KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden
Artikel 4 Bedrijf - Nutsbedrijf
Artikel 5 Bos
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Sport - Golfbaan
Artikel 8 Tuin - Landschap
Artikel 9 Verkeer
Artikel 10 Water
Artikel 11 Wonen
Artikel 12 Leiding - Gas
Artikel 13 Leiding - Hoogspanning
Artikel 14 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 15 Waarde - Archeologie 5 (Gebied Met Een Middelhoge Archeologische Verwachting)
Artikel 16 Waarde - Archeologie 4 (Gebied Met Een Hoge Archeologische Verwachting)
Artikel 17 Waarde - Attentiezone Waterhuishouding
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 18 Anti-dubbeltelregel
Artikel 19 Algemene Bouwregels
Artikel 20 Algemene Gebruiksregels
Artikel 21 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 24 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 25 Overgangsrecht
Artikel 26 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Planlocatie
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Planopzet En Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Milieuaspecten
4.2 Archeologische Waarden
4.3 Ecologie
4.4 Water
4.5 Verkeer
4.6 Landschap
Hoofdstuk 5 Planopzet
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Natuurvergunningen
Bijlage 2 Stedenbouwkundig En Landschapsplan Sonseweg 1
Bijlage 3 Beplantingsplan Sonseweg 1
Bijlage 4 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 5 Lijst Beroep Aan Huis
Bijlage 6 Lijst Kleinschalige Bedrijvigheid
Bijlage 7 Luchtvaartzone Ihcs En Invliegfunnel
Bijlage 8 Luchtvaartzone Ils
Bijlage 9 Landschapsinvesteringsregeling
Bijlage 1 Historisch Bodemonderzoek Tilburg-noord - Best 150 Kv, Antea (2020)
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek, Peutz (2023)
Bijlage 3 Bureauonderzoek Archeologie
Bijlage 4 Ecologisch Onderzoek, Arcadis (2023)
Bijlage 5 Aanvullend Soortgericht Onderzoek (2023)
Bijlage 6 Landschapsinvesteringsregeling
Bijlage 7 Zienswijzenota

Uitbreiding HS-station Best

Bestemmingsplan - gemeente Best

Vastgesteld op 10-06-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Aan- en uitbouw

Een aan een hoofdgebouw gebouwd bijgebouw dat in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.2 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.3 Aanduidingsgrens

Grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.4 Andere geluidgevoelige gebouwen

Gebouwen zoals bedoeld in het Besluit geluidhinder.

1.5 Andere geluidgevoelige objecten

Voor andere geluidgevoelige objecten dan woningen geldt de definitie als opgenomen in artikel 1 van de Wet geluidhinder juncto artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder.

1.6 Archeologische/cultuurhistorische waarde

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden.

1.7 Archeologische verwachting

De aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

1.8 Attentiegebied ecologische hoofdstructuur

Gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding.

1.9 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 Bebouwingspercentage

Een op de verbeelding dan wel in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel, bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.11 Bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.12 Beperkingen veehouderij

Gebied waar de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen zijn beperkt.

1.13 Bestaand

  1. a. Ten aanzien van bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan Uitbreiding HS-station Best, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip onherroepelijk verleende omgevingsvergunning;
  2. b. Ten aanzien van gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

1.14 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.15 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.16 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 Bijbehorende voorzieningen

Voorzieningen, die een onderdeel vormen van en ondergeschikt zijn aan het hoofdgebruik van de bestemming.

1.18 Bijgebouw

Gebouw dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.19 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.20 Bouwmassa

Een complex van aaneengebouwde bouwwerken.

1.21 Bouwperceel

Aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en bijbehorende voorzieningen worden geconcentreerd, en dat bestaat uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunning vrije bouwwerken zijn toegestaan;

1.22 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.23 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 Cultuurhistorische waarden en kenmerken

Waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.

1.25 Dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.26 Deskundige

Een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen aangaande een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening, zoals een archeologisch deskundige, erfgoeddeskundige, landschapsdeskundige, milieudeskundige en natuurdeskundige.

1.27 Ecologische verbindingszone

Aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde.

1.28 Functie

Doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.29 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 Geluidgevoelige ruimte

Een geluidgevoelige ruimte is een verblijfsruimte of verblijfsgebied van een gebouw met een woonfunctie. Ook een bijeenkomstfunctie die een nevengebruiksfunctie is van een woonfunctie van een verzorgingshuis (bijvoorbeeld een recreatiezaal) is een geluidgevoelige ruimte.

1.31 Geluidzone industrie

Geluidcontour rond een industrieterrein waarbuiten de geluidbelasting vanwege dat terrein niet meer mag bedragen dan 50 dB(A).

1.32 Hoofdfunctie

Een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt.

1.33 Hoofdgebouw

Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.34 Kleinschalige bouwwerken

Bouwwerken met een geringe oppervlakte en een geringe bouwhoogte.

1.35 Landschappelijke waarden en kenmerken

Gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.

1.36 LIR

Landschapsinvesteringsregeling (LIR) 2019 gemeente Best, en opvolgende beleidsregels, waarin, met betrekking tot de beoordeling van initatiatieven, de verschillende vormen van bijdragen aan de kwaliteit van het landschap zijn voorgeschreven.

1.37 Milieucategorie

Milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009.

1.38 NatuurNetwerk Brabant (NNB)

Samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.

1.39 Natuurwaarden

Waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid.

1.40 Nevenactiviteiten

Activiteiten waarvoor een gedeelte van de vloeroppervlakte van een gebouw dan wel een deel van de gronden als bepaald in de regels als zodanig mag worden gebruikt.

1.41 Nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, apparatuur voor telecommunicatie, voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.42 Overkapping

En bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak en niet meer dan 1 wand.

1.43 Plan

Het bestemmingsplan 'Uitbreiding HS-station Best' met identificatienummer NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01 van de gemeente Best.

1.44 Perceelsgrens

De grens van een bouwperceel.

1.45 Ruimtelijke eenheid

Complex van bij elkaar behorende bouwwerken.

1.46 Seksinrichting

De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.47 Toename van stikstofemissie

  1. a. Er is sprake van een toename van stikstofemissie door het gebruik van gronden en bouwwerken wanneer de emissie van stikstof (N/kg/jaar*) meer bedraagt dan de emissie van stikstof (N/kg/jaar*) afkomstig van het feitelijk bestaande, planologisch legale gebruik van gronden en bouwwerken, voorafgaand aan de vaststelling van het plan.
  2. b. Indien een gelijkblijvende of een afname van de stikstofemissie (N/kg/jaar*) afkomstig van het feitelijk bestaande, planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken voorafgaand aan de vaststelling van het plan, een hogere stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige en voor stikstof overbelaste habitats in een Natura 2000-gebied, dan wordt dit eveneens beschouwd als een toename van stikstofemissie;
  3. c. Als uitzondering op lid a en lid b van deze bepaling geldt het volgende: er is geen sprake van een toename van stikstofemissie wanneer er sprake is van één van de volgende situaties:
    1. 1. de emissie N/kg/jaar afkomstig van betreffende gronden en bouwwerken bedraagt maximaal de emissie( N/kg/jaar*) afkomstig van de betreffende gronden en bouwwerken conform een ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 en/of artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming, en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, dan wel een verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die met toepassing van hoofdstuk IX Natuurbeschermingswet 1998 of met toepassing van de overeenkomstige regeling uit de Wet natuurbescherming dan wel onder toepassing van artikel 2.2aa Bor juncto artikel 2.1 lid 1 onder i Wabo is verleend en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt. De bedoelde vergunningen zijn als zodanig opgenomen in Bijlage 1 Natuurvergunningen;
    2. 2. de toename van de stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige en voor stikstof overbelaste habitats in een Natura 2000-gebied ten gevolge van een toename van stikstofemissie zoals bedoeld in lid a en lid b van deze bepaling, kleiner is dan 0,005 mol/ha/jaar.

* wanneer in deze regels 'emissie N/kg/jaar' wordt gebruikt, wordt de hiervan onderdeel uitmakende hoofdletter 'N' bedoeld als verzamelnaam voor NH3 en NOx.

1.48 Veehouderij

Agrarisch bedrijf of tak, gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.

1.49 Voorzieningen van algemeen nut

Voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.50 Wet/wettelijke regeling

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het bestemmingsplan Buitengebied Best 2021, tenzij anders bepaald.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 De (bouw)hoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 De afstand tot de bestemmingsgrens

De kortste afstand van het buitenwerkse gevelvlak van een gebouw tot de bestemmingsgrens.

2.6 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

Vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.7 Wijzigingsbevoegheid

Artikel 4 Bedrijf - Nutsbedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - Nutsbedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen voor het openbaar nut zoals de energie-, warmte- en telecommunicatievoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. water- en waterhuishoudkundige doeleinden;
  4. d. voorzieningen voor verkeer en verblijf waaronder wegen en paden.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 voor het bouwen van gebouwen tot 150 m² buiten het bouwvlak indien dit noodzakelijk is voor de energievoorziening en energiedistributie, waarbij voldaan moet worden aan het bepaalde in lid 4.2.2 en in de in de omgeving aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Het gebruiken van gronden of bouwwerken conform de bestemming is uitsluitend toegestaan indien binnen één jaar na ingebruikname van de gronden en/of bouwwerken, de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst overeenkomstig hoofdstuk 4 van Bijlage 9 is gerealiseerd en de landschappelijke inpassing duurzaam wordt beheerd en in stand gehouden.

Artikel 5 Bos

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van het bos en bosgroeiplaats;
  2. b. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke waarden en kenmerken en natuurwaarden;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding Overige zone - cultuurhistorisch vlak voor behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken.
  4. d. behoud van onverharde paden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverharde wegen'
  5. e. een parkeerterrein met halfverharding, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  6. f. groenvoorzieningen;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' een ontsluitingweg;
  8. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waarbij de gronden gelegen binnen een zone van 5 m vanaf de grens van de bestemming Water tevens bestemd zijn voor de instandhouding en het onderhoud van de binnen de bestemming Water gelegen watergang;
  9. i. extensief recreatief medegebruik.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bouwen ten behoeve van extensieve recreatie, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. het bouwen dient ten dienste van de bestemming te staan;
  1. a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  2. b. er vindt geen onevenredige aantasting van de natuurwaarden en/of ecologische waarden van de gronden plaats;
  3. c. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 90 m2.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van:

  1. a. voor het beproeven van of racen/crossen met motoren of voertuigen, alsmede voor lawaaisporten.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van groenvoorzieningen;
  2. b. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van landschapselementen;
  3. c. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke waarden en kenmerken;
  4. d. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische betekenis van het gebied;
  5. e. behoud van (onverharde paden), ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverharde wegen',
  6. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. g. extensief recreatief medegebruik.
  8. h. ter plaatse van de aanduiding Overige zone - natuur netwerk brabant voor het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;

6.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, behoudens:

  1. a. kleinschalige bouwwerken met een oppervlakte van minder dan 10 m², waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
  2. b. eenvoudige voorzieningen, in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor recreatief medegebruik, zoals prullenbakken, bankjes, bewegwijzering met een maximale bouwhoogte van 2 m. Verlichting is niet toegestaan;

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. het bouwen dient ten dienste van de bestemming te staan;
  2. b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
  3. c. er vindt geen onevenredige aantasting van de natuurwaarden en/of ecologische waarden van de gronden plaats;
  4. d. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m2.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Sport - Golfbaan

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - Golfbaan' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een golfbaan in combinatie met een bosgebied, met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen:
    1. 1. holes en oefenholes;
    2. 2. een clubgebouw met bijbehorende voorzieningen;
    3. 3. een driving-range met bijbehorende voorzieningen;
    4. 4. een golfcentrum met conferentieruimten, kantoorvoorzieningen en een in de bebouwing opgenomen zwembad;
    5. 5. een aan de golfsport ondergeschikte horeca-accommodatie met een horecabedrijf categorie B;
    6. 6. detailhandel, gelieerd en ondergeschikt aan de golfsport, in de vorm van een golf-, beauty- en giftshop;

met de daarbij behorende:

  1. b. terreinen, bos, bosschages, bomenrijen en landschapselementen;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. e. paden, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, in- en uitritten en overige verhardingen;
  5. f. terrassen;
  6. g. nutsvoorzieningen;
  7. h. reclame-uitingen;
  8. i. gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

7.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot gebruik gelden de volgende bepalingen:

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Tuin - Landschap

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, behoudens open erfafscheidingen met een hoogte van maximaal 2 m.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een functie voor verkeer en verblijf, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - hoofdverkeersweg' een hoofdverkeersweg is toegestaan;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverharde wegen', uitsluitend voor onverharde wegen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'langzaam verkeer' voor een langzaam verkeersvoorziening in de vorm van een fietspad;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'brug' een langzaamverkeersbrug;
  5. e. fiets- en voetpaden;
  6. f. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ecoduct' een ecoduct;
  7. g. behoud van primaire boomstructuren ;

met daarbij behorende voorzieningen, zoals:

  1. h. parkeervoorzieningen;
  2. i. straatmeubilair;
  3. j. reclame-uitingen;
  4. k. groenvoorzieningen;
  5. l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. m. voorzieningen van algemeen nut;
  7. n. kunstobjecten.

9.2 Bouwregels

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Water

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. b. het behoud, herstel of de ontwikkeling van landschappelijke waarden en kenmerken en natuurwaarden;
  3. c. recreatief medegebruik;

met daarbij behorende voorzieningen, zoals:

  1. d. groenvoorzieningen;
  2. e. dammen en duikers;
  3. f. infiltratievoorzieningen;
  4. g. kruisingen en overbruggingen.

10.2 Bouwregels

Artikel 11 Wonen

11.1 Bestemmingsomschrijving

11.2 Bouwregels

11.3 Afwijken van de bouwregels

11.4 Specifieke gebruiksregels

11.5 Afwijken van de gebruiksregels

11.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 12 Leiding - Gas

12.1 Bestemmingsomschrijving

Artikel 13 Leiding - Hoogspanning

13.1 Bestemmingsomschrijving

13.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in 13.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter. Voor de bouw van hoogspanningsmasten geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 60 meter;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2 en toestaan dat

overeenkomstig de andere bestemmingen van deze gronden wordt gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de hoogspanningsverbinding dient te zijn gewaarborgd;
  2. b. het bevoegd gezag dient vooraf schriftelijk advies in te winnen bij de betreffende leidingbeheerder.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 14 Leiding - Hoogspanningsverbinding

14.1 Bestemmingsomschrijving

14.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in 14.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter. Voor de bouw van hoogspanningsmasten geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 60 meter;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2 en toestaan dat overeenkomstig de andere bestemmingen van deze gronden wordt gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de hoogspanningsverbinding dient te zijn gewaarborgd;
  2. b. het bevoegd gezag dient vooraf schriftelijk advies in te winnen bij de betreffende leidingbeheerder.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 15 Waarde - Archeologie 5 (Gebied Met Een Middelhoge Archeologische Verwachting)

15.1 Bestemmingsomschrijving

15.2 Bouwregels

Binnen het gebied met 'Waarde - Archeologie 5' mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de op deze gronden liggende bestemming(en), indien en voor zover het een bouwplan betreft:

  1. a. met een oppervlakte van maximaal 2.500 m2, of;
  2. b. met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en een verstoringsdiepte van minder dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld, of;
  3. c. met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en een verstoringsdiepte van minder dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - esdekken agrarisch', of;
  4. d. dat betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, dan wel niet meer dan 2,5 m uit de bestaande fundering wordt gebouwd.

15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

15.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden voorkomende bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan de omgevingsvergunning in ieder geval de volgende regels worden verbonden:

  1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouwplan) monumenten in de bodem worden behouden;
  2. b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. c. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

15.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

15.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 16 Waarde - Archeologie 4 (Gebied Met Een Hoge Archeologische Verwachting)

16.1 Bestemmingsomschrijving

16.2 Bouwregels

Binnen het gebied met 'Waarde - Archeologie 4' mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de op deze gronden liggende bestemming(en), indien en voor zover het een bouwplan betreft:

  1. a. met een oppervlakte van maximaal 500 m2, of;
  2. b. met een oppervlakte groter dan 500 m2 en een verstoringsdiepte van minder dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld, of;
  3. c. met een oppervlakte groter dan 500 m2 en een verstoringsdiepte van minder dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - esdekken agrarisch', of;
  4. d. dat betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, dan wel niet meer dan 2,5 m uit de bestaande fundering wordt gebouwd.

16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

16.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden voorkomende bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan de omgevingsvergunning in ieder geval de volgende regels worden verbonden:

  1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouwplan) monumenten in de bodem worden behouden;
  2. b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. c. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

16.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

16.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 17 Waarde - Attentiezone Waterhuishouding

17.1 bestemmingsomschrijving

17.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunning)

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene Bouwregels

19.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van de bouwwerken, ten behoeve van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid.

19.2 Bestaande afwijkende maatvoering

In die gevallen, dat de (goot)hoogte, de oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot de weg of perceelsgrenzen, en andere maten, in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet dan wel Wet algemene bepalingen omgevingswet tot stand is gekomen, op het tijdstip van ter-inzage-legging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan, met dien verstande dat het gebouw is opgericht ten behoeve van een uit de huidige (of vergelijkbare) bestemming voortvloeiende functie.

Artikel 20 Algemene Gebruiksregels

20.1 Algemeen

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemmingen.

20.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het (laten) gebruiken voor:

  1. a. seksinrichtingen;
  2. b. de verkoop van softdrugs;
  3. c. het gebruik van bijgebouwen of bedrijfsgebouwen als zelfstandige woning;
  4. d. het gebruik van gebouwen voor kleinschalige overnachting, behalve kleinschalige overnachtingen die binnen een bestemming expliciet zijn toegestaan, dan wel de bestaande kleinschalige overnachtingen;
  5. e. evenementen, anders dan evenementen die binnen een bestemming expliciet zijn toegestaan;
  6. f. kleinschalig kamperen; anders dan kleinschalig kamperen dat binnen een bestemming expliciet is toegestaan dan wel anders dan de bestaande kleinschalige kampeerplaatsen;
  7. g. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  8. h. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

20.3 Evenementen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.2 teneinde het tijdelijk

gebruik van gronden voor evenementen toe te staan. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:

  1. a. er dient sprake te zijn van een evenement in de vorm van een voor publiek toegankelijke uitvoering / verrichting van vermaak en/of aan een dergelijk evenement gerelateerde kampeervoorzieningen;
  2. b. het evenement duurt maximaal 3 (aaneengesloten) dagen en mag maximaal 2 keer per jaar op de desbetreffende gronden plaatsvinden;
  3. c. detailhandel is niet toegestaan, behoudens detailhandel ten dienste van en ondergeschikt aan het evenement;
  4. d. er dienen voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd;
  5. e. de aan te brengen voorzieningen dienen tijdelijk te zijn. Dit betekent dat het houden van een evenement niet mag leiden tot blijvende / onomkeerbare voorzieningen / ingrepen;
  6. f. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;
  7. g. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de binnen het gebied aanwezige waarden.

20.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging

Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen verleent het bevoegd gezag niet eerder een omgevingsvergunning dan dat er:

  1. a. een watertoets is uitgevoerd, en
  2. b. er voldoende waterberging wordt gerealiseerd en in stand gehouden. Er wordt voldaan aan deze eis indien de aan te leggen waterbergende voorziening een capaciteit heeft van minimaal 60mm per vierkante meter toename verhard oppervlak.

Artikel 21 Algemene Aanduidingsregels

21.1 Gebiedsaanduidingen

Ter plaatse van de als:

  1. a. overige zone - landschappelijke tuin.

aangeduide gronden gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de (dubbel)bestemming waarbinnen dit geldt.

21.2 Geluidzone - industrie

Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' geldt het volgende:

  1. a. ter plaatse van de 'Geluidzone - industrie' zijn de gronden in aanvulling op het bepaalde in de regels als bedoeld in Hoofdstuk 2 mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het hoogspanningsstation Best op geluidsgevoelige objecten;
  2. b. in afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen geldt ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie', dat een op grond van de andere aangewezen bestemmingen toelaatbare woning of ander gebouw, of de uitbreiding daarvan, welke kan worden aangemerkt als een geluidsgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder, met uitzondering van bestaande geluidsgevoelige objecten, slechts mag worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het hoogspanningsstation Best op de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde en voldoet aan de voorwaarden uit het hogere waarden besluit;
  3. c. tot een gebruik, strijdig met de aanduiding 'Geluidzone - industrie' wordt in ieder geval gerekend het gebruik van niet geluidsgevoelige objecten als geluidsgevoelig object.

21.3 Ke-contour

21.4 Luchtvaartverkeerszone - ihcs en invliegfunnel

Al dan niet in afwijking van het elders in de planregels bepaalde, geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - ihcs en invliegfunnel' ten behoeve van een obstakelvrij start- en landingsvlak met zijkanten ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien deze een bouwhoogte kennen, die de in Bijlage 7Luchtvaartzone Ihcs en invliegfunnel aangegeven waarde (uitgedrukt in meters boven NAP) overschrijdt.

21.5 Luchtvaartverkeerszone - ils

21.6 Overige zone - beperkingen veehouderij

Op de gronden met de aanduiding 'Overige zone - beperkingen veehouderij' is:

  1. a. uitbreiding van, vestiging van en omschakeling naar een veehouderij niet zijn toegestaan, met uitzondering van een grondgebonden veehouderij
  2. b. toename van de bestaande bebouwing ten behoeve van een veehouderij, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning(en), niet is toegestaan.

21.7 Veiligheidszone - leiding

21.8 Vrijwaringszone - radar

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - radar' geldt een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor een hogere bebouwing dan 90 m boven NAP, in verband met het obstakelvrij kunnen functioneren van een radarinstallatie voor vliegbewegingen.

Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels

22.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken, :

  1. a. van de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
  2. b. van de regels en toestaan dat de bestemmingsgrenzen of het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, waarbij geldt dat de natuurlijke, landschappelijke, hydrologische en archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
  3. c. van de regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. 1. de inhoud per gebouwtje niet meer mag bedragen dan 50 m3;
    2. 2. de (nok)hoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m;
    3. 3. de bebouwing landschappelijk inpasbaar is en de natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  4. d. van de regels voor de bouw van dierenverblijven binnen de bestemmingen 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', 'Wonen', 'Bedrijf - 1' en 'Bedrijf - 2 waarbij de volgende voorwaarden gelden:
    1. 1. Per bouwperceel mag slechts één dierenverblijf worden gebouwd c.q. aanwezig zijn.
    2. 2. Er mogen uitsluitend vrijstaande dierenverblijven worden gebouwd als schuilgelegenheid of nachtverblijf voor het houden van vee met een hobbymatig c.q. geen bedrijfsmatig karakter.
    3. 3. De oppervlakte van het dierenverblijf mag maximaal 20 m² bedragen en de bouwhoogte maximaal 3 m.
    4. 4. Het moet een constructie betreffen die minimaal aan één zijde (half)open is.
    5. 5. De afstand tot de as van de weg mag niet minder bedragen dan 15 m.
    6. 6. De afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m
  5. e. van de regels ten behoeve van een overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,50 maal de maximaal toegestane (nok)hoogte van het betreffende gebouw, met dien verstande dat de maximale hoogte van schoorstenen 15 meter bedraagt.
  6. f. de afwijking als bedoeld onder a t/m d is niet toegestaan indien en voor zover de afwijking strijdig is met de provinciale Interim Omgevingsverordening of opvolger daarvan.

Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels

23.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. c. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
  4. d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
  5. e. de wijziging als bedoeld onder a t/m d is niet toegestaan indien en voorzover de wijziging strijdig is met de provinciale Interim Omgevingsverordening of opvolger daarvan.

23.2 Wijziging voor vormverandering van de bestemming 'Wonen'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Agrarisch, Agrarisch met waarden - Landschapswaarden, Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden, Tuin en/of Tuin -Landschap wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van vormverandering van een bestaand bestemmingsvlak voor 'Wonen',

  1. a. De wijziging mag niet leiden tot een vergroting van het woonbestemmingsvlak;
  2. b. In afwijking van het bepaalde onder a. kan een kleinschalige vergroting van maximaal 250 m2 worden toegestaan, mits sprake is van een fysieke tegenprestatie gericht op het versterken van de omgevingskwaliteit.
  3. c. Gelijktijdig met de uitbreiding van de bestemming 'Wonen' dient een gedeelte van de bestemming 'Wonen met dezelfde omvang te worden gewijzigd in de bestemming(en) Agrarisch, Agrarisch met waarden - Landschapswaarden , Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden , Tuin en/of Tuin - Landschap ';
  4. d. De wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast voor zover geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan, gelet op de aanwezige functies in de omgeving, tegen de vormverandering van het bestemmingsvlak voor 'Wonen '.
  5. e. De wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies of van het woon- en/of leefmilieu.
  6. f. Er moet sprake zijn van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;
  7. g. De wijziging mag niet leiden tot negatieve effecten op de waterhuishouding.
  8. h. De wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de infrastructuur.
  9. i. De in het gebied aanwezige landschaps- en natuurwaarden blijven behouden of worden versterkt.
  10. j. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

Artikel 24 Overige Regels

24.1 Parkeren

24.2 Regels met betrekking tot geluidsgevoelige objecten

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Overgangsrecht bouwwerken

25.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 26 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Uitbreiding HS-station Best.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Enexis en TenneT willen de capaciteit van het netwerk vergroten. De aanleiding hiervoor is de energietransitie waarin we ons begeven. De energietransitie houdt in de overgang van stroom uit fossiele brandstoffen, zoals gas, naar volledig groene energie. Duurzame (groene) energie kennen we nu al vanuit zon, wind, biomassa en water. Het doel van de transitie is om een geheel duurzame energievoorziening te hebben in 2050 in Nederland, die dan voor 100% bestaat uit groene energie.

Het opwekken van zonne-energie en andere duurzame oplossingen voor energiewinning is de laatste jaren enorm toegenomen. Daardoor raakt het stroomnet op steeds meer plekken in Nederland vol. Hiervoor moet het elektriciteitsnet en het landelijke hoogspanningsnet uitgebreid en verzwaard worden. Zo wordt de capaciteit op ons elektriciteitsnet vergroot en kan in de toekomst iedereen duurzame energie terug leveren. Om de energietransitie mogelijk te maken, dient Enexis en TenneT haar infrastructuur aan te passen en de capaciteit te vergroten. Hiervoor dienen onder andere veel hoogspanningsstations te worden uitgebreid door TenneT en Enexis om aan de benodigde capaciteit (van het energienet) te kunnen voldoen, nu en in de toekomst.

In Noord-Brabant is op dit moment (mei 2023) (bijna) geen transportcapaciteit meer beschikbaar. Hiervan is melding gedaan bij de ACM (Autoriteit Consument en Markt). Er wordt onderzocht wat de mogelijkheid is van congestiemanagement. Dit betekent voor nieuwe aanvragen dat zij op een wachtlijst komen te staan, in afwachting van het congestiemanagement onderzoek. Tot die tijd kunnen er geen nieuwe aansluitingen worden gerealiseerd.

Om de transportcapaciteit te vergroten is de uitbreiding van het hoogspanningsstation Best noodzakelijk. Uit de opgestelde netvisie komt naar voren dat het hoogspanningsstation aan de Ploegstraat 12 in Best op korte termijn (eind 2025) en middellange termijn uitgebreid zal moeten worden.

Binnen het bestaande hoogspanningsstation wordt een transformator vervangen en verzwaard. Tevens wordt het hoogspanningsstation uitgebreid met drie transformatoren en drie modulaire gebouwen (zie ook paragraaf 2.2). In totaal bestaat het hoogspanningsstation dan uit zes transformatoren en vijf modulaire gebouwen. Daarnaast wordt de kabeltuin van TenneT uitgebreid en wordt er een Centraal Dienstengebouw (CDG) toegevoegd aan het hoogspanningsstation. Dit is de totale uitbreiding die verdeeld is over twee fases, de korte termijn en middenlange termijn. De uitbreiding van het hoogspanningsstation wordt in twee fasen uitgevoerd vanwege de onvoorspelbaarheid van de hoeveelheid en het tempo waarmee aanvragen voor een netaansluiting worden ingediend, is voor de totale uitbreiding voorliggend plan geschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0001.png"

Figuur 1: Globale weergave van de totale uitbreiding van het hoogspanningsstation Best

Het realiseren van de uitbreiding van het hoogspanningsstation Best is binnen het huidige bestemmingsplan niet toegestaan. Met de uitbreiding van het hoogspanningsstation worden de bouwhoogtes en het bouwvlak zoals deze zijn opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Best 2021 overschreden. Daarnaast krijgt het hoogspanningsstation na uitbreiding een totaal vermogen van 326 MVA. Hiermee wordt het hoogspanningsstation geluidzoneplichtig. Om de uitbreiding mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld met daarin de gewijzigde bestemmingen en de geluidzone.

1.2 Planlocatie

Het plangebied omvat het hoogspanningsstation met de daarbij behorende de toekomstige uitbreiding binnen het hoogspanningsstation terrein en de geluidzone, die over de omgeving van het hoogspanningsstation komt te liggen door het toenemen van het vermogen van het station. Het hoogspanningsstation aan de Ploegstaart 12 bevindt ligt in de gemeente Best, in Noord-Brabant, tussen Eindhoven en de kern Best. De kadastrale aanduiding van het perceel van het hoogspanningsstation is BES00-F-229 (zie Figuur 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0002.png"

Figuur 2: Perceel waarop het hoogspanningsstation zich bevindt.

Ten noorden van het hoogspanningsstation bevindt zich golfbaan 'Best Golf'. Tussen de golfbaan en het hoogspanningsstation bevindt zich bebossing en een deel grasland, dit bevindt zich op het perceel van Enexis (perceel nummer BES00-F-229). Ten westen grenst het perceel aan een waterplas. Aan de zuidzijde van het hoogspanningsstation grenst het aan de Ploegstraat, wat tevens de ontsluitingsweg van het hoogspanningsstation is. Langs de Ploegstraat loopt ook parallel een buisleiding van de Gasunie. Aan de Ploegstraat liggen twee woningen in de nabij omgeving van het hoogspanningsstation, dit is de woning aan de Ploegstraat 14 op circa 90 meter afstand tot kabeltuin van het hoogspanningsstation en de woning aan de Ploegstraat 3 op circa 200 meter afstand van het hoogspanningsstation. Ten zuiden van de Ploegstraat, tussen de Ploegstaart en de A2 en A50 in, bevindt zich verder bebossingen en plassen. Aan de westzijde van het hoogspanningsstation loopt de hoogspanningsverbinding 150 kV Best - Tilburg en 150 kV Tilburg - Eindhoven Noord. Daar op een afstand naast loopt de spoorverbinding tussen Eindhoven en 's-Hertogenbosch. Tussen de hoogspanningsverbinding en het spoor bevindt zicht bebossing en grasland.

Het huidige 150-10 kV hoogspanningsstation omvat de inrichting van Enexis (transformatoren en gebouwen) en de inrichting van TenneT (schakelveld met vermogensschakelaars), zie Figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0003.png"

Figuur 3: De uiteenzetting van het hoogspanningsstation terrein in het deel van TenneT (schakelveld met vermogensschakelaars) blouw omlijnd en Enexis (transformatoren en gebouwen) roze omlijnd.

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Vigerend bestemmingsplan op het terrein van het hoogspanningsstation is Bestemmingsplan Buitengebied Best 2006, vastgesteld door de gemeenteraad van gemeente Best op 23 september 2008. Voor het gehele terrein geldt de enkelbestemming Nutsdoeleinden. Voor een deel van het hoogspanningsstation is een bouwvlak – nutsdoeleinden opgenomen.

Toets ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Best 2021

Zoals hierboven benoemd is Bestemmingsplan Buitengebied Best 2006 nog vigerend, echter is de gemeente bezig met een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied. Dit is het bestemmingsplan 'Buitengebied Best 2021' deze is ter inzage gelegd op 22 april 2022. In het nieuwe bestemmingsplan geldt er voor het hoogspanningsstation terrein een enkelbestemming 'Bedrijf-nutsbedrijf'. Voor een gedeelte van het terrein (hetzelfde gedeelte als het Bestemmingsplan Buitengebied Best 2006) is een bouwvlak opgenomen. Gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouw, waarbij het bouwvlak volledig (100%) vol gebouwd mag worden. Binnen het bouwvlak gelden de volgende bouwhoogtes:

  • De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • De (nok)hoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

Ook geldt er een maximale bouwhoogte voor bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van maximaal 4 meter hoog.

Daarnaast geldt er op een deel van het terrein de dubbelbestemming "Waarde – Archeologie 5". Deze gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden. Binnen dit gebied mogen slechts bouwwerken worden gebouwd met een oppervlakte tot maximaal 2.500 m2. Alle geplande bouwwerken zijn samen nog ruim onder dit maximale oppervlakte.

Strijdigheid ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Best 2021

De huidige situatie van het hoogspanningsstation is in strijd met de regels die zijn opgenomen in artikel 9 voor de enkelbestemming 'Bedrijf – Nutsbedrijf' het bestemmingsplan Buitengebied Best 2021. Echter wordt de bestaande situatie toegestaan door het overgangsrecht, dat is opgenomen in de regels (artikel 47) van het bestemmingsplan Buitengebied Best 2021. De bestaande situatie is hiermee gehandhaafd in het nieuwe bestemmingsplan.

De toekomstige uitbreiding van het hoogspanningsstation wordt planologisch niet toegestaan. Binnen de uitbreiding van het hoogspanningsstation worden door Enexis maximaal drie transformatoren gerealiseerd. De transformatoren hebben een bouwhoogte van circa 6,5 meter. Hiermee is de bouwhoogte in strijd met artikel 9.2.3. onder c, waarin de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is opgenomen en niet meer mag bedragen dan 4 meter.

Bij de drie transformatoren worden drie modulaire gebouwen door Enexis gerealiseerd. Deze gebouwen vallen buiten het opgenomen bouwvlak op het hoogspanningsstation. Ook voldoen de gebouwen niet aan de goothoogte van 3 meter (gesteld in artikel 9.2.2. onder a). De gebouw hebben een platdak waardoor er geen sprake is van een nokhoogte, waarvoor een hoogte geldt van 5,5 meter.

Om de toekomstige transformatoren aan te sluiten en toekomstige verbindingen aan te sluiten op het hoogspanningsstation zijn nieuwe schakelvelden nodig en dient daarmee de kabeltuin van TenneT uitgebreid te worden. De schakelvelden (met portalen, een rail en bliksempieken) hebben een hogere bouwhoogte. De hoogte van een portaal is maximaal 15 meter, een rail 9 meter en een bliksempiek 15 meter. Hiermee is de bouwhoogte in strijd met artikel 9.2.3. onder c, waarin de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is opgenomen en niet meer mag bedragen dan 4 meter.

Naast de uitbreiding van de schakelvelden is TenneT voornemend het hoogspanningsstation te voorzien van een Centraal Dienstengebouw (CDG). Deze ligt evenals de modulaire gebouwen ook niet in een bouwvlak en voldoet niet aan de bouwhoogte van 3 meter. Een CDG gebouw heeft een bouwhoogte van circa 3,5 meter.

Omdat na de uitbreiding van het hoogspanningsstation het vermogen meer dan 200 MVA wordt, is het noodzakelijk een geluidszone op te nemen om het hoogspanningsstation heen. Het hoogspanningsstation wordt vanaf 200 MVA milieuvergunningplichtig, daarbij dient vanuit ex artikel 40 van de Wet geluidhinder een geluidszone te worden vastgesteld (zie ook paragraaf 4.1.2 Geluid). Het terrein van het hoogspanningsstation moet daarom worden voorzien van een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder. In het akoestisch onderzoek (Bijlage 4) is een voorstel voor de vast te stellen geluidzone gedaan. Dit advies is opgevolgd en de geluidszone wordt daarom middels het bestemmingsplan planologisch vastgelegd.

Om de verschillende uitbreidingen van het hoogspanningsstation in de toekomst mogelijk te maken dient het bestemmingsplan gewijzigd te worden en is het voorliggende bestemmingsplan Uitbreiding HS-station Best opgesteld.

1.4 Planopzet En Leeswijzer

1.4.1 Planopzet

Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee onderdelen:

  • een verbeelding (NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01), waarop de bestemming in het plangebied is weergegeven. Deze bestemming is gerelateerd aan de planregels.
  • de planregels waarin het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch is geregeld. Deze regels zijn conform de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012" (SVBP2012) zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en de slotbepaling).

Deze twee onderdelen dienen in samenhang te worden bekeken en zijn juridisch bindend.

Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de verantwoording als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro zijn opgenomen. Ook maken de uitkomsten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro deel uit van de toelichting.

1.4.2 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft het plangebied van het hoogspanningsstation en geeft een beschrijving van de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 beschrijft, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden zijn gepubliceerd. Deze beleidsdocumenten vormen het planologisch kader voor zowel rijks-, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau van onderhavig bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt op diverse milieu- en omgevingsaspecten ingegaan. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 worden zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

In de huidige situatie bevinden zich drie transformatoren en twee modulaire blokken, allen in het bezit van Enexis, op het hoogspanningsstation. Ook op het station gelegen is een kabeltuin en een viertal hoogspanningsmasten van TenneT. De ligging van al deze elementen is geïllustreerd op Figuur 3. Verder bevindt zich in een pad op het terrein dat vanaf de ingang van het station toegang geeft tot de gebouwen en kabeltuin. De overige ruimte op het station wordt gevuld door grasvelden en bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0004.png"

Figuur 3: Huidige indeling hoogspanningsstation

2.2 Toekomstige Situatie

Om meer capaciteit te creëren op het elektriciteitsnetwerk wordt hoogspanningsstation Best uitgebreid. Op het bestaande station wordt een transformator vervangen en verzwaard. Tevens wordt het hoogspanningsstation uitgebreid met drie transformatoren, waarvan één als reserve transformator zal dienen, en drie modulaire gebouwen (zie Figuur 4). Dit zou betekenen dat er zes transformatoren (waarvan twee reserve transformatoren zijn), en vijf modulaire gebouwen op het perceel komen te staan. Daarnaast wordt de kabeltuin van TenneT uitgebreid en wordt er een Centraal Dienstengebouw (CDG) toegevoegd aan het hoogspanningsstation. Dit is de totale uitbreiding die verdeeld is over twee fases, de korte termijn en middenlange termijn. De uitbreiding van het hoogspanningsstation wordt in twee fasen uitgevoerd vanwege de onvoorspelbaarheid van de hoeveelheid en het tempo waarmee aanvragen voor een netaansluiting worden ingediend, is voor de totale uitbreiding voorliggend plan geschreven. Hieronder wordt de uitbreiding per fase toegelicht

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0005.png"

Figuur 4: Toekomstige indeling station.

Ontwikkeling korte termijn

Hierboven wordt de totale uitbreiding voor het hoogspanningsstation Best beschreven. De totale uitbreiding vindt plaats in twee fases, de korte termijn en middenlange termijn. Op korte termijn (eind 2025) is vanuit Enexis een verzwaring van transformator 3 gepland samen met een uitbreiding van twee nieuwe transformatoren (transformatoren 4 en 5). Bij deze nieuwe transformatoren worden in totaal twee modulaire gebouwen gerealiseerd.

Op onderstaande afbeeldingen worden een transformator en een modulair gebouw weergegeven. Dit is slechts een voorbeeld en niet het definitieve ontwerp voor de installaties die deel uitmaken van deze uitbreiding. De transformator wordt gebruikt om elektriciteit van spanning en stroomsterkte te doen veranderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0006.png"

Figuur 5: Voorbeeld van een transformator

In het modulaire gebouw worden middenspanningskabels die de regio van stroom voorzien aangesloten op schakelaars (zie figuur 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0007.png"

Figuur 6: Voorbeeld van een modulair gebouw

Voor deze uitbreiding zal TenneT de kabeltuin uitbreiden en een CDG bouwen. De kabeltuin wordt door TenneT meteen maximaal uitgebreid, zodat deze klaar is voor de lange termijn uitbreiding van Enexis. Het schakelveld zal dan bestaan uit totaal 13 vermogensschakelaars. Het CDG is een controlegebouw (waar alle techniek in staat) van het hoogspanningsstation van TenneT. Hierin bevindt zich ook een ontmoetings-/overlegruimte indien er personeel aanwezig is op het hoogspanningsstation. Het CDG wordt net als de modulaire gebouwen van Enexis volgens een modulaire bouwconcept gebouwd.

Ontwikkeling lange termijn (binnen 5 tot 10 jaar)

In de verdere toekomst wordt het hoogspanningsstation mogelijk nog met een extra transformator en modulair gebouw uitgebreid. Het totale aantal transformatoren komt hiermee op zes. Voor transformator 6 wordt uitgegaan van een transformator die identiek is aan de op korte termijn bij te plaatsen transformatoren 4 en 5.

Na realisatie van deze uitbreiding zullen steeds vier van de zes transformatoren in bedrijf zijn. In de 'representatieve bedrijfssituatie' staan twee transformatoren 'stand-by'. Deze transformatoren zullen alleen in bedrijf komen bij storing of onderhoud aan één van de andere transformatoren. Het totale gelijktijdig te schakelen vermogen van het hoogspanningsstation kan daarmee maximaal 326 MVA bedragen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Voor het plangebied zijn diverse beleidsstukken relevant. Het gaat hierbij om gemeentelijk, regionaal, provinciaal en nationaal beleid. Dit hoofdstuk bespreekt op hoofdlijnen van de beleidskaders die specifiek gelden voor de toekomstige uitbreiding van het hoogspanningsstation.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 11 September 2020 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De definitieve NOVI is een instrument van de (naar verwachting) op 1 januari 2023 in werking tredende Omgevingswet en vervangt onder meer Het Nationaal Milieubeleidsplan, de Rijksnatuurvisie 2014 en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven- als ondergronds, is een schaars goed.

De NOVI schets een toekomstperspectief voor Nederland in het jaar 2050. Op nationaal niveau wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  2. 2. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden.
  3. 3. Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  4. 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

De eerste twee prioriteiten worden vanuit de NOVI richtingen gegeven die bij inpassing van energie-infrastructuur aandacht vragen voor de kwaliteit van de leefomgeving. Ook wordt gekeken hoe het duurzaam en circulair maken van onze economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van onze leefomgeving gecombineerd kan worden. Dit betekent dat bij de realisatie van het hoogspanningsstation ook gekeken moet worden naar de aantrekkelijkheid en kwaliteit van de omgeving.

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur. In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windturbines en zonnepanelen. Het Rijk zet zich daarnaast in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan Nederland zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met internationale partners, Het Rijk zet in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat de Nederlandse economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Het Rijk zet daarbij in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat Nederland niet langer afhankelijk is van eindige, fossiele bronnen.

Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0008.png"

Figuur 7: Afwegen met de NOVI

De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede, maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:

  1. 1. We werken als één overheid, samen met de samenleving.
  2. 2. We stellen de opgave(n) centraal.
  3. 3. We werken gebiedsgericht.
  4. 4. We werken permanent en adaptief aan de opgaven.

Startnotitie Programma Energiehoofdstructuur

Vanuit de NOVI zal ook een Programma Energiehoofdstructuur worden gerealiseerd, de startnotitie hiervoor is reeds opgesteld. Hier is te lezen dat de ambitie van het Programma Energiehoofdstructuur is dat er tijdig moet worden gezorgd voor voldoende ruimte voor de nationale energiehoofdstructuur, op basis van een integrale afweging met andere opgaven en belangen, binnen een (inter)nationale context en waarbij een goede leefomgevingskwaliteit randvoorwaarde is. Het programma heeft betrekking op ruimtelijk beleid op land en de grote wateren en hanteert als tijdshorizon 2030-2050. Het programma richt zich inhoudelijk op drie samenhangende deelsystemen van de energietransitie: elektriciteit, (brand)stoffen en warmte. Voor het onderdeel elektriciteit is vooral de wisselwerking met de ruimte van belang.

Relatie met het voorliggend bestemmingsplan

De NOVI en het toekomstige Programma Energiehoofdstructuur sturen aan op een schonere en betere energie-infrastructuur die past binnen de leefomgeving. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, past binnen het ruimtelijk beleid van het Rijk dat in de NOVI wordt beschreven. Het Rijk maakt een robuust, betrouwbaar en veilig netwerk mogelijk om de transitie naar een circulaire economie en CO2-arme energievoorziening te realiseren.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Op 14 december 2018 is de provinciale omgevingsvisie (POVI) van Noord-Brabant vastgesteld door de Provinciale Staten. In de omgevingsvisie wordt eerst de situatie van Noord-Brabant in 2018 verkend. Deze verkenning vindt plaats over drie leidende thema's:

  1. 1. Mens & Leefomgeving
  2. 2. Natuurlijk & Historisch kapitaal
  3. 3. Welvaart & Bereikbaarheid

Vervolgens wordt het toekomstbeeld van de provincie in 2050 geschetst; een welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant. Om naar dit ideaalbeeld toe te werken wijst de provincie vier hoofdopgaven aan:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie
  • Werken aan een klimaatproof Brabant
  • Werken aan de slimme netwerkstad
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie

Deze vier hoofdopgaven zijn belangrijk voor heel Brabant en spelen ook in de hele provincie. Dat betekent niet dat deze in de hele provincie op dezelfde manier worden opgepakt. Bij het uitwerken van de opgaven wordt een gebied specifieke benadering toegepast.

Werken aan de Brabantse energietransitie

Veruit de meest relevante hoofdopgave voor onderhavig plan is de energietransitie. Voor deze hoofdopgave worden twee doelen gesteld voor de toekomst:

  • 2030: ten minste 50% reductie van broeikasgassen ten opzichte van 1990 en ten minste 50% duurzame energie.
  • 2050: 100% duurzame energie, grotendeels afkomstig uit Noord-Brabant.

Om deze ambities te verwezenlijken zet de provincie in op enerzijds het verminderen van het energiegebruik en anderzijds de verduurzaming van de energieproductie.

Relatie met het voorliggend bestemmingsplan

De voorgestelde ontwikkeling doet geenszins af aan het strategisch ruimtelijk beleid dat in deze POVI uitgezet wordt. De ontwikkeling past goed binnen de manier waarop de provincie de eerstgenoemde hoofdopgave: de energietransitie aan wil pakken. De versterking van het energienetwerk waaraan deze ontwikkeling bijdraagt is namelijk nodig om de ambities met betrekking tot verduurzaming van de energieproductie te verwezenlijken.

3.2.2 Interim omgevingsverodening Noord-Brabant

De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is geconsolideerd op 21 maart 2023. Deze omgevingsverordening is tot stand gekomen door de verschillende regelingen op provinciaal niveau over de fysieke leefomgeving samen te voegen. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.

In de (interim) verordening zijn de regels vastgesteld waar ruimtelijke ontwikkelingen aan moeten voldoen. Hieronder worden de regels besproken die van belang zijn in onderhavig plangebied.

Landelijk gebied

Vanwege de ligging in het Landelijk gebied is voor de voorgenomen ontwikkeling artikel 3.71 Vestiging niet-agrarische functie in Landelijk gebied van belang. Dit artikel stelt dat een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in de vestiging van een niet-agrarische functie op een bestaand bouwperceel als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  1. a. de vestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
    1. 1. een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
    2. 2. welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
    3. 3. hoe de vestiging bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied.
  2. b. er vindt geen splitsing (IOV) plaats van het bouwperceel;
  3. c. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  4. d. de vestiging heeft geen betrekking op:
    1. 1. een kantoor met baliefunctie;
    2. 2. lawaaisport;
    3. 3. mestbewerking.

Kwaliteitsverbetering van het landschap

Artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening Noord- Brabant gaat in op het het principe van 'Kwaliteitsverbetering van het landschap'. Dit principe omvat kort samengevat dat er ontwikkelingsruimte wordt geboden (met name in het buitengebied), mits deze tevens gepaard gaat met maatregelen die de kwaliteit van het landschap (in brede zin) versterken. Kwaliteitsverbetering van het landschap is in principe van toepassing op alle ruimtelijke ontwikkelingen die plaatshebben buiten het bestaand stedelijk gebied, zoals begrensd in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Het plangebied is gelegen binnen de aanduiding 'Landelijk Gebied'. De regeling is hiermee van toepassing op deze ontwikkeling.

Deze provinciale regeling is vervolgens nader uitgewerkt op gemeentelijk niveau in de 'landschapsinvesteringsregeling Best 2019' (zie paragraaf 3.4.3).

Duurzame verstedelijking en gebied Verstedelijking afweegbaar

Artikel 3.42 gaat over duurzame verstedelijking. Dit artikel stelt dat een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen binnen stedelijk gebied dient te liggen en een onderbouwing bevat dat:

  1. a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  2. b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Onderhavig plangebied ligt niet binnen stedelijk gebied, maar wel binnen gebied dat met Verstedelijking afweegbaar bestempeld is. Artikel 3.43 Afwijkende regels Verstedelijking afweegbaar stelt dat in afwijking van artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling, een bestemmingsplan kan, ter plaatse van Verstedelijking afweegbaar voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:

  1. a. binnen Stedelijk Gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is;
  2. b. transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort;
  3. c. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  4. d. de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.

Natuurnetwerk Brabant (NNB)

Vanwege de aanwezigheid van Natuur Netwerk Brabant (NNB) het terrein van het hoogspanningsstation Best is voor de voorgenomen ontwikkeling Artikel 3.15 Bescherming Natuur Netwerk Brabant van belang. Dit artikel stelt het volgende. Een bestemmingsplan dat van toepassing is op Natuur Netwerk Brabant:

  1. a. strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken;
  2. b. bevat regels gericht op de bescherming van de ecologische waarden en kenmerken en houdt daarbij ook rekening met andere aanwezige waarden en kenmerken, zoals rust, stilte, cultuurhistorische waarden en kenmerken;
  3. c. staat, zolang het Natuur Netwerk Brabant niet is gerealiseerd, bestaande bebouwing en bestaande planologische gebruiksactiviteiten toe.

Als ecologische waarden en kenmerken gelden de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0009.png"

Figuur 8: Het NNB gebied en attentiezone waterhuishouding buiten het plangebied voor de uitbreiding van het hoogspanningsstation.

Het NNB gebied ligt in het noordelijke deel van het hoogspanningsstation (zie figuur 8), maar valt buiten het plangebied van de uitbreiding voor het hoogspanningsstation.

Attentiezone waterhuidhouding

In het noordelijke deel van het plangebied bevindt zich ook een attentiezone waterhuishouding binnen het plangebied, daarom is artikel 3.26 Attentiezone waterhuishouding van belang. Dit artikel stelt dat een bestemmingsplan van toepassing op Attentiezone waterhuishouding strekt tot bescherming van de waterhuishouding en sluit functies en activiteiten uit die een negatief effect hebben op de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant.

Het bestemmingsplan stelt in ieder geval regels over:

  • het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist op grond van de Ontgrondingenwet;
  • de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een bestaande drainage;
  • het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  • het beperken van het buiten een agrarisch bouwperceel aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten.

De attentiezone waterhuishouding ligt in het noordelijke deel van het hoogspanningsstation (zie figuur 8), maar valt buiten het plangebied van de uitbreiding voor het hoogspanningsstation.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan de relevante regels van de interim omgevingsverordening. Het bestemmingsplan voldoet aan artikel 3.73 Vestiging niet-agrarische functie in Landelijk gebied, omdat er geen sprake is van de vestiging van een nieuwe functie: het betreft slechts de uitbreiding van een bestaande functie. Wel is artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening Noord- Brabant van toepassing die in gaat in op de kwaliteitsverbetering van het landschap. Kwaliteitsverbetering van het landschap is in principe van toepassing op alle ruimtelijke ontwikkelingen die plaatshebben buiten het bestaand stedelijk gebied, zoals begrensd in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Het plangebied is gelegen binnen de aanduiding 'Landelijk Gebied'. De regeling is hiermee van toepassing op deze ontwikkeling. Er is door de gemeente Best een doorvertaling gemaakt van het beleid, zie daarom voor een nadere toelichting paragraaf 3.4.3.

Het bestemmingsplan voldoet aan artikel 3.43 Afwijkende regels Verstedelijking afweegbaar omdat het de uitbreiding van een bestaand station betreft. De ontwikkeling kan daarom niet elders binnen stedelijk gebied of ander bestaand leegstaand vastgoed plaatsvinden. Ook past de ontwikkeling binnen de regionale afspraken. Tot slot houdt de ontwikkeling voldoende rekening met de omgevingskwaliteit en bestaande landschappelijke structuren, groenstructuren blijven behouden. Daarmee voldoet het bestemmingsplan ook aan 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling.

Tot slot is voorgenomen ontwikkeling niet strijdig met artikelen 3.26 Attentiezone waterhuishouding en Artikel 3.15 Bescherming Natuur Netwerk Brabant omdat het plangebied van de uitbreiding voor het hoogspanningsstation buiten deze zone ligt.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 RES 1.0 Metropoolregio Eindhoven

In Nederland is er een klimaatakkoord. Daarin staan meer dan 600 afspraken om minder broeikasgassen uit te stoten. Dat is nodig om de opwarming van de aarde tegen te gaan. 30 energieregio's maken plannen om aan die afspraken te voldoen. Zo'n plan heet Regionale Energiestrategie: RES. In die plannen staat hoe de regio's meer duurzame energie en minder aardgas gaan gebruiken. Dat is de energietransitie. De gemeente Best valt binnen de Metropoolregio Eindhoven.

De RES 1.0 van de Metropoolregio Eindhoven is eind 2021 vastgesteld door alle gemeenteraden, de AB's van de twee waterschappen en Gedeputeerde Staten. De Metropoolregio Eindhoven wil voorop lopen in de energietransitie, met als einddoel om in 2050 klimaatneutraal te zijn. Als tussenstap wil de regio uiterlijk in 2030 49% minder CO2 uitstoten dan in 1990.

De RES wordt uitgewerkt op basis van 5 leidende principes: een kader van (maatschappelijke) uitgangspunten, richtinggevende afspraken en hoofdlijnen. Voor de Metropoolregio Eindhoven hebben we de volgende leidende principes benoemd:

  • Een toekomstgerichte strategische visie
  • Een gezamenlijke opgave en iedereen draagt bij
  • Focus op maximaal behouden van ruimtelijke kwaliteit
  • De energietransitie als kans voor de regio
  • Maatschappelijk draagvlak en bewustzijn staan centraal

De bovenstaande leidende principes bieden de gemeenten, provincie en waterschappen de handvatten voor een uitwerking van de RES en voor de vertaalslag naar het eigen beleid. De concretisering van de leidende principes krijgt in het verloop van het proces steeds verder vorm

De RES is een instrument om met maatschappelijke betrokkenheid te komen tot regionale keuzen voor besparen en duurzaam opwekken van warmte en energie. De RES 1.0 is gebaseerd op de volgende elementen:

  • Besparing binnen de gebouwde omgeving.
  • Toepassing van (grootschalig) zon op dak.
  • Inpassen opwekking van duurzame elektriciteit op land (wind en zon).
  • Warmtetransitie in de gebouwde omgeving door het opstellen van lokale transitievisies warmte ondersteund door een Regionale Structuur Warmte.
  • Een benodigde infrastructuur voor transport en opslag van energie.

Elektriciteitsnetwerk

Elektriciteitsnetten zijn in het verleden ontwikkeld met een capaciteit die is gebaseerd op de vraag naar elektriciteit. In meer landelijke gebieden is deze vraag relatief beperkt en de netten zijn daarom niet berekend op het afvoeren van grote volumes elektriciteit vanuit deze gebieden. De uitbreiding van de elektriciteitsnetten, die nodig is om elektriciteit uit deze buitengebieden te transporteren, kost veel tijd en houdt geen gelijke pas met de snelle realisatie van onder andere zonnevelden op land en zonnepanelen op (grote) daken. Dit zet grote druk op het elektriciteitssysteem en leidt tot transportschaarste op het netwerk, ook in de Metropoolregio Eindhoven.

Om de uitbreiding van het elektriciteitsnetwerk in goede banen te leiden, met betrekking tot timing, capaciteit van mensen en middelen, kostenefficiëntie en ruimtelijke afstemming over gemeentegrenzen heen, is continue afstemming tussen de regionale overheden en de netbeheerder noodzakelijk. De netbeheerders zijn gebonden aan wet- en regelgeving, maar door goede samenwerking kunnen slimme keuzes worden gemaakt in het haalbaar en betaalbaar houden van het elektriciteitsnetwerk. Afstemming en regie aan de voorkant betekent ook dat gemeenten onderling en in samenspraak met de netbeheerder de bestaande capaciteit in een gebied zo goed mogelijk kunnen benutten.

Relatie met het voorliggend bestemmingsplan

Het doel van de RES is om energiebesparing en hernieuwbare energie opwekking bij de gebruiker te stimuleren. Om deze transitie te faciliteren zijn er ook aanpassingen nodig in het energienet en dient de capaciteit te worden vergroot. Het hoogspanningsstation Best loopt tegen zijn capaciteitsgrenzen aan, waardoor het noodzakelijk de capaciteit te vergroten om de energietransitie in de gemeente mogelijk te kunnen maken. Om de capaciteit van dit hoogspanningsstation te vergroten, dient het station te worden uitgebreid. Voorliggend bestemmingsplan maakt de uitbreiding van het hoogspanningsstation mogelijk. Als de uitbreiding van het hoogspanningsstation Best niet wordt uitgevoerd, kan niet voldaan worden aan (een deel van) de gemaakte afspraken in de RES. Onderhavig plan past daarom zeer goed binnen het beleid dat in deze RES is uitgezet.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Best 2040: dorp van formaat

De omgevingsvisie "Best 2040: dorp van formaat" is door de gemeenteraad van Best vastgesteld op 31 januari 2022. In de omgevingsvisie wordt het strategisch omgevingsbeleid van de gemeente tot 2040 uitgestippeld. De omgevingsvisie geeft richting en kader aan toekomstige ontwikkelingen, initiatieven en beleid.

In het toekomstbeeld wordt geschetst hoe de gemeente omgaat met maatschappelijke trends en uitdagingen als de woonopgave, energietransitie, klimaatverandering en de overgang naar een circulaire economie. De omgevingsvisie vat al deze uitdagingen samen in drie kernopgaven:

  1. 1. Ruimte voor comfortabel wonen
  2. 2. Versterken van de groene leefomgeving
  3. 3. Accommoderen van een vitale en schone economie

Vooral in de laatstgenoemde kernopgave speelt de energietransitie een rol. Hierin kiest de gemeente vooral om de energieproductie te verduurzamen door in te zetten op zonne-energie, zowel op daken als in het buitengebied.

Best Zuidrand

Daarnaast deelt de omgevingsvisie de gemeente op in vijf deelgebieden en schets voor elk van deze gebieden een gebiedsopgave. Het hoogspanningsstation valt onder Best Zuidrand. Dit gebied ligt in de sfeer van de hoofdwegenstructuur van de noordwestzone van het Stedelijk Gebied Eindhoven. Daarnaast is het bosachtige karakter belangrijk voor dit deelgebied. Bij elke bouwopgave is het van belang om tegelijkertijd het bosachtige karakter te versterken en toekomstbestendig te maken. Eventueel op een andere locatie in de omgeving. Ook is het deelgebied aangewezen als mogelijke locatie voor grootschalige opwek van duurzame energie, met name rond knooppunt Batadorp.

Relatie met het voorliggend bestemmingsplan

De voorgestelde ontwikkeling doet geenszins af aan het strategisch ruimtelijk beleid dat in deze omgevingsvisie uitgezet wordt. De versterking van het energienetwerk die mogelijk wordt gemaakt met deze ontwikkeling is nodig om de ambities in de verduurzaming van de energieproductie (met name door de opwek van zonne-energie) van de gemeente te verwezenlijken. Mocht bij de toekomstige uitbreiding van het hoogspanningsstation bomen worden gekapt dan zal hiervoor in overleg met de gemeente een passende compensatie worden gezocht nabij het hoogspanningsstation.

3.4.2 Visie Duurzame Energieopwekking Buitengebied Best

De gemeente Best heeft de 'Visie voor duurzame energieopwekking Buitengebied Best' opgesteld. Deze visie is op 2 november 2020 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Best. De visie heeft als doel om kansen, mogelijkheden en voorwaarden voor duurzame energie in het buitengebied inzichtelijk te maken. De visie biedt handvatten en spelregels om invulling te geven aan deze mogelijkheid. Door dit inzicht wil de gemeente Best initiatieven op gang brengen waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de energietransitie binnen de gemeente Best.

In de visie is de energieopgave voor Best in beeld gebracht en zijn verschillende vormen van duurzame energieopwekking onderzocht, zoals zonne-energie, windmolens, waterstof, geothermie. Vervolgens worden er in de visie uitgangspunten en kaders gesteld aan de duurzame energieopwekking. Een voorbeeld hiervan is een maximale hoeveelheid hectaren zonnevelden in het buitengebied. De visie eindigt met een analyse van de mogelijkheden en onmogelijkheden voor energieopwekking in het buitengebied. Er worden gebieden benoemd met beperkingen of geen mogelijkheden voor duurzame energie. Er is ook een kaart opgenomen met de gebieden die kansrijk zijn voor opwekking van duurzame energie.

Relatie met het voorliggend bestemmingsplan

Het Hoogspanningsstation is gelegen in een gebied dat is aangewezen beperkt of niet kansrijk voor duurzame energie, doordat er een Natuurnetwerk Brabant gebied rondom het hoogspanningsstation is gelegen. Door de uitbreiding van het hoogspanningsstation gaan er geen kansrijke gronden voor duurzame energie opwekking verloren.

In de visie van de gemeente wordt er niet ingegaan op het energienetwerk. Bij toevoeging van nieuwe duurzame energiebronnen is het de vraag of het energienetwerk voldoende capaciteit heeft deze energie te transporteren. In Noord-Brabant is (bijna) geen transportcapaciteit meer beschikbaar. Nieuwe aanvragen komen op een wachtlijst in afwachting van het congestiemanagement onderzoek. Om de capaciteit uit te breiden, werken Enexis en TenneT samen aan het uitbreiden en verzwaren van het elektriciteitsnet. Om deze reden wordt onder andere hoogspanningsstation Best uitgebreid. Zo wordt de capaciteit op het elektriciteitsnet vergroot en kan in de toekomst iedereen duurzame energie terug leveren, dit draagt bij aan de ambities van de gemeente voor duurzame energie opwekking.

3.4.3 Landschapsinvesteringsregeling 2019 gemeente Best

De kwaliteit van het landelijk gebied is belangrijk voor een goed woon- en vestigingsklimaat en draagt bij aan de economische ontwikkeling. Door de dynamiek van ontwikkelingen ontstaat echter het gevaar dat de verschillen tussen woongebieden en het buitengebied en de diversiteit van natuur en landschap verloren gaan. De provincie heeft daarom in haar Omgevingsvisie Noord-Brabant en de Interim omgevingsverodening Noord-Brabant het principe van ‘kwaliteitsverbetering van het landschap’ geïntroduceerd (zie paragraaf 3.2.2). Ook in de gemeentelijke structuurvisie voor het buitengebied komt dit terug. De doelstelling van Landschapsinvesteringsregeling 2019 gemeente Best (LIR) is het vastleggen van een regeling voor kwaliteitsverbetering van het landschap bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied. Op grond van de Verordening ruimte wordt de kwaliteitsverbetering van het landschap beschouwd als een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden. Dit kan ingevuld worden door:

  • De landschappelijke inpassing van bebouwing
  • Het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen
  • Activiteiten gericht op behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen
  • Het wegnemen van verharding
  • Het slopen van bebouwing
  • Een fysieke bijdrage aan de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones
  • Een financiële bijdrage in een landschapsfonds


Deze opsomming is niet limitatief. Ook andere maatregelen die objectief bijdragen aan de kwalitatieve verbetering van het landschap in het buitengebied zijn mogelijk.

De landschapsinvesteringsregeling is een regeling die tracht een kwaliteitsverbetering van het landschap te maken buiten bestaand stedelijk gebied. Binnen deze regeling zijn 3 categorieën te onderscheiden op basis van de impact die het plan heeft. De impactor wordt onder andere bepaald door:

  • De omvang van de ontwikkeling (is daarvoor vergroting bestemmingsvlak of bouwvlak nodig)
  • De vraag of sprake is van nieuw ruimtebeslag of dat gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing
  • De aard van de locatie en de omgeving
  • De aard van de ontwikkeling en de mogelijke hinder voor de omgeving (verkeersaantrekkende werking, geluid, milieucategorie)
  • De vraag of sprake is van een (traditioneel) gebiedseigen of gebiedsvreemde ontwikkeling
  • De 'gewenstheid' van een ontwikkeling vanuit een (sectorale) beleidswens

Relatie met het voorliggend bestemmingsplan

De uitbreiding van het hoogspanningsstation Best vindt plaats in het buitengebied van de gemeente Best. De uitbreiding vindt hoofdzakelijk plaats binnen de hekwerken. Een beperkt gedeelte, een gedeelte van de kabeltuin en de toevoeging van transformator 6 (fase 2), vindt plaats buiten de huidige hekwerken maar op eigen perceel. Een groot deel van het plangebied hoort dus al bij het hoogspanningsstation.

Wel wordt er zowel binnen als buiten de hekwerken een gedeelte van de aanwezige bosschage gekapt. Om dit te compenseren en de uitbreiding van het hoogspanningsstation in het landschap te laten passen, is een landschapsinvesteringsregeling opgesteld (zie Bijlage 6). Op basis hiervan valt het plan in categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij de basisinspanning voor kwaliteitsverbetering word vormgegeven door een goede landschappelijke inpassing en een extra bijdrage.

Onder landschappelijke inpassing wordt verstaan dat de vormgeving en inpassing is afgestemd op bestaande dan wel te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten. Het plangebied is gelegen binnen de heide-ontginningen. Bij de landschappelijke inpassing worden de kenmerken van dit landschapstype (open-besloten, landschapselementen) gehanteerd.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Op basis van de Bodemkwaliteitskaart gemeente Best (geldend vanaf 20 maart 2020) is de bovengrond en ondergrond van het hoogspanningsstation ingedeeld in de kwaliteitsklasse Achtergrondwaarden (AW2000). In de bodemkwaliteitskaart en de bodembeheernota van de gemeente Best zijn geen gegevens over verhoogde achtergrondconcentraties opgenomen. Voor het onderzoeksgebied (het hoogspanningsstation) is op de bodemfunctieklassekaart Landbouw en natuur (groen op de kaart) van toepassing.

Uit het onderzoek van Antea Group (Bijlage 1) en de recent opgevraagde gegevens uit het Dinoloket blijkt de bodemopbouw van de bovengrond op het hoogspanningsstation overwegend te bestaan uit leek-woudeerdgronden, veldpodzolgronden, enkeerdgronden, gooreerdgronden en beekeerdgronden. De diepere ondergrond op het hoogspanningsstation bestaat uit zand met zeer plaatselijk enkele kleiige afzettingen.

Op basis van het onderzoek van Antea Group worden op het hoogspanningsstation geen verdachte locaties verwacht. In het onderzoek wordt als meest nabij gelegen verdachte locatie de voormalige stortplaats benoemd. Deze is op enige afstand (600 meter) van de mogelijke uitbreiding van het hoogspanningsstation gelegen. Omdat de stortplaats op voldoende afstand van het hoogspanningsstation ligt, is aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.

Deze analyse wordt ook bekrachtigd in eerder onderzoek op het hoogspanningsstation. Uit eerder onderzoek op het hoogspanningsstation, in het kader van sanering ondergrondse tank, is geen verontreiniging gebleken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0010.png"

Figuur 8: Overzichtskaart Historisch Onderzoek (Antea Group, 2020)

Conclusie

Op basis van de beschikbare informatie lijken er geen verachte locatie met bodemverontreinigingen aanwezig te zijn op het hoogspanningsstation. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de bodemkwaliteit de gewenste ontwikkeling in de weg staat. Verder wijzigt het beoogd gebruik niet ten opzichte van het huidige gebruik. Uit eerdere onderzoeken op deze locatie zijn ook geen verontreinigingen gebleken.

Wanneer het hoogspanningsstation in de toekomst wordt uitgebreid (en de uitbreiding technisch verder is uitgewerkt/ontworpen) zal voor de start van de realisatie een aanvullend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Dit wordt ook voorgeschreven vanuit de 'BodemKwaliteitsKaart gemeente Best 2020-2025' en de nota bodembeheer door de gemeente Best.

Afhankelijk van de resultaten van het aanvullende bodemonderzoek worden in overleg met bevoegd gezag maatregelen genomen conform wet- en regelgeving. Dit staat de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkelingen op grond van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.1.2 Geluid

In opdracht van Enexis Netbeheer B.V. heeft Peutz een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 2) in verband met de voorgenomen uitbreidingen van het hoogspanningsstation in Best. Het gaat hierbij om een uitbreiding met een vierde en vijfde transformator en een extra reserve transformator (transformator 6). Deze transformatoren hebben een vermogen van 100 MVA. In het akoestisch onderzoek wordt uitgegaan van het eindbeeld, waarbij er een vier transformatoren in bedrijf zijn en twee transformatoren reserve zijn. In totaal zal het gelijktijdig in te schakelen vermogen maximaal 326 MVA bedragen.

Op basis van door Enexis verstrekte gegevens met betrekking tot de nieuwe transformatoren is het bestaande akoestische rekenmodel aangepast en uitgebreid. Met behulp van het rekenmodel is de vanwege het HS- station in de omgeving optredende geluidbelasting berekend voor de toekomstige situaties. Na realisatie van de uitbreiding zal het totale, gelijktijdig in te schakelen, elektrische vermogen van de transformatoren hoger worden dan 200 MVA. Dit vermogen is hoger dan 200 MVA waardoor het transformatorstation vergunningplichtig wordt voor het aspect milieu. Tevens dient er een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder te worden vastgesteld. De geluidzone dient in het bestemmingsplan te worden opgenomen.

Op het schakelveld zullen vermogensschakelaars worden bijgeplaatst. De vermogensschakelaars zijn alleen relevant voor de zgn. 'maximale geluidniveaus' LAmax.

Op basis van de door Enexis en TenneT verstrekte gegevens zijn akoestische rekenmodellen opgesteld waarmee, voor verschillende bedrijfssituaties, de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT en maximale geluidniveaus LAmax ter plaatse van de meest nabij situeerde gevoelige bestemmingen (woningen) zijn berekend. Voor verdere uitgangspunten van de berekening wordt verwezen naar het akoestisch onderzoek (Bijlage 2).

Resultaten

In tabellen 1, 2 en 3 zijn de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT weergegeven, inclusief toeslag voor het tonale karakter van het geluid (K1), voor de 'representatieve bedrijfssituatie' van de inrichting van Enexis en TenneT, na de toekomstige uitbreiding met de vierde, vijfde en zesde transformator (waarvan één een reserve transformator is).

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0011.png"

Tabel 1: Berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT en etmaalwaarden Letmaal incl. toeslag K1, voor ontvangerpunt 01 (woning

Ploegstraat 14)

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0012.png"

Tabel 2: Berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT en etmaalwaarden Letmaal incl. toeslag K1, voor ontvangerpunt 02 (woning Ploegstraat 3)

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0013.png"

Tabel 3: Berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT en etmaalwaarden Letmaal incl. toeslag K1, voor ontvangerpunt 03 (bedrijfswoning De Dieze 44)

In onderstaande tabel (4) zijn de vanwege het schakelen berekende maximale geluidniveaus LAmax weergegeven op de gevel van 'gevoelige gebouwen' in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0014.png"

Tabel 4: Berekende maximale geluidniveaus LAmax vanwege vermogensschakelaars

Uit de berekeningen volgt dat de etmaalwaarde inclusief toeslag K1 ter plaatse van de meest nabij gesitueerde woning maximaal 47 dB(A) zal bedragen (vier transformatoren gelijktijdig in bedrijf en maximaal belast). De maximale geluidniveaus blijven beperkt tot circa 61 dB(A). Hiermee wordt voldaan aan de toepasselijke criteria op basis van de Wet geluidhinder en de VNG-richtlijn 'Bedrijven en milieuzonering'.

Cumulatief geluid

Door Peutz is tevens de cumulatie van het geluid van het station met de overige geluidbronnen in de buurt in beeld gebracht. Daarbij wordt het lokale verkeersgeluid betrokken, het vlieggeluid en het spoorweggeluid. Uit dit onderzoek volgt dat de gecumuleerde geluidbelasting Lcum bij woningen in de omgeving na uitbreidingen van het 150 kV station Best gelijk zal blijven aan de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0015.png"

Tabel 5: Berekening gecumuleerde geluidbelasting Lcum huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0016.png"

Tabel 6: Berekening gecumuleerde geluidbelasting Lcum situatie na uitbreidingen

Conclusie

Uit het onderzoek is gebleken dat niet bij alle gevoelige bestemmingen in de omgeving aan de
voorwaarde in 'stap 1' (uit de VNG richtlijn 'Bedrijven en milieuzonering') wordt voldaan (afstand minimaal 300 meter voor omgevingstype 'rustige woonwijk' of 200 meter voor omgevingstype 'gemengd gebied'). Daarom is ook 'stap 2' uitgevoerd.

In stap 2 worden de optredende geluidniveaus op de gevel van de woningen getoetst aan de grenswaarden die van toepassing zijn voor een 'gemengd gebied', te weten 50 dB(A) etmaalwaarde (i.e. 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avond en 40 dB(A) in de nacht). Voor het piekgeluid wordt getoetst aan 70 dB(A).

Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting bij gevoelige bestemmingen in de omgeving beperkt zal blijven tot maximaal 47 dB(A) etmaalwaarde, inclusief toeslag voor het tonale karakter van het geluid. De 'maximale geluidniveaus' LAmax (piekgeluiden) blijven beperkt tot ten hoogste circa 61 dB(A).De gecumuleerde geluidbelasting Lcum bij woningen in de omgeving na uitbreidingen van het 150 kV station Best gelijk zal blijven aan de huidige situatie.

Vastgesteld wordt dat aan de voorwaarde volgens 'stap 2' wordt voldaan waarmee wordt aangetoond dat sprake is van een uit akoestisch oogpunt planologisch inpasbare situatie.

Echter doordat na realisatie van de uitbreiding het totale, gelijktijdig in te schakelen, elektrische vermogen van de transformatoren hoger wordt dan 200 MVA, zal het station milieuvergunningplichtig worden en worden aangemerkt als “categorie inrichting als bedoeld in artikel 41, derde lid van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken”. Het terrein van het hoogspanningsstation wordt daarom voorzien van een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder. In het akoestisch onderzoek is een voorstel voor de vast te stellen geluidzone gedaan (Bijlage 2). Dit advies is opgevolgd en middels voorliggend bestemmingsplan wordt de geluidszone planologisch vastgelegd.

Het aspect geluid staat de uitbreiding van het hoogspanningsstation, die mogelijk wordt gemaakt middels dit bestemmingsplan, niet in de weg.

Wijzigingen onder de Omgevingswet (vanaf 1 januari 2024)

Onder de Omgevingswet worden in het Omgevingsplan ('opvolger bestemmingsplan') geluidnormen opgenomen voor alle activiteiten die een geluidbelasting op geluidgevoelige gebouwen (zoals woningen) kunnen veroorzaken. Deze geluidnormen hebben betrekking op de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidniveaus.

Onder de Omgevingswet worden in het Omgevingsplan ('opvolger bestemmingsplan') geluidnormen opgenomen voor alle activiteiten die een geluidbelasting op geluidgevoelige gebouwen (zoals woningen) kunnen veroorzaken. Deze geluidnormen hebben betrekking op de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidniveaus.Het gebruiken van "niet in een gesloten gebouw ondergebrachte transformatoren met een maximaal gelijktijdig in te schakelen elektrisch vermogen van 200 MVA of meer" wordt onder de Omgevingswet aangemerkt als een "activiteit die in aanzienlijke mate geluid kan veroorzaken". Hiervoor moeten in het Omgevingsplan expliciet bepalingen worden opgenomen, te weten:

  1. a. het opnemen van een industrieterrein (de begrenzing van het terrein waarop de genoemde activiteiten mogen plaatsvinden);
  2. b. het opnemen van een geluidaandachtsgebied (de begrenzing van het gebied waarbinnen nieuwe ontwikkelingen moet worden getoetst aan de randvoorwaarden voor geluid rekening houdend met het industrieterrein);
  3. c. het opnemen van geluidproductieplafonds (GPP's) in gedefinieerde geluidreferentiepunten (GRP-en). De GPP's vormen de geluidnormen in het Omgevingsplan voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus. Dit geldt zowel voor de activiteit als de geluidgevoelige gebouwen.

De bijbehorende gegevens moeten worden vastgelegd in het geluidregister.

Gevolgen uitbreiding hoogspanningsstation Best

Indien bij het van kracht worden van de Omgevingswet de zonegrens reeds is vastgelegd in het bestemmingsplan geldt het overgangsrecht. De geluidzone zal dan komen te vervallen. In de plaats daarvan zullen in het Omgevingsplan een industrieterrein en een geluidaandachtsgebied moeten worden vastgelegd. In het kader van het overgangsrecht moet bij het vaststellen van het geluidaandachtsgebied en de GPP's worden uitgegaan van maximale benutting van de geluidruimte binnen de zonegrens. Dit geldt zowel voor de dag-, de avond- als de nachtperiode.

In de onderstaande afbeelding zijn de begrenzing van het industrieterrein en de grootte van het geluidaandachtsgebied weergegeven voor de situatie waarin een toeslag voor tonaal wordt toegepast (zie figuur 9).

Het geluidaandachtsgebied is gedefinieerd als het gebied binnen de berekende geluidcontour 50 dB Lden waarbij een rekenhoogte van 30 meter wordt gehanteerd en een volledig harde bodem (B = 0) buiten het industrieterrein. Er wordt geen rekening gehouden met bebouwing buiten het industrieterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0017.png"

Figuur 9: Aanduiding industrieterrein en geluidaandachtsgebied (inclusief toeslag) onder het overgangsrecht.

De grootte van het industrieterrein bepaalt de onderlinge afstand van de geluidreferentiepunten (GRP-en) en de afstand tot de grens van het industrieterrein. In dit geval bedraagt de oppervlakte van het industrieterrein circa 68300 m². De onderlinge afstand en de afstand van de GRP-en tot het industrieterrein bedraagt dan circa 125 m. In de navolgende afbeelding10 is de ligging van de GRP-en weergegeven (in totaal 15 punten). In de GRP-en worden de geluidproductieplafonds (GPP's) berekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0018.png"

Figuur 10: Ligging geluidreferentiepunten (GRP-en)

In de navolgende tabel 5 zijn de berekende GPP's weergegeven inclusief toeslag voor het tonale karakter van het geluid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0019.png"

Tabel 7: Overzicht geluidproductieplafonds (GPP's) o.b.v. het overgangsrecht

Het geluidaandachtsgebied is in deze situatie (overgangsrecht) vastgesteld uitgaande van volledige benutting van de geluidzone in zowel de dag-, de avond- als nachtperiode en de toepassing van de toeslag van 5 dB voor het tonale karakter van het geluid. De grootte van het geluidaandachtsgebied is uiteraard sterk afhankelijk van het al dan niet toepassen van de toeslag.

De betekenis van het geluidaandachtsgebied is dat nieuwe ontwikkelingen (bijvoorbeeld de bouw van geluidgevoelige gebouwen) binnen het geluidaandachtsgebied moeten worden getoetst aan de vastgestelde GPP's (zie tabel 5). Hierbij moet worden uitgegaan van volledige benutting van de GPP-waarden. Realisatie van geluidgevoelige gebouwen is dan alleen mogelijk als buiten de woning sprake is van een goed leefklimaat en binnen de woningen voldaan wordt aan de grenswaarden (zoals opgenomen in het Omgevingsplan). In dit geval is het geluidaandachtsgebied relatief klein en de kans gering dat bouw van geluidgevoelige gebouwen binnen het aandachtsgebied voorzien wordt.

De vastgesteld GPP's gelden overigens ook als maximale waarde voor de activiteiten op het industrieterrein. Daarmee wordt de geluidemissie van het industrieterrein beperkt (alle nieuwe activiteiten zullen moeten worden getoetst aan de GPP's). Overigens gold een dergelijke beperking ook al in de huidige systematiek volgens de Wet geluidhinder (de geluidbelasting van het hele industrieterrein mag niet hoger zijn dan 50 dB(A) op de zonegrens).

Op basis van de berekende geluidniveaus wordt geconcludeerd dat bij de woningen sprake is van alleszins toelaatbare waarden en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

4.1.3 Luchtkwaliteit

Vanaf 15 november 2007 is de wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit gewijzigd. Deze wetswijziging is sindsdien opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Deze wijziging wordt ook wel kortweg de Wet Luchtkwaliteit 2007 genoemd. In artikel 5.16 van de gewijzigde Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde (grenswaarde zoals vastgelegd in titel 5.2 en bijlage 2 Wet milieubeheer);
  • een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt "niet in betekenende mate" bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, wat inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 1% verslechtert;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

In de Regeling NIBM (niet in betekende mate bijdragen) is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit betekent dat ontwikkelingen op dit gebied zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.

De uitbreiding van het hoogspanningsstation draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging omdat er geen sprake is van een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen of toename van relevante emissies vanuit het station. Het aantal verkeersbewegingen van en naar het hoogspanningsstation toe blijft gelijk aan de huidige situatie. Deze verkeersbewegingen zijn hoofdzakelijk gerelateerd aan beheer en onderhoud van het station. Bij het hoogspanningsstation zelf is er geen sprake van emissies, omdat alles op het station geëlektrificeerd is. De luchtkwaliteitsaspecten vormen daarmee geen belemmering voor het project.

Handreiking luchtkwaliteit gevoelige bestemmingen Noord-Brabant (2017)

De Handreiking luchtkwaliteit gevoelige bestemmingen Noord-Brabant is een aanvulling op het landelijk Besluit Gevoelige Bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). In het landelijk Besluit Gevoelige Bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) staat wanneer gevoelige bestemmingen mogen worden gevestigd in de buurt van rijkswegen en provinciale wegen. Doel van deze wetgeving en beleid is om op het gebied van luchtkwaliteit een gezonde leefkwaliteit voor iedereen te creëren. Centraal staat momenteel het tijdig halen van normen voor NO2 (stikstofdioxide), PM10 (fijnstof met een diameter tot 10 micrometer) en PM2,5 (fijnstof met een diameter tot 2,5 micrometer). Binnen de provincie Noord-Brabant vonden ze het landelijk beleid niet voldoende, hiervoor is de Handreiking luchtkwaliteit gevoelige bestemmingen Noord-Brabant opgesteld. In de handreiking kijkt ruimer naar provinciale wegen en naar drukke gemeentelijke wegen in vooralsnog 6 Brabantse steden (Best, Breda, Den Bosch, Eindhoven Helmond en Tilburg). Dit ligt in de lijn van de brief van Staatssecretaris waarin hij stelt dat de vestiging van gevoelige bestemmingen op lokaal niveau beoordeeld moet worden.

Deze handreiking ligt in lijn met een goede ruimtelijke ordening. In de Wet ruimtelijke ordening staat dat bij het huisvesten van een gevoelige bestemming gelet moet worden op blootstelling aan verhoogde concentraties luchtverontreinigende stoffen. Door conform handreiking onderzoek te doen naar de luchtkwaliteit op de locatie voor een gevoelige bestemming, wordt invulling gegeven aan een goede ruimtelijke ordening.

In de handreiking wordt met gevoelige groepen aangesloten op het landelijke besluit. Onder gevoelige groepen vallen mensen die extra gevoelig zijn voor verontreinigde stoffen, bijvoorbeeld kinderen, ouderen en zieken. Als gevoelige bestemmingen gelden gebouwen voor basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen, kinderopvang, verzorgingstehuis of verpleegtehuis. Hieronder vallen ook overige gebouwen die dezelfde functie hebben als hiervoor omschreven.

Het hoogspanningsstation (en de uitbreiding daarvan) valt niet onder gevoelige bestemmingen. Er is daarom geen sprake van een luchtgevoelige bestemming. De handreiking luchtkwaliteit gevoelige bestemmingen is daarom niet aan de orde.

Conclusie

De uitbreiding van het hoogspanningsstation draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging omdat er geen sprake is van een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen of toename van relevante emissies vanuit het station. Er is ook geen sprake van een luchtgevoelige bestemming bij (de uitbreiding van) het hoogspanningsstation. De toetsing aan de handreiking luchtkwaliteit gevoelige bestemmingen is daarmee niet aan de orde.

De luchtkwaliteitsaspecten vormen daarmee geen belemmering voor het voornemen om het hoogspanningsstation uit te breiden.

4.1.4 Milieuzoneringen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies (zoals bijvoorbeeld woningen):

  • ter plaatse van deze gevoelige functies een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Een (buitenwettelijk) toetsingskader voor milieuzonering wordt geboden door de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlands Gemeenten. Op basis van deze uitgave kan worden bepaald in hoeverre de inrichtingen en bedrijven gelegen op het bedrijventerrein beperkend zijn voor het tot stand brengen van een goed woon- en leefmilieu in de omgeving van dit terrein. In deze uitgave zijn per (milieu)categorie bedrijvigheid richtafstanden genoemd welke kunnen worden aangehouden ten einde de hinderlijke invloed van bedrijfsactiviteiten op gevoelige functies te beperken.

Analyse

Het hoogspanningsstation valt binnen de bedrijfsactiviteit 'Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen 200 - 1000 MVA'. Volgens de VNG-lijst behoort deze bedrijfsactiviteit tot de milieucategorie 4.2. Voor deze categorie dient een afstand van 300 meter in acht te worden genomen voor het aspect geluid en 50 meter voor het aspect veiligheid. Andere aspecten zoals geur en stof zijn niet aande orde.

De afstand van de dichtstbij gelegen gevoelig object (woning Ploegstraat 14) tot de inrichtingsgrens van het hoogspanningsstation bedraagt circa 80 meter. Hiermee wordt er voldoende afstand gehouden vanuit het aspect veiligheid. Er zijn geen vervolgstappen noodzakelijk.

Vanuit het aspect geluid wordt niet voldaan aan de richtafstand van 300 meter bij een 'rustige woonwijk' of 200 meter voor omgevingstype 'gemengd gebied' tot een gevoelig object ('stap 1' uit de VNG richtlijn 'Bedrijven en milieuzonering). Daarom is ook 'stap 2' uitgevoerd.

In stap 2 worden de optredende geluidniveaus op de gevel van de woningen getoetst aan de grenswaarden die van toepassing zijn voor een 'gemengd gebied', te weten 50 dB(A) etmaalwaarde (i.e. 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avond en 40 dB(A) in de nacht). Voor het piekgeluid wordt getoetst aan 70 dB(A).

Uit de berekeningen (zie het akoestisch onderzoek (Bijlage 2) volgt dat de etmaalwaarde inclusief toeslag K1 ter plaatse van de meest nabij gesitueerde woning maximaal 47 dB(A) zal bedragen (vier transformatoren gelijktijdig in bedrijf en maximaal belast). De maximale geluidniveaus blijven beperkt tot circa 61 dB(A). Hiermee wordt voldaan aan de toepasselijke criteria op basis van de Wet geluidhinder en de VNG-richtlijn 'Bedrijven en milieuzonering'.

Vastgesteld wordt dat aan de voorwaarde volgens 'stap 2' wordt voldaan waarmee wordt aangetoond dat sprake is van een uit akoestisch oogpunt planologisch inpasbare situatie.

Geluidszonering Hoogspanningsstation Best

Een wettelijk kader wordt gevormd door geluidszones op grond van de Wet geluidhinder en de afstandseisen op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Bij de voorgenomen ontwikkeling krijgt het hoogspanningsstation na uitbreiding een elektrisch vermogen van meer dan 200 MVA. Het 150 kV-station wordt daarmee milieuvergunningplichtig en bovendien dient er een geluidzone ex artikel 40 van de Wet geluidhinder te worden vastgesteld (zie ook paragraaf 4.1.2 Geluid). Het terrein van het hoogspanningsstation wordt daarom voorzien van een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder. In het akoestisch onderzoek (Bijlage 2) is een voorstel voor de vast te stellen geluidzone gedaan. Dit advies is opgevolgd en middels voorliggend bestemmingsplan wordt de geluidszone planologisch vastgelegd.

Conclusie

Voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de toepasselijke criteria op basis van de Wet geluidhinder en de VNG-richtlijn 'Bedrijven en milieuzonering'. Er zijn geen belemmeringen vanuit milieuzoneringen voor de uitbreiding van het hoogspanningsstation Best.

4.1.5 Externe veiligheid

Bij Externe Veiligheid gaat het om de risico's voor de directe omgeving in het geval dat er iets mis gaat tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De verbonden risico's moeten binnen de perken blijven. Hiervoor worden twee soorten risico's gehanteerd:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) is vooral gericht op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is vastgelegd dat voor iedere toename in het groepsrisico een verantwoordingsplicht geldt, ongeacht of er door de wijziging een norm wordt overschreden.

Voor het plaatsgebonden risico PR zijn risicocontouren (10-6) vastgesteld waarbinnen kwetsbare of beperkt kwetsbare bebouwing niet is toegestaan. Deze contouren liggen:

  • rond inrichtingen waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Gevaarlijke stoffen die worden vervoerd over de weg, het spoor, het water of per buisleiding leiden tot knelpunten voor het plaatsgebonden risico indien er langs de transportassen een 10-6 contour ligt.

Analyse

Op basis van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van de voorgenomen ontwikkeling zich enkele kwetsbare objecten, namelijk een aantal 'andere objecten' en 'Tehuizen'. Deze liggen op het bedrijventerrein Kapelbeemd aan de overkant van de A2 in de gemeente Eindhoven. De voorgenomen ontwikkeling is echter geen categoriale inrichting vanuit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

In de nabije omgeving van het plangebied vinden zich nog een aantal bedrijven met risicovolle activiteiten te ploegstraat 17. Hier staat een gebouw van de Gasunie waarin verschillende gasleidingen samen komen. Deze activiteit heeft geen invloed op het hoogspanningsstation.

Aan de overzijde van de Ploegstraat bij het hoogspanningsstation loopt ook een buisleiding van de Gasunie die gas transporteert. Hiervoor is ook een gebiedsaanduiding Veiligheidszone – leiding opgenomen in het Bestemmingsplan Buitengebied Best 2021. De uitbreiding vindt plaats buiten de veiligheidszone, met uitzondering van het CDG. De voorgenomen ontwikkeling ligt daarmee op voldoende afstand van de gasleiding. Het CDG van TenneT ligt nabij de gasleiding. Hier zijn echter niet dagelijks personen werkzaam/aanwezig. Op het hoogspanningsstation zijn incidenteel werknemers aanwezig die beheer en onthoud uitvoeren aan het hoogspanningsstation en/of bepaalde schakelingen uit moeten voeren. Met de uitbreiding zal deze (incidentele) aanwezigheid van werknemers gelijk blijven. Er is daarom ook geen sprake van een groepsrisico.

Met betrekkring tot de realisatie van de uitbreiding van het hoogspanningsstation en afgaande kabels zal mogelijk een deel van de Ploegstraat open liggen. Over de uitvoering en mogelijke maatregelen zal vooraf, bij de vergunningsaanvraag voor aanleg, afstemming plaatsvinden met Gasunie.

In de nabij omgeving loop ook de spoorverbinding tussen Eindhoven en Den-Bosch die een PAG-indicatie heeft. Ook voor de A2 geldt dat deze een PAG-indicatie heeft. Er is voldoende afstand tot deze gevaarlijke transporten. Ook het is het hoogspanningsstation geen gevoelig object.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0020.png"

Figuur 11: Uitsnede risicokaart met buisleidingen (rood gestreept), risicocontouren (zwart gestreept), risicovolle inrichtingen (rode punt) en kwetsbare objecten (groene figuren) in de nabijheid van het hoogspanningsstation.

Conclusie

Het hoogspanningsstation met bijbehorende uitbreiding betreft geen gevaarlijke inrichting waarop het Bevi van toepassing is. Daarnaast is er geen risico voor de externe veiligheid, omdat het hoogspanningsstation en de voorgenomen uitbreiding (met uitzondering van het CDG gebouw) op voldoende afstand van de buisleiding liggen. Het CDG gebouw van TenneT ligt nabij de buisleiding. Incidenteel zijn hier medewerkers aanwezig voor beheer en onderhoud, doo rdat er niet dagelijks mensen aanwezig zijn is er geen sprake van een groepsrisico.

Er zijn geen gevaarlijke inrichtingen of transportroutes aanwezig die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.1.6 Magneetvelden

Sinds 2005 geldt een voorzorgbeleid vanuit het rijk voor magnetische velden bij bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Het voorzorgbeleid is door het rijk in 2008 verduidelijkt. Bij brief van 21 april 2023 (kenmerk DGKE-DRE / 26746813) heeft het rijk het beleid uit 2005, inclusief de verduidelijking in 2008, herijkt. De brief van 21 april 2023 met het herijkte voorzorgbeleid vervangt het voorzorgbeleid uit 2005/2008.

Het herijkte voorzorgbeleid is van toepassing op alle netcomponenten (van TenneT en regionale netbeheerders), dus niet alleen op bovengrondse hoogspanningsverbindingen maar ook op ondergrondse kabelverbindingen en hoogspanningsstations van TenneT en Enexis. In het herijkte voorzorgbeleid adviseert de Minister van Klimaat en Energie (Economische Zaken en Klimaat) in samenspraak met de staatssecretaris van VWS en op aanbeveling van de Gezondheidsraad om de blootstelling aan magneetvelden van alle netcomponenten (hoogspanningsverbindingen, -kabels en -stations), waar mogelijk en proportioneel, beperkt te houden. Dit moet bereikt worden door het nemen van proportionele bronmaatregelen bij de aanleg van nieuwe netcomponenten of het wijzigen van bestaande netcomponenten, waardoor de magneetvelden van deze netcomponenten zo klein mogelijk worden gehouden dan wel worden verminderd.

Voor modulaire blokken geldt dat de 0,4 µT contour niet verder reikt dan circa 8 meter vanaf de buitenzijde van de gebouwen. Voor transformatoren geldt dat deze afstand circa 3 meter bedraagt. De magneetveldcontour van 0,4 µT ligt bij de voorgenomen uitbreiding binnen het plangebied. Binnen deze contour liggen geen gevoelige bestemmingen. De magneetveldcontour blijft hiermee binnen het huidige hoogspanningsstation terrein.

4.2 Archeologische Waarden

Voor de uitbreiding van het hoogspanningsstation is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd door Arcadis (zie Bijlage 3).

Beleid

Verwachtingen waardenkaart

Gemeente Best beschikt over een archeologische verwachtingen en waardenkaart waaraan het archeologische beleid is gekoppeld. Het beleid op deze kaart en de locaties van de beleidszones komen overeen met het bestemmingsplan 'Buitengebied Best 2021'. Het plangebied ligt op het bestemmingsplan en de archeologische beleidskaart in beleidszones met categorie 4 (hoge verwachting) en categorie 5 (middelhoge verwachting). Categorie 4 kent de vrijstellingsgrens van kleiner dan 500 m2 en 30 cm diep of, in het geval van een esdek, 50 cm diep. Voor categorie 5 geldt de vrijstellingsgrens van kleiner dan 2500 m2 en 30 cm diep of 50 cm diep (esdek). Op de archeologische beleidskaart is ook nog categorie 6 aangegeven (25.000 m2 en 40 cm) en een zone als 'verstoringen' (Geen onderzoek nodig). Als zowel de diepte als de oppervlakte worden overschreden, is archeologisch vervolgonderzoek conform de KNA 4.1 verplicht.

Dubbelbestemming Archeologie

Op het hoogspanningsstation is voor een gedeelte de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 gelegen. Het bestemmingsplan Buitengebied Best 2021 kent vier niveaus (2 t/m 5) aan archeologische waarden. Omdat de rijksbeschermde archeologische monumenten (categorie 1) zijn beschermd via de Monumentenwet, is voor deze monumenten geen aanvullende beschermende regeling opgenomen. Bij de verschillende niveaus heeft waarde archeologie 2 de hoogste archeologische verwachtingswaarde en heeft archeologie 5 de laagste verwachtingswaarde.

  • Waarde-Archeologie 2 (cat. 2): onderzoeksverplichting voor oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 0,3 m;
  • Waarde-Archeologie 3 (cat. 3): onderzoeksverplichting voor oppervlakte groter dan 250 m2 en dieper dan 0,3 m;
  • Waarde-Archeologie 4 (cat. 4): onderzoeksverplichting voor oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 0,3 m;
  • Waarde-Archeologie 5 (cat. 5): onderzoeksverplichting voor oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,3 m;

De dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan Buitengebied Best 2021 zijn overgenomen uit geactualiseerde archeologiekaart uit 2014. Eerder waren de archeologische waarden uit geactualiseerde archeologiekaart (2014) planologisch geborgd door het paraplubestemmingsplan Parkeernormen en Archeologie, dat op 9 maart 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het hierin opgenomen beleid voor de gebieden met archeologische verwachtingswaarden is overgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Best 2021.

Analyse

Aardkundige situatie

Het plangebied ligt in een dekzandlandschap. Het hoogspanningsstation ligt aan de zuidkant van een landduin die van west naar oost loopt. In de omgeving zijn de landduinen met bijbehorende vlakten en laagten meerdere complexen van dekzandwelvingen te vinden. Ten zuiden van het plangebied ligt een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden of löss met daardoor een dalvormige laagte die richting het oosten gaat. De dalvormige laagte en de vlakte van ten dele verspoelde dekzanden leiden richting de Dommel. De aanwezigheid van deze landschapsvormen verklaren de hydrologische kenmerken van de bodem. Het plangebied bestaat deels uit gooreerdgronden en deels uit veldpodzolgronden. Het ontbreken van ijzerhuidjes in beide bodems is een teken dat de bodem zich binnen de invloedsfeer van wisselende grondwaterstanden heeft ontwikkeld. De huidige grondwatertrappen zijn VIII en I (noordoost bij de waterplas), oftewel zeer laag en zeer hoog.

Historische verstoringen

De overgangen van hogere dekzanden en beekdalen waren al vanaf het laat Paleolithicum aantrekkelijk voor de mens. In de directe omgeving van het hoogspanningsstation zijn vindplaatsen van vuurstenen uit het Mesolithicum. Het plangebied lag tijdens de Romeinse Tijd binnen de grenzen van het Romeinse rijk. Het gebied was gedurende deze tijd op een vrij uitgebreide schaal bewoond en dit levert tal van plaatsen met bewoningsresten op. Tijdens de Middeleeuwen begon men de hogere zandgronden intensiever te gebruiken voor de landbouw. Rond 1900, met de komst van kunstmest, werden heidevelden omgevormd tot landbouwgronden, maar de Bestsche Heide, waar het plangebied lag, bleef gespaart. Pas rond 1930 werd het plangebied gebruikt als akker, waarna tussen 1970 en 1990 het hoogspanningsstation is gebouwd. Op de Vergraven Gronden kaart is het plangebied grotendeels verstoord.

Archeologische verwachting

In totaal zijn vier vindplaatsen bekend en drie eerder uitgevoerde onderzoeken in Archis aangetroffen. De vindplaatsen hebben vondsten uit het Mesolithicum en de Bronstijd. De uitgevoerde onderzoeken geven geen duidelijkheid over de intactheid van de bodem in het plangebied. De archeologische verwachting binnen deze onderzoeksgebieden was aanvankelijk paleolithicum t/m nieuwe tijd. Op basis hiervan heeft een van de onderzoeken een verkennende boring uitgevoerd in de buurt van het plangebied. Hierna was het advies vrijgave door een verstoorde bodem.

In het plangebied zijn archeologische resten te verwachten uit de periode laat Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. Voor het Paleolithicum – Mesolithicum en de Bronstijd geldt een hoge verwachting. Voor het Neolithicum – Middeleeuwen geldt een middelhoge verwachting. Voor de Nieuwe Tijd en WOII geldt een lage verwachting binnen het plangebied. Deze verwachting geldt enkel voor de zone die nog niet vergraven is.

Advies

Gelet op de onderzoeksresultaten wordt voor het plangebied archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen in de vorm van verkennend booronderzoek ter plekke van de werkzaamheden om het gespecificeerde verwachtingsmodel te toetsen. Het verkennend booronderzoek ter plekke van de werkzaamheden wordt geadviseerd binnen de aangegeven zones in Figuur 12 (ca. 1,1 ha). Dit verkennend booronderzoek heeft als doel de bodem opbouw en/of bodemverstoringen gedetailleerd in kaart te brengen. Daarnaast dient gekeken te worden naar de aanwezigheid van een esdek (cultuurlaag) en de aanwezigheid van vondsten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0021.png"

Figuur 12: Advieskaart van plangebied Best

Dit advies is voorgelegd aan het Bevoegd Gezag, in dit geval de gemeente Best. Het Bevoegd Gezag kan zich vinden in dit advies. Er zal een vervolgonderzoek voor archeologie worden uitgevoerd.

4.3 Ecologie

4.3.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000

De toekomstige uitbreiding van het hoogspanningsstation ligt op afstand van Natura 2000-gebieden, waardoor er geen sprake is van ruimtebeslag op Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux ligt op circa 9,5 kilometer afstand van het hoogspanningsstation (zie Figuur 13). Ander nabij gelegen gebieden zijn Kampina & Oisterwijkse Vennen (op circa 11 kilometer) en Kempenland-West (op circa 10,5 kilometer) en Strabrechtse Heide & Beuven (op circa 14 kilometer).

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0022.png"

Figuur 13: De ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden

Voorgenomen ontwikkeling kan leiden tot een tijdelijke depositie van stikstof op Natura 2000-gebieden door de bouwactiviteiten die plaatsvinden voor de uitbreiding. Hierdoor zijn negatieve effecten in de gebruiksfase niet uitgesloten. Aangezien in deze fase van het project het bouwmaterieel dat wordt ingezet nog niet duidelijk is, is er nog geen AERIUS-berekening uitgevoerd. Deze berekening zal samen met de aannemer worden gemaakt en worden ingediend bij de Omgevingsvergunning voor bouwen. Mocht uit de AERIUS-berekening blijken dat er sprake is van een stikstofdepositie, dan wordt elektrisch materieel ingezet om de ontwikkeling als nog mogelijk te maken. Op deze manier wordt geborgd dat er zich geen negatieve effecten op natuurwaarden voor kunnen doen.

Negatieve effecten in de gebruiksfase zijn op voorhand uitgesloten, omdat het initiatief geen uitstoot van stikstof tot gevolg heeft en niet zorgt voor een verkeersaantrekkende werking. Naast stikstofuitstoot dient ook gekeken te worden naar mogelijke negatieve effecten van ruimtebeslag, licht, geluid en trillingen als gevolg van de ontwikkeling. Omdat het plangebied niet binnen een Natura 2000-gebied ligt, zijn direct negatieve effecten, door ruimtebeslag, op voorhand uitgesloten. Gezien de ruime afstand tot Natura 2000-gebied zijn effecten als gevolg van verstoring door geluid, trillingen en licht eveneens op voorhand uitgesloten.

Conclusie

Indien de beschreven redeneerlijk wordt toegepast zal uitbreiding van het hoogspanningsstation Best niet leiden tot een nieuwe toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Indien er uit de AERIUS-berekening stikstofdepositie wordt berekend op Natura 2000-gebieden zal er elektrisch materieel worden ingezet om de depositie te voorkomen.

Omdat er geen depositietoename als gevolg van het project plaatsvindt, in beide fasen, zijn negatieve gevolgen voor het Natura 2000-gebied uitgesloten en is het niet nodig om een ecologische toetsing uit te voeren. Dit betekent dat voor de realisatie van de uitbreiding hoogspanningsstation Best een vergunning volgens de Wet natuurbescherming niet nodig is.

Natuurnetwerk Brabant (NNB)

Het plangebied voor de uitbreiding van het hoogspanningsstation maakt geen onderdeel uit van het NNB gebied. Wel ligt er nabij de voorgenomen uitbreiding een NNB gebied op het perceel van Enexis (zie ook paragraaf 3.2.2). De uitbreiding van het hoogspanningsstation heeft geen ruimtebeslag op het NNB gebied. De tijdelijke effecten die ontstaan door de geplande aanlegwerkzaamheden, geluid hebben geen effect op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNB, omdat deze van tijdelijke aard zijn en het NNB gebied voldoende ruimte biedt om te vluchten.

Met de werkzaamheden zal geen verlichting worden gebruikt (er zal alleen overdag gewerkt worden) en er worden geen trillingen verwacht. Er zal overdacht met daglicht worden gewerkt. De instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke waarden en kenmerken worden dan ook niet beperkt en tevens is geen sprake van een vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van het NNB.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0023.png"

Figuur 14: Het NNB gebied en attentiezone waterhuishouding buiten het plangebied voor de uitbreiding van het hoogspanningsstation.

Conclusie

Er is geen sprake van negatieve effecten op het NNB als gevolg van de voorgenomen ingreep. Verdere toetsing in het kader van het NNB en de bijbehorende beleidskaders is niet vereist.

4.3.2 Soortenbescherming

Enexis is voornemens om het hoogspanningsstation in Best uit te breiden. Op het huidige terrein moet daarvoor een gedeelte van de bosschage worden gekapt. Arcadis is gevraagd hiervoor een Quickscan ecologie op te stellen om eventuele negatieve effecten op beschermde soorten en gebieden en benodigde vervolgstappen in het kader van de Wnb in beeld te brengen (zie Bijlage 4).

Er is een bureauonderzoek en een veldbezoek uitgevoerd. Voor het bureauonderzoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare informatie, zoals verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) van de afgelopen vijf jaar. In een kilometerhok rondom het projectgebied is onderzocht welke soorten zijn waargenomen. Daarnaast is door middel van www.verspreidingsatlas.nl onderzocht of het projectgebied binnen het verspreidingsgebied van beschermde soorten ligt. Het veldbezoek is uitgevoerd door een ecoloog van Arcadis op 14 juni 2022. Tijdens het veldbezoek is globaal geïnventariseerd of en welke soorten (mogelijk) in en om het gebied aanwezig zijn. Hierbij is aandacht besteed aan alle relevante soortgroepen en beoordeeld of mogelijke standplaatsen, verblijfplaatsen, voortplantingsplaatsen of leefgebieden binnen of in de directe omgeving van het ingreepgebied (kunnen) worden aangetast bij ontwikkelingen.

Resultaten

In de buurt van de voorgenomen ontwikkeling komen verschillende beschermde diersoorten voor. Dit betreffen broedvogels zonder en met jaarrond beschermd nest, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en amfibieën. De aanwezigheid van andere beschermde soorten is op basis van de quickscan (Bijlage4) uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0024.png"

Tabel 6: Effecten per soortgroep als gevolg van werkzaamheden.

Binnen de provincie Noord-Brabant geldt een vrijstelling voor de binnen het projectgebied algemeen voorkomende soorten grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Deze zijn daarom niet verder meegenomen in het onderzoek. Voor deze soorten geldt wel de zorgplicht.

Op basis van de quickscan kan de aanwezigheid van een aantal beschermde soorten niet worden uitgesloten. Door het toepassen van mitigerende maatregelen kunnen effecten op (algemene) broedvogels en algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën worden voorkomen (zie hieronder). Voor de kleine marterachtigen en vleermuizen dient aanvullend onderzoek uit te wijzen of de werkzaamheden een negatief effect hebben op de aanwezige verblijfplaatsen.

Maatregelen

Door het toepassen van mitigerende maatregelen kunnen effecten op (algemene) broedvogels en algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën worden voorkomen. Hieronder wordt per soort aangegeven welke maatregelen noodzakelijk zijn om negatieve effecten te voorkomen. Door opvolging te geven aan deze maatregelen wordt ook een overtreding van artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming voorkomen.

Voor algemeen voorkomende broedvogels waarvan het nest gedurende broedperiode beschermd is dienen mitigerende maatregelen getroffen te worden:

  • Voer werkzaamheden buiten het broedseizoen uit. Het broedseizoen loopt ongeveer van 15 maart tot 15 juli, maar kan afhankelijk van het weer en andere factoren verschuiven.
  • Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen te werken, dienen geschikte broedlocaties voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt te worden gemaakt en gehouden te worden totdat de werkzaamheden zijn afgerond.

De Wnb kent een algemene zorgplicht (Artikel 1.11 Wnb). Dit betekent dat zorgvuldig met aanwezige beschermde en niet-beschermde soorten planten en dieren moet worden omgegaan.

  • Maai en/of snoei voorafgaand aan de werkzaamheden de nog aanwezige vegetatie in het werkgebied kort. Hierdoor wordt het voor algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren minder aantrekkelijk om te verblijven in deze zone tijdens de werkzaamheden.
  • Voer de werkzaamheden rustig uit en in één richting uit. Op deze manier zijn dieren in de gelegenheid om te vluchten naar andere leefgebieden en worden ze niet opgesloten tussen de werkzaamheden.

Conclusie

Binnen het projectgebied zijn beschermde soorten aanwezig of zijn op basis van het veldonderzoek niet volledig uit te sluiten. Voor de kleine marterachtigen en vleermuizen dient aanvullend onderzoek uit te wijzen of de werkzaamheden een negatief effect hebben op de aanwezige verblijfplaatsen.

Mitigerende maatregelen voor broedvogels zonder jaarrond beschermd nest en algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en - amfibieën dienen in acht te worden genomen om negatieve effecten op die soorten te voorkomen. Indien tijdens de uitvoering rekening wordt gehouden met de genoemde mitigerende- en zorgplichtmaatregelen zijn er voor deze soorten geen vervolgstappen vanuit de Wnb noodzakelijk.

Aanvullend soortgerichtonderzoek

Op basis van de resultaten uit de Quickscan van Arcadis (2023) is er een soortgericht vervolgonderzoek uitgevoerd door adviesbureau T&G Terrein en Groenvoorziening b.v. (juli 2023), zie Bijlage 5. Er is een soortgericht onderzoek kleine marterachtige en vleermuizen uitgevoerd. Het onderzoek naar marterachtige is uitgevoerd volgens de handreiking kleine marterachtige van de provincie Noord-Brabant. Bij het onderzoek is gebruik gemaakt van cameravallen, sporenbuizen en een marterbox (mostela cameraval). Bij het plaatsen van de cameravallen, sporenbuizen en een marterbox heeft T&G Terrein en Groenvoorziening b.v. laten weten dat er een grote tak van een nabij gelegen boom is geknakt, hierdoor is een gat/hol in de boom ontstaan. Voor de volledigheid wordt ook onderzocht of dit gat in de boom een mogelijke verblijfplaats van beschermde uilen is. Hieronder wordt per soort toegelicht wat de resultaten van het soortgericht onderzoek zijn.

Marterachtigen

Voor het onderzoek zijn er 2 cameravallen, 1 Mostela cameravalkist en 2 sporenbuizen geplaatst om eventueel aanwezige marters te filmen of op te sporen. Ook is de omgeving geïnspecteerd tijdens de bezoeken op het voorkomen van marters door te zoeken naar sporen.

Tijdens het onderzoek zijn er 158 bruikbare opnames gemaakt waaronder 98 opnames van een konijn, 26 bosmuizen waaronder 2 spitsmuizen, 9 van een merel, 12 van een vos, 4 van een egel, 5 van een kraai, een maal een roodborstje en eekhoorn en 2 keer een wesp. Gedurende de periode van 3 mei tot 27 juni 2023 hebben de cameravallen geen opnames gemaakt van marterachtigen.

Op basis van het onderzoek kan de aanwezigheid van materachtigen in het plangebied worden uitgesloten. Er zijn geen sporen gevonden die kunnen duiden op de aanwezigheid van marterachtigen. Er zijn geen prooiresten, geen loopsporen en geen uitwerpselen gevonden. Daarnaast zijn er bij de opnames met de cameravallen geen marters waargenomen. Daarbij is er een vrij beperkt voedselaanbod in het gebied. Zodoende is het uitgesloten dat het plangebied een belangrijk onderdeel vormt van het leefgebied van marterachtigen. Daarmee leiden de voorgenomen werkzaamheden niet tot het verdwijnen van vaste voortplanting- rust- en verblijfplaatsen van marterachtigen en vind er geen overtreding van de Wet natuurbescherming plaats. Een ontheffing voor kleine marterachtigen en steenmarter is niet noodzakelijk.

Vleermuizen

Omdat tijdens de uitgevoerde quickscan op 14 juni 2022 de te kappen bomen in het plangebied volledig in blad stonden, kon niet met zekerheid worden uitgesloten dat ergens een geschikte boomholte voor vleermuizen aanwezig was. Daarom is er op woensdag 12 april 2023 door de ecoloog van Brabant Eco een eerste oriënterend onderzoek uitgevoerd naar mogelijke verblijfplaatsen in bomen van vleermuizen. Dit in een periode dat er geen bladeren aan de bomen aanwezig waren. Door de ecoloog is later tijdens drie bezoeken tussen 3 mei en 27 juni deze controle herhaald, waarbij op 3 mei weinig en later meer bladeren aan de bomen aanwezig waren.

Er zijn tijdens de onderzoeken geen waarnemingen gedaan van mogelijke verblijfplaatsen van vleermuizen in de te kappen bomen. De schors is bij alle bomen goed aansluitend en zonder gaten. Bij twee ruwe berken zijn takken afgebroken waardoor er mogelijkheden zouden zijn voor een verblijfplaats maar bij nader en intensiever onderzoek bleken deze holtes te ondiep en te open te zijn om als verblijfplaats voor vleermuizen te dienen. Ook zijn er geen sporen van vleermuizen, zoals mestkeutels waargenomen tijdens de onderzoeken.

Het gebied met de te kappen bomen is wel geschikt als foerageergebied. In de directe omgeving, met name ten noordwesten en noordoosten zijn echter ruim voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig in bebossing en boven weilanden. Ten noodoosten op ongeveer 100 meter ligt een waterplas. De te rooien bosschage is te kort om voor vleermuizen als vliegroute te dienen. De in de directe omgeving staande lijnvormige elementen zullen eerder gebruikt worden om langs te vliegen.

Op basis van het onderzoek kan worden uitgesloten dat het plangebied een essentiële functie als vliegroute en foerageergebied voor vleermuizen heeft. Na intensieve controle kan ook de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen in de te kappen bomen worden uitgesloten.

Overige soorten

Tijdens de veldbezoeken is er naast de controle op vleermuisverblijfplaatsen en marterachtigen gelet op de aanwezigheid van kleine zoogdieren en nestindicatief gedrag van algemeen beschermde broedvogels welke mogelijk aanwezig zijn in en direct rond het plangebied.

Er zijn diverse sporen van konijnen en daarnaast uitwerpselen van een vos waargenomen. Ook zijn er waarnemingen met de camera's van vossen, muizen, egels en konijnen. In het zuidwesten van het plangebied zijn molshopen waargenomen. Tijdens de onderzoeken zijn er diverse vogelsoorten waargenomen in en rond het plangebied: boomklever, groene specht, winterkoning, zwarte kraai, kauw, houtduif, koolmees, roodborstje, pimpelmees, roodborst, tjiftjaf, merel, witte kwikstaart en aalscholver.

Er zijn in de te kappen bomen geen nesten van vogels waargenomen tijdens de veldbezoeken. Ook zijn er geen nesten van eekhoorns aanwezig in de te kappen bomen. Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten gelden bovengenoemde mitigerende maatregelen.

Conclusie

Op basis van uitgevoerd aanvullend soortgerichtonderzoek kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkelingen geen negatieve invloed hebben op marterachtigen en vleermuizen. De voorgenomen ontwikkeling veroorzaakt geen overtreding van de Wet Natuurbescherming. Er is geen ontheffingsaanvraag nodig.

4.3.3 Houtopstanden

Om de uitbreiding van het hoogspanningsstation mogelijk te maken dient een gedeelte van de aanwezige bosschage gekapt te worden. Houtopstanden buiten de bebouwde kom van minimaal 1.000 m2 of 21 bomen per rij zijn beschermd onder de Wnb.

Bij de nader uitwerking van de plannen in een Definitief Ontwerp (DO) van TenneT en Enexis moet blijken hoeveel vierkante meter gekapt dient te worden. Als bovenstaande waarden worden overschreden zal in dit geval een kapmelding bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Brabant, worden gedaan. Er geldt dan ook een herplantplicht. In het DO proberen TenneT en Enexis nog waar mogelijk bomen te sparen.

Conclusie

Uit de nadere uitwerking (DO-fase) zal blijken of er een kapmelding gedaan moet worden bij de Provincie Brabant en er een herplantplicht geldt.

4.4 Water

In het kader van voorliggende onderbouwing voor de uitbreiding van het hoogspanningsstation is er een waterparagraaf geschreven. Het doel van deze waterparagraaf is om in een vroeg stadium waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken en evenwichtig mee te nemen bij ruimtelijke plannen. Er wordt met name ingegaan op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en beschreven wordt welke maatregelen er worden getroffen.

4.4.1 Beleidskader water

Europees beleid

Op 22 december 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. De KRW is een Europese richtlijn, die bedoeld is om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater op goed niveau te krijgen en te houden. Het Rijk is verantwoordelijk voor het nationale beleidskader en de strategische doelen en maatregelen voor het waterbeheer in Nederland. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat is eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Het Rijk is opsteller van het Nationaal Waterplan 2009-2015. In het Bestuursakkoord Water (BAW, 2011) zijn het Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven maatregelen voor een doelmatig waterbeheer overeengekomen. Samenwerking tussen overheden is geen vrijblijvende opgave.

Waterschap De Dommel

Waterschap De Dommel beheert het water in Midden-Brabant. Waterschap De Dommel is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer, waaronder grondwater, heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2022-2027.

Waterbeheerprogramma 2022-2027 - Water als basis voor een toekomstbestendige leefomgeving.

Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water- en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.

Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5) start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie': op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.

In het waterbeheerprogramma worden drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie gehanteerd, namelijk:

  • Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt
  • Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan
  • Wat schoon is moet schoon blijven

Het waterschap geeft aan dat we ons, nog meer dan voorheen, moeten aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen worden er geen oplossingen gevonden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe dit bereikt gaat worden.. Meer dan voorheen gaat het waterschap daarbij:

  • van beekdalgericht naar gebiedsgericht; onze aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied.
  • van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners worden keuzes gemaakt over meerdere opgaven in een gebied.
  • van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.

Keur Waterschap De Dommel 2015

In de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' staan regels (met name geboden en verboden) die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Daarnaast kent de Keur beleidsregels voor het beschermen van bepaalde deelgebieden met elk een eigen beschermingsbeleid. Het gaat hierbij om beschermde gebieden waterhuishouding, beekdalen en attentiegebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met waterbelangen.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet op grond van de keur hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. De aanvrager/initiatiefnemer moet daarom voldoende compenserende maatregelen nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Uitgangspunt hierbij vormt de voorkeurstrits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. In geval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt.

Voor voorgenomen ontwikkeling moet conform de Keur hydrologisch neutraal worden uitgevoerd.

4.4.2 Analyse

Oppervlaktewater

Rondom het hoogspanningsstation terrein is in de huidige situatie een sloot aanwezig (B-water). Deze staat in verbinding door een sloot die naast de toegangsweg van het hoogspanningsstation is gelegen. Deze watergang mondt uit op de watergang die naast de Ploegstraat loopt. Deze watergang, naast de Ploegstraat, is deels een A-watergang en wordt ook deels beschermd in de Keur. Er worden geen aanpassingen gedaan aan de watergang naast de toegangsweg van het hoogspanningsstation en de watergang naast de Ploegstraat. Voor de uitbreiding van het hoogspanningsstation zal de watergang rondom het terrein verlegd moeten worden, omdat het hoogspanningsstation terrein uitgebreid moet worden. Rondom het uitgebreide hoogspanningsstation terrein zal de sloot worden teruggebracht. Binnen het plangebied voor de uitbreiding ligging verder geen andere (beschermde) watergangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0025.png"

Figuur 15: Wateren en watergangen uit de legger waterstaatswerken 2023 (Waterschap De Dommel)

Beschermde gebied

Het plangebied ligt buiten gebieden die vanuit de keur worden beschermd. Nabij het plangebied ligt een Keurbeschermd gebied, dit gebied is gelijk aan het Natuurnetwerk Brabant (gebied). De ontwikkeling van het hoogspanningsstation vindt buiten het NNB en dus ook buiten het beschermingsgebied plaats. Er worden geen negatieve invloeden op dit gebied verwacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0026.png"

Figuur 16: Beschermde gebieden door de Keur, herziening 2023 (Waterschap De Dommel)

Bodem

Het hoogspanningsstation terrein ligt op een hoogte van circa 18,5 meter +NAP. Hierbij is te zien dat het hoogspanningsstation terrein iets hoger ligt dan de omliggende gronden. De omliggende gronden, waarop ook de uitbreiding plaatsvindt, hebben een hoogte van circa 17 meter +NAP. Voor Enexis en TenneT is het belangrijk dat de gronden voor de uitbreiding op een gelijke hoogte liggen als et bestaande hoogspanningsstation. Voor de uitbreiding van het hoogspanningsstation zal de grond worden opgehoogd tot en gelijke hoogte van het bestaande station. Dit betekent dat er een verhoging van 1 tot 1,5 meter nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0027.png"

Figuur 17: Hoogtes (in meters +NAP) van het plangebied (AHN)

De originele bodem bestaat volgens de bodemkaart van Nederland uit een Gooreerdgronden, die volgens de Stichting voor Bodemkartering voornamelijk is opgebouwd uit lemig fijn zand. De afzettingen, waarin deze bodem is ontstaan, behoren geologisch gezien tot de Formatie van Boxtel. De bodem is op de locatie opgebouwd uit zand en leem (Dinoloket). De eerste lagen vanaf maaiveld bestaan uit fijn zand. Vanaf ongeveer een meter onder maaiveldniveau gaat het fijn zijn over naar een zand midden categorie. Vanaf 2 meter diepte bestaat de bodem uit leem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0028.png"

Figuur 18: Bodemopbouw op basis van boorprofiel van nabij gelegen locatie (Dinoloket)

Klimaat

De gemeente heeft in 2022 een klimaatstresstest laten uitvoeren door Royal Haskoning DVH. Hieruit blijkt dat er geen wateroverlast in het plangebied ontstaat bij een extreme regenbui van 70 mm in één uur. Er wordt op de locatie geen wateroverlast verwacht. De realisatie van de uitbreiding van het hoogspanningsstation zal wel hydrologisch neutraal worden uitgevoerd.

Toename verharding en berging

Het oppervlak van het huidige hoogspanningsstation (perceel) bedraagt 65.030 m2, hiervan bestaat momenteel circa 7.200 m2 uit verharding (gebouwen of verharde ondergrond). De toename in verharding bedraagt circa 1.100 m2 zijnde de drie transformatoren met ieder een oppervlak van 156 m2 en drie modulaire gebouwen met ieder een oppervlak van circa 160 m2. Ook wordt er aan bebouwing een CDG toegevoegd aan het hoogspanningsstation, dit gebouw heeft een oppervlak van 150 m2. Vanuit regels van het waterschap omtrent het afvoeren van hemelwater is vanaf 500 m² tot en met 10.000 m² de rekenregel van toepassing.

De rekenregel gaat als volgt: Benodigde compensatie (in m3) = Toename verhard oppervlak (in m²) * Gevoeligheidsfactor * 0,06 (in m). Vanuit de Keur geldt voor het plangebied een gevoeligheidsfactor 1. Vanuit de rekenregel moet er 66 m3 aan compensatie worden gerealiseerd. Op het terrein zal bij het definitief ontwerp een wadi worden ingetekend en/of de watergangen rondom het station worden uitgebreid/verbreed, waardoor wordt voorzien in voldoende bergingscapaciteit. Dat er voldoende waterbergingscapaciteit wordt gerealiseerd, wordt geborgd met een voorwaardelijke verplichting in artikel 4 in de regels.

Gebouwen

De gebouwen zullen voor het hemelwater niet worden aangesloten op de riolering. Het hemelwater zal op het hoogspanningsstation terrein worden opgevangen. In het nadere ontwerp van het hoogspanningsstation zal een waterberging/wadi worden opgenomen. Op deze manier wordt ook voorkomen dat het water kan stromen naar aanliggende percelen.

Transformatoren

De transformatoren worden afzonderlijk van elkaar in een betonnen bak van 10 x 12 x 1,5 m geplaatst, waardoor directe afstroom van hemelwater niet mogelijk is. De afvoer van deze bak is voorzien van een OBAS voorziening (zonder overstort) welke de afvoer van hemelwater bij extreme neerslag naar het gemeentelijk riool limiteert en er voor zorgt dat water wordt vastgehouden en vertraagd afgevoerd. De aanleg van nieuw verhard oppervlak door de transformatoren leidt daardoor niet tot versnelde afvoer van hemelwater.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0029.png"

Figuur 19: Huidige situatie verhard oppervlak hoogspanningsstation.

(Afval)waterketen

Bij het hoogspanningsstation wordt geen nieuwe riolering aangelegd. De transformatoren worden via een OBAS aangesloten op het bestaande gemeentelijk rioolstelsel. De capaciteit van de OBAS dient afgestemd te worden met de gemeente om te bepalen of het gemengde stelsel de extra belasting aan kan.

Waterkwaliteit

Er dient gebruik gemaakt te worden van milieuvriendelijke bouwmaterialen en het achterwege laten van uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

Conclusie

Bij de uitbreiding van het hoogspanningsstation wordt er voldoende waterberging gerealiseerd door middel van opvangbakken bij de transformatoren en een toekomstige wadi voor de modulaire gebouwen. De realisatie van een waterberging wordt geborgd in artikel 4 in de regels. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.5 Verkeer

De huidige functie van het hoogspanningsstation zal in het voorgenomen plan niet veranderen, het station wordt in bepaalde mate uitgebreid. Deze uitbreiding heeft geen gevolgen voor de verkeerssituatie, omdat het niet zal leiden tot een toename in verkeersdruk.

4.6 Landschap

Door CB5 is in opdracht van Enexis een landschapsinvesteringsplan opgesteld (zie Bijlage 6) voor de uitbreiding van het hoogspanningsstation in Best. Enexis wil graag dat de uitbreidingslocatie van het netstation landschappelijk wordt ingepast binnen de kaders van het nieuwe bestemmingsplan Uitbreiding HS-station Best. Het plangebied is gelegen aan twee bosgebieden die opgenomen zijn in het natuurbeheerplan. Deze gebieden worden aangeduid als N16.03 Droog bos met productie. Aan de andere zijde van de Ploegstraat is een gebied aangeduid als dynamisch moeras en kruiden- en faunarijk grasland.

In het huidige bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf' met daarin een bouwvlak en een vlak met de bestemming 'Groen'. De bijbehorende oppervlaktes zijn:

  • Bestemming 'Bedrijf': 52.741 m²
  • Bouwvlak: 2.153 m²
  • Bestemming 'Groen' 3.252 m²

In de toekomstige situatie wordt het bouwvlak binnen de bestemming 'Bedrijf' vergroot om de ontwikkeling mogelijk te maken. De bijbehorende oppervlaktes zijn:

  • Bouwvlak: 12.576 m²
  • Bestemming 'Bedrijf': 52.741 m² (geen wijziging)
  • Bestemming 'Groen': 3.252 m² (geen wijziging)

Landschappelijke inpassing ontwerp

Door Enexis is een ontwerp opgesteld voor de uitbreiding van het hoogspanningsstation, zie paragraaf 2.2. Hieronder wordt een nadere toelichting op de landschappelijke inpassing van de uitbreiding van het hoogspanningsstation gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0030.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0031.png"

Figuur 20: Landschappelijke inpassing hoogspanningsstation

Het hoogspanningsstation Best is landschappelijk al groen ingepast door de bestaande houtopstanden rondom de locatie. Rekening houdend met het vergroten van het bouwvlak, zal compensatie met opgaande beplanting binnen de locatie niet mogelijk zijn. Dit levert namelijk knelpunten op met de toekomstige technische uitbreiding van installaties en ondergrondse kabels en leidingen. Daarom wordt voorgesteld, conform de Landschapsinvesteringsregeling Best 2019, een geldelijke compensatie in het gemeentelijk groenfonds te doen.

Om de uitbreiding van het hoogspanningsstation mogelijk te maken dient een gedeelte van de aanwezige bosschage gekapt te worden op het terrein. Houtopstanden buiten de bebouwde kom van minimaal 1.000 m² of 21 bomen per rij zijn beschermd onder de Wet Natuurbescherming. Bij nadere uitwerking van de plannen in een Definitief Ontwerp (DO) van TenneT en Enexis moet een melding bij bevoegd gezag, de Provincie Noord-Brabant, worden gedaan omdat deze waarde wordt overschreden. Er geldt dan een herplantplicht.

Op de volgende wijze wordt invulling gegeven aan de herplantplicht vanuit de Boswet: Ten oosten van Ploegstraat 14 wordt de huidige paardenweide ingeplant met bos om het zicht van de bewoners op het hoogspanningsstation te beperken. In het verlengde van de huidige westelijke randbeplanting van het station wordt een struweelzone aangeplant tot aan de Ploegstraat. Voor de bereikbaarheid van de vakwerkmasten van TenneT wordt een 5.00 meter breed graspad vrijgehouden van beplanting met een aftakking van 10.00 meter breedte naar de eerste vakwerkmast aan de Ploegstraatzijde. De ontsluiting is nodig om de vakwerkmasten aan de Ploegstraat en aan de noordzijde van het station ten alle tijden te kunnen bereiken. Het bosgebied ten westen van de entreeweg van het hoogspanningsstation wordt versterkt door aanplant van bos in het hart van het perceel en een mantel-zoomvegetatie (struweel overgaand in ruigtekruiden) aan de rand met het 380/150KV hoogspanningstracé. Aan de oostzijde van de entreeweg wordt de bestaande bosstructuur versterkt door aanplant van bos en een mantel-zoomvegetatie (struweel overgaand in ruigtekruiden). De plantkeuze voor de invulling van de bos- en struweelaanplant met inheems plantmateriaal is gebaseerd op de heide(ontginningen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.Ploegstraat10-VG01_0032.png"

Figuur 21: Sortimentsvoorstel voor de invulling van de bos en struweelaanplant met inheems plantmateriaal inclusief plantafstanden

Beheer Struweel en Bos

Het struweel wordt ecologisch beheerd. Dit houdt in dat het struweel niet tegelijk wordt afgezet, maar ieder jaar een gedeelte. Vanaf het vijfde jaar na aanplant, wordt ieder jaar een 1/3 afgezet. Overhangende takken aan de zijkanten mogen maximaal 1 maal per 3 jaar worden teruggesnoeid. Op die manier ontbreekt het dieren niet aan voedsel, nestgelegenheid en schuilplekken. De afgezaagde takken worden op rillen gelegd. Een takkenril is namelijk een zeer waardevol element voor fauna om in te schuilen en de wintermaanden in door te brengen. Door middel van dunning wordt ruimte en licht gemaakt in het bos. 1e dunning vindt plaats na 15 jaar, daarna om de 10 jaar. Hiermee wordt ruimte gecreëerd voor de heesters en bomen om zo uit te groeien tot volwassen exemplaren

Op basis van het huidige plan wordt voor de uitbreiding van het hoogspanningsstation in totaal 6.752 m² bos en 735 m² struweel gerooid. Binnen het plan is voor compensatie ruimte voor aanplant van 3.544 m2 nieuw bos en 2.844 m² nieuw struweel. Hiermee wordt nog niet in zijn geheel voldaan aan de herplantplicht vanuit de Boswet. Het resterende deel van de boscompensatie zal plaats gaan vinden binnen de gemeentegrenzen, de exacte locatie zal in de vervolgfase van het project afgewogen worden.

Investering groenfonds

In het toekomstige situatie is er daarmee een wijziging van de oppervlakte van het bouwvlak binnen de bestemming 'Bedrijf'. Het bouwvlak wordt vergroot met een oppervlakte van 10.423 m² en komt daardoor in totaal uit op 12.576 m². Bij uitbreiding van een bestemmingsvlak of bouwvlak van een niet-agrarisch bedrijf (niet zijnde recreatie, agrarisch-technisch hulpbedrijf, agrarisch verwant bedrijf, maatschappelijke voorziening of statische opslag geldt een standaard compensatiebedrag van € 5,-/m².

In het geval van dit plan moet er 10.423 m² gecompenseerd worden, wat op een totaalbedrag komt van €52.115,- (10.423 m² x € 5,-). Binnen de grenzen van het plan zijn geen mogelijkheden om het bedrag fysiek te investeren. Om die reden wordt het gehele bedrag, €52.115,-, geïnvesteerd in het gemeentelijk groenfonds. Dit wordt geborgd door het opstellen van een anterieure overeenkomst en/of het opnemen van een voorwaardelijke verplichting.

Hoofdstuk 5 Planopzet

De regels zijn ingedeeld in 4 hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels bevat de inleidende regels en bevat 2 artikelen. Het eerste artikel geeft een omschrijving van enkele in de regels gehanteerde begrippen. Het tweede artikel geeft aan hoe ten aanzien van maten, oppervlakte en inhoud gemeten moet worden.
  • In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels worden de verschillende bestemmingen behandeld. Per bestemming wordt aangegeven welke doeleinden/functies zijn toegelaten op de gronden en wat en hoe er mag worden gebouwd.
  • In hoofdstuk 3 Algemene regels worden de algemene regels behandeld. Dit zijn onder meer de afwijkingsmogelijkheden en algemene bouwregels.
  • In hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels worden de overgangs- en slotregels aangegeven.

Onderstaand is een korte toelichting een korte artikelsgewijze toelichting op de artikelen opgenomen.

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In het artikel 'Wijze van meten' is een regeling opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden

Artikel 4 Bedrijf - Nutsbedrijf

De voor 'Bedrijf - Nutsbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor een hoogspanningsstation met de bijbehorende voorzieningen. Onder voorzieningen worden onder meer begrepen ondergrondse leidingen.

Artikel 5 Bos

De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van het bos.

Artikel 6 Groen

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van groenvoorzieningen en landschapselementen.

Artikel 7 Sport - Golfbaan

De voor Sport - Golfbaan aangewezen gronden zijn bestemd voor een golfbaan in combinatie met een bosgebied, met de daarbij behorende voorzieningen.

Artikel 8 Tuin - Landschap

De voor Tuin - Landschap aangewezen gronden zijn bestemd voor inrichting en onderhoud van een landschapstuin met bijbehorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen en landschapselementen.

Artikel 9 Verkeer

De voor verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen met een functie voor verkeer en verblijf.

Artikel 10 Water

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor: water en waterhuishoudkundige voorzieninge, het behoud, herstel of de ontwikkeling van landschappelijke waarden en kenmerken en natuurwaarden en recreatief medegebruik.

Artikel 11 Wonen

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in een woning met de daarbij behorende bijgebouwen.

Artikel 12 Leiding - Gas

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk gastransportleiding met de daarbij behorende belemmeringenstrook.

Artikel 13 Leiding - Hoogspanning

De voor Leiding - Hoogspanning aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het beheer en instandhouding van een ondergrondse hoogspanningsverbinding met een maximum spanning van 150 kV.

Artikel 14 Leiding - Hoogspanningsverbinding

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een bovengrondse hoogspanningsverbindingen 150 KV en/of 380 kV

Artikel 15 Waarde - Archeologie 5 (gebied met een middelhoge archeologische verwachting)

De voor Waarde - Archeologie 5 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 4 (gebied met een hoge archeologische verwachting)

De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

Artikel 17 Waarde - Attentiezone waterhuishouding

De voor Attentiezone Waterhuishouding aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden).

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel

Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat bepalingen omte voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. De redactie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en overeenkomstig opgenomen.

Artikel 19 Algemene bouwregels

In dit artikel is een regeling voor ondergronds bouwen opgenomen.

Artikel 20 Algemene gebruiksregels

In deze algemene gebruiksregels wordt gebruik in strijd met het bestemmingsplan als strijdig gebruik aangemerkt.

Artikel 21 Algemene aanduidingsregels

In de algemene aanduidingsregels zijn regels met betrekking tot algemeen geldende gebiedsaanduidingen opgenomen, waarin wordt aangegeven onder welke voorwaarden ontwikkelingen binnen deze zones mogelijk zijn. Het betreft de aanduidingen Geluidzone - industrie, Ke-contour, Luchtvaartverkeerszone - ihcs en invliegfunnel, Luchtvaartverkeerszone - ils, Overige zone - beperkingenveehouderij, Veiligheidszone - leiding enVrijwaringszone - radar.

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels

In deze regels zijn algemene afwijkingsbepalingen opgenomen. Zo is opgenomen dat binnen alle bestemmingen kan worden afgeweken van opgenomen maten tot een maximum van 10%. Ook kan met 10% van het bouwvlak worden afgeweken. Tevens zijn afwijkingsregels opgenomen die het mogelijk maken bij meetverschillen ontwikkelingen toe te staan.

Artikel 23 Algemene wijzigingsregels

In deze regels zijn algemene wijzigingsmogelijkheden opgenomen, hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan wijziging vanwege overschrijding van bestemmingsgrenzen of een wijziging van bedrijfsactiviteit.

Artikel 24 Overige regels

In de overige regels zijn regels opgenomen over parkeren en gevoelige objecten.

Artikel 25 Overgangsrecht

In de overgangsrechtregel is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.

Artikel 26 Slotregel

In de 'slotregel' is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Exploitatie

Op grond van artikel 3.1.6 onder 1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het kader van de bestemmingsplanprocedure de economische uitvoerbaarheid van het plan te worden onderzocht. Enexis Netbeheer B.V. is al eigenaar van het perceel waarop de uitbreiding plaats vindt.

Er is bij dit plan geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Er hoeft daarom geen anterieure overeenkomst te worden afgesloten. Er wordt tussen de gemeente Best en Enexis wel een planschade overeenkomst afgesloten.

Enexis is eigenaar van de grond waarop de ontwikkeling plaats gaat vinden en daarbij is er sprake van een uitbreiding van een bestaande inrichting, waarvan de aanlegkosten door Enexis worden gedragen. Tevens neemt Enexis de kosten op zich voor het opstellen van het bestemmingsplan, de bijbehorende onderzoeken. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van voorliggend plan voldoende aangetoond.

Handhaving

Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. Handhaving van het ruimtelijk beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Handhaving op het gebied van ruimtelijke ordening spitst zich toe op het gebruik van de gronden en opstallen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden waarvoor een vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig is.

De handhaving van de regelgeving van het bestemmingsplan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat hiervoor de wettelijke grondslag. Het gaat daarbij met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. De Wabo bevat een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.

De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op de gebruiksactiviteiten.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

Gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van Enexis zodat de uitvoering van het plan feitelijk gerealiseerd kan worden.

Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven. De binnengekomen vooroverlegreacties worden samengevat en beantwoord in een Reactienota.

Participatieproces

Voorafgaand aan het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan wordt de directe omgeving geïnformeerd middels een informatieve brief en een informatiebijeenkomst. De naast gelegen woningen (buren) worden eerder geïnformeerd in een gesprek die met hun gepland wordt.

Vastellingsprocedure

Nadat alle vooroverlegreacties bekend zijn, is het ontwerp bestemmingsplan opgesteld. Dit ontwerp bestemmingsplan heeft van 20 december 2023 tot en met 30 januari 2024 gedurende zes weken ter inzage gelegen (ter voldoening aan artikel 3.8. van de Wet op de ruimtelijke ordening) voor een ieder in het gemeentehuis te Best. Daarnaast is het ontwerp digitaal raadpleegbaar geweest via www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze termijn kon een ieder naar keuze schriftelijk of mondeling een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan kenbaar maken aan de raad van de gemeente Best. Tijdens de periode van terinzagelegging zijn 4 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in Bijlage 7. Naar aanleiding van de zienswijze is Artikel 12 Leiding - Gas aangevuld met de door Gasunie voorgestelde wijzigingen. Hiernaast is op verzoek van de bewoners van Ploegstraat 14 in het geluidsrapport een aanvulling gedaan wat betreft cumulatief geluid. Deze is ook verwerkt in de tekst.

Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

Bijlage 1 Natuurvergunningen

Bijlage 1 Natuurvergunningen

Bijlage 2 Stedenbouwkundig En Landschapsplan Sonseweg 1

Bijlage 2 Stedenbouwkundig en landschapsplan Sonseweg 1

Bijlage 3 Beplantingsplan Sonseweg 1

Bijlage 3 Beplantingsplan Sonseweg 1

Bijlage 4 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 4 Lijst van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 5 Lijst Beroep Aan Huis

Bijlage 5 Lijst beroep aan huis

Bijlage 6 Lijst Kleinschalige Bedrijvigheid

Bijlage 6 Lijst kleinschalige bedrijvigheid

Bijlage 7 Luchtvaartzone Ihcs En Invliegfunnel

Bijlage 7 Luchtvaartzone Ihcs en invliegfunnel

Bijlage 8 Luchtvaartzone Ils

Bijlage 8 Luchtvaartzone Ils

Bijlage 9 Landschapsinvesteringsregeling

Bijlage 9 Landschapsinvesteringsregeling

Bijlage 1 Historisch Bodemonderzoek Tilburg-noord - Best 150 Kv, Antea (2020)

Bijlage 1 Historisch bodemonderzoek Tilburg-Noord - Best 150 kV, Antea (2020)

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek, Peutz (2023)

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek, Peutz (2023)

Bijlage 3 Bureauonderzoek Archeologie

Bijlage 3 Bureauonderzoek Archeologie

Bijlage 4 Ecologisch Onderzoek, Arcadis (2023)

Bijlage 4 Ecologisch onderzoek, Arcadis (2023)

Bijlage 5 Aanvullend Soortgericht Onderzoek (2023)

Bijlage 5 Aanvullend soortgericht onderzoek (2023)

Bijlage 6 Landschapsinvesteringsregeling

Bijlage 6 Landschapsinvesteringsregeling

Bijlage 7 Zienswijzenota

Bijlage 7 Zienswijzenota