KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Tuin - Landschappelijk
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologisch Waardevol (Verwachtings)gebied
3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Artikel 13 Algemene Procedureregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
4 Uitvoerbaarheid Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Bodem
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Waterhuishouding
4.8 Ecologie
4.9 Cultureel Erfgoed
4.10 Verkeer En Parkeren
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Wijze Van Bestemmen
6 Economische Uitvoerbaarheid
7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Zienswijzen

Donkereind 24 en 24a, Vinkeveen

Bestemmingsplan - Gemeente De Ronde Venen

Ontwerp op 15-12-2023 - in voorbereiding

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Donkereind 24 en 24a, Vinkeveen met identificatienummer NL.IMRO.0736.BPP062Donkereind24-ow01 van de Gemeente De Ronde Venen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, waaronder tevens wordt verstaan een paardenhouderij en paardenfokkerij en waaronder niet wordt verstaan een manege.

1.6 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.7 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bed en breakfast

een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, zonder verdere aanwezigheid van een eigen keuken ter bereiding van verdere maaltijden.

1.10 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een (agrarisch) bedrijf.

1.11 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts bestemd is voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is.

1.12 beroep en bedrijf aan huis

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten en het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, voor zover voorkomend in ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is dat deze in een woning en bijbehorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend.

1.13 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.17 bij een grondgebonden agrarisch bedrijf behorende gronden

  1. gronden die in eigendom zijn of voor een periode van ten minste 5 jaar gepacht of gehuurd worden en die gelegen zijn binnen de gemeente De Ronde Venen of binnen het grondgebied van de naburige gemeenten. Dit mogen tussentijds wisselende gronden zijn, bepalend is de gezamenlijke oppervlakte die zij gezamenlijk gedurende ten minste 5 jaar omvatten. Bij deze periode van 5 jaar geldt zowel het verleden als de toekomst mee, zolang er sprake is van een aaneengesloten periode van 5 jaar waar ook het moment van toetsing onderdeel van uit maakt.
  2. hiertoe worden niet gerekend: gronden, waarvoor voer- en stro en mestovereenkomsten zijn afgesloten.

1.18 bijgebouw

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, hetzij met het hoofdgebouw verbonden - niet zijnde inpandig - of daarvan vrijstaand, dat door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning niet is toegestaan.

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwperceel (of kavel)

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse.

1.26 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder makelaardij, internetcafé, zonnestudio en bankfiliaal.

1.27 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en waarvan de bestemming die inrichting niet verbiedt.

1.28 extensief recreatief medegebruik

vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen op gronden die bestemd zijn voor een andere hoofdactiviteit en waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarvoor kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 grondgebonden agrarisch bedrijf

agrarische bedrijven waarvan de bedrijfsvoering grotendeels afhankelijk is (weidegang, voedervoorziening, mestafzet e.d.) van het voortbrengend vermogen van de grond die tot dat bedrijf behoort.

1.31 grondgebonden veehouderij

een grondgebonden agrarisch bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren, waaronder tevens wordt verstaan een paardenhouderij en paardenfokkerij en waaronder niet wordt verstaan een manege.

1.32 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.33 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.

1.34 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt hier niet onder verstaan.

1.35 kamerverhuur

het bedrijfsmatig verhuren of het aanbieden van kamers voor bewoning. Hieronder wordt niet verstaan de verhuur door particulieren van maximaal twee kamers in de door hen zelf bewoonde woning.

1.36 kantoor

voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.37 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de aanwezigheid van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de niet-levende en levende natuur (met inbegrip van de mens).

1.38 manege

een bedrijf met een publieksgericht karakter, dat is gericht op het bieden van gelegenheid tot het beoefenen van de paardenspoprt, waaronder begrepen lesgeven, verhuur en het houden van wedstrijden en/of andere hippische evenementen.

1.39 milieuhygiënisch inpasbaar

een ontwikkeling is milieuhygiënisch inpasbaar indien (voor de relevante aspecten) is aangetoond dat:
  1. omliggende functies niet onevenredig in hun gebruiksmogelijkheden worden beperkt;
  2. de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie;
  3. bij het toestaan van nieuwe geurgevoelige functies voldaan wordt aan de wettelijke geurnormen of vastgestelde hogere geurnorm;
  4. bij het toestaan van nieuwe geluidsgevoelige functies voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden of, indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden er wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid hogere waarden Wet geluidhinder en de vastgestelde hogere grenswaarde;
  5. er geen belemmeringen zijn op het gebied van externe veiligheid;
  6. de luchtkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie;
  7. er geen onevenredige lichthinder ontstaat van lichtveroorzaakende functies op lichtgevoelige functies;
  8. er geen sprake is van significant negatief effecten op Natura 2000-gebied(en);
  9. nieuwe functies binnen de ecologische hoofdstructuur niet schadelijk zijn voor het natuurbeheertype ter plaatse;
  10. soorten die op basis van de Wet Natuurbescherming beschermd zijn niet worden aangetast;
  11. de waterhuishouding en waterkwaliteit niet onevenredig verslechteren;
  12. de capaciteit van de omliggende wegen voldoende is voor veilige afwikkeling van de verkeerstoename;
  13. er op eigen terrein voorzien wordt in de parkeerbehoefte.

1.40 nutsvoorziening

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling.

1.41 oever

het droge gedeelte gelegen langs de grens tussen water en land bij het ter plaatse geldende streefpeil. In ieder geval reikend tot de bovenzijde van het schuine talud plus een strook van minimaal 50 centimeter.

1.42 omgevingsvergunning

vergunning als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

1.43 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak en niet meer dan één wand.

1.44 paardenhouderij

een agrarisch bedrijf dat uitsluitend gericht is op het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden.

1.45 peil

  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.46 permanente bewoning

het gebruik van een voor recreatief nachtverblijf bestemd bouwwerk als woonadres, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (Wet GBA), zoals dat geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

1.47 steiger

een bouwwerk, geheel of grotendeels boven het water en meestal langs een oever, dat dient voor het afmeren van schepen, woonschepen of andere vaartuigen en/of andere doeleinden zoals terras.

1.48 voldoende parkeergelegenheid

van voldoende parkeergelegenheid' is sprake als voldaan wordt aan de parkeernormen, zoals neergelegd in het 'Beleidsplan Verkeer 2017-2021' zoals vastgesteld op 24 november 2016. Indien deze regeling wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening.

1.49 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat naar aard, omvang en redelijkerwijs te verwachten continuïteit en gelet op de arbeidsbehoefte als zodanig moet worden aangemerkt; de omvang omvat ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit de verwachten redelijk inkomen.

1.50 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.51 voorgevelrooilijn

de lijn, welke aansluit aan de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de weg heeft.

1.52 wonen

het duurzaam hoofdverblijf houden door een huishouden in een woning of ander daartoe bestemd onderkomen. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.53 woning

een complex van ruimten dat blijkens de indeling en de inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.54 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of vergelijkbare dakconstructies bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte van de betreffende gevel, wordt de goothoogte, druiplijnhoogte of boeiboordhoogte van de dakkapel of de daarmee vergelijkbare constructie als goothoogte aangemerkt.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de bovenkant van de afgewerkte begane grond – mits niet hoger dan 10 cm boven aansluitend maaiveld, dan geldt de onderzijde van de begane grondvloer - de buitenzijde van de gevels (en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Bij (bedrijfs)woningen wordt de kelder niet gerekend tot de inhoud.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. grondgebonden agrarische bedrijven;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': uitsluitend een grondgebonden paardenhouderij voor ten hoogste 20 paarden;
  3. bij een paardenhouderij bijbehorende voorzieningen, zoals kantine, kantoorruimte, opslagruimten, paardenbakken, longeerbakken, stapmolens en mestopslag;
  4. het wonen in een bedrijfswoning;
alsmede voor:
  1. extensief recreatief medegebruik;
  2. behoud, versterking en ontwikkeling van landschapswaarden in de vorm van:
    1. openheid;
    2. verkavelingspatronen;
  3. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende specifieke gebruiksregels:
Bedrijfsvoering
  1. per bouwvlak is ten hoogste 1 agrarisch bedrijf toegestaan;
Beroep of bedrijf aan huis
  1. bij bedrijfswoningen is de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis toegestaan, met inachtneming van het volgende:
    1. de vloeroppervlakte in gebruik voor een beroep of bedrijf aan huis bedraagt ten hoogste 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijbehorende bijgebouwen met een maximum van 50 m²;
    2. het beroep of bedrijf aan huis mag uitsluitend worden uitgeoefend door de bewoner(s) van de betreffende woning;
    3. bedrijfsactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover voorkomend in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat detailhandel, groothandel en horeca zijn uitgesloten;
    4. in afwijking van het bepaalde onder 1 en 3 is horeca in de vorm van een bed en breakfast wel toegestaan met inachtneming van de volgende aanvullende voorwaarden:
      1. de vloeroppervlakte bedraagt ten hoogste 40% van de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bijgebouwen, met een maximum van 100 m²;
      2. een bed en breakfast biedt plaats aan ten hoogste 6 gasten tegelijkertijd.
    5. het uitoefenen van het beroep of bedrijf aan huis mag niet leiden tot een onevenredige verkeers- en parkeerdruk gelet op de capaciteit van de bestaande infrastructuur en parkeervoorzieningen.
Voorwaardelijke verplichting
  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voorwaardelijke verplichting' is het gebruik van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming 'Agrarisch' uitsluitend toegestaan indien:
    1. de beeldkwaliteitsrichtlijnen in acht zijn genomen, conform het als bijlagen bij de regels bijlage 2 bijgevoegde 'Beeldkwaliteitsplan Donkereind 24 - 24a Vinkeveen' en deze nadien als zodanig in stand worden gehouden;
    2. ten hoogste 1 jaar na de ingebruikname van de paardenhouderij uitvoering is gegeven aan de landschapsmaatregelen conform het als bijlagen bij de regels bijlage 2 bijgevoegde 'Beeldkwaliteitsplan Donkereind 24 - 24a Vinkeveen' en deze nadien als zodanig in stand worden gehouden.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Tuin - Landschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - Landschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen;
  2. groen en water;
  3. behoud, versterking en ontwikkeling van landschapswaarden in de vorm van:
    1. openheid;
    2. verkavelingspatronen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van erfafscheidingen, met een bouwhoogte van ten hoogste 1 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen in een woning, niet zijnde een drijvende woning, woongebouw, woonschip of een stacaravan/chalet;
met daarbij behorende:
  1. erven en tuinen;
  2. dakterrassen en balkons;
  3. toegangswegen en -paden;
  4. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologisch Waardevol (Verwachtings)gebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.
De (verwachtings)waarden zijn van uiteenlopende aard en om die reden onderverdeeld in:
  • Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 2b;
  • Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 6.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
    3. aanvragers naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende kunnen aantonen dat er al werkzaamheden tot de betreffende diepte van het bouwplan hebben plaatsgevonden. In dat geval is er geen archeologisch onderzoek meer nodig;
  3. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende situaties:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwplan waarbij geen heiwerkzaamheden plaatsvinden en waarbij de graafwerkzaamheden ten minste één van de onderstaande diepte-, oppervlakte- en lengtematen van de betreffende zone niet overschrijden:
zone dieptemaat oppervlaktemaat lengtemaat
Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem:
categorie 2b 30 cm 100 m² n.v.t.
categorie 6 30 cm 10.000 m² n.v.t.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, en entreeportalen mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers , mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt.

8.2 Ondergrondse ruimten

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen ruimten gelden de volgende bepalingen:
  1. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar in de volgende gevallen:
    1. onder (bedrijfs)woningen of bijgebouwen behorende bij (bedrijfs)woningen, een en ander met dien verstande dat de bouw van ondergrondse ruimten niet toelaatbaar bij recreatiewoningen;
    2. in de vorm van een mestkelder bij agrarische bedrijven;
  2. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan indien de bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding en toegangen zijn gesitueerd aan de van de weg afgekeerde zijden van het gebouw; aan de niet van de weg afgekeerde zijde(n) van het gebouw zijn binnen een strook van 1 m vanuit de bovengrondse voorgevel voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimten toegestaan tot maximaal 25% van de breedte van de desbetreffende gevel.

8.3 Steigers

Met uitzondering van steigers als bedoeld binnen de bestemming Water, zijn steigers uitsluitend toegestaan met inachtneming van het volgende:
  1. per (bedrijfs)woning is ten hoogste 1 steiger toegestaan, met dien verstande dat:
    1. de steiger evenwijdig aan de oever is gebouwd;
    2. de lengte en breedte ten hoogste respectievelijk 6 m en 1,2 m bedragen;
    3. de bouwhoogte ten hoogste het peil bedraagt;
    4. ten hoogste 2 meerpalen zijn toegestaan waarvan de doorsnede ten hoogste 20 cm bedraagt, de bouwhoogte ten hoogste 1 m boven de waterlijn bedraagt en de afstand tot de oever ten hoogste 4,2 m bedraagt.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:
  1. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  4. voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie;
  5. als ligplaats voor woonschepen of recreatiewoonschepen.

9.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:
  1. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
    1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
    2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  2. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, of van bijgebouwen, voor permanente bewoning;
  3. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Maten en bouwgrenzen

Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

10.2 Mansardekap (bedrijfs)woningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in hoofdstuk 2 voorgeschreven hellingshoek voor dakvlakken van een (bedrijfs)woning om daarmee een mansardekap toe te staan voor zover dit landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbaar is.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

11.2 Waarde archeologie

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

12.2 Parkeren

Artikel 13 Algemene Procedureregels

13.1 Procedure bij nadere eisen

Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet eerder genomen dan het moment nadat belanghebbenden gedurende twee weken, na publicatie van het voornemen tot het stellen van nadere eisen in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij het college van burgemeester en wethouders in te dienen.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %;
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Donkereind 24 en 24a, Vinkeveen'

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemers hebben het voornemen om op de locatie Donkereind 24 in Vinkeveen een grondgebonden paardenhouderij te realiseren. Deze ontwikkeling past niet binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan '1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003' (vastgesteld op 15 juni 2009), waarin de gronden deels een glastuinbouw- en deels een agrarische bestemming hebben. In maart 2021 is hiervoor een Ruimtelijke verkenning bij de gemeente De Ronde Venen ingediend. Die hebben in de mail van 8 december 2021 te kennen gegeven dat gemeente en provincie een positieve grondhouding hebben, maar dat een ‘ruimtelijke onderbouwing light’ nodig is alvorens de gemeente een definitief standpunt inneemt. Deze onderbouwing is opgesteld en ingediend bij de gemeente, waarop de gemeente op 24 mei 2022 kenbaar heeft gemaakt dat het planinitiatief in de voorgestelde vorm niet haalbaar is.
Vervolgens heeft de initiatiefnemer met de gemeente enkele gesprekken gevoerd en zijn de plannen aangepast. Hierop heeft het college op 13 december 2022, onder voorwaarden, besloten om in te stemmen met de voorgestelde kaders voor planologische medewerking aan de vestiging van een grondgebonden paardenhouderij van maximaal 20 paarden. Om het initiatief mogelijk te maken dient een herzieningen van het bestemmingsplan te worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Tevens wordt de aangrenzende bestaande woning Donkereind 24a in het voorliggende bestemmingsplan meegenomen. Dat geldt ook voor de bedrijfswoning Donkereind 24, waarvoor separaat een aanvraag omgevingsvergunning is ingediend voor nieuwbouw, waarbij op 7 april 2022 een omgevingsvergunning is verleend.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan Donkereind 24/24a in Vinkeveen. De planlocatie ligt in de lintbebouwing van het buurtschap Donkereind, ten zuiden van Vinkeveen en ten oosten van Wilnis en Mijdrecht. Het plangebied is onderdeel van perceel 292 en 293, welke kadastraal bekend zijn onder de kadastrale gemeente Vinkeveen, sectie G. De oppervlakte van het plangebied is circa 23.000 m².
Op onderstaande afbeeldingen is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
afbeelding
Globale ligging plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
afbeelding
Globale begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan '1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003', vastgesteld op 15 juni 2009.
De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weer.
afbeelding
Uitsnede geldend bestemmingsplan '1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003' (plangebied rood omkaderd) (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het noordelijke perceel van het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemmingen 'Glastuinbouw'. Hierbij is ter plaatse van de bestaande bebouwing aan de zijde van Donkereind een bouwvlak aangegeven, onder andere voor een bedrijfswoning die tevens als 'gemeentelijk monument' is aangeduid. Verder is een bouwvlak met een omvang van circa 800 m² aangeduid voor bebouwing en is de bouw van kassen toegestaan tot maximaal 2 hectare per glastuinbouwbedrijf. Op het betreffende perceel gaat het om ten hoogste zo'n 8.000 m² aan kassen. Daarbij is bepaald dat de goothoogte maximaal 4,5 m mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 9 m.
Het zuidelijke perceel in het plangebied heeft de bestemming 'Agrarische doeleinden', bedoeld voor de uitoefening van een bestaand agrarisch bedrijf. Er zijn hier geen bouwmogelijkheden, met uitzondering van teeltondersteunende kassen met een bouwhoogte van maximaal 1,80 m.
Aan de zijde van Donkereind heeft de bestaande woning Donkereind 24a de bestemming 'Woondoeleinden'. Hierbij is een maximum goothoogte van 4 m aangeduid. De woonbestemming loopt in het geldende bestemmingsplan slechts tot aan de achtergevel van de betreffende woning.
Daarnaast beschikt het oostelijke deel van het plangebied in het bestemmingsplan '1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003' over de aanduiding 'terrein van archeologische waarde'. Hier zijn geen grondbewerkingen dieper dan 0,30 meter toegelaten. In dat geval is een omgevingsvergunning vereist en dat geldt ook voor bijvoorbeeld het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden, het bodemverlagen of afgraven van gronden, het omzetten van grasland in bouwland en het aanleggen van boomgaarden e.d.
Voorts geldt het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren analoog', vastgesteld op 28 juni 2018. Met dit paraplubestemmingsplan zijn uniforme bepalingen voor het parkeren vastgesteld. Daarbij moet worden voldaan worden aan de parkeernormen, zoals neergelegd in het 'Beleidsplan Verkeer 2017-2021', dan wel de herziening hier van.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 volgt allereerst een planbeschrijving van de huidige situatie met vervolgens een beschrijving van de voorziene ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief getoetst aan het geldend ruimtelijk beleid op verschillende schaalniveaus. In hoofdstuk 4 wordt het initiatief getoetst op inpasbaarheid en uitvoerbaarheid aan de hand van de verschillende omgevingsaspecten. De juridische toelichting wordt gegeven in hoofdstuk 5, waarna de economische uitvoerbaarheid komt aan de orde in hoofdstuk 6 en de maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 7 wordt belicht.

2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

Het plangebied is gelegen in de lintbebouwing aan het Donkereind, nabij de kruising met de Uitweg en de Ter Aase Zuwe. Het bebouwingslint Donkereind/Demmerik doorsnijdt de polder Groot Wilnis-Vinkeveen. Het lint is noord-zuid gericht en verbindt de buurtschappen Donkereind en Demmerik met Vinkeveen. Er is hier sprake van verspreid liggende bebouwing, voornamelijk woningen, soms in combinatie met bedrijvigheid en agrarische bedrijven, met een wisselend karakter.
Onderhavig initiatief doet zich voor in een compact bebouwingscluster aan de westzijde van Donkereind, terwijl het aan de oostzijde hier juist wat opener is, met ook onbebouwde kavels die voor contact met het open landschap zorgen. Ten noorden van het plangebied is sprake van een besloten, bebost perceel., terwijl het naar het zuiden juist een open weidegebied is achter het bebouwingslint van Donkereind.
afbeelding
Analyse bestaande situatie (bron: Beeldkwaliteitsplan, Buro SRO d.d. 21-09-2023)
Binnen het plangebied is de bestaande woning (Donkereind 24a) van initiatiefnemers aanwezig. Hiervoor is op 25 mei 2021 een omgevingsvergunning verleend voor een woning met een maximale inhoudsmaat van 1.100 m³. De voormalige bedrijfswoning (Donkereind 24) is gesloopt, waarbij de monumentstatus is komen te vervallen. Voor de nieuwbouw van de bedrijfswoning is op 7 april 2022 een omgevingsvergunning verleend.
afbeelding
Bestaande situatie woning Donkereind 24a (bron: initiatiefnemer, februari 2023)
afbeelding
Aanzichten nieuwe bedrijfswoning Donkereind 24 (bron: Architectenbureau H.W. van der Laan, d.d. 15-11-2021)
Verder bestaat het plangebied uit twee stroken land. Voorheen waren hier bebouwing en kassen aanwezig, maar in de huidige situatie is het onbebouwd en braakliggend. Ook overbodige terreinverhardingen zijn verwijderd.
Direct achter Donkereind 22a is een schuur aanwezig met een oppervlakte van ongeveer 90 m², die vooral voor opslag wordt gebruikt.
De navolgende afbeelding geeft de bestaande situatie weer.
afbeelding
Luchtfoto plangebied, onbebouwd en braakliggend achterterrein (bron: google.nl/maps)

2.2 Toekomstige Situatie

De initiatiefnemer heeft het voornemen om een kleinschalige paardenhouderij met bijbehorende voorzieningen op het terrein te realiseren. Het betreft een grondgebonden agrarische activiteit, passend in het aanwezige agrarische landschap. Het doel is om ter plaatse maximaal 20 paarden te houden. De paarden worden veelal in Spanje ingekocht, op deze locatie verder getraind en daarna weer doorverkocht. Beoogd wordt om meerdere paarden per jaar te verkopen: zie ook het als bijlagen bij toelichting, bijlage 1, bijgevoegde Businessplan d.d. 9 november 2022.
Het betreft een grondgebonden bedrijf, waarvan de bedrijfsvoering grotendeels afhankelijk is (weidegang, voedervoorziening, mestafzet e.d.) van het voortbrengend vermogen van de grond die tot het bedrijf behoort. Voor de beoogde 20 paarden komt dat neer op een omvang van ruim 6 hectare, om te voldoen aan de eis ten aanzien van grondgebondenheid. Hieraan wordt in het voorliggende geval voldaan: er zijn twee aangrenzende percelen aan Donkereind aangekocht.
Stedenbouwkundige inpassing
Onderhavig initiatief doet zich voor in een compact bebouwingscluster aan de westzijde van Donkereind. De bestaande en vergunde woningen in het plangebied (Donkereind 24 en 24A) passen qua maat en schaal prima in dit cluster. Tussen de beide woningen en tussen de twee langgerekte kavels van het plangebied, is een brede grillige sloot aanwezig, die voor contact vanuit het lint met het achterliggende agrarische gebied zorgt. In de nieuwe situatie blijft deze sloot behouden en daarmee ook het doorzicht. Dat geldt ook voor de sloten aan de noordrand en de zuidzijde van het plangebied.
In de nieuwe opzet wordt de noordelijke kavel benut voor de bebouwing en voorzieningen behorende bij de beoogde paardenhouderij. Enerzijds wordt daarmee voortgeborduurd op de oude situatie, waar hier eerst kassen aanwezig waren. Anderzijds sluit het aan bij de beslotenheid van het perceel direct ten noorden van het plangebied; de bestaande bosschage). Hiermee vormt dit een passende overgangszone naar het open weidegebied ten zuiden van het plangebied, waarvan ook de zuidelijke kavel deel uitmaakt.
afbeelding
Landschappelijke zonering (bron: Dolmans Landscaping Group, september 2023)
Bebouwing
Het plangebied wordt hoogwaardig ingericht met een representatieve stal met meerdere paardenboxen, een rijbak en enkele bijbehorende ruimten, zoals een kantine, kantoorruimte en opslag voor hooi en materiaal. Er worden twee aan elkaar geschakelde gebouwen als hoofdgebouw voorzien. Het voorste gebouw dat is beoogd herbergt 20 paardenboxen en diverse bijbehorende ruimten, zoals hooi- en stroopslag, kantine en zadelkamer. Dit gebouw krijgt een footprint van circa 46 x 18 meter en een forse dakoverstek. In het achterste gebouw is een rijbak voorzien. Dit gebouw krijgt een footprint van circa 66 x 21 meter. Beide gebouwen worden aan elkaar geschakeld met een lagere passage waarin ook 4 poetsplaatsen zijn opgenomen.
afbeelding
Impressie plattegrond en zuidgevel (bron: Architekten- en ingenieursburo H.W. van der Laan, 05-09-2023)
Inrichting
Het gebouw komt op de noordelijke kavelslag te staan, op een ruime afstand van de lintpercelen. De ruimte tussen het gebouw en de lintpercelen komt daarbij in gebruik voor de ontsluiting, bevoorrading en het parkeren, voor een longeerbak/ stapmolen en voor groen. De bestaande schuur direct achter Donkereind 22a, in de noordoosthoek van het plangebied, blijft behouden en staat aan de rand van deze ruimte. Deze schuur krijgt een algemeen gebruik, waar klanten worden ontvangen, als kantine, maar ook voor opslag.
De zuidelijke kavel wordt teruggebracht naar de oorspronkelijke situatie (weiland). Alle inrichtingselementen worden verwijderd. De kavel wordt ingezaaid als grasland en wordt gebruikt als uitloopgebied voor de paarden. De kavelsloot tussen beide percelen blijft behouden.
De paardenhouderij wordt ontsloten vanaf Donkereind, gebruik makend van de bestaande inrit nabij Donkereind 24.
Woningen Donkereind 24 en 24a
Aan de straatzijde wordt een nieuwe bedrijfswoning (Donkereind 24) gerealiseerd, waarvoor een separaat omgevingsvergunningentraject wordt doorlopen.
De bestaande woning Donkereind 24a maakt eveneens deel uit van het onderhavige bestemmingsplan. Deze woning behoudt de woonbestemming, die aan de achterzijde wordt uitgebreid met een zone voor de bijbehorende tuin, met een diepte van 13 meter gemeten vanaf de achtergevel. Aansluitend wordt een zone met een diepte van 18 meter voorzien van de bestemming 'Tuin - Landschappelijk', die een geleidelijke overgang zal gaan vormen naar het agrarische gebied. Er wordt bijvoorbeeld gedacht aan een schapenweide en een bomengroepje. Dit deel wordt niet aangemerkt als erf in de zin van vergunningsvrij bouwen. Dit wordt ook als zodanig in de regels vastgelegd.
Beeldkwaliteitsplan
Voor de invulling van het plangebied ten aanzien van de sfeer van de bebouwing en de buitenruimte, is een beeldkwaliteitsplan opgesteld door Buro SRO (d.d. 21 september 2023, zie bijlagen bij de regels bijlage 2). In dit beeldkwaliteitsplan staan uitwerkingscriteria voor de inrichting van het plangebied en de te realiseren bebouwing. Samen met het voorliggende bestemmingsplan vormt het beeldkwaliteitsplan het toetsingskader voor door initiatiefnemers in te dienen bouwplannen. Er is hiervoor ook een voorwaardelijke verplichting opgenomen binnen de agrarische bestemming.
De onderstaande afbeelding uit het Beeldkwaliteitsplan geeft de essentie weer van de beoogde situatie.
afbeelding
Landschappelijk inrichtingsschets (bron: Beeldkwaliteitsplan, Buro SRO d.d. 21-09-2023)
Beeldkwaliteit bebouwing
In het Beeldkwaliteitsplan zijn richtlijnen geformuleerd ten aanzien van de plaatsing, oriëntatie, richting en de bouwmassa van de bebouwing. Daarnaast wordt ingegaan op landschappelijke inpassing en op de vormgeving, waarbij uitgegaan wordt van een hoogwaardige, luxe uitstraling, in een materiaaleigen of neutrale rustige kleurstelling.
afbeelding
Referentiebeelden bebouwing (bron: Beeldkwaliteitsplan, Buro SRO d.d.21-09-2023)
Beeldkwaliteit buitenruimte
Voor wat betreft de inrichting van de buitenruimten is er op het perceel, van noord naar zuid, sprake van een geleidelijke overgang van het aangrenzende bosperceel naar het open landschap. Hierbij worden aan de noordzijde bosschages en oeverbeplanting toegepast. Ten zuiden van de paardenhouderij wordt voorzien in een knotwilgenrij en oeverbeplanting, ook als overgang naar het open weidelandschap.
Van oost naar west is sprake van een overgang van de bestaande schuur naar de paardenhouderij met bosschages en hagen die de longeerbak en het parkeren afschermen en een hoogstamboomgaard. Op het meest westelijk deel van het perceel zijn bosschages en een poel voorzien.
afbeelding
Landschappelijk inpassingsplan beoogde situatie (bron: Beeldkwaliteitsplan, Buro SRO d.d. 21-09-2023)

3 Beleidskader

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Doordat voorliggend plan naar aard en omvang beperkt is heeft het geen effecten die van nationaal belang zijn. Wel draagt het plan bij aan de ambitie van het Rijk het landelijk gebied toekomstbestendig te ontwikkelen door een bijdrage te leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016, 1 januari 2017 en 1 december 2020 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die per 1 juli 2017 geldt.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Onderhavige ontwikkeling betreft de oprichting van een grondgebonden paardenhouderij op een locatie waar nu reeds glastuinbouw is toegelaten. Voorts is sprake van de vervanging van een bestaande bedrijfswoning in een bestaand bebouwingslint. Gesteld kan worden dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Gezien het voorgaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht

In de Omgevingsvisie provincie Utrecht is aangegeven dat de ruimte in de provincie beperkt is, terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zon- en windenergie en het verbouwen van voedsel.
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar we voor staan kunnen de provincie niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie en medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van het landelijk gebied. In het landelijk gebied wil de provincie ruimte bieden om de problematiek van de vele vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen aan te pakken. Het voorgenomen initiatief betreft een herontwikkeling met een aan het agrarisch gebied gelieerde functie, op een locatie waar nu glastuinbouw is toegelaten. Het betreft een grondgebonden agrarische activiteit (paardenhouderij), passend in het aanwezige agrarische landschap. De vernieuwing van de bedrijfswoning doet zich voor binnen het bestaande bebouwingslint van Donkereind. Het geheel vormt een kwaliteitsverbetering voor dit deel van de gemeente De Ronde Venen. Dat is ook als zodanig beschreven in het 'Beeldkwaliteitsplan Donkereind 24 - 24a Vinkeveen'. Er is een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voorwaardelijke verplichting' opgenomen, waarmee veiliggesteld is dat de beeldkwaliteitsrichtlijnen uit het beeldkwaliteitsplan in acht worden genomen.
Verder maakt de planlocatie onderdeel uit van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. De omgeving van het plangebied is aangemerkt als agrarisch cultuurlandschap. Voor het agrarisch cultuurlandschap is het beleid gericht op dat cultuurhistorische waarden in samenhang met de kernkwaliteiten van het landschap Groene Hart bij de planontwikkeling een rol spelen. De kernkwaliteiten van het Groene Hart zijn de volgende:
  1. openheid;
  2. (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
  3. landschappelijke diversiteit;
  4. rust & stilte.
Onderhavig plan doet geen afbreuk aan de openheid van het landschap doordat ter plaatse van de beoogde stal reeds glastuinbouw is toegelaten. Verder voegt het initiatief zich in de karakteristieke strokenverkaveling en blijven het doorzicht en weidekarakter behouden. Middels een voorwaardelijke verplichting is geregeld dat ten hoogste 1 jaar na de ingebruikname van de paardenhouderij uitvoering is gegeven aan de landschapsmaatregelen uit het 'Beeldkwaliteitsplan Donkereind 24 - 24a Vinkeveen' en dat deze nadien als zodanig in stand worden gehouden. Het plan is daarmee in lijn met de ambities van de provincie voor het agrarisch cultuurlandschap en het Groene Hart.
Er kan geconcludeerd worden dat het plan in lijn is met de ambities van de Omgevingsvisie provincie Utrecht.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht

In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
Programma's
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie inneemt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
Planspecifiek
Landelijk gebied
Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied volgens de kaart 'landelijk gebied'. In het landelijk gebied is verstedelijking niet toegestaan, tenzij in de verordening anders is bepaald. Van verstedelijking is sprake als een ruimtelijk besluit ten opzichte van het vigerende planologische regime nieuwe mogelijkheden biedt voor vestiging of uitbreiding van stedelijke functies. Woningen en niet-agrarische bedrijven en bedrijfsterreinen zijn volgens de omgevingsverordening voorbeelden van stedelijke functies. Bij het betreffende initiatief is derhalve sprake van verstedelijking. Een uitzondering op het verstedelijkingsverbod is onder andere artikel 9.11. Volgens dit artikel kan in het landelijk gebied op agrarische bedrijfspercelen waar het agrarisch gebruik is beëindigd de bouw van één of meer nieuwe woningen toegestaan worden.
Op basis van het geldende bestemmingsplan is op het noordelijke perceel een glastuinbouwbedrijf toegelaten, waarbij circa 800 m² aan bebouwing en circa 8.000 m² aan kassen zijn toegestaan. De betreffende bebouwing is inmiddels gesloopt en zal plaats maken voor een grondgebonden paardenhouderij met bijbehorende voorzieningen. Daarmee neemt het bebouwd oppervlak aanzienlijk af ten opzichte van de geldende planologische mogelijkheden. Het gaat hier overigens niet om een concentratiegebied glastuinbouw, waardoor het opheffen van de glastuinbouwbestemming een wenselijke ontwikkeling betreft.
In de directe omgeving zijn geen (grootschalige) agrarische bedrijven gevestigd. Het is daarmee uitgesloten dat agrarische bedrijven in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Tevens blijkt uit paragraaf 4.2 dat andere functies niet worden gehinderd.
Gezien het voorgaande wordt er voldaan aan het gestelde in de Interim Omgevingsverordening met betrekking tot verstedelijking in het landelijk gebied.
Cultuurhistorische hoofdstructuur
Door de ligging in de Cultuurhistorische hoofdstructuur mag de ontwikkeling niet leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur. Daarnaast is de ligging in het agrarisch cultuurlandschap reden om de ontwikkeling toe te staan, omdat het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit bijdraagt aan het zichtbaarder maken van de cultuurhistorische waarde van het plangebied. Met het onderhavige initiatief daaraan bijgedragen, doordat het initiatief heeft geleid tot het verwijderen van vervallen kassen en nu ook met het planologisch opheffen van mogelijkheden voor een nieuw glastuinbouwbedrijf. Daarvoor in de plaats komt een zorgvuldig vormgegeven paardenhouderij, waarvoor het 'Beeldkwaliteitsplan Donkereind 24 - 24a Vinkeveen' is opgesteld. In de opgenomen voorwaardelijke verplichting is geregeld dat de beeldkwaliteitsrichtlijnen uit het beeldkwaliteitsplan in acht moeten worden genomen.
De bebouwing en de bijbehorende voorzieningen worden geconcentreerd op de noordelijke kavel van het plangebied, op de kavel waar voorheen ook kassen aanwezig waren en aansluitend aan de beslotenheid van de bestaande bosschage direct ten noorden van het plangebied. De zuidelijke kavel blijft hierbij onbebouwd en wordt opnieuw ingericht als weidegebied. De bestaande sloten worden hierbij gehandhaafd en daarmee ook de zichtlijnen over die sloten. Tevens worden maatregelen voorzien die een bijdrage leveren aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap, zoals diversiteit van oeverzones, de aanleg van een poel en het realiseren van streekeigen beplanting, zoals knotwilgen. In het voorliggende bestemmingsplan is door middel van een voorwaardelijke verplichting geregeld dat uitvoering wordt gegeven aan de landschapsmaatregelen uit het 'Beeldkwaliteitsplan Donkereind 24 - 24a Vinkeveen' en dat deze maatregelen in stand worden gehouden.
Weidevogelkerngebied
Het plangebied is gelegen in het weidevogelkerngebied. In artikel 6.12 Windturbines en zonnevelden binnen weidevogelkerngebieden worden voorwaarden aan ontwikkelingen gesteld. Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen windturbines of zonnevelden gerealiseerd.
Verder zijn weidevogels gebaat bij rust en ruimte en een relatief hoge waterstand op het perceel. Het onderhavige initiatief houdt hiermee rekening, door de bebouwing en voorzieningen van de paardenhouderij te concentreren op de noordelijke kavel, in aansluiting op de beslotenheid van de bestaande bosschage direct ten noorden hiervan. Daarentegen blijft de zuidelijke kavel geheel vrij van bebouwing; hier worden bestaande verhardingen verwijderd en wordt weer in gebruik genomen als weidegebied.
Geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie De Ronde Venen 2030

De Structuurvisie De Ronde Venen 2030 is op 17 oktober 2013 vastgesteld. De structuurvisie gaat er vanuit dat in het jaar 2030 De Ronde Venen een herkenbare uitstraling heeft met een eigen karakter. Inwoners en bezoekers weten wat de gemeente te bieden heeft met haar landschap, dorpen, recreatiegebieden en natuurschoon. Initiatieven worden ondersteund.
In de gemeente De Ronde Venen zijn de volgende beleidsthema's aangemerkt als belangrijke waarden voor het ruimtelijke beleid:
  • leefbaarheid;
  • landschap;
  • lokale economie;
  • duurzaamheid.
Planspecifiek
Op de visiekaart is aangegeven dat het landschapstype waar het plangebied toe behoort het veenweidegebied is. Dit gebied wordt gekenmerkt door de openheid van het landschap, zichtlijnen, verkavelingspatroon, andere cultuurhistorische elementen en aanwezige natuurwaarden. Deze worden tevens beschermd. Er zijn zowel natuur- en landbouwgebieden aanwezig. Het onderhavige initiatief voegt zich in het bestaande patroon, waarbij de zichtlijnen over de bestaande en te handhaven sloten in tact blijven. Daarnaast worden allerlei maatregelen beoogd om de natuurwaarden te versterken, zoals diversiteit in de oeverzones, de aanleg van een poel, het toevoegen van knotwilgen e.d. Dit is ook als zodanig vastgelegd in het 'Beeldkwaliteitsplan Donkereind 24 - 24a Vinkeveen'. Door middel van een voorwaardelijke verplichting is geregeld dat ten hoogste 1 jaar na de ingebruikname van de paardenhouderij uitvoering is gegeven aan de landschapsmaatregelen uit het beeldkwaliteitsplan en dat deze nadien in stand worden gehouden. Hierbij blijft de zuidelijke kavel in het plangebied onbebouwd. Deze krijgt een herinrichting als open weiland, waarbij bestaande verhardingen worden verwijderd.
Op de visiekaart is tevens aangegeven dat het plangebied ligt op een verdedigingslinie van de Oude Hollandse Waterlinie. Er werd gebruik gemaakt van bestaande dijkstructuren, die nu nog zichtbaar zijn in het landschap. Het initiatief voegt zich in het bestaande landschappelijke patroon waarbij de dijkstructuur met voorgenomen ontwikkeling niet negatief wordt beïnvloed.
Er dient geconcludeerd te worden dat het plan in overeenstemming is met de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2 Landschapsnota De Ronde Venen 2030

Het landschap van de Groene Hartgemeente De Ronde Venen wordt gekenmerkt door oude verkavelingspatronen, kleinschalige lintbebouwing en door het landschap lopende rivieren en dijken met in het centrum plassen en legakkers. Daarnaast telt de gemeente zes forten van de Stelling van Amsterdam wat is opgenomen als UNESCO-werelderfgoed. Om de landschappelijke kwaliteiten en cultuurhistorische waarden te behouden en versterken heeft de gemeenteraad van de gemeente De Ronde Venen op 5 juni 2014 de Landschapsnota De Ronde Venen 2030 vastgesteld. In de nota is het beleid omtrent de omgang met landschappelijke waarden beschreven, in de Structuurvisie De Ronde Venen 2030, Economische visie en Recreatievisie zijn de gewenste ontwikkelingen weergegeven.
Het hoofddoel van de Landschapsnota is het creëren van een ruimtelijk toetsingskader voor een zorgvuldige afweging van ruimtelijke initiatieven met landschappelijke impact. Bij deze toetsing dienen initiatiefnemers een stappenplan te doorlopen, de zogenaamde landschapstoets. De Landschapsnota dient primair als uitwerking van het beleid wat is vastgesteld in de Structuurvisie. De Landschapsnota is daarom, net als de Structuurvisie, geldig tot 2030. Elke vijf jaar na de vaststelling van de Landschapsnota vindt een evaluatie plaats.
Landschapsbeleidskaart
Op de landschapsbeleidskaart is opgenomen met welk landschappelijk beleid als onderdeel van het ruimtelijke toetsingskader rekening moet worden gehouden en wat het gevoerde beleid is ter plaatse. Het plangebied van voorliggende ruimtelijke onderbouwing valt onder de beleidsobjecten 'openheid' en 'rationele verkaveling'.
Openheid is het belangrijkste kenmerk van het landschap in De Ronde Venen, vooral dankzij de veeteelt. De landbouw vormt de drager van de kernkwaliteit openheid, die onlosmakelijk verbonden is met het veenweidelandschap en de droogmakerijen. Tussen lijnelementen, zoals water, wegen en dijken, moet de bestaande openheid bewaard blijven.
De verkaveling is van grote invloed op de structuur van het landschap. In de droogmakerijen is sprake van een 'rationele verkaveling', die dateert uit de late 19e en vroege 20e eeuw. De structuur van het landschap wordt bepaald door weg- en erfbeplantingen. De droogmakerijen hebben hun eigen karakter en verschillen in openheid. Dijken begrenzen de ruimte en zijn de plaatsen waarvan de structuur beleefd kan worden. De bestaande rationele verkaveling heeft cultuurhistorische en landschappelijke waarde en dient zoveel mogelijk behouden blijven.
Deelgebiedenkaart en deelgebiedenbeschrijving
Op de deelgebiedenkaart en bijbehorende beschrijvingen is weergegeven welke landschappelijke waarden en kenmerken aanwezig zijn en welk (landschappelijk) beleid uit de Structuurvisie van De Ronde Venen van toepassing is op dit deelgebied. Om de verschillende waarden en visies op het grondgebied van De Ronde Venen te duiden, is het gebied van De Ronde Venen opgedeeld in negen deelgebieden.
Planspecifiek
Het plangebied heeft volgens de landschapbeleidskaart een middeleeuwse verkaveling en is aangemerkt als een gebied waar openheid van belang is. Bij de middeleeuwse verkaveling dient de bestaande verkaveling en het bestaande slotenpatroon behouden te blijven. Bij het voorgenomen plan is dat het geval, waarbij het onderhavige initiatief gepaard is gegaan met het verwijderen van vervallen bebouwing, het opheffen van de planologische mogelijkheden voor de vestiging van een nieuw glastuinbouwbedrijf en met het behoud van zichtlijnen over de bestaande sloten. Bovendien is in het bestemmingsplan geregeld dat de bebouwing en de bijbehorende voorzieningen van de grondgebonden paardenhouderij geconcentreerd worden op de noordelijke kavel in het plangebied. De zuidelijke kavel blijft onbebouwd: een open weiland, waar bestaande verhardingen worden verwijderd. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarbij is geregeld dat uitvoering wordt gegeven aan de landschapsmaatregelen uit het 'Beeldkwaliteitsplan Donkereind 24 - 24a Vinkeveen' en dat deze nadien in stand worden gehouden.
Op de deelgebiedenkaart behoort het plangebied tot het landschapstype en gebruik 'Veen: landbouw, natuur (EHS). In de vorige paragraaf is het initiatief gespiegeld aan het gemeentelijk beleid voor dit landschapstype.
Er kan geconcludeerd worden dat het plan in lijn is met de Landschapsnota van de gemeente De Ronde Venen.

3.3.3 Woonvisie De Ronde Venen

Op 29 juni 2017 is de 'Woonvisie 2025' vastgesteld door de raad van gemeente De Ronde Venen. Op 5 maart 2020 is de '1e wijziging Woonvisie 2025' vastgesteld door de gemeenteraad. In deze visie geeft de gemeente aan wat ervoor nodig is om een vitale gemeente te blijven. Een vitale gemeente heeft een bevolking die op peil blijft, met een gezonde samenstelling van jong en oud. Daarbij wil de gemeente De Ronde Venen voor haar inwoners een duurzame gemeente zijn, ook op het gebied van wonen.
Planspecifiek:
Er worden geen extra nieuwe (bedrijfs-)woningen mogelijk gemaakt met het onderhavige initiatief. Daarmee is er geen relatie met de gemeentelijke Woonvisie.

4 Uitvoerbaarheid Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het voorliggende plan bevat namelijk wel activiteiten uit kolom 1 van het Besluit m.e.r.
Een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals het realiseren van (bedrijfs-)woningen, staat vermeld als activiteit op de zogenaamde D-lijst (D11.2) van het Besluit milieueffectrapportage. Bij een ontwikkeling van 2.000 of meer woningen is het verplicht een m.e.r. op te stellen. Het voorgenomen plan is niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling, omdat het gaat om het toekennen van een bestemming aan twee reeds vergunde (bedrijfs-)woningen gaat.
Het voorliggende plan ziet hoofdzakelijk toe op het oprichten van een paardenhouderij. De oprichting van een paardenhouderij is opgenomen in categorie 14 onder 12 onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage; 100 stuks paarden of pony's (Rav cat. K.1 en K.3), waarbij het aantal bijbehorende dieren in opfok jonger dan 3 jaar niet wordt meegeteld (Rav cat. K.2 en K.4). Er wordt in het onderhavige initiatief uitgegaan van maximaal 20 paarden, waarmee het voorliggende plan ruim onder de genoemde grenswaarde blijft. Dit betekent dat er volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Voor de voorliggende ontwikkeling wordt tevens een ontheffing aangevraagd in het kader van de Wet natuurbeheer. In de in te dienen aanvraag en meer specifiek in de berekeningen voor de emissie van stikstof is rekening gehouden met de (gedeeltelijke) bedrijfsbeëindiging aan Burgemeester Padmosweg 147 te Wilnis. Dit wordt gezien als externe saldering.
Een externe salderingsmaatregel is een mitigerende maatregel die alleen in een passende beoordeling (en niet in een voortoets) mag worden betrokken. In dit geval is sprake van een externe salderingsmaatregel (vgl. ABRvS 19 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1054) en moet een passende beoordeling worden gemaakt. Als een passende beoordeling voor een bestemmingsplan opgesteld wordt, geldt als hoofdregel dat er ook een plan-milieueffectrapportage (plan-mer) moet worden opgesteld. Artikel 7.2a lid 2 van de Wmb bepaalt echter dat er categorieën kunnen worden aangewezen waarbij de verplichting tot het opstellen van een m.e.r. niet geldt.
Uit artikel 3 lid 1 van het Besluit m.e.r. volgt de uitzondering voor de verplichting tot het maken van een m.e.r. voor lokale (gemeentelijke) plannen die het gebruik bepalen van ‘kleine gebieden’ (lid 1 sub a) en voor ‘kleine wijzigingen’ (lid 1 sub b). Voor die plannen kan in eerste instantie worden volstaan met een m.e.r.-beoordeling.
Er zijn enkele voorwaarden om gebruik te mogen maken van de uitzondering voor ‘kleine gebieden’. Ten eerste moet het gaan om een plan waarvoor een bestuursorgaan van de gemeente het bevoegde gezag is. Daaraan wordt in dit geval voldaan. Ten tweede moet het gaan om een (plan)gebied dat in verhouding tot het totale grondgebied van het bevoegd gezag (gemeentelijk grondgebied) klein is. Over de vraag wat onder ‘kleine gebieden’ moet worden verstaan is al rechtspraak en blijkt dat het gaat om projecten die kleiner zijn dan 1% van het totale grondgebied van de betreffende gemeente.
De gemeente De Ronde Venen heeft een totale oppervlakte van 116.98 km². Het plangebied is niet groter is dan 1% van de totale oppervlakte van gemeente De Ronde Venen, daarmee is er sprake van een klein gebied als bedoeld in artikel 3 lid 1 aanhef en onder a Besluit m.e.r.
Gezien het voorgaande bestaat er geen verplichting om een m.e.r. op te stellen en kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.- beoordeling plaatsvinden of er kan direct gekozen worden voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten, waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie, in beeld gebracht in een aanmeldnotitie (Buro SRO, kenmerk: SR230010, d.d. 4 december 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2).
Het bevoegd gezag kan op basis van de aanmeldnotitie een besluit nemen over de uitkomst van de vormvrije m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed leefklimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Werking van de ontwikkeling op de omgeving
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een milieubelastende bestemming, namelijk een nieuwe grondgebonden paardenhouderij mogelijk. Daarom is aan de hand van de bestemmingsplannen '1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003' en 'Buitengebied-West' bepaald of deze milieubelastende activiteit in de omgeving passend is.
De VNG-publicatie stelt dat een gebied gezien kan worden als 'gemengd gebied' indien er sprake is van een matige tot sterke functiemenging. Het plangebied is gelegen aan het Donkereind. De directe omgeving van het plangebied bestaat uit woningen en (agrarische en niet-agrarische) bedrijvigheid. Derhalve is sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Om die reden kan de richtafstand, met uitzondering van het aspect gevaar, met één afstandsstap worden verminderd.
De eisen voor geurhinder als gevolg van het houden van paarden in dierenverblijven zijn gebaseerd op de Wet geurhinder en veehouderij. Het houden van paarden kan namelijk worden aangemerkt als het 'in werking hebben van een veehouderij'. Een paardenhouderij veroorzaakt een zekere geurbelasting.
Voor paardenhouderijen gelden vaste afstanden, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen bedrijven gelegen binnen de bebouwde kom en bedrijven daarbuiten. De voorliggende situatie is buiten de bebouwde kom gelegen. De afstand vanuit het dierenverblijf tot aan een geurgevoelig object dient minimaal 50 meter te zijn buiten de bebouwde kom, gemeten vanuit het emissiepunt van het dierenverblijf. Aanvullend op de afstandseis voor het emissiepunt bepaalt de Wet geurhinder en veehouderij verder dat de afstand van de buitenzijde van het dierenverblijf tot de buitenzijde van het geurgevoelige object ten minste 25 meter bedraagt buiten de bebouwde kom.
Een buitenbak, paddock, stapmolen of longeerbak, maar ook de weide, zijn niet aan te merken als een dierenverblijf, aangezien de dieren hier niet langdurig verblijven. Zo wordt de paddock alleen voorzien van zand, zonder andere voorzieningen waarmee de paddock niet geschikt is als dierenverblijf waar dieren langdurig verblijven.
Gelet op de situering van de stal op het perceel waarin de paarden worden gehouden, het dierenverblijf, namelijk in het midden van het perceel (zoals ook aangegeven in het Beeldkwaliteitsplan en op de verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan), is de afstand ten opzichte van geurgevoelige objecten in de directe omgeving minimaal 100 meter. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand.
Werking van omgeving op de ontwikkeling
Aan het Donkereind is een aantal bedrijven gevestigd. In het geldende bestemmingsplan is hier een maximum categorie van 3A met een richtafstand van 30 m (in gemengd gebied) toegestaan. Het huidig equivalent is milieucategorie 3.1. Voor alle bedrijvigheid wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan, zoals aangegeven in onderstaande tabel.
Activiteit Adres Milieucategorie (maximaal toegestaan) Richtafstand gemengd gebied Minimale afstand tot het plangebied
Bedrijf Donkereind 2, Vinkeveen 3.1 (3A) 30 m 250 m
Bedrijf Donkereind 6, Vinkeveen 3.1 (3A) 30 m 150 m
In de omgeving zijn verder veelal woonpercelen aanwezig, die geen belemmeringen opleveren voor het onderhavige initiatief. Voorts zijn de omliggende gronden bestemd voor 'Agrarische doeleinden', 'Agrarisch met waarden - Natuurwaarden' of 'Agrarisch'. Er worden met het onderhavige bestemmingsplan geen nieuwe gevoelige functies mogelijk gemaakt (het voorliggende bestemmingsplan omvat bestaande (bedrijfs-)woningen). Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit agrarische activiteiten voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Er dient geconcludeerd te worden er geen belemmeringen zijn voor het aspect bedrijven en milieuzonering en het plan op dit onderdeel uitvoerbaar is.

4.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuw geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder mogelijk. Het betreft bestaande (bedrijfs-)woningen. De beoogde paardenhouderij is in het kader van de Wet geluidhinder geen gevoelige functie.
Derhalve is daarvoor geen akoestisch onderzoek nodig en zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geluid.

4.4 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft het toevoegen van een handelsstal ten opzichte van de huidige planologische situatie. Door de extra verkeersbewegingen, op basis van paragraaf 4.10.1 in tee voeren in de NIBM-tool blijkt dat de ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt. Verdere toetsing van het aspect luchtkwaliteit is op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Daarbij zijn er voor paarden geen fijnstof-emissiecijfers en hoeft fijnstof dus niet berekend te worden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas Leefomgeving gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De concentraties over 2022 van stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) bedragen respectievelijk maximaal 12,1 µg/m³ NO2, 15,5 µg/m³ PM10 en 8,3 µg/m³ PM2,5. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden. Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Er zijn gezien het voorgaande geen belemmeringen voor het aspect luchtkwaliteit.

4.5 Bodem

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Het voorliggende plan maakt niet een wijziging naar een gevoeliger bodemgebruik mogelijk. Derhalve hoeft in het kader van het bestemmingsplan geen bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Een dergelijk onderzoek kan wel aan de orde zijn als er ten behoeve van de paardenhouderij in de grond wordt gewerkt of als grond moet worden afgevoerd. Dat komt dan in het kader van de Omgevingsvergunningen nader aan de orde.
Overigens is in februari 2021 een Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de locaties Donkereind 24 en 24a (APS - Milieu B.V., rapport R21-B045). Naar aanleiding daarvan is voor de locatie Donkereind 24 een Verkennend onderzoek asbest NEN5707 uitgevoerd (APS - Milieu B.V., april 2022). In dat verband is geen asbestverdacht materiaal op of in de grond aangetroffen.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.6 Externe Veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Planspecifiek
Op de risicokaart van de Atlas Leefomgeving kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn die in het kader van externe veiligheid van belang zijn. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.
afbeelding
Uitsnede risicokaart (plangebied is zwart omcirkeld) (bron: Atlas Leefomgeving)
Uit de risicokaart is op te maken dat er slechts één risicovolle inrichting in de omgeving van het plangebied aanwezig is. Deze ligt echter op een dusdanig grote afstand (minstens 800 m) dat een beschouwing van het risico niet vereist is, mede gelet op de aard en de omvang van de risicovolle inrichting.
Op circa 750 m ten westen van het plangebied is een buisleiding gelegen. Deze ligt op een dusdanig grote afstand dat een beschouwing van het risico niet vereist is. Er zijn verder geen transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig in de omgeving van het plangebied.
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.7 Waterhuishouding

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Water Programma.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd: vasthouden, bergen en afvoeren en schoonhouden, scheiden en zuiveren.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens het waterschap voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord-Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de Keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder.
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 5.000 m² in landelijk gebied 10% daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg. Ook als de toename van het verhard oppervlak kleiner is dan 1.000 m² geldt er altijd nog een zorgplicht. Deze zorgplicht geldt ook in landelijk gebied als het verhard oppervlak groter is dan 1.000 m² maar kleiner dan 5.000m². De uitvoerende partij moet voorkomen dat de waterhuishouding er niet op achteruit gaat door de aangebrachte wijzigingen.
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Verharding
In de bestaande situatie is het perceelsgedeelte waar de handelsstal is beoogd onverhard. In de beoogde situatie wordt nieuwe bebouwing toegevoegd ook wordt er verharding in het gebied aangelegd. Omdat het oppervlak verharding maximaal met circa 4.000 m² toeneemt en daarmee niet een oppervlakte van 5.000 m² overstijgt, is geen watercompensatie vereist. Wel dient voldaan te worden aan de zorgplicht. In het voorliggende plan wordt hier rekening mee gehouden door het aanbrengen van een poel op het westelijk deel van de noordelijke kavelslag. De poel wordt niet aangesloten op het watersysteem maar kan wel worden aangewend voor de vertraagde afvoer (infiltratie in de bodem) van het hemelwater. Het is tevens voorstelbaar dat een deel van de verharding in het plangebied als halfverharding wordt uitgevoerd, zoals de parkeerplaatsen. Daarnaast zullen de oevers van de noordelijke kavelslag worden aangepast, er wordt lage beschoeiing toegepast met oeverbeplanting. Voor deze werkzaamheden wordt afstemming gezocht met het waterschap en zal een watervergunning aangevraagd worden. In dit kader zal ook nader bekeken worden wat er nog aanvullend aan watercompensatie gedaan moet worden.
Waterafvoer
Het afvalwater van de bestaande (en te vernieuwen) woningen in het plangebied wordt afgevoerd via het gemeentelijk rioolstelsel. Voor wat betreft de hemelwaterafvoer wordt uitgegaan van een (vertraagde) afvoer naar het oppervlaktewater. Er wordt geen gebruik gemaakt uitlogende materialen, zodat de waterkwaliteit als gevolg van het plan niet achteruit gaat en emissies van PAK, lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) naar het oppervlaktewater worden voorkomen. Dit past binnen de ambities zoals weergegeven in het 'Water- en RioleringsPlan De Ronde Venen 2023-2027' (vastgesteld op 26 januari 2023), waarin is aangegeven hoe de gemeente omgaat met de zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater.
Keur en legger
Voor de nieuwbouw kunnen verplichtingen ten aanzien van het onttrekken, lozen, afvoeren en aanvoeren van water (meld- en meetplicht) van toepassing zijn. Het beleid waarop AGV een vergunning kan verlenen ten aanzien van werken en werkzaamheden is vastgelegd in de Beleidsregels Keurvergunningen. Voor het plangebied is de waterlegger van het waterschap geraadpleegd. Het plangebied is niet gelegen binnen de beschermingszone van een primaire of secundaire waterkering. Aanvullende maatregelen zijn dan ook niet vereist.
Conclusie
Gesteld kan worden dat het aspect water geen belemmering zal vormen voor het onderhavige initiatief.

4.8 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Voorliggende ontwikkeling heeft plaats in een plangebied waar sprake is van een braakliggend terrein: alle opstallen zijn al gesloopt. Er worden ook geen bomen of andere opgaande beplanting verwijderd en de sloten worden in tact gelaten. Bovendien is het terreingedeelte waar gebouwd gaat worden opgehoogd, zodat gesteld kan worden dat er geen ecologische waarden in het geding zullen zijn. Om hierover meer zekerheid te verkrijgen wordt nog een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd.
Er zal tijdens de bouw- en inrichtingswerkzaamheden voorzichtig gehandeld worden met aanwezige flora en fauna, conform de algemene zorgplicht uit de Wet natuurbescherming. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De algemene zorgplicht kan gezien worden als fatsoenseis die voor iedereen geldt.
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland en de afstand tot het Natura 2000-gebieden ‘Nieuwkoopse Plassen & De Haeck’ en ‘Oostelijke Vechtplassen’ bedraagt respectievelijk circa 5 en 7,5 km. Directe werking ten aanzien van Natura 2000-gebieden is daarmee uitgesloten. Echter maakt het voorliggende plan een ontwikkeling mogelijk die wel een indirecte werking kan hebben door middel van stikstofdepositie.
Stikstofberekening
Er is een AERIUS-berekening opgesteld om de gevolgen van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in kaart te brengen (Buro SRO in samenwerking met Eminet B.V., d.d. 1 december 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3). De nieuwe bebouwing van de paardenhouderij wordt gasloos uitgevoerd, waardoor voor de gebruiksfase enkel de verkeersgeneratie, de te houden paarden en de landbouwvoertuigen die gebruikt worden voor de bedrijfsvoering relevant zijn voor de stikstofdepositie. In de toekomstige situatie is er sprake van het houden van maximaal 20 paarden. Daarnaast zijn de mobiele werktuigen (landbouwvoertuigen) die gebruikt worden voor de bedrijfsvoering meegenomen. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er in totaal sprake is van NOx emissie van 155,4 kg/j en een NH3 emissie van 100,1 kg/j. Uit de berekening blijkt, door extern te salderen, dat er voor de nieuwe situatie geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn.
Daarnaast is ook de bouwfase relevant voor de stikstofdepositie. Uit de uitgevoerde berekening blijkt dat er geen depositie hoger dan 0,00 mol/ha/j op de omliggende Natura 2000-gebieden is.
Om de stikstofdepositie te compenseren wordt externe saldering als mitigerende maatregel toegepast. Hiertoe wordt een gedeelte van de vergunde stikstofemissie van de saldogever aan Burgemeester Padmosweg 147 in Wilnis ingetrokken. Op deze locatie is een agrarisch bedrijf gevestigd waar rundvee wordt gehouden. Dit bedrijf heeft aangegeven te stoppen en afscheid te nemen van de dieren. Zodoende kan ten hoogste 70% van de stikstofuitstoot gebruikt worden voor een ander bedrijf.
De referentiesituatie van de saldogever is vastgelegd in een milieumelding van 2 mei 2002. De saldogever is een type B-inrichting in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Op 21 november 2023 is via de Activiteitenbesluit Internet Module een melding Activiteitenbesluit milieubeheer gedaan. Daarin is aangegeven dat de activiteiten van de saldogever gedeeltelijk worden gestaakt en de stikstofdepositie die deze activiteit veroorzaakte ten gunste komt van de planlocatie als saldo-ontvanger. Hierdoor is er een directe samenhang tussen de intrekking van de saldogever en natuurtoestemming van de saldo-ontvanger. Deze samenhang wordt ook aangetoond met een overeenkomst tussen de saldogever en de saldo-ontvanger.
De externe saldering als mitigerende maatregel wordt voor de planlocatie vastgelegd in een aan te vragen vergunning Wet natuurbescherming. Hierbij worden de ‘Beleidsregels Salderen provincie Utrecht 2023’ in acht genomen.
Conclusie
Gesteld kan worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect ecologie.

4.9 Cultureel Erfgoed

4.9.1 Cultuurhistorie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
In 2013 is de visie op cultuurhistorie en monumenten ‘Blijvend Vernieuwen’ vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente De Ronde Venen. Aangezien er sindsdien veel is veranderd, is op 27 november 2023 het Beleidskader Cultuurhistorie & Monumenten 2023-2028 'Erfgoed Leeft!' vastgesteld. Dit nieuwe beleidskader speelt in op de betekenis van huidige maatschappelijke uitdagingen zoals het woningtekort, klimaatverandering en bodemdaling op erfgoed. Hierbij ligt de focus op 6 centrale thema's die inwoners belangrijk vinden:
  1. Bijwerken erfgoedregister
  2. Herziening van het subsidiebeleid voor gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden
  3. Toezicht en Handhaving
  4. Beleefbaarheid en cultuureducatie
  5. Erfgoed in transitie
  6. Veranderend landschap en gebruik.
Planspecifiek
De voormalige bedrijfswoning Donkereind 24 was voorheen aangemerkt als gemeentelijk monument. Deze status is met de inmiddels uitgevoerde sloop van het pand verwijderd. Voorts zijn geen rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of anderszins cultuurhistorisch waardevolle monumenten in of nabij het plangebied gelegen.
Het aspect cultuurhistorie vormt daarmee geen belemmering.

4.9.2 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Voor het hele grondgebied van de gemeente De Ronde Venen is een archeologische beleidskaart (Herziening van de archeologische beleidskaart van de gemeente De Ronde Venen 2016, Vestigia BV, V1385, 23 februari 2017) gemaakt. Hierop is te zien waar archeologische waarden in de bodem zitten of verwacht kunnen worden.
Planspecifiek
Het plangebied wordt in het archeologisch beleid van de gemeente De Ronde Venen aangemerkt als een gebied met 'Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 2b' en 'Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 6'. Een uitsnede van de archeologische waarden- en verwachtingskaart is op onderstaande afbeelding weergegeven.
afbeelding
Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingskaart (plangebied zwart omcirkeld)
Voor de geldende verwachtingswaarde is opgenomen dat in de zone nabij Donkereind geen onderzoek nodig is als de verstoring kleiner is dan 100 m² en niet dieper dan 30 cm. Het onderhavige plan voorziet in deze zone in de vernieuwing van de bedrijfswoning, waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend.
De gronden waar de aanpassingen gepland zijn, zoals de oprichting van de paardenstal, hebben een lage archeologische verwachting, waar een vrijstellingsgrens gehanteerd wordt van 10.000 m². Met de beoogde ontwikkelingen wordt deze oppervlaktenorm niet overschreden. Dus is geen archeologisch onderzoek nodig.
Het aspect archeologie zal geen belemmering vormen voor het initiatief. Wel worden de archeologische dubbelbestemmingen opgenomen, ontleend aan het bestemmingsplan 'Buitengebied-West'.

4.10 Verkeer En Parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.

4.10.1 Verkeer

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 van 10 december 2018 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
In het voorgenomen plan zijn twee bestaande woningen (een reguliere woning en een bedrijfswoning) opgenomen. Hierbij wordt uitgegaan van de categorie 'koop, huis, vrijstaand'. Conform het gemeentelijk parkeerbeleid wordt aangesloten op de categorieën 'buitengebied' en 'matig stedelijk'.
Type woning Aantal woningen Gemiddelde verkeersgeneratie per woning Verkeersgeneratie
Koop, huis, vrijstaand 2 8,2 16,4
Totaal 2 - 16,4
Uit de tabel volgt dat de verkeersgeneratie ten gevolge van de woningen gemiddeld 16,4 voertuigbewegingen per etmaal bedraagt, maar het betreft (planologisch) bestaande woningen, dus deze gaan niet gepaard met extra verkeersbewegingen.
In het voorgenomen plan wordt daarnaast een nieuwe grondgebonden paardenhouderij gerealiseerd. Aangezien niet goed kan worden aangesloten bij een van de categorieën uit de CROW publicatie, is door de initiatiefnemer een reële inschatting gemaakt van de verkeersgeneratie van de nieuwe onderneming:
  • 1 x per maand zal er een vrachtwagen komen;
  • 1 x per dag zal er een auto met paardentrailer komen;
  • 2 x per week zal er een bezoeker/koper voor de paarden komen;
  • Op het bedrijf zullen er 3 personeelsleden werkzaam zijn;
Uit bovenstaande informatie volgt een geschatte verkeersgeneratie in de toekomstige situatie die maximaal zal bestaan uit 16 verkeersbewegingen per etmaal. De geschatte verkeersgeneratie is voor middelzwaar verkeer circa 32 verkeersbewegingen per jaar en voor zwaar verkeer circa 22 verkeersbewegingen per jaar. De bestaande infrastructuur is in staat om deze verkeersgeneratie te verwerken. Daarbij dient opgemerkt te worden dat in de voormalige situatie met een glastuinbouwbedrijf eveneens sprake was van een verkeersgeneratie, met een groter aandeel vrachtverkeer, dus daarmee vergeleken wijzigt het verkeersbeeld niet wezenlijk.
Het aspect verkeer zal derhalve geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10.2 Parkeren

Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Beleidsplan Verkeer 2017 - 2021
Het beleidsplan verkeer van de gemeente De Ronde Venen is een afwegingskader om sneller en beter in te spelen op initiatieven van bewoners, ondernemers en andere overheden en ook op de uitvoering van het onderhoud van de gemeentelijke wegen. Het is geen uitgebreide opsomming van verkeerskundige oplossingen voor de nabije toekomst.
Er worden de komende jaren verschillende (woning)bouwprojecten gerealiseerd in de gemeente. Ook worden er binnen bestaande woon- en werkgebieden woningen en voorzieningen gebouwd. Voor nieuwe ontwikkelingen is het belangrijk om parkeernormen vast te stellen, die aansluiten bij het verwachte autogebruik en -bezit.
Parkeernormen hebben een doel: met het stellen van normen en het realiseren van parkeerplaatsen wordt geprobeerd om parkeerproblemen nu en in de toekomst te voorkomen. We ondervinden elke dag de gevolgen van (te) lage parkeernormen: inwoners kunnen hun auto niet kwijt bij hun woning en parkeren soms verkeerd. Hierdoor kan de bereikbaarheid van hulpdiensten ernstig worden belemmerd.
Planspecifiek
In het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren analoog', vastgesteld op 28 juni 2018, is juridisch-planologisch geborgd dat er voldoende parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Dit bestemmingsplan blijft na vaststelling van het voorliggende wijzigingsplan onverminderd van toepassing. In het Beleidsplan Verkeer 2017-2021, waarnaar in het ‘Parapluplan Parkeren analoog’ wordt verwezen, is bepaald dat wat betreft de parkeernormering wordt aangesloten op de CROW-richtlijnen. Het toekomstige bouwplan zal moeten voldoen aan het ‘Parapluplan Parkeren analoog’.
Voor wat betreft de woningen moet uitgegaan worden van 2,4 parkeerplaatsen per woning. Daarbij wordt het gebiedstype 'buitengebied' toegepast en wordt uitgegaan van het gemiddelde van de parkeernorm van 'koop, huis, vrijstaand'.
Het voorgenomen plan voorziet daarnaast in de realisatie van een kleinschalige, grondgebonden paardenhouderij. Hiervoor is echter geen categorie opgenomen in het parkeerbeleid, dus is er een inschatting gemaakt van het aantal bezoekers per etmaal en per week om de parkeerbehoefte in te schatten, zoals weergegeven in de vorige paragraaf. Dat resulteert in de volgende parkeerbehoefte:
  • 3 parkeerplaatsen ten behoeve van het personeel;
  • 2 parkeerplaatsen ten behoeve van bezoekers en overig;
  • 3 parkeerplaatsen ten behoeve van de bedrijfswoning.
De parkeerbehoefte voor de voorgenomen ontwikkeling betreft 8 parkeerplaatsen. In de beoogde situatie is ruimte opgenomen om deze parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren.
Ook bij de bestaande woning Donkereind 24a is voorzien in voldoende parkeergelegenheid: er zijn hier 4 parkeerplaatsen aanwezig, waarmee aan de norm wordt voldaan.
Geconcludeerd wordt dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan
Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.2 Wijze Van Bestemmen

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden uiteengezet. Het voorliggende bestemmingsplan bevat de volgende (dubbel)bestemmingen.
Agrarisch
Het merendeel van de gronden binnen het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch'. De gronden zijn aangeduid met 'paardenhouderij', waarbij hier uitsluitend een grondgebonden paardenhouderij is toegestaan voor ten hoogste 20 paarden. Daarnaast zijn de bijbehorende voorzieningen, zoals een kantine, kantoorruimte en opslagruimten, alsmede paardenbakken, paddocks, longeerbakken, stapmolens en mestopslag toegestaan binnen het bouwvlak, alsmede één bedrijfswoning. Bij de bedrijfswoning is de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis toegestaan.
Voor wat betreft de maatvoeringen, zoals de goot- en bouwhoogte van de bedrijfsbebouwing en de inhoudsmaat en goothoogte van de bedrijfswoning, is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied-West'. Verder is sprake van maatwerk voor de bouwmogelijkheden van de grondgebonden paardenhouderij, een en ander conform het Beeldkwaliteitsplan Donkereind 24 - 24a Vinkeveen d.d. 21 september 2023. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwwerken uitgesloten' zijn geen bouwwerken toegestaan.
Buiten het bouwvlak zijn uitsluitend veekerende afrasteringen en bruggen toegestaan. Er worden verder een afwijkingsmogelijkheid geboden voor schuilstallen en agrarische hulpgebouwen buiten het bouwvlak.
Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarbij bepaald is dat het gebruik van gronden en bouwwerken binnen de bestemming 'Agrarisch' uitsluitend is toegestaan indien de beeldkwaliteitsrichtlijnen uit het 'Beeldkwaliteitsplan Donkereind 24 - 24a Vinkeveen' in acht zijn genomen en in stand worden gehouden. Bovendien is bepaald dat ten hoogste 1 jaar na de ingebruikname van de paardenhouderij uitvoering is gegeven aan de landschapsmaatregelen uit het 'Beeldkwaliteitsplan Donkereind 24 - 24a Vinkeveen' en deze nadien als zodanig in stand worden gehouden.
Tuin - Landschappelijk
Deze gronden met de bestemming 'Tuin - Landschappelijk' zijn bestemd voor tuinen, groen en water en voor het behoud, versterking en ontwikkeling van landschapswaarden in de vorm van openheid en verkavelingspatronen. De regeling is ontleend aan het bestemmingsplan 'Buitengebied-West'. Er zijn uitsluitend erfafscheidingen van ten hoogste 1 meter toegestaan. In de Specifieke gebruiksregels is geregeld dat deze gronden niet worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht.
Wonen
Ook voor wat betreft de woonbestemming is aangesloten op de systematiek van het bestemmingsplan 'Buitengebied-West'. Hierbij wordt binnen het bouwvlak één woning toegestaan, met een maximale inhoudsmaat van het hoofdgebouw van 1.100 m³, conform de verleende omgevingsvergunning. De goothoogte mag, overeenkomstig het geldende bestemmingsplan '1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003', maximaal 4 meter mag bedragen. Voor de bouwhoogte wordt maximaal 9 meter gehanteerd. De betreffende goot- en bouwhoogten van hoofdgebouwen zijn aangeduid op de verbeelding.
Verder gelden de in de gemeente gebruikelijke bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied
Als archeologische waarde zijn de categorieën 2b en 6 van de archeologische beleidskaart overgenomen. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden. Voor de systematiek van de dubbelbestemming is opnieuw aangesloten bij het bestemmingplan ‘Buitengebied-West’.
Algemene regels
Voorwaardelijke verplichting parkeren en laden en lossen
Bij de Overige regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor parkeren en voor laden en lossen. Daarmee is veiliggesteld dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Bovendien is geregeld dat op eigen terrein in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het laden of lossen van goederen.

6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een overeenkomst afgesloten. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld.
Het ruimtelijke plan is hierdoor financieel uitvoerbaar.

7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerp wijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Participatie
De initiatiefnemers hebben het afgelopen anderhalf jaar proactief contact gehouden met de directe buren. In week 48 van 2023 zijn de buren opnieuw geïnformeerd aan de hand van een informatiedocument waarin het initiatief nader wordt toegelicht. Er zijn vier persoonlijke gesprekken gevoerd, waarbij tevens het beeldkwaliteitsplan is getoond. De algemene teneur is dat omwonenden blij zijn geïnformeerd te worden en positief staan ten opzichte van het initiatief. Een verslag van deze participatieronde is bijgevoegd als bijlagen bij toelichting, bijlage 4.

7.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het conceptbestemmingsplan voor vooroverleg toegezonden aan de Provincie Utrecht en het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Binnen de gestelde termijn zijn er reacties binnen gekomen van de Provincie Utrecht en het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Onderstaand zijn de vooroverlegreacties samengevat en van een reactie (in cursief) voorzien .
Provincie Utrecht
1. Extern salderen
In de toelichting op het plan wordt aangegeven de toename van stikstof via ‘extern salderen’ te compenseren. Uit de toelichting blijkt niet hoe dat wordt geregeld. Het verzoek is om aan te tonen hoe extern salderen is geregeld, en dat voldaan wordt aan het hiertoe geldende eisen.
In de Memo van de Aeriusberekeningen is aangegeven hoe wordt voldaan aan de eisen voor het extern salderen. Ook is de toelichting op dit punt aangevuld. Daarnaast wordt hier in de nieuw bijgevoegde Aanmeldnotitie nader op ingegaan.
2. Grondgebondenheid
Aangegeven wordt dat er sprake is van een grondgebonden bedrijf. Met totaal 20 paarden kan binnen het perceel geen sprake zijn van een grondgebonden bedrijf. Onduidelijk is hoe aan de voorwaarde voor grondgebondenheid voldaan kan worden en dat dit ook geborgd is.
Er zal worden voldaan aan de eisen t.a.v. grondgebondenheid, waarbij uitgegaan wordt van , een veebezetting van minimaal 2,5 grootvee-eenheden (GVE) per hectare. Er zijn reeds afspraken gemaakt om elders gronden aan te kopen, waarmee voldaan wordt aan de eisen ten aanzien van grondgebondenheid. De toelichting is op dit punt aangepast, ook is in de regels opgenomen dat het om een grondgebonden paardenhouderij gaat.
3. Paardenbakken
Paardenbakken zijn binnen de (interim)omgevingsverordening enkel binnen het bouwvlak toegestaan. Artikel 3.3.1 ‘paardenbakken buiten bouwvlak’ is hiermee in strijd en dient derhalve ook verwijderd te worden uit de planregels.
Het bestemmingsplan is aangepast: de betreffende bepaling is verwijderd.
4. Aantal paarden
Artikel 3.3.5 ‘vergroting van het aantal paarden’ maakt het mogelijk om onder voorwaarden het aantal paarden te vergroten. Hier ontbreekt minimaal de voorwaarde dat voldaan wordt aan de voorwaarde voor grondgebondenheid. Binnen de provincie is overigens de opvatting dat een vergroting van het aantal dieren op voorhand ongewenst is, in het licht van de stikstof-problematiek. Een ophoging van het aantal dieren zal altijd aan de hieraan gestelde voorwaarden voor stikstofemissie moeten voldoen.
Het bestemmingsplan is aangepast: de betreffende bepaling is verwijderd.
5. Provinciaal beleid
De beleidsmatige verantwoording aan het provinciaal beleid klopt niet. Uitgegaan wordt van toepassing van de Ruimte-voor-ruimte regeling (art. 9.11). Aangezien hier geen sprake is van het beëindigen van de agrarische bedrijfsvoering, maar hier in gewijzigde vorm een vervolg aan wordt gegeven, klopt deze verantwoording niet. Er zal gezocht moeten worden naar een andere verantwoording om strijdigheid met het provinciaal ruimtelijk beleid weg te nemen.
De toelichting is op dit punt aangepast en aangevuld. In het verlengde hiervan zijn ook de passages over de cultuurhistorische hoofdstructuur en het weidevogelkerngebied aangepast.
Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
1. Verhardingstoename
Het waterschap is niet akkoord met de verantwoording van de verhardingstoename binnen het plan. Het ontbreekt aan een overzicht van de verhardingstoename en de daaruit volgende compenserende maatregelen. De beschrijving wanneer er een zorgplicht geldt met betrekking tot watercompensatie klopt niet helemaal. Er staat nu enkel beschreven dat als de toename van het verhard oppervlak kleiner is dan 1.000 m² er een zorgplicht geldt. Deze zorgplicht geldt ook bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² aan verharding in landelijk gebied. Dit moet toegevoegd worden.
Vervolgens staat beschreven dat omdat de toename van verharding kleiner is dan 5.000 m², er geen watercompensatie is vereist. Dat is een onjuiste conclusie.
Het plangebied ligt in het NAP -2,15m waterpeil van polder Groot Wilnis Vinkeveen. In deze polder ligt ook stedelijk gebied (met wél de vergunningplicht van compensatie bij meer dan 1.000 m² verhardingstoename). Initiatiefnemer heeft de zorgplicht om te zorgen dat het watersysteem geen achteruitvang ondervindt door dit plan. Er blijkt niet uit de waterparagraaf hoe initiatiefnemer hiervoor zorgt. De beste methode zou 10% oppervlaktewater graven zijn t.o.v. de verhardingstoename.
Gezien de ligging van het plangebied aan het Donkereind een agrarisch lint in een gebied wat de gemeente als buitengebied ziet, wordt voor de watercompensatie hier bij aangesloten. Dit houdt in dat er voor het voorliggende plan wordt aangesloten bij de grens van 5.000 m² voor het beoordelen of watercompensatie nodig is. In het plangebied wordt naar verwachting maximaal circa 4.000 m² aan verharding/bebouwing gerealiseerd en geldt er geen compensatieplicht, wel is de zorgplicht van toepassing. Hier is de toelichting op aangepast. In paragraaf 4.7 Waterhuishouding is hier een nadere onderbouwing voor opgenomen.
2. Nieuwe dam
Het waterschap merkt op dat er een nieuwe dam ligt in de sloot tussen de noordelijke en zuidelijke kavelslag van het plangebied. De aangelegde dam wordt beschouwd als een demping en moet één op één worden gecompenseerd. Tevens moet er een duiker in liggen om niet een geïsoleerde waterpartij te laten ontstaan.
Deze dam wordt weer verwijderd, dit was een tijdelijke voorziening die niet meer nodig is. Wel wordt er op een andere plek een brug gerealiseerd. Hiervoor zal een watervergunning worden aangevraagd, waarbij de eventueel benodigde watercompensatie wordt meegenomen.
3. Klimaatadaptatie
Het waterschap merkt op dat er geen aandacht is besteed aan klimaatadaptatie en vraagt hoe hier in het plan mee wordt omgegaan.
De toelichting is op dit punt aangepast en aangevuld. In paragraaf 4.7 Waterhuishouding is nu ook een onderdeel klimaatadaptatie opgenomen waarin wordt beschreven hoe het plangebied klimaatbestendig wordt ingericht.

7.2 Zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd eventuele zienswijzen en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.