternet. Na een afstemmingsoverleg met Waternet (uitvoerende instantie van AGV) blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling in voldoende mate rekening houdt met het KRW-lichaam. In verband met het KRW-lichaam zijn natuurvriendelijke oevers aan de oost- en westijzde van de nieuw aan te leggen watergang gewenst. Hierbij dient een talud van 1:3 aangehouden te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid tot aanleg van dergelijke oevers.

Bij de totstandkoming van het project worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink, zo veel mogelijk vermeden / niet toegepast, zodat schoon hemelwater hier niet mee in aanraking kan komen. Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.

De hemelwaterafvoer zal worden afgekoppeld van de afvalwaterafvoer. Daarnaast wordt onderzocht of het afvalwater aangesloten kan worden op het gemeentelijk rioleringsstelsel.

Beschermde gebieden

De projectlocatie is niet in of binnen een beschermingszone van een (primaire) waterkering of watergang gelegen. Dit is eveneens te zien op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPP049bzuwe127a-va01_0007.png"

Figuur 4.2 uitsnede Legger (bron: AGV)

Grondwaternorm

In het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) is het gemeentelijk grondwaterbeleid voor nieuwe ontwikkelingen vastgesteld. Wat betreft woningbouw worden de volgende normen gesteld:

  • woning zonder kruipruimte- drooglegging van 50 cm;
  • woning met kruipruimte - drooglegging van 90 cm.

Bij de onderhavige ontwikkeling wordt met deze normen rekening gehouden.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Externe Veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.
Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  1. 1. Plaatsgebonden risico (PR):
    Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.
  2. 2. Groepsrisico (GR):
    Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een verantwoordingsplicht, kan afwijken. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.

Het Ipo (Interprovinciaal overleg) heeft een risicokaart ontwikkeld waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Op de risicokaart staan gegevens die met risico te maken hebben, zoals risicoveroorzakende bedrijven (inrichtingen) die gevaarlijke stoffen gebruiken, produceren of opslaan en ook het vervoer/transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloed hebben op de gezondheid en het milieu.

Relatie tot ontwikkeling

In figuur 4.2 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven, waarop de projectlocatie indicatief is aangeduid met een rode cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPP049bzuwe127a-va01_0008.png"

Figuur 4.3 uitsnede risicokaart (bron: nederland.risicokaart.nl)

Op de risicokaart is te zien dat:

  • Het projectgebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting.
  • Het projectgebied niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen.
  • Het projectgebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een nabij gelegen transportroute. De projectlocatie is immers op voldoende afstand (ruim 800 meter) van de Provincialeweg N201 gelegen.
  • Het projectgebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit:

  • woningen;
  • onderwijsgebouwen;
  • ziekenhuizen;
  • verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • kinderdagverblijven.

Relevante geluidbronnen in het kader van de Wet geluidhinder zijn wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt in de nabijheid van voornoemde geluidbronnen of binnen de zones daarvan, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Daarnaast kan het als het gaat om bijvoorbeeld logiesruimtes (hotelkamers, recreatieve verblijven) wenselijk zijn om een goed en aangenaam binnenklimaat te kunnen waarborgen.

Relatie tot ontwikkeling

Bij de onderhavige ontwikkeling is sprake van de realisatie van een geluidsgevoelig object, namelijk een woning. Derhalve is door Raadgevend ingenieursbureau Metz B.V. een akoestisch onderzoek naar het wegverkeerslawaai uitgevoerd (kenmerk 19.030 v01, d.d. 13 juni 2019). Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3 van deze toelichting.

Uit de berekeningsresultaten van dit onderzoek blijkt dat door het wegverkeer op de Baambrugse Zuwe ter plaatse van de voorgevel een geluidsbelasting veroorzaakt zal worden die hoger bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar niet meer bedraagt dan de hoogste toelaatbare waarde van 63 dB. Op de voorgevel betreft de geluidsbelasting 52 dB. Gelet op de overschrijding van de voorkeursgrenswaarden voor wegverkeerslawaai is onderzocht of maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn. De onderzochte bron- en overdrachtsmaatregelen stuiten op bezwaren van verkeerskundige, civieltechnische en stedenbouwkundige aard.

Omdat bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk en doelmatig zijn gebleken, kunnen burgermeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen overwegen hogere waarden vast te stellen (inclusief correctie ex artikel 110g Wgh). In het hogere waarden beleid van de gemeente De Ronde Venen is geregeld dat burgemeester en wethouders alleen een hogere waarde zullen vaststellen indien de gevoelige bestemming tenminste 1 geluidsluwe zijde heeft. Ten opzichte van het wegverkeerslawaai wordt aan deze voorwaarde voldaan. De aan te vragen hogere waarden zien toe op de voorgevel van de beoogde woning.

Conclusie

Voor het aspect geluid dienen hogere waarden aangevraagd te worden. Dit leidt echter niet tot een belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Derhalve staat het aspect geluid niet in de weg voor vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.8 Bedrijven En Milieuzonering

Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgesteld. Hierdoor wordt in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden met de belangen van bedrijven en woningen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt door de komst van nieuwe woningen.

Milieuzonering is een hulpmiddel bij ruimtelijke planvorming. Het is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt.

In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPP049bzuwe127a-va01_0009.png"

Figuur 4.4 Richtafstanden bedrijven en milieuzonering De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In een gemengd gebied is sprake van een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.

Daarnaast dienen de richtafstanden gemeten te worden vanaf de grens van de bestemming waarbinnen bedrijvigheid is toegestaan, tot de gevel van een woning. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivering gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Relatie tot ontwikkeling

Omgevingstype

De projectlocatie is gelegen in het omgevingstype gemengd gebied, daar de locatie direct grenst aan de naastgelegen jachthaven. Daarnaast is de projectlocatie gelegen in het (bebouwings)lint van de Baambrugse Zuwe, waar sprake is van functiemenging.

Omliggende functies

Aan de zuid- en oostzijde van de projectlocatie zijn enkel woonfuncties gelegen. Woningen leveren geen (milieu)hinder op ten opzichte van andere woningen. De voorgenomen ontwikkeling vormt voor deze functie derhalve geen belemmering.

Daarnaast grenst de projectlocatie direct aan Jachthaven Oldenburger (west- en noordzijde). Een jachthaven valt op basis van de richtafstandenlijst van de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' in milieucategorie 3.1 (SBI-2008 code 932), waarvoor binnen gemengd gebied een richtafstand van 30 meter geldt. Hiervoor is geluid het maatgevende hinderaspect.

Op onderstaande afbeelding is te zien dat de projectlocatie gedeeltelijk binnen de richtafstand van de jachthaven is gelegen. Dit geldt eveneens voor een aantal andere woningen aan de zuid- en westzijde van de jachthaven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPP049bzuwe127a-va01_0010.png"

Figuur 4.5 ligging binnen richtafstand van de jachthaven (bron: akoestisch onderzoek Raadgevend ingenieursbureau Metz B.V.)

Zoals reeds is aangegeven, kan gemotiveerd van deze richtafstand afgeweken worden.

Toetsing aan geluidrichtlijnen VNG-handreiking

Omdat geluid het meest hindergevende aspect is van de jachthaven, is door Raadgevend ingenieursbureau Metz B.V. een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit is onderzoek is opgenomen in bijlage 3 van deze toelichting. In dit onderzoek wordt de berekende geluidbelasting onder andere getoetst aan de geluidrichtlijnen uit de VNG-handreiking. Voor de gebiedstypering 'gemengd gebied' gelden de volgende geluidrichtlijnen:

  • 50 dB(A)-etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau;
  • 70 dB(A) in de dag-, 65 dB(A) in de avond- en 60 dB(A) in de nachtperiode voor het maximaal geluidniveau (piekgeluiden).

Uit het onderzoek volgt dat binnen de overschaduwende richtafstand van 30 meter sprake is van een geluidsbelasting van 49 t/m 50 dB(A)-etmaalwaarde als gevolg van de geluidsemissie van de maximale planologische mogelijkheden op het perceel van de jachthaven. Hiermee wordt binnen de richtwaarden van 50 dB(A)-etmaalwaarde op grond van de VNG-handreiking “Bedrijven en Milieuzonering” gebleven.

Vanuit een goede ruimtelijke ordening moet binnen de overschaduwende richtafstand sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. Met betrekking tot het aspect geluid is daarvan sprake, nu gebleken is dat binnen de geadviseerde richtwaarden kan worden gebleven.

Toetsing aan geluidsgrenswaarden Activiteitenbesluit

Naast het onderzoek dat sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woning, dient ook beoordeeld te worden of de jachthaven niet wordt belemmerd in zijn bedrijfsvoering, als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Dit is eveneens onderzocht in het akoestisch onderzoek (zie bijlage 3). De toegestane geluidsemissie van de jachthaven wordt begrensd door de geluidsgrenswaarden op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Deze grenswaarden gelden ter plaatse van de gevels van omliggende woningen. De aanwezige omliggende woningen zijn dus bepalend voor de thans toegestane geluidsemissie van de jachthaven. Getoetst moet worden of, bij een minimaal gelijk blijvende toegestane geluidsemissie ter plaatse van de geprojecteerde woonvilla, binnen de geluidsgrenswaarden op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer gebleven kan worden.

Uit het onderzoek volgt dat sprake is van een geluidbelasting van 38 t/m 49 dB(A)-etmaalwaarde ter plaatse van de gevels als gevolg van de geluidsemissie van de maximale planologische mogelijkheden op het perceel van de jachthaven. Door de komst van een woonvilla op die locatie zal de maximaal toegestane geluidsemissie van de maximale planologische mogelijkheden niet worden beperkt. De uitoefening van de aanwezige jachthaven zal dus niet beperkt worden.

Borging in planregels en verbeelding

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat gemotiveerd kan worden afgeweken van de richtafstand. In het akoestisch onderzoek is echter uitgegaan van een bepaalde positionering van de beoogde woning in het plangebied. Het bouwvlak waarbinnen deze woning gebouwd mag worden is gelijk aan de gevel van de geprojecteerde woning die het dichtst aan de Jachthaven grenst. Derhalve zijn de bouwmogelijkheden in overeenstemming met de uitgangspunten van het uitgevoerde akoestisch onderzoek. Om een bepaalde mate van doorzichten te waarborgen én het uitsluitend gebruik van deze gronden als tuin te regelen, worden de gronden hier bestemd als 'Tuin - Landschappelijk'. Dit heeft mede tot gevolg dat voorkomen wordt dat de Jachthaven als gevolg van vergunningsvrije bouwwerken ten behoeve van bewoning wordt belemmerd in haar bedrijfsvoering. Op deze gronden mogen enkel erfarscheidingen gebouwd worden. Daarnaast wordt in de regels bepaald dat “Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 behorende bij bijlage II van het Besluit omgevingsrecht voor zover het gaat om voor bewoning gebruikte bijbehorende bouwwerken.“ Hiermee is vergunningsvrij bouwen uitgesloten.

Er kan, inclusief deze aanvullende bepaling, gemotiveerd worden afgeweken van de richtafstand. De Jachthaven zal niet in zijn bedrijfsvoering worden belemmerd. Derhalve zal in het plangebied sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling vormt geen belemmering voor de omliggende functies van de projectlocatie. Middels onderzoek is aangetoond dat gemotiveerd kan worden afgeweken van de richtafstand die geldt voor de jachthaven. De jachthaven zal niet beperkt worden in zijn bedrijfsvoering en eveneens is sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woning.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Luchtkwaliteit

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.


Relatie tot ontwikkeling

In onderhavig geval is sprake van de realisatie van één woning, waardoor de grenswaarde van 3% niet overschreden zal worden. Het project draagt daarmee niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Goed woon- en leefklimaat
Op www.atlasleefomgeving.nl/kaarten (geraadpleegd op 9 december 2019) is te zien dat ter plaatse van de projectlocatie de grootschalige achtergrondconcentraties in 2017 van fijnstof PM10 17,3 µg/m3, van fijnstof PM2,5 10,3µg/m3 en van stikstofdioxide NO2 16,8 µg/m3 zijn. De grenswaarde voor toetsing voor stikstofdioxide NO2 is 40 µg/m3, voor fijnstof PM10 is 40 µg/m3 en voor fijnstof PM2,5 is 25 µg/m3 de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie. Wanneer de maximale bijdrage van het extra verkeer hierbij wordt opgeteld, zal de concentraties van zowel fijn stof als stikstofdioxide ruim onder de grenswaarden blijven.

Conclusie

Het milieuaspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.

4.10 Natuur

Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

Wet natuurbescherming

Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. Daarnaast kan de provincie ervoor kiezen om een gebied aan te wijzen als bijzonder nationaal natuurgebied- of landschap of als Natuurnetwerk Nederland (NNN). Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Natuurnetwerk Nederland

Het natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'. Afhankelijk van de provincie kan dit ook gelden voor projectgebieden in de nabijheid van het NNN.

Relatie tot ontwikkeling

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door Van der Goes & Groot een ecologische quickscan, een nader onderzoek naar de ringslang en een Aerius-berekening uitgevoerd naar de effecten van het plan op beschermde soorten en gebieden. De rapportages van Van der Goes & Groot is bijgevoegd in de bijlagen van deze toelichting (bijlage 4, 5 en 6. De resultaten worden hieronder per onderdeel beschreven.

Soortenbescherming

Het onderzoeksgebied is in potentie geschikt voor beschermde soorten amfibieën, reptielen, vogels, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen.

  • Gezien de uitgevoerde toetsing, kunnen van de amfibieën en grondgebonden zoogdieren alleen ‘vrijgestelde’ soorten aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte ‘vrijgestelde’ soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan.
  • Het plangebied biedt potentieel leefgebied voor de Ringslang. Omdat voorkomen en negatieve effecten door de werkzaamheden niet uitgesloten zijn, is onderzoek naar voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze soorten noodzakelijk. Wordt de soort tijdens de veldinventarisatie volgens landelijk geldende richtlijnen, protocollen, soortstandaarden en/of kennisdocumenten aangetroffen, dan dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven.
  • In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli.
  • Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door vogels met jaarrond beschermde nesten (Huismus), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vogels kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
  • Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
  • Het plangebied kan gebruikt worden als (klein) onderdeel van een vliegroute door vleermuizen. Vooral tijdens de aanlegfase zijn veranderingen aan de orde. De aard van het plangebied zal echter tijdens de aanleg maar ook later niet dusdanig veranderen dat negatieve gevolgen worden verwacht.

Gebiedsbescherming o.b.v. ecologische quickscan

Het plangebied ligt op ongeveer twee kilometer afstand van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied "Botshol". Het Natura 2000-gebied de "Oostelijke Vechtplassen" liggen op meer dan drie kilometer afstand van het plangebied. Gezien de afstand en de uit te voeren werkzaamheden worden op voorhand geen directe negatieve gevolgen verwacht van de plannen zoals licht, geluid of optische verstoring. Er hoeft hiernaar geen nadere toetsing uitgevoerd te worden.

De voorgenomen ontwikkeling kan wel (extra) uitstoot van stikstof veroorzaken. Derhalve is door Van der Goes & Groot een Aerius-berekening uitgevoerd voor de aanleg- en gebruikfase van het plan.

Nader onderzoek ringslang

Door Van der Goes & Groot is een nader onderzoek naar de ringslang uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd conform de door RAVON (Reptielen, Amfibieën en Vissen Onderzoek Nederland) aanbevolen onderzoeksopzet. Het accent van het onderzoek heeft gelegen op het waarnemen van Ringslangen en het onderzoeken van aanwezigheid van potentieel zomerbiotoop, winterbiotoop en potentiele eiafzetplaatsen van de Ringslang.

In de periode mei - juli zijn drie bezoeken uitgevoerd in het zomerbiotoop, namelijk op 26 mei, 24 juni en 13 juli 2020. Dit onderzoek is met name uitgevoerd op warme dagen na een koudere periode. Bij dit onderzoek gaat het om het waarnemen van Ringslangen die zich opwarmen in de zon. De dagen waarop het onderzoek is uitgevoerd waren dan ook zonnige dagen zonder dat de temperatuur al te snel opliep. Omdat de slangen tijdens dergelijke weersomstandigheden dan wat meer tijd nodig hebben om het lichaam op temperatuur te krijgen, zijn ze relatief lang waarneembaar. Later in het jaar als de omgevingstemperatuur snel oploopt verdwijnen Ringslangen al snel in de vegetatie.

De methode om Ringslangen te zoeken bestaat uit het voorzichtig naderen van open plaatsen tussen ruigtekruidenvegetatie, open plekken op of nabij riethopen of opgeslagen materialen, laag gemaaide wegbermen en/of tussen de basaltblokken langs een dijk. Op deze manier is de trefkans van Ringslangen tijdens hun opwarmperiode hoog en kan men ze karteren.

Tijdens de drie afzonderlijke veldbezoeken werden in het plangebied geen Ringslangen aangetroffen. Ook zijn geen geschikte broeihopen aangetroffen die kunnen dienen als eiafzetplaatsen. Vanwege het ontbreken van verblijfplaatsen van Ringslangen en/of andere beschermde gebruiksfuncties die in betekenende mate worden aangetast, is het niet nodig om voor deze soort ontheffing aan te vragen in het kader van Wnb.

Aeriusberekening

Om depositie van het project te berekenen wordt de meest recente versie van de rekentool ‘Aerius’ (Aerius_2019) gebruikt. In de berekening wordt de projectbijdrage op concrete rekenpunten exact berekend waarbij ook vegetaties of Natura 2000-gebieden op meer dan 3 km afstand betrokken worden. De depositie op de meest nabijgelegen ‘stikstofgevoelige habitattypen’ (zoals gedefinieerd in Aerius) wordt doorgerekend om te onderzoeken of deze hoger is dan 0,00. Als de projectbijdrage hoger is dan een berekende 0,00 mol/ha/jaar zijn mogelijk gevolgen te verwachten.

Bij de berekening van stikstofemissie zijn twee fasen te onderscheiden, de aanlegfase (bouw) en de gebruik fase (gebruik ontwikkelde gebied na afloop van de bouwfase inclusief aantrekking verkeer e.d.). De situatie met de grootste stikstofemissie/depositie is uiteindelijk bepalend voor de gevolgen voor de Natura 2000-gebieden. Aanleg en gebruik komen niet naast elkaar voor. In deze berekening zullen beide fases berekend worden. De situatie met de hoogste projectbijdrage is bepalend voor de te verwachten gevolgen op Natura 2000-gebieden.

Voor de berekening zijn de effecten ingeschat op de meest dichtbij zijnde stikstofgevoelige habitattypen. Het betreft diverse aangewezen (en in rekentool Aerius aangegeven) habitattypen in Botshol.

Uit de Aeriusberekening blijkt dat de maximale projectbijdrage van de aanleg en het gebruik van het gebouw 0,00 mol/ha/jaar op de meest dichtbijzijnde stikstofgevoelige habitattypen bedraagt. De stikstofdepositie die uitvoering van de plannen zal veroorzaken vormt een zodanig gering percentage van de kritische depositiewaarde van de meest kritische ter plaatse voorkomende stikstofgevoelige habitattypen, dat er ecologisch gezien geen zichtbare of meetbare effecten zullen optreden en er zeker geen sprake is van significante gevolgen waardoor de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden in gevaar zouden kunnen komen.

De hoogste bijdrage van het project betreft de tijdelijke inzet en het tijdelijke effect van mobiele werktuigen. Deze tijdelijke effecten zijn vaak gemakkelijker op te vangen zijn door de natuurlijke fluctuaties binnen het natuurgebied of eventueel herstelbeheer, dan effecten van permanente activiteiten.

Conclusie

Het aspect natuur staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.11 Milieueffectrapportage

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieube-heer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Relatie tot ontwikkeling

Het beoogde plan behelst de realisatie van één woning. Omdat de realisatie van een woning aangemerkt kan worden als een activiteit als bedoeld in kolom 1, categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. (stedelijk ontwikkelingsproject), maar ruim onder de daarvoor gestelde drempelwaarden valt, is volledigheidshalve een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in een aanmeldnotitie.

Aanmeldnotitie en m.e.r.-beoordelingsbesluit

Op 19 november 2020 is deze aanmeldnotitie ingediend bij het bevoegd gezag ten behoeve van de beoogde ontwikkeling. Het bevoegd gezag heeft op XXX bepaald dat, een milieueffectrapportage gelet op de aard en omvang van het project en de daarmee gepaard gaande milieugevolgen, niet nodig is en dat kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. De hiertoe opgestelde aanmeldnotitie van 19 november 2020 is opgenomen in bijlage 7 van deze toelichting.

Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten

5.1 Inleiding

De regels en de plankaart vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend, maar bevat een uitleg van de aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende gedachten en onderzoeken die hebben geleid tot de gewenste ontwikkeling binnen het plangebied.

Op de bij het bestemmingsplan behorende plankaart met het Plan identificatie nummer: NL.IMRO.0736.BPP049bzuwe127a-va01 zijn alle noodzakelijke gegevens ingetekend. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Tuin - Landschappelijk', 'Water' en 'Wonen' opgenomen. De bestemming wordt op de verbeelding zichtbaar gemaakt door middel van een kleur. Deze op de verbeelding ingetekende bestemming is gekoppeld aan een artikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze de gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden.

5.2 Planopzet

Het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en uit de regels. Deze elementen zijn direct bindend en vormen o.a. de toetsingsgrond voor een aanvraag om omgevingsvergunning. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van de onderhavige toelichting, die niet bindend is.

Bij het opstellen van de regels is rekening gehouden met de Wet ruimtelijke ordening. Om te voorkomen dat de planregels niet mogelijk maken wat achteraf gezien toch eigenlijk wel aanvaardbaar is bevat het bestemmingsplan de nodige flexibiliteit. Denk hierbij aan de mogelijkheid voor het college van burgemeester en wethouders om 10% af te wijken van genoemde hoogtematen. Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2012.

Leeswijzer bestemmingsregels
De bestemmingsregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.In de inleidende regels zijn in Artikel 1 de definities van de verschillende in het bestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen en in Artikel 2 de wijze van meten. De wijze van meten geeft aan hoe de oppervlakte, inhoud, goothoogte, nokhoogte e.d. van een bouwwerk moet worden bepaald. Deze regels zijn noodzakelijk voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregels. Het tweede hoofdstuk bevat de bestemmingsregels voor de bestemmingen 'Tuin - Landschappelijk', 'Water' en 'Wonen'. In deze regels zijn het toelaatbare gebruik van gronden en bouwwerken aangegeven en zijn diverse bepalingen inzake het bouwen opgenomen. Hieronder worden de bestemmingen van een nadere toelichting voorzien.

'Tuin - Landschappelijk'

Om de openheid en de doorzichten richting de Vinkeveense Plassen mede te beschermen is op de gronden met de bestemming 'Tuin - Landschappelijk' een specifieke tuinbestemming opgenomen, waarmee wel het gebruik als zodanig wordt toegestaan, maar waarmee bebouwing tegelijkertijd slechts zeer beperkt mogelijk wordt gemaakt. In de bouwregels is bepaald dat, met uitzondering van erfafscheidingen, geen bouwwerken zijn toegestaan. Omdat bebouwing slechts in beperkte mate is toegestaan, is in de betreffende bestemming ook vastgelegd dat deze gronden niet als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht aangemerkt kunnen worden. Vergunningvrij bouwen is daarmee niet toegestaan.

'Water'

De gronden waar de aan te leggen watergang is beoogd, de bestaande watergang aan de zijde van de Baambrugse Zuwe is gelegen en het deel van de Vinkeveense Plassen dat gelegen is in het plangebied zijn bestemd als 'Water'. Binnen deze bestemming zijn slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van 1,50 m toegestaan. Voor bruggen zijn aanvullende voorwaarden opgenomen.

'Wonen'

De bestemming 'Wonen' is opgenomen ten behoeve van de realisatie van één nieuwe woning, inclusief tuin, bijgebouw(en), botenhuis en verharding. Het hoofdgebouw mag enkel worden gebouwd binnen het aangegeven bouwvlak en mag niet over een oppervlakte groter dan 200 m2 worden gebouwd. De maximum goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw is middels een aanduiding op de verbeelding aangegeven.

In de bouwregels zijn ook nog enkele regelingen opgenomen ten aanzien van dakkapellen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken. Voor de twee laatstgenoemden geldt, dat deze zowel binnen als buiten het bouwvlak zijn toegestaan.

Tot slot is in de bestemming 'Wonen' een voorwaardelijke verplichting opgenomen, welke tot doel heeft dat het gebruik van de woning uitsluitend is toegestaan indien de voor 'Water' aangewezen gronden binnen een jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan ingericht zijn en in stand gehouden worden.

Overige regels
Het derde hoofdstuk bevat algemene regels die gelden voor alle in het plangebied voorkomende bestemmingen. De antidubbeltelregel (Artikel6) is opgenomen conform artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening. In Artikel 7 en Artikel 8 zijn de voor het plan geldende algemene bouwregels en gebruiksregels opgenomen. Deze bepalingen gelden voor alle in het plan opgenomen bestemmingen. Artikel 9 bevat de algemene afwijkingsregels. Daarnaast zijn in Artikel 10 de overige regels opgenomen en in Artikel 11 de algemene procedureregels.

In het vierde hoofdstuk zijn de overgangs- en slotregels opgenomen. In dit hoofdstuk is onder andere bepaald hoe om te gaan met het gebruik en het bouwen voor thans nog aanwezige functies die niet in overeenstemming zijn met het plan. Deze regels volgen uit de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In de slotbepaling is aangegeven onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald: het bestemmingsplan 'Baambrugse Zuwe 127A te Vinkeveen'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het plan. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van plankosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van afdeling '6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien: 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is; 2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

In voorliggend plan is op 12 maart 2020 een anterieure overeenkomst gesloten met de ontwikkelaar van de gronden, waardoor de grondexploitatiekosten anderszins verzekerd is.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Informeren omgeving

De voorgenomen ontwikkeling is aan de direct omwonenden van het plangebied gepresenteerd door de initiatiefnemer. Dit betreft de naastgelegen Jachthaven Oldenburger, de bewoners aan de Baambrugse Zuwe 127 A-WS en de bewoners aan de Baambrugse Zuwe 148 te Vinkeveen. Uit de diverse overleggen met de Jachthaven Oldenburger en de gegeven presentatie aan de bewoners van de adressen aan de Baambrugse Zuwe 127 A-WS en 148 blijkt dat er geen bezwaren zijn tegen de voorgenomen ontwikkeling. Naar aanleiding van de overleggen met Jachthaven Oldenburger zijn diverse wijzigingen doorgevoerd in het bestemmingsplan. Daarnaast worden aanvullende privaatrechtelijke afspraken gemaakt. Voor het volledige participatieverslag wordt verwezen naar bijlage 8 van deze toelichting.

Bestuurlijk vooroverleg artikel 3.1.1. Bro
Het conceptbestemmingsplan is toegezonden aan diverse bestuurlijke partners, zoals het waterschap Amstel, Gooi en Vechtstreek (AGV), de Veiligheidsregio Utrecht, de provincie Utrecht en Mooisticht.

De Veiligheidsregio en de provincie Utrecht hebben aangegeven geen aanleiding te hebben om opmerkingen te plaatsen op het conceptbestemmingsplan.

Het waterschap heeft in haar vooroverlegreactie aangegeven in nauw overleg te willen treden met de initiatiefnemer over de aansluiting van de nieuw aan te leggen watergang op het KRW-lichaam de Vinkeveense Plassen. Dit overleg heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2020. De resultaten hiervan zijn verwerkt in paragraaf 4.5 van deze toelichting.

Mooisticht heeft niet van de mogelijkheid gebruik gemaakt een vooroverlegreactie te geven.

Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Ambtshalve wijzigingen

In het bestemmingsplan zijn ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan een drietal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. De ambtshalve wijzigingen zijn terug te vinden in bijlage 9 van deze toelichting.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Ecologische Quickscan

Bijlage 4 Ecologische quickscan

Bijlage 5 Nader Onderzoek Ringslang

Bijlage 5 Nader onderzoek ringslang

Bijlage 6 Aeriusberekening

Bijlage 6 Aeriusberekening

Bijlage 7 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r-beoordeling

Bijlage 7 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r-beoordeling

Bijlage 8 Participatieverslag

Bijlage 8 Participatieverslag

Bijlage 9 Nota Ambtshalve Wijzigingen

Bijlage 9 Nota ambtshalve wijzigingen