Zigraeck 5 Baarle Nassau
Bestemmingsplan - Gemeente Baarle-Nassau
Vastgesteld op 09-02-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 aan-huis-verbonden-beroep
Het door een van de bewoners als ondergeschikte functie uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, paramadisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, consumentverzorgend of hiermee gelijk te stellen terrein, dat door zijn beperkte omvang in een woning en bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.2 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.3 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.4 archeologisch monument
een terrein zoals bedoeld in artikel 1 van de Erfgoedwet.
1.5 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.7 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.8 bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.9 bedrijfswoning
een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (het gezin van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is; deze woning wordt begrepen onder de bedrijfsgebouwen.
1.10 bestaand gebruik
het gebruik dat op het moment van de vaststelling van dit plan bestaat, met uitzondering van gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan of de voorheen geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan c.q. die verordening.
1.11 bestaande bebouwing
een bouwwerk dat op het moment van vaststelling van dit plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van vaststelling is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald en met dien verstande dat onder het voorgaande niet worden begrepen bouwwerken die zijn gebouwd zonder vergunning en/of in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan of de voorheen geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan c.q. die verordening.
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0744.BPZigraeck5-VS01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bevoegd gezag
Bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.
1.16 bewoning
Het verblijf c.q. gebruik als woonruimte inclusief nachtverblijf voor de huisvesting van een huishouden zonder dat elders aantoonbaar over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.
1.17 bijbehorend bouwwerk/bijgebouw
Een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.23 chalet/lodge
een gebouw met een lichte constructie, geen woonkeet en geen (sta-)caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, waar gedurende een gedeelte van het jaar wordt gerecreëerd door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben;
1.24 dagrecreatie
bedrijfsmatige uitoefening van diensten op het gebied van recreatie, sport-, educatie of cultuur welke geheel of in overwegende mate in de open lucht worden aangeboden, met de daarbij behorende voorzieningen.
1.25 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.26 educatiecentrum
bezoekerscentum waar voor de streek karakteristieke bezienswaardigheden worden uitgelegd en informatie wordt verstrekt over de streek door middel van foto`s, video, lezingen en kleine exposities, als dan niet op interactieve wijze.
1.27 eigen terrein
ruimte in, op of onder een gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
1.28 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit plan deze die inrichting niet verbiedt.
1.29 erfbeplanting
afschermende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een agrarisch bedrijf, een niet-agrarisch bedrijf of een woning.
extensief dagrecreatief medegebruik:
1.30 extensief dagrecreatief medegebruik
een aan de bestemming ondergeschikt gebruik voor dagrecreatie van niet-commerciële aard die overwegend is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, paardrijden of kanovaren, met de daarbij behorende ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.
1.31 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.32 gebruiken
gebruiken, doen of laten gebruiken.
1.33 hoofdgebouw
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste gebouw is aan te merken.
1.34 hoogzit
uitkijkpunt in de natuur voor het waarnemen van dieren.
1.35 horeca
een bedrijf waar dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals een café, restaurant, hotel, pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
1.36 hoveniersbedrijf
het bedrijfsmatig uitoefenen van het kweken van planten, heesters en bomen, alsmede voor het in opdracht van derden aanleggen en onderhouden van tuinen, parken, plantsoenen en bosschages, waaronder tevens wordt begrepen de verkoop van de kweekproducten al dan niet in het kader van c.q. ten behoeve van het bedrijfsmatig aanleggen en onderhouden van tuinen, parken, plantsoenen en bosschages.
1.37 huishouden
een aantal aan elkaar door familie- of daarmee gelijk te stellen -band gerelateerde personen, dat gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van dezelfde voorzieningen in één woning, zoals een gezin, een gezin met inwonende ouders of een woongroep.
1.38 kampeermiddel
tenten, tentwagen, tourcaravans, campers of hiermee gelijk te stellen mobiele onderkomens op kampeerterreinen bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben. Onder een kampeermiddel worden niet verstaan lodges, blokhutten, recreatiewoningen, chalets, stacaravans en hiermee gelijk te stellen niet of verminderd mobiele onderkomens.
1.39 kleinschalige horeca
inrichting ten behoeve van het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren en drank, met een totaal oppervlak van maximaal 200 m2, zoals een broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom\ijssalon, tearoom. De openingstijden (inclusief terras) van de inrichting liggen tussen 7.00 en 21.00 uur.
1.40 logies & ontbijt
Het bij wijze van nevenactiviteit verstrekken van logies en ontbijt, door het beschikbaar stellen van slaap- en sanitaire ruimten, - aan een steeds wisselend publiek dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft. Onder logies & ontbijt worden niet verstaan overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/ of arbeid.
1.41 maaiveld
de hoogte waarop het omliggende terrein aalsuit op de woning.
1.42 nevenactiviteiten/nevenfunctie
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel.
1.43 NNB
Natuurnetwerk Brabant: onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. Een netwerk van deels bestaande en deels nieuwe natuurgebieden die door ecologische verbindingszones met elkaar verbonden zijn.
1.44 omgevingsvergunning
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
1.45 ondergeschikte functie
een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft. De ondergeschiktheid van de functie kenmerkt zicht door een omvang van maximaal 30%.
1.46 overig bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.
1.47 overkapping
een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebruik van het gebouw of de standplaats, en dat, voor zover gebouwd vóór de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en voor zover gebouwd achter de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.
1.48 peil
- a. voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van deze toegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.49 perceelsgrens
een lijn die een bouwperceel van een ander bouwperceel, ander terrein of van de openbare weg scheidt.
1.50 permanente bewoning
bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan, als hoofdverblijf.
1.51 plan
het bestemmingsplan Zigraeck 5 Baarle Nassau van de gemeente Baarle-Nassau.
1.52 productiegebonden detailhandel
het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf zijn geteeld of voortgebracht en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf zijn verwerkt.
1.53 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.54 raamprostitutie
een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie).
1.55 recreatie
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.
1.56 recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
1.57 ruimtelijke ontwikkeling
bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.
1.58 schuilgelegenheid
Een kleinschalig bouwwerk met maximaal drie wanden ten behoeve van het bieden van schuilgelegenheid voor vee.
1.59 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.60 speelvoorziening
voorzieningen gericht op sportieve activiteiten zoals multifunctionele verharde speelvelden, trapvelden, sport- en spelattributen zoals doelpalen, basketbalpalen, ballenvangers, etc.
1.61 stacaravan
een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen. Ook als hij niet omgevingsvergunningsplichtig is valt een stacaravan toch als een gebouw aan te merken.
1.62 standplaats
het gedeelte van een kampeerterrein aangewezen voor recreatief nachtverblijf in één kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.
1.63 verbeelding
de kaart, waarop de bestemmingen en aanduidingen van de gronden die in het plangebied zijn gelegen, zijn aangegeven.
1.64 verhard oppervlak
de oppervlakte van het geheel van bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente teeltondersteunende voorzieningen op de bij één bedrijf of andere functionele eenheid behorende gronden die gelegen kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen.
1.65 winterstalling
het stallen van kampeermiddelen in de open lucht op een aparte plaats op het kampeerterrein, zodanig dat daarin geen recreatief nachtverblijf kan plaatsvinden, in het winterseizoen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 bruto vloeroppervlak
de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een gebouw gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud en/of herstel en ontwikkeling van de ecologische, landschappelijke en natuurwaarden van niet beboste gronden zoals poelen, waterpartijen, waterlopen, heide en graslanden;
- b. het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de desbetreffende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur – landschappelijke inpassing', het aanleggen en in stand houden van gebiedseigen beplanting overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan, ter inpassing van gebouwen, verhardingen en andere voorzieningen in het landschap. Onder landschappelijk inpassingsplan wordt in deze regels verstaan het landschappelijk inpassingsplan als opgenomen in bijlage 1 van deze regels;
- d. bescherming van aardkundige waarden;
- e. extensief dagrecreatief medegebruik;
- f. een natuureducatieterrein met meanderende sloot, paddenpoel en plukweide
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van gebouwen in verband met het extensief recreatief medegebruik, met dien verstande dat:
- a. de inhoud niet meer bedraagt dan 10 m3;
- b. de hoogte niet meer bedraagt dan 4,5 m;
- c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden zoals bedoeld in lid 3.1.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Recreatie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca', kleinschalige horeca;
- d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein', verblijfsrecreatie in de vorm van een kampeerterrein met bijbehorende (sanitaire) voorzieningen;
- e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – educatie- en bezoekerscentrum', een toeristisch informatiepunt met natuureducatieve activiteiten;
- f. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hovenier', een hoveniersbedrijf;
- g. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', een bedrijfswoning;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – landschappelijke inpassing', het aanleggen en in stand houden van gebiedseigen beplanting overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan, ter inpassing van gebouwen, verhardingen en andere voorzieningen in het landschap. Onder landschappelijk inpassingsplan wordt in deze regels verstaan het landschappelijk inpassingsplan als opgenomen in bijlage 1 van deze regels;
- i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen en erven, groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en (ontsluitings)wegen.
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd zonder het overleggen van een archeologisch onderzoek als - voldoende onderbouwd - kan worden aangetoond dat:
- a. in het gebied reeds verstoring plaats heeft gevonden die dieper reikt - dan de verwachte archeologische vondstlaag;
- b. het behoud van archeologische waarden voldoende is gewaarborgd (er worden bijv. technische beschermende maatregelen getroffen of de archeologie wordt ingepast in het plan);
- c. de archeologische resten door de verstoring niet worden geschaad (diepteligging archeologische resten is bijv. groter dan de diepte van de beoogde ingreep);
- d. of in andere gevallen dan hierboven beschreven waarbij vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg (zijnde de regioarcheoloog van de Regio West-Brabant).
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden voor de in artikel 5.2.1 aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een vergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan dan 100 m2 en de diepte meer dan 40 cm bedraagt;
- b. Aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door de door het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
- c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
- d. De vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Bestaande afwijkende maatvoering
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan, uitsluitend conform de bestaande situatie.
7.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
7.3 Ondergronds bouwen
Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:
- a. ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen niet zijn toegestaan;
- b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.
7.4 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan ten behoeve van het vergroten van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudmaten, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover hiervoor niet reeds op een andere wijze afwijking is verleend;
- b. het bebouwingsoppervlak van bedrijfsgebouwen binnen de bestemmingen Recreatie met ten hoogste 10% ten opzichte van het toegestane bebouwingsoppervlak, voor zover hiervoor niet reeds op een andere wijze afwijking is verleend;
- c. teneinde de op de verbeelding ingetekende begrenzingen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, met maximaal 5 m te verschuiven;
- d. van de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- e. van de bestemmingsregels voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwtjes van openbaar nut, zoals wachthuisjes, toiletgebouwtjes, gasreduceerstations en schakelstations, mits de inhoud niet meer dan 50 m3 de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt,
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- 1. het straat-, bebouwings- en landschapsbeeld;
- 2. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
- a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
- b. het gebruik van een deel van het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte;
- c. het gebruik van bijbehorende bouwwerken en als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
- d. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan, bewerken of verwerken van producten tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de ter plaatse toegestane bedrijvigheid;
- e. het opslaan, storten of bergen van materialen of producten behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- f. (motor)crossen;
- g. (grootschalige) openluchtevenementen en andere vormen van intensief recreatief medegebruik.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Parkeren en laden en lossen
Tenzij in hoofdstuk 2 expliciet is voorzien inn een andere regel te aanzien van de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid, geldt de volgende regeling:
- a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van:
- 1. een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het bouwen van een gebouw; of
- 2. een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan;
dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Baarle-Nassau 2011' als vastgesteld op 4 januari 2011;
- b. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a. indien:
- 1. het voldoen aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. op andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, met dien verstande dat wordt voldaan aan de regels voor maatwerk (ontheffing) zoals neergelegd in de onder a. bedoelde nota parkeernormen;
- c. indien het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a. of de regels voor maatwerk (ontheffing) als bedoeld onder b. gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan worden gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging;
- d. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient aldus in stand te worden gehouden.
9.2 Laden en lossen
Tenzij in Hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere regel ten aanzien van de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte, geldt de volgende regeling:
- a. een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het bouwen van een gebouw of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan wordt uitsluitend verleend indien in een als gevolg van het beoogde gebruik van het gebouw te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen wordt voorzien op eigen terrein;
- b. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. indien:
- 1. het voldoen aan de bepaling ten aanzien van het laden en lossen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. op andere wijze in de nodige laad- en losruimte wordt voorzien;
- c. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op de herbouw van een gebouw zónder wijziging van het gebruik;
- d. voorzieningen die zijn gerealiseerd om te voorzien in de nodige laad- en losruimte dienen aldus in stand te worden gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Bij een omgevingsvergunning kan eenmalig worden afgeweken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Zigraeck 5 Baarle Nassau.
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Landschappelijk Inrichtingsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Bastiaensen Tuinen v.o.f., vertegenwoordigd door de heer en mevrouw Bastiaensen, en sinds 1997 gevestigd aan de Zigraeck 5, 5111 ES te Baarle-Nassau (hierna ook: initiatiefnemer) is voornemens zijn hoveniersbedrijf gevestigd op voornoemde locatie planologisch correct te regelen en recreatieve- en horeca-activiteiten hier te ontwikkelen.
Reeds in 2009 is een verzoek ingediend om in het toen in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Buitengebied het bedrijf positief te bestemmen. Tevens is in de procedure van het bestemmingsplan Buitengebied een zienswijze ingediend. In het kader van de behandeling van deze zienswijze heeft de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan bepaald dat het bedrijf positief bestemd diende te worden. Abusievelijk heeft deze positieve bestemming niet plaatsgevonden. In het kader van het bij de Raad van State ingediende beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is dit aanleiding geweest het bestemmingsplan op dit punt te vernietigen.
Thans geldt voor het plangebied deels het bestemmingsplan Buitengebied 2008 (vastgesteld op 6 juni 2009) waarin het plangebied de bestemming 'wonen' en 'agrarisch' heeft gekregen, en deels de beheersverordening 'Buitengebied Baarle-Nassau' welke op 11 december 2013 is vastgesteld als gevolg van de uitspraak van de Raad van State; voor een aantal locaties is de bestemming ‘Agrarisch, agrarisch bedrijf’ met de aanduiding ‘intensieve veehouderij (iv’) in het bestemmingsplan Buitengebied 2008 vernietigd. Voor betreffende locatie (ter plaatse van de natuur en bos-functie) is het bestemmingsplan “Buitengebied 1990” en de partiële herziening van 1994 het geldende bestemmingsplan. Om te kunnen voldoen aan de digitaliserings- verplichting heeft de gemeente besloten een beheersverordening op te stellen. Met deze beheersverordening wordt het bestemmingsplan “Buitengebied” uit 1990 van overeenkomstige toepassing verklaard op de betreffende locatie, totdat er een nieuw bestemmingsplan is vastgesteld.
De gemeente heeft ervoor gekozen om onderhavig project niet mee te nemen in de partiële herziening van het bestemmingsplan buitengebied, omdat onderhavige dynamische ruimtelijke ontwikkeling een afzonderlijke beschouwing verdiend, waarbij de toekenning van een positieve bestemming verantwoord is en waarin wordt beschreven in hoeverre het hoveniersbedrijf uitbreidingsmogelijkheden zal krijgen.
Binnen de nieuw toe te kennen bestemming zouden de bebouwingsmogelijkheden verruimd dienen te worden tot 550 m2 (exclusief de bedrijfswoning met privé-bijgebouwen). Hierbinnen zal ter plaatse van het hoveniersbedrijf een aanduiding worden opgenomen, alsmede voor het educatie/bezoekerscentrum, logies & ontbijt en het kampeerterrein. Binnen deze bebouwde oppervlakte is er flexibiliteit hoe deze oppervlakte gebruikt gaat worden. In de regels is opgenomen dat ten behoeve van het hoveniersbedrijf niet meer dan 400 m2 vloeroppervlak in gebruik mag zijn, ten behoeve van kleinschalige horeca niet meer dan 200 m2 en ten behoeve van het educatie-/bezoekerscentrum (waarbinnen zich ook het toeristisch informatiepunt zal bevinden) niet meer dan 100 m2. Maximaal 200 m2 mag worden gebruikt voor logies en ontbijt.
Rondom de vijver zullen 15 reguliere kampeerplaatsen worden ingericht cq is er ruimte voor 15 kampeermiddelen. Om het kampeerseizoen te verlengen, dan wel in te spelen op wisselende weersomstandigheden, zal er tevens een mogelijkheid voor bed and breakfast worden opgenomen.
Onderhavig bestemmingsplan betreft derhalve een maatwerk-regeling.
1.2 Het Plangebied
Het project wordt gerealiseerd op het perceel kadastraal bekend als gemeente Baarle-Nassau sectie P nummer 376.
Het perceel heeft een oppervlakte van 25.475 m2.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Baarle-Nassau, ten zuidwesten van de kern Baarle-Nassau en ten zuiden van Ulicoten.
Op een afstand van circa 600 meter ligt de Nederlands-Belgische grens.
1.3 Voorgaande Plannen
Voor het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:
Naam bestemmingsplan | Bestemmingen | Vaststelling Raad | |||
Bestemmingsplan Buitengebied 2008 | - agrarisch met waarden - natuurwaarden - extensiveringsgebied - natuur - aardkundig waardevol gebied - wonen | 6 juni 2009 | |||
Beheersverordening 'Buitengebied Baarle-Nassau' met verwijzing naar bestemmingsplan Buitengebied 1990 en 1994 | - agrarisch met landschappelijke en/of kultuurhistorische waarde | 11 december 2013 |
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een uitgebreide analyse van (de waarden van) het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de waterparagraaf. De economische uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 wordt de samenvattende conclusie weergegeven. Hoofdstuk 9 gaat in op de vormgeving van het bestemmingsplan en hoofdstuk 10 op de gevolgde procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Analyse Van Het Plangebied
2.1 Beschrijving Plangebied E.o.
In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige functionele structuur van het plangebied en omgeving. Ook worden de huidige cultuurhistorische waarden van het plangebied beschreven.
2.1.1 Locatie plangebied
Het project wordt gerealiseerd op het perceel kadastraal bekend als gemeente Baarle-Nassau sectie P nummer 376. Het perceel heeft een oppervlakte van 25.475 m2.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Baarle-Nassau, ten zuidwesten van de kern Baarle-Nassau en ten zuiden van Ulicoten.
Op een afstand van circa 600 meter ligt de Nederlands-Belgische grens.
Onderstaand is op een plattegrond en een luchtfoto weergegeven waar het plangebied zich bevindt en hoe de omgeving eruit ziet.
Figuur: plattegrond buitengebied Baarle-Nassau met het plangebied
Figuur: Luchtfoto plangebied en omgeving
Onderstaand wordt een visuele impressie gegeven van het plangebied, komend vanaf de zuidzijde van de Zigraeck 5.
Het plangebied gezien vanaf de Hoogstratensebaan:
2.1.2 Functionele structuur omgeving
De omgeving Zigraeck betreft een gemengd landelijk gebied. Dit gebied is van oudsher al agrarisch in gebruik.
De omgeving wordt gekenmerkt door natuur- en bosgebieden, agrarische gronden, agrarische bedrijven en burgerwoningen.
Het project brengt geen verandering in de feitelijk bestaande situatie, doch het hoveniersbedrijf zal worden voorzien van een adequate bestemming en dito bouwmogelijkheden, waarover meer in hoofdstuk 3. De intensiteit van de bedrijfsbebouwing zal derhalve licht toenemen.
2.2 Cultuurhistorie En Archeologie
Cultuurhistorie
Wettelijk toetsingskader
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening.
Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz) aangepast. Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
De Erfgoedwet, van kracht sinds 1 juli 2016, bundelt wet- en regelgeving op het gebied van behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland in één nieuwe wet. Een groot deel van de bestaande wet- en regelgeving (Monumentenwet, Wet ruimtelijke ordening) is overgenomen in de Erfgoedwet, bijvoorbeeld de aanwijzing van rijksmonumenten, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Voorheen was het behoud en beheer van ons erfgoed geregeld in zes verschillende wetten met elk hun eigen procedures en beschermingsmaatre- gelen. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.
Daarnaast worden aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Samen met de Omgevingswet die naar verwachting in 2019 wordt ingevoerd, wordt een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.
Beleid provincie Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.
Het plangebied is gelegen in de regio Baronie en in cultuurhistorisch landschap.
De Baronie is onderdeel van het dekzandplateau dat doorsneden wordt door beken. In het zuiden stromen 't Merkske, de Chaamse beken en de Strijbeekse beek. Het zandlandschap bestaat uit een grofmazige mozaïek van oude en jonge zandontginningen en bossen. Kenmerkend voor de oude zandontginningen zijn dorpen en buurtschappen zonder open akkercomplexen en bijhorende groenstructuren. Op enkele plaatsen komen open akkercomplexen voor. De bebouwing en de akkers liggen vaak op de rand van de beekdalen, de graslanden (beemden) in het beekdal en de (voormalige) heidevelden op de hogere zandgronden. De jongere ontginningen hebben vaak een open karakter met een rationeel patroon van wegen, waterlopen en percelen. De openheid wordt onderbroken door erfbeplanting en wegbeplanting. Op de overgang van bos naar beekdal is een coulissenlandschap ontstaan met transparante bomenrijen, gericht op de beek.
Binnen de Baronie ligt Castelré (op een steenworp afstand van het plangebied en daarom een goede en specifiekere weergave van de waarden). Castelré is een klein Noord-Brabants schiereiland, omgeven door Belgisch grondgebied. Via een 200 m brede corridor is het met de rest van de provincie verbonden. Grote delen van de grens worden gevormde door de beek Het Merkske, welke zijn oorspronkelijke, meanderende loop heeft behouden. De beekdalen bestaan uit natte graslanden en broekbosjes met drinkputten. De percelering is zeer kleinschalig en bestaat uit onregelmatig gevormde percelen of uit smalle strookvormige percelen die loodrecht op de beek staan. Veel van deze beemden (wei- of hooilanden) hebben perceelrandbegroeiing in de vorm van houtsingels of bomenrijen (knotbomen). De percelering van de beemdgronden gaat terug tot op de middeleeuwen. Het wegen- en padenpatroon en het bebouwingspatroon zijn goed bewaard gebleven en het grootste deel van de bossen was in 1850 al aanwezig.
Op onderstaande kaart daterend uit 1900 is de Zigraeck 5 aangeduid:
In de periode 1850-1940 is de rest van de heide omgezet in bouwland, grasland en nog enkele bosjes. De percelering is grootschalig en tamelijk onregelmatig. Het bos bestaat uit percelen naald- en loofhout.
Beekdal Het Merkske betreft één van de Cultuurhistorische Vlakken binnen de Baronie in het algemeen en Castelré in het bijzonder.
Als gevolg van de uitvoering van het inrichtingsplan/landschappelijke inpassing, zoals in hoofdstuk 3 beschreven, zal het gebied tussen de Zigraeck en het Merkske meer landschappelijke kwaliteit gaan vertegenwoordigen, passend in de omgeving en recht doend aan het kenmerkende beekdallandschap. Door de aanleg en uitbreiding van het wandelnetwerk wordt het gebied beter ontsloten voor de natuurgenietende recreant.
De aardkundige waarden binnen de provincie verdienen specifieke aandacht vanwege de onvervangbaarheid ervan. De provincie wil de onvervangbare waarden beschermen in de Interim Omgevingsverordening. Het gaat om 42 gebieden die zijn opgenomen op de Aardkundig Waardevolle Gebiedenkaart. Het achterste deel van het plangebied ligt binnen het aardkundig waardevolle gebied 'Merkske'. Het omvat het beekdal van het Merkske en aangrenzende delen van het omliggende dekzandlandschap. Ook een deel van het dal van de Mark op de Belgisch-Nederlandse grens behoort tot het gebied. Het Merkske en de Mark hebben een actieve vrij meanderende loop. De typische processen en reliëfvormen horende bij dergelijke beken en rivieren zijn zeer goed zichtbaar: vorming stootoevers, oeverwallen, kronkelwaarden, afgesneden meanders. Vooral het stroomafwaartse deel van het beekdal van het Merkske is opvallend diep ingesneden in het omliggende dekzandlandschap. In het aan de beekdalen grenzende licht golvende dekzandlandschap komen kleine oppervlakten landduinen en dekzandruggen voor.
Onderhavig plan ziet op een landschappelijke versterking van dit gebied, zoals ook blijkt uit de landschappelijke inpassing welke in paragraaf 3.5 en 4.2.2 nader aan de orde zal worden gesteld
Archeologie
Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld.
Om het archeologisch erfgoed binnen de gemeente op adequate wijze te beschermen heeft de gemeenteraad op 5 september 2012 een Archeologieverordening vastgesteld. In de verordening wordt aan de hand van verschillende categorieën bepaald wanneer archeologisch onderzoek nodig is (en wanneer niet). Dit is afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde die op een bepaalde locatie geldt. De verwachtingswaarden zijn aangegeven op de ook door de gemeenteraad vastgestelde beleidskaart.
Volgens bovenstaande kaart valt het (te bebouwen deel van het) plangebied in categrorie 6, waar geen verdere restricties gelden ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Het kleine gedeelte dat valt binnen categorie 2 zal niet bebouwd gaan worden zodat mogelijk aanwezige archeologische waarden ook niet verstoord kunnen worden. In het bestemmingsplan zal hiertoe een passende bestemming Waarde - Archeologie worden opgenomen om te voorkomen dat zonder noodzakelijke archeologische onderzoeken meer dan 100 m2 tot een diepte van meer dan 40 cm onder het maaiveld zal worden verstoord.
Op onderstaande schematische weergave is het vlak gearceerd waarbinnen de nieuwe (vervangende) bebouwing is gepland.
Als men tijdens bouw- of andere werkzaamheden toch op archeologische resten stuit, dan wordt dit volgens artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 zo spoedig mogelijk gemeld worden bij de Minister van OC&W (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: Infodesk email: info@cultureelerfgoed.nl of tel: 033-4217456), In dit geval kan het ook bij het meldpunt archeologische bodemvondsten van de provincie Noord-Brabant (06-18303222).
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Ontwikkeling
3.1 Ruimtelijke Ontwikkeling
In dit hoofdstuk wordt het ruimtelijke project beschreven. Er wordt ingegaan op de bouwkundige maatvoering, stedenbouwkundige aspecten, architectonische kwaliteit, kwaliteit van de openbare ruimte, verkeersaspecten, duurzaam bouwen, brandveiligheid, groen en water.
3.2 Projectbeschrijving
Initiatiefnemer heeft het hoveniersbedrijf aan de Zigraeck 5 te Baarle-Nassau gevestigd in 1997 en hebben daarbij gebruik gemaakt van de toen op het perceel aanwezige bebouwing waaronder een woning. Op het perceel was van oudsher sprake van de exploitatie van een agrarisch bedrijf. Dat agrarisch gebruik was ten tijde van de vestiging van het hoveniersbedrijf al enige tijd beëindigd, waardoor er sprake was van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing.
Het in 1997 opgestarte bedrijf betreft een hoveniersbedrijf en richt zich op de aanleg en onderhoud van tuinen en de inrichting van openbare ruimten. Deze werkzaamheden worden op locatie van de cliënt uitgevoerd. Aan het adres Zigraeck 5 worden geen werkzaamheden uitgevoerd, behoudens de vollegrondsteelt van vaste planten welke worden gebruikt in het kader van de hovenierswerkzaamheden.
Aan het adres Zigraeck 5 worden evenmin materialen opgeslagen. Incidenteel kan het echter voorkomen dat ter plaatse gedurende korte tijd zogenaamd restmateriaal wordt opgeslagen.
Op het huisperceel is een woning aanwezig alsmede enkele bij die woning behorende bijgebouwen. Deze bijgebouwen zijn ondersteunend aan de woonfunctie.
Aan de rechterzijde van de woning zijn enkele opstallen aanwezig welke in het kader van de bedrijfsvoering worden gebruikt voor de stalling van en onderhoud aan het benodigde bedrijfsmaterieel. Tevens vindt in deze opstallen de opslag van restmateriaal plaats. De totale maatvoering van deze bebouwing bedraagt circa 285 m2, verspreid over een 7-tal bouwwerken. Op onderstaande schets is de oorspronkelijke bebouwingssituatie weergegeven:
Voorzover deze gebouwtjes in het verleden door vorige eigenaren zonder vergunning waren gerealiseerd, zijn deze inmiddels gesloopt. Onderstaand beeldmateriaal geeft de feitelijke situatie aan:
Het hoveniersbedrijf kan worden aangemerkt als een agrarisch verwant bedrijf.
Reeds in 2009 is een verzoek ingediend om in het toen in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Buitengebied het bedrijf positief te bestemmen. Tevens is in de procedure van het bestemmingsplan Buitengebied een zienswijze ingediend. In het kader van de behandeling van deze zienswijze heeft de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan bepaald dat het bedrijf positief inbestemd diende te worden. Abusievelijk heeft deze positieve bestemming niet plaatsgevonden. In het kader van het bij de Raad van State ingediende beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is dit aanleiding geweest het bestemmingsplan op dit punt te vernietigen.
Verruimde plannen voor de Zigraeck 5
In vervolg op het bovenstaande is veelvuldig overleg gevoerd met de gemeente. Doordat, vanuit de lucht beoordeeld, het prodcutiebos rondom de vijver voor 'natuurelement' werd aangezien, is dit een eigen leven gaan leiden en is dit getypeerd als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Omdat er geen afname van oppervlakte NNN mag plaatsvinden, is gedacht aan de verplaatsing van dit NNN in de richting van het grote deel van het NNN ten zuidwesten van het plangebied. In dit kader zijn gesprekken gevoerd met Staatsbosbeheer, welke het toe zou juichen als het NNN (Het Merkske) op Nederlands grondgebied beter ontwikkeld zou worden met wandel- en fietspaden en mogelijkheden om nabij dit NNN een korte stop te maken (informatie/educatiecentrum met 'refreshment 't Rustpuntje' en verblijfsrecreatie).
't Rustpuntje is een klein terras, gelegen is tussen de fietsknooppunten 12 en 22 en bij de wandelknooppunten 15 en 78. Hierdoor is `t Rustpuntje bij uitstek geschikt als vertrek-of pauzeplaats voor een wandel- of fietstocht.
Op basis hiervan is onderstaande schets gemaakt, die weergeeft wat de doelstelling van initiatiefnemers is, welke huidige doelstelling de resultante is van de plannen van initiatefnemers en de planologische ruimte die het provinciale en gemeentelijke beleid geeft. Het overleg met gemeente en provincie heeft tot gevolg gehad dat een deel van de kampeerplaatsen is verschoven in zuidelijke richting, waardoor recreatie en natuur meer met elkaar worden verweven, zoals op onderstaande schets is te zien.
Binnen de nieuw toe te kennen bestemming zouden de bebouwmogelijkheden verruimd dienen te worden tot 550 m2 (exclusief de bedrijfswoning met privé-bijgebouwen). Hierbinnen zal ter plaatse van het hoveniersbedrijf een specifieke functieaanduiding worden opgenomen, alsmede voor het educatie/bezoekerscentrum, het kampeerterrein ten behoeve van 15 kampeermiddelen en de 5 bed & breakfast-kamers. Binnen deze bebouwde oppervlakte is er flexibiliteit hoe deze oppervlakte gebruikt kan gaan worden. In de regels zijn, binnen de maximaal te bebouwen oppervlakte van 550 m2, de volgende maximale gebruiksoppervlakten opgenomen:
aanduiding | functie | max. gebruiksoppervlakte |
specifieke vorm van recreatie - educatie-/bezoekerscentrum | educatie-/bezoekerscentrum inclusief voor bij verblijfsrecreatie behorende voorzieningen | 100 + 50 m2 |
specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein | kampeerterrein met 15 kampeerplaatsen | nvt |
specifieke vorm van recreatie - kleinschalige horeca | kleinschalige horeca | 200 m2 |
hovenier | hoveniersbedrijf | 400 m2 |
specifieke vorm van recreatie - logies & ontbijt | logies & ontbijt inclusief ontbijtruimte | 200 m2 |
Een mogelijke indeling van een gebouw dat voldoet aan deze maatvoering en gebruiksoppervlakte is op onderstaande schetsen weergegeven:
Mogelijke indeling van het nieuwe gebouw
Mogelijke aanzichten van het nieuwe gebouw
Rondom de vijver zullen 10 reguliere kampeerplaatsen worden ingericht cq is er ruimte voor 10 kampeermiddelen; in de zuidelijke driehoek komen nog eens 5 kampeerplaatsen.
In de woning zelf zullen enkel functies ten behoeve van 't Rustpuntje komen. Bij de voordeur en aan de rechterzijde bij het ketelhuis zal de bestaande bebouwing worden uitgebreid om voor het Rustpuntje een keukengedeelte te kunnen realiseren, de zitruimte uit te breiden en een toegang tot de in de woning aanwezige toiletten te kunnen maken. Met de uitbreiding erbij zullen deze ruimten voor 't Rustpuntje een totale oppervlakte hebben van circa 90 m2.
3.3 Stedenbouwkundig Ontwerp, Architectuur En Beeldkwaliteit
De positieve bestemming van het hoveniersbedrijf en de verblijfrecreatie dient zodanig vormgegeven te worden dat de beeldkwaliteit langs de Zigraeck bewaard blijft. Daarom is het in de vorige paragraaf beschreven inrichtingsplan opgesteld; hierop is te zien dat de nieuw te realiseren bebouwing wordt gesitueerd op de plek waar de bestaande verspreid liggende gebouwen worden gesloopt. Vanuit de Zigraeck gezien is de nieuwbouw daardoor direct landschappelijk ingepast cq ingebed in bestaand en nieuw aan te leggen groen. Op onderstaande figuur is het voorstel voor de nieuwe bestemming weergegeven.
Voor de maatvoering van de bebouwing ten dienste van de bedrijfsactiviteiten is aansluiting gezocht bij de planregels behorende bij het bestemmingsplan buitengebied 2008. Nu is de volgende maatvoering opgenomen:
bedrijfsgebouwen | minimaal | maximaal | |
goothoogte | n.v.t. | 6 m | |
bouwhoogte | n.v.t. | 10 m | |
bebouwde oppervlakte bedrijfsgebouwen | n.v.t. | 550 m2 |
Er zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van natuurlijke materialen om het gewenste natuurlijke beeld te creëren dat de aantrekkingskracht vormt voor deze locatie.
Als voorbeeld voor het na te streven kwaliteitsniveau is een afbeelding van een vergelijkbaar gebouw opgenomen:
Nadrukkelijk zij vermeld dat dit een streefbeeld betreft voor de esthetische kwaliteit en materiaalgebruik, niet de vormgeving van het gebouw.
3.4 Openbare Ruimte, Ontsluiting En Parkeren
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Baarle-Nassau, ten westen van de kern Baarle-Nassau.
De ontsluiting van het plangebied vindt in het algemeen plaats via de Zigraeck-Hoogstratensebaan-Loveren in de richting van de N 639 (in noordelijke richting) en de N260 in noordelijke en zuidelijke richting.
De transportbewegingen behorende bij het hoveniersbedrijf hebben betrekking op voornamelijk eigen voertuigen bij vertrek en terugkeer. Deze transportbewegingen met kleine bedrijfswagens (al dan niet met aanhanger) vinden van maandag tot en met vrijdag plaats in de dagperiode.
Overige verkeersbewegingen zijn te relateren aan campinggasten en bezoekers van het educatie/informatiecentrum. Veelal zullen deze laatsten te voet of per fiets het gebied aandoen.
Door de gemeente Baarle-Nassau zijn in de ‘Nota Parkeernormen 2011’ parkeernormen gesteld waarbij zo veel als mogelijk aansluiting is gezocht bij de parkeernormen zoals die gesteld zijn in de destijds geldende publicaties van het CROW.
Ingeval van 400 m2 bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van de hoveniersactiviteiten (bezoekers- en arbeidsextensief op dit adres) zijn maximaal 1,3 x 4 = 5,2 (afgerond 6) parkeerplaatsen nodig. Voor de overige 150 m2 aan bebouwing welke een recreatieve functie hebben en gerelateerd zijn aan het kampeerterrein, geldt een parkeernorm van 1,3 per kampeermiddel. Bij 15 kampeermiddelen zijn dus 15 x 1,3 = 19,5 (20) parkeerplaatsen noodzakelijk. In totaal betekent dat dus dat er voorzien moet worden in minstens 26 parkeerplaatsen. Indien het Rustpuntje gekwalificeerd wordt als café, dan dienen hieraan circa 10 parkeerplaatsen te worden gekoppeld.
Op eigen terrein is voldoende parkeergelegenheid voor ruim 40 personenauto's aanwezig, alsook voor de eigen bedrijfswagens. Aan de voorzijde van de nieuw te realiseren bebouwing is hiervoor ruimte voorzien.
Geconcludeerd kan worden dat er voldoende parkeergelegenheid is.
3.5 Landschappelijke Inpassing
Het te bebouwen perceel is al voorzien van beplanting. Onderstaand is dit bestaande groen op een luchtfoto weergegeven.
Om de in paragraaf 3.2 opgenomen gewenste inrichting van het perceel te bereiken, zal een duidelijke versterking van de landschappelijke kwaliteit worden nagestreefd. Juist deze landschappelijke kwaliteit moet het visitekaartje worden van zowel de hoveniersactiviteiten als ook van de educatie-, informatie - en verblijfsrecreatieve activiteiten. Het groen als op onderstaande schets weergegeven, zal gebiedseigen zijn en worden beheerd op een wijze zoals een hovenier dit tot doel stelt.
Hiertoe is een landschappelijk inrichtings-/ontwikkelingsplan opgesteld, dat integraal als bijlage bij de stukken is gevoegd. Het plan kan worden samengevat middels onderstaande visualisatie:
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 NOVI
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is een onderdeel van de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk tot een strategische visie op de fysieke leefomgeving. Het doel is om alle onderdelen van de fysieke leefomgeving met elkaar in samenhang te brengen. Ook gemeenten en provincies maken een omgevingsvisie vanwege deze nieuwe wet. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.
Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie
Het klimaat verandert. De gevolgen hiervan worden steeds duidelijker merkbaar. Denk aan de steeds drogere zomers, de hevigere regenval en stijgende zeespiegel. Op deze en andere gevolgen van de klimaatverandering moet tijdig worden ingespeeld. Tegelijkertijd moet de overstap worden gemaakt naar duurzame energie. Het is de bedoeling dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. Iedereen draagt hier zelf aan bij door bijvoorbeeld zoveel mogelijk woningen aardgasvrij te maken. Maar er zullen ook aanpassingen nodig zijn, bijvoorbeeld met windenergie, die moeten worden ingepast in het landschap. Mensen in de omgeving moeten ook voordelen ervaren van geplaatste windmolens. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden
Nederland heeft een sterke internationale concurrentiepositie. Vanuit die positie wordt gewerkt aan een nieuw economisch verdienmodel dat duurzaam is en circulair. Door grondstoffen te hergebruiken in de bouw bijvoorbeeld. De overstap naar duurzame energie en het zorgen voor een gezond milieu zijn belangrijk. Ook zullen bedrijven zich hier goed moeten kunnen vestigen met voldoende ruimte voor bedrijvigheid. Daarvoor is het zaak alle verschillende aspecten te betrekken die hierbij een rol spelen, zodat duurzaam geld kan blijven verdiend.
Onze steden en regio’s sterker en leefbaarder maken
Veel mensen zijn op zoek naar een geschikte, betaalbare woning. Iedereen wil graag wonen in een prettige omgeving. Een omgeving met voldoende groen en met aandacht voor veiligheid en gezondheid. Denk bijvoorbeeld aan groen en fonteinen op plekken waar het erg warm kan worden (hittestress). Tegelijkertijd is het belangrijk dat de woningen goed bereikbaar zijn door goede fiets- en wandelpaden en aansluiting op het wegennet en het openbaar vervoer. Kortom, het gaat niet alleen om voldoende woningen, maar ook om een aantrekkelijke woonomgeving.
Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen
In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als het waterpeil omhoog wordt gebracht, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd moeten de kwaliteiten van het landschap worden behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege het cultureel erfgoed.
In hoofdstuk 3 van onderhavige plantoelichting worden de aspecten duurzaamheid, kwaliteit van leefomgeving, bereikbaarheid, groen en water uitgebreid aan de orde gesteld. Tevens in relatie met hoofdstuk 5 kan gesteld worden dat in onderhavig bouwproject voldoende aandacht is voor de afwegingen die op basis van de nationale omgevingsvisie dienen te worden gemaakt.
4.1.2 Ladder duurzame verstedelijking
In casu is er sprake van een sinds 20 jaar bestaand agrarisch verwant bedrijf dat is gevestigd in voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. In het vigerende bestemmingsplan is de bestemming 'wonen' toegekend voor wat betreft het deel waarop de hoofdbebouwing staat en 'landschappelijke en/of kultuurhistorische waarden' voorzover gelegen ten noorden van de woonbestemming. Reeds in 2009 is een verzoek ingediend om in het toen in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Buitengebied het bedrijf positief te bestemmen. Tevens is in de procedure van het bestemmingsplan Buitengebied een zienswijze ingediend. In het kader van de behandeling van deze zienswijze heeft de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan bepaald dat het bedrijf positief bestemd diende te worden. Abusievelijk heeft deze positieve bestemming niet plaatsgevonden. In het kader van het bij de Raad van State ingediende beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is dit aanleiding geweest het bestemmingsplan op dit punt te vernietigen.
Feit is dus, dat ware het hoveniersbedrijf in het bestemmingsplan buitengebied 2008 (vastgesteld op 16 juni 2009) correct bestemd geworden, er een bouwvlak zou zijn toegekend voor een agrarisch verwant bedrijf. Daarom kan feitelijk van een bestaand bouwperceel worden uitgegaan. Voor uitbreiding dient een passend planologisch regime te worden vastgesteld; er zijn geen juridische mogelijkheden om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen het toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden, omdat door het abusievelijk niet toekennen van de juiste bestemming er dus ook geen mogelijkheden zijn om binnen het geldende planologische regime uit te breiden.
Bij onderhavig project is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling waardoor geen toepassing hoeft te worden gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Een stedelijke ontwikkeling is volgens dit Besluit namelijk: 'de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Een hoveniersbedrijf is een agrarisch verwant bedrijf dat primair gesitueerd dient te worden in het agrarisch gebied waar ook de bomenteelt kan plaatsvinden (1). De natuureducatieve activiteiten, informatie-/bezoekerscentrum (2) en een kleinschalig (natuur)kampeerterrein (3) zijn evenmin 'stedelijke voorzieningen' in de zin van de ladder.
Ad 1: De Afdeling heeft bepaald dat uitbreiding van een bedrijfsgebouw met 400 m² geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft (ABRvS 23 april 2014; ECLI:NL:RVS:2014:1442). Gelet op de omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de raad er terecht vanuit is gegaan dat het plan niet voorziet in een bedrijventerrein of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De in het plan voorziene ontwikkeling kan, evenals onderhavig project, dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Ad 2: Natuureducatieve activiteiten, informatie-/bezoekerscentrum zijn zodanig gelinkt aan het buitengebied dat deze, net als een kampeerterrein, niet beschouwd kunnen worden als een stedelijke ontwikkeling waarop de ladder van toepassing is.
Ad 3: Een kampeerterrein van ongeveer 3 ha, waar ruimte wordt geboden aan uitsluitend tenten, tentwagens, kampeerauto’s, caravans of stacaravans, of andere daarmee vergelijkbare voertuigen of onderkomens wordt evenmin gekwalificeerd als een stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo). In casu is er slechts sprake van een kleinschalig kampeerterrein voor 15 kampeermiddelen.
Dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik volgt met name uit de wens van initiatiefnemer om alle bestaande en verspreid liggende gebouwtjes welke voor het hoveniersbedrijf in gebruik zijn, te slopen en te vervangen door één kwalitatief hoogwaardig gebouw dat qua uitstraling ook past in het landelijk gebied, in combinatie met de ontwikkeling van nieuwe natuur zoals bovenstaand al meerdere malen aan de orde is geweest.
De ruimtelijke kwaliteit wordt verder gewaarborgd doordat rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden. Hiervoor zij verwezen naar de toetsen die ook in paragraaf 2.2 alsmede in de hoofdstukken 5 en 6 zijn uitgevoerd. Qua benodigde infrastructuur zal er geen andere situatie ontstaan dan de reeds 20 jaar bestaande situatie. Hierop heeft het project geen impact.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie Kwaliteit van Brabant
Op 14 december 2018 hebben Provinicale Staten de Omgevingsvisie Kwaliteit van Brabant vastgesteld. In deze visie staat de fysieke wereld centraal. Deze fysieke wereld manifesteert zich in vier elementen: water, aarde, lucht en vuur (energie).
Deze elementen zijn sterk van elkaar afhankelijk maar ook aan veranderingen onderhevig. Tegelijkertijd behoren de elementen niemand persoonlijk toe. In de zorg voor het monitoren, duiden en beïnvloeden van genoemde afhankelijkheden en veranderingen ligt er een noodzaak om handelingsvermogen te organiseren. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk.
Met de Brabantse Omgevingsvisie wordt met de hoofdopgaven aangesloten bij Rijksbeleid, Europese en mondiale doelstellingen.
De Omgevingswet heeft als doel een balans te vinden tussen beschermen (veilig, gezond met waarborg voor omgevingskwaliteit inclusief natuur) en benutten (optimaal gebruik en ontwikkelen van de leefomgeving om maatschappelijke behoeften te vervullen). Met deze visie wordt aangegeven wat vanuit provinciaal oogpunt belangrijk wordt gevonden voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van de leefomgeving van de inwoners van Brabant.
De focus ligt daarbij op de vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Extra focus op deze hoofdopgaven is nodig om een goede basis met een goede omgevingskwaliteit te behouden.
De basisopgave betreft het werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. Het doel voor 2050 is dat Brabant een goede leefomgevingskwaliteit heeft doordat op alle aspecten beter wordt gepresteerd dan wettelijk als minimumniveau is bepaald. Brabant staat met zijn TOP-landschap van oude en nieuwe landschappen in de top 5 van Europa. De biodiversiteit binnen en buiten de natuurgebieden is op orde, de lucht- en waterkwaliteit voldoet en de bodem is vitaal. Een minder vergaand doel 2030 is dat Brabant een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit heeft doordat er voor alle aspecten wordt voldaan aan de wettelijke normen. Natuurgebieden zijn ingericht, de afname van biodiversiteit is naar een positieve trend omgebogen, waardevolle cultuurhistorische landschappen zijn behouden en er is breed draagvlak voor de nieuwe energie- en klimaatadaptieve landschappen door de ontwerpende aanpak.
Om onomkeerbare effecten op grondwaterkwaliteit, natuur, landschap, cultuurhistorie, aardkunde en stilte te borgen is regulering nodig. In aanvulling op hogere wet- en regelgeving wil de provincie dit doen door te streven naar meervoudig ruimtegebruik en het versterken van waarden. Door ontwikkelingen en vraagstukken diep, rond en breed te bekijken, wordt bereikt dat behoud en ontwikkeling elkaar versterken.
Hoofdopgave 1: Werken aan de Brabantse energietransitie
Doel 2050: 100% duurzame energie, grotendeels afkomstig uit Noord-Brabant.
Doel 2030: ten minste 50% reductie van broeikasgassen ten opzichte van de uitstoot in 1990 en ten minste 50% duurzame energie.
De energietransitie is een enorme opgave. Om de ambities te realiseren is samenwerking noodzakelijk. De provincie kiest voor een richting gevende en stimulerende rol. De provincie blijft intensief in gesprek met de regio’s om tot een gezamenlijk beeld van de kansen en koers voor een regio te komen en de opgave te realiseren. Het actief zoeken naar meerwaarde is daarbij uitgangspunt. Voor de feitelijke realisering spelen gemeenten en initiatiefnemers de hoofdrol.
Hoofdopgave 2: Werken aan een klimaatproof Brabant
Doel 2050: Brabant is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
Doel 2030: Brabant handelt al sinds 2020 klimaatbestendig en waterrobuust; in 2030 zijn de eerste grote gebiedsopgaven daartoe al gerealiseerd.
Klimaatadaptatie vraagt om een intensieve samenwerking tussen provincie en waterschappen, gemeenten en grondbezitters. Wij willen via stresstesten een beeld vormen over de kwetsbaarheden en kansen in verschillende gebieden. Om via klimaatdialogen in het gebied en gesprekken over een klimaatrobuust bekenlandschap te komen tot maatregelen op het geschikte schaalniveau. Duidelijk is dat keuzes uiteindelijk in gebieden hun weerslag krijgen.
Hoofdopgave 3: Werken aan de slimme netwerkstad
Doel 2050: Het stedelijk netwerk van Brabant functioneert als één samenhangend duurzaam en concurrerend netwerk van steden en dorpen als onderdeel van de Noordwest-Europese metropool. Brabant kenmerkt zich door een sterke sociale cohesie, een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem en een uitstekende (digitale) infrastructuur.
Doel 2030: Brabantse partijen werken aan de transformatie van het bestaand bebouwd gebied van Brabant. Ondersteund door de digitale ontwikkelingen zijn er belangrijke stappen gezet in de richting van een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem. Bewoners uit alle geledingen van de bevolking voelen zich verbonden met hun omgeving en met elkaar doordat zij meedenken en meedoen aan de veranderingen in hun omgeving.
Hoofdopgave 4: Werken aan een concurrerende, duurzame economie
Doel 2050: Brabant is top kennis- en innovatieregio in Europa. Producten, materialen en grondstoffen worden op alle onderdelen van de Brabantse economie in verregaande mate hergebruikt. Niet hernieuwbare hulpbronnen worden behouden. Het streven naar waardecreatie voor mens, natuur en economie gaan hand in hand. De Brabantse economie is verregaand circulair.
Doel 2030: Brabant is top kennis- en innovatieregio in Europa. We werken aan een circulaire economie door duurzamer om te gaan met de beschikbare grondstoffen en natuurlijke bronnen. We verminderen daartoe samen met maatschappelijke partners het gebruik van niet vernieuwbare grondstoffen (mineraal, fossiel en metalen) volgens de landelijke afspraken met 50%.
Deze opgaven zijn veelomvattend en gaan over milieuaspecten zoals een bodemkwaliteit, waterkwaliteit en - kwantiteit en luchtluchtkwaliteit en over landschap en cultuurhistorisch, een goede woon- en leefomgeving met een aantrekkelijk aanbod aan voorzieningen, stilte en een natuurrijke omgeving, waarin biodiversiteit en recreatie hand in hand gaan.
Het op deze vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie in 1997 opgestarte hoveniersbedrijf richt zich op de aanleg en onderhoud van tuinen en de inrichting van openbare ruimten. Deze werkzaamheden worden op locatie van de cliënt uitgevoerd. Aan het adres Zigraeck 5 worden geen werkzaamheden uitgevoerd, behoudens de vollegrondsteelt van vaste planten welke worden gebruikt in het kader van de hovenierswerkzaamheden. In vervolg op het bovenstaande is veelvuldig overleg gevoerd met de gemeente. Doordat het prodcutiebos rondom de vijver is getypeerd als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), maakt verplaatsing van dit NNN in de richting van en aansluitend aan het grotere NNN ten zuidwesten van het plangebied deel uit van het initiatief. In dit kader zijn gesprekken gevoerd met Staatsbosbeheer, die het toe zou juichen als het NNN (Het Merkske) op Nederlands grondgebied beter ontwikkeld zou worden met wandel- en fietspaden en mogelijkheden om nabij dit NNN een korte stop te maken (informatie/educatiecentrum met 'refreshment 't Rustpuntje' en verblijfsrecreatie).
Het initiatief sluit hiermee goed aan op de opgaven zoals verwoord in de provinciale omgevingsvisie en is een uitvloeisel van de samenwerking tussen initiatiefnemer (grondeigenaar), gemeente, provincie en Staatsbosbeheer, waardoor het behoud van het landschap en het extensieve recreatieve medegebruik op een kwalitatief goede wijze ten uitvoer wordt gebracht.
4.2.2 Interim Omgevingsverordening
Op 25 oktober 2019 hebben Gedeputeerde Staten de Interim Omgevingsverordening vastgesteld en aangeboden aan Provinciale Staten.
De Interim omgevingsverordening (IOV) is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. Het plangebied is gelegen in ‘gemengd landelijk gebied’, in de subzones ‘groenblauwe mantel’, 'aardkundig waardevol gebied', 'natuurnetwerk Brabant' en 'attentiezone waterhuishouding'.
Uitsneden uit kaarten behorende bij de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
In hoofdstuk 3 van de IOV zijn instructieregels aan gemeenten geformuleerd voor een evenwichtige toedeling van functies, waarbij toegezien moet worden op een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Om dit te bewerkstelligen moet rekening worden gehouden met het bepaalde in de volgende artikelen:
- Artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Lid 1. Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies zoals opgenomen in hoofdstuk 3 Instructieregels aan gemeenten invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.
Lid 2. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
- a. zorgvuldig ruimtegebruik;
- b. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
- c. meerwaardecreatie.
De artikelen 3.6, 3.7, 3.8 en 3.9 IOV gaan op de aspecten genoemd onder lid 2 verder in. Puntsgewijs zal worden aangegeven hoe aan de zorgplicht wordt voldaan.
- Artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik
Lid 1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
- a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
- 1. nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
- 2. er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
- b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
- c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.
Lid 2. Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan het werkingsgebied Stedelijk Gebied of een bestaand bouwperceel.
Initiatiefnemer heeft in 1997 zijn hoveniersbedrijf aan de Zigraeck 5 te Baarle-Nassau gevestigd en heeft daarbij gebruik gemaakt van de toen op het perceel aanwezige bebouwing. Een hoveniersbedrijf wordt gekwalificeerd als een agrarisch verwant bedrijf: 'een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren, of de toepassing van andere landbouwkundige methoden. Voorbeelden van agrarisch verwante bedrijven zijn: dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, stalhouderijen, instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs, proefbedrijven, volkstuinen'.
Het agrarisch gebruik was ten tijde van de vestiging van het hoveniersbedrijf al enige tijd beëindigd, waardoor er sprake was van 'vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing'. Het in 1997 opgestarte bedrijf betreft een hoveniersbedrijf en richt zich op de aanleg en onderhoud van tuinen en de inrichting van openbare ruimten. Deze werkzaamheden worden uiteraard op locatie van de cliënten uitgevoerd. Aan het adres Zigraeck 5 worden geen werkzaamheden uitgevoerd, behoudens de vollegrondsteelt van vaste planten welke worden gebruikt in het kader van de hovenierswerkzaamheden. Aan het adres Zigraeck 5 worden evenmin materialen opgeslagen. Incidenteel kan het echter voorkomen dat ter plaatse gedurende korte tijd zogenaamd restmateriaal wordt opgeslagen.
Op het huisperceel is een woning aanwezig alsmede enkele bij die woning behorende bijgebouwen. Deze bijgebouwen zijn ondersteunend aan de woonfunctie. Aan de rechterzijde van de woning zijn enkele opstallen aanwezig welke in het kader van de bedrijfsvoering worden gebruikt voor de stalling van en onderhoud aan het benodigde bedrijfsmaterieel. Tevens vindt in deze opstallen de opslag van restmateriaal plaats. De totale maatvoering van deze bebouwing bedraagt circa 285 m2, verspreid over een 7-tal bouwwerken. De woning valt binnen een bestaand bouwperceel, zodat er met onderhavige ontwikkeling geen sprake is van nieuwvestiging.
Dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik volgt met name uit de wens van initiatiefnemer om alle bestaande en verspreid liggende gebouwtjes behorende bij het voormalige agrarische bedrijf van diens vader, welke voor het hoveniersbedrijf in gebruik zijn, te slopen en te vervangen door één kwalitatief hoogwaardig gebouw dat qua uitstraling ook past in het landelijk gebied, in combinatie met de ontwikkeling van nieuwe natuur. Dit heeft een duidelijke opschoning van het perceel tot gevolg.
Zoals in paragraaf 4.1.2 van deze plantoelichting al is aangehaald, is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarop de 'ladder voor duurzame verstedelijking' van toepassing is. De Afdeling heeft namelijk bepaald dat uitbreiding van een bedrijfsgebouw met 400 m² geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft (ABRvS 23 april 2014; ECLI:NL:RVS:2014:1442). Natuureducatieve activiteiten, informatie-/bezoekerscentrum zijn zodanig gelinkt aan het buitengebied dat deze, net als een kampeerterrein, niet beschouwd kunnen worden als een stedelijke ontwikkeling waarop de ladder van toepassing is. En een kampeerterrein van ongeveer 3 ha, waar ruimte wordt geboden aan uitsluitend tenten, tentwagens, kampeerauto’s, caravans of stacaravans, of andere daarmee vergelijkbare voertuigen of onderkomens wordt evenmin gekwalificeerd als een stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo).
Alle bebouwing ten dienste van de nieuwe functies zal worden geconcentreerd op een aaneengesloten oppervlak van circa 2500 m2. Gerelateerd an de omvang van het plangebied (ruim 2,5 ha) is er duidelijk sprake van een compacte situering van alle bebouwing.
Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
- Artikel 3.7 toepassing van de lagenbenadering
Lid 1. De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.
Lid 2. De lagenbenadering omvat de effecten op:
- a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
- b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
- c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.
Lid 3. Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.
De lagenbenadering betekent dat rekening wordt gehouden met de waarden in een gebied (onder andere bodem, grondwater, archeologische waarden, infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu ). De lagenbenadering is een aspect dat standaard in alle bestemmingsplannen wordt beschreven, om tot een evenwichtige en goede functietoedeling te komen, zonder dat hiermee andere functies of waarden onaanvaardbaar worden aangetast. De hoofdstukken 2 en 5 van deze plantoelichting worden de reguliere lagen vorozover deze relevant zijn, uitgebreid beschreven. In hoofdstuk 3 wordt specifiek met betrekking tot de landschappelijke waarden beschreven dat en hoe een duidelijke versterking van de landschappelijke kwaliteit wordt nagestreefd. Deze landschappelijke kwaliteit moet het visitekaartje worden van zowel de hoveniersactiviteiten als ook van de educatie-, informatie - en verblijfsrecreatieve activiteiten. Het groen/beplanting zal gebiedseigen zijn en worden beheerd op een wijze zoals een hovenier dit tot doel stelt. Hiertoe is een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld, dat integraal als bijlage bij de stukken is gevoegd.
Geconcludeerd kan worden dat duidelijk in kaart is gebracht welke effecten het project op de diverse lagen heeft.
- Artikel 3.8 meerwaardecreatie
Lid 1. Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
- a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
- b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
Lid 2. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.
De 'meerwaardencreatie' is in hoofdstuk 3 aan de orde geweest, waarin is geduid hoe de ontwikkeling, de oorspronkelijke omvang van het project en de uiteindelijke planvorming zijn voortgeschreden door koppelingen te leggen met de omgeving (NNB) en omliggende functies (gebied voor dagrecreatie). Er is veelvuldig overleg gevoerd met de gemeente. Doordat, vanuit de lucht beoordeeld, het prodcutiebos rondom de vijver voor 'natuurelement' werd aangezien, is dit een eigen leven gaan leiden en is dit getypeerd als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Omdat er geen afname van oppervlakte NNN mag plaatsvinden, is gedacht aan de verplaatsing van dit NNN in de richting van het grote deel van het NNN ten zuidwesten van het plangebied. In dit kader zijn gesprekken gevoerd met Staatsbosbeheer, die het toe zou juichen als het NNN (Het Merkske) op Nederlands grondgebied beter ontwikkeld zou worden met wandel- en fietspaden en mogelijkheden om nabij dit NNN een korte stop te maken (informatie/educatiecentrum met 'refreshment 't Rustpuntje' en verblijfsrecreatie).
't Rustpuntje is een klein terras, gelegen is tussen de fietsknooppunten 12 en 22 en bij de wandelknooppunten 15 en 78. Hierdoor is `t Rustpuntje bij uitstek geschikt als vertrek-of pauzeplaats voor een wandel- of fietstocht.
Op basis hiervan is een schets gemaakt, die weergeeft wat de doelstelling van initiatiefnemers is, welke eindplaatje de resultante is van de oorspronkelijke plannen van initiatefnemers (hoveniersbedrijf), hun aanvullende wensen voor een terras en kleinschalige verblijfsrecreatie, en de planologische ruimte die het provinciale en gemeentelijke beleid geeft. Het overleg met gemeente en provincie heeft tot gevolg gehad dat een deel van de kampeerplaatsen is verschoven in zuidelijke richting, waardoor recreatie en natuur meer met elkaar worden verweven en, samen met natuureducatie een meerwaarde creëren ten opzichte voor de totale beleving van het gebied.
Geconcludeerd kan worden dat zowel de gebouwelijke opschoning als opschoning van de landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van het gebied en de bewustwording hiervan een meerwaarde vormen.
- Artikel 3.9 kwaliteitsverbetering landschap
Lid 1. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
Lid 2. Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:
- a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
- b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.
Lid 3. Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:
- a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
- b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
- c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
- d. het wegnemen van verharding;
- e. het slopen van bebouwing;
- f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
- g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.
Lid 4. Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken.
Beoordeling
Ad. Lid 1
In hoofdstuk 2 is een analyse van het plangebied gemaakt en zijn de huidige waarden van het landschap beschreven. Op basis van deze analyse en in combinatie met de gewenste ontwikkeling en opwaardering van de landschappelijke kwaliteiten, is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit landschappelijk inpassingsplan is toegevoegd als bijlage 3 van de plantoelichting.
Ad. Lid 2
In onderhavig geval wordt toepassing gegeven aan lid 2a. Vanuit het bereiken van een goede omgevingskwaliteit geldt in Brabant sinds 2014 de regeling Kwaliteitsverbetering landschap. Een bestemmingsplan dat een ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk gebied voorziet daartoe in een regeling. Veel gemeenten hebben in het kader van het regionaal overleg afspraken gemaakt met de provincie over de toepassing van de kwaliteitsverbetering landschap. De gemeente Baarle-Nassau is aangesloten bij het Regionaal Ruimtelijk Overleg West-Brabant. Afspraken over kwaliteitsverbetering zijn gemaakt in het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap' in de regio West-Brabant.
De regio heeft in het afsprakenkader drie categorieën onderscheiden:
- categorie 1: ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist;
- categorie 2: ruimtelijke ontwikkelingen met weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden. De kwaliteitsverbetering vindt plaats in de vorm van landschappelijke inpassingsmaatregelen. Deze categorie is niet limitatief;
- categorie 3: ruimtelijke ontwikkelingen welke niet tot categorie 1 of 2 behoren. De kwaliteitsverbetering wordt berekend op basis van de bestemmingswinst.
Het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap' kwalificeert de vestiging, uitbreiding en omschakeling naar een recreatief bedrijf met mogelijkheden voor natuureducatie, hoveniersactiviteiten en kleinschalige horeca als een categorie 3 ontwikkeling. Hieruit volgt dat voor deze ontwikkeling het perceel landschappelijk moet worden ingepast inclusief bijdrage aan kwaliteitsverbetering van het landschap. Verschel & Van Dun heeft een taxatie uitgevoerd ter bepaling van de waardevermeerdering van de gronden als gevolg van de voorgenomen bestemmingsherziening. De taxatie is opgenomen als bijlage 6 van de toelichting.
Verschel & Van Dun heeft een bestemmingswinst van € 66.988,- berekend. 20% van dit bedrag (€ 13.397,50) dient te worden geïnvesteerd in kwaliteitsverbetering van het landschap.
Nadat is bepaald welk bedrag in de kwaliteitsverbetering van landschap moet worden geïnvesteerd, is de vraag waarin moet worden geïnvesteerd. De IOV heeft hiervoor een aantal manieren opgenomen waarop de kwaliteitsverbetering kan worden uitgevoerd. Voorgesteld wordt om deze manieren in de regio West-Brabant maximaal te benutten. In ieder geval moet kwaliteitsverbetering altijd resulteren in fysieke en zichtbare verbetering van het landschap. Ook wanneer een storting wordt gedaan, moet dit uiteindelijk resulteren in fysieke maatregelen in het buitengebied en is ook onderstaande van toepassing voor uitvoering door gemeenten.
Initiatiefnemer heeft in overleg met de gemeente Baarle-Nassau (en Staatsbosbeheer) gekozen om het bedrag te investeren in landschappelijke inpassing. De inrichting van het plangebied zoals is neergelegd in het in maart 2021 door IKL opgestelde Natuurontwikkelingsplan betreft een investering van € 29.859,24 . De plankosten zijn maximaal (20%) van kwaliteitsverbetering: € 2679,50. De kosten voor beheer en onderhoud van het groen bedragen € 31.051,55 . De totale investering in het landschap bedraagt daarmee € 60.910,79. Er wordt daarmee ruimschoots gecompenseerd. De berekening van de investeringen in aanleg en onderhoud van de landschappelijke inpassing is opgenomen in bijlage 6 van deze toelichting.
Ad. Lid 3
Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit wordt behaald door de investering in de op grond van de IOV verplichte aanleg- en onderhoud van de landschappelijke inpassing.
Ad. Lid 4
In dit geval wordt geen toepassing gegeven aan het tweede lid onder b.
- Artikel 3.15 bescherming natuur netwerk Brabant
Lid 1 Een bestemmingsplan van toepassing op Natuur Netwerk Brabant:
- a. strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken;
- b. bevat regels gericht op de bescherming van de ecologische waarden en kenmerken en houdt daarbij ook rekening met andere aanwezige waarden en kenmerken, zoals rust, stilte, cultuurhistorische waarden en kenmerken;
- c. staat, zolang het Natuur Netwerk Brabant niet is gerealiseerd, bestaande bebouwing en bestaande planologische gebruiksactiviteiten toe.
Lid 2 Als ecologische waarden en kenmerken gelden de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan.
Lid 3 Als de inrichting en beheer van het Natuur Netwerk Brabant binnen een gebied is verzekerd, stelt de gemeente binnen negen maanden een bestemmingsplan vast overeenkomstig het eerste lid.
Het natuurbeheertype ter plaatse van het te verwijderen NNB betreft: N16.04 Vochtig bos met productie (nieuw per 01-01-2018). Hieronder wordt verstaan: loofbossen die gedomineerd worden door diverse boomsoorten zoals populier, es, esdoorn, beuk, haagbeuk, eik, iep en els. Het is een grotendeels gesloten bos met een weelderige ondergroei. Dit bostype is de productievariant van delen van het haagbeuken- en essenbos en beek- en rivierbegeleidend bos.
Natuurbeheertypen
Dit bostype levert een belangrijke bijdrage aan de houtvoorziening door de goede groei van diverse gewilde (hardhout) loofboomsoorten. In potentie kan dit bostype de meeste houtige soorten bevatten. De diversiteit is laag tot matig hoog. Vooral soorten van oudere, meer ontwikkelde bosgroeiplaatsen ontbreken vaak nog, terwijl makkelijk koloniserende sporenplanten en vogels al aanwezig zijn. Door snelle groei en sterfte kan binnen afzienbare tijd een gevarieerde bosstructuur ontstaan, met veel dood hout en een weelderige struiklaag en bodemvegetatie.
Populier kan een belangrijke bijdrage leveren aan snelle bosontwikkeling en de productie van aanzienlijke hoeveelheid zaaghout en (dik) dood hout. De ondergroei bij populier wordt echter vaak (nog) gedomineerd door ruigtekruiden zoals grote brandnetel. Ook in door andere boomsoorten gedomineerde bossen treedt regelmatig verruiging op in grotere open plekken. Dit kan de verjonging van gewenste boom- en struiksoorten belemmeren. Kleinschalige kap en aanplant wanneer zaadbronnen van gewenste soorten nog ontbreken kan de (kwalitatieve en kwantitatieve) productie en samenstelling bevorderen. Door deze aanvullende bosverjongingsactiviteiten met primair lokaal gewenste inheemse boom- en struiksoorten wordt versneld een nieuwe gewenste bosgeneratie van voldoende ecologische kwaliteit gerealiseerd.
Het beheertype Vochtig bos met productie omvat bossen op basenrijke bodems gedomineerd door (meereisende) loofboomsoorten. Houtoogst is een doel en vindt periodiek plaats met een hogere intensiteit dan in de Vochtige bossen beheertypen zonder productie, of boomsoorten die oorspronkelijk van buiten Europa zijn ingevoerd zijn dominant over meer dan 20% van het areaal van het betreffende bosgebied, ook als er geen productiedoelstelling is.
Op onderstaande (oude) luchtfoto is dit productiebos nog te zien:
- Artikel 3.17 afwijkende regels ontwikkelingen in natuur netwerk Brabant
Lid 1 Een bestemmingsplan van toepassing op Natuur Netwerk Brabant kan een ontwikkeling toelaten als is voldaan aan de voorwaarden gesteld voor:
- a. nieuwe ontwikkelingen in het Natuur Netwerk Brabant, overeenkomstig artikel 3.18;
- b. het nee, tenzij-principe, overeenkomstig artikel 3.19;
- c. de saldo-benadering, overeenkomstig artikel 3.20;
- d. een kleinschalige uitbreiding, overeenkomstig artikel 3.21.
Lid 2 Het eerste lid is niet van toepassing op Natura 2000 - gebied.
Een deel van de ontwikkeling vindt plaats binnen het Natuur Netwerk Brabant, waarvoor in beginsel compensatie noodzakelijk is conform het bepaalde in artikel 3.21 en volgende; echter, nu sprake is van een kennelijke omissie, zal een verzoek worden ingediend bij Gedeputeerde Staten om herbegrenzing.Vanwege de kennelijke omissie is fysieke compenstie niet nodig. Desondanks is initiatiefnemer bereid om in combinatie met de realisatie van de recreatieve voorziening nieuwe natuur te ontwikkelen.
- Artikel 3.21 kleinschalige herbegrenzing
Lid 1 Een bestemmingsplan kan een ontwikkeling binnen Natuur Netwerk Brabant mogelijk maken in het geval dat:
- a. de aantasting van areaal Natuur Netwerk Brabant kleinschalig is;
- b. de ontwikkeling slechts leidt tot een beperkte aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant;
- c. de ontwikkeling leidt tot een kwalitatieve of kwantitatieve versterking van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant als geheel;
- d. er een afweging van alternatieven heeft plaatsgevonden;
- e. er sprake is van een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing;
- f. er bij verlies van ecologische waarden en kenmerken wordt voldaan aan artikel 3.22 Compensatie;
- g. op welke wijze de uitvoering en monitoring zijn verzekerd.
Lid 2 Voor een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid doen burgemeester en wethouders een verzoek als bedoeld in artikel 6.2 Procedure grenswijziging werkingsgebied op verzoek.
In casu bestaat het plangebied uit groepen bomen (welke veelal in slechte staat verkeren als gevolg van vraat door de Letterzetter) rondom een grasveld met een kunstvijver, hetgeen is beschreven in het ecologisch onderzoek en het landschappelijk inpassingsplan. Verder is er een graslandje in het zuidelijk deel, met een rij grote zomereiken. De om te vormen delen van het plangebied zijn het grasveld; hier groeien soorten als Engels raaigras, smalle weegbree, varkensgras, melganzenvoet en klein kruiskruid. De te verwijderen bomen betreft een groep Servische sparren zonder enige ondergroei. Ook zijn er nu nog twee opstallen; een tuinhuis en een werktuigstalling. De omgeving rondom het plangebied is landelijk ingericht (akkers en weilanden). Echte natuurwaarden zijn derhalve niet aanwezig.
De ontwikkeling ziet enerzijds op de uitbreiding van het bouwperceel met aan het buitengebied gelieerde activiteiten (hoveniersbedrijf, kleinschalig kamperen, horecarustpunt en natuureducatie) waardoor de aantasting van het areaal Natuurnetwerk (waarvan het naar de weg gekeerde deel abusievelijk de typering NNB heeft gekregen) onontkoombaar is, en heeft anderzijds tot doel een kwaliteitswinst voor de landschappelijke en natuurlijke waarden te behalen, door de ontwikkeling groots op de pakken. In hoofdstuk 3 van deze plantoelichting is al aan de orde gekomen hoe dit plaatsvindt. De visie hoe de natuurlijke kwaliteiten gewaarborgd worden, is neergelegd in het separaat toegevoegde landschappelijk inrichtings-/natuurontwikkelingsplan, dat tevens gekoppeld is aan de planregels, middels een voorwaardelijke verplichting.
Om het project van initiatiefnemer uitvoerbaar te maken, zal de gemeente Baarle-Nassau een verzoek om herbegrenzing van het Nationaal Natuurnetwerk Brabant indienen. Een deel van dit gebied zal door de provincie Noord Brabant voorzien worden van een ander natuurbeheertype en een ander deel waarvan de ecologische waarde als gevolg van versnippering, functiemenging en aantasting door de Letterzetter minimaal is, zal in de zuidzijde van het plangebied nieuwe natuur worden ontwikkeld, zodat er één aansluitend natuurnetwerk in ontwikkeling wordt gebracht.
Figuur: deel van plangebied dat ambtshalve wijziging ondergaat (aangeduid met rode kruisen)
Op onderstaande landschappelijke inrichtingstekening is weergegeven hoe de nieuwe natuur wordt ontwikkeld. Hierop is te zien dat de aanwezige sloot langs het perceel een breder stroomgebied gaat krijgen door de sloot te laten meanderen. Hierdoor ontstaat een vegetatierijk stroomgebied dat aantrekkelijk is voor (nieuwe) planten- en diersoorten. Omdat de recreatieve ontwikkeling van het plangebied hand in hand gaat met de feitelijke natuurlijke kwaliteit ervan, betekent dit, dat de realisatie van de voorgenomen natuurontwikkeling na vaststelling van onderhavig bestemmingsplan meteen ter hand wordt genomen. Initiatiefnemer heeft alle kennis en materieel in huis om de aanleg en het onderhoud van de nieuwe natuur uit te voeren en op deskundige wijze zorg te dragen voor het reguliere- en ontwikkelingsbeheer.
Voor de kwaliteitsverbetering van het landschap, alsmede om te komen tot een ambtshalve herbegrenzing van het Natuurnetwerk Brabant is het landschappelijk inrichtings-/natuurontwikkelingsplan aangepast aan de voorstellen die vanuit de provincie met gemeente en initiatiefnemer zijn besproken, hetgeen heeft geleid tot een nieuwe landschappelijke inpassing en opwaardering van het plangebied die zich als volgt laat schetsen:
Landschappelijke inpassing en natuurontwikkeling
Het te behouden deel van het Natuurnetwerk zal een andere duiding van natuurbeheertype krijgen, namelijk dat van kruidenrijk- en faunarijk grasland met toevoeging van landschapselementen (N12.02). Deze wijziging van het natuurbeheertype, alsmede de d va het NNB zal oor de provincie Noord- Brabant planologisch worden geregeld.
De voorwaardelijke verplichting welke aan elke bestemming is toegevoegd, waarborgt dat het gebruik van de gronden/bebouwing overeenkomstig de bestemming uitsluitend is toegestaan indien de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in bijlage 1 van de planregels binnen 2 jaar is aangeplant, versterkt en ook als zodanig in stand wordt gehouden.
- Artikel 3.26 attentiezone waterhuishouding
Lid 1 Een bestemmingsplan van toepassing op Attentiezone waterhuishouding strekt tot bescherming van de waterhuishouding en sluit functies en activiteiten uit die een negatief effect hebben op de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant.
Lid 2 Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid stelt in ieder geval regels over:
- a. het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist op grond van de Ontgrondingenwet;
- b. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een bestaande drainage;
- c. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
- d. het beperken van het buiten een agrarisch bouwperceel aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten.
Lid 3 Het tweede lid is niet van toepassing op werkzaamheden die behoren tot het normale beheer en onderhoud.
In de artikelen 3.4 en 4.3.1 van onderhavig bestemmingsplan zijn regels gesteld aan het uitvoeren van een werk geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, welke geheel tegemoet komen aan de instructie als bedoeld in artikel 3.26 lid 2 IOV.
- Artikel 3.28 aardkundige waarden
Een bestemmingsplan van toepassing op Aardkundig waardevol gebied:
- a. is mede gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken zoals beschreven in de Aardkundig Waardevolle Gebiedenkaart Noord-Brabant;
- b. stelt regels ter bescherming van de aardkundige waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
De bestemmingsomschrijving bij de bestemming Natuur en de bestemming Recreatie bepaalt dat deze bestemmingen mede tot doel hebben om de aanwezige waarden binnen het plangebied, waaronder de aardkundige waarden, te beschermen en behouden concorm het bepaalde in het landschappelijk inpassingsplan. Het betreft waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen en vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem van belang zijn. De historische kaartenreeks zoals opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan geeft weer dat het project in de overgang ligt van het beekdal 't Merkske en de jonge grootschalige heide-ontginningen. Een overgangszone met afwisselend akker, weiland, deels omzoomd met opgaande beplanting en aansluitend op het nattere beekdalgebied. De straat Zigraeck vormt een stevige ontginnings-as, tussen genoemde gebieden vanuit verleden en het hier ontstane cluster bebouwing vormt een soort gehuchtje.
De artikelen 3.4.3 onder a en 4.3.3 van de planregels geven het afwegingskader voor omgevingsvergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde.
- Artikel 3.32 Landschappelijke waarden in de groenblauwe mantel
Lid 1. Een bestemmingsplan van toepassing op de Groenblauwe mantel:
- a. strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken;
- b. stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied;
- c. borgt dat een ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.
Lid 2. De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van de aanwezige ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.
Het achterste deel van het plangebied ligt binnen het aardkundig waardevolle gebied 'Merkske'. Het omvat het beekdal van het Merkske en aangrenzende delen van het omliggende dekzandlandschap. Ook een deel van het dal van de Mark op de Belgisch-Nederlandse grens behoort tot het gebied. Het Merkske en de Mark hebben een actieve vrij meanderende loop. De typische processen en reliëfvormen horende bij dergelijke beken en rivieren zijn zeer goed zichtbaar: vorming stootoevers, oeverwallen, kronkelwaarden, afgesneden meanders. Vooral het stroomafwaartse deel van het beekdal van het Merkske is opvallend diep ingesneden in het omliggende dekzandlandschap. In het aan de beekdalen grenzende licht golvende dekzandlandschap komen kleine oppervlakten landduinen en dekzandruggen voor.
Het plangebied is onderdeel van een lint/cluster halfopen bebouwing dat de grens vormt tussen kleinschaliger landschap en het rationele agrarische gebied ten oosten van de bebouwing. Het natuurgebied rond ’t Merkske vormt een kleinschalig zeer afwisselend gebied, met landschapselementen, kruidenrijke weitjes en natte laagtes. Naast de ecologisch waarde van het gebied, is het een trekpleister voor natuur-recreatieve beleving, waarbij dit project een poort vormt voor dit gebied, waarbij dit een geweldige locatie is om dit project te realiseren en de recreatiemogelijkheden te bieden.
- Artikel 3.73 vestiging niet-agrarische functie in landelijk gebied
Lid 1 Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in de vestiging van een niet-agrarische functie op een bestaand bouwperceel als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a. de vestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
- b. een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
- c. welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
- d. hoe de vestiging bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied.
- e. er vindt geen splitsing plaats van het bouwperceel;
- f. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
- g. de vestiging heeft geen betrekking op:
- h. een kantoor met baliefunctie;
- i. lawaaisport;
- j. mestbewerking.
Lid 2 Het bestemmingsplan dat de vestiging mogelijk maakt, borgt dat de functie, ook op langere termijn, past binnen de ontwikkelingsrichting en stelt daartoe regels:
- a. over een bij de omgeving passende omvang en publieksaantrekkende werking;
- b. welke specifieke gebruiksactiviteit is toegestaan;
- c. dat opslag en stalling plaatsvindt in gebouwen;
- d. dat de ontwikkeling verplaatst naar een passende locatie als deze niet langer past binnen de maximaal toegestane omvang.
Lid 3 Als een binnen de omgeving passende omvang geldt voor:
- a. bedrijvigheid, dat deze kleinschalig is en past binnen een gemengde omgeving waardoor het niet doelmatig is om deze te vestigen op een bedrijventerrein;
- b. een detailhandelsvoorziening, een omvang van het verkoopvloeroppervlak van ten hoogste 200 m²;
- c. een voorziening ten dienste van vrije-tijd en zorg, een omvang van de bebouwing van ten hoogste 1 hectare.
De ontwikkelingsrichting is verwoord in het bestemmingsplan buitengebied 2009: agrarisch verwante bedrijven kunnen zich vestigen op een voormalige agrarische bedrijfslocatie in het buitengebied, maar niet op locaties waarvan de agrarische bestemming kan worden gehandhaafd voor de opvang van te verplaatsen agrarische bedrijven en niet op locaties waar sloop van bedrijfsgebouwen heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van de regeling ‘ruimte-voor-ruimte’. Voorwaarde is dat deze bedrijven passen in de omgeving. Dit betekent in elk geval dat de groene hoofdstructuur ervan gevrijwaard moet blijven. Verder mag het bedrijf in beginsel niet meer ruimte in beslag nemen dan het voormalige agrarische bouwblok. Buitenopslag is niet toegestaan, tenzij deze rechtstreeks voortvloeit uit de aard van het bedrijf.
In casu is er sprake van een ruim 20 jaar bestaand agrarisch verwant bedrijf dat is gevestigd in voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. In het vigerende bestemmingsplan is de bestemming 'wonen' toegekend voor wat betreft het deel waarop de hoofdbebouwing staat en 'landschappelijke en/of kultuurhistorische waarden' voorzover gelegen ten noorden van de woonbestemming. In de procedure van het (vigerende) bestemmingsplan Buitengebied is een zienswijze ingediend. In het kader van de behandeling van deze zienswijze heeft de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan bepaald dat het bedrijf positief bestemd diende te worden. Abusievelijk heeft deze positieve bestemming niet plaatsgevonden. In het kader van het bij de Raad van State ingediende beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is dit aanleiding geweest het bestemmingsplan op dit punt te vernietigen. Feit is dus, dat ware het hoveniersbedrijf in het bestemmingsplan buitengebied 2008 (vastgesteld op 16 juni 2009) correct bestemd geworden, er een bouwvlak zou zijn toegekend voor een agrarisch verwant bedrijf. Daarom kan worden gesteld dat de vestiging van het hoveniersbedrijf past binnen de ontwikkelingsrichting die het bevoegd gezag zich voor deze locatie tot doel heeft gesteld. Het hoveniersbedrijf mag een maximaal bebouwd gebruiksoppervlak beslaan van 400 m2, waarbij, mede gezien de omvang aan buitenruimte voor de mogelijke opkweek van beplanting, het niet wenselijk is om dit op een bedrijventerrein te projecteren.
Het gemeentelijk beleid van Baarle-Nassau is er op gericht om geen nieuwe grootschalige locaties voor verblijfsrecreatie mogelijk te maken. De gemeente wil inzetten op kleinschaligheid en biedt onder andere de mogelijkheid tot het creëren van mini campings bij agrarische bedrijven en het oprichten van Bed and breakfastruimten bij woningen en agrarische bedrijven. Het aantal standplaatsen is gemaximeerd op 15 standplaatsen. Voorwaarde is dat deze nieuwe minicampings leiden tot verrijking c.q. verbreding van het toeristisch product in de streek. De ingebruikneming van een nieuwe minicamping moet gepaard gaan met de uitvoering van een door Burgemeester en Wethouders goed te keuren beplantingsplan. Aan de Bed and breakfastruimten is een oppervlak van maximaal 150 m² gekoppeld.
Door de combinatie te leggen met natuureducatie, extensieve recreatie in de natuur en kleinschalig kamperen en bed & breakfast, zoals in hoofdstuk 3 beschreven is, vindt een verrijking van het toeristisch product plaats. De omvang van de vrije-tijdsfunctie bedraagt, inclusief de vijver, nog geen 0,8 ha.
Detailhandel zal hier niet plaatsvinden. Overtollige bebouwing is reeds gesloopt en er komt geen kantoor met baliefunctie, noch een lawaaisport of mestbewerking.
Onderhavig bestemmingsplan waarborgt in artikel 3 en 4 van de planregels dat de functies (qua gebruik, bebouwde oppervlakte en gebruiksoppervlakte) passen binnen de ontwikkelingsrichting en stelt daartoe regels over een bij de omgeving passende omvang en publieksaantrekkende werking, de specifiek toegestane gebruiksactiviteit, en dat opslag en stalling plaatsvindt in gebouwen.
- Artikel 3.75 aanvullende regels voor vrije-tijds voorziening
Lid 2 In geval een bestemmingsplan de vestiging van verblijfsrecreatie, waaronder de bouw van een recreatiewoning, toestaat, geldt in aanvulling op artikel 3.73 Vestiging niet-agrarische functie in Landelijk gebied, tweede lid dat het bestemmingsplan borgt dat:
- a. het terrein en de woningen bedrijfsmatig worden beheerd;
- b. permanente bewoning is uitgesloten.
In artikel 4.4.1 van de planregels wordt geborgd dat dat het terrein en de verblijfsrecreatievoorzieningen bedrijfsmatig worden beheerd en dat permanente bewoning van bijbehorende bouwwerken, recreatiewoningen of verblijfsrecreatieve voorzieningen uitgesloten.
- Artikel 5.3 wijziging grenzen van werkingsgebieden
Lid 1 Gedeputeerde Staten zijn bevoegd de in deze verordening opgenomen grenzen van een werkingsgebied te wijzigen als één of meer van de volgende gevallen zich voordoet:
- a. de wijziging is nodig voor een doelmatige uitvoering;
- b. de wijziging draagt bij aan het doel waarvoor het werkingsgebied is opgenomen;
- c. de wijziging past binnen de uitgangspunten en basisprincipes van deze verordening;
- d. er is sprake van kennelijke onjuistheden in de begrenzing;
- e. de begrenzing van een gebied is niet langer in overeenstemming met een bestemmingsplan dat overeenkomstig artikel 3.8, derde lid, Wet ruimtelijke ordening is vastgesteld.
Lid 2 In aanvulling op het eerste lid geldt voor een wijziging van de grenzen van het Natuur Netwerk Brabant dat:
- a. een wijziging van de grens van Natura2000 niet is toegestaan;
- b. de wijziging tot doel heeft de ecologische samenhang van het Natuur Netwerk Brabant te verbeteren;
- c. de kwalitatieve en kwantitatieve ambities van het Natuur Netwerk Brabant worden behouden of versterkt.
Lid 3 In aanvulling op het eerste lid geldt voor een wijziging van de grenzen van Attentiezone Waterhuishouding dat de beoogde ontwikkeling waarvoor de wijziging nodig is, geen nadelig effect heeft op de waterhuishouding ter plaatse.
Zoals uit bovenstaande toets aan artikel 3.21 en artikel 3.26 blijkt, is er ten behoeve van het behalen van de doelstellingen van de Interim Omgevingsverordening, althans het verbeteren van de landschappelijke kwaliteit zodanig dat het perceel doelmatiger kan worden gebruikt en de natuurgebieden ook een eenheid kunnen gaan vormen, een herbegrenzing van het Natuur Netwerk Brabant en de groenblauwe mantel noodzakelijk. Hiervoor zal na de ontwerpfase van onderhavig bestemmingsplan een verzoek worden ingediend bij de Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Bestemmingsplan
Voor het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:
Naam bestemmingsplan | Bestemmingen | Vaststelling Raad | |||
Bestemmingsplan Buitengebied 2008 | - agrarisch met waarden - natuurwaarden - extensiveringsgebied - natuur - aardkundig waardevol gebied - wonen | 6 juni 2009 | |||
Beheersverordening 'Buitengebied Baarle-Nassau' met verwijzing naar bestemmingsplan Buitengebied 1990 en 1994 | - agrarisch met landschappelijke en/of kultuurhistorische waarde | 11 december 2013 |
4.3.2 Visie Vrije tijdseconomie 2030
Het doel van deze visie vrijetijdseconomie (vastgesteld op 23 mei 2018) is het geven van een kwaliteitsimpuls aan de vrijetijdseconomie van de gemeente Baarle-Nassau. Deze impuls leidt op termijn tot een gezond, vraaggericht, toekomstbestendig én onderscheidend aanbod. Hierbij zijn de ‘troeven’ die de identiteit van Baarle vormen ook daadwerkelijk zichtbaar en beleefbaar. Kortom, een vitale sector, die steeds meer kwaliteit biedt aan haar inwoners en aan haar gasten. Dit leidt uiteindelijk tot een hogere tevredenheid van bezoekers, die zodoende meer besteden, wat leidt tot meer werkgelegenheid in de toeristische sector.
In deze visie wordt erkend dat het buitengebied wordt gezien als parel van Baarle. Het wordt alleen nog onvoldoende benut. Het buitengebied is nog relatief onbekend bij het publiek, in ieder geval bij het publiek van buiten de eigen gemeente. In het buitengebied spelen diverse trends en ontwikkelingen, zoals het vrijkomen van agrarische bestemmingen, die mogelijk ten goede kunnen worden benut. Recreatie kan in het buitengebied een economische drager zijn naast de agrarische sector. Ook kunnen verbindingen tussen kern en buitengebied bijdragen aan de beleving van de grenssituatie en de enclaves.
De hieronder aangegeven acties dragen bij aan de bekendheid en beleefbaarheid van het buitengebied én de verbinding tussen centrum en buitengebied:
- 1. Bekendheid natuurgebieden vergroten;
- 2. Kleinschalige (markt)initiatieven passend bij het buitengebied stimuleren en mogelijk maken;
- 3. Kwaliteitsimpuls recreatieve routes: hierbij is er vooral aandacht voor de verbinding leggen tussen centrum en buitengebied met (nieuwe) recreatieve routes, maar ook de bewegwijzering (van buiten naar binnen) en beleving van routes en paden.
De bekendheid van de natuurgebieden kan sterker worden door in de communicatie (via de kanalen van Toerisme Baarle) de natuurparels als onderdeel van de bestemming Baarle (als regio) te betrekken. Daarbij is speciale aandacht voor de zichtbaarheid ter plekke gewenst door relevante plekken in het buitengebied te ‘merken’. Ook het mogelijk maken van natuurgerichte vormen van extensieve recreatie zijn hiervoor een middel, zoals in Beekvallei ’t Merkske.
De gemeente zal in haar omgevingsvisie helder en duidelijk aangeven wat ze als wenselijk ziet in het buitengebied. Hierbij zijn de volgende criteria essentieel: passend bij de identiteit van het buitengebied en Baarle, inspelend op kansrijke doelgroepen, en bijdragend aan de diversiteit van het aanbod. De gemeente zal deze ontwikkelingen ruimtelijk ook mogelijk gaan maken en zelf de bestaande initiatiefnemers benaderen om in gesprek te gaan over de kansrijkheid en wenselijkheid van hun initiatief.
In Baarle-Nassau wordt gewerkt aan het opstellen van een omgevingsvisie en een nieuw bestemmingsplan buitengebied. De visie vrijetijdseconomie zal een vertaling krijgen in de omgevingsvisie. In het bestemmingsplan worden bepalingen opgenomen die rechtstreeks kunnen worden toegestaan. Gedacht wordt aan een regeling voor verbrede landbouw en het vrijgeven van Bed & Breakfasts. De gemeente wil dus mogelijk maken dat vrijkomende
agrarische bebouwing kan worden benut voor nieuwe recreatieve ontwikkelingen. Via flexibele bepalingen kunnen ontwikkelingen worden toegestaan waarvoor nog een maatwerkafweging nodig is. De visie vrijetijdseconomie wordt gebruikt als afwegingskader. In de afwegingen zullen de volgende criteria worden betrokken, waar de gemeente in beginsel positief tegenover staat:
Afwegingskader initiatieven buitengebied
- i. Er is sprake van kleinschalige initiatieven. Hieronder verstaat de gemeente die vormen van verblijfs- en dagrecreatie waarbij het aantal recreanten (per tijdseenheid en/of oppervlakte-eenheid) beperkt is en waarvan de ruimtelijke impact ook beperkt is.
- a. Voor verblijfsrecreatie geldt: het gaat om bed & breakfasts, pension etc.. Ook aan een
grootschaliger initiatief zoals een groepsaccommodatie of klein hotel bestaat mogelijk behoefte. De gemeente wil hier ook positief tegenover staan, en zal het gesprek hierover aangaan, waarbij de kwaliteit van het initiatief leidend zal zijn. - b. Voor dagrecreatie geldt: het gaat om initiatieven die de functies natuur(beleving) en natuurgerichte recreatie ondersteunen, zoals een theetuin, een rustpunt, andere vormen van horeca, outdoor, educatieve, culturele of sportieve evenementen, etc.
- a. Voor verblijfsrecreatie geldt: het gaat om bed & breakfasts, pension etc.. Ook aan een
- ii. Er is sprake van kwaliteit: de initiatieven voegen kwaliteit toe (dus niet meer van hetzelfde) en sluiten aan op de gewenste beleving van recreanten (leefstijlen Geel, Lime en Aqua). Initiatieven dragen bij voorkeur bij aan het beleefbaar maken van de kernkwaliteiten van Baarle (zie ook de speerpunten).
- iii. Initiatieven op passende plekken. Initiatieven zijn gelokaliseerd op een passende plek, waar slechts geringe mate van verstoring plaatsvindt of eventuele knelpunten kunnen worden opgelost.
Kwaliteitsimpuls door recreatieve routes
Wandelen en fietsen met beleving en verbonden met gebiedsthema’s wordt met spoed opgepakt. De gemeente wil in samenwerking met ondernemers, gebiedspartners en Toerisme Baarle een totaalproduct bieden aan de wandelaar en fietser. Daarin zal storytelling een belangrijke rol moeten spelen. Het totaalproduct aan routes zal worden opgenomen op de site en app van Toerisme Baarle.
Er wordt met gebiedspartners gewerkt aan diverse manieren om het routegebonden aanbod te versterken. In dit kader vindt ook een inventarisatie van de huidige situatie plaats. Het buitengebied zal themagericht wordenbenaderd. Thema’s kunnen zorgen voor inhoud aan de beleving van wandel- en fietsroutes. De basis wordt op orde gebracht en vervolgens kan aan beleefbaarheid worden gewerkt én de verbinding met het centrum. Deze acties worden grotendeels reeds opgepakt in het (deel)project Natuurrecreatie buitengebied.
Onderhavig project is het voorbeeld waarop de visie vrijetijdseconomie op de gewenste wijze ten uitvoer wordt gebracht en past geheel in datgene wat de gemeente Baarle-Nassau beoogt te realiseren met deze visie in combinatie met de Omgevingsvisie.
4.3.3 Omgevingsvisie
Op 26 juni 2019 is de Omgevingsvisie vastgesteld.
Met betrekking tot Beekdal Merkske, waarin het onderhavige plangebied grotendeels is gelegen, worden de volgende doelen gesteld, welke specifiek zijn voor het beekdal.
Het Merkske ligt (samen met de Schouwloop) in een langgerekt beekdal dat de grens vormt tussen Baarle-Nassau en België. Het is een van de zeldzame beken die in het verleden nooit is ’genormaliseerd’ (en dus ook nooit ‘hersteld’ is hoeven worden). Dat betekent niet dat het allemaal puur natuur is in het beekdal. Om verschillende redenen is er in de loop van de geschiedenis aan de watergang ‘gesleuteld’, onder andere om basenrijk kwelwater op te vangen en daarmee de graslanden aan weerszijden van de beek te bevloeien (als vorm van bemesting om zo voor hoge grasopbrengsten te zorgen). Maar de meandering van het stroompje, de percelering van de graslanden, de dichte beplanting langs de kavels zorgen voor hoge natuurwaarden en een erg aantrekkelijk beeld. De landbouw heeft de gronden langs de beek niet meer nodig en de beleidsstatus is gericht op behoud en verdere ontwikkeling van de kwaliteiten.
In dit gebied is het beekdal aangevuld met een stuk natuurgebied op de Castelreese Heide. De beleidsstatus en de inrichting hiervan sluiten op elkaar aan. Samen zijn ze een natuurgebied van formaat.
Karakteristiek voor het beekdal is dus de meanderende beek, omzoomd door een lappendeken van relatief kleine graslandpercelen in een besloten kleinschalig landschap. Het gebied is beperkt toegankelijk. Naast de algemene principes die worden gehanteerd voor het buitengebied, gelden de volgende doelen specifiek voor het beekdal:
- De karakteristiek van het beekdal in stand houden en versterken, evenals de aan het beekdal verbonden natuurwaarden.
- De toegankelijkheid van het beekdal vergroten voor extensief recreatief medegebruik, zonder daarmee het karakter van het gebied aan te tasten.
- Grootschalige ontwikkelingen, zoals nieuwe bebouwing, grootschalige landbouw of grootschalige verblijfsrecreatie passen niet in het beekdal.
De toegankelijkheid voor extensief medegebruik zal worden vergroot door onder meer wandel- en fietsroutes aan te leggen. Deze routering zorgt tevens voor een geleiding van bezoekersstromen zodat kwetsbare gebieden ontzien kunnen worden. Dit wordt gedaan in gezamenlijkheid met de grondeigenaren, belangenorganisaties (buurgemeenten, terreinbeherende instanties, ZLTO), VVV en omwonenden.
Onderhavig project is een uitvloeisel van de samenwerking tussen initiatiefnemer (grondeigenaar), gemeente, provincie en Staatsbosbeheer, waardoor het behoud van het landschap en het extensieve recreatieve medegebruik op een kwalitatief goede wijze ten uitvoer wordt gebracht.
Hoofdstuk 5 Milieu-planologische Aspecten
5.1 Milieu Effect Rapportage
In 2001 is de Europese richtlijn milieubeoordeling van plannen opgesteld. In 2006 is deze richtlijn geïmplementeerd in de Nederlandse milieuregelgeving door middel van een wijziging van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994. Bij deze wijzigingen is de figuur van de plan-mer (mer = milieu effect rapportage) geïntroduceerd.
Ten aanzien van plannen die (uiteindelijk) kunnen leiden tot concrete projecten of activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn overheden verplicht een plan-mer uit te voeren. De plan-mer dient een passende beoordeling van de gevolgen van het plan voor het milieu te bevatten. Ook ten aanzien van bestemmingsplannen welke mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben geldt deze onderzoeksplicht onder voorwaarden.
Onderhavig plan valt niet onder de in onderdeel C van de bijlage van het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten. Bijlage D (onder 27) van het Besluit m.e.r. bepaalt dat een m.e.r onderzoeksplicht geldt voor de eerste bebossing of de ontbossing dan wel de wijziging of uitbreiding daarvan met het oog op een andere ruimtelijke functie van de grond.
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. gronden met een agrarische bestemming en een oppervlakte van 100 hectare of meer, of
2°. gronden met een andere dan een agrarische bestemming en een oppervlakte van 10 hectare of meer.
Het lijdt geen twijfel dat er in casu geen sprake is van (gedeeltelijke) ontbossing in een omvang dat er sprake is van een m.e.r.onderzoeksplicht. Immers, het totale plangebied bedraagt niet meer dan 2,5 ha.
Ook voor de overige activiteiten is er, gelet op de beperkte omvang en impact, geen sprake van een mer-plicht.
Overigens wordt in deze plantoelichting wel degelijk getoetst aan alle milieu-aspecten en wordt beoordeeld of er eventueel waarden zijn welke onaanvaardbaar kunnen worden aangetast door onderhavig initiatief.
5.2 Geluidhinder
5.2.1 Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken.
Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone 48 dB (art. 82 Wgh).
Gelet op het feit dat op de nieuwbouw van de bedrijfsruimte de Wet geluidhinder niet van toepassing is omdat het geen geluidgevoelig object is, en omdat de woning van een woonbestemming omgezet wordt naar een bedrijfswoning (in casu akoestisch gezien geen relevante wijziging), is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek derhalve niet noodzakelijk.
Ook in het kader van de melding op grond van het activiteitenbesluit is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar inrichtingsgerelateerd geluid niet noodzakelijk.
5.2.2 Railverkeer en industrielawaai
In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn gesitueerd.
5.3 Bodem- En Grondwaterkwaliteit
In het kader van het onderhavige plan wordt binnen het plangebied een nieuwe functie toegelaten in de vorm van een bedrijfsgebouw (grotendeels vervangende nieuwbouw). Dit nieuwe bedrijfsgebouw zal, naast de opslag van bedrijfsmaterieel gereedschap en voorraden, tevens worden gebruikt als educatie-/bezoekerscentrum met sanitairvoorziening mede ten behoeve van het kleinschalig kamperen. Het betreft derhalve een gebouw waarin mensen verblijven. Hieruit volgt dat het onderhavige project de realisatie van een bouwwerk behelst waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven en is een verkennend bodemonderzoek derhalve noodzakelijk.
In mei 2019 is door Bakker Milieuadviezen Waalwijk een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van dit bodemonderzoek kan voor de onderzoekslocatie het volgende worden geconcludeerd:
Deellocatie uitbreiding woning.
- In de bovengrond zijn alle parameters uit het NEN 5740-pakket in gehalten beneden de AW 2000 aangetroffen;
- In de ondergrond zijn alle parameters uit het NEN 5740-pakket in gehalten beneden de AW 2000 aangetroffen;
- In het grondwater is sprake van een licht verhoogd gehalte aan barium. Deze verhoging heeft geen consequenties;
Deellocatie te bouwen bedrijfsruimte + aan te leggen camping.
- In beide bovengrondmengmonsters zijn alle parameters uit het NEN 5740-pakket in gehalten beneden de AW 2000 aangetroffen;
- In beide ondergrondmengmonsters zijn alle parameters uit het NEN 5740-pakket in gehalten beneden de AW 2000 aangetroffen;
- In het grondwater is sprake van licht verhoogde gehalten aan barium, cadmium en zink. Deze verhogingen hebben geen consequenties.
Op grond van de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek vormt de bodemkwaliteit geen enkele belemmering of beperking voor de voorgenomen bouwplannen en voor de bestemming camping.
Het onderzoek is integraal als bijlage bij de planstukken gevoegd.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop van toepassing.
5.4 Luchtkwaliteit
Wetgeving
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer; 'Wet Luchtkwaliteit'). Hierin wordt een programma-aanpak geïntroduceerd. Alle projecten binnen een programmagebied kunnen hierdoor doorgang vinden mits de Nederlandse overheden voldoende maatregelen nemen om overal in het gebied aan de grenswaarden te voldoen.
Kleine en grote projecten
De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.
Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).
Het gaat hierbij om de volgende categorieën:
1. inrichtingen
2. infrastructuur
3. kantoorlocaties
4. woningbouwlocaties
Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).
Of het onderhavige project valt onder de Regeling NIBM is met name gerelateerd aan de verkeersaantrekkende werking van deze functie. Aangezien de gebouwelijke uitbreiding betrekking heeft op het stallen van bedrijfsmaterieel waar dit tot op heden in verspreid liggende gebouwtjes plaatsvindt, zal er hierdoor weinig tot geen sprake zijn van toenemende verkeersaantrekkende werking. Het kleinschalige kampeerterrein is beperkt van omvang en de educatie- en bezoekersruimte zal ook geen enorme (gemotoriseerde) verkeersstromen tot gevolg hebben.
Via de NIBM-rekentool is een worst-case berekening gemaakt waaruit blijkt dat bij een (niet te verwachten) toename van het aantal verkeersbewegingen van 100 voertuigen per dag (waarvan 50 vrachtwagens) nog altijd sprake is va 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
De Wet luchtkwaliteit staat daarom niet aan onderhavige ontwikkeling in de weg.
5.5 Externe Veiligheid
5.5.1 Risicovolle inrichtingen (Bevi)
De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht.
Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr. Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).
Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.
Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.
Bij een bedrijfsruimte en (verblijfs)recreatie is er sprake van realisatie van een (beperkt) kwetsbaar object.
Volgens de Risicokaart Brabant en informatie van de gemeente Baarle-Nassau ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen een straal van 1 km) geen risicovolle inrichting van derden. De meest nabijgelegen risicovolle inrichting betreft een bunker van defensie aan de Haldijk 2 te Ulicoten; de afstand bedraagt ruim 1,8 km.
Het plangebied ligt derhalve niet in binnen PR-contouren 10-6/jr. en GR-invloedsgebieden van risicovolle (Bevi)inrichtingen.
Figuur: Uitsnede risicokaart Brabant met het plangebied
5.5.2 Vervoer gevaarlijke stoffen
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd. Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn met name de rijks-, provinciale- en spoorwegen van belang. In de regio Baarle-Nassau zijn dit de N 639, N 260 en de N 14 (op Belgisch grondgebied).
Voor deze wegen is de PR-contour 10 -6/jr. niet berekenbaar geweest. Dit houdt in dat voor dit aspect geen knelpunt aanwezig is. Ook de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt niet overschreden. Het plangebied bevindt zich verder circa 10 km verwijderd van de spoorlijn Antwerpen-Breda.
5.5.3 Besluit externe veiligheid buisleidingen
Een buisleiding die wordt gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen, vormt een risico voor de veiligheid. Als de leiding gaat lekken, kunnen de gevaarlijke stoffen vrijkomen en ontstaat er een kans op explosie, vergiftiging van mensen of dieren of verontreiniging van het milieu. In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.
In de ruime omgeving van het plangebied bevindt zich een ondergrondse buisleiding van de Gasunie, op een afstand van circa 7 km van het plangebied. De PR-contour 10-6/jr. bedraagt bij deze leiding 0 meter.
5.6 Milieuzonering
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden.
5.6.1 Bedrijven en Milieuzonering; Staat van bedrijfsactiviteiten
Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt.
Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
- de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Bij de beoordeling of de positieve bestemming van het hoveniersbedrijf in zijn algemeenheid en het nieuw te realiseren bedrijfsgebouw in het bijzonder vanuit planologisch oogpunt aanvaardbaar zijn, dient ook bekeken te worden of er bedrijven in de omgeving van het plangebied zijn gelegen welke in hun bedrijfsvoering belemmerd kunnen worden door het project, dan wel of er functies in de omgeving zijn welke negatieve invloed zouden kunnen hebben op het project en omgekeerd.
Het hoveniersbedrijf met (verblijfs)recreatieve- en natuureducatieve activiteiten is gelegen in het buitengebied. Volgens de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering (VNG) vallen plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven met een bedrijfsoppervlak > 500 m² binnen milieucategorie 3.1; hierbij geldt een richtafstand van 50 meter tot een rustige woonwijk in een nieuwe situatie, in verband met geluidhinder. Plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven met een bedrijfsoppervlak < 500 m² vallen binnen milieucategorie 2; hierbij geldt een richtafstand van 30 meter tot een rustige woonwijk. De afstand tussen het hoveniersbedrijf (zuidelijke gevel van de bedrijfswoning) en het dichtstbijgelegen milieugevoelige object (rand bouwvlak behorende bij woning Zigraeck 3) bedraagt circa 50 meter. De afstand tussen de bedrijfsbebouwing van het hoveniersbedrijf en betreffende woning zal ten minste 110 meter gaan bedragen.
In casu staat het aspect milieuzonering gerelateerd aan de hoveniersactiviteiten niet aan een positieve bestemming in de weg.
De recreatieve activiteiten in de omvang waarin deze zullen worden vormgegeven zullen minder impact hebben (lagere milieucategorie) op omliggende woningen dan de hoveniersactiviteiten. Immers, de recreatieve activiteiten zijn met name gericht op natuurbeleving en natuureducatie, welke zich goed voegen in de omgeving en geen onaanvaardbare negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen hebben. Volgens de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering (VNG) vallen 'kampeerterreinen, vakantiecentra e.d. met keuken dan wel binnen milieucategorie 3.1 (richtafstand van 50 meter tot een rustige woonwijk in een nieuwe situatie, in verband met geurhinder), maar daarbij wordt uitgegaan van grote campings en bungalowparken; een natuurkampeerterrein met slechts 15 plaatsen is qua impact op de omgeving van een veel kleinere orde. Voornoemde kampeerterreinen en vakantiecentra zijn juist gericht op de grotere mensenmassa's waardoor er sprake is van een cumulatie van met name menselijk stemgeluid; deze groep recreanten stellen geen specifiek belang in recreatie in de natuur en gedragen zich daardoor anders dan recreanten die doelbewust een zeer kleinschalige camping zoeken waar het ervaren van de natuur op de eerste plaats staat.
De Afdeling Bestuursrechtspraak (zie uitspraak ABRS 27 juni 2012, 201112199/1/R2) heeft deze redenering bevestigd en heeft uitgesproken dat een gemeente zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat kleinschalig kamperen (in dat geval 25 kampeerplaatsen) niet hoeft te worden gelijkgesteld met verblijfsrecreatie van de categorie 3.1 als bedoeld in de VNG-brochure. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het kleinschalig kamperen ondergeschikt is en gelet op onder andere het aantal toegestane standplaatsen van beperkte omvang is.
5.7 Wet Natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb. Met de Wnb wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.
5.7.1 Gebiedsbescherming
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied maakt deels onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied te zien ten opzichte van het NNN (groene vlakken).
Het deel van het NNN dat binnen het plangebied is gelegen, betreft een onderdeel van natuurgebied 'Het Merkske'. Het Merkske is een grensoverschrijdend beekdallandschap, gelegen tussen het Nederlandse Baarle-Nassau en het Vlaamse Hoogstraten. Lange tijd was dit grensgebied een vergeten hoek, waardoor het ontsnapte aan ingrepen van de mens. Het kleinschalig cultuurlandschap hier kenmerkt zich door een mozaïek van heidevelden, natte bloemrijke graslanden, akkers en bosjes rondom het 16 kilometer lange, kronkelende beekstelsel van Het Merkske.
Binnen het plangebied zal het NNN worden versterkt, zoals in hoofdstuk 3 en 4 van deze plantoelichting nader aan de orde is gekomen. De totale oppervlakte aan natuur zal zeker niet afnemen, doch zelfs toenemen en versterkt worden, in overleg met Staatsbosbeheer.
Natura 2000
Op onderstaande figuur zijn de in de omgeving van de Zigraeck 5 gelegen Natura 2000 gebieden in Nederland en België weergegeven.
Het plangebied is gelegen op ruim 700 m afstand van het Natura 2000-gebied in België (Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop). Dit Natura 2000-gebied betreft een vogelrichtlijngebied en PAS-gebied.
Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Bij een projecteffect kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar zorgt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie en worden negatieve effecten uitgesloten.
De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de aanvoer van materialen en personen en de inzet van mobiele werktuigen tijdens de realisatie van het project. De relevante emissies tijdens de gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar deze locatie.
De berekening van het projecteffect van zowel de aanleg- als de gebruiksfase met peiljaar 2020 is verricht met behulp van het programma Aerius Calculator en is als bijlage toegevoegd.
Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.
Enige andere aantasting van Natura 2000-gebieden op deze ruime afstand zal als gevolg van het project ook niet plaatsvinden. In de volgende paragraaf zal ingegaan worden op mogelijke aantasting van flora en fauna.
5.7.2 Soortenbescherming
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen. In artikel 3.1 Wnb wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wnb, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wnb ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wnb zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen. Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en Faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.
Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.
De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.
Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wnb kan slechts worden verleend indien:
- er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
- er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
- en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.
Quickscan flora en fauna
Uit de natuurgegevens van het gebied 'Baarle-Nassau - Merkske - Baarlebrug' welke zijn in te zien op www.waarnemingen.nl valt op te maken dat zich in het plangebied geen beschermenswaardige diersoort of plantensoort bevindt, althans dat over het afgelopen kalenderjaar geen soorten zijn waargenomen.
Op 20 januari 2020 is door FaunaConsult een rapportage opgesteld van de constateringen bij het veldwerk. In deze rapportage (welke integraal als bijlage is toegevoegd) zijn de volgende conclusies en aanbevelingen gedaan:
Algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën
In het plangebied komen mogelijk zoogdieren en amfibieën voor, die onder de Wnb zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in Noord-Brabant een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud (Provinciale staten van Noord-Brabant, 2016).
Wel geldt voor alle amfibieën en zoogdieren de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.
Algemene vogels
Verstoring en vernietiging van vogelnesten is te vermijden, door het verwijderen van opgaande vegetatie en het kappen van bomen buiten de periode 15 maart – 15 juli (het broedseizoen van de meeste vogels) uit te voeren.
Bosuil
Met initiatiefnemer is afgesproken dat de in een te kappen boom aanwezige bosuilenkast voor 1 december naar een betere plek zal worden verplaatst, op minstens 4 meter hoogte. Omdat nesten van de bosuil niet jaarrond zijn beschermd, is hier geen ontheffing voor nodig.
Te allen tijde dient de algemene zorgplicht welke in artikel 3.5 van de Wnb is opgenomen, in acht te worden genomen.
5.8 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de verbeelding en in de planregels geregeld. Leidingen met ongevaarlijke stoffen zoals hoofdwatertransportleidingen, afvalwatertransport-/rioolpersleidingen zijn in beginsel niet opgenomen in het bestemmingsplan, tenzij door de leidingbeheerder de noodzaak voor opname is aangetoond.
Het plangebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie, gas of water en hoogspanningsleidingen. Voordat met graafwerkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, zal initiatiefnemer een Klic-melding doen, zodat ook rekening gehouden kan worden met de ligging van de gebruikelijke leidingen en kabels.
Het plangebied is verder ook niet gelegen in een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied.
Hoofdstuk 6 Waterparagraaf
6.1 Waterbeleid
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Brabantse Delta. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Baarle-Nassau als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Brabantse Delta gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
- afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord
- afkoppelen van toepassing is;
- de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel
- infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
- verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
- grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
- een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening: de Keur en de Legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De Legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.
Hergebruik
Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met bestaande proef-projecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1000 of meer te bouwen woningen. Ook de recent aangescherpte regelgeving op dit vlak maakt het hergebruik van (regen)water niet snel haalbaar. Het onderhavige project is dan ook te kleinschalig om deze voorziening toe te passen.
Infiltratie, buffering en afvoer
Onderstaand is aangegeven hoe met deze aspecten wordt omgegaan.
6.2 Waterhuishoudkundige Situatie Plangebied
Afvoerend verhard oppervlak en riolering
Binnen het plangebied waartoe onderhavige ruimtelijke onderbouwing is opgesteld, vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats met 550 m² aan dakoppervlak (bij sloop en vernieuwbouw dient het gehele nieuwe gebouw te worden afgekoppeld).
Kenmerken van het watersysteem
De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: grondwater, oppervlaktewater, ecosysteem, hemel- en afvalwater.
Grondwater
De omgeving wordt gekenmerkt door gronden behorend tot grondwatertrap VI. Voor deze grondwatertrap gelden de volgende grondwaterstanden:
VI = H 40-80 L >120
De bodem bestaat ter plaatse uit zwak lemig fijn zand.
De bij deze gronden voorkomende K-waarde ligt tussen de 0,45 en 0,75 m/dag en is daarmee voldoende doorlatend ten behoeve van hemelwaterinfiltratie.
Tijdens veldinventarisatie is geconstateerd dat de feitelijke grondwaterstand gemiddeld op een diepte van 1,20 meter -mv zit. Momenteel wordt al het regenwater afgevoerd op de sloten op en rond het erf, alwaar het kan infiltreren. Vanwege de lage grondwaterstanden in de afgelopen periode is de GHG lange tijd niet meer bereikt.
Voor de ruimtelijke inrichting is het van groot belang om te weten in welke gebieden kwel en infiltratie vóórkomt. Doordat in kwelgebieden een constante aanvoer van grondwater is, kennen deze gebieden weinig bergingsmogelijkheden in de bodem en zijn ze gevoelig voor (grond)wateroverlast. In infiltratiegebieden vindt het merdendeel van de grondwateraanvulling naar diepere watervoerende pakketten plaats. Volgens de Wateratlas Noord-Brabant is ter plaatse van het plangebied sprake van een infiltratiegebied.
Ecosystemen
Het plangebied ligt niet in een bijzonder droog of nat ecosysteem. Tevens is het niet gelegen in een hydrologisch gevoelig natuurgebied.
Oppervlaktewater
In het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater, anders dan een (zwem)vijver. Langs de grens van het woonperceel en verder in westelijke richting ligt een sloot, niet zijnde een waterloop welke voorkomt op de legger van het waterschap. In de toekomst wordt er ook niet voorzien in de aanleg van oppervlaktewater met een specifieke gebruikswaarde. In het plangebied bevinden zich ook geen zuiveringstechnische werken.
Uitsnede legger waterschap
HemeI- en afvalwater
Binnen het plangebied wordt een verharde oppervlakte van circa 550 m² (dakoppervlak) aangebracht. Door de initiatiefnemer is gekozen om het hemelwater afkomstig van de nieuw te realiseren bedrijfsbebouwing te laten infiltreren in de ten westen van de nieuwbouw gelegen waterpartij.
Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de gekozen infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=10. Aangenomen wordt dat bij een dergelijke bui 32,6 mm neerslag valt in 1 uur en 42,9 (afgerond 43) mm in 4 uur. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,043 m.
Verder voorziet het project in een voorziening bij een extreme neerslaggebeurtenis. Hierbij is een neerslaggebeurtenis van T= 100 maatgevend, waarbij uitgegaan wordt van een bui van 84 mm met een duur van 2 dagen, waarbij er niets kan infiltreren. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,084 m.
Kwantiteitsberekening en infiltratietijd
Neerslag T=10 -> 43 mm neerslag/m2 Neerslag T=100 -> 84 mm neerslag/m2
Te infiltreren -> 550 m2 x 0,043 m = 24 m3 Te infiltreren -> 550 m2 x 0,084 m = 46 m3
Gekozen wordt voor het gebruik van de bestaande vijver op eigen perceel, welke vijver een oppervlak heeft van ten minste 600 m2 waardoor een neerslaggebeurtenis T=100 kan worden opgevangen. Een bui van T=100 staat ongeveer gelijk aan een stijging van de waterspiegel met minder dan 10 cm. Dit kan de vijver ruimschoots aan.
Voor de afvoer van bedrijfsafvalwater gelden de eisen zoals opgenomen in het activiteitenbesluit: infiltratie hiervan is niet toegestaan.
Bouwmaterialen
De gemeente Baarle-Nassau streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Van de initiatiefnemer wordt daarom gevraagd geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen.
Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding.
6.3 Overleg Waterschap
Gelet op het feit dat er sprake is van een 'attentiegebied - natuurnetwerk Brabant' dient vooroverleg plaats te vinden met het waterschap.
Op 30 augustus 2019 is de reactie van het waterschap ontvangen; enkele onderdelen zijn aanleiding geweest om kleine aanpassingen aan het initiatief aan te brengen waardoor geheel aan de opmerkingen wordt tegemoet gekomen.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer.
Kostenverhaal zal geregeld worden in een tussen de gemeente Baarle Nassau en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst. Door de vaststelling van deze anterieure overeenkomst is het verhaal van de gemeentelijke kosten van de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden afdoende verzekerd.
Tenslotte wordt ook een planschadeverhaalsovereenkomst zoals bedoeld in art. 6.4a Wro gesloten.
Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Baarle Nassau komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.
Hoofdstuk 8 Conclusie
Uit deze toelichting blijkt dat er geen beletselen zijn om het project bestaande in de opschoning van de versnipperde bebouwingssituatie en realisatie van één nieuw bedrijfsgebouw voor de hoveniersactiviteiten, gecombineerd met verblijfsrecreatieve en natuureducatieve activiteiten, doorgang te laten vinden.
Hoofdstuk 9 Juridische Toelichting
9.1 Planstukken
Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
- plantoelichting
- planregels;
- verbeelding.
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.
De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:
- Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
- PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
- Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.
9.2 Toelichting Op De Verbeelding
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.
9.3 Toelichting Op De Regels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
INLEIDENDE REGELS
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 is een aantal noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen welke worden gebruikt in de regels. In artikel 2 wordt uiteengezet op welke wijze gemeten dient te worden.
BESTEMMINGSREGELS
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemming.
Natuur (Artikel 3)
In artikel 3 is de bestemming Natuur opgenomen. Deze bestemming is met name bedoeld voor het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de desbetreffende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden en extensief dagrecreatief medegebruik.
Recreatie (Artikel 4)
In artikel 4 is de bestemming Recreatie opgenomen, bedoeld voor (verblijfs)recreatie welke met name gericht is op de natuurbeleving. Tevens zullen hier de bestaande hoveniersactiviteiten worden voortgezet, zij het in een nieuw bedrijfsgebouw, waarin tevens een educatiecentrum is gevestigd en waarin sanitaire voorzieningen zijn ten behoeve van het kampeerterrein. Bij de bedrijfswoning wordt het 'rustpuntje'gevestigd. Een en ander met de hierbij behorende voorzieningen.
Waarde - Archeologie (Artikel 5)
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden.
ALGEMENE, SLOT- EN OVERGANGSREGELS
Deze artikelen bevatten de bepalingen die op het hele plangebied betrekking hebben en burgemeester en wethouders de mogelijkheid bieden flexibiliteit in het plangebied te betrachten.
Hoofdstuk 10 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
10.1 Procedure
Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.
Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie en het waterschap in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.
Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:
1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;
2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;
3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;
4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;
5. de gemeenteraad dient binnen 12 weken, na de ter inzage termijn beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan GS.
Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.
Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.
Herbegrenzing werkingsgebied NNB
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant heeft op 25 januari 2022 besloten tot wijziging van de begrenzing van het werkingsgebied NNB ten behoeve van het plan 'Zigraeck 5’'. De 'wijziging Interim omgevingsverordening Noord-Brabant i.v.m. het bestemmingsplan ‘Zigraeck 5’ is per direct in werking getreden.
Vervanging van bijlage 1 van de toelichting(stikstofberekening)
In de Aerius berekening, welke hoort bij het ontwerp bestemmingsplan Zigraeck 5 is niet te herleiden of de Vlaamse Natura2000 gebieden zijn meegerekend. Daarnaast is door de Rijksoverheid op d.d. 20 januari 2022 een nieuwe calculator beschikbaar gesteld. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten de laatste rekentools worden gebruikt. Om inzicht te krijgen in de stikstofdepositie op Vlaamse Natura2000 gebieden is met de nieuwste calculator een nieuwe stikstofberekening uitgevoerd. Uit de berekening blijkt dat er geen sprake is van toename stikstofdepositie. Deze nieuwe berekening vervangt de huidige stikstofberekening uit het ontwerp bestemmingsplan. De nieuwe berekening is als bijlage bijgevoegd bij de lijst van ambtshalve wijzigingen.
De toevoegingen aan de toelichting zijn formeel geen wijzigingen bij vaststelling, aangezien het geen aanpassing van de regels of verbeelding betreft.
10.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In het kader van het wettelijk overleg zal onder meer overleg plaatsvinden met Waterschap Brabantse Delta, provincie Noord-Brabant.
Op 5 februari 2020 heeft het Waterschap gereageerd op het voorontwerpbestemmingsplan en heeft verzocht een kleine toevoeging in de plantoelichting op te nemen en binnen de bestemming 'Natuur' de waarde van water explicieter te benoemen. Deze aanvullingen zijn in onderhavig plan verwerkt.
Op 20 april 2020 heeft de provincie Noord Brabant haar reactie op het voorontwerpbestemmingsplan gegeven; naar aanleiding daarvan is verder overleg gevoerd omtrent de ambtshalve herbegrenzing/aanpassing van het NNB.
De nota van vooroverleg is als bijlage aan de planstukken toegevoegd.
Omgevingsdialoog
Iniatiefnemer heeft omwonenden op 23 augustus 2019 geïnformeerd over de plannen. Er zijn geen bezwaren geuit. Het verslag van de omgevingsdialoog is als bijlage toegevoegd.
Zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan
Het ontwerp-besluit tot wijziging van het bestemmingsplan heeft met ingang van 19 oktober 2021 voor de duur van 6 weken (tot en met 29 november 2021) voor een ieder ter inzage gelegen.
Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.