KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Bepalingen
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin - Onbebouwd
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Water
Artikel 7 Woongebied
Artikel 8 Leiding - Gas
Artikel 9 Waterstaat - Waterloop
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 15 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregels
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Archeologie
4.3 Cultuurhistorie
4.4 Explosieven
4.5 Bodem
4.6 Water
4.7 Geluid
4.8 Verkeer En Parkeren
4.9 Bedrijven En Milieuzonering
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Kabels En Leidingen
4.12 Ecologie
4.13 Luchtkwaliteit
4.14 Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Inleidende Regels
5.3 Bestemmingsregels
5.4 Algemene Regels
5.5 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Ruimtelijk Kader De Maricken Ii
Bijlage 2 Onderzoeksrapport Archeologie
Bijlage 3 Onderzoeksrapport Explosieven
Bijlage 4 Onderzoeksrapport Bodem
Bijlage 5 Waterparagraaf
Bijlage 6 Waterbergingsopgave
Bijlage 7 Onderzoeksrapport Geluid - Wegverkeerslawaai Nieuwbouw Uwp
Bijlage 8 Onderzoeksrapport Geluid - Reconstructie
Bijlage 9 Onderzoeksrapport Verkeer
Bijlage 10 Onderzoeksrapport Milieuzonering
Bijlage 11 Onderzoeksrapport Externe Veiligheid
Bijlage 12 Verkennend Natuuronderzoek
Bijlage 13 Onderzoeksrapport Stikstof
Bijlage 14 Activiteitenplan
Bijlage 15 Ontheffing Soortenbescherming Wnb
Bijlage 16 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 17 Nota Beantwoording Zienswijzen

De Maricken II

Uitwerkingsplan - Gemeente De Ronde Venen

Vastgesteld op 09-07-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Bepalingen

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het uitwerkingsplan De Maricken II met identificatienummer NL.IMRO.0736.UP001Maricken2-VA01 van de gemeente De Ronde Venen;

1.2 uitwerkingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten

een bedrijf dat in een (gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is;

1.6 aan huis gebonden beroepsactiviteiten

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met dien verstande dat er geen detailhandel is toegestaan met uitzondering van:

detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden beroep; huisartsen, tandartsen, dierenartsen en fysiotherapeuten ed. vallen eveneens onder 'aan huis verbonden beroep' en niet onder 'aan huis verbonden bedrijf', ook al kan op deze activiteiten het Activiteitenbesluit van toepassing zijn vanwege de lozing van afvalwater;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bestaand bouwwerk

een bouwwerk, dat:

  • op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is;
  • na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of melding, waarbij de bouwaanvraag/melding voor dat tijdstip is ingediend;

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.12 bijgebouw

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, hetzij met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand, dat door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning niet is toegestaan;

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.14 bouwgrens

een grens van een bouwvlak;

1.15 bouwlaag

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitzondering van onderbouw en kapverdieping;

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.20 carport

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit een slechts van boven afgesloten c.q. afgedekte ruimte, van lichte constructie, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen op meer dan twee wielen en daarvoor ook toegankelijk;

1.21 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder makelaardij, internetcafé, zonnestudio, bankfiliaal, notariskantoor, tandarts, huisarts, apotheek, accountancy en instellingen voor zorg;

1.23 dove gevel

een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering – conform NEN 5077 – die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (ingeval van wegverkeerslawaai) en 35 dB(A) (ingeval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.24 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 geluidwerende voorziening

een geluidwerende voorziening in de vorm van een wal, geluidscherm, een gebouw of een combinatie daarvan;

1.26 hogere grenswaarde

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.27 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.28 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;

1.29 maaiveld

de bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat waar sprake is van een hellend of ongelijk maaiveld onder het 'aangrenzende maaiveld' wordt verstaan het maaiveld dat grenst aan de voorgevel van een gebouw;

1.30 mantelzorg

tijdelijke zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.31 nutsvoorziening

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalverzameling;

1.32 ondergeschikt bouwdeel

een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw, zoals een dakvenster, een balkon, een luifel, een galerij en een bloemenvenster, met uitzondering van een erker c.q. een uitgebouwd gedeelte van een gebouw (ter uitbreiding van het oppervlak);

1.33 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.34 overkapping

een bijgebouw in de vorm van een overdekte ruimte, al dan niet omsloten door maximaal drie wanden;

1.35 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.36 peil

  • voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.37 steiger

een bouwwerk, geheel of grotendeels boven het water en meestal langs een oever, dat dient voor het afmeren van schepen, woonschepen of andere vaartuigen en/of andere doeleinden zoals terras;

1.38 verblijfsgebied

gedeelte van de openbare ruimte dat hoofdzakelijk is bestemd en is ingericht voor langzaam verkeer, doch in ondergeschikte mate tevens fungerend als erftoegangsweg;

1.39 voorgevelrooilijn

de lijn, welke aansluit aan de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de weg heeft;

1.40 Wabo

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.41 wadi

een bufferings- en infiltratievoorziening die tijdelijk gevuld kan zijn met regenwater;

1.42 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;

1.43 woning

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.44 zorgwoning

een woning die bedoeld is voor mensen met een functionele beperking en waarbij gebruik kan worden gemaakt van zorgvoorzieningen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouw en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de afstand van een gebouw tot de bouwperceelsgrens

de afstand gemeten vanaf het dichtst bij de bouwperceelgrens gelegen punt van het gebouw tot aan de bouwperceelgrens;

2.6 de afstand tussen gebouwen

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. b. fiets- en wandelpaden;
  2. c. speelvoorzieningen;
  3. d. nutsvoorzieningen;
  4. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

alsmede voor:

  1. f. ter plaatse van de aanduiding ‘Cultuurhistorische waarde’ de bescherming en instandhouding van de restanten van de historische spoorlijn.

3.2 Bouwregels

Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Tuin - Onbebouwd

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - Onbebouwd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. behoud, herstel en versterking van landschapswaarden;

met daarbij behorende:

  1. d. toegangswegen en -paden;
  2. e. nutsvoorzieningen;
  3. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden;
  2. b. fiets- en voetpaden.

met daarbij behorende:

  1. c. groenvoorzieningen, bermen, oevers en taluds;
  2. d. nutsvoorzieningen;
  3. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. f. duikers, bruggen en faunapassages;
  5. g. voorzieningen voor het openbaar vervoer;
  6. h. straatmeubilair, fietsenstallingen, reclame-uitingen en kunstobjecten.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt maximaal:
    1. 1. palen en masten: 9 meter;
    2. 2. speelvoorzieningen en kunstobjecten: 5 meter;
    3. 3. terreinafscheidingen: 2 meter;
    4. 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 meter.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van bouwwerken ten behoeve van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken; en
  3. c. de verkeersveiligheid.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. b. groenvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. c. bermen en taluds;
  2. d. bruggen en duikers voor kruisingen met wegverkeer.

6.2 Bouwregels

Op of in de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 1,5 meter.

6.3 Nadere eisen

Artikel 7 Woongebied

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten;
  3. c. erven en tuinen;
  4. d. groen- en speelvoorzieningen;
  5. e. wegen;
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. h. fiets- en voetpaden;
  9. i. nutsvoorzieningen;

met dien verstande dat:

  1. j. ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - LPG' mogen geen zeer kwetsbare functies worden opgericht;
  2. k. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' in het bijzonder wegen ten behoeve van de buurtontsluiting zijn toegestaan;
  3. l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - groene hoofdstructuur' de gronden hoofdzakelijk zijn bestemd voor groenvoorzieningen en water.

7.2 Bouwregels

7.3 Specifieke gebruiksregels

7.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 8 Leiding - Gas

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor, onverminderd het in deze regels bepaalde ten aanzien van de voor deze gronden overige geldende bestemmingen:

  1. a. binnen een afstand van 4 meter vanaf de as van de figuur ‘Leiding-Gas’ voor de aanleg en instandhouding van een gasleiding;
  2. b. in geval van strijdigheid van bepalingen, gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge samenvallende bestemmingen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

8.2 Bouwregels

Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de primaire bestemming, met dien verstande dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 meter mag bedragen. Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de primaire bestemming, met dien verstande dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 meter mag bedragen.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de onderliggende bestemming afwijken van het bepaalde in lid 8.2, mits:

  1. a. de veiligheid van mens en dier en de werking van de leiding alsmede het onderhoud ervan niet in gevaar komt.
  2. b. Burgemeester en wethouders alvorens te beslissen schriftelijk advies hebben ingewonnen bij de desbetreffende leidingbeheerder(s).

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Waterstaat - Waterloop

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterloop' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het beheer en de bescherming van waterlopen in verband met de waterhuishouding.

9.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in lid 3.2 tot en met lid 7.2 geldt ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden dat - behoudens de bestaande bebouwing - slechts bouwwerken ten dienste van deze bestemming zijn toegestaan, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1 m.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 9.2 voor het bouwen overeenkomstig de regels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  1. a. de belangen van de waterhuishouding niet in gevaar komen;
  2. b. schriftelijk advies is ingewonnen bij de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

11.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en kelders buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 2 meter wordt overschreden.

11.2 Aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard (Hoofdstuk 2, paragraaf 5), blijven buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepaling (artikel 2.5.1);
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer (artikel 2.5.3);
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten (artikel 2.5.4);
  4. d. ruimte tussen bouwwerken (artikel 2.5.17).

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

12.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:

  1. a. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  4. d. voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie;
  5. e. als ligplaats voor woonschepen.

12.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:

  1. a. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
    1. 1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
    2. 2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  2. b. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, of van bijgebouwen, voor permanente bewoning;
  3. c. van recreatieverblijven voor permanente bewoning;
  4. d. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Afwijkingsmogelijkheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan, voor:

  1. a. het afwijken van de in het plan voorgeschreven bouwvlak-, bouwhoogte-, goothoogte-, breedte-, diepte-, afstands- en bebouwde oppervlaktematen met ten hoogste 10%, indien dit in verband met de realisering van een bouwplan noodzakelijk is;
  2. b. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering niet meer dan 3 meter bedraagt;
  3. c. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 meter voor antennes voor privégebruik en maximaal 55 meter voor antennes ten behoeve van telecommunicatieverkeer;
  4. d. het oprichten van bouwwerken ten algemenen nutte, zoals transformatorhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, mits de oppervlakte van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 30 m² en de bouwhoogte ervan niet meer zal bedragen dan 3 meter.

13.2 Afwijking ten behoeve van uitvoeren van bodemingrepen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan indien bodemingrepen worden uitgevoerd die dieper gaan dan 1,5 m onder oorspronkelijk maaiveld, mits:

  1. a. uit nader bodemonderzoek blijkt dat er geen sprake is milieuhygiënische belemmeringen;
  2. b. uit nader hydrologisch onderzoek blijkt dat er geen sprake is van negatieve hydrologische effecten.

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

14.1 Flexibiliteit

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het wijzigen van bestemmings- en aanduidingsvlakken, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de oppervlakte van een bestemmings-, bouw- of aanduidingsvlak wordt met niet meer dan 10% verkleind of vergroot;
  2. b. een bestemmings-, bouw- of aanduidingsgrens wordt met niet meer dan 3 meter verschoven;
  3. c. er wordt toepassing gegeven aan artikel 76 en artikel 77 van de Wet geluidhinder;
  4. d. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende bouwpercelen worden niet in onevenredige mate worden geschaad.

14.2 Wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van wijziging van veiligheidszone LPG

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de gebiedsaanduiding ‘‘veiligheidszone-LPG’ van de verbeelding te verwijderen, dan wel geheel of gedeeltelijk te veranderen, indien en voor zover:

  1. a. verplaatsing van het LPG vulpunt hiertoe aanleiding geeft;
  2. b. de verkoop van LPG is gestaakt;

met dien verstande dat het oppervlak niet toe mag nemen, en uit onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de vereisten van plaatsgebonden risico en groepsrisico als bedoeld in de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (Revi) en het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) zoals deze gelden ten tijde van de tervisielegging van dit plan;

  1. c. verandering in de bij wet toegestane en/of de vergunde risicocontour of wijziging van het wettelijk regime dat van toepassing is op het bedrijf hiertoe aanleiding geeft.

Artikel 15 Overige Regels

15.1 Verwijzing naar andere regelgeving

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 16.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Lid 16.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 16.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 16.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid 16.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregels

17.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als:

de regels van het uitwerkingsplan De Maricken II van de gemeente De Ronde Venen.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 12 juli 2011 is ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan 'Marickenland bestemmingsplan' (hierna: moederplan) vastgesteld. In het moederplan is een uitwerkingsplicht opgenomen waarmee de basis voor een woningbouwontwikkeling is vastgelegd.

Voor het opstellen van het moederplan zijn meerdere gedachten de aanleiding geweest. De jaren voorafgaand aan het opstellen van het moederplan hadden verschillende overheden verschillende visies op het plangebied. Het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV) en de provincie Utrecht streefden naar realisatie van ecologische verbinding tussen de Vinkeveense Plassen en de Botshol en de Nieuwkoopse plassen. Vanuit het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) gold daarnaast beleid dat er meer recreatiemogelijkheden moesten komen in de nabijheid van de woonomgeving. De gemeente De Ronde Venen had - en heeft nog steeds - de wens om woningen te kunnen bouwen voor haar burgers. Het waterschap zoekt tenslotte naar oplossingen voor problemen als verzilting van het water en bodemdaling. Alles bij elkaar betekenden deze wensen een behoorlijke opgave voor het gebied.

Uitwerkingsplan

Binnen het moederplan zijn de kaders voor het uitwerkingsplan gegeven in de 'Wonen - Uit te werken' bestemming. Hierbinnen zijn 978 woningen toegestaan waarvan maximaal 50% gestapeld. Minimaal een derde van het gebied dient onbebouwd te blijven (groenblauwe karakter). Het uitwerkingsplan dient te voldoen aan de gestelde kaders in het moederplan.

Het plangebied voor dit uitwerkingsplan betreft de tweede fase van de gehele uitwerkingsplicht zoals opgenomen in het moederplan. Voor deelgebied Maricken I is het uitwerkingsplan Marickenzijde gemaakt en daar zijn inmiddels 520 woningen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de uitwerkingsmogelijkheden van het moederplan nog maximaal 458 woningen gerealiseerd kunnen worden. Om continuïteit in de bouwstroom te kunnen garanderen is besloten om het voorliggende uitwerkingsplan "De Maricken II" op te stellen. Het uitwerkingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 396 woningen en daarmee past binnen het maximaal aantal toegestane woningen in de bestemming 'Wonen - Uit te werken' in het moederplan.

Ruimtelijk kader

Op 10 oktober 2022 heeft de gemeenteraad van De Ronde Venen ingestemd met het ruimtelijk kader voor het project De Maricken II. Door de grote behoefte aan woningen ziet het door de Raad vastgestelde ruimtelijk kader toe op de ontwikkeling van 600 tot 650 woningen. Het uitwerkingsplan geeft met het mogelijk maken van 396 woningen invulling aan de realisatie van de eerste fase. Om de overige woningen mogelijk te maken wordt in een later stadium een herziening van het geldende bestemmingsplan opgesteld. De in het ruimtelijk kader aangegeven extra ontsluiting van De Maricken II naar het bestaande woongebied van Wilnis, zal ook onderdeel zijn van die herziening.

Het moederplan en het ruimtelijk kader vormen samen de kaders voor voorliggend uitwerkingsplan.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied De Maricken II is gelegen in de gemeente De Ronde Venen en weergegeven in het navolgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.UP001Maricken2-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 - Plangebied Uitwerkingsplan De Maricken II

Binnen het uitwerkingsplan worden maximaal 396 woningen mogelijk gemaakt. De begrenzing van het uitwerkingsplan is dusdanig gekozen dat deze gunstig is voor de bouwfasering en aansluit bij de beoogde verdeling in het woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma bestaat uit minstens 30% sociale huur en minstens 20% middeldure huur, betaalbare koop of een combinatie daarvan.

Omgeving van het plangebied

Het plangebied bevindt zich centraal in de gemeente in de diepgelegen polder Groot-Mijdrecht, tussen de oude dorpskernen van Mijdrecht, Vinkeveen en Wilnis. Ten westen van het plangebied is het deelgebied Maricken I gelegen. Een woonwijk van ca. 500 woningen. Aan de oostkant wordt het plangebied begrensd door een watergang en de provinciale weg de N212. Achter de provinciale weg is een gebied gelegen dat aangewezen is Natuurnetwerk Nederland. Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich de Mijdrechtse Dwarsweg waar een tankstation van Shell aan is gelegen en een hoveniersbedrijf. Ten noorden van de Mijdrechtse Dwarsweg bevinden zich agrarische gronden. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door een cultuurhistorische spoorbaan die parallel aan de watergang Driehuizer Dwarstocht is gelegen. Ten zuiden van de plangebied grens ligt de woonwijk de Maricken-Veenzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.UP001Maricken2-VA01_0002.png" Figuur 1.2 - Ligging van het plangebied (bron: Google Maps)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

In het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Marickenland' vastgesteld op 3 februari 2009. Op 22 juni 2011 heeft Raad van State uitspraak gedaan over dit bestemmingsplan. Hierdoor is goedkeuring onthouden aan de bestemmingen ´Natuur´ en ´Recreatie - dagrecreatie'. Het plan is echter geconsolideerd. In een geconsolideerd plan is de gerechtelijke uitspraak opgenomen. Binnen het geconsolideerde plan 'Marickenland' valt ook de uit te werken woonbestemming. Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in een eerste deel van deze uit te werken bestemming.

Binnen het bestemmingsplan 'Marickenland' heeft het plangebied de bestemming 'Wonen - uit te werken'. Daarnaast geldt een dubbelbestemming voor een gasleiding en gelden een aantal gebieds- en functieaanduidingen. Een klein gedeelte aan de zuidzijde van het plangebied heeft de enkelbestemming 'Water'.

In 2019 is het bestemmingsplan 'Buitengebied-West' deels onherroepelijk in werking getreden waarbij de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied-West' voor een gedeelte over het plangebied van het moederplan is komen te liggen. Het gaat hier om enkele percelen aan de noordzijde van het moederplan en een kleine strook aan oostzijde ter plaatse van een watergang.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt het plan beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van het rijk, de provincie en de gemeente uiteen gezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied van dit uitwerkingsplan De Maricken II ligt in de droogmakerij Groot Mijdrecht in de gemeente De Ronde Venen. Momenteel is het plangebied een onbebouwd graslandschap dat begrensd wordt door een watergang, een provinciale weg, de woonwijk Maricken I aan de westzijde en enkele bebouwing bestaande uit bedrijven en woningen aan de noordzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.UP001Maricken2-VA01_0003.png"

Figuur 2.1 - Huidige situatie gezien vanaf N212 vanuit de zuidoostzijde van het plangebied (bron: Google Street View)

2.2 Toekomstige Situatie

2.2.1 Algemeen

De Maricken II is een vervolg op Maricken Fase I en wordt een groene wijk met een ruime variatie aan woningen. Een wijk voor en door inwoners van Wilnis en omgeving. In de toekomstige woonwijk is bewust gekozen voor een andere uitstraling dan Fase I, die reeds bewoond is. De Maricken II wordt een groene buurt met een centrale groene hoofdstructuur die de verbinding vormt naar het polderlandschap en het toekomstige naastgelegen natuurgebied Marickenland. Dit unieke landschap wordt ingezet als dragende identiteit voor de ontwikkeling van zowel De Maricken II als het gehele dorp Wilnis.

Het uitgangspunt voor De Maricken II is een wijk met een dorpse identiteit aan de rand van Wilnis. Het is de wens een toekomstbestendig en groen leefmilieu te realiseren, waarin een aanzienlijk woonprogramma een plek krijgt. Een gelaagde benadering van wonen, natuurontwikkeling, klimaatadaptatie en sociale inclusiviteit leidt tot een integraal ontworpen woongebied. Op deze manier ontstaan toekomstbestendige wijken waarin het prettig wonen is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.UP001Maricken2-VA01_0004.png"

Figuur 2.2 - Marickenland fase 2 (Bron: Ruimtelijk kader)

2.2.2 Het uitwerkingsplan

Binnen het uitwerkingsplan zijn maximaal 396 wooneenheden toegestaan. Binnen het woningbouwprogramma wordt in ieder geval minimaal 30% sociale huur gerealiseerd en 20% middeldure huur, betaalbare koop of een combinatie daarvan.

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Mijdrechtse Dwarsweg. Ook wordt een verbinding gemaakt met Maricken I. Met het uitwerkingsplan worden deze ontsluitingen mogelijk gemaakt. Zoals in de inleiding al aangegeven zal een derde ontsluiting, in zuidelijke richting, betrokken worden bij de herziening van het moederplan. Dit is noodzakelijk omdat het moederplan niet voorziet in die extra ontsluiting.

De woningbouw binnen het uitwerkingsplan is vooral voorzien in het centrale, oostelijke en zuidoostelijke deel van de locatie.

Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich de provinciale weg de N212. Om geluidsoverlast vanuit deze weg te voorkomen zal aan de oostzijde van het plangebied een doorlopende geluidwerende voorziening gebouwd worden in de vorm van een wal, geluidscherm, woningen of een combinatie daarvan. Daarnaast zijn aan de oostzijde drie gestapelde gebouwen voorzien waarbinnen maximaal 126 appartementen worden gerealiseerd. Het centrale deel van het plangebied bevat vooral eengezins-rijwoningen, die noord-zuidgericht, de oorspronkelijke kavelrichting van het gebied volgen. Centraal door het gebied in oost-westrichting loopt een parkstrook. De zuidrand van het gebied zal vooral ingevuld worden met vrijstaande en twee onder één kapwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.UP001Maricken2-VA01_0005.png"

Figuur 2.3 - Verbeelding uitwerkingsplan Maricken II

2.2.3 Beeldkwaliteitsplan

In het beeldkwaliteitsplan is de ambitie voor de nieuwe woonwijk opgesteld. Het is bedoeld als een kader op hoofdlijnen om met een aantal principes een goede samenhangende sfeer te bereiken. De beeldkwaliteit richt zich op de verschijningsvorm, het beeld en de sfeer van de openbare ruimte en de gebouwen.

Ten grondslag aan de ruimtelijke gebiedsvisie ligt een aantal ambities waarmee De Maricken II zich kan ontwikkelen tot een integrale en toekomstbestendige woningbouwontwikkeling. Het karakter van de wijk is groen van opzet en dit heeft een grote dragende waarde voor de wijk en de omgeving. Ook in en rond de woningen zien we grote kwaliteiten waarmee de wijk zich onderscheidt als woonomgeving en bovendien beter past in de landelijke en groene omgeving van Wilnis.

  • klimaatadaptief
  • natuurinclusief
  • mooi landschappelijk wonen
  • recreatief verbonden
  • energieneutraal
  • sociaal inclusief

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.UP001Maricken2-VA01_0006.png"

Figuur 2.4 - Landschappelijk raamwerk (bron: beeldkwaliteitsplan Maricken 2023)

De orthogonale opzet van de polder is de inspiratie voor de hoofdrichting van het plan en verdeling in kleine buurtjes. Langere noord-zuid doorzichten volgen de richting van de polder, maar zijn qua maat en schaal aangepast aan een prettige, menselijke maat. Centraal in het landschappelijke raamwerk ligt een oost-west georiënteerde groenzone, met uitlopers naar noord en zuid. De groene hoofdstructuur is de dragende identiteit en het verbindend element van De Maricken II.

De landschapsstructuur biedt een robuust raamwerk. De ontwikkelkavels aan de zuidzijde sluiten qua maatvoering aan op de bestaande bebouwing. Naar het noorden toe vertandt het naar een smallere verkavelingsstructuur met een fijnere korrel. De bebouwing wordt kleinschaliger en lager in dichtheid.

Het midden van het plangebied bestaat uit een gecultiveerd en grillig parklandschap waar voordeuren aan geadresseerd zijn. Deze autovrije, openbare groenzone biedt ruimte voor spel, informele sport en ontmoeting. Een nieuwe fietsverbinding loopt door de groenzone en verknoopt het plangebied goed en snel aan zijn omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.UP001Maricken2-VA01_0007.png"

Figuur 2.5 - Landschappelijk raamwerk (bron: beeldkwaliteitsplan Maricken 2023)

Karakters van de deelgebieden

Het plangebied is opgedeeld in vijf deelgebieden; het dorpslint, de dorpse hoven, het kreekpark, de polderlaantjes en de natte weide. Elk deelgebied kent zijn eigen karakter.

Het Dorpslint is de hoofdroute door De Maricken II die alle woonsferen met elkaar verbindt. De robuuste structuur met bomenrijen geeft een groen en welkom gevoel.

De groene Dorpse Hoven hebben een natuurlijk en rustig karakter. Verspringende lijnen geven de groene plekken van de wadi's vorm en begeleiden bewoners door de groene plekken met enkele bloeiende bomen.

Het Kreekpark vormt een prachtige buitenruimte voor de bewoners van De Maricken II. Met paden in vloeiende lijnen, verdiepte wadi's, struiken en bomen ontstaan er open en meer omsloten plekken. Door de natuurlijke opzet van het park sluit het aan bij zowel de ecologische als sociale behoeftes.

De Polderlaantjes zijn geïnspireerd op het polderlandschap, met lange lijnen en een nat karakter. Deze elementen zijn teruggebracht in de vorm van diepe wadi's die water opvangen en vasthouden met daarlangs in een lange lijn groepjes kleine bomen.


De Natte Weide heeft een meer drassig karakter met daarbij passende beplanting en enkele bomen. Een gebied waar men door kan struinen tijdens een ommetje in de buurt. Het natte karakter wordt bereikt door een relatief laag maaiveld aan te houden, wat ideaal is voor vochtminnende plantsoorten. Dit sluit aan bij de ontwikkelingen van Staatsbosbeheer in Marickenland (Natuurnetwerk Nederland).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

De beleidskaders waaraan het moederplan is getoetst zijn inmiddels verouderd en vervangen door nieuwe visies, verordeningen en beleidsstukken. In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling achtereenvolgens getoetst aan het huidige rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (2020) en het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (2020)

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) formuleert het Rijk een nieuwe integrale aanpak waarin samen met andere overheden en organisaties optimaal kan worden gewerkt aan behoud van een gezond, leefbaar en economische sterk Nederland. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen spelen de volgende vier prioriteiten de komende jaren een grote rol in de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving van Nederland:

  1. 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. 2. een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
  3. 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 4. en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Toetsing en conclusie

Onderhavig plan sluit aan bij de nationale belangen als geformuleerd in de NOVI. Het realiseren van nieuwe woningen past tevens binnen het nationale belang van het zorg dragen voor voldoende woningen. De taak voor het vormen van beleid inzake de planologische ruimte voor het realiseren van nieuwe woningen wordt neergelegd bij de decentrale overheden. Gemeenten vormen ook beleid over aansluiting op woonbehoeften. Om die reden dient de beoogde ontwikkeling voornamelijk te worden getoetst aan provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling (art. 3.6.1 Bro, juli 2017)

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling vereist dat wordt onderbouwd of en in hoeverre er sprake is van 'duurzaam ruimtegebruik'. Om dit duurzaam ruimtegebruik te garanderen moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zoals omschreven in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) worden doorlopen:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Wat onder 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan is in het Bro opgenomen en verder uitgekristalliseerd in jurisprudentie. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het Bro 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' verstaat het Bro een 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling bij woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen, of bij ontwikkeling van een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2.

Toetsing

Voorliggend plan betreft een uitwerkingsplan. Het uitwerkingsplan geeft invulling aan de uitwerkingsplicht die opgenomen is in het moederplan. Het moederplan is onherroepelijk en daarmee zijn de woningen planologisch al mogelijk gemaakt, alleen mogen ze pas gebouwd worden als er een uitwerkingsplan voor is vastgesteld. Dit is het geval voor 520 woningen die mogelijk gemaakt zijn binnen het Uitwerkingsplan Marickenzijde. In het moederplan zat een uitwerkingsplicht voor maximaal 978 woningen. Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de bouw van 396 woningen. Dit aantal valt daarmee ruim binnen het totaal aantal woningen dat mogelijk gemaakt kan worden op basis van de uitwerkingsplicht in het moederplan.

Uit jurisprudentie (Overzichtuitspraak ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat de mate waarin de uitwerkingsplicht keuzemogelijkheden bood aan het college van burgemeester en wethouders over de in het uitwerkingsplan op te nemen functies en de omvang daarvan, bepalend is voor het antwoord op de vraag of het opvolgende bestemmingsplan, waarin één of meer van dergelijke functies in een bepaalde omvang bij recht worden opgenomen, een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. In dit geval is geen sprake van ruime uitwerkingsmogelijkheden, de uitwerkingsregels gaan uit van de realisatie van een woonwijk. Er is daarom in dit geval geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Er is overigens sprake van een grote woningbehoefte. In de woonvisie 2025 (maart 2020) is daarom aangegeven dat uitbreiding nodig is om te voldoen aan de verwachte bevolkingsgroei vanaf 2030. Nieuwe projecten zoals Centrumplan Vinkeveen en De Maricken fase II in Wilnis, maar ook andere grotere locaties bieden mogelijkheden om deze groei te realiseren.

In maart 2020 heeft de gemeenteraad de Ruimtelijke Verkenning Wonen vastgesteld. Daarin staat de ambitie om tot 2040 in totaal 4.800 woningen in de gemeente te bouwen. Deze woningen zijn belangrijk voor de leefbaarheid en de vitaliteit van de dorpen. Met maximaal 396 woningen wordt een aanzienlijke bijdrage aan de woningbouwambitie van de gemeente geleverd.

Het kabinet wil in de periode tot en met 2030 in Nederland 900.000 woningen bouwen. Dat is een ambitieuze doelstelling, waar de regio U10 graag een flinke bijdrage aan levert. Immers, heel Nederland kampt met krapte op de woningmarkt, maar in de regio U10 is deze extra groot. In de regionale woondeal Regio U10 is daarom afgesproken dat De Ronde Venen tot 2030 2.950 woningen bouwt. Er is op dit moment slechts harde plancapaciteit voor 245 woningen. Maricken fase II is aangemerkt als een van de sleutelprojecten in de regio met in totaal 650 woningen vanaf 2024 om in de behoefte te kunnen voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.UP001Maricken2-VA01_0008.png"

Figuur 3.1 - Bruto plancapaciteit De Ronde Venen (Bron: Woondeal 2022-2030)

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.UP001Maricken2-VA01_0009.png"

Figuur 3.2 - Belangrijkste woningbouwlocaties De Ronde Venen (Bron: Woondeal 2022-2030)

Conclusie

Het opstellen van een ladderonderbouwing is niet nodig omdat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

3.2 Provinciaal Beleid

De provincie Utrecht heeft een Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening opgesteld om de plannen van de provincie voor de komende jaren vast te leggen in beleidsstukken. De omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie er in 2050 uit moet komen te zien. De omgevingsverordening stelt regels op verschillende onderdelen om de speerpunten uit de Omgevingsvisie concreet te maken en uiteindelijk te kunnen realiseren. Hieronder wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidsstukken van de provincie Utrecht.

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht (vastgesteld d.d. 10 maart 2021)

De provincie Utrecht in 2020: beslaat zo’n 1.550 vierkante kilometer, grenst aan vier andere provincies, heeft 26 gemeenten, vier waterschappen en circa 1,35 miljoen inwoners. De toekomst laat zich niet exact voorspellen. Eén ding is echter zeker: Utrecht ziet er in 2050 anders uit dan nu. De komende 30 jaar moeten omvangrijke, complexe en urgente opgaven aangepakt worden. Er is veel ruimte nodig voor duurzame ontwikkeling van diverse functies, zoals wonen, werken, mobiliteit, energie, recreatie, natuur en landbouw. Tegelijkertijd heeft de provincie de ambitie om de bestaande Utrechtse kwaliteiten verder te versterken. Het is belangrijk om nu al na te denken over de juiste balans tussen opgaven en Utrechtse kwaliteiten en keuzes te maken die daarvoor nodig zijn.

De omgevingsvisie beschrijft tal van ambities en beleidskeuzen voor zeven beleidsthema's:

  1. 1. Stad en land gezond;
  2. 2. klimaatbestendig en waterrobuust;
  3. 3. duurzame energie;
  4. 4. vitale steden en dorpen;
  5. 5. duurzaam, gezond en veilig bereikbaar;
  6. 6. levend landschap, erfgoed en cultuur;
  7. 7. toekomstbestendige natuur en landbouw.

Toetsing

Het plan voor natuur-, recreatie- en woongebied op deze locatie is in 2011 al vastgelegd in het moederplan Marickenland bestemmingsplan. Inmiddels is er op provinciaal niveau een nieuwe visie en een nieuwe omgevingsverordening van kracht.

De provincie beschrijft in haar omgevingsvisie een groot aantal opgaven voor de komende jaren. Naast dat de gebiedsontwikkeling voorziet in een aanzienlijk aantal woningen waarmee het bijdraagt aan de benodigde woningen in de provincie Utrecht, kan De Maricken II zich ontwikkelen tot een integrale en toekomstbestendige woningbouwontwikkeling die bijdraagt aan de thema's uit de omgevingsvisie. Hieronder is op basis van een aantal ambities uit het ruimtelijk kader beschreven hoe deze ambities in de ontwikkeling vormgegeven worden.

Het karakter van de wijk is groen van opzet en dit heeft een grote dragende waarde voor de wijk en de omgeving. Deze ambitie valt uiteen in een aantal thematische onderwerpen: klimaatadaptief, natuurinclusief, recreatief verbonden, mooi landschappelijk wonen, energieneutraal en sociaalinclusief. Deze onderwerpen zijn onderdeel van de omgevingsvisie van de provincie. Hieronder wordt toegelicht hoe invulling gegeven wordt aan de onderwerpen.

Klimaatadaptatie

De Maricken II wordt een wijk waar klimaatadaptatie een grote rol speelt. Dit komt vooral terug in de manier waarop met water wordt omgegaan. Het moet worden voorkomen dat een langdurige droogte het veen verder laat dalen. Regenwater in het gebied wordt opgevangen en vast gehouden. Overvloedige water in de buitenruimte tijdens en na piekbuien wordt voorkomen door zowel een goede infiltratie als een systeem van oppervlakkige afvoer richting het oppervlaktewater. Door toevoeging van wadi’s kan het gebied echt klimaatadaptief worden gemaakt. Er zijn daarnaast kansen voor het bergen en zuiveren van water in de noordelijke zone. Deze extra waterberging en natuurlijke zuivering bieden ook nieuwe kansen voor ecologische ontwikkeling en een vergroting van de natte natuur.

De concrete klimaatadaptieve maatregelen die in het gebied genomen worden zijn beschreven op pagina 20 van het ruimtelijk kader in Bijlage 1 en in paragraaf 4.6.

Natuurinclusief

De ambitie is om van De Maricken II een natuurinclusieve woonwijk te maken. Dit betekent dat de wijk zo wordt ingericht dat dit de inheemse biodiversiteit ten goede komt. Hiervoor vormt het naastgelegen Marickenland een grote bron van inspiratie. Stevige, doorgaande groenblauwe structuren die gekoppeld zijn aan groengebieden in de omgeving zijn daarbij van essentieel belang. Natuurinclusiviteit wordt gekoppeld met recreatie: het gaat ook om de beleving van de natuur.

De maatregelen die concreet genomen worden op het gebied van natuurinclusiviteit zijn beschreven op pagina 21 van het ruimtelijk kader in Bijlage 1.

Recreatief verbonden

De ambitie is om de Maricken II op meerdere manieren te verbinden met de omgeving. De focus hierbij ligt op het naastgelegen natuurgebied Marickenland voor de natuurlijke recreatie, en het zuidelijk gelegen centrum van Wilnis voor de culturele recreatie.

Binnen de wijk wordt ingezet op een avontuurlijk en aantrekkelijk speel- en verblijfsgebied. Vooral gericht op kinderen, maar ook op beweging en ontmoeting van andere doelgroepen.

De concrete maatregelen die genomen worden voor dit thema zijn beschreven op pagina 22 van het ruimtelijk kader in Bijlage 1.

Mooi landschappelijk wonen

De ambitie is om de beeldkwaliteit voort te laten komen uit de eerder genoemde thema’s klimaatadaptatie en natuurinclusief. Deze thema’s geven de wijk een unieke en natuurlijke uitstraling met veel groen in de openbare ruimte. De inspiratie van de groene omgeving in De Maricken II komt vanuit het naastgelegen natuurgebied, Marickenland. De kwaliteit van dit natuurgebied wordt daardoor in de wijk getrokken. De woningen hebben een dorps karakter en een natuurlijke uitstraling door het gebruik van natuurlijke materialen.

De concrete maatregelen die genomen worden voor dit thema zijn beschreven op pagina 23 van het ruimtelijk kader in Bijlage 1.

Energie neutraal

De ambitie is om een stapje verder te gaan dan de BENG eisen en zo mogelijk een energie neutrale wijk te realiseren.

De concrete maatregelen die genomen worden voor dit thema zijn beschreven op pagina 24 van het ruimtelijk kader in Bijlage 1.

Sociaalinclusief

De ambitie is om met het ontwerp van de wijk de sociale interactie te stimuleren. Het doel is daarbij om ook op de lange termijn een leefbare wijk te houden, waar mensen zich betrokken voelen bij de buren en het publieke domein.

De concrete maatregelen die genomen worden voor dit thema zijn beschreven op pagina 25 van het ruimtelijk kader in Bijlage 1.

Conclusie

De ontwikkeling van De Maricken II draagt bij aan de opgaven uit de omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening (geconsolideerde versie maart 2024)

Om de Omgevingsvisie in de praktijk goed te laten werken, zijn op onderdelen regels nodig. Deze regels zijn vastgelegd in één Omgevingsverordening. Deze verordening is op 1 januari 2024 in werking getreden en afgestemd op de Omgevingswet. Om de Omgevingsverordening actueel te houden, wordt de verordening op onderdelen gewijzigd. Hierna id de ontwikkeling getoetst aan de actuele geconsolideerde versie. Daar waar omgevingplan staat, betekent dit onder de Wro bestemmingsplan of uitwerkingsplan.

Artikel 2.16 Instructieregel overstroombaar gebied

  1. 1. Een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Overstroombaar gebied bevat regels die rekening houden met overstromingsrisico’s. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven.
  2. 2. De motivering van een omgevingsplan bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het overstromingsrisico is omgegaan.

Toetsing

Het voorliggende plan betreft de uitwerking van een deel van het woongebied/de gebiedsontwikkeling Marickenland. In de waterparagraaf 4.6 wordt ingegaan op het overstromingsrisico. Door o.a. ophoging van het gebied met een zandpakket voldoet het plan aan de richtlijnen uit het convenant Duurzame woningbouw voor het thema gevolgbeperking overstromingen.


Artikel 4.1 Instructieregel bereikbaarheid

  1. 1. Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien, waarborgt dat knelpunten in de bereikbaarheid niet toenemen en bij voorkeur afnemen.
  2. 2. De motivering van een omgevingsplan bevat:
    1. a. een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze nieuwe ontwikkelingen tot gevolg hebben;
    2. b. een beschrijving van de wijze waarop het plangebied wordt ontsloten voor de verschillende vervoerwijzen;
    3. c. een analyse of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het omliggende (regionale) verkeers- en vervoersnetwerk voor de diverse vervoerwijzen kunnen ontstaan; en
    4. d. een analyse of de bereikbaarheid door de beoogde ontwikkelingen verslechtert en of de reistijd significant toeneemt.
  3. 3. Indien uit de Bereikbaarheidsscan blijkt dat er mogelijk sprake is van verslechtering van de bereikbaarheid of toename van knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoernetwerk, wordt een bereikbaarheidsonderzoek als bedoeld in de Bijlage XIV Bereikbaarheidsanalyse bij deze verordening uitgevoerd. Binnen dit bereikbaarheidsonderzoek worden mogelijke oplossingen voor de geconstateerde knelpunten uitgewerkt, waarbij ook realisatie en financiering van deze maatregelen aan bod komen.

Toetsing

In het ruimtelijk kader in Bijlage 1 is op pagina 32 uitgebreid aandacht besteed aan de verkeersstructuur voor auto's, fietsen en voor het openbaar vervoer. Daarnaast is in paragraaf 4.8 door middel van een verkeersonderzoek inclusief verschillende modelruns onderbouwd dat de gevolgen voor bereikbaarheid en mobiliteit acceptabel zijn.

Artikel 5.11 Instructieregel weging elektriciteits-infrastructuur

  1. 1. Voor zover een omgevingsplan voorziet in nieuwe functies, niet zijnde minder dan tien woningen, die tot een aanvullende belasting van de elektriciteits-infrastructuur kunnen leiden, wordt rekening gehouden met de aansluitbaarheid op de elektriciteits-infrastructuur.
  2. 2. De motivering van een omgevingsplan bevat een energieparagraaf met daarin een verslag van het inventariserend overleg tussen de netbeheerder en de initiatiefnemer of de gemeente, waarin weergegeven wordt dat de ontwikkeling past binnen de energie-infrastructuur van de netbeheerder en andere relevante ontwikkelingen voor energiebeheer in de leefomgeving.

Toetsing

De Maricken II maakt onderdeel uit van het de gebiedsontwikkeling/het woongebied Marickenland dat in de afgelopen jaren is ontwikkeld. Over de energiebehoefte en levering zijn in het kader van de totale gebiedsontwikkeling al diverse afspraken gemaakt. Deze worden nu voor het onderhavige deelgebied verder geconcretiseerd en uitgewerkt op het uitvoeringsniveau (locatie van leidingtracés, trafohuisjes etc.). De uitvoerbaarheid van de plannen op dit aspect is niet in het geding, aangezien deze past binnen de uitgangspunten van de energie-infrastructuur die ook al in aanleg/ontwikkeling is.

Artikel 7.11 Instructieregel landschap

  1. 1. Landschap bestaat uit:
    1. a. het Landschap Eemland;
    2. b. het Landschap Gelderse Vallei;
    3. c. het Landschap Groene Hart;
    4. d. het Landschap Rivierengebied en
    5. e. het Landschap Utrechtse Heuvelrug.
  2. 2. De kernkwaliteiten zijn per gebied vastgelegd in de Bijlage XVI Kernkwaliteiten landschap bij deze verordening.
  3. 3. Een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties gelegen in Landschap bevat:
    1. a. regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten; en
    2. b. geen regels die nieuwe activiteiten toestaan die de kernkwaliteiten onevenredig aantasten.
  4. 4. De motivering van een omgevingsplan bevat:
    1. a. een beschrijving van de voorkomende kernkwaliteiten; en
    2. b. de wijze waarop met de bescherming van de kernkwaliteiten is omgegaan.

Toetsing

Het plangebied ligt in het Utrechtse deel van het Groene Hart. De kernkwaliteiten van het gebied zijn:

  • openheid;
  • (veen)weidekarakter, inclusief strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.;
  • landschappelijke diversiteit;
  • rust en stilte.

Centraal staat het versterken van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschappen. Daarbij worden de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden en versterken. De focus ligt op het behouden, benutten en versterken van de contrasten tussen:

  • openheid en intimiteit;
  • rust en reuring;
  • oude en nieuwe overgangen.

In het ruimtelijk kader in Bijlage 1 is uitgebreid ingegaan op het landschap en de relatie met de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling sluit aan bij de kernkwaliteiten en de ambities van landschap het Groene Hart.

Artikel 9.17 Instructieregel verstedelijking

  1. 1. Een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied kan regels bevatten voor verstedelijking.
  2. 2. Een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten voor woningbouw mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. a. de woningbouw past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma Wonen en werken;
    2. b. de woningbouw leidt niet tot extra bodemdaling;
  3. 3. Een motivering van een omgevingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

Toetsing

Het bestemmingsplan is gelegen op een locatie binnen stedelijk gebied en bevat regels voor verstedelijking. De beoogde woningbouw is door gedeputeerde staten vastgesteld in het programma wonen en werken 2023.

In het kader van bouwrijp maken zijn maatregelen voorgesteld die erop zijn gericht om de zettingen (ca. 0,7 tot 1,4 m) binnen een bepaalde termijn tot ontwikkeling te brengen. Uitgangspunt daarbij is dat nadien te optredende restzettingen kleiner moeten zijn dan 0,10 m in 30 jaar. Om een goed beeld te verkrijgen van het zetting verloop is het van belang dat het zetting verloop wordt gemonitord en op basis van de zakbaakanalyses wordt bepaald wanneer aan de restzettingseis wordt voldaan. Ervan uitgaande dat de ophoging nauwkeurig wordt uitgevoerd en gemonitord, is er na de realisatie van de wijk geen significante bodemdaling te verwachten. Wel kunnen veranderingen in de belastingsituatie alsnog zettingen tot gevolg hebben. Vanwege de geringe dikte van het samendrukbare veenpakket zullen de effecten echter beperkt zijn.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in lijn met de regels die gesteld zijn in de Omgevingsverordening van de provincie Utrecht.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie De Ronde Venen 2030 (vastgesteld d.d. 17 oktober 2013) en Aanvulling Structuurvisie De Ronde Venen (vastgesteld d.d. 29 september 2021)

In de Structuurvisie Ronde Venen 2030 worden de hoofdzaken van het gemeentelijk ruimtelijk beleid en de voorgenomen ontwikkeling daarvan beschreven tot aan het jaar 2030. In die periode wordt de Structuurvisie tweemaal geëvalueerd. In de Structuurvisie wordt in gezet op de ligging van de gemeente: enerzijds in het Groene Hart en anderzijds in de Noordvleugel van de Randstad. In de Structuurvisie wordt ingezet op het uitbouwen en versterken van deze relaties en op het optimaliseren van de Ronde Venen als een aantrekkelijke woon-, werk- en recreatiegemeente.

In de aanvulling zoals op de structuurvisie wordt in september 2021 een aanvullende structuurvisie vastgesteld. Deze aanvulling betreft een toevoeging aan de uitvoering die beschreven is in hoofdstuk 7 van de oorspronkelijke visie. De aanvulling betreft een nadere uitwerking van de Verordening Vereveningsfonds Sociale Woningbouw en gaat in op de financiële dekking.

De gemeente De Ronde Venen zet in de periode tot 2040 in op het realiseren van minimaal 30% sociale huurwoningen bij elk nieuwbouwproject en bij nieuwbouwprojecten vanaf 50 woningen wordt aanvullend minimaal 15% in de middeldure huursector of betaalbare koop gerealiseerd. Wanneer het bij een nieuwbouwproject niet mogelijk is om aan de minimale percentages sociale woningbouw te voldoen, moet dit financieel gecompenseerd worden. In de Verordening Vereveningsfonds Sociale Woningbouw wordt dit uitgewerkt.

Voor voorliggend uitwerkingsplan is voornamelijk hoofdstuk 4 'Vitale dorpen en kernen' relevant. In dit hoofdstuk wordt aangegeven dat de kwaliteit van de gemeente wordt bepaald door het landschap met haar vitale, levendige dorpen en kernen, waar mensen graag wonen, werken en recreëren. Het samenspel van wonen, werken en voorzieningen zorgt voor leefbaarheid in de gemeente. De gemeente zet breed in op leefbaarheid in het landelijk gebied, maar vooral ook in de kernen. Inwoners, bedrijven en overheid hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een leefbare samenleving. Het is niet vanzelfsprekend dat het woon-, werk- en voorzieningenniveau in de kernen hetzelfde blijft. Vergrijzing en ontgroening kunnen gevolgen hebben voor de leefbaarheid. In hoofdstuk 4 van de structuurvisie worden een viertal onderwerpen nader besproken, waarbij de inzet op leefbaarheid vanuit verschillende invalshoeken wordt benaderd:

  • Wonen.
  • Werken.
  • Kernen.
  • Mobiliteit.

Voor de beoogde ontwikkeling zijn voornamelijk de invalshoeken wonen en mobiliteit relevant.

Wonen

Het beleid ten aanzien van wonen is gericht op een toekomstbestendige woningvoorraad, gelet op woonwensen, duurzaamheid en woningmarkt. Het beleid heeft oog voor de woningen en wijken die er al zijn, oog voor initiatieven naast de gemeentelijke projecten en oog voor de positie van de gemeente op de regionale woningmarkt. Woningen en woonomgeving sluiten aan op de woonwensen en woningbehoefte van inwoners. Hierbij worden verschillen tussen de kernen erkend. Doorstroming is essentieel om de aansluiting tussen woonwensen en woningbehoefte en het woningaanbod te bereiken. Dit wordt bereikt door:

  • Focus op kwaliteit bij nieuwbouw.
  • Bestaande voorraad beter benutten.
  • Instroom van nieuwe inwoners door onderscheidende kwaliteit van de gemeente.

Verder is bouwen binnen de rode contour, ofwel de grenzen van de kernen, het uitgangspunt in De Ronde Venen:

  • Verdichten op inbreidingslocaties, ofwel bebouwen van onbebouwde ruimte binnen de rode contour, en meervoudig ruimtegebruik, ofwel het combineren van functies op één locatie.
  • Transformeren en herstructureren van wijken en gebieden die niet meer goed aan de woonwensen voldoen (herontwikkeling van bestaande bebouwde ruimte).

Mobiliteit

Een goede bereikbaarheid, een hoge mate van (verkeers)leefbaarheid, verkeersveiligheid en duurzaamheid van de gemeente zijn kenmerken van een aantrekkelijke woon-, werk- en recreatiegemeente. Het beleid richt zich echter niet alleen op de auto, maar ook op de fiets en het openbaar vervoer. Beide vervullen een belangrijke rol in de bereikbaarheid van de gemeente.

Toetsing

In het ruimtelijk kader in Bijlage 1 is nader ingegaan op de beoogde ontwikkeling en de relatie met de structuurvisie De Ronde Venen 2030.

Met de beoogde ontwikkeling wordt voldaan aan de woningbouweis van de gemeente De Ronde Venen door te voorzien in 30% sociale huurwoningen en 20% middeldure huur of goedkope koop, of een combinatie daarvan.

Daarnaast worden in het uitwerkingsplan twee gebiedsontsluitingen mogelijk gemaakt waarvan één aan de westzijde, richting de woonwijk Maricken 1 en één aan de noordzijde richting de Mijdrechtse Dwarsweg. Op de Mijdrechtse Dwarsweg wordt een rotonde gerealiseerd om een goede verkeerssituatie ter plaatse, ook na de ontwikkeling van de toekomstige woonwijk, te borgen. Volgens het verkeersonderzoek kan voor de gehele woningbouw opgaven van 650 woningen puur verkeerstechnisch volstaan worden met deze twee ontsluitingen. In het door de raad vastgestelde Ruimtelijk Kader voor De Maricken II is echter een derde ontsluiting, in zuidelijke richting voorzien. Deze ontsluiting zal zorgen voor een betere (extra) verbinding tussen de nieuwe wijk en het bestaande dorp en zo ook zorgen voor meer spreiding van het verkeer. Deze derde verbinding kan niet met het uitwerkingsplan worden gerealiseerd, maar zal betrokken worden bij een algehele herziening van het plangebied die in voorbereiding is.

Tenslotte loopt door het plangebied een fietsverbinding die aangesloten wordt op de oude spoorbaan en de HOV-halte aan de Mijdrechtse Dwarsweg.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling bijdraagt aan de uitgangspunten in de visie.

3.3.2 Structuurvisie Marickenzijde

In 2007 is de structuurvisie Marickenzijde opgesteld. Hierin zijn de ruimtelijke uitgangspunten voor Maricken I en II vastgelegd. Deze kunnen als volgt worden samengevat:

  • Landschap en woongebied - Het grootste gedeelte van de 'beschikbare' open ruimte wordt centraal in het plangebied gesitueerd.
  • Differentiëren en verfijnen - Het beeld wordt afwisselend bepaald door bredere en smallere zones, al dan niet in combinatie met watersingels en bomenlanen.
  • Verweving en variatie - De ruimtelijke opzet van Marickenzijde wordt gekoppeld aan het bestaande Wilnis en krijgt een antwoord aan de overzijde van de Mijdrechtse Dwarsweg

Toetsing en conclusie

In de uitwerking is Maricken I meer verdicht dan dit structuurplan aangeeft. Ook in het plan van het tweede deelgebied wordt later middels een herziening een hoger woningaantal mogelijk gemaakt. Daarnaast zorgen nieuwe inzichten met betrekking tot het opbarstingsrisico ervoor dat de voorgenomen waterstructuur in De Maricken II niet gerealiseerd kan worden. Door de toegenomen woningdichtheid neemt de hoeveelheid groen per saldo zal af. Dit vraagt om een gewijzigde invulling, die nog steeds recht doet aan de oorspronkelijke uitgangspunten qua structuur en beeld. Mede daarom wordt parallel aan het uitwerkingsplan voor de ontwikkeling een beeldkwaliteitsplan opgesteld om de oorspronkelijke uitgangspunten voor de woonwijk te borgen.

3.3.3 Economische visie tot 2025

In de visie ‘Ontwikkelen vanuit het hart: economische visie 2025 – naar een duurzaam vitaal ondernemersklimaat’ (door de gemeenteraad vastgesteld op 6 maart 2014) is aangegeven dat de gemeente een vitale gemeente wil blijven waar het goed wonen, werken en verblijven is. De Ronde Venen onderscheidt zich door een goede combinatie van wonen, werken en recreëren, in combinatie met een gunstige ligging op het snijvlak van de Metropoolregio Amsterdam en het Groene Hart.

Toetsing en conclusie

Met de woningbouwontwikkeling die mogelijk gemaakt wordt door dit uitwerkingsplan wordt een divers aanbod aan woningen mogelijk gemaakt. Voldoende betaalbare woningen spelen een belangrijke rol bij het creëren van een gunstig economisch vestigingsklimaat. Het is voor bedrijven gemakkelijker om talent naar de regio te trekken, het vermindert de pendeltijd voor werknemers, het versterkt de lokale economie, voor bedrijven is het aantrekkelijker om in een bepaalde regio te investeren en het bevordert het sociaal welzijn. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de economische visie van de gemeente De Ronde Venen.

3.3.4 Groenbeleidsplan 2017 - 2040

In het groenbeleidsplan is aangegeven hoe de gemeente De Ronde Venen de komende 20 jaar om wil gaan met het openbaar groen. Het groenbeleidsplan heeft tot doel kaders te stellen voor het duurzaam ontwikkelen, vernieuwen en in stand houden van het groen in De Ronde Venen, ter verbetering van het gebruik, de inrichting en de leefbaarheid.

Om het groen in de Ronde Venen zo goed mogelijk te blijven ontwikkelen, inrichten, beheren en aan te sluiten bij nieuwe trends zijn in het groenbeleidsplan de volgende speerpunten benoemd:

  1. 1. Hoofd- en wijkgroenstructuur beschermen en versterken;
  2. 2. Hoge bomen waar het kan, kleine bomen waar het moet;
  3. 3. Versterken van biodiversiteit in de wijken/kernen;
  4. 4. Behouden en versterken van groene pareltjes;
  5. 5. Stimuleren van bewonersparticipatie in het groen.

In het groenbeleidsplan zijn diverse categorieën groen onderscheiden, te weten: landschappelijk groen, hoofdgroen, wijkgroen en buurtgroen.

Toetsing

In het stedenbouwkundig plan dat ook vastgelegd is in het ruimtelijk kader is veel aandacht voor groenvoorzieningen in de woonwijk. De Maricken II wordt een groene buurt met een verbinding naar het polderlandschap en het toekomstige naastgelegen natuurgebied Marickenland. Centraal in het landschappelijke raamwerk ligt een oost-west georiënteerde groenzone, met uitlopers naar noord en zuid. De groene hoofdstructuur is de dragende identiteit en het verbindende element van De Maricken II. In het moederplan is bepaald dat minimaal een derde van het gehele plangebied onbebouwd dient te blijven (groenblauw karakter).

Vanuit de toegangsweg splits de ontsluitingsweg zich in een rondgang door de wijk. Het midden van het plangebied bestaat uit een gecultiveerd en grillig parklandschap waar voordeuren aan geadresseerd zijn. Deze autovrije, openbare groenzone biedt ruimte voor spel, informele sport en ontmoeting. Deze groenzone is verlicht en is sociaal veilig door de aan het groen grenzende voordeuren.

In het ruimtelijk kader en het beeldkwaliteitsplan zijn verdere maatregelen opgesomd die bijdragen aan het realiseren van een woonwijk met een groen karakter.

Door het plangebied loopt een fietsverbinding die aangesloten wordt op de oude spoorbaan en de HOV-halte aan de Mijdrechtse Dwarsweg.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de speerpunten uit het Groenbeleidsplan 2017 - 2040.

3.3.5 Welstandsnota De Ronde Venen (2006)

In de welstandsnota is ruimtelijk beleid beschreven, waar plaats is ingeruimd voor de samenhang tussen de hoofdgroenstructuur, de openbare ruimte en de karakteristieken van de bebouwing. Deze eigenschappen zijn vertaald in objectieve beoordelingscriteria, die de burger inzicht geven in het beleid voor de openbare ruimte en een houvast moeten bieden bij het opstellen en indienen van een bouwplan.

Toetsing en conclusie

In het beeldkwaliteitsplan dat parallel aan het uitwerkingsplan wordt opgesteld wordt nader ingegaan op de welstand in de buurt De Maricken II. Het doel van het beeldkwaliteitsplan is invulling geven aan de eisen die geformuleerd zijn in de Welstandsnota van De Ronde Venen.

3.3.6 Spoorboekje naar een Klimaatneutrale gemeente in 2040

De Ronde Venen heeft een ambitie om in 2040 een klimaatneutrale gemeente te zijn. Onder klimaatneutraal verstaat de gemeente dat alle activiteiten en processen op het gemeentelijk grondgebied geen bijdrage meer leveren aan klimaatverandering in de vorm van CO2-uitstoot. Dit wil de gemeente bereiken met verschillende projecten. Deze projecten staan beschreven in het Spoorboekje naar een klimaatneutrale gemeente in 2040, dat op 20 april 2017 is vastgesteld.

Toetsing en conclusie

In het ruimtelijk kader is de ruimtelijke gebiedsvisie omschreven voor De Maricken II. Ten grondslag aan de ruimtelijke gebiedsvisie ligt een aantal ambities waarmee De Maricken II zich kan ontwikkelen tot een integrale en toekomstbestendige woningbouwontwikkeling. Het karakter van de wijk is groen van opzet en dit heeft een grote dragende waarde voor de wijk en de omgeving. Ook in en rond de woningen zien we grote kwaliteiten waarmee de wijk zich onderscheidt als woonomgeving en bovendien beter past in de landelijke en groene omgeving van Wilnis.

Deze ambitie valt uiteen in een aantal thematische onderwerpen. De Maricken II is voor ons:

  • klimaatadaptief
  • natuurinclusief
  • recreatief verbonden
  • mooi landschappelijk wonen
  • energieneutraal
  • sociaal inclusief.

In het ruimtelijk kader is uitgebreid uiteengezet hoe deze ambities landen in de ontwikkeling van de toekomstige buurt.

Conclusie

De ambities die in het ruimtelijk kader gesteld zijn voor De Maricken II zijn in lijn met en dragen bij aan de doelstellingen uit het spoorboekje van De Ronde Venen.

3.3.7 Woonvisie 2025

Op 29 juni 2017 heeft de gemeenteraad van De Ronde Venen de Woonvisie 2025 opgesteld. Op 5 maart 2020 is de '1e wijziging Woonvisie 2025' vastgesteld door de gemeenteraad. De Ronde Venen wil een vitale gemeente blijven: een bevolking die op peil blijft, met een gezonde samenstelling van jong en oud. Hiertoe wil de gemeente de woningen en woonomgeving zo goed mogelijk aan laten sluiten op de woonwensen en woningbehoefte van de inwoners. De woonvoorraad sluit nu onvoldoende aan bij de woonwensen van de inwoners. De visie richt zich op het bouwen van nieuwe woonmilieus om daarmee de doorstroming te bevorderen. Het richt zich dan ook op de kwaliteit van wonen in de gemeente. Naast woningen zelf zijn voorzieningen zoals winkels, scholen en zorgvoorzieningen belangrijke voorwaarden voor de kwaliteit van wonen in De Ronde Venen.

Uit de woonvisie volgt dat behoefte is aan koopwoningen in alle prijsklassen, waarbij de vraag het grootst is naar duurdere woningen. Daarnaast wordt in de woonvisie ingezet op het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad en op duurzame nieuwbouw.

Tot slot wordt met de wijzigingen die in 2020 in de woonvisie zijn doorgevoerd ('1e

wijziging Woonvisie 2025') bij nieuwe projecten meer gestuurd op het toevoegen

van sociale en middeldure huurwoningen. Concreet heeft dit zich vertaald in de

volgende randvoorwaarden:

  • Bij elk nieuwbouwproject, waar nog geen anterieure overeenkomst is gesloten, bedraagt het aandeel sociale huurwoningen minimaal 30%.
  • Bij woningbouwprojecten vanaf 50 woningen wordt, naast de sociale woningbouwopgave, aanvullend ten minste 15% in de middeldure huursector, dan wel als goedkope koop gerealiseerd.

Toetsing

De gehele bouwopgave voor Marickenland fase II bestaat uit 600 - 650 woningen, met de volgende verdeling:

  • 30% sociale huur
  • 15% middeldure huur
  • 5% betaalbare koop
  • 50% vrije sector koop of huur

Binnen voorliggend uitwerkingsplan zijn maximaal 396 wooneenheden toegestaan. Binnen het woningbouwprogramma wordt in ieder geval minimaal 30% sociale huur gerealiseerd en 20% middeldure huur, betaalbare koop of een combinatie daarvan.

Uitbreiding van het woonaanbod nodig om te voldoen aan de verwachte bevolkingsgroei van 2.700 inwoners vanaf 2030. Tot 2025 wordt er geen bevolkingsgroei verwacht, maar wel een toename in huishoudens van 6% (1.180 woningen). Met de nieuwbouwprojecten als De Maricken II is er de mogelijkheid om deze groei te realiseren.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling bijdraagt aan de doelen die in de woonvisie zijn gesteld.

3.3.8 Mobiliteits- en verkeersveiligheidsplan 2023-2030

De gemeente De Ronde Venen wil in 2040 een bereikbare, leefbare en verkeersveilige gemeente te zijn. Daarvoor moeten keuzes gemaakt worden hoe omgegaan wordt met mobiliteit. De ontwikkelingen wat betreft woningbouw en bedrijvigheid die gaan plaatsvinden vragen om een verandering in het mobiliteitssysteem. Deze zogenoemde mobiliteitstransitie moet de komende jaren in De Ronde Venen vormkrijgen: actieve en duurzame mobiliteit moet een grotere plaats in het mobiliteitssysteem krijgen, naast de automobiliteit.
De kern van het Mobiliteits- en Verkeersveiligheidsplan 2023-2030 is het STOMP-principe: het benaderen van de vervoerswijzen qua prioritering van stappen, trappen, openbaar vervoer, Maas (mobility as a service) naar uiteindelijk personenauto's. Door het toepassen van het STOMP-principe in De Ronde Venen wordt de kwaliteit van de leef- en verblijfsomgevingen versterkt en wordt gezond reizen gestimuleerd. Door bijvoorbeeld de verkeersveiligheid en aantrekkelijkheid van het fietsnetwerk te verbeteren worden de negatieve effecten op de leefbaarheid (geluidsoverlast en luchtvervuiling) beperkt en wordt gezonde mobiliteit aantrekkelijker. Niet alleen voor 'utilitaire' verplaatsingen (zoals woon-werkverkeer), maar ook voor recreatieve verplaatsingen.
Mobiliteit is tot slot ook een middel om deel te nemen aan de samenleving. In gemeente De Ronde Venen doet iedereen mee en dat betekent dat in 2040 alle inwoners, werknemers en bezoekers beschikking moeten hebben over passende mobiliteit. Daarbij gaat het om de gehele (keten)verplaatsing van deur tot deur. Voor mensen die minder goed zelfstandig kunnen reizen, moeten er voldoende alternatieven zijn.


Met de planontwikkeling voor De Maricken II wordt aangesloten bij bovenstaande beleidsdoelstellingen. Belangrijk daarbij zijn de navolgende punten:

  • Bijzondere aandacht voor (doorgaande) fietsverbindingen en veilige fietsroutes binnen, door en langs de nieuwe wijk.
  • Haltering van (diverse) openbaar vervoerslijnen direct ten noorden van de wijk, met daarbij een goede voorziening om fietsen te stallen.
  • Maatregelen in het kader van verkeersveiligheid zoals de aanleg van een rotonde in de Mijdrechtse Dwarsweg en het verlagen van de snelheid van 60 naar 50 km/h.
  • Alle woonstraten worden onderdeel van en ingericht als 30 km gebied.
  • Spreiding van gemotoriseerd verkeer door realisering van ontsluitingen na (plan)herziening in 3 richtingen (noord, west en zuid), waarbij de zuidelijk vormgegeven als fietsstraat (met auto te gast).
  • Beperking autogebruik door toepassing van de (lagere) parkeernorm "schil-centrum" in plaats van "rest bebouwde" kom.

Conclusie
Op deze wijze wordt nadrukkelijk invulling gegeven aan de visie en missie van het Mobiliteits-en Verkeersveiligheidsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten onderbouwd die relevant zijn voor het plangebied uitwerkingsplan. Omdat het uitwerkingsplan deel uitmaakt van een bredere gebiedsontwikkeling, zijn een groot aantal van de uitgevoerde onderzoeken opgesteld voor het gehele gebiedsontwikkeling. De onderzoeken zijn dus gericht op een groter gebied dan het uitwerkingsplan. Het onderzoeksgebied is weergegeven in navolgend figuur. Indien relevant wordt in de volgende paragrafen voor de uitgevoerde onderzoeken aangegeven wat juist voor voorliggend uitwerkingsplan relevant is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.UP001Maricken2-VA01_0010.png"

Figuur 4.1 - Globale ligging onderzoeksgebied omgevingsaspecten

4.2 Archeologie

Toetsingskader

De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen met als uitgangspunt: 'de verstoorder betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Gemeentelijk archeologiebeleid

Gemeente De Ronde Venen heeft in de nota 'Herziening van de archeologische beleidskaart van de gemeente De Ronde Venen 2016' archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid is aan de hand van kaarten met archeologische waarden en verwachtingswaarden nader uitgewerkt en vastgelegd in de Verordening fysieke leefomgeving De Ronde Venen uit 2021. In dit beleid wordt onderscheid gemaakt tussen landbodems en waterbodems, elk met een eigen categorisering. De archeologische beleidskaart - landbodems maakt daarbij onderscheid in 8 categorieën, en de archeologische beleidskaart - waterbodems in 4 categorieën.

Elke categorie heeft een verschillende diepte- en oppervlakte ondergrens. De ondergrenzen geven aan vanaf welke omvang en diepte (altijd in combinatie) bij een ruimtelijk plan archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Deze categorieën vormen de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen.

Onderzoek

In 2021 heeft onderzoeksbureau Sweco Nederland B.V. archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is bijgevoegd in Bijlage 2. Inmiddels zijn de regels voor archeologie verankerd in de verordening fysieke leefomgeving van de gemeente De Ronde Venen.

De gemeente De Ronde Venen heeft in 2017 een archeologische waarden- en verwachtingenkaart en een beleidskaart laten opstellen. Volgens de eerstgenoemde kaart is het plangebied in het krekengebied gelegen met een verwachting op archeologische resten in het Laagpakket van Wormer (vanaf het maaiveld). Beleidscategorie 5 is van toepassing. Bij ingrepen groter dan 2.000 m2 en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

In het vigerende bestemmingsplan is geen archeologisch beleid opgenomen.

Het plangebied ligt in het Hollandse veenweidegebied en heeft volgens de gemeentelijke beleidskaart een middelhoge verwachting op resten uit het Midden en Laat-Neolithicum. Binnen het onderzoeksgebied zijn geen bekende archeologische waarden uit de periode Laat-Paleolithicum – Nieuwe tijd bekend. Op basis van eerder uitgevoerde onderzoeken in de directe omgeving van het plangebied wordt de kans op het aantreffen van archeologische waarden ook laag geschat. De kans dat de geplande ontwikkeling archeologische waarden uit het Midden- en Laat-Neolithicum verstoord is daarmee ook laag.

Op basis van de bekende gegevens en de gespecificeerd archeologische verwachting wordt geadviseerd het gebied vrij te geven bij ingrepen tot 2,5 m -mv onder het huidige maaiveld, omdat de kans op het aantreffen van archeologische waarden uit het Midden- en Laat-Neolithicum laag is. Indien in de toekomst diepere ingrepen plaatsvinden die de top van het onderliggende dekzand verstoren wordt geadviseerd een verkennend booronderzoek te verrichten.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden toch onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de minister verplicht (vondstmelding via de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is vrijgesteld van nader onderzoek voor ingrepen tot 2,5 m -mv onder het huidige maaiveld. Indien in de toekomst diepere ingrepen plaatsvinden wordt geadviseerd een verkennend booronderzoek uit te voeren. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Cultuurhistorie

Toetsingskader

De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten.

Onderzoek

In het zuidelijk deel van het plangebied is de oude spoorlijn gelegen. De ontsluiting van het gebied begon in 1915 met de aanleg van deze spoorlijn. Hoewel de spoorlijn niet meer in gebruik is, vormt de Spoordijk (nu in gebruik als wandelroute) nog een belangrijk element in de ruimtelijke structuur. De Spoordijk is aangewezen als Gemeentelijk monument en heeft in het moederplan de functieaanduiding 'cultuurhistorische waarden'.

In het uitwerkingsplan blijft de functieaanduiding gehandhaafd. De cultuurhistorische waarden blijven daarmee beschermd.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De woningbouw is ook niet voorzien ter plaatse van het spoor een aangrenzende groenzone.

4.4 Explosieven

Vanwege de voorgenomen ontwikkeling heeft Sweco Nederland B.V. een Vooronderzoek Ontplofbare Oorlogsresten Conflictperiode uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is bijgevoegd in Bijlage 3.

Het onderzoek is uitgevoerd om in kaart te brengen of er mogelijk nog ontplofbare oorlogsresten in het gebied aanwezig zijn. Deze oorlogsresten houden in Nederland over het algemeen verband met de Tweede Wereldoorlog. Bij mogelijke aanwezigheid hiervan kunnen de werkzaamheden om de beoogde ontwikkeling te realiseren niet veilig uitgevoerd worden en dienen maatregelen genomen te worden.

In het onderzoek heeft de analyse van het feitenmateriaal uit de inventarisatie tot de conclusie geleid dat er geen ontplofbare oorlogsresten (meer) in het onderzoeksgebied te verwachten zijn. Het onderzoeksgebied is daarmee onverdacht verklaard op het aantreffen van OO en restanten van OO. De voorgenomen grondroerende werkzaamheden welke binnen het onderzoek zullen plaatsvinden, kunnen derhalve op reguliere wijze worden uitgevoerd.

Conclusie

Het aspect explosieven vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.

Onderzoek

In 2021 heeft onderzoeksbureau Sweco Nederland B.V. verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is bijgevoegd in Bijlage 4.

Het onderzoek is uitgevoerd om inzicht te krijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) en waterbodem. Met het onderzoek kan vastgesteld worden wat de milieuhygiënische (water)bodemkwaliteit is en de eventueel daaruit vrijkomende grond. Op basis van de onderzoeksresultaten moet worden vastgesteld of de gewenste vorm van bodemgebruik, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, mogelijk is en zo niet, welke vervolgacties noodzakelijk zijn.

Landbodem (boven- en ondergrond) en waterbodem

Uit het onderzoek blijkt dat zowel de landbodem (boven- als ondergrond) en de waterbodem in het algemeen maximaal licht verontreinigd zijn. Op basis van deze lichte verontreinigingen vallen de bovengrond en de waterbodem gemiddeld in de bodemkwaliteitsklasse ’Industrie’, de ondergrond valt gemiddeld in bodemkwaliteitsklasse ’Wonen’. Voor het hergebruik van gronden buiten de grenzen van het onderzoeksgebied is een partijkeuring benodigd om een erkend bewijsmiddel te verkrijgen.

Bodemverontreiniging

In de bovengrond ter plaatse van boring B112 (gelegen binnen het plangebied van het uitwerkingsplan) is een sterk verhoogd gehalte (> Interventiewaarde) aan koper aangetoond. In het kader van de Wet bodembescherming dient een aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden om een geval van ernstige bodemverontreiniging (> 25 m3) uit te sluiten.

Indien grondverzet ter plaatse van boring B112 plaatsvindt, moet voor het specifiek van deze locatie vrijkomende materiaal bepaald worden op welke wijze dit materiaal kan worden verwerkt. Indien uit het aanvullend onderzoek blijkt dat het een geval van ernstige bodemverontreiniging (> 25 m3) betreft, dient voorafgaand aan de werkzaamheden een BUSmelding te worden ingediend bij het bevoegd gezag.

Grondwaterverontreiniging

Het grondwater is in het algemeen maximaal licht verontreinigd. Plaatselijk is een sterk verhoogde concentratie aan barium aangetoond. Verhoogde concentraties met barium komen van nature voor en hebben derhalve geen aanwijsbare oorzaak direct gerelateerd aan een verontreinigingsbron.

Waterbodemverontreiniging

De waterbodem is in het algemeen maximaal licht verontreinigd. Echter is in de waterbodem (slib) van sloot 7 een sterk verhoogd gehalte (> klasse ‘Wonen/Industrie’) aan PFAS (6:2 FTS) aangetoond. De waterbodem van sloot 7 valt derhalve in de hergebruiksklasse ’Niet toepasbaar’.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Water

Waterbeheer en watertoets

De watertoets is een proces waarmee in ruimtelijke plannen de mogelijke risico's (zoals waterveiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit, verdroging en verzilting van grond- en oppervlaktewater) en kansen van water vroegtijdig in beeld worden gebracht in overleg met de waterbeheerders. In het kader van het dit bestemmingsplan vindt afstemming plaats met de waterbeheerder, in dit geval het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen

aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer

(kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de relevante

nota's.

Europa

  • Kaderrichtlijn water (KRW).

Nationaal

  • Waterwet
  • Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP)
  • Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)

Provinciaal

  • Omgevingsvisie provincie Utrecht
  • Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
  • Bodem- en waterprogramma 2022-2027
  • Convenant Duurzame Woningbouw provincie Utrecht

Regionaal / lokaal

  • Keur Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2019
  • Beleidsregels voor de Keur van AGV 2019
  • Waterbeheerprogramma waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2022-2027
  • Legger waterschap Amstel, Gooi en Vecht
  • Watergebiedsplan Groot Wilnis – Vinkeveen e.o.
  • Water- en rioleringsplan gemeente De Ronde Venen (2023-2027)

Hierbij wordt opgemerkt dat de regels die zijn vastgelegd in een verordening van de waterschappen ‘de Keur’ worden genoemd. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben.

Onderzoek

In 2021 heeft onderzoeksbureau Sweco Nederland B.V. een waterparagraaf opgesteld. De waterparagraaf is bijgevoegd in Bijlage 5. In de waterparagraaf is uitgegaan van de gehele ontwikkeling van De Maricken II (in totaal 654 woningen).

Voor alle ruimtelijke plannen is het verplicht een watertoets uit te voeren. De watertoets omvat het proces van informeren, afstemmen en adviseren om tot een inhoudelijke beoordeling van de waterhuishoudkundige aspecten te komen. Doel is het expliciet en evenwichtig beschouwen van de waterhuishoudkundige gevolgen van de stedenbouwkundige ontwikkeling op het plangebied.

Consequenties huidige waterhuishouding

Het plangebied ligt in de polder Groot Mijdrecht. De huidige maaiveldhoogte varieert tussen de NAP -6,00 en -6,40 m. Waterschap Amstel, Gooi en Vecht hanteert een oppervlaktewaterpeil van NAP -6,70 m in het peilgebied waarin het plan ligt. In natte periodes reikt het grondwater tot aan maaiveld. Daarom wordt het plan in de toekomstige situatie opgehoogd. Een uitwerking van de hoogtes volgt in een latere fase; een voorlopige inschatting van de toekomstige maaiveldhoogte is NAP -4,70 m.

Door het aanbrengen van een extra zandlaag, neemt de buffercapaciteit van het plangebied toe. De bestaande sloten die in noord-zuidrichting lopen, worden gedempt. Aan de randen van het plan blijven bestaande sloten behouden en, waar mogelijk, wordt oppervlaktewater toegevoegd. De hoeveelheid oppervlaktewater neemt af.

Afvalwaterverwerking

De hele woonwijk Maricken II wordt een apart bemalingsgebied. Hiervoor is afstemming geweest met de rioolbeheerder van gemeente De Ronde Venen. Afvalwater voert onder vrijverval af naar een gemaal. De verwachte afvalwaterproductie bedraagt in totaal 23,4 m³/uur voor de gehele ontwikkeling.

De afvalwaterproductie voor voorliggend uitwerkingsplan bedraagt in totaal 14,26 m³/uur. Daarbij is bij de berekening uitgegaan van 396 woningen, 3 bewoners per woning en een afvalwaterproductie van 0,012 m³/uur. Deze uitgangspunten sluiten aan bij de waterparagraaf zoals bijgevoegd in Bijlage 5.

Hemelwaterverwerking

Uit de watertoets blijkt dat ruim voldaan kan worden aan de benodigde watercompensatie die door het toevoegen van verhardingen vereist is. Omdat dit op het schaalniveau van de gehele gebiedsontwikkeling geldt, kan geconcludeerd worden dat dit ook het geval is voor het uitwerkingsplan waarbij dezelfde uitgangspunten gelden. De forse overcapaciteit biedt ruimte om daar, waar nodig, verharding toe te voegen. Uitgangspunt in het ontwerp blijft het creëren van een klimaatrobuust systeem.

Voor het compenseren van de gedempte sloten, is met de gemeente en het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht overeenstemming bereikt over het benutten van de overcapaciteit die gerealiseerd is in de naastgelegen woonwijk Maricken I. Deze afspraak is vastgelegd in een vergunning (' Wijziging watervergunning', kenmerk DMS2023-0003059 d.d. 23 maart 2023).

Overstromingsrisico

De overstromingsdiepte bij een kleine kans weergegeven (eens in de 1.000 jaar) varieert tussen 1,0 – 1,5 m. In de toekomstige situatie wordt het plangebied opgehoogd en neemt de waterdiepte af. Door het opbrengen van een extra zandlaag, is zeer waarschijnlijk geen sprake meer van overstroming van het plangebied. Hiermee voldoet het plan aan de richtlijnen uit het convenant Duurzame woningbouw voor het thema gevolgbeperking overstromingen.

Waterberging

Voldoende waterberging draagt in een woonwijk bij aan de veiligheid, het welzijn en de duurzaamheid van de bewoners en de wijk. In Bijlage 6 is de waterbergingsopgave voor het uitwerkingsplan berekend. Het verhard oppervlak neemt in de toekomstige situatie toe met 71.664 m². Normaal wordt de toename van verharding gecompenseerd door de aanleg van 10% extra oppervlaktewater. Echter, in dit plan wordt de alternatieve vorm van watercompensatie gehanteerd. Het waterschap houdt voor dit plan een compensatienorm aan van 70 mm per m2. Dit betekent dat er 5.017 m3 waterberging nodig is.

In het uitwerkingsplan is de waterberging geborgd door een voorwaardelijke verplichting op te nemen in de regels. Deze voorwaardelijke verplichting stelt dat de toename aan verharding moet worden gecompenseerd met een waterbergende voorziening van 70 mm per vierkante meter verhardingstoename. De benodigde berging zal onder andere door middel van wadi's, die onderdeel uitmaken van de groenstructuur, worden gerealiseerd.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling en is ten aanzien van waterberging ook geborgd in de regels.

4.7 Geluid

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan.

Onderzoek

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

In het kader van een goede ruimtelijke ordening heeft Sweco een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting van wegverkeerslawaai op de beoogde gevels van de geplande woningen. Hierbij wordt de geluidbelasting inzichtelijk gemaakt en getoetst aan de wettelijke normering. Het akoestisch onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 7.

In het onderzoek is tevens aandacht besteed aan de geluidseffecten op bestaande woningen langs de Mijdrechtse Dwarsweg.

Geconcludeerd wordt dat de geluidbelasting, veroorzaakt door zowel de N212 als de Mijdrechtse Dwarsweg, op meerdere woningen hoger is dan de wettelijk ten hoogst toelaatbare waarde van 48 dB. Het gaat hierbij om de woningen die beoogd worden in het oosten van het plangebied. Voor de N212 en de Mijdrechtse Dwarsweg zijn aanvullende maatregelen onderzocht.

Voor de Mijdrechtse Dwarsweg wordt uitgegaan van toepassing van geluidreducerend asfalt (dat wordt in het kader van groot onderhoud aangebracht) en verlaging van de snelheid van 60 naar 50 km/h. Door deze maatregelen neemt (ook)de geluidbelasting op bestaande woningen langs deze weg af. Wel zijn voor nieuwe woningen in de noord-oosthoek nog hogere waarden nodig. Dit wordt aanvaardbaar geacht.

Op de N212 is het toepassen van een bronmaatregel in de vorm van een geluidsreducerend wegdek type SMA-NL8 G+ is mogelijk. Deze maatregel levert circa 3 dB reductie op. Dit is echter onvoldoende om de geluidbelasting op alle woningen te reduceren tot maximaal 48 dB. Voor meerdere woningen moeten hogere waarden aangevraagd worden. Dit wordt aanvaardbaar geacht.

De cumulatieve geluidbelasting van alle wegen tezamen bedraagt hoogstens 60 dB, exclusief correctie (58 dB inclusief correctie). Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de realisatie van de woningen dient aangetoond te worden dat de buitengevels voldoende geluid dienen te weren om te zorgen dat het geluidniveau binnen in de nieuwe woningen maximaal 33 dB bedraagt. Ook dit wordt haalbaar geacht.

Reconstructie onderzoek rotonde

Aan de noordzijde van het plangebied wordt de woonwijk ontsloten op een - nog te realiseren - rotonde. De ontsluitingsweg en een gedeelte van de toekomstige rotonde zijn onderdeel van dit uitwerkingsplan. De zuidzijde van de rotonde is gelegen binnen het plangebied van dit uitwerkingsplan. Om de noordzijde van de rotonde mogelijk te maken wordt een aparte vergunningprocedure doorlopen. Omdat geluidgevoelige bestemmingen aanwezig zijn binnen de wettelijke geluidzone van de rotonde is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit reconstructie onderzoek geeft inzicht in de effecten van de wijziging van een weg naar een rotonde. Het onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 8.

Geconcludeerd wordt dat op de gevels van woningen aan de Mijdrechtse Dwarsweg 21, 21A, 22 en 29 de geluidbelasting niet toeneemt door de aanleg van de rotonde. Op de (ondertussen gesloopte) woning aan de Mijdrechtse Dwarsweg 25 wordt de hoogst toegestane toename van 1 dB overschreden. Het toepassen van bron- en overdrachtsmaatregelen stuit op overwegende bezwaren van technische, verkeerskundige en/of stedenbouwkundige aard en zijn daarom niet nader uitgewerkt/ onderzocht.

Geconcludeerd wordt dat de beoogde reconstructie van de Mijdrechtse Dwarsweg ruimtelijk inpasbaar is. Wel diende een hogere waarde te worden aangevraagd voor de toename in geluid op één woninggevel. Deze woning is echter inmiddels gesloopt. Alle overige woningen ondervinden geen toename in geluid vanwege de aanleg van de rotonde.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Door diverse maatregelen vermindert de geluidbelasting op bestaande woningen langs de Mijdrechtse Dwarsweg. Wel zullen hogere waarden voor nieuwe woningen moeten worden vastgesteld.

4.8 Verkeer En Parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en binnen het gebied voldoende parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd.

Voor de beoogde woningen wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 en de gemeente heeft parkeernormen vastgelegd in de paraplubeheersverordening parkeren (vastgesteld d.d. 28 juni 2018).

Onderzoek

Verkeersgeneratie & ontsluiting

In 2019 heeft Sweco Nederland B.V. een rapportage opgesteld omtrent verschillende varianten van ontsluiting voor woningbouwlocatie Maricken II. Destijds was er sprake van een woningbouwprogramma van ongeveer 500 woningen. Tegenwoordig zijn de plannen dusdanig aangepast dat er sprake is van circa 650 woningen. Sweco heeft van de ontsluiting in 2022 een actualisatie van het verkeersonderzoek gedaan. In het kader van voorliggend uitwerkingsplan is aansluitend bij het moederplan uitgegaan van twee ontsluitingen.

In het Ruimtelijk Kader is een derde ontsluiting van De Maricken II in zuidelijke richting aangeven. Omdat voorliggend plan een uitwerkingsplan betreft, en in het moederplan geen zuidelijke ontsluiting is voorzien, kan deze echter niet mogelijk gemaakt worden met dit uitwerkingsplan. Het voornemen is om de (extra) zuidelijke ontsluiting in een later stadium mogelijk te maken door een herziening van het totale gebied. Die extra ontsluiting zal zorgen voor een betere verbinding met het bestaande dorp en meer spreiding van het verkeer in en rond het plangebied,

In dit uitwerkingsplan wordt dus een ontsluiting in noordelijke en in westelijke richting mogelijk gemaakt. Voor deze ontsluitingen zijn modelruns uitgevoerd. De notitie in Bijlage9 behandelt de uitkomsten van deze modelruns ten behoeve van verkeersafwikkeling. Hiertoe wordt het basisjaar vergeleken met de referentievariant 2033. Vervolgens worden de verschillen tussen de referentievariant 2033 en de Oplossingsvariant 2033 behandeld. Daarbij is inzichtelijk gemaakt welke wegvakken een toename of afname van verkeer zullen krijgen ten gevolge van routekeuzes vanuit het plangebied.

Uit de verkeersanalyse blijkt dat tussen 2018 en 2033 de verkeersintensiteiten op het verkeersnetwerk zonder infrastructurele aanpassingen of woningbouw rondom het plangebied stijgt. Daarbij is de Pastoor Kannelaan een relatieve uitschieter. Dit is te relateren aan de opleveren van Maricken I na 2018, het basisjaar voor het verkeersmodel. Alle wegvakken blijven binnen de (theoretische) maximale capaciteiten.

Bij het ontwikkelen van 650 woningen in combinatie met de toevoeging van noordelijke en westelijke verkeersontsluitingen, wordt niet significant bijgedragen aan de stijging van verkeersintensiteiten in het netwerk. De toekomstige verkeersintensiteiten vallen allen binnen de (theoretische) capaciteitswaarden.

Omdat het uitwerkingsplan beide ontsluitingen mogelijk maakt en voorziet in 396 woningen, kan uitgaande van de berekening voor 650 woningen, ook gesteld worden dat de 396 woningen die met deze uitwerking mogelijk worden gemaakt niet significant bijdragen aan de stijging van verkeersintensiteiten in het netwerk.

Openbaar vervoer

De Maricken II ligt redelijk gunstig ten opzichte van het openbaar vervoer dat over de Mijdrechtse Dwarsweg rijdt. Er is een halte voorzien ter hoogte van de rotonde. De buslijnen bieden zowel een verbinding naar het dorp, als naar de omliggende dorpen en steden in de omgeving. Direct ten noorden van de wijk zal tevens een HOV halte worden gerealiseerd.

Parkeren

Binnen het uitwerkingsplan is middels een voorwaardelijke verplichting in de regels vastgelegd dat bij realisatie van de ontwikkeling voldaan moet worden aan de parkeernormen van de gemeente. De gemeente heeft deze normen vastgelegd in de paraplubeheersverordening parkeren (vastgesteld d.d. 28 juni 2018).

De Maricken II valt in de categorie rest bebouwde kom. In het ruimtelijk kader voor De Maricken II wordt daarvan afgeweken en als uitgangspunt 'schil centrum' genomen. De overwegingen voor deze lagere parkeernorm zijn dat er met de HOV-halte aan de noordzijde van de wijk een goede openbaar-vervoerontsluiting komt en dat de verbindingen naar deze halte een hoge kwaliteit hebben. Ook is er extra aandacht voor de fietsverbindingen van en naar de omgeving. Tevens wordt nog onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor deelauto's in De Maricken II. Deelauto's kunnen een positief effect hebben op het gebruik en het bezit van een eigen auto.

Ook wordt bezien of in het kader van het terugdringen van automobiliteit in eerste instantie een nog wat lagere parkeernorm kan worden aangehouden, waarbij wel ruimte wordt gereserveerd om, -als dat echt nodig blijkt- extra parkeerplaatsen aan te leggen.

Conclusie

Het plangebied is goed ontsloten. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Bedrijven En Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van aanwezige bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

In 2023 is onderzoek uitgevoerd naar het aspect milieuzonering door onderzoeksbureau Sweco. Het onderzoeksrapport is bijgevoegd in Bijlage 10.

In het onderzoek is uitgegaan van een oude fasering waarbij de (gestapelde) woningen in het noordwesten nog binnen het plangebied van het uitwerkingsplan zouden vallen (zie ook figuur 3 in Bijlage 10). Het plangebied van het uitwerkingsplan is na het onderzoek aangepast waardoor deze woningen niet meer binnen het plangebied van het uitwerkingsplan vallen. De conclusie van het onderzoek blijft voor dit programma ongewijzigd.

De omgeving van het plangebied is te kenmerken als gebied met verschillende functies, waaronder woningen, (agrarische) bedrijven en drukke wegen. De beschouwde situatie voor de beoogde nieuwbouw wordt daarom beschouwd als 'gemengd gebied'.

In de omgeving van het plangebied zijn twee bedrijven aanwezig waarmee bij de uitwerking van het plan rekening gehouden dient te worden. Aan de noordoost zijde van het plangebied zit een hoveniersbedrijf en in de noordwest zijde van het plangebied een tankstation. Ter plaatse van deze bedrijven, zijn planologisch ten hoogste bedrijven uit de categorie 3.1 toegestaan.

Uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' volgen onderstaande richtafstanden (in meters) tussen de inrichtingsgrenzen en de gevels van de te ontwikkelen woningen in gebiedstype 'gemengd gebied:

  • Lpg-verkooppunt1: geur (10), stof (0), geluid (10), gevaar (30);
  • Hovenier: geur (10), stof (0), geluid (30), gevaar (0).

Voor beide bedrijven geldt een maximale richtafstand van 30 meter. Als blijkt dat binnen de richtafstand van 30 meter woningen voorzien zijn, dan worden de bedrijven mogelijk beperkt in hun bedrijfsvoering en kan ter plaatse van de woningen niet zonder meer een goed woon-en leefklimaat gegarandeerd worden.

De beoogde woningen liggen buiten de 30 meter afstandscontouren van beide bedrijven en tevens buiten de geurzone van de hovenier. Met betrekking tot de overige milieuaspecten kan worden gesteld dat de bedrijven niet zullen worden beperkt in hun bedrijfsvoering, en is sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen. Aanvullend onderzoek is niet nodig.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

In 2019 is door Sweco Nederland B.V. een risico-inventarisatie uitgevoerd voor Maricken fase II. Uit deze risico-inventarisatie bleek dat er twee risicobronnen zijn die nader beschouwd dienen te worden. Dit zijn het LPG-tankstation Shell Wilnis en de hogedruk aardgastransportleiding aan de zuidkant van het plangebied. Naar aanleiding van deze risico-inventarisatie is een rapport externe veiligheid opgesteld. Het rapport is bijgevoegd in Bijlage 11.

In het rapport is ingegaan op de groepsrisicoberekening voor het LPG-tankstation, de kwantitatieve externe veiligheidsrisico's van de hogedruk aardgasleidingen (buisleidingen) en bevat de aanzet tot de verantwoording van het groepsrisico.

Tankstation

In het uitwerkingsplan is rekening gehouden met het tankstation door een veiligheidszone op te nemen rondom het tankstation. Binnen deze zone geldt dat geen zeer kwetsbare functies opgericht mogen worden en is vastgelegd in de regels en verbeelding behorend bij voorliggend uitwerkingsplan. In het uitwerkingsplan zijn geen kwetsbare of zeer kwetsbare functies voorzien binnen de veiligheidszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.UP001Maricken2-VA01_0011.png"

Figuur 4.2 - Indeling tankstation met PR-contouren (Bron Atlasleefomgeving.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.UP001Maricken2-VA01_0012.png"

Figuur 4.3 - Indeling tankstation met brand- en explosieaandachtsgebieden (Bron: Atlasleefomgeving.nl)

Aardgasleiding

Plaatsgebonden risico

In het zuiden van het plangebied is een aardgastransportleiding (W-529-01) gelegen. Het plaatsgebonden risico per jaar (PR 10-6/ jaar) is al reeds door Gasunie berekend en op de risicokaart aangegeven. De aardgasleiding heeft geen plaatsgebonden risicocontour 10-6/jaar. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het realiseren van het

plangebied.

Groepsrisico

Voor zowel de huidige als de toekomstige situatie is er een groepsrisico berekend, maar beide overschrijden niet de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico ligt voor de hogedrukaardgasleiding beneden de 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Dit betekent dat als gevolg van een ongeval met de hogedruk aardgasleiding het aantal slachtoffers niet significant is. Op basis hiervan dient het groepsrisico conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen beperkt verantwoord te worden.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. In het plangebied wordt een nieuwe ontsluitingsroute gerealiseerd die op twee plaatsen ontsloten wordt. In het noorden nabij de Shell wordt een ontsluiting gerealiseerd op de Mijdrechtse Dwarsweg en in het westen via de nieuwbouwwijk Maricken I. Deze manier van ontsluiten biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie wordt een nieuwe woonwijk gerealiseerd. De aanwezigen (bewoners/bezoekers) worden als zelfredzame personen beschouwd. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Het maatgevende scenario voor de buisleidingen betreft een fakkelbrandscenario. Vanwege (graaf)werkzaamheden ontstaat een breuk in een hogedruk aardgasleiding. Het aardgas stroomt onder hoge druk uit. Het brandbare gas ontsteekt waardoor een fakkelbrand optreedt. De effecten van een fakkelbrand zijn hittestraling en rook. Om schuilen en vluchten te bevorderen wordt geadviseerd om handmatig uitschakelbare ventilatie te installeren in de woningen om te voorkomen dat (rook)gassen naar binnen worden gezogen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de bewoners door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het uitwerkingsplan.

4.11 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensie brandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek

Aan de zuidzijde van het plangebied is een gasleiding gelegen. Deze gasleiding is behandeld in paragraaf 4.10. Naast deze gasleiding is er nog een andere gasleiding aanwezig in het gebied. Deze gasleiding wordt verplaatst naar de oostzijde van het plangebied, parallel aan de N212, en komt daar tussen de watergang en de geluidwerende voorzieningen te liggen. Omdat deze gasleiding geen (planologisch relevante)risicocontour heeft, is geen nader onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd. De leiding vormt ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Verder zijn er geen relevante kabels in of in de nabijheid van het plangebied.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Onderzoek

Om inzichtelijk te maken of bij voorgenomen ontwikkeling beschermde soorten of gebieden in het geding kunnen zijn, is een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd door Sweco Nederland B.V. Het verkennend natuuronderzoek is bijgevoegd in Bijlage 12.

Gebiedsbescherming

Uit het verkennend natuuronderzoek blijkt dat voor gebiedsbescherming een AERIUS-berekening uitgevoerd moet worden om te bepalen of de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden als gevolg van de werkzaamheden zal toenemen. Deze AERIUS-berekening is uitgevoerd en is bijgevoegd in Bijlage 13. Het doel is om te bepalen of er mogelijke belemmeringen vanuit de wet- en regelgeving voor natuur zijn. Als onderdeel hiervan dienen de effecten van het project op de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden inzichtelijk te worden gemaakt. In het rapport in Bijlage 13 zijn de uitgangspunten en resultaten vastgelegd van de berekeningen van de stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen planontwikkeling.

Op basis van de emissiebronnen in de plansituatie (realisatiefase en gebruiksfase) en de referentiesituatie is de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden berekend. Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van AERIUS Calculator 2023. Het rekenprogramma berekent de stikstofdepositie op basis van de ingevoerde parameters van de verschillende emissiebronnen. De berekeningen zijn uitgevoerd voor de jaren 2024 tot en met 2029. Geconcludeerd wordt dat in geen van de jaren tot en met de gebruiksfase in 2029 sprake is van een toename op stikstofgevoelige habitattypen/leefgebieden.

Soortenbescherming

Uit het oriënterend veldonderzoek en bronnenonderzoek is gebleken dat de werkzaamheden mogelijk negatieve effecten kan hebben op de rugstreeppad. Na afstemming met de omgevingsdienst kan zonder aanvullend onderzoek aangenomen worden, dat deze soort in het plangebied aanwezig is. De reden hiervoor is dat het aangelegde compensatiegebied voor deze soort uitmondt in het plangebied. Daarom is voor het uitvoeren van de werkzaamheden een ontheffing aangevraagd op de volgende onderdelen van de Wet natuurbescherming:

  • de verbodsbepalingen in artikel 3.5, eerste lid, tweede lid en vierde lid, voor zover dit betreft het opzettelijk doden of vangen, opzettelijk verstoren en beschadigen en/of vernielen van voortplantings- of rustplaatsen van de rugstreeppad.
  • de verbodsbepaling in artikel 3.34, eerste lid, voor zover dit betreft het uitzetten van individuen, eieren, larven en juvenielen van de rugstreeppad.

De ontheffing is op basis van het activiteitenplan in Bijlage 14 verleend. De verleende ontheffing is opgenomen in Bijlage 15.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling, mits de aangevraagde ontheffing verleend wordt.

4.13 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 - Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

Gezien met voorliggend plan sprake is van een uitwerkingsplan, worden met dit plan planologisch gezien geen nieuwe woningen toegestaan. Daarom draagt de ontwikkeling ' niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Daarmee is de beoogde ontwikkeling vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. De indicatie is gedaan op basis van de cijfers van de Atlas Leefomgeving. De Atlas Leefomgeving is een tool van de Rijksoverheid en biedt informatie over de kwaliteit van de Nederlandse leefomgeving.

Uit de kaart van Atlas Leefomgeving (Bron: atlasleefomgeving.nl/check-je-plek) blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen voor de planlocatie bedroegen in 2020: 12 µg/m³voor NO2 en 8 µg/m³ voor PM2,5.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.14 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

Om te beoordelen of een m.e.r. nodig is voor dit uitwerkingsplan (conform artikel 7.16 van de Wet milieubeheer) is een aanmeldnotitie opgesteld door Sweco Nederland B.V. voor de gehele ontwikkeling van de woonwijk. Deze aanmeldnotitie is bijgevoegd in Bijlage 16.

Conclusie

Gezien de beperkte omvang van de effecten in combinatie met de mogelijke mitigerende maatregelen, zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu uit te sluiten.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Dit uitwerkingsplan bestaat uit een (digitale) verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het uitwerkingsplan. Beide planonderdelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld. Daarnaast zijn er algemene regels en overgangs- en slotregels opgenomen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het uitwerkingsplan. De toelichting van dit uitwerkingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer, die aan het uitwerkingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het uitwerkingsplan.

5.2 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen gedefinieerd die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

5.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

Deze bestemming is opgenomen voor de groenvoorzieningen in het plangebied met daarbij behorende fiets- en wandelpaden, speel- en nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. De geluidswerende voorziening loopt ook in de oostzijde van het plangebied voor een gedeelte door de bestemming 'Groen'. De geluidwerende voorziening heeft de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidwerende voorziening'. Binnen de bestemming 'Groen' aan de zuidzijde is de historische spoorlijn gelegen. De spoorlijn heeft de aanduiding 'Cultuurhistorische waarde' gekregen voor de bescherming en instandhouding van de restanten.

Artikel 4 Tuin - Onbebouwd

De bestemming ‘Tuin-Onbebouwd’ is opgenomen voor de gronden grenzend aan de watergang langs de groenstrook met de historische spoorbaan. Vanwege de landschappelijke en cultuurhistorische waarden aldaar is behoud van openheid en een groen karakter belangrijk en op deze wijze geborgd. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwregels opgenomen voor (bescheiden) steigers.

Artikel 5 Verkeer

De bestemming Verkeer is opgenomen in de noordzijde van het plangebied om een rotonde mogelijk te maken ten behoeve van de ontsluiting van het plangebied.

Artikel 6 Water

De bestemming Water is bedoeld voor de bestaande watergang aan de zuidzijde van het plangebied. In deze bestemming zijn algemene bouwregels opgenomen.

Artikel 7 Woongebied

De bestemming woongebied is flexibel omdat het definitieve plan nog in ontwikkeling is. Binnen de bestemming wonen worden maximaal 396 woningen gerealiseerd. Binnen de bestemmingsregels zijn aanduidingen opgenomen ten behoeve van de ontsluiting van de woonwijk, gestapelde bebouwing, ter waarborging van de aanwezige hoofdgroenstructuur en om zeer kwetsbare functies uit te sluiten binnen de 'veiligheidszone - lpg'.

In de bouwregels zijn aanduidingen opgenomen. Binnen de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' geldt dat zeer kwetsbare functies uitgesloten zijn. Ook geldt een specifieke bouwaanduiding voor geluidwerende voorzieningen.

Gebouwen dienen binnen de bouwvlakken gebouwd te worden en mogen uit maximaal 3 bouwlagen bestaan. Voor bebouwing van meer dan 3 bouwlagen is een aanduiding opgenomen waarbinnen gestapelde bebouwing is toegestaan van maximaal zes bouwlagen.

Artikel 8 Leiding - Gas

De dubbelbestemming Leiding - Gas is bedoeld voor een veiligheidszone ten behoeve van de gasleiding die door het plangebied loopt.

Artikel 9 Waterstaat - Waterloop

Middels deze bestemming is een beschermingszone van 5 meter opgenomen ter bescherming van de in het plangebied aanwezige waterlopen. In de regels is een bouwverbod opgenomen. Hiervan kan worden afgeweken indien aangetoond is dat de waterloop niet in het geding komt en er goedkeuring is van de waterbeheerder.

5.4 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 11 Algemene bouwregels

In dit artikel staan algemene bouwregels, die in het gehele plangebied van toepassing zijn.

Ondergeschikte bouwdelen

Deze regel bepaalt dat ondergeschikte bouwdelen buiten toepassing worden gelaten, mits bouw- en bestemmingsgrenzen met niet meer dan twee meter worden overschreden.

Aanvullende werking bouwverordening

In de Woningwet is bepaald dat de voorschriften van de bouwverordening van toepassing blijven, indien het bestemmingsplan geen regels bevat die hetzelfde onderwerp regelen. Om onbedoelde aanvullende werking van de bouwverordening uit te sluiten, is in artikel 11.2 bepaald dat de voorschriften van stedenbouwkundige aard buiten toepassing blijven, op enkele onderwerpen na.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

In dit artikel staan enkele gebruiksregels die van toepassing zijn in het gehele plangebied.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel geldt als flexibiliteitsbepaling. Er worden enkele gevallen genoemd, waarin in afwijking van de regels van het bestemmingsplan toch een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het gaat om beperkte afwijkingen van de genoemde maten en het bouwen van nutsvoorzieningen en telecommunicatiemasten. Tevens is er een regeling opgenomen om af te wijken van de veiligheidszone LPG.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

Deze bevoegdheid heeft betrekking op het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en/of aanduidingen.

Artikel 15 Overige regels

In dit artikel is geregeld dat voor zover er in de regels wordt verwezen naar wet of andere regelgeving, dient te worden uitgegaan van het document dat van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

5.5 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.

Artikel 17 Slotregel

Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het concept uitwerkingsplan voor vooroverleg toegezonden aan diverse overleginstanties. De Veiligheidsregio Utrecht en het Waternet hebben gereageerd op het plan in deze fase. Het waterschap heeft tijdens de vooroverlegfase uitgebreid advies gegeven bij de totstandkoming van het plan.

Veiligheidsregio Utrecht (VRU)

Op 25 augustus 2023 heeft de VRU gereageerd op het concept van dit uitwerkingsplan. De VRU heeft onder andere geadviseerd om aandacht te besteden aan de bereikbaarheid en ontsluiting van de woningen voor hulpdiensten ten behoeve van snelle en effectieve hulpverlening. Daarnaast wordt geadviseerd de veiligheidszone LPG op te nemen in de verbeelding van dit plan.

De nieuwe woonwijk wordt voor hulpdiensten grotendeels ontsloten via een aansluiting vanaf de Mijdrechtse Dwarsweg in het noorden en een aansluiting naar De Maricken I in het westen. Vanuit de toegangsweg splitst de route zich in een rondgang. Door de rondgang en de twee ontsluitingsmogelijkheden is het voor hulpdiensten ten alle tijden mogelijk om de woonwijk in te komen.

Naar aanleiding van de reactie is de veiligheidszone LPG opgenomen op de verbeelding van het uitwerkingsplan.

De overige punten uit het advies met betrekking tot bluswatervoorzieningen, het waarschuwingssysteem en de risicocommunicatie worden nog nader uitgewerkt. Bij het aanvragen van de omgevingsvergunning voor bouwen zal omschreven worden hoe invulling is gegeven aan deze punten.

Waternet

Op 11 juli 2023 heeft ook het waternet gereageerd. De opmerkingen zien toe op het ecologisch en onderhoudbaar houden van omliggende watergangen, verwarring over de toename in verhard oppervlak en de opgenomen dwarsdoorsnedes.

Naar aanleiding van de opmerkingen zijn op basis van het ontwerp en verbeelding de toename van de verharding opnieuw bepaald en het te dempen oppervlak open water berekend. Dit is verwerkt in hoofdstuk 4 en 5 van Bijlage 5 (zie ook paragraaf 4.6). Het gaat om getallen in tabel 1 en de getallen in de tekst (o.a. in paragraaf 4.2, 4.3 en 5.5) in Bijlage5. Daarnaast is een duidelijk onderscheid gemaakt tussen het uitwerkingsplan en de gehele ontwikkeling van de woonwijk. Het juiste principeprofiel is ook opgenomen in de waterparagraaf.

Ontwerpfase

Het ontwerpuitwerkingsplan is, op grond van afdeling 3.4 Awb, voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Naar aanleiding daarvan zijn 4 zienswijzen ingediend. De nota van beantwoording is opgenomen als bijlage 17.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.

De gemeente sluit een anterieure overeenkomst met de betreffende partijen waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partijen. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.

Bijlage 1 Ruimtelijk Kader De Maricken Ii

Bijlage 1 Ruimtelijk kader De Maricken II

Bijlage 2 Onderzoeksrapport Archeologie

Bijlage 2 Onderzoeksrapport archeologie

Bijlage 3 Onderzoeksrapport Explosieven

Bijlage 3 Onderzoeksrapport explosieven

Bijlage 4 Onderzoeksrapport Bodem

Bijlage 4 Onderzoeksrapport bodem

Bijlage 5 Waterparagraaf

Bijlage 5 Waterparagraaf

Bijlage 6 Waterbergingsopgave

Bijlage 6 Waterbergingsopgave

Bijlage 7 Onderzoeksrapport Geluid - Wegverkeerslawaai Nieuwbouw Uwp

Bijlage 7 Onderzoeksrapport geluid - Wegverkeerslawaai nieuwbouw UWP

Bijlage 8 Onderzoeksrapport Geluid - Reconstructie

Bijlage 8 Onderzoeksrapport Geluid - reconstructie

Bijlage 9 Onderzoeksrapport Verkeer

Bijlage 9 Onderzoeksrapport verkeer

Bijlage 10 Onderzoeksrapport Milieuzonering

Bijlage 10 Onderzoeksrapport milieuzonering

Bijlage 11 Onderzoeksrapport Externe Veiligheid

Bijlage 11 Onderzoeksrapport externe veiligheid

Bijlage 12 Verkennend Natuuronderzoek

Bijlage 12 Verkennend natuuronderzoek

Bijlage 13 Onderzoeksrapport Stikstof

Bijlage 13 Onderzoeksrapport stikstof

Bijlage 14 Activiteitenplan

Bijlage 14 Activiteitenplan

Bijlage 15 Ontheffing Soortenbescherming Wnb

Bijlage 15 Ontheffing soortenbescherming Wnb

Bijlage 16 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 16 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bijlage 17 Nota Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 17 Nota beantwoording zienswijzen