Boslaan-Zuid 13
Bestemmingsplan - Gemeente Best
Vastgesteld op 30-10-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
Het bestemmingsplan 'Boslaan-Zuid 13' met identificatienummer NL.IMRO.0753.bpBoslaanZuid13-ON01 van de gemeente Best.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aan- en uitbouw
Een aan een hoofdgebouw gebouwd bijgebouw.
1.4 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 Aanduidingsgrens
Grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 Aan huis verbonden beroep
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.
1.7 Agrarisch bedrijf
Inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf.
1.8 Archeologische/cultuurhistorische waarde
De aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden.
1.9 Archeologische verwachting
De aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.
1.10 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.11 Bebouwingspercentage
Een op de verbeelding dan wel in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel, bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.12 Bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.13 Bedrijfswoning
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
1.14 Beperkingen veehouderij
Gebied waar de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen zijn beperkt.
1.15 Bestaand
- a. t.a.v. bebouwing:
bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de ter-inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- b. t.a.v. gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.16 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.17 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 Bijbehorende voorzieningen
Voorzieningen, die bij het hoofdgebruik van de bestemming horen.
1.19 Bijgebouw
Gebouw dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.20 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.21 Bouwmassa
Een complex van aaneengebouwde bouwwerken.
1.22 Bouwperceel
Aaneengesloten stuk grond, waarop functioneel zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten, waarbij de gebouwen alleen zijn toegelaten binnen de bouwvlakken op het perceel terwijl buiten de bouwvlakken ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan.
1.23 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.24 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 Carport
Een overkapping voor de overdekte stalling van motorvoertuigen.
1.26 Cultuurhistorische waarden en kenmerken
Waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.
1.27 Dak
Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.28 Detailhandel
Bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.29 Deskundige
Een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen aangaande een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening, zoals een archeologisch deskundige, erfgoeddeskundige, landschapsdeskundige, milieudeskundige en natuurdeskundige.
1.30 Ecologische waarden en kenmerken
Aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde.
1.31 Erfbeplanting
Visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen, op de rand of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.
1.32 Evenement
het geheel van al dan niet incidentele dan wel al dan niet kortdurende, maar wel tijdelijke activiteiten, dat plaatsvindt bij een voor publiek toegankelijke gebeurtenis, zoals een feest, kermis, optocht, braderie, wedstrijd of andere bijeenkomst tot ontspanning of vermaak, of een vertoning, voorstelling of herdenking, met uitzondering van
- bioscoopvoorstellingen,
- markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en
- snuffelmarkten als bedoeld in de APV,
- kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen,
- het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen, betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties,
- activiteiten genoemd in het artikel straatartiest en speelgelegenheid als bedoeld in de APV.
1.33 Extensief recreatief medegebruik
een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden zoals wandelen, fietsen en dergelijke
1.34 Functie
Doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
1.35 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.36 Geurgevoelig object
Object als bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij.
1.37 Glastuinbouwbedrijf
Agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt.
1.38 Grondgebonden veehouderij
Veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie, zoals beschreven in de provinciale Verordening ruimte of een vergelijkbare verordening met de daarbij behorende provinciale uitwerkingen en/of nadere regels.
1.39 Handelsbedrijf
Een bedrijf dat is gericht op het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van goederen, hetzij in de vorm van detailhandel hetzij in de vorm van groothandel.
1.40 Hoofdfunctie
Een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt.
1.41 Hoofdgebouw
Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.42 Huishouden
Een alleenstaande, of twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen gaan voeren.
1.43 Kampeermiddel
Tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of enig ander onderkomen of verblijf, geen bouwwerk zijnde, dat geschikt is voor tijdelijk recreatief nachtverblijf.
1.44 Kampeerterrein
Terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht en bedrijfsmatig geëxploiteerd, dat is bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen.
1.45 Kas
Agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter.
1.46 Kleinschalige bedrijvigheid
Het verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate blijft behouden. Hieronder wordt mede begrepen consumentenverzorging.
1.47 Kleinschalige bouwwerken
Bouwwerken met een geringe oppervlakte en een geringe bouwhoogte.
1.48 Kleinschalige overnachting
Een kleinschalige overnachtings- en verblijfsaccommodatie, gericht op het bieden an de mogelijkheid tot een kortdurend verblijf en eventueel het serveren van ontbijt, waarvoor een vergoeding wordt betaald.
1.49 Kwaliteitsverbetering
Alle projecten die zijn gericht op een aantoonbare en uitvoerbare verbetering van structuren of waarden op het vlak van natuur, water, landschap of cultuurhistorie.
1.50 Landschappelijke waarden en kenmerken
Gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.
1.51 Lawaaisporten
Een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hieronder niet verstaan.
1.52 LIR
Landschapsinvesteringsregeling 2019 gemeente Best, en opvolgende beleidsregels, waarin, met betrekking tot de beoordeling van initatiatieven, de verschillende vormen van bijdragen aan de kwaliteit van het landschap zijn voorgeschreven.
1.53 Mestbewerking
De toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygienisatie of indamping van mest.
1.54 Milieucategorie
Milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering.
1.55 NatuurNetwerk Brabant (NNB)
Samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.
1.56 Natuurwaarden
Waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid.
1.57 Omschakeling
Geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm.
1.58 Overig agrarisch bedrijf
Agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, vollegrondsteeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt.
1.59 Overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, met een open constructie met minimaal 2 open wanden en maximaal één eigen gesloten wand.
1.60 Peil
- Voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst; de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
- In andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.61 Perceelsgrens
De grens van een bouwperceel.
1.62 Prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.63 Recreatief medegebruik
Een recreatief gebruik van gronden dan ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan. Voorbeelden hiervan zijn wandelen, fietsen, paardrijden en sportvissen.
1.64 Ruimtelijke eenheid
Complex van bij elkaar behorende bouwwerken.
1.65 Seksinrichting
De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.66 Statische opslag
(binnen)opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.
1.67 Teeltondersteunende voorziening
Ondersteunende voorziening die een onderdeel is van de vollegrondse bedrijfsvoering van een (vollegronds)teeltbedrijf, waarbij het volgende onderscheid wordt gemaakt:
- a. teeltondersteunende kas:
een teeltondersteunde voorziening in de vorm van een (permanente) kas.
- b. hoge teeltondersteunende voorzieningen met een permanent karakter:
teeltondersteunende voorzieningen, in de regel hoger dan 1,5 meter, ter bescherming van zaaisels en planten, tegen onkruid en wildschade en tegen weersinvloeden, die vrij makkelijk verwijderbaar zijn, maar waarbij dat niet na elk teeltseizoen plaats vindt. Hieronder worden in ieder geval verstaan:
- teeltbakken in stellingen of teelttafels, eventueel met regenkappen;
- ondersteunende (glas)kassen;
- plastic-/foliekassen, -tunnels en -regenkappen.
- c. hoge teeltondersteunende voorzieningen met een tijdelijk karakter:
teeltondersteunende voorzieningen, in de regel hoger dan 1,5 meter, ter bescherming van zaaisels en planten, tegen onkruid en wildschade en tegen weersinvloeden, die aanwezig zijn gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) van het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 8 maanden, weer worden verwijderd. Hieronder worden in ieder geval verstaan:
- menstoegankelijke wandelkappen;
- schaduwhallen voor het afharden van producten en ter bescherming van plantmateriaal tegen scherpe zon;
- hagelnetten en vraatnetten.
- d. lage ondersteunende voorzieningen met een meer permanent karakter/containervelde ondersteunende voorzieningen voor plantaardige teelten, die op of nabij de grond worden aangebracht, voor zogenaamde containerteelt. Hierbij kan het volgende onderscheid worden gemaakt:
- containervelden als onomkeerbare voorziening, waarbij gebruik gemaakt wordt van een geheel verharde ondergrond veelal van niet-openbare/gesloten verhardingen, zoals beton;
- containervelden als omkeerbare voorzieningen, waarbij gebruik gemaakt wordt van anti-worteldoek met daartussen opneembare of open verhardingen, zoals betonplaten, tegel- of klinkerbestratingen.
- e. lage teeltondersteunende voorzieningen met een tijdelijk karakter teeltondersteunende voorzieningen, met een hoogte van maximaal 1,5 meter, aanwezig gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 8 maanden, weer worden verwijderd. Hieronder worden in ieder geval verstaan:
- lage tunnels van halfronde bogen waarover plastic of gaasdoek wordt gespannen, insectengaas, afdekfolies, vlakveldfolies.
1.68 Toename van stikstofemissie
- a. Er is sprake van een toename van stikstofemissie van gronden en bouwwerken wanneer de emissie N/kg/jaar* meer bedraagt dan de emissie N/kg/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken;
- b. Indien een gelijkblijvende of een afname van emissie N/kg/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken een hogere stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied, dan wordt dit eveneens beschouwd als een toename van stikstofemissie;
- c. Als uitzondering op lid a en lid b van deze bepaling geldt het volgende:
Er is geen sprake van een toename van stikstofemissie wanneer er sprake is van de volgende situatie:
0. de emissie N/kg/jaar afkomstig van betreffende gronden en bouwwerken bedraagt maximaal de emissie N/kg/jaar afkomstig van de betreffende gronden en bouwwerken conform een ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 en/of artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming, en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt,
De bedoelde vergunningen zijn als zodanig opgenomen in Bijlage 24 Natuurvergunningen
* wanneer in deze regels 'emissie N/kg/jaar' wordt gebruikt, wordt de hiervan onderdeel uitmakende hoofdletter 'N' bedoeld als verzamelnaam voor NH3 en NOx.
1.69 Veehouderij
Agrarisch bedrijf of tak, gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.
1.70 Verblijfsrecreatie
Het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning, waarbij ten minste een nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen.
1.71 Verkoopvloeroppervlak (vvo)
De totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.
1.72 Vergisting
Het omzetten van koolhydraten door micro-organismen door middel van een anaeroob dissimilatieproces (waarbij biogas wordt geproduceerd).
1.73 Vloeroppervlakte
de oppervlakte van de vloer van de begane grond.
1.74 (vollegronds)teeltbedrijf
Agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.
1.75 Voorgevel
De gevel van de voorzijde van een gebouw.
1.76 Voorgevellijn
De lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.
1.77 Vormverandering van een bouwvlak
Wijziging van de begrenzing van een bouw- en bestemmingsvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte.
1.78 Water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voor voorzieningen, die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en dergelijke.
1.79 Werk
Een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.
1.80 Wet/wettelijke regeling
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.
1.81 Woning
Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal 4 personen, die geen gezamenlijk huishouden vormen maar wel gezamenlijk gebruikmaken van de voorzieningen als ware het één huishouden. In het laatste geval dient sprake te zijn van een gebruiksoppervlakte van minimaal 12 m2 per persoon. Binnen een woning is sprake van één zelfstandige wooneenheid, dat wil zeggen één eenheid waarin een zelfstandig huishouden kan worden gevoerd doordat die eenheid beschikt over de daartoe strekkende voorzieningen (sanitair, kookgelegenheid en dergelijke) en een eigen huisnummer.
1.82 Zorgvuldige veehouderij
Een veehouderij, die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Nadere regels Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij zoals in de provinciale Verordening ruimte of een vergelijkbare verordening met de daarbij behorende provinciale uitwerkingen en/of nadere regels.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De (bouw)hoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 De afstand tot de bestemmingsgrens
De kortste afstand van het buitenwerkse gevelvlak van een gebouw tot de bestemmingsgrens.
2.7 De afstand tot de bouwperceelsgrens
Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.8 De afstand tot de weg
De afstand tussen de bebouwing en de as van de weg.
2.9 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.
2.10 De breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren.
2.11 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
Vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.12 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en/of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,50 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Bos
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van het bos en bosgroeiplaats;
- b. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke waarden en kenmerken en natuurwaarden;
- c. erfbeplanting;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. extensief recreatief medegebruik.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2 voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bouwen ten behoeve van extensieve recreatie, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. het bouwen dient ten dienste van de bestemming te staan;
- b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
- c. er vindt geen onevenredige aantasting van de natuurwaarden en/of ecologische waarden van de gronden plaats;
- d. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 90 m2.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Leiding - Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 en toestaan dat overeenkomstig de andere bestemmingen van deze gronden wordt gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de leiding dient te zijn gewaarborgd;
- b. het bevoegd gezag dient vooraf schriftelijk advies in te winnen bij de betreffende leidingbeheerder.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waarde - Archeologie 5
6.1 Algemene bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Binnen het gebied met 'Waarde - Archeologie 5' mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de op deze gronden liggende bestemming(en), indien en voor zover het een bouwplan betreft:
- a. met een oppervlakte van maximaal 2.500 m², of;
- b. met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en een verstoringsdiepte van minder dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld, of;
- c. met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en een verstoringsdiepte van minder dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - esdekken agrarisch', of;
- d. dat betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, dan wel niet meer dan 2,5 m uit de bestaande fundering wordt gebouwd.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
6.7 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van de bouwwerken, ten behoeve van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid.
8.2 Bestaande afwijkende maatvoering
In die gevallen, dat de (goot)hoogte, de oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot de weg of perceelsgrenzen, en andere maten, in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet dan wel Wet algemene bepalingen omgevingswet tot stand is gekomen, op het tijdstip van ter-inzage-legging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan, met dien verstande dat het gebouw is opgericht ten behoeve van een uit de huidige (of vergelijkbare) bestemming voortvloeiende functie.
8.3 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen (bouwen beneden peil) gelden de volgende bepalingen:
a. ondergronds bouwen is toegestaan ter plaatse van een (bedrijfs) woning;
b. de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 m.
8.4 Regels veehouderij
Onderstaande regels met betrekking tot het bouwen ten behoeve van een veehouderij, gelden uitsluitend in combinatie met de regels in de betreffende bestemming. In de betreffende bepalingen is aanvullend verwezen naar de hieronder opgenomen bepaling:
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Algemeen
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemmingen.
9.2 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het (laten) gebruiken voor:
- a. seksinrichtingen;
- b. de verkoop van softdrugs;
- c. het gebruik van bijgebouwen of bedrijfsgebouwen als zelfstandige woning;
- d. het gebruik van gebouwen voor kleinschalige overnachting, behalve kleinschalige overnachtingen die binnen een bestemming expliciet zijn toegestaan, dan wel de bestaande kleinschalige overnachtingen;
- e. evenementen, anders dan evenementen die binnen een bestemming expliciet zijn toegestaan;
- f. kleinschalig kamperen; anders dan kleinschalig kamperen dat binnen een bestemming expliciet is toegestaan dan wel anders dan de bestaande kleinschalige kampeerplaatsen;
- g. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- h. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
9.3 Evenementen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2 teneinde het tijdelijk gebruik van gronden voor evenementen toe te staan. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:
- a. er dient sprake te zijn van een evenement in de vorm van een voor publiek toegankelijke uitvoering/verrichting van vermaak en/of aan een dergelijk evenement gerelateerde kampeervoorzieningen;
- b. het evenement duurt maximaal 3 (aaneengesloten) dagen en mag maximaal 2 keer per jaar op de desbetreffende gronden plaatsvinden;
- c. detailhandel is niet toegestaan, behoudens detailhandel ten dienste van en ondergeschikt aan het evenement;
- d. er dienen voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd;
- e. de aan te brengen voorzieningen dienen tijdelijk te zijn. Dit betekent dat het houden van een evenement niet mag leiden tot blijvende/onomkeerbare voorzieningen/ingrepen;
- f. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij de planontwikkeling;
- g. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de binnen het gebied aanwezige waarden.
9.4 Nota Parkeernormen 2022
- a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel , staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de normen in de beleidsregels in de Nota Parkeernormen 2022, wordt gerealiseerd.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen één of meer bepalingen van deze nota buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing – gelet op het belang waarvoor deze nota tot stand is gebracht – leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Een en ander dient in een collegebesluit vastgelegd te zijn.
- c. Als de onder artikel 9.4 lid a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Luchtvaartverkeerszone - ihcs en invliegfunnel
Al dan niet in afwijking van het elders in de planregels bepaalde, geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - ihcs en invliegfunnel' ten behoeve van een obstakelvrij start- en landingsvlak met zijkanten ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien deze een bouwhoogte kennen, die de in Bijlage 6 LuchtvaartzoneIhcs en invliegfunnel waarde (uitgedrukt in meters boven NAP) overschrijdt.
10.2 Luchtvaartverkeerszone - ils
10.3 Overige zone - beperkingen veehouderij
Op de gronden met de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' is:
- a. uitbreiding van, vestiging van en omschakeling naar een veehouderij niet zijn toegestaan, met uitzondering van een grondgebonden veehouderij
- b. toename van de bestaande bebouwing ten behoeve van een veehouderij, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning(en), niet is toegestaan.
10.4 Overige zone - natuur netwerk brabant
10.5 Vrijwaringszone - radar
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' geldt een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor een hogere bebouwing dan 90 m boven NAP, in verband met het obstakelvrij kunnen functioneren van een radarinstallatie voor vliegbewegingen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
11.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Boslaan-Zuid 13.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
De eigenaar van het perceel aan Boslaan-Zuid 13 te Best (kadastraal bekend als gemeente Best, sectie L, perceelnummers 901 en 902) is van plan om het juridisch-planologisch regime ter plaatse in overeenstemming te brengen met de huidige en toekomstige situatie.
Het perceel heeft volgens het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Best 2006' (zoals door de gemeenteraad vastgesteld d.d. 23 september 2008) de bestemming 'Bedrijf' met een maximaal toegestane oppervlakte aan bedrijfsbebouwing van 1.750 m². Daarnaast is binnen de geldende bestemming geen detailhandel toegestaan. Deze regels zijn overgenomen in het in procedure gebrachte (nog niet vastgestelde) bestemmingsplan 'Buitengebied Best 2021'.
Aangezien ter plaatse circa 7.105 m² aan bedrijfsbebouwing (gebouwen en overkappingen) aanwezig is en, als onderdeel van het handelsbedrijf ook detailhandel aanwezig is, is de feitelijke situatie in strijd met het geldende bestemmingsplan en het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied Best 2021'.
Met dit bestemmingsplan wordt geregeld dat de feitelijke en de juridisch-planologische situatie weer in overeenstemming zijn. De mogelijkheid om ter plaatse een bedrijfswoning te realiseren zal gehandhaafd blijven, mogelijk elders op het perceel. In samenhang met de bestemmingsplanprocedure zullen delen van bedrijfsbestemming worden omgezet naar de bestemming 'Bos' ten behoeve van het Natuur Netwerk Brabant. De binnen de beoogde bosbestemming (en in slechte staat verkerende) bebouwing zal in samenhang met de bestemmingsplanwijziging gesaneerd worden.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen ten oosten van de kern Best aan de Boslaan-Zuid, op korte afstand van de A2. De bedrijfslocatie wordt omsloten door natuurgebied de 'Nieuwe Heide', dit bosgebied maakt onderdeel uit van het Natuur Netwerk Brabant. Navolgende figuur geeft een beeld van de ligging van het plangebied.
Figuur 1.1 Ligging plangebied op luchtfoto (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Best, sectie L, perceelnummers 901 en 902. Navolgende figuur betreft een weergave van de kadastrale situatie ter plaatse.
Figuur 1.2 Topografische kaart met kadastrale situatie (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.3.1 Toets geldend plan en strijdigheid
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Best 2006' zoals door de gemeenteraad vastgesteld d.d. 23 september 2008. Op basis van dat bestemmingsplan kent het plangebied de bestemming 'Bedrijf'. Naast specifieke bedrijvigheid zijn binnen deze bestemming ook bedrijfswoningen, aan huis verbonden beroepen en kleinschalige bedrijvigheid toegestaan.
Figuur 1.3 Uitsnede geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen)
Binnen de bestemming 'Bedrijf' is per locatie aangegeven welke specifieke regels ter plaatse gelden. Ook voor het plangebied is dit in artikel 7.1.2 onder a aangegeven:
Figuur 1.4 Uitsnede tabel bedrijven (bron: Bestemmingsplan Buitengebied Best 2016)
Aan de Boslaan Zuid 13 is een 'specifieke vorm van bedrijf - handelsbedrijf, bouwmaterialen' toegestaan. Dit is conform het feitelijke gebruik. Op basis van de tabel is ter plaatse ook een bedrijfswoning toegestaan, die mogelijkheid blijft gehandhaafd. Daarnaast is maximaal 1.750 m² aan bedrijfsbebouwing toegestaan. Op dit laatste vlak is de feitelijke situatie strijdig met het geldende bestemmingsplan. In werkelijkheid is namelijk sprake van circa 7.105 m² aan bebouwing. Ter plaatse van de Boslaan Zuid 13 is verder geen oppervlakte opgenomen voor het aantal toegestane m² aan detailhandel. Dus is ter plaatse geen detailhandel toegestaan. Dit is echter wel een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering van het handelsbedrijf. In de feitelijk bestaande situatie is een winkel aanwezig waar kleinere bouwgerelateerde materialen worden verkocht.
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in en rond het plangebied en geeft inzicht in de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Best. Hoofdstuk 4 omvat de toets aan de sectorale milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de procedure.
Hoofdstuk 2 Planvoornemen
2.1 Huidige Situatie
Van der Vleuten Bouwmaterialen is in 1953 ontstaan als bedrijf dat sloopwerkzaamheden uitvoerde en de nog bruikbare materialen vervolgens verkocht. Men was in die tijd dus al gericht op duurzaamheid en circulariteit. Daarmee was het bedrijf zijn tijd ver vooruit. In de loop der jaren heeft het bedrijf zich verder ontwikkeld waarbij men zich steeds meer is gaan richten op de verkoop van bouwmaterialen. Nieuw en gebruikt. Eerder was het bedrijf gevestigd aan de Zandstraat in Best. In verband met de groei van het bedrijf is in 1973, in nauw overleg en samenspraak met de gemeente, besloten het bedrijf te verplaatsen naar de huidige locatie. Op die locatie, aan de Boslaan Zuid 13, was voorheen een kippenboerderij met bijbehorende bebouwing aanwezig.
Om aan de wensen van de klant te kunnen voldoen is het noodzakelijk om de bouwmaterialen droog en overzichtelijk te kunnen stallen. De aangeboden bouwmaterialen moeten namelijk dezelfde dag nog verwerkt kunnen worden. Als de opslag niet binnen of overkapt plaatsvindt, is het niet mogelijk om altijd droge materialen aan te bieden. Bovendien wordt een deel van materialen en machines onbruikbaar als deze nat worden. De bedrijfsbebouwing is dan ook noodzakelijk om de continuïteit van het bedrijf te kunnen waarborgen.
In de bestaande situatie is het plangebied vrijwel geheel in gebruik ten behoeve van het bedrijf. Uitzondering daarop is een deel in het westen van het perceel met een oppervlakte van circa 4.500 m². De gronden zijn hier ingericht als groen-/bosgebied. De hier aanwezige en vergunde bebouwing is niet meer in gebruik en is in vervallen bouwkundige staat. Deze bebouwing heeft een oppervlakte van circa 150 m².
In de bestaande situatie is de voormalige bedrijfswoning in gebruik als kantoor en ten behoeve van opslag. Het bijgebouw bij die voormalige bedrijfswoning is ook in gebruik als kantoor en winkel. De oppervlakte aan bebouwing is hier circa 230 m², waarbij de winkel een oppervlakte heeft van maximaal 100 m².
In het midden van het perceel is een grote loods gesitueerd. Hier vindt opslag van radiatoren plaats, staan de zaagmachines opgesteld en vindt opslag van nieuwe en gebruikte bouwmaterialen plaats. Deze loods heeft een oppervlakte van circa 4.650 m².
Direct ten zuiden van de grote loods is de houtoverkapping gesitueerd. Hier vindt de opslag van bouwhout plaats. Deze overkapping heeft een oppervlakte van circa 750 m².
Rondom de houtoverkapping zijn nog enkele overkappingen aanwezig. Hier vindt de opslag van recyclebaar hout, opslag van plaatmateriaal en opslag van isolatiemateriaal plaats. De hier aanwezige overkappingen hebben een gezamenlijk oppervlak van circa 825 m². De meest noordelijk gelegen overkapping heeft een oppervlakte van circa 500 m². Deze overkapping is bedoeld voor de opslag/magazijn van de voorraad aan bouwhout.
Figuur 2.1 Aanwezige bebouwing in de bestaande situatie
In de bestaande situatie is dus in totaal circa 7.105 m² aan bebouwing aanwezig. Van deze bebouwing is bekend dat circa 1.000 m² door de gemeente is vergund. Echter is op basis van gegevens bij initiatiefnemer en bij de gemeente niet bekend of er mogelijk meer bebouwing vergund is. Dit vermoeden bestaat wel. Feit blijft dat op basis van het geldende bestemmingsplan (slechts) 1.750 m² aan bebouwing is toegestaan en detailhandel niet is toegestaan.
2.2 Toekomstige Situatie
2.2.1 Bestaande situatie planologisch mogelijk maken
Dit bestemmingsplan heeft tot doel om de huidige situatie grotendeels vast te leggen in een bestemmingsplan. In dat kader wordt dan ook verzocht om de maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing te vergroten van 1.750 m² naar 7.500 m², dit gewenste bebouwd oppervlak is inclusief de overkappingen. Om te voorkomen dat voor kleine uitbreidingen in de toekomst een uitgebreide procedure doorlopen moet worden is een groter bebouwd oppervlak voorzien dan de oppervlakte in de bestaande situatie. De maximale oppervlakte is inclusief de nieuwbouw van de bedrijfswoning met kantoren en winkels, zie daarvoor paragraaf 2.2.2.
Door verder in te zetten op duurzaamheidsdoelstellingen in de bedrijfsvoering en inrichting van het terrein wil het bedrijf een nog grotere maatschappelijke bijdrage leveren. Eén van de aanvullende duurzaamheidsambities heeft betrekking op het installeren van groene daken. In de toekomstige situatie zullen daken die vervangen worden meteen geschikt gemaakt voor de toepassing van groene daken. Initiatiefnemer van deze ontwikkeling heeft plannen om gebruik te maken van zonnepanelen. Tevens is de ambitie van het bedrijf om op termijn over te schakelen op CO2-neutraal vervoer en zowel de bedrijfswoning als de winkel in de toekomst duurzaam te vernieuwen in het kader van klimaatadaptatie. Tot slot zal bij vervangende nieuwbouw zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van circulaire bouwmaterialen, met name hout, volledig passend in de filosofie van het bedrijf. In paragraaf 2.2.2 zijn referentiebeelden opgenomen die gelden als leidraad voor de gewenste beeldkwaliteit bij (vervangende) nieuwbouw.
2.2.2 Nieuwbouw bedrijfswoning, kantoren en winkel
In de huidige situatie is op basis van het bestemmingplan ter plaatse van het plangebied een bedrijfswoning toegestaan, dit zal ook in de toekomstige situatie zo blijven. In de bestaande situatie is weliswaar geen bedrijfswoning aanwezig. In verband met de toekomstige bedrijfsvoering is het wel wenselijk om de mogelijkheid voor een bedrijfswoning te behouden. De ligging achteraf en de soorten producten die ter plaatse worden verkocht maken dat het bedrijf inbraakgevoelig is. Door de vestiging van een bedrijfswoning ter plaatse wordt de inbraakgevoeligheid aanzienlijk verminderd. Initiatiefnemer is dan ook voornemens om, binnen de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het geldende en onderhavig bestemmingsplan, in de toekomst een nieuwe bedrijfswoning te realiseren. Dat kan door middel van nieuwbouw of door renovatie van bestaande bebouwing.
Op basis van het geldende bestemmingsplan mag een bedrijfswoning overal binnen de bedrijfsbestemming worden gerealiseerd. Deze regeling is in het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied Best 2021' aangepast. Op basis van dat ontwerpbestemmingsplan is vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning uitsluitend toegestaan met de bestaande situering.
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een nieuwe bedrijfswoning op een locatie elders (dan bestaand) binnen de bestemming 'Bedrijf'. Hier wordt een nieuw gebouw gerealiseerd bestaande uit kantoren en een nieuwe winkel van maximaal 200 m² op de begane grond en een bedrijfswoning in de vorm van een appartement op de 1e verdieping.
De nieuwe bebouwing krijgt een bebouwd oppervlak van circa 489 m² met een maximale goot- en bouwhoogte van 7 meter.
De nieuwbouw wordt duurzaam gerealiseerd waarbij zoveel als mogelijk gebruik zal worden gemaakt van circulaire bouwmaterialen. In verband met de regeling die is opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Best en de wens om daar op aan te sluiten, wordt de nieuwe bedrijfswoning wordt mogelijk gemaakt door middel van de specifieke functieaanduiding 'bedrijfswoning'.
In dit bestemmingsplan is het maximum bebouwd oppervlak van 7.500 m² vastgelegd (zie ook paragraaf 2.2.1.). In de bestaande situatie is 7.105 m² aan bebouwing aanwezig. Dat betekent dat, indien de nieuwbouw (met een oppervlak van 489 m²) is gerealiseerd, het maximum bebouwd oppervlak wordt overschreden. Het is echter wel zaak dat de huidige kantoren en winkel kunnen blijven functioneren totdat de nieuwbouw gebruiksklaar is. Om die reden is in dit bestemmingsplan geregeld dat het bebouwd oppervlak gedurende maximaal 1 jaar na startbouw mag worden overschreden (zie artikel 3.3.1).
Figuur 2.2: Beoogde nieuwe locatie bedrijfswoning met winkel en kantoren (bron: LSWA architecten)
Figuur 2.3: Impressie nieuwe bedrijfswoning met winkel en kantoren
(bron: LSWA architecten)
Figuur 2.4: plattegrond begane grond nieuwe winkel en kantoren
(bron: LSWA architecten)
Figuur 2.5: (CONCEPT) plattegrond bedrijfswoning op de 1e verdieping
(bron: LSWA architecten)
BEELDKWALITEIT
Binnen het plangebied wordt gestreefd naar zo duurzaam mogelijke bebouwing. Dit geldt voor zowel de nieuwbouw van de bedrijfswoning met kantoren en winkel als voor vervangende bedrijfsbebouwing. Circulariteit vormt het bestaansrecht van het betreffende bedrijf. Al bij aanvang van de bedrijfsactiviteiten werd gehandeld in gebruikte bouwmaterialen. Daarmee was het bedrijf zijn tijd ver vooruit. Tot op de dag van vandaag koopt en verkoopt het bedrijf gebruikte bouwmaterialen.
De groene inrichting van het terrein en waterbergingsopgave die samengaan met de bestemmingsplanwijziging leveren een bijdrage aan het toekomstbestendig houden van de locatie. Door verder in te zetten op duurzaamheidsdoelstellingen in de bedrijfsvoering en inrichting van het terrein wil het bedrijf een nog grotere maatschappelijke bijdrage leveren. Eén van de aanvullende duurzaamheidsambities heeft betrekking op het installeren van groene daken. In de toekomstige situatie zullen daken die vervangen worden meteen geschikt gemaakt voor de toepassing van groene daken en/of de opwekking van duurzame energie door middel van zonnepanelen.
Tevens is de ambitie van het bedrijf om op termijn over te schakelen op CO2-neutraal vervoer en zowel de bedrijfswoning als de winkel in de toekomst duurzaam te vernieuwen in het kader van klimaatadaptatie.
Kortom:
- Leidend voor vervangende nieuwbouw is dus verduurzaming van de gebouwen. Platte daken worden daarbij ingezet als groene daken en/of de opwekking van duurzame energie door middel van zonnepanelen;
- Principes van circulair bouwen worden gehanteerd. Mogelijk leiden duurzaamheidsambities tot andere keuzes. Bij vervangende nieuwbouw zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van circulaire bouwmaterialen, met name hout, volledig passend in de filosofie van het bedrijf.
- Andere vormen en mogelijkheden voor verdere verduurzaming, zoals energie- en warmtehuishouding, waterafwikkeling en het versterken van de biodiversiteit, worden onderzocht bij vervangende nieuwbouw.
In onderstaande figuren zijn referentiebeelden opgenomen die als leidraad gelden voor de gewenste beeldkwaliteit bij (vervangende) nieuwbouw op het perceel.
Figuur 2.6: Referentiebeelden vervangende nieuwbouw
2.2.3 Kraanbaan
Initiatiefnemer is voornemens het bedrijfsproces te optimaliseren en veiliger te maken. Dit kan door middel van de installatie van een kraanbaan voor het interne transport van stalen balken. Momenteel worden stalen balken met een zijlader op het terrein getransporteerd. Mede door de toename in voorraad en verkoop is dit niet meer toereikend. Het lossen met de zijlader brengt ook veel risico's met zich mee.
Een kraanbaan biedt hiervoor een goede oplossing. Er zijn veel minder bewegingsmomenten waardoor de veiligheid verbeterd. De stalen balken met een lengte tot maximaal 16 meter kunnen veilig worden getransporteerd met een maximaal bundelgewicht van 6.000 kg. De beoogde kraanbaan is volledig nieuw en voldoet vanzelfsprekend aan alle veiligheidseisen.
Figuur 2.7: Beoogde locatie kraanbaan
Figuur 2.8: bouwtekening kraanbaan
De kraanbaan valt onder de regeling 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde' waarvoor - in zowel het geldende als het ontwerpbestemmingsplan (zie paragraaf 1.3) een maximale bouwhoogte van 4 meter geldt. De beoogde kraanbaan heeft echter een maximale bouwhoogte van 6 meter. Vanwege de ligging van de kraanbaan aan de achterzijde van het perceel, achter de bestaande bebouwing en geheel landschappelijk ingepast, is de bouwhoogte van 6 meter acceptabel. De goede ruimtelijke ordening wordt door de kraanbaan niet verstoord. In de regels van dit bestemmingsplan wordt, specifiek voor de kraanbaan, een maximale bouwhoogte van 6 meter toegestaan.
2.2.4 Compensatie
Om de grotere oppervlakte aan bebouwing mogelijk te maken worden ook compenserende maatregelen getroffen. Allereerst wordt de bedrijfsbestemming verkleind. Binnen het geldende bestemmingsplan kent de bedrijfsbestemming een oppervlakte van 30.837 m². In de nieuwe situatie zal deze oppervlakte 25.027 m² bedragen. Een deel van de bedrijfsbestemming, in totaal 5.810 m², zal worden omgezet naar een bosbestemming ten behoeve van het Natuur Netwerk Brabant. Het betreffen het westelijk deel van het plangebied dat in de huidige situatie reeds groen is ingericht en een aantal stroken aan de noordoostzijde van het plangebied die op basis van provinciaal beleid zijn aangewezen als Natuur Netwerk Brabant. De totale oppervlakte van het westelijke deelgebied dat wordt bestemd als 'Bos' is 4.719 m². De strook aan de noord- en oostzijde heeft een oppervlakte van 1.091 m². Daarnaast zal de bestaande bebouwing binnen de toekomstige bosbestemming gesaneerd worden, het betreft circa 150 m² aan vervallen bebouwing. Navolgende figuur geeft een beeld van de ligging van de toekomstige bosbestemming.
Figuur 2.9: Beoogde bosbestemming met een oppervlakte van in totaal 5.810 m²
Ten behoeve van het Natuur Netwerk Brabant is voor de gronden die de bestemming 'Bos' krijgen toegewezen, een kwaliteitsverbeteringsplan gemaakt. Dit betreft een landschappelijk inrichtingsplan waarin beschreven is hoe ter plaatse kwaliteitsverbetering van het landschap gerealiseerd zal worden. Het plan 'Boslaan Zuid 13 - Kwaliteitsverbetering Landschap' is opgenomen als Bijlage 2.
Door het toevoegen en het versterken van landschapselementen wordt bijgedragen aan de huidige landschapsstructuur. De kwaliteitsverbetering zal in ieder geval bestaan uit het verwijderen van dode en zieke bomen en het verwijderen van de bestaande bebouwing. Het plangebied is vanuit het omringende bos toegankelijk voor reeën en kleine zoogdieren. Door het aanbrengen van een talud blijft dat zo maar wordt tevens voorzien in de nodige afscherming van het bedrijf voor ongewenste bezoekers. De bosstructuur zal worden versterkt door het toevoegen van inheemse loofbomen die ook in het omliggende bos te vinden zijn. Hierdoor wordt ook het naastgelegen bos versterkt. Het uiteindelijke resultaat zorgt ervoor dat het perceel een dicht bladerdak heeft maar ook voldoende zonlicht krijgt voor ontwikkeling van de biodiversiteit.
Om het bedrijf en de bijbehorende bebouwing uit het zicht te onttrekken, wordt er aan de noordzijde ook een talud aangelegd en wordt het hekwerk begroeid met klimop en kamperfoelie.
Om het waterhuishoudkundige systeem in het gebied te ontlasten maar ook op peil te houden, wordt een zogenoemde wadi aangelegd voor extra waterbergingscapaciteit binnen het plangebied. Aan de randen bij de wadi wordt struweel toegepast waardoor een mooie, geleidelijke overgang van de dichte bebossing naar het open gebied rondom de wadi ontstaat. Ook de wadi zal voor diverse diersoorten toegankelijk zijn waardoor deze, als er water staat, als drinkpoel kan fungeren.
Navolgende figuur geeft een beeld van de beoogde toekomstige situatie (excl. de nieuwbouw t.b.v. de bedrijfswoning, kantoren en winkel). Dit bestemmingsplan regelt tevens dat deze kwaliteitsverbeterende maatregelen duurzaam in stand gehouden worden.
Figuur 2.10: Beeld toekomstige situatie kwaliteitsverbetering landschap
Het kwaliteitsverbeteringsplan voorziet naast de verbetering van het landschap ter plaatse, ook in klimaatadaptieve maatregelen. De wadi zorgt voor extra waterbergend vermogen binnen het plangebied. De bestaande bebouwing binnen het bosgebied wordt verwijderd waardoor er meer mogelijkheden komen om water ter plaatse te laten infiltreren. Bovendien wordt de bosstructuur versterkt en wordt het gebied zodanig aangeplant dat er op termijn meer biodiversiteit ontstaat. Deze zaken zorgen al voor een aanzienlijke klimaatadaptieve verbetering ten opzichte van de bestaande situatie. Daarnaast zullen diverse nestkasten worden geplaatst waarmee verblijfplaatsen voor verschillende diersoorten worden gecreëerd. Voor een uitgebreide weergave van de verschillende maatregelen wordt verwezen naar Bijlage 2.
Aanvullend op het bovenstaande, zal worden onderzocht of groene daken kunnen worden gerealiseerd op daarvoor (constructief) geschikte daken. Ook mogelijkheden om ter plaatse energie op te weken door middel van zonnepanelen op de daken worden nader onderzocht.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Tot slot wordt in paragraaf 3.4 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale omgevingsvisie (2020)
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050?
Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:
- dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
- met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
- waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
- met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
- waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
- dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
- waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
- dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Keuzes
De belangrijkste keuzes zijn:
- Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
- Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
- Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden
- Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen
Toetsing
De ontwikkeling is van dusdanig kleine aard dat met onderhavige bestemmingsplanwijziging geen nationale belangen in het geding komen, andersom levert de Nationale Omgevingsvisie geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.
Toetsing
Op het plangebied zijn geen voorwaarden van toepassing op basis van het Barro.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro)
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Toetsing
Ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, moeten worden getoetst aan artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet de behoefte worden beschreven. Bij stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk gerealiseerd kunnen worden.
De eerste vraag bij de ladder voor duurzame verstedelijking is of de ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangemerkt als een 'stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit jurisprudentie volgt dat ontwikkelingen groter dan 500 m² bvo worden aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Het huidige bestemmingsplan voorziet in maximaal 1.750 m² aan bebouwing voor bedrijfsdoeleinden. Met het plan wordt 7.500 m² aan bedrijfsbebouwing mogelijk gemaakt. Dit betekent dat er in planologische zin meer dan 500 m² bvo wordt toegevoegd en dat de ontwikkeling aangemerkt kan worden als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' en getoetst moet worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De tweede vraag die moet worden beantwoord, is of de locatie wordt beschouwd als bestaand stedelijk gebied. In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt:
'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Het gebied heeft een stedelijke functie ten behoeve van bedrijfsactiviteiten, maar wordt omringd door bos. Op basis van de ligging kan geconcludeerd worden dat de locatie buiten bestaand stedelijk gebied ligt.
Beschrijving behoefte
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de planologische legalisering van de bestaande bedrijfsactiviteiten van Van der Vleuten Bouwmaterialen BV en een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing. Er is op basis van het geldende bestemmingsplan planologisch maximaal 1.750 m² bedrijfsbebouwing toegestaan. Momenteel is er ter plaatse echter al 7.105 m² bedrijfsbebouwing en overkappingen aanwezig. Met het plan wordt maximaal 7.500 m² bedrijfsbebouwing toegestaan.
De verkoop van nieuwe bouwmaterialen tegen scherpe prijzen is de voornaamste doelstelling van het bedrijf. Het bedrijf zit tussen een bouwmarkt en groothandel in. Het verkoopt ook diverse gebruikte bouwmaterialen en is daarmee vrij uniek in deze branche: veel voorraad, scherpe prijzen en verkoop aan particulieren en bedrijven. De verkoop van gebruikte materialen draagt in het kader van circulariteit tevens bij aan duurzaamheidsdoelstellingen van de overheid maar is tevens een belangrijke doelstelling binnen de visie van het bedrijf.
Het bedrijf heeft de bebouwing nodig om grote partijen bouwmaterialen goedkoop in te kunnen kopen en snel droog op te kunnen slaan. De voorraad kan vervolgens tegen scherpe prijzen aangeboden worden aan bedrijven en particulieren. De aan het bedrijf aangeboden bouwmaterialen moeten vaak dezelfde dag nog verwerkt en opgeslagen kunnen worden, anders kan het bedrijf de partijen niet aannemen, gelet op het risico dat de materialen nat worden. Diverse bouwmaterialen, zoals binnendeuren, plaatmateriaal, onbehandeld staal en zaagmachines, mogen vanwege hun kwetsbaarheid niet nat worden. Als de voorraad niet binnen of overkapt ligt, is het niet mogelijk om altijd droge materialen aan te bieden en worden laatstgenoemde materialen en machines onbruikbaar.
Waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied
Voor bedrijven die zich niet verhouden met de woonfunctie is een bedrijventerrein (binnen bestaand stedelijk gebied) een logische plek. Daarnaast zijn er veel bedrijven buiten bestaand stedelijk gebied die historisch zo gegroeid zijn op de locatie. Dat geldt ook voor dit bedrijf. Verplaatsing van dit bedrijf naar een bedrijventerrein is gelet op het verdienmodel met grote voorraden tegen scherpe prijzen niet realistisch. Het is bovendien een bestaande bedrijfslocatie waar het mogelijk is om op de bestaande locatie de activiteiten uit te breiden en de bedrijfsbestemming optimaal te benutten. De huidige locatie is in het verleden op voordracht van de gemeente Best gekozen (zie ook paragraaf 2.1). Er is geen sprake van een behoefte aan nieuw ruimtebeslag voor bedrijfsterrein. De bedrijfsactiviteiten kunnen op een kleiner oppervlak dan in de bestaande situatie het geval is, plaatsvinden.
Om de toename van bedrijfsbebouwing te compenseren wordt het oppervlak van de bedrijfsbestemming, met in totaal 5.810 m², verminderd en naar de bestemming 'Bos' omgezet. Met de uitbreiding van het bos wordt het totale oppervlak aan stedelijke functies verminderd. Per saldo is sprake van intensiever ruimtegebruik binnen een bestaande bedrijfsbestemming. Hiermee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling betreft uitbreiding van bebouwing op een kleiner bedrijfsperceel. De bestaande oppervlakte aan bedrijfsbestemming wordt kleiner ten gunste van bos en de bedrijfsbestemming wordt intensiever benut. Geconcludeerd wordt dat met de ontwikkeling sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
3.2.4 Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het Rijksbeleid.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
In de Omgevingswet wil de Rijksoverheid alle regels voor de fysieke leefomgeving samenvoegen; over ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. De nieuwe wet beoogt minder en overzichtelijke regels, een samenhangende benadering van de leefomgeving, ruimte voor lokaal maatwerk en betere en snellere besluitvorming. Daarmee moet het gemakkelijker worden om bijvoorbeeld een bouwproject te starten. De wet wordt naar verwachting in 2022 van kracht en verplicht provincies en gemeenten een visie op de leefomgeving te ontwikkelen.
De provincie Noord-Brabant heeft een dergelijke visie op de leefomgeving inmiddels uitgewerkt. De Brabantse Omgevingsvisie is vooruitlopend op de Omgevingswet in december 2018 vastgesteld. Onder het motto 'eenvoudig beter', doelt de Omgevingswet op meer inzichtelijkheid, en een grotere voorspelbaarheid en gebruiksgemak van het Omgevingsrecht.
In de Omgevingsvisie wordt door de provincie benadrukt dat de zogenoemde meerwaardebenadering per definitie dient te worden toegepast, in plaats van als uitzondering. Er zou beredeneert moeten worden vanuit casuïstiek en doelen in plaats van vanuit regels. Bestuurlijke afwegingsruimte maakt van maatwerk de nieuwe standaard.
Toetsing
Het planvoornemen heeft betrekking op de verruiming van de planologische bouwmogelijkheden ter plaatse van een bestaand bedrijf. Gezien de ligging in een overgangsgebied vanaf (in de richting van west naar oost) de kern Best, via de hoofdinfrastructuur van de A2 naar een bos- en natuurgebied, is het plangebied aan te merken als een gemengd gebied of een kernrandzone van de kern Best. In kernrandzones is een toenemende menging van bedrijvigheid mogelijk.
Met de verruiming van de bouwmogelijkheden binnen de bestaande bedrijfsbestemming zal het bebouwd oppervlakte binnen het plangebied toenemen. Het planvoornemen voorziet echter ook in compensatie. Daarin wordt overtollige bebouwing gesloopt, wordt de bestemming 'Bedrijf' voor een gedeelte met een oppervlakte van 4.719 m² herbestemd als 'Bos' en wordt de begrenzing van de bestemming 'Bedrijf' afgestemd op de provinciale begrenzing van het 'Natuur Netwerk Brabant'. Dit betreft een oppervlakte van 1.091 m². In totaal wordt 5.810 m² van het perceel bestemd als 'Bos'. Met de vastlegging van deze compenserende maatregelen in een bestemmingsplan wordt aangesloten op het provinciale beleid. De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt in het kader van maatwerk en in onderhavig bestemmingsplan wordt aangetoond dat met dit plan meerwaarde wordt gecreëerd. De ontwikkeling past 'in de geest van de Omgevingswet'.
3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Vanaf 5 november 2019 geldt de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: Iov). Inmiddels zijn er diverse wijzigingen aangebracht. De laatste geconsolideerde versie van de Iov dateert van 1 maart 2020. Op 1 januari 2022 treedt naar verwachting de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar een verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Iov is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot een Interim omgevingsverordening, waaronder de huidige Verordening ruimte.
De Iov is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.
In de Iov zijn instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Hierin staan de regels die voorheen waren opgenomen in de Verordening ruimte. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.
Net als bij de Verordening ruimte zijn ook hier regels voor ontwikkelingen gekoppeld aan werkgebieden (structuren) en aanduidingen. Het plangebied ligt binnen het 'Landelijk gebied' en binnen 'Gemengd landelijk gebied'.
Figuur 3.1: Uitsnede basiskaart Landelijk gebied Iov (plangebied rood omcirkeld)
Direct aangrenzend aan weerszijden van het plangebied is het ‘Natuur Netwerk Brabant’ gesitueerd. Kleine stroken grond aan de noordzijde van het plangebied zelf zijn ook als zodanig aangeduid.
Figuur 3.2: Uitsnede Natuur en stiltegebieden Iov met plangebied rood omlijnd
Doorwerking plangebied
Hierna wordt het planvoornemen getoetst aan de relevante bepalingen uit de Iov.
Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering Landschap
- 1. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
- 2. Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied en op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:
- a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
- b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.
- 3. Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:
- a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
- b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
- c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
- d. het wegnemen van verharding;
- e. het slopen van bebouwing;
- f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
- g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.
- 4. Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd en over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken.
Ad 1: De wijziging gaat gepaard met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit door het verkleinen van de bedrijfsbestemming naar 30.837 m² en het herbestemmen van de overige 5.810 m² naar 'Bos'. Dit betreft bijna 19 % van het gehele bedrijfsperceel dat wordt teruggegeven aan de natuur. Daarmee worden bedrijfsactiviteiten uitgesloten en wordt de ontwikkeling van het bos en bosgroeiplaats, alsmede de landschappelijke waarden en kenmerken en natuurwaarden ter plaatse mogelijk gemaakt.
Alle activiteiten die ter plaatse mogelijk worden gemaakt, zijn op basis van het huidige bestemmingsplan reeds toegestaan. Het enige verschil is dat de activiteiten, die vooral bestaan uit de opslag en verkoop van nieuwe en gebruikte bouwmaterialen, in de nieuwe planologische situatie inpandig zullen plaatsvinden. Er zal dan ook geen sprake zijn van externe effecten op het NNB als gevolg van de ontwikkeling.
Ad 2a: Het plangebied is gelegen in gemengd gebied, de kernrandzone van Best. Hier is een menging van bedrijvigheid mogelijk. De kwaliteitsverbetering wordt door middel van het op te stellen bestemmingsplan en de anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente Best, financieel, juridisch en feitelijk geborgd.
Ad 2b: De regionale afspraken zien met name op afspraken waarbij bedrijventerreinen of bedrijfsbestemmingen worden uitgebreid. In dit geval wordt de bedrijfsbestemming verkleind. Alleen de bouwmogelijkheden worden uitgebreid. De Regionale afspraken hebben daar geen betrekking op.
Ad 3: Het planvoornemen voorziet in:
- De sloop van de overtollige bebouwing;
- Het wijzigen van de bestemming 'Bedrijf' naar 'Bos' met een oppervlakte van 5.810 m².
- Het aanpassen van de bestemming 'Bedrijf' aan de provinciale begrenzing van 'Natuur Netwerk Brabant'.
Ad 4: Er wordt in onderhavige situatie geen toepassing gegeven aan het tweede lid onder b aangezien het planvoornemen niet voorziet in de uitbreiding van een bedrijfsbestemming.
Artikel 3.71 bestaande niet-agrarische functie in landelijk gebied
Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied bevat regels voor een bestaande niet-agrarische functie die:
- 1. de bestaande planologische gebruiksactiviteit vastleggen;
- 2. een toename van de gebruiksoppervlakte voor mestbewerking uitsluiten;
- 3. kunnen voorzien in een redelijke uitbreiding, als dat past binnen de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
- a. een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
- b. welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
- c. hoe de uitbreiding bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk Gebied. Bestaande niet-agrarische bedrijf in landelijk gebied
Ad 1: niet van toepassing, de wijziging voorziet in de verruiming van de planologische bouwmogelijkheden.
Ad 2: Niet van toepassing, binnen het bestaande en toekomstige bedrijf wordt geen mest bewerkt. bouwmogelijkheden. De huidige bestemming 'Bedrijf' wordt met 5.810 m² verkleind. Deze
Sub 3: Het planvoornemen voorziet in de redelijke uitbreiding van de planologische gronden worden bestemd als 'Bos'. Daarmee wordt het aangrenzende 'Natuur Netwerk Brabant' uitgebreid (gebiedsgerichte benadering en versterking van de omgevingskwaliteit). De begrenzing van de bestemming 'Bedrijf' wordt afgestemd op de begrenzing van het 'Natuur Netwerk Brabant' zoals vastgelegd in de Iov. Enkele stroken grond aan de noordzijde van het plangebied worden daarmee ook bestemd als 'Bos'. De betreffende percelen hebben reeds jarenlang een bedrijfsbestemming, ook al voordat het huidige bedrijf naar de Boslaan-Zuid verhuisde. Voorheen was in het plangebied een kippenboerderij, met de nodige bebouwing, aanwezig. De planologische bouwmogelijkheden worden weliswaar verruimd, de bedrijfsbestemming zelf wordt met 5.810 m² verkleind. Er worden geen andere extra functies toegevoegd waardoor het aantal verkeersbewegingen niet toe- of af zal nemen. Het planvoornemen heeft dan ook geen gevolgen voor de verkeersaantrekkende werking (mobiliteit).
Ter compensatie is tevens een kwaliteitsverbeteringsplan opgesteld (zie paragraaf 2.2.4). Dit plan wordt door middel van een voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan zekergesteld.
Artikel 3.73 Vestiging niet-agrarische functie in Landelijk gebied
Lid 1: Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in de vestiging van een niet-agrarische functie op een bestaand bouwperceel als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a. de vestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
- 1. een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
- 2. welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
- 3. hoe de vestiging bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied.
- b. er vindt geen splitsing (IOV) plaats van het bouwperceel;
- c. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
- d. de vestiging heeft geen betrekking op:
- 1. een kantoor met baliefunctie;
- 2. lawaaisport;
- 3. mestbewerking.
Lid 2: Het bestemmingsplan dat de vestiging mogelijk maakt, borgt dat de functie, ook op langere termijn, past binnen de ontwikkelingsrichting en stelt daartoe regels:
- a. over een bij de omgeving passende omvang en publieksaantrekkende werking;
- b. welke specifieke gebruiksactiviteit is toegestaan;
- c. dat opslag en stalling plaatsvindt in gebouwen;
- d. dat de ontwikkeling verplaatst naar een passende locatie als deze niet langer past binnen de maximaal toegestane omvang.
Lid 3: Als een binnen de omgeving passende omvang geldt voor:
- a. bedrijvigheid, dat deze kleinschalig is en past binnen een gemengde omgeving waardoor het niet doelmatig is om deze te vestigen op een bedrijventerrein;
- b. een detailhandelsvoorziening, een omvang van het verkoopvloeroppervlak van ten hoogste 200 m²;
- c. een voorziening ten dienste van vrije-tijd en zorg, een omvang van de bebouwing van ten hoogste 1 hectare.
Detailhandel is op basis van het geldende bestemmingsplan ter plaatse niet toegestaan, maar in de praktijk wel aanwezig. In dit bestemmingsplan wordt een maximum oppervlak van 200 m² aan detailhandel mogelijk gemaakt. Op basis van artikel 3.73 van de Iov wordt de vestiging van een dergelijke functie als passend binnen de omgeving beschouwd indien de oppervlakte aan detailhandel niet meer bedraagt dan 200 m². Het planvoornemen voldoet daaraan is de beoogde detailhandelsfunctie passend binnen het Landelijk gebied.
Toetsing
Met de verruiming van de bouwmogelijkheden binnen de bestaande bedrijfsbestemming zal het bebouwd oppervlakte binnen het plangebied toenemen. Aangezien met onderhavig bestemmingsplan wordt zekergesteld dat de bedrijfsbestemming zelf wordt verkleind en de bestemming 'Bos' ter plaatse wordt uitgebreid, kan worden geconcludeerd dat een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de gebiedskwaliteiten ter plaatse. Daarnaast wordt de uitvoering en instandhouding van het kwaliteitsverbeteringsplan in dit bestemmingsplan zekergesteld door middel van een voorwaardelijke verplichting. Tot slot wordt de functie detailhandel begrenst op een maximum oppervlakte van 200 m², hetgeen passend is binnen het Landelijk gebied. Het planvoornemen voldoet dan ook aan de voorwaarden op basis van de lov.
3.3.3 Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het provinciaal beleid.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Best 2040
De Omgevingsvisie Best 2040 is in januari 2022 vastgesteld door de gemeenteraad. In de omgevingsvisie wordt een beeld van de gemeente Best in 2040 geschetst en worden de trends en ontwikkelingen die op de gemeente afkomen beschreven. Daaruit zijn drie integrale kernopgaven geformuleerd:
- Ruimte voor comfortabel wonen;
- Versterken van de groene leefomgeving;
- Bouwen aan een vitale en schone economie.
De kernopgave 'Bouwen aan een vitale en schone economie' is het meest van toepassing op onderhavig bestemmingsplan. Voor het plangebied zijn echter geen ambities opgenomen in Ruimtelijke vertaling (kaart) van de kernopgave: ‘Bouwen aan een vitale en schone economie’.
Het gaat hier feitelijk om het planologisch regelen van een bestaande situatie met een bedrijf dat al lange tijd op deze locatie is gevestigd.
Wel zijn in de Omgevingsvisie Best 2040 ambities opgenomen om te komen tot een vitale en schone economie. De voor dit bestemmingsplan relevante ambities zijn:
- De Bestse werklocaties zijn aantrekkelijk en duurzaam en voldoen aan de kwalitatieve eisen van de tijd. Daarbij wordt minimaal voldaan aan de gestelde grenswaarden voor milieubelasting op het gebied van veiligheid, geur, water, lucht, geluid, trillingen en bodem. Met de voorwaardelijke verplichting voor realisatie van het kwaliteitsverbeteringsplan wordt een bijdrage geleverd aan deze ambities. In hoofdstuk 4 wordt verder aangetoond dat voldaan wordt aan de gestelde grenswaarden voor milieubelasting.
- In 2030 is Best afvalloos, dat betekent dat we inzetten op het beperken, scheiden en hergebruik van afval. De bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf draagt nadrukkelijk bij aan deze ambitie.
In de Omgevingsvisie zijn verder ook gebiedsopgaven geformuleerd. Een van de onderscheidde gebieden betreft het buitengebied waar het plangebied is gelegen. De volgende gestelde kaders zijn daarbij relevant:
- Het landschap, de natuurwaarden en de ondergrond met de waterhuishouding vormen het ‘natuurlijk kapitaal’ in ons buitengebied en is daarmee de drager van wat er in het buitengebied van Best gebeurt;
- Tegengaan van en inspelen op verdroging van hoger gelegen zandgronden door ruimte te maken voor waterberging en het aanplanten van vegetatie die bestand is tegen droogte en water weet vast te houden;
- Biodiversiteit vergroten door actief natuurvolgende inrichting en beheer;
- Bosgebieden transformeren naar klimaatbestendige bossen met een hogere ecologische en biodiversiteitswaarde;
- Ruimtelijke ontwikkelingen zonder kwaliteitsslag en/of investering in de omgeving zijn niet meer aan de orde (‘voor wat, hoort wat’).
Toetsing
De toetsing aan de relevante kernopgave van Best heeft hierboven al plaatsgevonden. Onderhavig plan voorziet in de legalisering van de huidige bestaande bedrijfsbebouwing met een beperkte mogelijkheid voor uitbreiding van de bestaande bebouwing. Daarmee samengaand zal een deel van de bedrijfsbestemming worden omgeschakeld naar 'Bos' ten behoeve van het Natuur Netwerk Brabant. Deze ontwikkeling draagt met de omschakeling van een deel van de bedrijfsbestemming (5.810 m²) naar bosbestemming en het kwaliteitsverbeteringsplan nadrukkelijk bij aan de hierboven genoemde relevante gebiedsopgaven.
3.4.2 Landschapsinvesteringsregeling 2019 gemeente Best
De impact van de ontwikkeling heeft invloed op de natuur. Hoe groot deze impact is, wordt bepaald door de volgende aspecten:
- De omvang van de ontwikkeling.
- De vraag of er sprake is van nieuw ruimtebeslag of dat er gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing.
- De aard van de locatie en de omgeving
- De aard van de ontwikkeling en de mogelijk hinder voor de omgeving
- De “gewenstheid” van de ontwikkeling met betrekking tot een beleidswens.
De ontwikkeling aan de Boslaan zuid valt onder ‘categorie 3’ van het Landschapsinvesteringsregeling. Dat wil zeggen dat de ontwikkeling ruimtelijk inpasbaar is, maar dat deze een beduidende invloed heeft op de omgeving. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om ontwikkelingen waarbij vergroting van de vigerende bouwmassa/-oppervlakte, vergroting van het vigerende bestemmingsvlak en/of bestemmingswijziging aan de orde is.
Er kan op verschillende manieren geïnvesteerd worden in kwaliteitsverbetering van het landschap.
1. Aanleg of herstel van de natuur ter versterking van de landschapsstructuur.
Afhankelijk van de locatie van de investering kan mede aan de hand van STIKA bepaald worden welke ingreep gewenst is en wat de bijbehorende kosten zijn.
2. Voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik.
De aanleg van recreatieve voorzieningen wordt als onderdeel van de kwaliteitsverbetering van het landschap gezien. Voorbeelden zijn openbaar te gebruiken bankjes, wandelpaden en/of fietspaden.
3. Cultuurhistorie en archeologie.
Het is mogelijk om te investeren in cultuurhistorische waardevolle gebouwen, elementen of terreinen.
4. Sloop van gebouwen, stallen, kassen en verhardingen.
Het verwijderen van overbodige landschappelijk storende bebouwing en het verwijderen van verharding in het buitengebied vormt een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van het landelijke gebied.
5. Klassieke bijdrage aan de NNB en EVZ’s.
Kwaliteitsverbetering kan betrekking hebben op het realiseren van delen van de Natuurnetwerk Brabant en van ecologische verbindingszones. Hierbij wordt veelal agrarische cultuurgrond omgezet in natuur- en of bosbestemming.
6. Maatregelen ten behoeve van klimaatadaptatie.
Maatregelen ten behoeve van klimaatadaptatie kunnen leiden tot verbetering van de aanwezige potentiele kwaliteiten van bodem, water, natuur en landschap.
In het kwaliteitsverbeteringsplan (zie Bijlage 2 bij deze toelichting) is aangegeven op welke manieren er binnen het planvoornemen wordt geïnvesteerd in kwaliteitsverbetering. Er wordt met name geïnvesteerd in de punten onder 1, 4, 5 en 6.
De investeringsverplichting voor categorie 3 ontwikkelingen betreft in alle gevallen in ieder geval een goede landschappelijke inpassing op basis van een goedgekeurd inrichtingsplan, zoals beschreven voor ontwikkelingen in categorie 2. Naast de landschappelijke inpassing wordt op basis van oppervlakten van een ontwikkeling een extra bijdrage vastgesteld.
De extra bijdrage wordt vastgesteld d.m.v. een standaardbedrag per m2. Voor de uitbreiding van het maximum bebouwd oppervlak van 1.750 m² naar 7.500 m² geldt een vastgesteld bedrag van € 5,-/m² (Uitbreiding bestemmingsvlak/ bouwvlak/ bebouwing niet-agrarisch bedrijf (niet zijnde recreatie, agrarisch-technisch hulpbedrijf, agrarisch verwant bedrijf, maatschappelijke voorziening, statische opslag)).
Daarnaast geldt voor de uitbreiding van een bestemmingsvlak (onbebouwd) een vastgesteld bedrag van € 1,-/m². In dit geval wordt het bestemmingsvlak 'Bedrijf - 1' echter juist verkleind.
Daarnaast wordt er 150 m² aan opstallen gesloopt en wordt er een bijdrage geleverd aan de verdere ontwikkeling van he Natuur Netwerk Brabant op basis van de landschappelijke inpassing.
Het bovenstaande laat zich vertalen in de tabel 1:
Bestemmingswaarde bestaande situatie | ||||
Bestemming | Waarde per m² | Oppervlakte (in m²) | Waarde | |
Bedrijf - 1 (onbebouwd) | € 1,- | 29.087 | € 29.087,- | |
Bedrijf - 1 (bebouwd) | € 5,- | 1.750 | € 8.750,- | |
Totale waarde bestaand | € 37.837,- | |||
Bestemmingswaarde nieuwe situatie | ||||
Bedrijf - 1 (onbebouwd) | € 1,- | 17.527 | € 17.527,- | |
Bedrijf - 1 (bebouwd) | € 5,- | 7.500 | € 37.500 | |
Bos | € 1,- | 5.810 | € 5.810,- | |
Totale waarde nieuw | € 60.837,- |
De waardevermeerdering komt daarmee neer op € 23.000,-. Die waardevermeerdering dient dus geïnvesteerd te worden in kwaliteitsverbetering. De kwaliteitsverbetering is in tabel 2 gewaardeerd.
Waarde kwaliteitsverbetering | |||
Compenserende maatregel | Waarde per eenheid (o.b.v. LIR of STIKA) | oppervlakte of aantal | Waarde |
Sloop bebouwing | € 18,-/m² | 150 (telt voor 50% mee) | € 1.350,- |
Aanplant Bosplantsoen | € 1,60/stuk | 1925* | € 3.080,- |
Grondverzet (t.b.v. aanleg poel) | € 4,55/m³ | 845 m³ (zie ook paragraaf 4.12.2) | € 3.844,75 |
Totaal waarde kwaliteitsverbetering obv LIR en/of STIKA | € 8.275,- | ||
*In het kwaliteitsverbeteringsplan wordt uitgegaan van 61 bomen per 100 m² maar wordt ook aangegeven dat deze dichtheid niet overal gehaald kan worden. Daarnaast wordt onderscheidt gemaakt in de aanplant van nieuwe bomen en de aanplant van struweel. Een gedeelte van de bestaande beplanting in het bosgebied wordt gehandhaafd. In het STIKA wordt geen onderscheid gemaakt tussen struweel of bomen maar wordt gesproken over "bosplantsoen" (specifiek: Bosplantsoen; conventioneel geteeld en autochtone-herkomst". In deze berekening wordt uitgegaan van een nieuw aan te leggen bosplantsoen met een maximale oppervlakte van 3.500 m². Met een spreiding van (gemiddeld) 55 bomen/struweel per m² komt dat neer op 1925 stuks bosplantsoen. |
De Kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting vertegenwoordigd een waarde van € 8.275,- op basis van de LIR van de gemeente best of het STIKA van de provincie. Extra maatregelen zoals de te plaatsen nestkasten kunnen op basis van deze stukken niet gewaardeerd worden. Ook de aanplant van de klimplanten ter plaatse van de blinde muur aan de schietbaanlaan kan niet gewaardeerd worden.
De waardevermeerdering van € 23.000,- moet worden geinvesteerd in kwaliteitsverbetering. In deze paragraaf is aangetoond dat het kwaliteitsverbeteringsplan een waarde van € 8.275,- vertegenwoordigd. Er resteert nog een bedrag van ruim € 14.725,- dat geïnvesteerd moet worden in het landschap. Dit bedrag zal door initiatiefnemer in het landschapsfonds van de gemeente Best worden gestort, of in overleg met de gemeente op een andere manier worden geïnvesteerd. In de anterieure overeenkomst met de gemeente zullen hier afspraken over worden gemaakt.
3.4.3 Structuurvisie Buitengebied (2016)
De Structuurvisie Best 2030 geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn voor de gemeente Best. De structuurvisie voor het buitengebied maakt keuzes op basis van actuele ontwikkelingen in het landelijke gebied (zoals wonen en werken, veehouderij, milieu) en gaat specifiek in op onderwerpen als landschap, landbouw en recreatie. Dit is noodzakelijk omdat de dynamiek in het landelijk gebied onverminderd hoog blijft. Sommige ontwikkelingen en veranderingen in het buitengebied zijn voorzienbaar. Andere niet.
De Structuurvisie buitengebied geeft richting aan de door het gemeentebestuur gewenste ontwikkelingen in het landelijke gebied. Het document schetst het ontwikkelperspectief, zonder de concrete invulling vast te leggen.
Hiermee vormt het een inspiratiebron voor ruimtelijke initiatieven. Initiatieven die passen in de visie kunnen rekenen op een positieve grondhouding van de gemeente. De gemeente staat dus open voor nieuwe initiatieven ('nodigt uit'), maar stelt tegelijk eisen aan (het behoud en de versterking van) de omgevingskwaliteit. Het uitbreiden van bestaande of toekennen van nieuwe functies dient gepaard te gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Hiervoor geldt het adagium 'voor wat, hoort wat'. Dat betekent dat het initiatief een bijdrage levert aan de economische, ecologische, ruimtelijke en sociaalmaatschappelijke vitaliteit van het buitengebied. Als leidraad hiervoor dient de 'Landschapsinvesteringsregeling Best' (hierna: LIR).
Doorwerking plangebied
Deze ontwikkeling voorziet niet direct in de uitbreiding van de bestaande bedrijfsbestemming. Wel wordt het toegestane oppervlak aan bedrijfsbebouwing vergroot en daarmee (grotendeels) in overeenstemming gebracht met de reeds bestaande situatie. Om de uitbreiding van het bebouwd oppervlak te vergroten worden compenserende maatregelen getroffen. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de kwaliteitsverbetering van het landschap. In overleg met de gemeente is bepaald welke bijdrage er moet worden gedaan in het kader van de LIR. Daarin is overigens concreet beschreven:
"De kwaliteitsverbetering kan betrekking hebben op het realiseren van delen van de Natuurnetwerk Brabant (NNB) en van ecologische verbindingszones (EVZ)". In het kader van deze bestemmingsplanwijziging wordt een deel van de huidige bedrijfsbestemming (5.810 m²) omgezet in een natuur- of bosbestemming'. Deze bestemmingsplanwijziging is mede opgesteld ten behoeve van een dergelijke kwaliteitsverbetering. Daartoe is een kwaliteitsverbeteringsplan opgesteld, welke als Bijlage 1 bij de regels onderdeel is van dit plan. In de regels bij dit bestemmingsplan is de duurzame instandhouding van het kwaliteitsverbeteringsplan geborgd. Daarmee voldoet onderhavig bestemmingsplan aan de Structuurvisie Buitengebied.
3.4.4 Uitvoeringsprogramma Lucht 2015-2020
Het Uitvoeringsprogramma Lucht 2015-2020 is een vervolg op het Inventarisatierapport Luchtkwaliteit 2008 en het Luchtkwaliteitsplan 2009 en geeft invulling aan de daarin gestelde doelen. Tevens geeft het invulling aan het beleidsakkoord 2014-2018 en het Milieubeleidsplan dat de raad heeft vastgesteld. Het Uitvoeringsprogramma Lucht schetst het actuele beleid van regelgeving, beleid en getroffen maatregelen omtrent luchtkwaliteit. Daarnaast geeft het een overzicht van de SAB 16 maatregelen voor de komende vijf jaar met een positieve bijdrage op de luchtkwaliteit en een gunstig effect op de gezondheid.
Met het Uitvoeringsprogramma Lucht wil de gemeente bereiken dat:
- de concentraties (ultra)fijnstof (PM10; PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) onder de wettelijke norm blijft;
- luchtkwaliteit structureel wordt meegenomen in de besluitvorming omtrent ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen ten aanzien van wonen en werken;
- kwetsbare groepen niet worden gehuisvest op nieuwe locaties waar sprake is van hogere concentraties luchtverontreinigende stoffen, in casu drukke (snel)wegen;
- door communicatie, voorlichting, acties en maatregelen de bijdrage van inwoners, bedrijven en gemeente aan een verbetering van de luchtkwaliteit toeneemt.
Toetsing
De planologische bouwmogelijkheden worden weliswaar verruimd, de bedrijfsbestemming zelf wordt verkleind. Er worden geen andere extra functies toegevoegd waardoor het aantal verkeersbewegingen niet toe- of af zal nemen. Het planvoornemen heeft dan ook geen gevolgen voor de verkeersaantrekkende werking. Aangezien er geen extra verkeersbewegingen worden verwacht, is ook geen sprake van invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. Aanvullend wordt het planvoornemen in paragraaf 4.9 getoetst aan het haalbaarheidsaspect luchtkwaliteit. Uit deze toetsing volgt dat het plan ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Ook blijkt er geen sprake te zijn van (dreigende) grenswaarde-overschrijdingen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s. Daarmee vormt het aspect lucht geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
3.4.5 Conclusie
Het gemeentelijk beleid staat de uitvoerbaarheid van onderhavig plan niet in de weg.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
4.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.2.1 Normstelling en beleid
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
4.2.2 Toetsing en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 'een oppervlakte van 100 hectare of meer' of 'een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat' (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling betreft het in overeenstemming brengen van de feitelijke en juridisch-planologische situatie van een bedrijf. Het maximaal bebouwd oppervlak (gebouwen en overkappingen) zal in de beoogde situatie 7.500 m² bedragen. Ter compensatie wordt een kwaliteitsverbeteringsplan in het bestemmingsplan verankerd en wordt 5.810 m² van de bedrijfsbestemming omgezet naar de bestemming 'Bos'. Hiermee blijft de ontwikkeling ruim onder de drempelwaarden. Dit betekent dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. In een dergelijke beoordeling wordt getoetst of een m.e.r. procedure doorlopen moet worden. De wettelijke regeling voor de m.e.r.-beoordeling gaat uit van het principe 'nee, tenzij'. Dat wil zeggen, een volwaardige m.e.r.-procedure is alleen noodzakelijk als sprake is van 'belangrijke nadelige gevolgen' die het betreffende project voor het milieu kan hebben waarin dit document in voorziet.
Het plangebied is niet gelegen in kwetsbaar gebied en/of gebied met een beschermde status. Verder leiden de aard en omvang van het project niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen, dat blijkt ook uit de overige paragrafen in dit hoofdstuk. Het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure is dan ook niet noodzakelijk.
4.3 Verkeer En Parkeren
De planologische bouwmogelijkheden worden weliswaar verruimd, de bedrijfsbestemming zelf wordt verkleind. Er worden geen andere extra functies toegevoegd waardoor het aantal verkeersbewegingen niet toe- of af zal nemen. Het planvoornemen heeft dan ook geen gevolgen voor de verkeersaantrekkende werking.
Daarmee heeft de ontwikkeling geen invloed op de verkeersintensiteit of het aantal benodigde parkeerplaatsen. Bovendien biedt het terrein ook richting de toekomst voldoende ruimte om parkeergelegenheid op eigen terrein te faciliteren. De aspecten verkeer en parkeren leveren dan ook geen belemmering op voor deze bestemmingsplanwijziging.
Nota Parkeernormen 2022
Het parkeerbeleid in de gemeente Best is vastgelegd in de Nota Parkeernormen 2022. In de Nota worden op basis van de CROW richtlijnen parkeernormen voor verschillende functies in de gemeente Best gegeven. De normen variëren per functie maar ook per gebied. Er wordt een onderscheid gemaakt in parkeernormen voor Station, Centrum, Schil, Rest bebouwde kom en Buitengebied. Het plangebied is gelegen in het Buitengebied en valt onder functie 'Werken'. Binnen deze functie zijn een aantal categorieën te onderscheiden. Het bedrijf aan Boslaan-Zuid 13 valt binnen de categorie 'Arbeidsextensieve/bezoekersextensieve bedrijvigheid', dit betreft bedrijven die zowel relatief weinig werknemers als relatief weinig bezoekers trekken. Voorbeelden zijn loodsen, opslag en transportbedrijven. De parkeernorm die voor deze categorie in het buitengebied geldt is dat per 100 m² bebouwd vloeroppervlak 0,8 parkeerplaats gerealiseerd moet worden. In de toekomstige situatie wordt 7.500 m² aan bedrijfsbebouwing toegestaan, dat komt neer op een norm van 60 parkeerplaatsen voor het plangebied. Er is binnen het plangebied op eigen terrein voldoende ruimte om op ieder moment in deze parkeerbehoefte te voorzien. Op dit moment zijn binnen het plangebied 45 parkeerplaatsen aanwezig. In de praktijk wordt dit parkeerterrein nooit volledig gebruikt (ook niet op piekmomenten). Daaruit blijkt dat de normatieve parkeerbehoefte te hoog is. Mocht in de toekomst blijken dat er meer parkeerplaatsen noodzakelijk zijn, kunnen op eigen terrein 15 parkeerplaatsen worden toegevoegd. Dit zal actief gemonitord worden. Het is in het belang van het bedrijf om te voorzien in voldoende maar niet teveel parkeerplaatsen. Het aanleggen van parkeerplaatsen waar geen behoefte aan is, is overigens ook in strijd met klimaatadaptatie aangezien het verhard oppervlak dan onnodig wordt uitgebreid.
In dit bestemmingsplan wordt de realisatie van een nieuwe burgerwoning mogelijk ter plaatse van het bestaande parkeerterrein. Ook is vastgelegd dat, zodra de nieuwbouw is gerealiseerd, de bebouwing ter plaatse van de voormalige bedrijfswoning en het bestaande kantoorgebouw met winkel binnen een jaar gesloopt moet zijn. Daar waar de bebouwing gesloopt wordt, zullen parkeerplaatsen gerealiseerd worden om wederom op eigen terrein in voldoende parkeerplaatsen te kunnen voorzien. Zie ook paragraaf 2.2.2. van deze toelichting.
4.3.1 Toetsing en conclusie
Deze bestemmingsplanwijziging voorziet in het (grotendeels) in overeenstemming brengen van de juridisch-planologische situatie met de feitelijke situatie en heeft daarmee geen extra verkeersgeneratie of parkeerbehoefte tot gevolg. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkelingen dan ook niet in de weg.
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
4.4.1 Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
4.4.2 Toetsing en conclusie
Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering gehinderd zullen worden. De richtlijnen hiervoor zijn opgenomen in de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. Het bedrijf Van der Vleuten kan worden vergeleken met een 3.1 bedrijf zoals een "Groothandel in hout en bouwmaterialen" óf, worst-case, als een 3.2 bouwbedrijf groter dan 2.000 m². De richtafstand tussen een dergelijk bedrijf en milieugevoelige bestemmingen zoals woningen, bedraagt 100 meter. De afstand tussen het bedrijfsperceel en de dichtstbijzijnde woning bedraagt ruim 200 meter. Er wordt dus voldaan aan de aan te houden afstanden. Verder zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen gevoelige functies aanwezig.
De nieuw te realiseren bedrijfswoning wordt mogelijk beïnvloed door eventuele bedrijvigheid van andere bedrijven in de directe omgeving. Worst-case wordt in deze paragraaf uitgegaan van de ligging in een rustig woongebied.
Op een afstand van minimaal 90 meter ten noordwesten van de beoogde bedrijfswoning is de scouting gelegen. Voor een scouting geldt een minimale richtafstand in een rustige woongebied van 30 meter. Aan deze aan te houden afstand wordt dus ruimschoots voldaan. Aanvullend onderzoek is niet aan de orde. Ook worden geen overschrijdingen verwacht van de richtwaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en de grenswaarde van 70 dB(A) voor het maximale geluidniveau op grond van het akoestisch onderzoek behorende bij het bestemmingsplan Buitengebied 2021 Best voor de naastgelegen woning Boslaan Zuid 11a.
In dit onderzoek zijn ook geluidniveaus berekend ter plaatse van de huidige bedrijfswoning Boslaan-Zuid 13. In de maximale situatie is een langtijdgemiddelde beoordelingsniveau berekend van ca. 35 dB(A) en een maximaal geluidniveau van 58 dB()A in de dag- en avondperiode. De afstand van de grens van het scoutingterrrein tot de bestaande bedrijfswoning Boslaan-Zuid bedraagt ca. 130 meter en dit wordt 90 meter. Op basis van de kleinere afstand zal het geluid vanwege het scoutingterrein met ca. 3 dB toenemen (verandering in geoemetrische afstandsreductie). Op grond van de eerder berekende geluidniveaus zal het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau niet meer bedragen dan ca. 38 dB(A) en het maximale geluidniveau niet meer dan 61 dB()A in de dag- en avondperiode. Hiermee wordt aan de geldend grenswaarden voldaan.
Op een afstand van ruim 180 meter ten noordwesten van de beoogde bedrijfswoning is een bedrijf aanwezig. Dit bedrijf kent de bestemming 'Bedrijf -1-' en de nadere aanduiding 'atelier'. Op basis van het geldende bestemmingsplan is hier dus uitsluitend een atelier toegestaan. Een atelier kent, op basis van de VNG-publicatie, een aan te houden richtafstand van 10 meter. Daar wordt ook (ruimschoot) aan voldaan.
Op een afstand van minimaal 220 meter ten zuidoosten van de beoogde bedrijfswoning is een hondenoefenterrein aanwezig. Volgens de VNG-publicatie geldt voor "Hondendressuuurterreinen" en aan te houden afstand van 50 meter. Aan die afstand wordt ruimschoots voldaan.
Gezien het feit dat ruimschoots voldaan wordt aan de aan te houden richtafstanden conform de VNG-brochure wordt deze bestemmingsplanwijziging niet belemmerd door eventueel aanwezige gevoelige functies. Andere functies in de nabijheid worden ook niet in hun functioneren belemmerd aangezien aan de afstanden wordt voldaan. Tevens voldoet het huidige bedrijf aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit. Er is sprake van een Melding Activiteitenbesluit voor de huidige activiteiten, dit zal in de toekomstige situatie onveranderd zijn.
Het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
4.5 Archeologie En Cultuurhistorie
4.5.1 Archeologie
Normstelling en beleid
Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
Toetsing
De gemeente Best heeft archeologisch beleid opgesteld. Bij dit archeologische beleid behoort onder andere een archeologische beleidskaart en een archeologische verwachtingen en waardenkaart, deze is integraal overgenomen in het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied Best 2021'. Ter plaatse van het plangebied geldt voor een deel van het plangebied een middelhoge verwachting, navolgende figuur betreft een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Best met daarop aangegeven het plangebied.
Figuur 4.1 Archeologische beleidskaart gemeente Best (Bron: gemeente Best)
In het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied Best' is dit vertaald als dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5', deze dubbelbestemming is toegekend aan een gedeelte van het bedrijfsperceel. Dit betekent dat ter plaatse van de dubbelbestemming enkel bouwwerken mogen worden opgericht ten behoeve van de ter plaatse geldende bestemming en het een bouwplan betreft:
- met een oppervlakte van maximaal 2.500 m², of;
- met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en een verstoringsdiepte van minder dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld, of;
- met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en een verstoringsdiepte van minder dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - esdekken agrarisch', of;
- dat betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, dan wel niet meer dan 2,5 m uit de bestaande fundering wordt gebouwd.
Ter plaatse van deze dubbelbestemming zijn bodemingrepen met een oppervlakte van 2.500 m² en dieper dan 30 centimeter onderzoeksplichtig. Het planvoornemen voorziet niet in dergelijke bodemingrepen. Er vindt geen bodemverstoring plaats aangezien er geen bouwwerkzaamheden zijn voorzien. Het planvoornemen voorziet uitsluitend in het planologisch mogelijk maken van de bestaande situatie met bestaande bebouwing. De dubbelbestemming wordt in het op te stellen bestemmingsplan overgenomen om eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
4.5.2 Cultuurhistorie
Normstelling en beleid
Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
Toetsing
Na raadpleging van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant blijkt het plangebied niet aangewezen als cultuurhistorisch waardevol gebied. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich enkele lijnen van redelijk hoge waarde, zoals de Boslaan-Zuid. De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op deze lijnen, met onderhavig plan zal dan ook geen aanpassing danwel aantasting plaatsvinden van de cultuurhistorische waarden.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.6 Geur
4.6.1 Normstelling en beleid
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld staan. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door veehouderijen. Met minimumafstanden en maximale waarden voor geurbelasting krijgen geurgevoelige objecten bescherming tegen geurhinder. Met de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen grenswaarden moet rekening gehouden worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoals het wijzigen van een bestemming. De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning.
Indirect heeft de Wet geurhinder en veehouderij ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt ‘omgekeerde werking’ genoemd. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in oogschouw moeten worden genomen:
- Wordt er een onevenredige inbreuk gemaakt op de mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling van de nabij gelegen veehouderijen?
- Is ter plaatse van het plangebied een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd?
4.6.2 Toetsing
Een geurgevoelig object is een gebouw dat is bestemd voor en geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf. Het gebouw moet hiervoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze worden gebruikt. Het bedrijf aan Boslaan-Zuid 13 kan worden gezien als geurgevoelige object. Voor dit geurgevoelige object dient te worden uitgegaan van een goed woon- en leefklimaat.
De beoogde bedrijfswoning betreft wel een geurgevoelig object. Hierna wordt daar nader op ingegaan.
Binnen een straal van 350 meter zijn geen veehouderijbedrijven gelegen. Het dichtstbijzijnde veehouderijbedrijf betreft Sonseweg 16, gelegen op een afstand van circa 450 meter tot het plangebied.
Gelet op het voorgaande wordt voldaan aan de vaste afstand vanuit de Wet geurhinder en veehouderij. Tevens zijn er in de omgeving van de veehouderij op kortere afstand al woningen gelegen en zijn bedrijfswoningen ook geurgevoelige objecten waarmee rekening gehouden moet worden. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de genoemde veehouderijen niet verder zullen worden beperkt door de beoogde ontwikkeling.
Vanwege de grote afstand tot omliggende veehouderijbedrijven en de lage uitstoot ter plaatse kan geconcludeerd worden dat zowel in de huidige als in de toekomstige situatie sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
4.7 Geluid
4.7.1 Normstelling en beleid (algemeen)
De Wet geluidhinder en het Activiteitenbesluit vormen het wettelijk kader voor de beoordeling van geluid voor wegen, windturbines en bedrijven. In de Wet geluidhinder zijn normen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai (industrieterreinen) opgenomen. In het Activiteitenbesluit zijn normen voor individuele inrichtingen en windturbines opgenomen. Daarnaast heeft de gemeente nog beleid ten aanzien van evenementen.
4.7.2 Geluidshinder
Normstelling en beleid
De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Binnen de geluidszone van een gezoneerde (spoor)weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk) of het type spoor.
Het huidige bedrijf voldoet aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit. Er is sprake van een Melding Activiteitenbesluit voor de huidige activiteiten, dit zal in de toekomstige situatie onveranderd zijn.
Toetsing
Binnen dit bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om de bedrijfswoning, met de kantoren en winkel, te verplaatsen binnen de bestemming 'Bedrijf - 1'. De locatie van de nieuwe bedrijfswoning, een geluidsgevoelig object, is op de verbeelding vastgelegd.
Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) betreft deze ontwikkeling het realiseren van een geluidsgevoelige functie en dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van een (spoor)weg (met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden).
Door middel van dit bestemmingsplan wordt een nieuwe bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Dit betreft een geluidsgevoelog object op grond vand e Wet geluidhinder. De locatie van de nieuwe woning is vastgelegd op de verbeelding door middel van de aandudiing 'bedrijfswoning'. De betreffende locatie is gelegen binnen de geluidzone van de A2 en de Boslaan Zuid. In dat kader is akoestisch onderzoek uitgevoerd. In dat onderzoek is ook het luchtverkeerslawaai van vliegveld Eindhoven betroken. De rapportage van het onderzoek is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat:
- ten gevolge van de A2 de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB wordt overschreden én ook de maximale ontheffingswaarde van Lden = 53 dB wordt op twee gevels overschreden;
- maatregelen om de geluidbelasting te reduceren ten gevolge van de A2 niet mogelijk worden geacht om verkeerskundige, vervoerskundige en financiële redenen;
- een hogere waarde van Lden = 53 dB dient te worden aangevraagd en dat ook dove gevels noodzakelijk zijn omdat maatregelen om de geluidbelasting te reduceren niet mogelijk of ongewenst zijn;
- er voldaan kan worden aan het geluidbeleid en dat definitieve toetsing aan dit beleid bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het Bouwen dient plaats te vinden. Dit dient te worden geborgd in de regels van het bestemmingsplan;
- de uitvoering als dove gevel in het bestemmingsplan dient te worden geborgd met een voorwaardelijke verplichting;
- de nieuwe woning ligt buiten de Ke-geluidzone van het luchtvaartverkeer en daarmee gelden er geen aanvullende eisen voor de gevelgeluidwering;
- er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Als de karakteristieke geluidwering van de gevels voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012 zal een aanvaardbaar geluidniveau in de woning worden bereikt.
Op basis van de resultaten van het akoestisch onderzoek is in artikel 3.4.3 een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Het plan voorziet verder niet in de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten. Ook wordt niet voorzien in de uitbreiding van de bedrijfsbestemming. Het is dan ook niet noodzakelijk om voor andere onderdelen van dit bestemmingsplan een akoestisch onderzoek (spoor)wegverkeerslawaai of inrichtingslawaai uit te laten voeren.
4.7.3 Conclusie
Het aspect geluid staat, rekeninghoudende met de voorwaardelijke verplichting voor de realisatie van de nieuwe bedrijfswoning, de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.8 Externe Veiligheid
4.8.1 Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- Bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
4.8.2 Toetsing
Figuur 4.2 Uitsnede professionele risicokaart met het plangebied paars gemarkeerd
Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen te vinden met een externe werking (figuur 4.2). Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via het water.
Transport van gevaarlijke stoffen over het spoor
Op een afstand van circa 1,3 kilometer bevindt zich de spoorlijn Boxtel – Eindhoven welke deel uitmaakt van het Basisnet Spoor. Het invloedsgebied wordt bepaald door stofcategorie B2 en bedraagt 995 meter. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied. Het groepsrisico hoeft niet berekend of verantwoord te worden voor het spoortraject Boxtel – Eindhoven.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Ten zuiden van het plangebied op een afstand van circa 807 meter bevindt zich een DPO-leiding. Uit het externe veiligheidsrapport van de omgevingsdienst Zuidoost-Brabant 'Beoordeling risicobronnen ten behoeve van bestemmingsplan Buitengebied Best' blijkt dat door de buisleiding slechts K2-vloeistoffen worden getransporteerd. Doordat er geen andere vloeistoffen worden vervoerd door de buisleiding, is het plaatsgebonden risicocontour op de leiding gelegen. Een belemmeringenstrook van 5 meter is daarmee voldoende om rekening mee te houden. Het plangebied bevindt zich op voldoende afstand van de buisleiding.
Transport van gevaarlijke stoffen over de weg
Over de A2 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het invloedsgebied wordt bepaald door stofcategorie LT2 en bedraagt 880 meter. Het dichtstbijzijnde deel van het plangebied bevindt zich op circa 160 meter van de A2. De beoogde ontwikkeling bevindt zich daarmee in het invloedsgebied. Omdat de afstand tot de A2 kleiner is dan 200 meter, moet het groepsrisico berekend worden. Het gaat echter slechts om een gedeelte van het plangebied dat binnen de 200 ligt van de A2 en grotendeels uit overkappingen bestaat. Daarnaast wordt met het bestemmingsplan de feitelijke en juridisch-planologische situatie in overeenstemming gebracht. Feitelijk vinden er geen nieuwe ontwikkelingen plaats. De omgevingsdienst Zuidoost-Brabant heeft in 2018 het externe veiligheidsrapport 'Beoordeling risicobronnen ten behoeve van bestemmingsplan Buitengebied Best' opgesteld waarin ook de A2 is onderzocht en beoordeeld. Dit onderzoek biedt tevens een doorkijk naar 2040. Hieruit blijkt dat de weg geen plasbrandaandachtsgebied heeft en dat het plaatsgebonden risico 0 meter is. Het plasbrandaandachtsgebied en de PR-contour vormen derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Het groepsrisico bedraagt minder dan 0,1 x oriëntatiewaarde. Omdat er daarnaast feitelijk geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt worden, kan er worden volstaan met een beknopte verantwoording.
Beknopte verantwoording
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Boslaan Zuid. Deze weg sluit aan op het overige wegennetwerk van Best. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
Het bestemmingsplan heeft als doel om de huidige situatie van het bedrijf vast te leggen. De aanwezigen zijn allen zelfredzaam. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het landelijke waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaalpakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.
4.8.3 Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A2 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het plangebied bevindt zich echter slechts gedeeltelijk binnen de 200 meter van de A2 en dit gedeelte bestaat voornamelijk uit overkappingen. Daarnaast legt het bestemmingsplan de feitelijke situatie vast, er vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Hierdoor zal de beoogde ontwikkeling niet leiden tot een significant effect op het groepsrisico. In de beknopte verantwoording is op de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied ingegaan. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant verslechten en wordt als aanvaardbaar gezien. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toets Veiligheidsregio
De Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost heeft het planvoornemen in het kader de Externe Veiligheid beoordeeld. Het volledige advies is opgenomen als Bijlage 4. Het plan voldoet aan de randvoorwaarden voor een standaardadvies. Initiatiefnemer zal uitvoering geven aan dit advies, het aspect externe veiligheid levert daarmee geen belemmeringen op voor het planvoornemen.
4.9 Luchtkwaliteit
4.9.1 Normstelling en beleid
Wet Milieubeheer
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het
oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaar-en daggemiddelde) van belang.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouwprojecten met niet meer dan 1.500 woningen bij een ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10)
4.9.2 Toetsing
Op basis van de NSL Monitoringstool geldt ter plaatse van het plangebied een gemiddelde concentratie van 24,5 ug/m3 voor stikstofdioxide (NO2) en 19,50 ug/m3 voor fijn stof (PM10). De normen voor stikstofdioxide en fijn stof liggen op 200 respectievelijk 40 ug/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). Er is derhalve geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de streefwaarde. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan een goede woon- en leefklimaat voor wat betreft de luchtkwaliteit.
In de huidige situatie is op basis van het vigerende bestemmingsplan ter plaatse 1.750 m² aan bedrijfsbebouwing toegestaan, in de toekomstige situatie zal dit worden uitgebreid naar 7.500 m². Dat is een planologische toename van 5.750 m². Op basis van de CROW richtlijnen kan de verkeersgeneratie voor deze toename berekend worden. Voor arbeidsextensieve en bezoekersextensieve bedrijven zoals een loods, opslag of transportbedrijf geldt per 100 m² bebouwd vloeroppervlak een verkeersgeneratie tussen de 3,9 en 5,7. Dit komt neer op een totale verkeersgeneratie voor de toe te voegen oppervlakte bedrijfsbebouwing van 224 tot 328. Op basis van deze verkeersgeneratie kan gesteld worden dat niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit, de bijbehorende berekening is navolgend weergegeven.
Figuur 4.3: NIBM-tool met situatie NIBM (NIBM-tool 6 april 2021)
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. De ontwikkeling betreft het in overeenstemming brengen van de juridisch-planologische met de feitelijke situatie en heeft slechts een zeer beperkte uitbreiding van planologische bouwmogelijkheden tot gevolg (circa 350 m² ten opzichte van de huidige situatie). Een dergelijke ontwikkeling zal in geen geval 3% of meer van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide en fijnstof tot gevolg hebben. Op het plan is daarom het besluit NIBM van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
4.9.3 Conclusie
Het aspect lucht vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.10 Kabels En Leidingen
4.10.1 Normstelling en beleid
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
4.10.2 Toetsing en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.11 Bodem
4.11.1 Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
4.11.2 Toetsing en conclusie
Het toetsen van de kwaliteit van de bodem is vanuit planologisch oogpunt niet noodzakelijk. Het plangebied kent in het geldende bestemmingsplan reeds de bestemming 'Bedrijf', dit zal met onderhavige bestemmingsplan niet wijzigen. Ook is binnen die bestemming reeds een bedrijfswonig toegestaan, conform de geldende regeling ongeacht waar binnen de bedrijfsbestemming. Om die reden is in het kader van de ruimtelijke procedure een bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Bovendien is de nieuwe bedrijfswoning voorzien op de 1e verdieping van de nieuwbouw. Contact met de bodem wordt bij die nieuwe woonfunctie derhalve uitgesloten. In dat kader is het ook niet noodzakelijk om door middel van een bodemonderzoek aan te tonen dat de kwaliteit van de bodem voldoende is voor de woonfunctie. Ten behoeve van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal het wel noodzakelijk zijn om een bodemonderzoek uit te voeren.
Gedeeltelijk wordt de bestemming 'Bedrijf' binnen het plangebied omgezet in de bestemming 'Bos'. Binnen die nieuwe bestemming zal de natuur de kans krijgen zich verder te ontwikkelen. De aanwezigheid van (kwetsbare) personen wordt hier niet voorzien. Mensen worden hier dan ook niet blootgesteld aan eventuele verontreinigingen.
Op basis van kaartmateriaal (bron: topotijdreis) kan worden geconcludeerd dat de gronden ter plaatse altijd in gebruik zijn geweest als bos, er hebben hier geen bedrijfswerkzaamheden plaatsgevonden.
Figuur 4.4: topografische kaart plangebied 1950 (bron: Topotijdreis.nl)
Figuur 4.5: topografische kaart plangebied 1985 (bron: Topotijdreis.nl)
Figuur 4.6: topografische kaart plangebied 2021 (bron: Topotijdreis.nl)
Op basis van figuren 4.4 t/m 4.6 kan dus worden geconcludeerd dat de betreffende gronden altijd in gebruik zijn geweest als bos. Dit bestemmingsplan voorziet hier uitsluitend in een passende bestemming bij dit gebruik. Het is niet aannemelijk dat er sprake is van verontreinigingen ter plaatse waardoor de natuur zich hier niet goed zou kunnen ontwikkelen. Op basis van de beschikbare bodeminformatie van de gemeente Best en het gebruik van de gronden als bos, kan geconcludeerd worden dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
Er hoeft dan ook geen bodemonderzoek uitgevoerd te worden.
De gronden die worden afgegraven ten behoeve van de wadi zullen ter plaatse worden verwerkt in de nieuwe taluds. Er is dus sprake van een gesloten grondbalans.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.
4.12 Water
4.12.1 Beleid en normstelling
Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De meerwaarde van de watertoets is dat zij zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c, van het Besluit ruimtelijke ordening. Deze waterparagraaf is tot stand gekomen met een werkwijze volgens de Handreiking Watertoets.
Een watertoets maakt de mogelijke negatieve invloeden van het initiatief binnen het plangebied inzichtelijk. Tevens geeft de watertoets oplossingsrichtingen aan waarmee mogelijke optredende negatieve invloeden beperkt of ongedaan gemaakt kunnen worden. Het waterschap heeft een aantal principes gedestilleerd, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. Het plangebied valt onder het beheer van waterschap De Dommel.
Keur
Voor waterhuishoudkundige ingrepen in het plangebied is de ‘Keur Waterschap De Dommel 2015’ van toepassing. De keur is een verordening met de regels die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen (sloten, beken en rivieren) en bijbehorende kunstwerken (gemalen, stuwen).
Het plangebied is op de kaart behorende bij de ‘Keur Waterschap De Dommel 2015’ niet aangewezen als gelegen in beschermd gebied of attentiegebied. Het gebied rondom het plangebied is wel aangewezen als beschermd gebied. In en om het plangebied zijn verder geen A- of B- watergangen aanwezig. Op navolgende figuur is dit inzichtelijk gemaakt.
Figuur 4.7: Uitsnede kaart Keur waterschap de Dommel 2015
(bron: Waterschap de Dommel)
Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen
De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt of er sprake is van afkoppelen. Deze uitgangspunten zijn op 26 maart 2021 geactualiseerd onder de titel ‘Hydrologische uitgangspunten voor afvoeren van hemelwater’.
Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding of afkoppelen van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd. Voor lozingen op een oppervlaktewater eist het waterschap daarom een vervangende berging, die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert. Gemeenten stellen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid voorwaarden aan de afvoer via een rioleringsstelsel. Voor hemelwater dat op verharde oppervlakten valt staan de waterschappen onderstaande voorkeursvolgorde voor, waarbij optie 1 het meest wenselijk en optie 5 het minst wenselijk is:
- 1. hergebruik
- 2. vasthouden / infiltreren
- 3. bergen en afvoeren
- 4. afvoeren naar oppervlaktewater (direct of indirect)
- 5. afvoeren naar de riolering
De waterschappen vragen aan initiatiefnemers deze voorkeursvolgorde te doorlopen en te beargumenteren voor welke optie wordt gekozen. ‘Vasthouden’ betekent infiltratie in de bodem. Als hergebruik en (volledige) infiltratie niet mogelijk zijn, is afvoer naar een oppervlaktewater / riolering mogelijk. In dit geval kan een compenserende berging noodzakelijk zijn.
Omdat niet alle plannen een door het waterschap goedgekeurd waterparagraaf hebben, ziet het waterschap de noodzaak een grens te benoemen. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen of afgekoppeld verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Dit heeft er toe geleid dat voor kleine plannen kan worden volstaan met het toepassen van een eenvoudige rekenregel voor het bepalen van de compensatie-opgave. Het gaat dan om plannen met een toename van verhard oppervlak vanaf 500 m² tot en met 10.000 m². Voor grotere plannen volstaat de rekenregel niet voor het bepalen van de compensatie-opgave, omdat de impact van dergelijke plannen op het watersysteem (veel) groter is. Voor grote plannen is daarom altijd een waterhuishoudkundig onderzoek door de initiatiefnemer noodzakelijk en dient het waterschap vroegtijdig te worden betrokken.
Voor een toename van het verhard oppervlak wordt de vereiste compensatie berekend door de toename van het verhard oppervlak te vermenigvuldigen met een waterschijf 0,06 m. De factor 0,06 m vertegenwoordigt een waterschijf van 60 mm (600 m³/hectare) die het verschil aangeeft tussen de hoeveelheid neerslag en enkele verliesposten op het maaiveld. Het geeft dus de hoeveelheid water weer die onder maatgevende omstandigheden daadwerkelijk op het watersysteem terecht zou komen als er geen voorziening wordt aangelegd. Daaruit volgt de omvang van de vereiste compensatie in kubieke meters (m³).
Waterbeheerprogramma 2022-2027 waterschap de Dommel
Vanaf 1 januari 2022 geldt het Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5). Hiermee wil waterschap De Dommel de watertransitie in gang zetten: een aanpak die moet zorgen voor een toekomstbestendig watersysteem. Het Waterbeheerprogramma schetst de visie en ambities van het waterschap voor de lange termijn (2050). In 2050 wil De Dommel een leefomgeving die klaar is voor de toekomst en een watersysteem dat daarbij past. Dat laatste wil zeggen; een waterhuishouding die robuust, flexibel en in balans is met de natuur en de omgeving én zorgt voor een goede waterkwaliteit.
In de komende planperiode, die loopt van 2022 tot en met 2027, starten we met de watertransitie. We zien de wateropgaven niet als een optimalisatieprobleem, maar gaan fundamenteel anders te werk. We ontwikkelen vanuit de huidige situatie (A) naar de gewenste situatie in 2050 (B) via de werkwijze die de gewenste situatie in 2050 (B) vraagt. Dat vraagt om een omslag in denken en handelen van zowel het waterschap, onze gebiedspartners als alle watergebruikers. Daarbij zullen drie principes inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie. De drie richtinggevende principes zijn:
- 1. Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt
- 2. Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan
- 3. Wat schoon is moet schoon blijven
Water- en rioleringsplan 2016 -2020 gemeente Best
In het 'Water- en rioleringsplan 2016-2020' wordt ingegaan op de gemeentelijke zorgplicht voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. Zo zijn voor deze aspecten, alsmede voor het aspect oppervlakte, een aantal opgaven en speerpunten geformuleerd:
Stedelijk afvalwater:
- Inzameling van stedelijk afvalwater;
- Transport van het stedelijk afvalwater;
- Continueren huidige rioleringszorg.
Hemelwater:
- Inzameling van hemelwater;
- Verwerken van ingezameld hemelwater
- Inspelen op klimaatverandering.
Grondwater:
- Voorkomen van grondwateroverlast.
Oppervlaktewater:
- Waterlopen en waterpartijen als drager voor recreatie en natuur;
- Mede invulling geven aan de doelen uit de Kaderrichtlijn Water (KRW).
Ten aanzien van de inzameling van stedelijk afvalwater is aangegeven dat alle percelen waar afvalwater vrij komt, aangesloten worden op (druk)riolering. Nieuwe lozers van afvalwater dienen te voldoen aan de regels uit het betreffende lozingsbesluit. Bij kleinschalige in-/uitbreidingen kan daarbij aansluiting op het bestaande (gemengde) systeem acceptabel zijn. De aanlegkosten van een aansluiting op een voorziening zijn voor rekening van de aanvrager/initiatiefnemer. Voor wat betreft het hemelwater wordt ingezet op de trits ‘schoonhouden (voorkomen) – scheiden – zuiveren’. Vertrekpunt daarbij is het principe dat stedelijk afval- en hemelwater gescheiden worden ingezameld. Bij de zorgplicht voor grondwater is het met name van belang dat er geen wateroverlast zal optreden als gevolg van planologische wijzigingen. Vandaar dat onderhavige watertoets bij ruimtelijke procedures verplicht is gesteld. Hiermee worden de waterhuishoudkundige randvoorwaarden en effecten van nieuwe ontwikkelingen vastgesteld en beoordeeld. Zodoende wordt onder andere voorkomen dat ‘natte’ gebieden bebouwd worden en/of dat onvoldoende ontwateringsmaatregelen worden getroffen.
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. De ecologische ambities worden vooral op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Waterwet
In december 2009 is de nieuwe Waterwet van kracht geworden. Hierin zijn de watertaken van de gemeente opgenomen. Een gemeente is verplicht zorg te dragen voor de kwaliteit van het grondwater en afstromende hemelwater. In december 2009 is tevens het Nationaal Waterplan (NWP) door het kabinet vastgesteld. Het NWP beschrijft de maatregelen dien in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor de toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden. Verder is hierin opgenomen hoe ook de kansen die water biedt te benutten.
Nationaal Waterplan 2016 - 2021
De minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken hebben op 10 december 2015 het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering rijksbeleid Deltabeslissingen). Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelf bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofd-watersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. Rijkswaterstaat (RWS) neemt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (Bprw) de condities en maatregelen op voor het operationeel beheer om deze strategische doelen te bereiken. Het NWP is kader stellend voor het Bprw. Het kabinet vraagt andere overheden het NWP te vertalen in hun beleidsplannen.
Het Nationaal Waterplan (NWP) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Het kabinet actualiseert het waterbeleid op een aantal terreinen.
Het beleid met betrekking tot waterveiligheid en zoetwater is met de vastgestelde deltabeslissingen in 2014 fundamenteel veranderd. Het rijksbeleid dat voortvloeit uit de voorstellen voor deze deltabeslissingen, is in 2014 met een tussentijdse wijziging verankerd in het Nationaal Waterplan 2009-2015 en opgenomen in dit nieuwe Nationaal Waterplan voor de periode 2016–2021;
De afgelopen jaren zijn over verschillende beleidsterreinen afspraken gemaakt die raakvlakken hebben met water, zoals afspraken over energie (Energie akkoord), natuur (Natuurvisie), internationale inzet en vernieuwde bestuurlijke verhoudingen (onder meer Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Bestuursakkoord Water en Deltaprogramma). Deze afspraken zijn verwerkt in dit Nationaal Waterplan. De betreffende beleidsdocumenten blijven van kracht;
Met de vaststelling van dit NWP voldoet Nederland tevens aan de Europese eisen om actuele plannen en maatregelenprogramma's op te stellen volgens de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM).
Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021
Provinciale Staten hebben op 18 december 2015 het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving. Het PMWP staat niet op zichzelf. Er is een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Bijvoorbeeld met de Programmatische Aanpak Stikstof. Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.
Beleid waterschap
Het beleid van het waterschap is neergelegd in het Waterbeheerplan 2016-2021 van waterschap De Dommel. De bouw of uitbreiding van woningen en bedrijven resulteert vaak in een toename aan dak- en erfverharding. Hemelwater dat op deze daken valt wordt meestal óf via het rioolstelsel óf via watergangen afgevoerd. Bij hevige regenval kan op verschillende plaatsen wateroverlast ontstaan doordat in korte tijd veel hemelwater tot afstroming komt. Bovendien zorgt de versnelde afvoer op de hoge zandgronden in Brabant ook nog eens voor verdrogingsproblemen, aangezien het water niet de tijd krijgt om het grondwater aan te vullen. Daarom vraagt het waterschap om voor het hemelwater onderstaande waterkwantiteitstrits toe te passen voor schoon hemelwater, afkomstig van verhard oppervlak:
- 1. Hergebruik;
- 2. Vasthouden/infiltreren;
- 3. Bergen;
- 4. Afvoeren naar oppervlaktewater;
- 5. Afvoeren naar een rioolstelsel.
In het bebouwd gebied streeft het waterschap naar een klimaatbestendige en waterrobuuste omgeving. Door klimaat- en wateropgaven op te pakken, kan de stedelijke kwaliteit worden verbeterd en kunnen toekomstige maatschappelijke kosten worden vermeden. Bij nieuwe ontwikkelingen is het uitvoeren van een watertoets verplicht. Het Waterschap heeft de Handreiking Watertoets 2015 opgesteld, waarin is aangegeven welke onderdelen deel kunnen uitmaken van de waterparagraaf. Voor de verwerking van hemelwater hanteert het waterschap een voorkeursvolgorde: hergebruik – vasthouden/infiltreren - bergen en afvoeren - afvoeren naar oppervlaktewater - afvoeren naar de riolering.
De regels voor de waterhuishuishouding zijn opgenomen in de Keur 2015. De algemene regels en de hydrologische uitgangspunten zijn aangepast in de vierde partiële herziening (1 april 2021). Samen met de legger vormt de Keur het juridisch instrumentarium van het Waterschap. In de Keur zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot compensatiemaatregelen in het geval van een toename van het verhard oppervlak. Daarnaast zijn in de Keur gebods- en verbodsregelingen opgenomen die betrekking hebben op handelingen in en rond watergangen en waterkeringen die zijn opgenomen in de legger. Ook op grond van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zijn een aantal waterhuishoudkundige waarden geborgd. De doelstelling van het gebied is primair het waterbergend vermogen te behouden. Op grond van de Verordening ruimte gelden in het belang hiervan een aantal randvoorwaarden voor de inrichting en het gebruik van het gebied. Het waterschap vormt de toetsingsinstantie voor ontwikkelingen en werkzaamheden binnen dit gebied.
Regels voor toename van verhard oppervlak
In het geval van een toename van het verhard oppervlak moet worden voldaan aan de regels die het waterschap hieraan stelt. Op grond van artikel 3.6 van de Keur van het waterschap is het verboden om zonder vergunning neerslag door toename van het verhard oppervlak of door afkoppeling van bestaand verhard oppervlak tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen.
In de ‘Algemene regels Keur Waterschap De Dommel 2015, partiële herziening 1 april 2021' is in artikel 15 een vrijstelling van dit verbod opgenomen: er is geen vergunning nodig als de toename van het verhard oppervlak maximaal 500 m2 bedraagt, als minder dan 10.000 m2 bestaand verhard oppervlak wordt afgekoppeld of als de toename van het verhard oppervlak tussen de 500 en 10.000 m2 bedraagt en compenserende maatregelen zijn getroffen in de vorm van een bergings-/infiltratievoorziening. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m2 is een vergunning benodigd en geldt de ‘Beleidsregel afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak’ (artikel 13 van de ‘Beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater Keur waterschap De Dommel 2015’).
Omdat in de Keur en de daarbij behorende beleidsregels is voorzien in een uitputtende regeling, is een aanvullende regeling in de regels van het bestemmingsplan niet noodzakelijk.
4.12.2 Toetsing
Bij de geplande ontwikkeling binnen het plangebied wordt de waterhuishouding niet negatief beïnvloed. Dit bestemmingsplan voorziet in het overeenkomen van de juridisch-planologische situatie met de feitelijke situatie en de vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning met kantoren en winkel op een locatie elders binnen de bedrijfsbestemming.
De oppervlakte van de bestaande bebouwing wordt middels dit bestemmingsplan slechts in kleine mate verruimd (circa 350 m²). Daar tegenover staat dat de overkappingen zijn meegenomen als bedrijfsbebouwing. In de bestaande situatie is sprake van een gemengd rioolstelsel waar afvalwater en hemelwater gezamenlijk worden afgevoerd. Een gedeelte van het hemelwater wordt in de bestaande situatie echter afgekoppeld in de bestaande sloten op het terrein.
In de nieuwe situatie zal een wadi worden aangelegd in het gedeelte dat wordt bestemd als 'Bos'. De bestaande sloot aan de noordoostzijde zal ook worden uitgebreid met een wadi. Deze wadi's hebben een positief effect op het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse aangezien de waterbuffercapaciteit aanzienlijk wordt vergroot. Dit is ook van toegevoegde waarde voor de klimaatadaptie binnen het perceel.
Daarnaast wordt onderzocht of het realiseren van groene daken op de daarvoor (constructief) geschikte daken mogelijk is. Daarmee wordt water langer in het plangebied vastgehouden en ontstaat de mogelijkheid dat hemelwater geleidelijk in de bodem kan infiltreren in plaats van te worden afgevoerd door middel van het hemelwaterriool. Bij vervanging van daken worden deze voorzien van een groen dak.
In de toekomstige situatie wordt al het hemelwater afgekoppeld en afgevoerd via de reeds aanwezige en aan te leggen oppervlaktewaterlichamen zoals infiltratiesloten en wadi's. De capaciteit van deze waterlichamen is voldoende voor de opvang van extreme langdurige regenval. Het plangebied is conform de Keur gelegen binnen beschermde gebieden hetgeen betekent dat het belangrijk is om de grondwaterstand aan te vullen. De infiltratiesloten en de beoogde wadi's dragen daar nadrukkelijk aan bij. Via de waterlichamen kan het regenwater in de bodem infiltreren.
De watercompensatie maakt onderdeel uit van het kwaliteitsverbeteringsplan die als bijlage 2 is opgenomen bij dit bestemmingsplan. Navolgend is uiteengezet hoe wordt omgegaan met de watercompensatie.
Voor de ontwikkelingen in de toekomst en om de waterhuishouding van het gebied op peil te houden, wordt een wadi aangelegd. De huidige sloten op het perceel fungeren in de huidige situatie ook al als waterberging. De wadi zorgt ervoor dat het regenwater opgeslagen wordt en gebruikt kan worden in tijden van droogte. Het plangebied ligt op de dekzandgronden, dat betekent dat de wadi niet altijd gevuld is met water.
De oppervlakte van de nieuwe wadi is 900m² in totaal. Met een aflopend talud en een maximale diepte van 1 meter is de capaciteit van de wadi 675m³. De wadi zal niet direct in verbinding staan met het afwatersysteem van het parkeerterrein.
Het parkeerterrein wordt namelijk afgewaterd op de huidige sloot langs de rand van het parkeerterrein. Met een lengte van 135 meter, een diepte van gemiddeld 50 centimeter en een breedte van 80 centimeter en rekeninghoudende met het talud, bedraagt de waterberging van die sloot circa 40m³.
Aan de noordoostzijde van het terrein ligt een sloot met een lengte van 170 meter en een breedte van gemiddeld 2 meter en een diepte van 1 meter. Deze sloot wordt in de huidige situatie al ingezet voor de afwatering van het terrein en heeft een capaciteit van circa 255 m³ (170*2*0,75). Door een wadi met een oppervlakte van circa 260 m² en een diepte van gemiddeld 0,5 meter toe te voegen, wordt de capaciteit vergroot met 128 m³ (afgerond 130).
Daarmee komt de totale waterbergingscapaciteit binnen het plangebied op circa 1.100 m³.
Oppervlakte | Inhoud | |
Wadi bosgedeelte | 900 m² | 675 m³ |
Sloot parkeerterrein | 108 m² | 40 m³ |
Sloot noordoostzijde huidige sloot toegevoegde wadi | 600 m² 340 m² 260 m² | 385 m³ 255 m³ 130 m³ |
Totaal | 1.608 m² | 1.100 m³ |
In de nieuwe situatie is de bedrijfsbestemming 25.027 m² groot. Zelfs als 75% van dat oppervlak wordt bebouwd en verhard, wat nadrukkelijk niet de bedoeling is, wordt met de capaciteit van 1.100 m³ voldaan aan de norm om 6 mm per vierkante meter verhard oppervlak te kunnen bergen (75% van 25.000 m² = 18.750 * 0,06 = 1.125).
Er is in de toekomstige situatie ruim voldoende waterbergingscapaciteit in het plangebied aanwezig om incidentele piekbelastingen op te vangen. Daarmee wordt de bestaande situatie aanzienlijk verbeterd en is er sprake van een klimaatadaptief plangebied.
Door middel van de voorwaardelijke verplichting voor de aanleg en instandhouding van het kwaliteitsverbeteringsplan is ook de aanleg en instandhouding van waterhuishoudkundige voorzieningen met voldoende bergingscapaciteit geborgd. De voorwaardelijke verplichting is opgenomen in subparagraaf 3.4.2 bij de regels bij dit bestemmingsplan.
Overige situaties blijven ongewijzigd, zoals het afvoeren van het huishoudelijk afvalwater en de aansluiting op het gemeentelijk rioolstelsel.
4.13 Ecologie
4.13.1 Normstelling en beleid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- a. Natura-2000 gebieden;
- b. Bijzondere nationale natuurgebieden;
- c. Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bijzondere nationale natuurgebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)/Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. De provincie Noord-Brabant hanteert daarvoor het begrip Natuurnetwerk Brabant (NNB). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- a. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- b. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
- c. de bescherming van overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.
4.13.2 Toetsing
Beschermde soorten
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van natuurgebieden de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Het perceel is in zijn geheel in gebruik ten behoeve van het hier gevestigde bedrijf. Alleen aan de randen van het perceel zijn groenvoorzieningen in de vorm van bomen en struiken aanwezig. In die situatie zijn geen wijzigingen voorzien. Er worden geen gebouwen gesloopt of beplanting gerooid. Alleen dode of zieke bomen zullen worden gekapt en worden vervangen door nieuwe loofbomen (zie ook paragraaf 2.2.4 en Bijlage 2). Deze werkzaamheden zullen plaatsvinden buiten het broedseizoen.
Desalniettemin is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De resultaten van dat onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting. De onderzocht planlocatie aan Boslaan 13 te Best ligt midden in een NNN-gebied. Een hogere natuurwaarde is één van doelen van de werkzaamheden. Door de werkzaamheden in fase 1 zal de natuurwaarden van een deel van het plangebied verbeterd worden. Onder de werkzaamheden van fase 1 worden onder andere de sloop van de voormalige kippenstal en aanplanting van vegetatie gezien.
Onder de werkzaamheden van fase 2 worden de afbraak van de voormalige bedrijfswoning en bouw van een nieuwe woning gezien. Door de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen in de voormalige bedrijfswoning zal hier een nader onderzoek moeten volgen om deze soortgroep uit te kunnen sluiten.
De onderzoeksresultaten geven aan dat de planlocatie weinig biodiversiteit bevat voor wat betreft het bebouwde deel. Het plangebied bestaat uit bebouwing en er is weinig vegetatie. Door natuur inclusieve verbeteringen kunnen er nestgelegenheden en verblijfplaatsen ontstaan voor gebouwbewonende soorten.
Ook zal de diversiteit aan omstandigheden toenemen met de voorgenomen ontwikkeling van de westelijke hoek. Door de ontwikkeling van natuur zal de kwaliteit van het plangebied in biodiversiteit toenemen.
Gebiedsbescherming
Het Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen bevindt zich op circa 9,5 kilometer ten westen van het plangebied. Door de afstand van dit gebied tot het plangebied en de aard van de ontwikkeling wordt geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen of kernkwaliteiten in dit gebied verwacht. Het planvoornemen zorgt niet voor extra verkeersgeneratie (zie ook paragraaf 4.3). Een voortoets Wet natuurbescherming of stikstofberekening wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Bovendien zal de ontwikkeling met de aanleg van bos ten behoeve van het Natuur Netwerk Brabant een bijdrage leveren aan de ecologische waarden ter plaatse, ook zullen enkele stroken aan de randen van het plangebied die zijn aangewezen als NNB met deze bestemmingsplanwijziging een bosbestemming krijgen. Alle activiteiten die ter plaatse mogelijk worden gemaakt, zijn op basis van het huidige bestemmingsplan reeds toegestaan. Het enige verschil is dat de activiteiten, die vooral bestaan uit de opslag en verkoop van nieuwe en gebruikte bouwmaterialen, in de nieuwe planologische situatie inpandig zullen plaatsvinden. Er zal dan ook geen sprake zijn van externe effecten op het NNB als gevolg van de ontwikkeling.
Figuur 4.3 Ligging plangebied (zwarte stip) t.o.v. het Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen (Bron: Natura 2000.eea.europa.eu)
4.13.3 Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.14 Duurzaamheid
Het is de ambitie van initiatiefnemer om de bedrijfsvoering ter plaatse in stappen steeds verder circulair te maken. De core-business van het bedrijf, de verkoop van gerecycelde materialen, draagt op zichzelf al bij aan duurzaamheidsdoelstelling. Het bedrijf vormt een schakel in de kringloopeconomie waar goede materialen nog een ronde meegaan en niet als afval verwerkt worden. Het bedrijf beoogt in de toekomst verder in te zetten op duuzaamheid als onderdeel van de bedrijfsvoering en uitstraling.
De groene inrichting van het terrein en waterbergingsopgave die samengaan met deze bestemmingsplanwijziging leveren een bijdrage aan het toekomstbestendig houden van de locatie. Door verder in te zetten op duurzaamheidsdoelstellingen in de bedrijfsvoering en inrichting van het terrein wil het bedrijf een nog grotere maatschappelijke bijdrage leveren. Eén van de aanvullende duurzaamheidsambities heeft betrekking op het installeren van groene daken. In de toekomstige situatie zullen daken die vervangen worden meteen geschikt gemaakt voor de toepassing van groene daken. Initiatiefnemer van deze ontwikkeling heeft plannen om gebruik te maken van zonnepanelen. Tevens is de ambitie van het bedrijf om op termijn over te schakelen op CO2-neutraal vervoer en zowel de bedrijfswoning als de winkel in de toekomst duurzaam te vernieuwen in het kader van klimaatadaptatie.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt allereerst aandacht besteed aan de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening en de bindende afspraken die dan bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten worden gehanteerd: de wettelijke eisen (paragraaf 5.1). Daarna wordt ingegaan op de opzet van de bestemmingsregeling voor het plan (paragraaf 5.2) en vervolgens wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen, de algemene regels en de overgangs- en slotregels (paragraaf 5.3, 5.4 en 5.5).
5.2 Wettelijke Eisen
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van onderhavige bestemmingsplan toelichting met bijlagen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.
Daarnaast is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling. Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn.
Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
5.3 Opzet Van De Bestemmingsregeling
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.
Opzet verbeelding
Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:
- de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
- op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
- op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
- de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).
Tevens wordt in een hoek op de verbeelding de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De kaart bestaat uit 1 kaartblad op een schaal van 1:1.000.
De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'B' voor 'Bedrijf'. Verder geldt het volgende:
- Op de verbeelding kunnen aanduidingen, zoals een plangrens, bouwvlak, specifieke functieaanduidingen of gebiedsaanduidingen worden aangegeven.
Opzet regels
De indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, kent de volgende vaste volgorde.
- In Hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
- In Hoofdstuk 2 worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
- Hoofdstuk 3 bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing).
- Hoofdstuk 4 geeft regels voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.
Op grond van de wettelijke standaarden moet bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (de regels) de volgende vaste volgorde gebruikt worden:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- wijzigingsbevoegdheid.
- Een bestemmingsregel behoeft niet al deze elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
5.4 Toelichting Op De Gehanteerde Bestemmingen
Artikel 3 Bedrijf - 1
De als 'Bedrijf - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven, wonen in een bedrijfswoning en aan huis verbonden beroepen met bijbehorende voorzieningen voor verkeer, verblijf, wegen, paden, tuinen, erven, parkeren, erfontsluitingen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Een en ander is nader gespecificeerd in de Tabel Bedrijven. Binnen de bestemming bedrijf kent de locatie de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - handelsbedrijf bouwmaterialen'. De tabel die bij deze aanduiding zal een maximale oppervlakte bedrijfsbebouwing van 7.500 m² ter plaatse toestaan.
Artikel 4 Bos
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van bos, bosgroeiplaats, landelijke waarden, kenmerken en natuurwaarden. Binnen deze bestemming zijn water- en waterhuishoudkundige voorzieningen en extensief recreatief medegebruik ook toegestaan.
In de regels is daarnaast een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de realisatie en instandhouding van het kwaliteitsverbeteringsplan zeker te stellen.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 5
Deze bestemming is een zogenoemde dubbelbestemming. De dubbelbestemming is met een arcering (kruizen) op de verbeelding weergegeven. De bestemming valt samen met een groot aantal andere bestemmingen. De regeling heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. Hiervoor is het beleid zoals dat is vermeld in paragraaf 4.5.1 leidend.
5.5 Toelichting Op De Algemene Regels
Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, regels.
Anti-dubbeltelregel
Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is opgenomen dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld stoepen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel wordt genoemd welk gebruik van de gronden in ieder geval valt onder strijdig gebruik. Het gaat hierbij om onder andere het gebruik van de gronden ten behoeve van stort- of opslagplaats van goederen en aan het gebruik onttrokken machines of het gebruik ten behoeve van seksinrichtingen. In dit artikel is ook een parkeerregeling opgenomen. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. ‘Voldoende’ betekent in dit geval dat tenminste voldaan wordt aan het gemeentelijk parkeerbeleid zoals neergelegd in de meest recente Nota Parkeernormen van de gemeente Best.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel wordt ingegaan op de regels die gelden ter plaatse van de (grotere) gebieden die meestal plangebiedgrens overschrijdend zijn. In dit geval gaat het om de gebiedsaanduidingen:
- 'luchtvaartverkeerzone - ihcs en invliegfunnel';
- 'luchtvaartverkeerzone - ils';
- 'overige zone - beperkingen veehouderij';
- 'overige zone - natuur netwerk brabant';
- 'vrijwaringszone - radar'.
5.6 Toelichting Op De Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
In artikel 11 wordt omschreven hoe wordt omgegaan met het bestaand gebruik en met de bestaande bebouwing ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Artikel 12 Slotregel
In dit artikel wordt de naam van de regels vastgesteld.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Naast de planologische haalbaarheid van de ontwikkeling zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond worden. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Hierin is geregeld dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om kosten van de planontwikkeling te verhalen op grondeigenaren. Het kostenverhaal dient verplicht door de gemeente opgesteld te worden. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom). In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3 tot en met 6.2.5 Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt.
Er is geen sprake van een bouwplan. De bestemmingswijziging wordt geheel bekostigd door de initiatiefnemer. Met een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente zal in het kostenverhaal worden voorzien.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Het planvoornemen voorziet in het planologisch vastleggen van een bestaande situatie. De bestaande situatie wordt bestendigd en van een toekomstbestendige bestemming voorzien. Voor de omgeving wijzigt er niets. Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen maatschappelijk uitvoerbaar is. Vanzelfsprekend hebben eventueel belanghebbenden wel de gelegenheid om een zienswijze in te dienen mochten zij van mening zijn dat hun belangen worden geschaad.
6.2.1 Omgevingsdialoog
In oktober 2022 zijn de naaste bewoners aan huis bezocht en is gesproken over de wijzigingen in het bestemmingsplan en de toekomstige nieuwbouw. Daarbij is gesproken over het mogelijk verplaatsen van het huidige kantoor/winkel/ bedrijfswoning naar de huidige parkeerplaats, enkele meters van de huidige bebouwing. Daarin is ook uitgelegd dat de bedrijfswoning onderdeel zal zijn van deze nieuwbouw en geen losstaande woning zal betreffen.
De intentie is om de gevels, van de nieuwbouw, uit te voeren met houten gevelbekleding. Dit enerzijds omdat initiatiefnemer in hart en nieren een houthandel is, anderzijds omdat dit goed aansluit bij de bosrijke omgeving van het bedrijf. Daarbij is de intentie om, in filosofie met de bedrijfsvoering, zoveel mogelijk gerecycled materiaal te (her)gebruiken.
Het huidige kantoor/woonhuis zal ten tijde van de bouw intact blijven en worden gesloopt zodra de nieuwbouw in gebruik genomen wordt.
Daarnaast is ook de herplanting van de nieuwe bestemming bos besproken en aangegeven dat dit staat te gebeuren met inheemse beplanting, welke volgens de geldende richtlijnen zal gebeuren. En het aanleggen van een wadi in deze zone. Dit is het gedeelte dat het dichtst bij hen percelen ligt. Dit is ter verduidelijking aangegeven op de plattegrond (zie bijlage). De huidige bebouwing in dit gebied zal dan tevens worden verwijderd.
De omwonenden waren positief gestemd en enthousiast over de wijzigingen en situatie verbetering, zeker ten aanzien van de nieuwbouwplannen en de sloop van het huidige pand. Dit vinden de bewoners een uitstekend plan.
6.2.2 Vooroverleg
Het concept ontwerpbestemmingsplan “Boslaan-Zuid 13, Best” is in het kader van het vooroverleg gestuurd naar de provincie Noord-Brabant en Waterschap De Dommel. Beide instanties hebben gereageerd op het concept ontwerpbestemmingsplan en hebben enkele opmerkingen gemaakt. De opmerkingen en beantwoording van die opmerkingen is opgenomen in de Nota vooroverlegreacties die als Bijlage 5 bij deze toelichting is opgenomen.
6.2.3 Terinzagelegging
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter visie gelegd. Hierbij wordt eenieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen.
Bijlage 1 Kwaliteitsverbeteringsplan Boslaan-zuid 13
Bijlage 1 Kwaliteitsverbeteringsplan Boslaan-Zuid 13
Bijlage 2 Besluit Hogere Waarde
Bijlage 2 Besluit hogere waarde
Bijlage 3 Lijst Beroep Aan Huis
Bijlage 3 Lijst beroep aan huis
Bijlage 4 Lijst Kleinschalige Bedrijvigheid (Niet Limitatief)
Bijlage 4 Lijst kleinschalige bedrijvigheid (niet limitatief)
Bijlage 5 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 5 Lijst van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 6 Luchtvaartzone Ihcs En Invliegfunnel
Bijlage 6 Luchtvaartzone Ihcs en invliegfunnel
Bijlage 7 Luchtvaartzone Ils
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Kwaliteitsverbeteringsplan
Bijlage 2 Kwaliteitsverbeteringsplan
Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna Boslaan-zuid 13
Bijlage 3 Quickscan Flora en Fauna Boslaan-Zuid 13
Bijlage 4 Toets Externe Veiligheid
Bijlage 4 Toets Externe Veiligheid