KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie - Dagrecreatie
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
4.2 Water
4.3 Verkeer En Parkeren
4.4 Wegverkeerslawaai
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Archeologie En Cultuurhistorie
4.7 Bedrijven En Milieuhinder
4.8 Bodem
4.9 Ecologie
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Vormvrije Mer-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Opzet Regels En Verbeelding
5.3 Inleidende Regels
5.4 Bestemmingsregels
5.5 Algemene Regels
5.6 Overgangs- En Slotregel
5.7 Handhaafbaarheid
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Beplantingsplan
Bijlage 1 Beplantingsplan
Bijlage 2 Overlegreacties
Bijlage 3 Inspraakreacties

Forellenvisvijver aan de grens

Bestemmingsplan - Gemeente Baarle-Nassau

Vastgesteld op 20-07-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Forellenvisvijver aan de grens met identificatienummer NL.IMRO.0744.BSPForelvisvijver-d001 van de gemeente Baarle-Nassau.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.6 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.7 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

de afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.13 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.14 forellenvisvijver

een bedrijfsmatig opgezette vijver met bijbehorende voorzieningen voor recreatief vissen op forel.

1.15 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.16 nutsvoorzieningen

de voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.17 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.18 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Recreatie - Dagrecreatie

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de functieaanduiding specifieke vorm van recreatie 'Forellenvisvijver': een forellenvisvijver;
  2. b. maximaal één bedrijfswoning met bedrijfsgebouwen en bijgebouwen;
  3. c. een blokhut/schuilhut met sanitaire voorzieningen;
  4. d. specifieke voorzieningen voor de forellenvisvijver zoals voorraadbakken en een moerasfilter;
  5. e. een grondwal;
  6. f. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 specifieke gebruiksregels

Het gebruik onder 3.1 onder a is alleen toegestaan, indien de beplanting, zoals opgenomen in het beplantingsplan uit bijlage 1, binnen één jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan gerealiseerd is en in stand gehouden wordt.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:

    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport, conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid. Gravend archeologisch onderzoek (proefsleuven, opgravingen en begeleidingen) kan alleen worden uitgevoerd indien men beschikt over een door de gemeente Baarle Nassau goedgekeurd Programma van Eisen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;

Het bepaalde in dit lid onder 1 en 2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

4.5 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, dan is het verplicht om een Programma van Eisen conform KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het beovoegd gezag.

4.6 Advies

Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek en het wijzigingsverzoek als bedoeld in lid 8.2.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle Nassau.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:

    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport, conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid. Gravend archeologisch onderzoek (proefsleuven, opgravingen en begeleidingen) kan alleen worden uitgevoerd indien men beschikt over een door de gemeente Baarle Nassau goedgekeurd Programma van Eisen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;

Het bepaalde in dit lid onder 1 en 2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde , of van werkzaamheden

5.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

5.5 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, dan is het verplicht om een Programma van Eisen conform KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het beovoegd gezag.

5.6 Advies

Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek en het wijzigingsverzoek als bedoeld in lid 8.2.1 laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle Nassau.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Maten en bouwgrenzen

Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

8.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

8.2 Waarde archeologie

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Forellenvisvijver aan de grens'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

forellenvijver aan de grens v.o.f. wil een forellenvisvijver aanleggen op een nu nog agrarisch bestemd perceel ten zuiden van Baarle Nassau (zie figuur 1.1). Een forellenvisvijver past niet binnen deze bestemming. De forellenvisvijver is bedoeld voor de sportvisserij en is daarmee een recreatief bedrijf. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, dient daarom een bestemmingsplan te worden opgesteld.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

De locatie wordt gevormd door Grens 9, en het daar ten oosten van gelegen perceel R 675 te Baarle-Nassau. De locatie ligt ten zuiden van de Eindegoorweg en grenst aan zuidzijde aan de Schouwloop, zoals figuur 1.1 laat zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0744.BSPForelvisvijver-d001_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied 2008. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Baarle-Nassau op 16 juli 2009.

Op basis van dit bestemmingsplan geldt voor het perceel de bestemming 'Agrarisch' en 'Wonen'. Het perceel met de bestemming 'Agrarisch' is bestemd voor agrarische grondgebruik, behoud en herstel van ruimtelijke, landschappelijke en waterhuishoudkundige waarden en extensief dagrecreatief medegebruik. Het perceel met de bestemming 'Wonen' is bestemd voor woningen met bijbehorende voorzieningen. Het gebruik van de grond als forellenvisvijver valt hier niet onder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0744.BSPForelvisvijver-d001_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede plankaart bestemmingsplan Buitengebied 2008

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan Forellenvisvijver aan de grens bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige en toekomstige situatie in het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader beschreven. In hoofdstuk 4 wordt dit initiatief getoetst aan de sectorale aspecten zoals milieu, water, ecologie, archeologie en cultuurhistorie. In hoofdstuk 5 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende (dubbel)bestemmingen. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied bestaat uit twee percelen.

Het perceel waar de forellenvijver komt, bestaat uit een oneffen perceel grasland. Aan de oostzijde van het perceel ligt een zandpad en aan de zuidzijde ligt het beekje de Schouwloop.

Het perceel heeft een agrarische bestemming, maar wordt niet als zodanig gebruikt. Door de grote oneffenheden (tot wel 80 cm min) is het perceel voor meer dan de helft van de natte periode ongeschikt voor het laten grazen van vee en zo is het ook alleen maar mogelijk om een deel van het terrein te gebruiken als hooiland en dit alleen bij extreem droog weer.

Het andere perceel ligt tussen de doorgaande weg Baarle Nassau - Turnhout en het bovengenoemde weiland en bevat een woning met bijgebouwen (voormalige stallen). Momenteel is de functie wonen, net als de bestemming.

2.2 Toekomstige Situatie

Gebruik makend van de uitstekende en uitzonderlijke toeristische en unieke omgevingsfactoren van Baarle-Nassau en het voor de doelgroep unieke concept, is het doel om vanuit het bouwperceel aan Grens 9 een forellenvisvijver te ontwikkelen. Er wordt uitsluitend recreatief gevist op Forel en Zalmforel, waarmee de forellenvisvijver een aanvulling vormt op de visvijver van de vereniging het Goordonk, waar op karper wordt gevist.

De voorzieningen

Het initiatief bestaat uit het realiseren van 3 visvijvers met een oppervlak van in totaal 4.700 m². Daarnaast is een aantal voorzieningen nodig, zoals een moerasfilter van 150 m², vijf voorraadbakken van in totaal 30 m², een pomphuis en een blok/schuilhut met sanitaire voorzieningen van 30 m². Op het eigen terrein wordt ook een parkeervoorziening voor 60 voertuigen gerealiseerd. De parkeervoorziening wordt uitgevoerd in een halfverharding. De ontsluiting is voorzien via het bestaande pad vanaf de Eindegoorweg. Het totale oppervlak van de ontwikkeling bedraagt circa 1 ha.

Er wordt bewust geen horecagelegenheid gerealiseerd, omdat:

  1. a. vanwege de omgeving en het doel van de locatie een horecagebouw en/ of kantine niet passend is;
  2. b. het is geen aanvulling voor de visvijver, aangezien hier de rust wordt gehandhaafd;
  3. c. een horecagelegenheid voor overlast zal zorgen voor de recreant, de omgeving en de aanrijroute.

Het perceel grens 9 vormt de bedrijfswoning. Van de bijgebouwen wordt één stal gesaneerd. Bij een aantal andere stallen wordt asbestsanering uitgevoerd. In totaal wordt 90 m2 aan bijgebouwen gesloopt, waarmee een impuls wordt gegeven aan de ruimtelijke kwaliteitsverbetering.

Landschappelijke inrichting

Rondom de visvijvers wordt een gazon aangelegd met een diversiteit van kleine perkjes. Op wat ruimere afstand (4 m) van de oevers worden struiken en bomen aangeplant. Aan de oost- en westzijde van de parkeerplaats worden bomen geplant, zodat ze bij zonnig weer schaduw geven en een leefdomein voor vogels vormen. De beplanting en het moerasfilter wordt met inheemse, regionaal voorkomende planten aangeplant. Het moeras levert een bijdrage aan het leefgebied voor amfibieën, vogels, libellen etc. (zie figuur 2.1, inrichtingsschets).

afbeelding "i_NL.IMRO.0744.BSPForelvisvijver-d001_0003.png"

Figuur 2.1 Inrichtingsschets

Ecologische verbindingszone Schouwloop

Omdat de Schouwloop is aangewezen als ecologische verbindingszone dient het initiatief deze functie niet te belemmeren. Daarom is overleg gevoerd met het waterschap. Het waterschap heeft de komende jaren geen plannen om de ecologische verbindingszone actief in te richten. Het initiatief van de visvijver kan hier echter al wel een bijdrage aan leveren.

Om de visvijvers van water te voorzien en het waterniveau in de vijvers op peil te houden, wordt water uit de Schouwloop gepompt, voor zover het waterniveau van de schouwloop dit toelaat. Er ontstaat een waterkringloop van de grote vijver naar de voorraadbakken, de twee kleine vijvers en het moerasfilter om zo weer bij de grote vijver uit te komen. Bij veel regen of als anderszins het peil te hoog wordt, wordt water afgevoerd via het moerasfilter naar de Schouwloop.

De moerasfilter vormt daarnaast een aantrekkelijk leefgebied (voortplanting, foerageren) voor diverse soorten die in en nabij de Schouwloop leven, zoals amfibieën en vogels. Ook voor insecten, libellen en vlinders vormt het moeras een aantrekkelijk leefgebied.

Afschermen van het terrein

Het terrein wordt door een omheining afgeschermd voor ongewenste bezoekers. Naast deze omheining (binnenzijde) wordt een grondwal van 1 m hoog aangebracht. Voor deze wal wordt een beukenhaag aangeplant om te voorkomen dat geluid, visuele drukte en overlast in de omgeving ontstaan. Deze wal wordt aangeplant met struikgewas (bessenstruik, bloeiende struik, landelijke struiken) om een landschappelijk en natuurlijk beeld en leefgebied voor diverse soorten te creëren. Een gedetailleerd beplantingsplan is in bijlage 1 opgenomen.

Vanaf het perceel Grens 9 wordt een toegang tot de forellenvijver gecreeerd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruime (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijk ordening (Barro)

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk voor de middellange termijn (2028) drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het beleid zoals opgenomen in de SVIR is van een hoog abstractieniveau zodat het geen directe consequenties voor deze ontwikkeling heeft.

Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor duurzame verstedelijking

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de overheid. Dit is in 2012 vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De toelichting bij een bestemmingsplan/projectafwijking dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de systematiek van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (artikel 3.1.6 Bro). Deze ladder heeft de volgende stappen:

  • De voorgenomen stedelijke ontwikkeling moet voorzien in een actuele regionale behoefte.
  • In die behoefte moet bij voorkeur binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
  • Als dat niet mogelijk is, dan moet worden gekozen voor een locatie die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten is kan worden gemaakt.

Voor de toetsing aan de Ladder wordt verwezen naar paragraaf 3.2.

3.2 Provinciaal Beleid

Provinciale Structuurvisie en verordening (2014).

De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Het plangebied is op de Visiekaart aangewezen als Mozaïeklandschap. De provincie wil de contrasten tussen klei, zand en veenontginning versterken. Ondermeer door het versterken van het mozaïeklandschap van het Brabantse zand door menging van functies die de afwisseling en kleinschaligheid versterken. De stad staat niet tegenover het land, maar deze ontwikkelen zich in balans met elkaar, het zogenaamde 'stadteland'.

Het beleid is planologisch geborgd in de Verordening Ruimte. In deze verordening staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Op basis van de verordening is het plangebied aangewezen als 'gemengd landelijk gebied'. De forellenvisvijver valt in de subcategorie niet-agrarische functies (7.10).

De Schouwloop is aangewezen als ecologische verbindingszone en als gebied voor behoud en herstel van watersystemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0744.BSPForelvisvijver-d001_0004.png"

Figuur 3.1 Uitsnede Structuren een aanduidingenkaart Verordening Ruimte 2014

Op basis van de verordening gelden voor dit gebied de volgende regels:

Artikel 3 Bevordering ruimtelijke kwaliteit

De volgende punten zijn relevant voor deze ontwikkeling.

Artikel 3.1 zorgplicht voor uirmtelijke kwaliteit

  1. 1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid en toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
  2. 2. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat:
  1. a. een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruik maakt van een bestaand bouwperceel, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;
  2. b. uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
  3. c. ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
  4. d. een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd.

Artikel 7.10 Niet-agrarische functie

1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied kan voorzien in een vestiging van een niet-agrarische functie, anders dan bepaald in de artikelen 7.7 tot en met artikel 7.9 mits:

  1. a. de totale omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling ten hoogste 5.000 m² bedraagt;
  2. b. dit bijdraagt en past binnen de beoogde ontwikkeling van gemengd landelijk gebied als bedoeld in artikel 7.1;
  3. c. is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  4. d. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;
  5. e. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
  6. f. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
  7. g. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m²;
  8. h. is aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de op grond van deze verordening toegestane omvang;
  9. i. de beoogde activiteit niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling.

2. In afwijking van het eerste lid, onder a, d en i, kan een bestemmingsplan voorzien in een uitbreiding van een bestaande niet-agrarische functie, mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:

  1. a. de beoogde uitbreiding in redelijke verhouding staat tot de bestaande omvang en/of bestaande aantallen bezoekers/overnachtingen;
  2. b. overeenkomstige toepassing is gegeven aan artikel 4.6 tweede lid (uitbreiding bedrijven in kern landelijk gebied) indien vestiging van het bedrijf vanwege de aard van de activiteiten op een bedrijventerrein in de rede ligt;
  3. c. de beoogde uitbreiding in redelijke verhouding staat tot de op grond van artikel 3.1 vereiste zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit.

Artikel 7.13 Afwijkende regels voor recreatieve bedrijven

  1. 1. In afwijking van artikel 7.10, eerste lid, onder a (niet-agrarische functies), kan een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied voorzien in een vestiging van een recreatiebedrijf.
  2. 2. In geval het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid de bouw van recreatiewoningen op een verblijfsrecreatief terrein mogelijk maakt, is geborgd dat deze woningen bedrijfsmatig worden beheerd.
  3. 3. In afwijking van artikel 7.10, eerste lid, onder i (niet-agrarische functies), kan een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied voorzien in een vestiging van een recreatiebedrijf, mits:
    1. a. het plan bepaalt dat de beoogde ontwikkeling ten hoogste 300.000 bezoekers en overnachtingen samen per jaar bedraagt, wat blijkt uit daartoe verricht onderzoek;
    2. b. de ruimtelijke ontwikkeling in samenhang wordt bezien met een ruimtelijke visie op het gebied waar de ontwikkeling plaatsvindt en de directe omgeving, waarbij een kwaliteitswinst voor meerdere ruimtelijke functies, waaronder natuur, wordt bereikt;
    3. c. het initiatief niet ligt binnen de aanduiding Nieuwe Hollandse Waterlinie;
    4. d. het plan een beschrijving bevat van de resultaten van de regionale afstemming, bedoeld in artikel 37.4 (taken RRO), over de beoogde ontwikkeling.
  4. 4. Voor een bestaand bedrijf als bedoeld in het eerste of derde lid is artikel 7.10, tweede lid (redelijke uitbreiding), overeenkomstig van toepassing.
  5. 5. In afwijking van artikel 7.7, eerste en tweede lid (wonen), is bij een grootschalig recreatiebedrijf een tweede bedrijfswoning toegestaan mits dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering.

Toetsing

De ontwikkeling wordt geinitieerd vanuit het bestaande bouwperceel Grens 9. Daarmee wordt voldaan aan artikel 3.1 onder 2. De bebouwing is hoofdzakelijk gesitueerd op het bestaande bouwvlak. Een uitzondering betreft de schuilgelegenheid/sanitaire voorziening van 30 m2. Dit is gedaan om het bezoek aan de forellenvijver en de woonsituatie van de beheerder gescheiden te kunnen houden. Bovendien betreft het een ondergeschikt gebouw van slecht 30 m2. Als vorm van compensatie wordt op het bouwperceel een schuur van 50 m2 gesloopt.

De ontwikkeling valt binnen de voorwaarden van artikel 7.10. Het bouwperceel, inclusief de ondergeschikte schuilgelegenheid/sanitaire voorziening blijven ruim binnen de gesteld 5.000 m2. Overtollige bebouwing wordt gesloopt (een oude varkensstal van 50 m2).

Ook wordt voldaan aan de regels in artikel 7.13 . De volgende kanttekeningen zijn op zijn plaats:

  • Onder 7.13 lid 3b wordt gesteld dat de ontwikkeling moet worden bezien in samenhang met een ruimtelijke visie op het gebied, waarbij kwaliteitswinst voor meerdere functies moet worden bereikt, waaronder natuur.
    Op dit moment is de omgevingsvisie van de gemeente Baarle-Nassau in ontwikkeling. Ondanks dat dit nog geen vastgesteld beleid is, is het aantrekkelijk maken van Baarle-Nassau voor recreatie en toerisme een speerpunt, onder meer door de kwaliteiten van het landelijk gebied te behouden en versterken en meer recreatieve voorzieningen mogelijk te maken. Aan het criterium kwaliteitswinst wordt voldaan. Het moerasfilter zorgt voor een betere waterkwaliteit in de schouwloop, die als ecologische verbindingszone is aangeduid. De landschappelijke inpassing draagt zowel bij aan de landschappelijke kwaliteit als aan de ecologische verbindingszone.
  • Onder 7.13 lid 3d wordt gesteld dat het plan een beschrijving moet bevatten van de regionale afstemming (regionaal ruimtelijk overleg). Baarle-Nassau behoort tot de regio West Brabant. Binnen de regio zijn afspraken gemaakt over landschappelijke kwaliteitsverbetering. De ontwikkeling is binnen deze afspraak niet precies te categoriseren. Als het kader goed wordt geïnterpreteerd, kan worden gesteld dat de ontwikkeling binnen ten hoogste categorie 2 valt. Dit betreft onder meer vergrotingen van agrarische bouwvlakken tot 1,5 ha in gemengd landelijk gebied. Een dergelijke ontwikkeling maakt het tevens mogelijk bebouwing te situeren op het vergrote agrarische bouwvlak. De ontwikkeling van de forellenvisvijver bedraagt iets meer dan 1 ha. Er wordt nauwelijks op gebouwd (< 100 m²) en de inrichting is groen en blauw van aard. Aangenomen wordt dat volstaan kan worden met een goede landschappelijke inpassing. Daar voorziet het initiatief in (zie paragraaf 2.2). Ook voorziet het initiatief in andere vormen die als kwalitatieve tegenprestatie gelden, zoals natuur/ecologische verbindingszone (het moerasfilter draagt bij aan een verbeterde waterkwaliteit van de Schouwloop, die als ecologische verbindingszone is aangeduid) en/of recreatieve voorzieningen (de forellenvisvijver is op zichzelf een recreatievoorziening).

3.3 Gemeentelijk Beleid

Nota van Uitgangspunten Structuurvisie (2013)

De gemeente Baarle-Nassau heeft nog geen structuurvisie. Wel is in samenwerking met de gemeente Baarle-Hertog in 2002 het Ruimtelijk Economisch Kaderplan (REK) opgesteld. De gemeente Baarle-Nassau is bezig met de voorbereidingen van haar structuurvisie, een omgevingsvisie. Ter voorbereiding hierop is een Nota van Uitgangspunten opgesteld. In deze nota is een inventarisatie van bestaand beleid opgenomen.

In deze Nota wordt specifiek aandacht besteed aan recreatie. Het aantrekkelijke buitengebied wordt gezien als een kans voor toerisme en recreatie. Daarbij speelt wel de vraag wat de draagkracht van natuur en landschap is voor recreatie. Het één en ander wordt verder uitgewerkt in de omgevingsvisie.

Collegeprogramma 2014-2018

Deze uitgangspunten worden ondersteund door het collegeprogramma 2014-2018 'Met nieuw elan'. In dit programma wordt ingezet op versterking van de positie van de vrijetijdseconomie in Baarle-Nassau. Het collegeprogramma nodigt uit om te komen met ideeën en voorstellen om het unieke karakter van de enclavesituatie te behouden en te versterken. Ook dit zal uitgewerkt worden in de omgevingsvisie.

Toetsing

Het initiatief past binnen de recreatief - toeristische visie van de gemeente. Met de visvijver verrijkt Baarle-Nassau zich als toeristische en recreatieve bestemming. Er is momenteel geen forellenvisvijver aanwezig in de driehoek Tilburg-Breda-Turnhout en omgeving. Daardoor is het initiatief een nuttige aanvulling op de aanwezige toeristische en recreatieve voorziening in dit gebied.

Daarbij wordt rekening gehouden met een landschappelijke inrichting en wordt een bijdrage geleverd aan de kwaliteit van de ecologische verbindingszone van de Schouwloop.

Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het initiatief getoetst aan de sectorale aspecten. Doel is om aan te tonen dat er in het milieuspoor geen belemmeringen bestaan tegen de ontwikkeling.

4.2 Water

Waterbeheer en watertoets

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015.

Waterschapsbeleid

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits en -kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.

Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2010-2015, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie.

Het waterschap heeft in een toetsingskader RO 'De ruimte blauw geordend' aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009'.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bevat Grens 9 en het aan de achter(oost)zijde gelegen perceel. Omdat de nieuwe inrichting met name is gericht op het aan de achter(oost)zijde gelegen gralslandperceel, heeft de beschrijving daar betrekking op. Dit perceel betreft een agrarisch graslandperceel. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de Schouwloop.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit leemarm en zwaklemig fijn zand. Er is sprake van grondwater trap VIII. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,40 m onder maaiveld is gelegen en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m onder maaiveld is gelegen.

Waterkwantiteit

Aan de zuidzijde ligt de Schouwloop, een categorie A watergang (blauw op figuur 4.1). De Schouwloop is door de provincie aangewezen als ecologische verbindingszone en KRW oppervlaktewaterlichaam. Het plangebied ligt in een beperkt beschermd gebied (lila op figuur 4.1). Hier kunnen beperkingen gelden voor bij de uitvoering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0744.BSPForelvisvijver-d001_0005.png"

Figuur 4.1 Uitsnede kaart watertoets Brabantse Delta

Veiligheid en waterkeringen

In de directe omgeving is geen sprake van een waterkering. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op het gemeentelijk rioleringssysteem.

Toekomstige situatie

Algemeen

In het plangebied worden 3 visvijvers gerealiseerd met bijbehorende voorzieningen, zoals een blok/schuilhut en parkeren. Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling neemt het verhard oppervlak toe met 60 m². De parkeerplaatsen worden met een halfverharding uitgevoerd. Vanwege de zandbodem is watercompensatie niet aan de orde. Door de aanleg van de moerasfilter neemt het waterbergend vermogen van het plangebied toe.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Zoals in paragraaf 2.2 is beschreven, levert de ontwikkeling een positieve bijdrage aan de ecologische verbindingszone en de KRW-doelstellingen van de Schouwloop. Door het rondpompen van het water en toepassen van een moerasfilter verbetert de waterkwaliteit. De moerasfilter vormt daarnaast leefgebied voor diverse soorten dieren, zoals amfibieën, vogels, vlinders, libellen en insecten.

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen. Hier wordt bij de uitvoering rekening mee gehouden.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse, wel dient een watervergunning te worden aangevraagd.

4.3 Verkeer En Parkeren

Verkeersstructuur

De visvijver zal vanaf de bestaande weg aansluiten op de Eindegoorweg. Deze weg sluit aan op de N260, welke loopt in de richting van Baarle-Nassau en Weelde Station. Langs de N260 is een vrijliggend fietspad gelegen. Op de Eindegoorweg wordt het fietsverkeer gemengd afgewikkeld. Dit is conform de inrichting volgens Duurzaam veilig.

Verkeersgeneratie en afwikkeling

De visvijver zal leiden tot extra verkeer op de ontsluitende wegen. De vijver zal een zomer- en een winterseizoen kennen. Het zomerseizoen loopt van april tot en met oktober en het winterseizoen loopt van november tot en met maart. Dit betekent dat de vijver circa 300 dagen per jaar is geopend.

De verwachting is dat circa 35 bezoekers per dag naar de locatie komen. Uitgaande van een worst case situatie waarbij iedereen met de auto komt en een autobezetting van 2 bezoekers per auto bedraagt de jaargemiddelde verkeersgeneratie circa 30 mvt/etmaal.

Er is vooralsnog geen sprake van piekmomenten, zoals die kunnen ontstaan bij bijvoorbeeld wedstrijden of andere evenementen. Indien in de toekomst toch sprake zou zijn van evenementen met een substantieel grotere publieksaantrekkende werking, zal een evenementenvergunning worden aangevraagd bij de gemeente. In het kader van die aanvraag kan worden beoordeeld of sprake is van strijd met het evenementenbeleid van de gemeente.

Naast bezoekers zal de forellenvisvijver ook bedrijfsmatig verkeer aantrekken. De aanvoer van vis vindt in het hoofdseizoen 1x per maand plaats, buiten het hoofdseizoen eens in de 1,5 à 2 maanden. De voorraadbakken zijn bedoeld om grotere vooraarden in één keer aan te kunnen leveren, zodat het aantal transportbewegingen beperkt kan blijven. Voer wordt 2x per jaar aangevoerd.

Dit geringe aandeel extra verkeer zal niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

Uit bovenstaande blijkt dat circa 35 bezoekers per dag naar de vijver komen. Zij zullen niet allen gelijktijdig aanwezig zijn. Ervan uitgaande dat de helft van de bezoekers gelijktijdig aanwezig zijn bedraagt de parkeerbehoefte 18 plaatsen. In het inrichtingsplan is rekening gehouden met 60 parkeerplaatsen op eigen terrein, daarmee wordt ruimschoots voorzien in de parkeerbehoefte.

Conclusie

De locatie is goed bereikbaar. Ten aanzien van de aspecten verkeersafwikkeling en parkeren ontstaan geen knelpunten. Het aspect verkeer staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.4 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen- of buitenstedelijke ligging.

De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Onderzoek en conclusie

Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens worden geen nieuwe wegen/aanpassingen aan wegen mogelijk gemaakt waar binnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan hierdoor achterwege blijven.

4.5 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof Toetsing van Grenswaarde
Stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
uurgemiddelde concentratie max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³
Fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³
Fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Uit paragraaf 4.3 blijkt dat de beoogde ontwikkeling een beperkte toename van verkeer tot gevolg heeft. Hierdoor bedraagt het effect op de luchtkwaliteit in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N260 (maatgevende doorgaande weg nabij het plangebied) onder de grenswaarden uit de wetgeving liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 19,5 µg/m³ voor NO2, 22,7 µg/m³ voor PM10 en 14,5 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 11,2 dagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar leefmilieu ter plaatse.

4.6 Archeologie En Cultuurhistorie

4.6.1 Archeologie

Toetsingskader

Wet archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van archeologisch onderzoek.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Om deze wet te borgen in de gemeentelijke ruimtelijke procedures, heeft de gemeente Baarle-Nassau een archeologische waarden- en verwachtingenkaart laten opstellen. Uit deze kaart is de gemeentelijke archeologische beleidskaart voortgevloeid. Deze kaart wordt samen met de Archeologieverordening en de beleidsnota archeologie het beleidsinstrument voor de gemeente Baarle Nassau.

Onderzoek en conclusie

De regels met betrekking tot archeologie zijn neergelegd in de Archeologieverordening Baarle Nassau. Deze regels worden vertaald naar het bestemmingsplan. Binnen het plangebied zijn drie verschillende beleidscategorieën vertegenwoordigd:

  • categroei 6; lage archeologische verwachting, geen restricties;
  • categorie 4; middelhoge archeologische verwachting, bodemingrepen toegestaan tot 40 cm -Mv en kleiner dan 1.000 m2;
  • categorie 3; randzone historische kern, bodemingrepen toegestaan tot 40 cm -Mv en kleiner dan 500 m2.

Het gebied waar de forellenvisvijver wordt gerealiseerd ligt grotendeels in gebiedscategorie 6, waar geen restricties voor bodemingrepen gelden. Twee kleine hoekjes van het plangebied liggen in categorie 4. Het bouwperceel ligt voornamelijk in categorie 3 (zie figuur 4.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0744.BSPForelvisvijver-d001_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0744.BSPForelvisvijver-d001_0007.png"Figuur 4.2 Uitsnede archeologische beleidskaart, behorend bij de archeologische verordening Baarle Nassau. In rood omcirkeld, het betreffende perceel.

In het bestemmingsplan wordt voor de delen van het plangebied die binnen categorie 3 en 4 vallen, de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie' opgenomen. Zodra voor de ontwikkelingsplannen een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, worden de bodemingrepen afgewogen tegen de archeologische beleidscategorieën en wordt al dan niet besloten tot archeologisch onderzoek.

Let wel: als men tijdens de werkzaamheden binnen de beleidscategorie 6 toch op archeologische resten stuit, dan moet dit volgens artikel 53 van de Monumentenwet, zo spoedig mogelijk gemeld worden bij de Minister van OC&W

4.6.2 Cultuurhistorie

Onderzoek

Het plangebied bestaat uit een oneffen weiland en het perceel Grens 9. De begrenzing van het weiland aan de zuidkant bestaat uit de Schouwloop. Langs deze watergang staan bomen. Deze bomen maken deel uit van de historische laanbeplanting van het klooster Baarle-Nassau-grens, zoals op figuur 4.3 is te zien. Aan de westzijde ligt begrenzing van de historische stedenbouw van de Grens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0744.BSPForelvisvijver-d001_0008.png"

Figuur 4.3 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart provincie Noord-Brabant (paars omlijning = plangebied)

Toetsing en conclusie

Het plangebied ligt volgens de cultuurhistorische waardenkaart net binnen de begrenzing van historisch groen en de historische stedenbouw van de Grens. Het betreft de laanbeplanting langs de Schouwloop. De ontwikkeling in het plangebied tast deze laanbeplanting niet aan. De stedenbouwkundige structuur van de Grens wordt eveneens niet aangetast.

4.7 Bedrijven En Milieuhinder

Toetsingskader

Bij de ontwikkeling van milieugevoelige functies dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder als gevolg van (bedrijfs)activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 3 visvijvers met bij behorende voorzieningen. Op het eigen terrein wordt een parkeervoorziening gerealiseerd. Voor een parkeerterrein geldt op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) een richtafstand van 30 m in een rustig buitengebied.

Op het bouwperceel worden geen ontwikkelingen voorzien, behalve sanering en kwaliteitsverbetering.

In de directe omgeving van het plangebied is vooral agrarisch- en natuurgebied aanwezig. De dichtstbij gelegen woning ligt op circa 35 m afstand vanaf het plangebied. Hiermee wordt voldaan aan de genoemde richtafstand.

De aanwezige veehouderijen in de omgeving vormen geen belemmering vanwege het feit dat er geen geurgevoelige objecten worden gerealiseerd.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de bestaande woningen in de omgeving sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoeken conclusie

De beoogde ontwikkeling voorziet in drie visvijvers. Gelet op het agrarische gebruik in het verleden worden ter plaatse geen relevante bodemverontreinigingen verwacht waarmee bij de uitvoering van het bestemmingsplan rekening moet worden gehouden.

Voor het realiseren van de visvijvers, het uitgraven, afgraven, ophogen en aanvullen, is volgens de Provincie Noord-Brabant/Omgevingdienst geen vergunning nodig, wel vallen de werkzaamheden onder de Melding, vanwege het feit dat het af te graven terrein kleiner is dan de maximale oppervlakte, minder is dan de maximale kubieke meter, en boven de maximale diepte van 2 m.

De grond en het zand dat vrijkomt bij het af- en uitgraven van de vijvers wordt gebruikt om het gehele terrein op te hogen.

Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.9 Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit weiland. Aan de zuidzijde grenst de Schouwloop en is laanbeplanting aanwezig. Op het perceel Grens 9 is bebouwing aanwezig.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 3 forellenvisvijvers, wat bebouwing en parkeerplaatsen. Hiervoor moeten graaf- en bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd. Op het bouwperceel vinden geen ontwikkelingen plaats.

Normstelling

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte.

Het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen ecologische hoofdstructuur) is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, legt de provincie nieuwe natuur aan.

Het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor planten en dieren zijn nodig om soorten van uitsterven te behoeden. Maar het netwerk is er ook voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur, om te recreëren en tot rust komen.

De provincie wil in 2027 alle gaten in het netwerk hebben gedicht met nieuwe natuur. De concrete ambities staan in het natuurbeheerplan. Hierin staan twee kaarten: de beheertypekaart en de ambitiekaart. De beheertypekaart laat zien hoe natuur en landschap in Brabant er nu voor staan. De ambitiekaart geeft aan hoe zij er uit moeten gaan zien.

Het effect van de ingreep op de natuurlijke kenmerken en waarden van de EHS dienen conform de Verordening Ruimte van de Provincie Noord-Brabant op een zevental aspecten getoetst te worden.

  1. 1. Geomorfologische waarden en processen;
  2. 2. Waterhuishouding en waterkwaliteit;
  3. 3. Natuurkwaliteit en areaal;
  4. 4. Rust en stilte;
  5. 5. Donkerte en openheid;
  6. 6. Landschapsstructuur;
  7. 7. Belevingswaarde.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  1. 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  2. 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  3. 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  4. 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  1. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:

  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
  • geen alternatieven voorhanden zijn;
  • resterende effecten worden gecompenseerd.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het Belgische Natura 2000-gebied Arendonk, Merksplas, Oud-Turnhout, Ravels en Turnhout ligt circa 425 m ten zuidoosten van het plangebied. Het gebied is aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn. Op circa 1,8 km ten zuiden van het plangebied ligt het Habitatrichtlijngebied Vennen, heiden en moerassen rond Turnhout.

Het plangebied ligt aan de zuidzijde binnen de begrenzing van de ecologische verbindingszone langs de Schouwloop. De Schouwloop maakt deel uit van het NNN (voorheen EHS). Het bos ten noorden van het plangebied maakt ook deel uit van het NNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.0744.BSPForelvisvijver-d001_0009.png"

Figuur 4.4 Ligging plangebied (paars vierkant) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: kaartbank.brabant.nl)

Omdat de Schouwloop is aangewezen als ecologische verbindingszone dient het initiatief deze functie niet te belemmeren. Daarom is overleg gevoerd met het waterschap. Het waterschap heeft de komende jaren geen plannen om de ecologische verbindingszone anders in te richten. Het initiatief van de visvijver kan hier echter al wel een bijdrage aan leveren. Ten behoeve van het zuurstofgehalte in de visvijvers wordt water uit de Schouwloop door de vijvers heen gepompt via een moerasfilter. Bij te hoge waterstanden wordt water teruggevoerd naar de Schouwloop. Daarbij passeert het water een moerasfilter. Deze doorstroming heeft ook een gunstig effect op de waterkwaliteit in de Schouwloop.

Het moerasfilter vormt daarnaast een aantrekkelijk leefgebied (voortplanting, foerageren) voor diverse soorten die in en nabij de Schouwloop leven, zoals amfibieën en vogels. Ook voor insecten, libellen en vlinders vormt het moeras een aantrekkelijk leefgebied. De ontwikkeling heeft dan ook een positieve invloed op de Schouwloop als ecologische verbindingszone.

Vanwege de ligging buiten en op relatief grote afstand van, leidt de ontwikkeling niet tot areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring van de Natura 2000-gebieden. Zoals uit paragraaf 4.3 blijkt is de verkeersgeneratie van deze ontwikkeling zeer laag. Vanuit het plangebied verdeelt het verkeer zich in noordelijke en zuidelijke richting. De zeer lage aantallen zullen niet leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van de stikstofgevoelige habitattypen e/of leefgebieden van vogels. Significant negatieve effecten worden uitgesloten.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.verspreidingsatlas.nl en www.waarneming.nl).

Vaatplanten

Langs de Schouwloop zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde gewone dotterbloem aanwezig. In het weiland zijn geen beschermde soorten aanwezig.

Vogels

In de laanbeplanting en groenstroken in de omgeving van het plangebied komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. De Schouwloop biedt leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. Vanwege de nabijgelegen verstoringsbronnen en de laanbeplanting worden in het plangebied geen weidevogels verwacht.

In de woonbebouwing van Grens 9 zijn mogelijk nesten van huismus of gierzwaluw aanwezig. Het is niet waarschijnlijk dat in de schuurtjes op het perceel vaste nesten van vogels aanwezig zijn.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. Het perceel waar de ontwikkeling plaatsvindt, is door het ontbreken van bebouwing en bomen niet geschikt voor verblijfplaatsen van vleermuizen. De laanbeplanting aan de zuidzijde (buiten het plangebied) kan mogelijk fungeren als vliegroute en geschikt foerageergebied bieden. De realisatie van de visvijvers tast deze functies niet aan. Het is wel mogelijk dat in de woonbebouwing van Grens 9 verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. De schuurtjes zijn hiervoor ongeschikt.

Amfibieën

Algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander en gewone pad komen voor in en nabij de Schouwloop. Gezien de aanwezige biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde vissen, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.2 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief)

Nader onderzoek nodig
Vrijstellingsregeling Ffw tabel 1 gewone dotterbloem

mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de bastaardkikker
nee
Ontheffingsregeling Ffw tabel 2 - nee
tabel 3 bijlage 1 AMvB - nee
bijlage IV HR alle vleermuizen (vliegroute, foerageren net buiten het plangebied) nee
vogels cat. 1 t/m 4 huismus, gierzwaluw nee

Het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van 3 forellenvisvijvers, wat bebouwing en parkeerplaatsen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens (sloop)werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens globaal tussen maart en augustus.

Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.10 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

Uit de professionele risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Tevens blijkt dat er geen sprake is van vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen. Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.11 Vormvrije Mer-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op onder andere een functiewijziging met een oppervlakte van 125 ha of meer van water, natuur, recreatie of landbouw (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D9). De totale beoogde ontwikkeling beslaat een oppervlak van circa 1 ha. Dit blijft ruim onder de drempelwaarde van 125 ha. Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader waarbinnen gebied de beoogde ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische regeling die hieraan ten grondslag ligt.

5.2 Opzet Regels En Verbeelding

Wettelijke vereisten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Verbeelding (plankaart)

Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

De in het plan voorkomende bestemmingen bestaan uit twee vlakken: een bestemmingsvlak én een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeduid waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de verbeelding doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de verbeelding is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).

Opbouw planregels

De regels van het plan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregel.

5.3 Inleidende Regels

Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.4 Bestemmingsregels

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingen:

Recreatie - Dagrecreatie

De Forellenvisvijver is een recreatief bedrijf gericht op een dagrecreatieve besteding. Daarom is in het plangebied de bestemming recreatie - dagrecreatie met aanduiding visvijver opgenomen. Tevens zijn bouwregels opgenomen die toezien op de specifieke situatie in het plangebied, bijvoorbeeld voor de blok/schuilhut en de hoogte van de grondwal. Ook ten aanzien van parkeren zijn regels opgenomen.

Voor het bouwperceel is een bouwvlak opgenomen. Hierin vallen de bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen en de bijgebouwen.

Om zekerheid te verkrijgen over de realisatie van de landschappelijke inpassing, is een voorwaardelijke gebruiksbepaling opgenomen. Er mag alleen gebruik worden gemaakt van de bestemming, indien de beplanting binnen een jaar na onherroepelijk worden van het plan gerealiseerd is en in stand gehouden wordt.

Waarde - Archeologie

Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid gelden voor een deel van het plangebied twee archeologische waarden. Deze waarden zijn verwerkt in twee dubbelbestemmingen. Daarmee wordt voorkomen dat bij toekomstige bodemingrepen archeologische waarden verloren kunnen gaan.

5.5 Algemene Regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelregel

Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afgeweken kan worden. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.

Algemene wijzigingsregels

Dit artikel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van geringe veranderingen in plaats, ligging of afmetingen van bouwvlakken.

5.6 Overgangs- En Slotregel

In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.

5.7 Handhaafbaarheid

Het bestemmingsplan is het juridisch instrument om te bepalen welke ruimte voor welke bouw- en gebruiksactiviteiten mag worden aangewend. In dit bestemmingsplan zijn regels gesteld, waarbij het bestaande gebruik niet kan worden voortgezet omdat sprake is van nieuwe ontwikkelingen. Ten aanzien van de beoogde ontwikkelingen is een nieuwe set regels opgesteld waarbinnen de ontwikkeling dient plaats te vinden. Het handhavingsbeleid is erop gericht dat deze regels ook worden nageleefd. Het bestemmingsplan bindt zowel burgers als de gemeente en is dan ook de basis voor handhaving en handhavingsbeleid.

Handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen 'vasthouden'. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle grondeigenaren, gebruikers en andere rechthebbenden dienen door de gemeente op eenzelfde manier aan het plan te worden gehouden.

Met deze oogmerken is in het bestemmingsplan allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en de leesbaarheid), hoe groter de mogelijkheden om in de praktijk toe te zien op de naleving van het bestemmingsplan. Ook geldt, hoe minder 'knellend' de regels zijn, hoe kleiner de kans is dat het met de regels wat minder nauw genomen wordt. In de praktijk worden op de lange duur vaak alleen de regels gerespecteerd waar betrokkenen de noodzaak en redelijkheid van inzien.

Onder handhaving wordt niet alleen het repressief optreden verstaan, maar ook preventie en voorlichting. Repressief optreden bestaat uit toezicht en opsporing en in het verlengde daarvan – na afweging van belangen waaronder de effectiviteit van optreden – correctie, bestaande uit sancties en maatregelen. De sancties en maatregelen kunnen bestaan uit het stilleggen van activiteiten, aanschrijvingen, bestuursdwang, strafrechtelijk optreden en de dwangsom. Preventief handelen bestaat uit voorlichting en vooroverleg voor het indienen van een aanvraag om een vergunning en voorts het weigeren van de vergunning en eventuele afwijkingen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan of projectbesluit waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro, een exploitatieplan vast te stellen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden, of doordat de gemeente zelf eigenaar is van bedoelde gronden.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer/eigenaar van de gronden zal voor vaststelling van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst worden gesloten.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Overlegreacties

Conform artikel 3.1.1 Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de wettelijke overlegpartners. Er zijn reacties ontvangen van de provincie Noord-Brabant en het waterschap Brabantse Delta.

De provincie Noord Brabant constateerde dat het initiatief in strijd was met de Verordening Ruimte, omdat het een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied betreft die geen gebruik maakt van een bestaand bouwperceel. Het plan dat nu voor ligt, voorziet daar intussen wel in. Het perceel Grens 9 is verbonden aan het initiatief en is de bedrijfswoning bij de recreatieve ontwikkeling. Beide percelen zijn in het bestemmingsplan opgenomen onder de bestemming dagrecreatie, forellenvisvijver.

De kwaliteitsverbetering van het landschap en de zekerstelling daarvan in het licht van artikel 3.2 Verordening Ruimte 2014 en de regionale afspraken (cat.3), zijn in paragraaf 3.2 van dit bestemmingsplan beschreven. In de regels is een voorwaardelijke bepaling opgenomen ten behoeve van de zekerstelling en instandhouding van de landschappelijke inpassing. Daarnaast wordt een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente afgesloten waarin tevens bepalingen over de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing zijn opgenomen.

Het waterschap Brabantse Delta geeft een positief advies. De belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap zijn naar wens opgenomen in het voorontwerp bestemmingsplan.

Inspraakreacties

De initiatiefnemer heeft de directe omgeving actief geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. over het plan Er zijn in totaal 9 reacties ontvangen, die allemaal enthousiast reageren op het plan. Specifiek wordt het beplantingsplan, de toename van natuur en recreatie genoemd en ook dat het een goed doordacht plan betreft. Ook wordt de hoop uitgesproken dat potentiële vissers in incidentele gevallen wat geduld kunnen opbrengen als op het naastgelegen bedrijf geladen of gelost wordt, waarbij mogelijk de toegang tot de visvijver even geblokkeerd kan zijn.

De inspraakreacties geven geen aanleiding tot aanpassing van het plan.

De overlegreacties zijn in bijlage 2, en inspraakreacties zijn in bijlage 3 in zijn geheel opgenomen.

Bijlage 1 Beplantingsplan

Bijlage 1 Beplantingsplan

Bijlage 1 Beplantingsplan

Bijlage 1 Beplantingsplan

Bijlage 2 Overlegreacties

Bijlage 2 Overlegreacties

Bijlage 3 Inspraakreacties

Bijlage 3 Inspraakreacties