Donkereind achter 5a en 7, Vinkeveen
Wijzigingsplan - Gemeente De Ronde Venen
Vastgesteld op 05-03-2024 - geheel onherroepelijk in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het wijzigingsplan Donkereind achter 5a en 7, Vinkeveen met identificatienummer NL.IMRO.0736.BPW051Donkerein5a7-va01 van de Gemeente De Ronde Venen.
1.2 wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 geldend bestemmingsplan
het bestemmingsplan ‘1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente De Ronde Venen op 15 juni 2009.
1.4 overige begrippen
voor de overige begrippen is artikel 1 van de planregels van het bestemmingsplan ‘1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003' (zie bijlagen bij de regels) zoals vastgesteld door de raad van de gemeente De Ronde Venen op 15 juni 2009, voor zover relevant, van overeenkomstige toepassing.
1.5 verwijzing
de planregels die deel uitmaken van het geldende bestemmingsplan zijn op deze wijziging, voor zover relevant, van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de overgangs- en slotregels.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Voor de wijze van meten wordt verwezen naar artikel 2 van de planregels van het bestemmingsplan ‘1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003' (zie bijlagen bij de regels) zoals vastgesteld door de raad van de gemeente De Ronde Venen op 15 juni 2009.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
- Voor de gebieden als zodanig bestemd geldt dat na gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid, als bedoeld in artikel 32A van het geldende bestemmingsplan, de planregels van het geldende bestemmingsplan (zie bijlagen bij de regels), voor zover relevant en met uitzondering van de slotbepaling, van overeenkomstige toepassing zijn. De regels van artikel 10 'Woondoeleinden' van het geldende bestemmingsplan zijn overeenkomstig van toepassing op de gronden die op de verbeelding voor 'Wonen' zijn aangewezen.
- In afwijking van het bepaalde onder a gelden de volgende regels voor aangebouwde bijgebouwen:
- aangebouwde bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangewezen bouwvlak.
Artikel 4 Waarde - Archeologisch Waardevol (Verwachtings)gebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.
De (verwachtings)waarden zijn van uiteenlopende aard en om die reden onderverdeeld in:
- Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 2b;
- Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 6.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- aanvragers naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende kunnen aantonen dat er al werkzaamheden tot de betreffende diepte van het bouwplan hebben plaatsgevonden. In dat geval is er geen archeologisch onderzoek meer nodig;
- het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende situaties:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- een bouwplan waarbij geen heiwerkzaamheden plaatsvinden en waarbij de graafwerkzaamheden ten minste één van de onderstaande diepte-, oppervlakte- en lengtematen van de betreffende zone niet overschrijden:
zone | dieptemaat | oppervlaktemaat | lengtemaat |
Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem: | |||
categorie 2b | 30 cm | 100 m² | n.v.t. |
categorie 6 | 30 cm | 10.000 m² | n.v.t. |
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3 Algemene Regels
Voor de algemene regels is hoofdstuk 3 'overige bepalingen' van de planregels van het bestemmingsplan ‘1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003' (zie bijlagen bij de regels) zoals vastgesteld door de raad van de gemeente De Ronde Venen op 15 juni 2009, voor zover relevant, van overeenkomstige toepassing.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 5 Overgangsrecht
5.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %;
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
5.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 6 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Donkereind achter 5a en 7, Vinkeveen'
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op de locatie aan Donkereind 5a en 7 is momenteel de bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf aanwezig. Daarnaast bevindt zich binnen het plangebied een karakteristieke woonboerderij, een bijbehorend zomerhuis en een hooiberg. Het agrarisch bedrijf is reeds beëindigd. De initiatiefnemers hebben het voornemen om de agrarische bebouwing te amoveren en ter plaatse een nieuwe woning met aangebouwd bijgebouw te bouwen.
Juridisch-planologisch gezien wordt één nieuwe woning mogelijk gemaakt. De beoogde ontwikkeling is echter niet toegestaan volgens het geldende bestemmingsplan '1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003' (vastgesteld op 15 juni 2009). De locatie heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming ‘Agrarische doeleinden'. De gemeente heeft aangegeven dat de wijzigingsbevoegdheid voor de ruimte voor ruimte regeling gebruikt dient te worden. Het vigerende bestemmingsplan '1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003' biedt in artikel 32A de mogelijkheid de bestemmingswijziging door middel van een wijzigingsplan te effectueren. Aan de voorwaarden van deze wijzigingsbevoegdheid wordt in toelichting paragraaf 3.3.4 getoetst.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan Donkereind 5a en 7 in Vinkeveen. De planlocatie ligt in de buurt Donkereind, ten zuiden van Vinkeveen en ten oosten van Wilnis en Mijdrecht. De ligging in het buitengebied met veel water maakt het een aantrekkelijke woonlocatie. Het plangebied is onderdeel van perceel 353 en een klein deel van 406, welke kadastraal bekend zijn onder de kadastrale gemeente Vinkeveen, sectie G. De oppervlakte van het plangebied is circa 1.450 m².
Op onderstaande afbeeldingen is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.

Globale ligging plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Globale begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan '1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003', vastgesteld op 15 juni 2009. Voorts geldt het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren analoog', vastgesteld op 28 juni 2018.
De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weer.

Uitsnede geldend bestemmingsplan '1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003' (plangebied rood omkaderd) (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemmingen 'Agrarische doeleinden' en 'Woondoeleinden'. Daarnaast beschikt een deel van het plangebied over de aanduiding 'terrein van archeologische waarde'.
Het initiatief om bebouwing te saneren en een extra woning te realiseren, past niet binnen het huidige bestemmingsplan. In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 32A) ten behoeve van de ruimte voor ruimte regeling opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt het toevoegen van één nieuwe woning mogelijk, mits het agrarisch bedrijf beëindigd wordt en 100% van de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt. De gesloopte oppervlakte aan bedrijfsgebouwen moet ten minste 1.000 m² bedragen. In het voorliggende wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 volgt allereerst een planbeschrijving van de huidige situatie met vervolgens een beschrijving van de voorziene ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief getoetst aan het geldend ruimtelijk beleid op verschillende schaalniveaus. In hoofdstuk 4 wordt het initiatief getoetst op inpasbaarheid en uitvoerbaarheid aan de hand van de verschillende omgevingsaspecten. De juridische toelichting wordt gegeven in hoofdstuk 5, waarna de economische uitvoerbaarheid komt aan de orde in hoofdstuk 6 en de maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 7 wordt belicht.
2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Op het perceel aan Donkereind 5a en 7 te Vinkeveen staat de boerderij en het zomerhuis van de initiatiefnemers. Daarnaast is de voormalige bedrijfsbebouwing van de reeds beëindigde intensieve veehouderij in het plangebied aanwezig. Ook bevindt zich een cultuurhistorisch waardevolle hooiberg in het plangebied. De twee voormalige bedrijfswoningen zijn reeds omgezet naar burgerwoningen. Het plangebied is gelegen in de lintbebouwing aan het Donkereind, nabij de kruising met de Uitweg en de Ter Aase Zuwe. Ten oosten van het plangebied bevinden zich agrarische graslanden. Ten westen van het plangebied bevinden zich graslanden en bedrijvigheid. In het lint zelf zijn voornamelijk woningen en (agrarische) bedrijven aanwezig.
De bedrijfsbebouwing betreft allereerst een klein bijgebouw bij de zomerwoning van ca. 14,6 m². De grootste agrarische gebouwen zijn twee schuren van ca. 160,3 en ca. 815,6 m². De hooiberg heeft een oppervlakte van ca. 100 m². De oppervlakte van de bijgebouwen die gerelateerd zijn aan de agrarische bedrijfsvoering betreft daarmee een totaal van ca. 1.100 m².
De navolgende afbeeldingen geven een luchtfoto en een impressie van de bestaande situatie weer.

Impressie bebouwing plangebied (bron: Verstoep bouwadvies architectuur)
2.2 Toekomstige Situatie
De initiatiefnemer heeft het voornemen om een nieuwe woning op het terrein te realiseren (voor het planboek, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1. In het verleden is reeds de agrarische bedrijfsvoering stopgezet. Het overgrote deel van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (circa 1.100 m²) wordt gesloopt. Daarnaast wordt de aanbouw van het zomerhuis gesloopt (circa 63,5 m²). In de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen dat cultuurhistorisch waardevolle gebouwen behouden moeten blijven. De hooiberg en de veestalling zijn cultuurhistorisch waardevol, behoren tot het oorspronkelijke boerderij ensemble en deze blijven daarom behouden. Er wordt dan niet voldaan aan de voorwaarde voor 100% sloop van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Maar op grond van de provinciale ruimtelijke verordening (PRV) kan voor hooibergen een uitzondering worden gemaakt van de sloopregeling. De hooiberg mag behouden blijven, maar de oppervlakte (100 m²) telt wel mee voor de sloopoppervlakte. Wel wordt een kleine niet karakteristieke overkapping bij de veestalling gesloopt van 21,7 m². Daarnaast wordt de overbodige terreinverharding verwijderd. In ruil hiervoor wenst de initiatiefnemer een extra woning te realiseren. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de ruimte voor ruimte regeling en wijzigingsbevoegdheid in het geldend bestemmingsplan. In onderstaande tabel wordt het oppervlak aan te slopen en te herbouwen bebouwing inzichtelijk gemaakt.
Te slopen bebouwing | Oppervlakte te slopen bebouwing | Te op te richten bebouwing | Oppervlakte op te richten bebouwing |
Aanbouw bij zomerwoning | 63,5 m² | Woning (met intern bijgebouw) | 150 m² |
Bijgebouw bij zomerwoning | 14,6 m² | ||
Hooiberg | 100,0 m² | ||
Schuur (veestalling) | 160,3 m² (incl. overkapping van 21,7 m²) | ||
Schuur | 815,6 m² | ||
Totaal | 1.154,0 m² | Totaal | ca. 150 m² |
De nieuwe woning is ten oosten van de bestaande woningen beoogd, op de plaats van de grote schuur die gesloopt wordt. Hiermee wordt de woning achter de boerderij van Donkereind 7 gepositioneerd. Als aanbouw aan de nieuwe woning wordt een bijgebouw ten behoeve van de compensatiewoning gerealiseerd. Langs de inrit worden nieuwe bomen geplant.
Onderstaande afbeeldingen geven een schematische weergave van de beoogde situatie.

Beoogde situatie met parkeerplaatsen (bron: Verstoep bouwadvies architectuur)

Beoogde situatie in meer detail (bron: Verstoep bouwadvies architectuur)
Om de beoogde situatie mogelijk te maken wordt een deel van de bestaande bebouwing gesloopt. Op navolgende afbeelding is een overzicht van de beoogde ingrepen weergegeven.

Overzicht te slopen opstallen rood gemarkeerd (bron: Verstoep bouwadvies architectuur)
De compensatie woning zal ingepast moeten worden in de omgeving. Daarom krijgt deze het karakter van een schuurwoning. De hiërarchie van hoofdgebouwen en bijgebouwen dient door de architectuur te worden ondersteund. De nieuwe woning is secundair. Het bijgebouw wordt in de compensatiewoning gerealiseerd, waardoor dit gezamenlijk één volume vormt. De bestaande inrit wordt doorgetrokken naar de nieuwe woning zodat deze ook toegankelijk is, zoals zichtbaar op bovenstaande afbeeldingen. Op de eerste afbeelding is tevens zichtbaar dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
Er is met dit initiatief sprake van een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Zo wordt een aanzienlijke oppervlakte aan verouderde agrarische bebouwing gesloopt, waardoor het doorzicht naar achterliggende weilanden wordt vergroot, en er wordt kwaliteit toegevoegd in de vorm van landschapselementen. Verder wordt een bebouwingsopzet voorgesteld met een voor- en een achtererf, waarmee recht wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden van dit perceel. Tevens blijft het oostelijke deel van de huidige agrarische bestemming vrij van bebouwing, waarmee er vrij zicht op het landschap blijft.
3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Doordat voorliggend plan naar aard en omvang beperkt is heeft het geen effecten die van nationaal belang zijn. Wel draagt het plan bij aan de ambitie van het Rijk het landelijk gebied toekomstbestendig te ontwikkelen door een bijdrage te leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016, 1 januari 2017 en 1 december 2020 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die per 1 juli 2017 geldt.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt op 12 nieuwe woningen. Onderhavige ontwikkeling betreft de toevoeging van één compensatie woning, ter plaatse van een voormalig agrarisch bedrijf. Ten opzichte van de huidige planologische situatie (zie toelichting paragraaf 1.3) wordt één woning toegevoegd. Dit betreft geen stedelijke ontwikkeling.
Gezien het voorgaande wordt er geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht
De Omgevingsvisie provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
- waarin Stad en land gezond zijn;
- die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
- waarin Duurzame energie een plek heeft;
- met Vitale steden en dorpen;
- die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
- met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
- die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zon- en windenergie en het verbouwen van voedsel.
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar we voor staan kunnen de provincie niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie en medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van het landelijk gebied. In het landelijk gebied wil de provincie ruimte bieden om de problematiek van de vele vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen aan te pakken via een verbrede vorm van ruimte voor ruimte ten behoeve van wonen als opvolgfunctie. Het voorgenomen plan heeft hier betrekking op. In toelichting hoofdstuk 2 wordt de beoogde kwaliteitsverbetering toegelicht.
Verder maakt de planlocatie onderdeel uit van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. De omgeving van het plangebied is aangemerkt als agrarisch cultuurlandschap. Voor het agrarisch cultuurlandschap is het beleid gericht op dat cultuurhistorische waarden in samenhang met de kernkwaliteiten van het landschap Groene Hart bij de planontwikkeling een rol spelen. De kernkwaliteiten van het Groene Hart zijn de volgende:
- openheid;
- (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
- landschappelijke diversiteit;
- rust & stilte.
Onderhavig plan draagt bij aan de openheid van het landschap doordat er bebouwing verwijderd wordt. Dit komt ook de zichtbaarheid van de karakteristieke bebouwing ten goede. Daarnaast blijft het weidekarakter behouden. Het plan is in lijn met de ambities van de provincie voor het agrarisch cultuurlandschap en het Groene Hart.
Er kan geconcludeerd worden dat het plan in lijn is met de ambities van de omgevingsvisie.
3.2.2 Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
Programma's
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie inneemt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
Planspecifiek
Landelijk gebied
Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied volgens de kaart 'landelijk gebied'. In het landelijk gebied is verstedelijking niet toegestaan, tenzij in de verordening anders is bepaald. Van verstedelijking is sprake als een ruimtelijk besluit ten opzichte van het vigerende planologische regime nieuwe mogelijkheden biedt voor vestiging of uitbreiding van stedelijke functies. Woningen en niet-agrarische bedrijven en bedrijfsterreinen zijn volgens de omgevingsverordening voorbeelden van stedelijke functies. Bij het betreffende initiatief is derhalve sprake van verstedelijking.
Een uitzondering op het verstedelijkingsverbod is onder andere artikel 9.11. Volgens dit artikel kan in het landelijk gebied op agrarische bedrijfspercelen waar het agrarisch gebruik is beëindigd de bouw van één of meer nieuwe woningen toegestaan worden, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
- het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw of, in geval van een glastuinbouwbedrijf, het bouwperceel ligt niet in een concentratiegebied glastuinbouw;
- alle bedrijfsbebouwing op de betrokken bouwpercelen wordt gesloopt, tenzij het gaat om historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing of bedrijfswoning. De historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing krijgt een passende functie die bijdraagt aan dat behoud. Wanneer 750 m² tot 2.500 m² aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van één nieuwe woning toegestaan. Wanneer 2.500 m² tot 4.000 m² aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van twee woningen toegestaan. Wanneer er 4.000 m² of meer aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van drie woningen toegestaan. Voor kassen geldt dat er 5.000 m² aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt voor één woning. Afwijking van de vereiste sloopoppervlakten, het aantal te bouwen woningen en van de verplichting om het totaal aan bedrijfsbebouwing te slopen, is mogelijk mits dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
- de nieuwe woning of woningen worden gesitueerd binnen de voormalige bouwpercelen, in samenhang met de te handhaven boerderij of bedrijfswoning, de betrokken bouwpercelen worden evenredig verkleind en de woningen worden landschappelijk goed ingepast, tenzij situering van de nieuwe woning op een andere locatie in het landelijk gebied leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit; en
- de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Daarbij dient de toelichting een onderbouwing te bevatten waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.
De planlocatie betreft een voormalig agrarisch bedrijfsperceel, waar het agrarisch gebruik is beëindigd en in het verleden een varkenshouderij was gevestigd. De twee voormalige bedrijfswoningen aan Donkereind 5a en 7 zijn reeds omgezet naar burgerwoningen en hebben dan ook een woonbestemming. Hoewel het geldende bestemmingsplan geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer mogelijk maakt, is er wel sprake van agrarische bedrijfsbeëindiging en wordt de voormalige agrarische bebouwing ingezet voor een compensatiewoning.
Navolgend wordt per voorwaarde van artikel 9.11 beschouwd of het planvoornemen er aan voldoet.
Ad a)
Het agrarisch bedrijf ter plaatse van het plangebied is reeds beëindigd. Grondgebonden landbouw is hier niet meer aan de orde. Gezien het schaalniveau en de aanwezigheid van woningen in de omgeving was een volwaardig agrarisch bedrijf niet meer mogelijk. Het bouwperceel ligt niet in een concentratiegebied glastuinbouw.
Ad b)
Zoals in toelichting paragraaf 2.2 is weergegeven wordt alle bedrijfsbebouwing gesloopt. De karakteristieke hooiberg en veestalling blijven wel behouden en krijgen een passende functie als bijgebouw die bijdraagt aan het behoud van deze gebouwen. Er wordt tussen de 750 m² en 2.500 m² aan bebouwing gesloopt. Daarom is de bouw van één nieuwe woning toegestaan.
Ad c)
De nieuwe woning wordt op de plaats van de grote schuur gerealiseerd en daarmee binnen het voormalig bouwperceel. Op deze plaats wordt de woning in samenhang met de te handhaven boerderij en zomerwoning geplaatst. Het geheel wordt landschappelijk goed ingepast, mede door het toevoegen van bomen en de vormgeving van de woning als schuurwoning.
Ad d)
In de directe omgeving zijn geen (grootschalige) agrarische bedrijven gevestigd. Het is daarmee uitgesloten dat agrarische bedrijven in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Tevens blijkt uit toelichting paragraaf 4.2 dat andere functies niet worden gehinderd.
Gezien het voorgaande wordt er voldaan aan het gestelde in de Interim Omgevingsverordening met betrekking tot verstedelijking in het landelijk gebied.
Cultuurhistorische hoofdstructuur
Door de ligging in de Cultuurhistorische hoofdstructuur mag de ontwikkeling niet leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur. Daarnaast is de ligging in het agrarisch cultuurlandschap reden om de ontwikkeling toe te staan, omdat het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit bijdraagt aan het zichtbaarder maken van de cultuurhistorische waarde van het plangebied.
Weidevogelkerngebied
Het plangebied is gelegen in het weidevogelkerngebied, waarmee bij de realisatie van windturbines en zonnevelden rekening gehouden moet worden. In artikel 6.12 worden voorwaarden aan deze ontwikkelingen gesteld. Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen windturbines of zonnevelden gerealiseerd. Verdere toetsing aan dit artikel is daarmee niet aan de orde.
Geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met het provinciale beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie De Ronde Venen 2030
De Structuurvisie De Ronde Venen 2030 is op 17 oktober 2013 vastgesteld. De structuurvisie gaat er vanuit dat in het jaar 2030 De Ronde Venen een herkenbare uitstraling heeft met een eigen karakter. Inwoners en bezoekers weten wat de gemeente te bieden heeft met haar landschap, dorpen, recreatiegebieden en natuurschoon. Initiatieven worden ondersteund.
In de gemeente De Ronde Venen zijn de volgende beleidsthema's aangemerkt als belangrijke waarden voor het ruimtelijke beleid:
- leefbaarheid;
- landschap;
- lokale economie;
- duurzaamheid.
Op de visiekaart is aangegeven dat het landschapstype waar het plangebied toe behoort het veenweidegebied is. Dit gebied wordt gekenmerkt door de openheid van het landschap, zichtlijnen, verkavelingspatroon, andere cultuurhistorische elementen en aanwezige natuurwaarden. Deze worden tevens beschermd. Er zijn zowel natuur- en landbouwgebieden aanwezig.
Op de visiekaart is tevens aangegeven dat het plangebied ligt op een verdedigingslinie van de Oude Hollandse Waterlinie. Er werd gebruik gemaakt van bestaande dijkstructuren, die nu nog zichtbaar zijn in het landschap. De dijkstructuur wordt met voorgenomen ontwikkeling niet beïnvloed.
Ten aanzien van agrarische bedrijfsbeëindiging is in de structuurvisie bepaald dat de agrarische functie van de bouwkavel kan worden omgezet in wonen. Eén of enkele extra woningen zijn mogelijk, wanneer daar de sloop van bedrijfsbebouwing tegenover staat. Het provinciaal beleid (zie toelichting paragraaf 3.2) is hierbij het uitgangspunt.
Er dient geconcludeerd te worden dat het plan in overeenstemming is met de gemeentelijke structuurvisie.
3.3.2 Landschapsnota De Ronde Venen 2030
Het landschap van de Groene Hartgemeente De Ronde Venen wordt gekenmerkt door oude verkavelingspatronen, kleinschalige lintbebouwing en door het landschap lopende rivieren en dijken met in het centrum plassen en legakkers. Daarnaast telt de gemeente zes forten van de Stelling van Amsterdam wat is opgenomen als UNESCO-werelderfgoed. Om de landschappelijke kwaliteiten en cultuurhistorische waarden te behouden en versterken heeft de gemeenteraad van de gemeente De Ronde Venen op 5 juni 2014 de Landschapsnota De Ronde Venen 2030 vastgesteld. In de nota is het beleid omtrent de omgang met landschappelijke waarden beschreven, in de Structuurvisie De Ronde Venen 2030, Economische visie en Recreatievisie zijn de gewenste ontwikkelingen weergegeven (zie voorgaande en navolgende paragraven van voorliggend hoofdstuk).
Het hoofddoel van de Landschapsnota is het creëren van een ruimtelijk toetsingskader voor een zorgvuldige afweging van ruimtelijke initiatieven met landschappelijke impact. Bij deze toetsing dienen initiatiefnemers een stappenplan te doorlopen, de zogenaamde landschapstoets. De Landschapsnota dient primair als uitwerking van het beleid wat is vastgesteld in de Structuurvisie. De Landschapsnota is daarom, net als de Structuurvisie, geldig tot 2030. Elke vijf jaar na de vaststelling van de Landschapsnota vindt een evaluatie plaats.
Landschapsbeleidskaart
Op de landschapsbeleidskaart is opgenomen met welk landschappelijk beleid als onderdeel van het ruimtelijke toetsingskader rekening moet worden gehouden en wat het gevoerde beleid is ter plaatse. Het plangebied van voorliggende ruimtelijke onderbouwing valt onder de beleidsobjecten 'openheid' en 'rationele verkaveling'.
Openheid is het belangrijkste kenmerk van het landschap in De Ronde Venen, vooral dankzij de veeteelt. De landbouw vormt de drager van de kernkwaliteit openheid, die onlosmakelijk verbonden is met het veenweidelandschap en de droogmakerijen. Tussen lijnelementen, zoals water, wegen en dijken, moet de bestaande openheid bewaard blijven.
De verkaveling is van grote invloed op de structuur van het landschap. In de droogmakerijen is sprake van een 'rationele verkaveling', die dateert uit de late 19e en vroege 20e eeuw. De structuur van het landschap wordt bepaald door weg- en erfbeplantingen. De droogmakerijen hebben hun eigen karakter en verschillen in openheid. Dijken begrenzen de ruimte en zijn de plaatsen waarvan de structuur beleefd kan worden. De bestaande rationele verkaveling heeft cultuurhistorische en landschappelijke waarde en dient zoveel mogelijk behouden blijven.
Deelgebiedenkaart en deelgebiedenbeschrijvingOp de deelgebiedenkaart en bijbehorende beschrijvingen is weergegeven welke landschappelijke waarden en kenmerken aanwezig zijn en welk (landschappelijk) beleid uit de Structuurvisie van De Ronde Venen van toepassing is op dit deelgebied. Om de verschillende waarden en visies op het grondgebied van De Ronde Venen te duiden, is het gebied van De Ronde Venen opgedeeld in negen deelgebieden.
Planspecifiek
In het kader van de Landschapsnota moet de Landschapstoets worden doorlopen. Het plangebied heeft volgens de landschapbeleidskaart een middeleeuwse verkaveling en is aangemerkt als een gebied waar openheid van belang is. Bij de middeleeuwse verkaveling dient de bestaande verkaveling en het bestaande slotenpatroon behouden te blijven. Bij het voorgenomen plan is dat het geval. Daarnaast is openheid van belang. Hier draagt onderhavig plan aan bij door de verwijdering van bebouwing en het behouden van de zichtlijnen.
Op de deelgebiedenkaart behoort het plangebied tot het landschapstype en gebruik 'Veen: landbouw, natuur (EHS). In de toelichting paragraaf 3.3.1 is het initiatief gespiegeld aan het gemeentelijk beleid voor dit landschapstype. De ontwikkeling is kleinschalig van aard en vindt plaats op een plek waar reeds grootschalige bebouwing aanwezig is. Het initiatief draagt bij aan de vitaliteit van het landelijk gebied, doordat karakteristieke bebouwing behouden blijft en een grote schuur vervangen wordt met een woning. Het initiatief belemmert geen andere ontwikkelingen. Daarnaast zorgt het voor een verbetering van de landschappelijke kwaliteit en ruimtelijke kwaliteit.
Er kan geconcludeerd worden dat het plan in lijn is met de Landschapsnota van de gemeente De Ronde Venen.
3.3.3 Woonvisie De Ronde Venen
Op 29 juni 2017 is de 'Woonvisie 2025' vastgesteld door de raad van gemeente De Ronde Venen. Op 5 maart 2020 is de '1e wijziging Woonvisie 2025' vastgesteld door de gemeenteraad. In deze visie geeft de gemeente aan wat ervoor nodig is om een vitale gemeente te blijven. Een vitale gemeente heeft een bevolking die op peil blijft, met een gezonde samenstelling van jong en oud.
De jongere leeftijdsgroepen, zoals alleenstaanden, stellen of een jong gezin, zoeken een betaalbare woning. Om deze groep jong werkenden te behouden en aan te trekken vanuit de regio moeten wonen beschikbaar zijn en passen bij de woonwensen. Ouderen willen en moeten langer thuis wonen dus voorzieningen in huis maar ook nabij huis zijn onontbeerlijk. Gemeente De Ronde Venen wil daarnaast voor haar inwoners een duurzame gemeente zijn, ook op het gebied van wonen. Om deze visie te bereiken is een aantal speerpunten gekozen:
- betaalbaar wonen;
- beschikbaarheid en diversiteit;
- duurzaam wonen;
- wonen en zorg.
De woonvoorraad sluit nu onvoldoende aan bij de woonwensen van de inwoners. Mede hierdoor is er een gebrek aan doorstroming. De visie richt zich op het bouwen van nieuwe woonmilieus om daarmee de doorstroming te bevorderen. Het richt zich dan ook op de kwaliteit van wonen in de gemeente.
Uit de woonvisie volgt dat tot 2025 sprake zal zijn van een toename van het aantal huishoudens (6%). Tot 2025 is de grootste behoefte aanwezig naar grondgebonden koopwoningen. Er is behoefte aan koopwoningen in alle prijsklassen, waarbij de vraag het grootst is naar duurdere woningen boven de € 350.000.
Tot slot wordt met de wijzigingen die in 2020 in de woonvisie zijn doorgevoerd ('1e wijziging Woonvisie 2025') bij nieuwe projecten meer gestuurd op het toevoegen van sociale en middeldure huurwoningen.
Planspecifiek:
De voorgenomen ontwikkeling betreft het planologisch mogelijk maken van één extra woning. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de woningbehoefte. Het per saldo toevoegen van een vrijstaande woning kan een positief effect hebben op de doorstroming in de woningmarkt. Verder heeft de planlocatie betrekking op een aantrekkelijk woonmilieu nabij het open landschap. De vrijstaande woning begeeft zich in de prijsklasse boven € 350.000. Aan woningen in deze prijsklasse is behoefte. De ontwikkeling is een voorbeeld van particulier opdrachtgeverschap. De gemeente De Ronde Venen heeft een positieve grondhouding ten aanzien hiervan. Met het bouwen van een nieuwe woning die voldoet aan de Beng eisen wordt tevens bijgedragen aan het speerpunt 'duurzaam wonen'.
Gesteld kan worden dat het initiatief past binnen de ambities van de gemeentelijke woonvisie.
3.3.4 Wijzigingsbevoegdheid
In de regels van het bestemmingsplan '1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003' is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 32A) opgenomen die het voorgenomen plan mogelijk maakt. Conform artikel 32A zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het wijzigen van de bestemming 'Agrarische doeleinden' in de bestemming 'Woondoeleinden' met inachtneming van de volgende bepalingen:
- Wanneer bij algehele beëindiging van de bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf, een glastuinbouwbedrijf of ander bedrijf sprake is van hergebruik van de bedrijfswoning als burgerwoning is als sloopbonus eenmalig de bouw van een extra woning mogelijk mits 100% van de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen/kassen worden gesloopt met een oppervlak van:
- tenminste 1.000 m² voor bedrijfsgebouwen of;
- tenminste 5.000 m² voor kassen;
Met dien verstande dat:
- de omringende gronden beschikbaar blijven of komen voor grondgebonden functies als landbouw, recreatie of natuur;
- de nieuwbouw landschappelijk wordt ingepast;
- er geen beperkingen optreden voor de omliggende (agrarische) functies;
- cultuurhistorisch waardevolle bebouwing behouden blijft;
- bij wijziging wordt voldaan aan het gestelde in de Wet geluidhinder en het Besluit luchtkwaliteit zoals deze gelden ten tijde van de vaststelling van de 1e herziening;
- bij wijziging het bepaalde in artikel 10 (Woondoeleinden) van toepassing wordt verklaard op de te hergebruiken bedrijfswoning en de nieuw te bouwen woning.
Het voorgenomen plan voorziet in de sloop van voormalige bedrijfsgebouwen, wat in totaal 1.154 m² aan bedrijfsgebouwen bedraagt. De voormalige bedrijfswoningen zijn reeds omgezet naar burgerwoningen. De achterblijvende bebouwingen (bestaande woningen, veestalling en hooiberg) zijn aan te merken als cultuurhistorisch waardevol en om deze reden worden deze bebouwingen niet gesloopt.
De omliggende gronden blijven onbebouwd en krijgen de functie van een dierenweide. Daarmee blijven de omringende gronden beschikbaar voor grondgebonden functies als landbouw, recreatie of natuur. Zoals in toelichting paragraaf 2.2 is beschreven wordt de nieuwe woning landschappelijk goed ingepast. Er treden met het toevoegen van de woning geen beperkingen op voor de omliggende functies. Er zijn reeds maatgevende woningen op kortere afstand van de omliggende functies aanwezig. De cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, de bestaande woningen, veestalling en hooiberg, blijven behouden. In toelichting hoofdstuk 4 wordt onderbouwd dat ter plaatse van de woning voldaan wordt aan wettelijke eisen met betrekking tot de omgevingsaspecten. Met voorliggend wijzigingsplan wordt het bepaalde in artikel 10 'Woondoeleinden' van het geldend bestemmingsplan van toepassing op de nieuw te bouwen woning.
Er kan geconcludeerd worden de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid.
4 Uitvoerbaarheid Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling omvat immers de realisatie van een woning. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de milieugevolgen, waaronder de aspecten bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie, aan de hand van de drie selectiecriteria van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn in beeld gebracht in een aparte aanmeldingsnotitie (Buro SRO, SR210156, d.d. 11 september 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2) . Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
Het bevoegd gezag kan op basis van de aanmeldingsnotitie besluiten of er al dan niet een m.e.r.(-beoordeling) nodig is en publiceert dit in een vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r.(-beoordeling) uitgevoerd hoeft te worden hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed leefklimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een gevoelige bestemming, namelijk een nieuwe woning mogelijk. Daarom is aan de hand van de bestemmingsplannen '1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003' en 'Buitengebied-West' bepaald welke milieubelastende activiteiten in de omgeving toegestaan zijn.
De VNG-publicatie stelt dat een gebied gezien kan worden als 'gemengd gebied' indien er sprake is van een matige tot sterke functiemenging. Het plangebied is gelegen aan het Donkereind. De directe omgeving van het plangebied bestaat uit woningen, bedrijvigheid en horecafuncties. Derhalve is sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Om die reden kan de richtafstand, met uitzondering van het aspect gevaar, met één afstandsstap worden verminderd.
Activiteit | SBI-2008 | Adres | Milieucategorie (maximaal toegestaan) | Richtafstand gemengd gebied | Minimale afstand tot het plangebied |
Aannemersbedrijf | 41, 42, 43 | Ter Aase Zuwe 3, Vinkeveen | 3.1 | 30 m | 150 m |
Bedrijf | - | Donkereind 2, Vinkeveen | 3.1 (3A) | 30 m | 75 m |
Bedrijf | - | Donkereind 6, Vinkeveen | 3.1 (3A) | 30 m | 170 m |
Eetcafé De Schans | 561 | Uitweg 1, Vinkeveen | 1 | 0 | 110 |
In de omgeving zijn veelal woonpercelen aanwezig met aan de achterzijde de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuurwaarden' of 'Agrarische doeleinden'. De agrarische bestemmingsvlakken beschikken vaak over deze bestemming uit natuuroverwegingen; niet vanwege agrarische activiteiten. Er worden dan ook geen belemmeringen veroorzaakt vanuit agrarische activiteiten voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan. Wat betreft de Wet geurhinder en veehouderij zijn er geen veehouderijen binnen een straal van 50 m van het plangebied gelegen.
Aan de overzijde van het Donkereind is een aantal bedrijven gevestigd. In het geldend bestemmingsplan is hier een maximum categorie van 3A met een richtafstand van 50 m (30 m in gemengd gebied) toegestaan. Het huidig equivalent is milieucategorie 3.1. Voor alle bedrijvigheid wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan.
Er dient geconcludeerd te worden er geen belemmeringen zijn voor het aspect bedrijven en milieuzonering en het plan op dit onderdeel uitvoerbaar is.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder mogelijk.
Donkereind, Demmerik, Ter Aase Zuwe en de Uitweg zijn 60 km/uur wegen waarbij een onderzoekszone van 250 m geldt. De voorgenomen woning bevindt zich binnen de onderzoekszone van 250 m van deze wegen. Verder bevinden zich in de omgeving geen spoorlijnen of geluidgezoneerde inrichtingen.
Om de geluidbelasting op de locatie inzichtelijk te maken is de de Atlas Leefomgeving geraadpleegd, zie onderstaande afbeelding. Hieruit blijkt dat het geluid van het wegverkeer ter plaatse < 45dB is.

Wegverkeerslawaai op de locatie, planlocatie rood omcirkeld (bron: Atlas Leefomgeving)
Gezien de ligging achter bestaande bebouwing wordt de beoogde woning grotendeels afgeschermd van wegverkeerslawaai. Daarnaast komt de woning op minimaal 75 m uit de as van de wegen in de omgeving. Het interne bijgebouw vormt tevens een buffer richting de weg. Daarmee dient aangenomen te worden dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden, waarmee geen hogere waarden benodigd zijn. Er kan aangenomen worden dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft het toevoegen van één woning ten opzichte van de huidige planologische situatie. De ontwikkeling kan derhalve, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas Leefomgeving gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De concentraties over 2020 van stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) bedragen respectievelijk maximaal 12,3 µg/m³ NO2, 15,6 µg/m³ PM10 en 8,4 µg/m³ PM2,5. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden. Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Er zijn gezien het voorgaande geen belemmeringen voor het aspect luchtkwaliteit.
4.5 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een wijziging naar een gevoeliger bodemgebruik mogelijk. Om aan te kunnen tonen of de kwaliteit van de grond en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen) is er een historisch bodemonderzoek (LAWIJN Advies & Management, 21.4660-A12021/66, d.d. januari 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3) uitgevoerd. Hieronder zijn de onderzoeksresultaten van het onderzoek weergegeven.
Op basis van de resultaten van het historisch bodemonderzoek, wordt het volgende geconcludeerd:
- Het terrein ter hoogte van de onderzoekslocatie, op het oostelijk gedeelte van de locatie, was tot medio jaren '70 van de 20e eeuw in gebruik als weiland. In 1978 is een varkensstal gebouwd op het terrein. Het terreindeel ten zuiden en ten oosten van de varkensstal is nadien ingericht als agrarisch erf.
- De dakbedekking van de voormalige varkensstal bestaat uit asbestcementgolfplaten. Het dak van de schuur is aan beide zijkanten voorzien van een dakgoot.
- De aanwezige terreinverharding op erfgedeelte bij de voormalige varkensstal bestaat uit een open puinverharding (slooppuin, menggranulaat en duo mix).
- Ter plaatse van de onderzoekslocatie is geen sprake van de aanwezigheid van slootdempingen.
- Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn, behalve agrarische activiteiten, geen andere specifieke (voormalige) bedrijfsactiviteiten bekend. In 1995 zijn de voormalige agrarische activiteiten beëindigd. De voormalige varkensstal is nadien in gebruik genomen als bergingruimte en caravanstalling
- Ter plaatse van de onderzoekslocatie is geen sprake van de aanwezigheid van (voormalige) olietanks.
- In de omgeving van de onderzoekslocatie is een voormalige bovengrondse dieselolietank bekend ter plaatse van de voormalige hooiberg. Gelet op de afstand (> 10 m), wordt ter plaatse van de planlocatie geen bodemverontreiniging verwacht ten gevolge van de voormalige bovengrondse tank.
Op basis van de verzamelde historische informatie wordt ter plaatse van het erfgedeelte de puinhoudende bovenlaag als potentieel verdacht aangemerkt voor bodemverontreiniging in de vorm van zware metalen, PCB, PAK en asbest. Op basis van de informatie uit het vooronderzoek is geen sprake van andere specifieke verdachte terreindelen ter plaatse van de onderzoekslocatie. Vanwege de ligging binnen zone E kunnen in de grond diffuse licht tot matig verhoogde achtergrondgehaltes voor zware metalen en PAK worden gemeten.
Na de sloop van de bebouwing zal in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd worden.
4.6 Externe Veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Planspecifiek
Op de risicokaart van de Atlas Leefomgeving kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn die in het kader van externe veiligheid van belang zijn. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.

Uitsnede risicokaart (plangebied is zwart omcirkeld) (bron: Atlas Leefomgeving)
Uit de risicokaart is op te maken dat er slechts één risicovolle inrichting in de omgeving van het plangebied aanwezig is. Deze ligt echter op een dusdanig grote afstand (minstens 570 m) dat een beschouwing van het risico niet vereist is, mede gelet op de aard en de omvang van de risicovolle inrichting.
Op circa 1 km ten westen van het plangebied is een buisleiding gelegen. Deze ligt op een dusdanig grote afstand dat een beschouwing van het risico niet vereist is. Er zijn verder geen transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig in de omgeving van het plangebied.
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.7 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens het waterschap voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord-Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de Keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder.
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 5.000 m² in landelijk gebied 10% daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg. Ook als de toename van het verhard oppervlak kleiner is dan 1.000 m² geldt er altijd nog een zorgplicht. De uitvoerende partij moet voorkomen dat de waterhuishouding er niet op achteruit gaat door de aangebrachte wijzigingen.
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Verharding
Verharding
In de bestaande situatie is het voormalige agrarische erf, waar de nieuwe woning is beoogd, vrijwel volledig verhard. In de beoogde situatie worden betonverhardingen verwijderd en vervangen door halfverharding en groen. Daarnaast neemt ook het bebouwd oppervlak af door de sloop van de bestaande opstallen. Omdat het oppervlak verharding afneemt, treedt er een verbetering van de verhardingsbalans op en is watercompensatie niet vereist.
Waterafvoer
De hemelwaterafvoer van de nieuwe woning wordt afgekoppeld van het gemeentelijk rioleringsstelsel. Dit leidt per saldo tot minder emissie en zorgt bovendien voor een minder grote belasting van de afvalwaterketen. Het hemelwater wordt gescheiden afgevoerd door infiltratie in de bodem en via het oppervlaktewater. Het afvalwater wordt afgevoerd via het gemeentelijk rioolstelsel.
Er wordt tijdens de bouw- en gebruiksfase geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen, zodat de waterkwaliteit als gevolg van het plan niet achteruit gaat en emissies van PAK, lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) naar het oppervlaktewater worden voorkomen.
Keur en legger
Voor de nieuwbouw kunnen verplichtingen ten aanzien van het onttrekken, lozen, afvoeren en aanvoeren van water (meld- en meetplicht) van toepassing zijn. Het beleid waarop AGV een vergunning kan verlenen ten aanzien van werken en werkzaamheden is vastgelegd in de Beleidsregels Keurvergunningen. Voor het plangebied is de waterlegger van het waterschap geraadpleegd. Het plangebied is niet gelegen binnen de beschermingszone van een primaire of secundaire waterkering. Aanvullende maatregelen zijn dan ook niet vereist.
Grondwaternorm
In het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) is het gemeentelijk grondwaterbeleid voor nieuwe ontwikkelingen vastgesteld. Wat betreft woningbouw worden de volgende normen gesteld:
- woning zonder kruipruimte- drooglegging van 50 cm;
- woning met kruipruimte - drooglegging van 90 cm.
Bij de verdere uitwerkingen wordt hier rekening mee gehouden.
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Onder meer vanwege de sloop van enkele gebouwen is er een ecologische quickscan (Bui-TeGewoon groenprojecten, 2021/66-V2, d.d. 16 november 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4) uitgevoerd. In het vervolg van deze paragraaf worden de belangrijkste onderzoeksresultaten en conclusies hiervan uiteengezet.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd natuurgebied. Het dichtstbijgelegen beschermde natuurgebied maakt onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland en bevindt zich op ca. 450 m afstand. Daarnaast ligt het plangebied in een weidevogelleefgebied. Gezien de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling zullen er geen negatieve effecten zijn op het NNN en het weidevogelleefgebied.
Stikstofdepositie
Het dichtstbijgelegen Natura 2000-gebied bevindt zich op een afstand van ca. 5 km en betreft het Natura 2000-gebied 'Botshol'. Gezien de ruime afstand en de beperkte omvang van de beoogde ontwikkeling kan er worden aangenomen dat er geen negatieve effecten zullen zijn op Natura 2000-gebieden. Bovendien wordt de woning gasloos gebouwd. Uitstoot van stikstof als gevolg van verwarmingsinstallaties vindt daarmee niet plaats tijdens de gebruiksfase. Naar verwachting zal de depositie op Natura 2000-gebieden lager zijn dan 0,00 mol/ha/j. Geconcludeerd wordt dat er als gevolg van de beoogde ontwikkeling geen negatieve effecten ten aanzien van stikstofdepositie zullen zijn op Natura 2000-gebieden.
Soortenbescherming
Met betrekking tot soortenbescherming leiden de bevindingen niet tot de noodzaak om ontheffingen aan te vragen of een specialistisch vervolgonderzoek uit te laten voeren, mits tijdens de uitvoering van de werkzaamheden aan mitigerende en compenserende voorwaarden wordt voldaan. Voorafgaand aan het uitvoeren van sloopwerken in de periode maart- juli dient een broedvogelcheck uitgevoerd te worden. Daarnaast wordt geadviseerd geen gebruik te maken van bouwplaatsverlichting. Indien dit alsnog noodzakelijk wordt geacht dient de verlichting naar beneden gericht en afgeschermd te worden. Tot slot dient de algemene zorgplicht voor flora en fauna in acht genomen te worden.
Conclusie
Er komen vanuit het aspect ecologie geen belemmeringen voort voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.9 Cultureel Erfgoed
4.9.1 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Het cultuurhistorische beleid van de gemeente is vastgelegd in de Kadernota Erfgoed (vastgesteld op 4 juli 2012).
Planspecifiek
De bebouwing in het plangebied is niet aangemerkt als gemeentelijk monument en er geldt in het plangebied geen dubbelbestemming cultuurhistorie. Er zijn geen rijksmonumenten in of nabij het plangebied gelegen. Wel is de hooiberg karakteristiek en als cultuurhistorisch belangrijk aan te merken. De hooiberg blijft behouden en zal geen wijzigingen ondervinden. Het aspect cultuurhistorie vormt daarmee geen belemmering.
4.9.2 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Voor het hele grondgebied van de gemeente De Ronde Venen is een archeologische beleidskaart (Herziening van de archeologische beleidskaart van de gemeente De Ronde Venen 2016, Vestigia BV, V1385, 23 februari 2017) gemaakt. Hierop is te zien waar archeologische waarden in de bodem zitten of verwacht kunnen worden.
Planspecifiek
Het plangebied wordt in het archeologisch beleid van de gemeente De Ronde Venen aangemerkt als een gebied met een archeologische verwachtingswaarde van categorie 2b (hoog) en gedeeltelijk categorie 6. Een uitsnede van de archeologische waarden- en verwachtingskaart is op onderstaande afbeelding weergegeven.

Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingskaart (plangebied zwart omcirkeld)
Voor de geldende verwachtingswaarde is opgenomen dat er geen onderzoek nodig is als de verstoring kleiner is dan 100 m² en niet dieper dan 30 cm. Dit plan voorziet in de bouw van een nieuwe woning die naar verwachting kleiner dan 100 m² zal zijn. Daarnaast wordt de woning gebouwd op de fundatie van de bestaande stal, die is uitgevoerd met mestkelders. Ingrepen in de grond dieper dan 30 cm zijn in deze wijze van bouwen dan ook niet aan de orde. Daarmee is archeologisch onderzoek niet benodigd. Wanneer de woning wel groter wordt dan 100 m², dient er in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
4.10 Verkeer En Parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 van 10 december 2018 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
In het voorgenomen plan wordt één nieuwe woning gerealiseerd. Hierbij wordt uitgegaan van de categorie 'koop, huis, vrijstaand'. Conform het gemeentelijk parkeerbeleid wordt aangesloten op de categorieën 'buitengebied' en 'matig stedelijk'.
Type woning | Aantal woningen | Gemiddelde verkeersgeneratie per woning | Verkeersgeneratie |
Koop, huis, vrijstaand | 1 | 8,2 | 8,2 |
Totaal | 1 | - | 8,2 |
Uit de tabel volgt dat de toename aan verkeersgeneratie in de toekomstige situatie gemiddeld 8,2 etmaal bedraagt. Feitelijk genereerde de oorspronkelijke bestemming ook verkeersbewegingen. Deze zullen met de voorgenomen ontwikkeling wegvallen. Daarnaast ging het bij de oorspronkelijke bestemming hoofdzakelijk om middelzwaar en zwaar verkeer en in de nieuwe situatie voornamelijk om licht verkeer. De bestaande infrastructuur is in staat om deze verkeersgeneratie te verwerken. De bestaande inrit wordt doorgetrokken tot aan de nieuwe woning, zoals zichtbaar op de afbeeldingen in toelichting paragraaf 2.2. Het aspect verkeer vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Beleidsplan Verkeer 2017 - 2021
Het beleidsplan verkeer van de gemeente De Ronde Venen is een afwegingskader om sneller en beter in te spelen op initiatieven van bewoners, ondernemers en andere overheden en ook op de uitvoering van het onderhoud van de gemeentelijke wegen. Het is geen uitgebreide opsomming van verkeerskundige oplossingen voor de nabije toekomst.
Er worden de komende jaren verschillende (woning)bouwprojecten gerealiseerd in de gemeente. Ook worden er binnen bestaande woon- en werkgebieden woningen en voorzieningen gebouwd. Voor nieuwe ontwikkelingen is het belangrijk om parkeernormen vast te stellen, die aansluiten bij het verwachte autogebruik en -bezit.
Parkeernormen hebben een doel: met het stellen van normen en het realiseren van parkeerplaatsen wordt geprobeerd om parkeerproblemen nu en in de toekomst te voorkomen. We ondervinden elke dag de gevolgen van (te) lage parkeernormen: inwoners kunnen hun auto niet kwijt bij hun woning en parkeren soms verkeerd. Hierdoor kan de bereikbaarheid van hulpdiensten ernstig worden belemmerd.
Planspecifiek
In het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren analoog', vastgesteld op 28 juni 2018, is juridisch-planologisch geborgd dat er voldoende parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Dit bestemmingsplan blijft na vaststelling van het voorliggende wijzigingsplan onverminderd van toepassing. In het Beleidsplan Verkeer 2017-2021, waarnaar in het ‘Parapluplan Parkeren analoog’ wordt verwezen, is bepaald dat wat betreft de parkeernormering wordt aangesloten op de CROW-richtlijnen. Het toekomstige bouwplan zal moeten voldoen aan het ‘Parapluplan Parkeren analoog’.
Het voorgenomen plan voorziet in de realisatie van één nieuwe woning. De navolgende tabel geeft de parkeerbehoefte weer in de toekomstige situatie, gebaseerd op het parkeerbeleid van de gemeente De Ronde Venen voor het gebiedstype 'buitengebied'. Daarbij wordt het gemiddelde toegepast en uitgegaan van de parkeernorm van 'koop, huis, vrijstaand'.
Type woning | Aantal woningen | Parkeernorm per woning | Parkeerbehoefte (aantal parkeerplaatsen) |
Koop, huis, vrijstaand | 1 | 2,4 | 2,4 |
Totaal | 1 | - | 2,4 |
De parkeerbehoefte voor de voorgenomen ontwikkeling betreft 2,4 parkeerplaatsen. Het voornemen is om voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein (inpandig) te realiseren. De beoogde parkeerplaatsen zijn weergegeven op de eerste afbeelding in toelichting paragraaf 2.2. Geconcludeerd wordt dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.
5.2 Wijzigingsplan
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden uiteengezet. De regels van het voorliggende wijzigingsplan zijn gelijk aan de regels van het bestemmingsplan '1e herziening Lintbebouwing Vinkeveen 2003'.
Hieronder volgt per toegepaste bestemming een korte toelichting:
Wonen
Voor de bestemming 'Wonen' wordt verwezen naar de regels van het moederplan. Hier wordt de bestemming 'Woondoeleinden' gehanteerd. De woning mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 4 m, zoals op de verbeelding weergegeven. De hoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 5 m meer bedragen dan de maximaal toegestane goothoogte. Bijgebouwen zijn toegestaan buiten het bouwvlak.
Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtingsgebied)
Als archeologische waarde zijn de categorieën 2b en 6 van de archeologische beleidskaart overgenomen. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden. Voor de systematiek van de dubbelbestemming is aangesloten bij het bestemmingplan ‘Buitengebied-West’.
6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een overeenkomst afgesloten. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld.
Het ruimtelijke plan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerp wijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Participatie
De omwonenden zijn door de initiatiefnemer op de hoogte gebracht van de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij zijn geen bezwaren kenbaar gemaakt. Een verslag van deze participatie is opgenomen in bijlagen bij toelichting bijlage 5.
7.1 Vooroverleg
Er zijn geen vooroverlegreacties op het plan ontvangen. Wel is het plan voorbesproken met de provincie Utrecht en waar nodig aangepast.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 30 december 2023 t/m 9 februari 2024 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.