KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden
Artikel 6 Bedrijf
Artikel 7 Bedrijventerrein
Artikel 8 Cultuur En Ontspanning
Artikel 9 Detailhandel
Artikel 10 Horeca
Artikel 11 Kantoor
Artikel 12 Maatschappelijk
Artikel 13 Natuur
Artikel 14 Recreatie
Artikel 15 Sport
Artikel 16 Verkeer
Artikel 17 Water
Artikel 18 Wonen
Artikel 19 Leiding
Artikel 20 Waarde - Aardkundig Waardevol
Artikel 21 Waarde - Archeologie
Artikel 22 Waarde - Attentiegebied Ecologische Hoofdstructuur
Artikel 23 Waarde - Beschermd Stadsgezicht
Artikel 24 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 25 Waterstaat
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 26 Overige Bepalingen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 27 Overgangsregels
Artikel 28 Slotregel
Buitengebied Zuid 2013
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Inventarisatie En Analyse Bestaande Structuur
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Relevant Beleidskader
Hoofdstuk 4 Doelstellingen Van Het Bestemmingsplan
Hoofdstuk 5 Milieu
Hoofdstuk 6 Toelichtingen Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Vooroverleg En Inspraak

Buitengebied Zuid 2013

Bestemmingsplan - gemeente Breda

Vastgesteld op 12-06-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Regels

Bijlage Bij Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan:

het bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013 van de gemeente Breda;

1.2 Verbeelding

de verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013 zoals vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0758.BP2012059001-0405 met bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aardkundige waarden

waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydeen bedrijf'rologische verschijnselen en processen, dan wel anderszins vanwege en natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem, van algemeen belang zijn vanuit aardkundig oogpunt;

1.5 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Aan-huis-gebonden-beroepen

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een zodanige ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is en waarbij degene die de activiteiten uitoefent tevens de (hoofd)bewoner is;

1.7 Abiotische waarden

waarden in verband met het abiotische milieu (niet levende natuur), in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden;

1.8 Afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.9 Agrarisch bedrijf

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.10 agrarisch technisch hulpbedrijf:

een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven voor mestopslag en handel, veetransport en veehandel, met uitzondering van mestbewerking.

1.11 Ambachtelijke bedrijvigheid

een activiteit waarbij de werkzaamheden geheel of nagenoeg geheel met de hand worden uitgevoerd;

1.12 Agrarisch verwant bedrijf

een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet agrarische bedrijven of waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden met uitzondering van mestbewerking en vergisting ;

Voorbeelden zijn: dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, paardenhouderijen niet zijnde fokkerijen, instelling voor agrarisch praktijkonderwijs, proefbedrijven.

1.13 Archeologische waarden

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;

1.14 Attentiegebied ecologische hoofdstructuur

gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding;

1.15 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.16 bebouwingsconcentratie:

een verzameling van gebouwen langs een weg, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van agrarische en niet-agrarische functies;

1.17 Bebouwingspercentage:

een in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.18 Bed & Breakfast

een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning en/of eigenaren van het bijgebouw.

1.19 Bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.20 Bedrijfsmatige activiteit

de in bijlage . (Bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering VNG) genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.21 Bedrijfswoning

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor een persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.22 Begraafplaats

Een besloten gebied waar lichamen van overleden personen worden begraven, urnen worden bijgezet of as wordt verstrooid met een afscheidsruimte in de vorm van een aula.

1.23 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)

legaal tot stand gekomen bebouwing en gebruik, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning;

1.24 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.25 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO met bijbehorende regels, toelichting en bijlagen;

1.26 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.27 Boerderij met geïntegreerde bedrijfsruimte

een authentieke agrarische bedrijfswoning waarbij de bedrijfsruimte (vroeger meestal de veestal) zodanig is geïntegr

eerd in de bouwmassa dat woning en bedrijfsruimte als een architectonische eenheid moet worden beschouwd.

1.28 Bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht en qua gebruik ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.29 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.30 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.31 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.32 Bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.33 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder;

1.34 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.35 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.36 Buitenschoolse opvang

een bedrijf of stichting gericht op de opvang van kinderen buiten de schooltijden;

1.37 Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

alle gebouwen welke zijn aangewezen als gemeentelijke- en/of rijksmonument en de in bijlage 2 bij de regels opgenomen panden alsmede die bebouwing waarbij na bouwhistorisch onderzoek is gebleken dat deze als cultuurhistorisch waardevol kan worden aangemerkt;

1.38 Dagrecreatie

een recreatieve activiteit op een aaneengesloten terrein ten behoeve van de bedrijfsmatige uitoefening van diensten op het gebied van recreatie, sport, educatie of cultuur welke geheel of in overwegende mate in de open lucht wordt aangeboden met de daarbij behorende voorzieningen;

1.39 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.40 Extensief recreatief medegebruik

recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met uitzondering van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving;

1.41 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.42 Glastuinbouw:

een agrarische activiteit waarbij de productie geheel of overwegend plaatsvindt in kassen;

1.43 groepsaccommodatie:

een gebouw waarin nachtverblijf mag worden geboden aan uitsluitend groepen;

1.44 Groepsrisico

het groepsrisico geeft de cumulatieve kansen aan per jaar, dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval op een transportroute of als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke (afval)stof of bestrijdingsmiddel betrokken is;

1.45 Grondgebonden agrarisch bedrijf

eenagrarische bdrijf waarbij de bedrijfsvoering geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;

1.46 hervestiging:

het verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf van het ene agrarische bouwvlak naar een ander agrarisch bouwvlak waar de agrarische activiteiten zijn gestaakt;

1.47 Hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.48 Horeca

een bedrijfsvestiging, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;

1.49 horeca a:

een horecagelegenheid, die mogelijkheden biedt voor het houden van besloten feesten en vergaderingen en horecafaciliteiten biedt voor een ter plaatse gevestigd kampeerterrein;

1.50 horeca b:

een horecagelegenheid, die mogelijkheden biedt voor het houden van besloten feesten en vergaderingen maar zonder daar muziek bij te voeren;

1.51 Intensieve veehouderij

een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, schapen-, geiten-, of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;

1.52 Kampeermiddel

  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;

  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.53 Kampeerterrein

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.54 Kamperen bij de boer

het naast het exploiteren van een agrarisch bedrijf tevens hebben van een beperkt kampeerterrein als ondergeschikte nevenactiviteit op of in de onmiddellijke nabijheid van het ten behoeve van het agrarisch bedrijf toegekende bouwvlak;

1.55 Kas

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas og een permanente tunnel of boogkas hoger dan 1,50 meter;

1.56 kwaliteitsverbetering van het landschap

de in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling uit te voeren aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkeling in hoofdlijnen heeft beschreven en zoals vastgelegd in Landschapsinvesteringsregeling Breda;

1.57 Landschapselementen

landschappelijk, cultuurhistorische en natuurlijk waardevolle elementen in het landschap zoals onder andere houtopstanden, houtwallen en singels of andere natuurlijke elementen anders dan opgaande beplanting zoals moerasjes, poelen en steilranden welke geen agrarische productiefunctie hebben;

1.58 legale bebouwing:

bebouwing dat op grond van een onherroepelijke bouwvergunning is gebouwd of gebouwd kan worden dan wel bebouwing dat niet langer kan worden gewraakt;

1.59 Loonbedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van civieltechnische diensten en/of cultuurtechnische diensten of het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van machines en werktuigen;

1.60 Maatschappelijke voorzieningen

educatieve, (sociaal)-medische, (sociaal)-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, met daaraan ondergeschikt detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen, alsook kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang;

1.61 manege:

een paardenhouderij waarbij de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf of aan derden met eigen paarden en het bieden van huisvesting aan die paarden (pensionactiviteiten);

1.62 Mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.63 nachtverblijf:

een (deel) van een gebouw waarin slaapgelegenheid wordt geboden en waarbij sprake is van gemeenschappelijke voorzieningen ten behoeve van sanitair, kookgelegenheid en dergelijke;

1.64 nevenactiviteiten:

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak, die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen zoals kleinschalige recreatieve functies, agrarisch verwante functies, agrarisch technische hulpfuncties en statische opslag;

1.65 Niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt;

1.66 Ondergeschikte horeca

een niet zelfstandige horecafunctie welke onderdeel uitmaakt van een recreatieve of andersoortige voorziening en uitsluitend is bedoeld voor gebruikers of bezoekers van de betreffende voorziening;

1.67 overige teeltondersteunende voorzieningen

teeltondersteunende voorzieningen niet zijnde permanente en / of tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, bedoeld ter ondersteuning of bescherming van teelten die rechtstreeks in de open grond plaatsvinden, zoals een hekwerk ten behoeve van boomteelt, teeltgeleidende en / of ondersteunende palen en dergelijke

1.68 Paardenhouderij

allerlei vormen van bedrijvigheid , niet zijnde maneges, waar hoofdzakelijk met paarden wordt gewerkt zoals paardenfokkerijen, africhtingsstallen, handelsstallen en paardenpensions;

1.69 Permanente bewoning

het anders dan voor recreatieve bewoning aanwenden van een kampeermiddel of recreatiewoning voor bewoning;

1.70 permanente teeltondersteunende voorziening:

voorzieningen ter ondersteuning van de diverse teelten op de bedrijven die voor onbepaalde tijd worden gebruikt;

1.71 Plaatsgebonden risico

het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar op overlijden van een onbeschermd individu op een bepaalde locatie naar aanleiding van een incident met gevaarlijke stoffen. Voor het PR zijn getalsnormen vastgesteld. Voor nieuwe situaties is de maximale toelaatbare overlijdenskans van een persoon 10-6 /jaar (1 op een miljoen). Dit betekent dat bij nieuwe situaties de grenswaarde wordt overschreden als zich woningen of andere kwetsbare objecten, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid, tussen de 10-6 risicocontour en de inrichting of transportroute bevinden;

1.72 Prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.73 Recreatiewoning

een gebouw dat dient als recreatieverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.74 Recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.75 Recreatieve bewoning

bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.76 Ruimtelijke kwaliteit

kwaliteit van een gebied dat bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde;

1.77 Ruimtelijke ontwikkeling

bouwactiviteiten en planologische bedrijfsactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologische regime nodig is;

1.78 Seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.79 Stacaravan

een caravan, die, als een gebouw valt aan te merken en als zodanig bedoeld is om permanent te worden geplaatst;

1.80 Statische opslag

opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;

1.81 Stikstofneutraal

een uitbreiding van een bedrijfsgebouw zonder extra depositie van stikstof op een nabijgelegen Natura 2000-gebied;

1.82 Teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen, zoals kassen, tunnels, afdekfolies, containervelden en dergelijke die dienen ter ondersteuning van een agrarisch bedrijf;

1.83 Tijdelijke ondersteunende voorzieningen

voorzieningen die dienen ter ondersteuning van de diverse teelten in de grond en gedurende maximaal 6 maanden van het jaar noodzakelijk zijn en worden opgericht, zoals folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;

1.84 Tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering tot een maximum van 6 maanden;

1.85 Veehouderij

agrarisch bedrijf gericht op het fokken , mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;

1.86 Verblijfsrecreatie

vormen van recreatie waarbij ook nachtverblijf wordt gboden zoals campings, hotels en pensions;

1.87 Verbrede landbouw

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak, die ruimtelijk inpasbaar zijn en verbonden zijn aan de bestaande en te behouden agrarische bedrijfsvoering zoals bijvoorbeeld minicampings en maisdoolhoven, agrarisch natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter plaatse geproduceerde producten. de verkoop van streekeigen producten en zorgboerderijen;

1.88 Voormalige agrarische bedrijfslocatie

een agrarisch of niet agrarisch bouwvlak waarop in het verleden een agrarisch bedrijf werd uitgeoefend, en waarvan de bedrijfsgebouwen nog geheel of gedeeltelijk bestaan;

1.89 Woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.90 woninginrichting:

een bedrijf dat zich bezighoud met de verkoop van artikelen voor de inrichting van woningen zoals meubels en woonaccessoires;

1.91 woonunit:

een te verplaatsen bouwwerk bestaande uit een bouwlaag, alsmede een stacaravan die gelet op de feitelijke omstandigheden als bouwwerk wordt aangemerkt, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag- of nachtverblijf en ingericht ten behoeve van tijdelijke bewoning;

1.92 Zorgvuldige veehouderij

een veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de (bouw)hoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de hoogte van een windmolen:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen.

2.6 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,50 meter bedraagt.

2.7 peil:

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. indien in of op het water wordt gebouwd het Normaal Amsterdams Peil;

  3. in alle overige gevallen het afgewerkte maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening met dien verstande dat intensieve veehouderijen, overige veehouderijen en glastuinbouwbedrijven respectievelijk uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' of 'glastuinbouw' zijn toegestaan;

  2. huisverkoop streekeigen producten;

  3. verspreid liggende legale bebouwing, zoals die aanwezig is ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van dit plan, voor zover die niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  4. ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - beperkingen veehouderij' en 'terras' tevens daarvoor;

  5. water;

  6. extensief recreatief medegebruik.

3.2 Bouwregels

Op of in de tot Agrarisch bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemming met dien verstande dat:

  1. alle bebouwing uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' is toegestaan met uitzondering van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, terreinafscheidingen en voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik;

  2. er niet gebouwd mag worden ten behoeve van een veehouderij of de uitbreiding van glasopstanden;

  3. bij veehouderijen de dieren slechts in één bouwlaag mogen worden gehuisvest;

  4. huisverkoop streekeigen producten uitsluitend mogelijk is ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met dien verstande dat hiervoor maximaal 200 m² van de bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen' uitsluitend permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen, zijn toegestaan;

  6. per aanduiding 'bouwvlak' maximaal één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn;

  7. de goothoogte van gebouwen maximaal 7 meter mag bedragen;

  8. de bouwhoogte van gebouwen maximaal 10 meter mag bedragen met uitzondering van kassen, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter mag bedragen, en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen waarvan de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen;

  9. de bebouwing als bedoeld in 3.1 onder c mag worden gehandhaafd in zijn huidige omvang en als zodanig ook geheel mag worden vervangen;

  10. per bouwvlak maximaal één bedrijfswoning aanwezig mag zijn c.q. gebouwd en/of verbouwd mag worden met dien verstande dat de inhoud, bebouwing onder peil niet meegerekend, maximaal 750 m³ mag bedragen en het bepaalde onder b in dit lid hierop niet van toepassing is;

  11. ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' is geen bedrijfwoning toegestaan;

  12. voor het wonen mogen per bedrijfswoning een of meerdere bijgebouwen aanwezig zijn of gebouwd worden met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2, een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter;

  13. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor wat betreft terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 2 meter en buiten deze aanduiding maximaal 1,50 meter, voor wat betreft voerkuilen maximaal 2,5 meter, voor diverse soorten silo's, biovergistingsinstallatie en windmolens maximaal 16 meter en voor het overige 4 meter mag bedragen;

  14. voor het bouwen van een bedrijfswoning of bedrijfsgebouwen, groter dan 500 m², wordt voorafgaand aan de beslissing over de omgevingsvergunning advies ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen over de noodzakelijkheid van het betreffende bouwwerk ter plaatse.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 of 3.2 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda, zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:

  1. van het bepaalde in lid 3.1 onder a voor het plaatsen en gebruiken van stacaravans en/of woonunits of de verbouwing en gebruik van een bedrijfsgebouw voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders met dien verstande dat:

  1. het gebruik als tijdelijke huisvesting slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar hetgeen dient te worden aangetoond aan de hand van een bewoningsregistratie;

  2. de woonunits of stacaravans dienen te worden geplaatst ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' van het betreffende bedrijf;

  3. per bedrijf maximaal 40 seizoensarbeiders mogen worden gehuisvest;

  4. deze huisvesting uitsluitend mag worden opgericht of ingericht voor werknemers die uitsluitend werkzaam zijn bij het bedrijf waar zij worden gehuisvest;

  5. de noodzaak tot het hebben en huisvesten van seizoensarbeiders op het bedrijf afdoende is aangetoond waartoe een advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen is vereist;

  6. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen voor de omliggende bedrijven;

  7. aangetoond wordt dat door de huisvesting van seizoensarbeiders geen extra negatieve effecten zullen ontstaan voor het woon- en leefklimaat van de omgeving.

  1. van het bepaalde in lid 3.1 onder a voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in de bedrijfswoning of een bestaand bijgebouw in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande dat:

  1. de bedrijfswoning geschikt blijft voor bewoning door de ondernemer;

  2. maximaal 200 m2 van de aanwezige bedrijfsbebouwing voor deze functie mag worden gebruikt;

  3. de agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven niet worden beperkt;

  4. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat er in de openbare ruimte aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt.

  1. van het bepaalde in lid 3.2 onder j voor het verbouwen van en gebruiken van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte in het kader van de mantelzorg met dien verstande dat:

  1. maximaal 75 m2 van het bijgebouw hiervoor mag worden aangewend;

  2. het te bouwen of te verbouwen bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;

  3. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

  4. er geen strijd mag ontstaan met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en het gebruik van de tijdelijke woonruimte geen belemmering mag opleveren in het kader van de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven;

  5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd;

  6. vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.

  1. van het bepaalde in lid 3.2 onder g en h ten aanzien van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte voor gebouwen tot een maximale hoogte van respectievelijk 9 en 15 meter indien dit is ingegeven vanuit dierwelzijnseisen of andere milieuregels met dien verstande dat deze afwijkingsmogelijkheid niet van toepassing is bij de bouw van kassen en in dit kader niet voldaan hoeft te worden aan de in de aanhef van dit lid genoemde Landschapsinvesteringsregeling Breda;

  2. van het bepaalde in lid 3.1 onder a voor de bouw en het gebruik van een tijdelijk bouwwerk ten behoeve van het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat:

  1. deze ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' of binnen een straal van 30 meter aansluitend aan een aanduiding 'bouwvlak' of een bestemmingsvlak 'Bedrijf' of 'Wonen' moet worden geplaatst;

  2. deze geen grotere bouwhoogte heeft dan 10 meter;

  3. deze geen grotere oppervlakte heeft dan 400 m2;

  4. deze maximaal gedurende 6 maanden per jaar aanwezig mag zijn en na afloop van die termijn dient te worden verwijderd;

  5. vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.

  1. van het bepaalde in lid 3.2 onder b voor het binnen het bestaande bouwvlak bouwen of verbouwen of de omschakeling naar een veehouderij, niet zijnde een intensieve veehouderij, of uitbreiding van het aantal dieren of de bouw of uitbreiding van kassen met dien verstande dat:

  1. aangetoond wordt dat er stikstofneutraal wordt gebouwd en gebruikt;

  2. indien het permanent teeltondersteunende kassen betreft deze niet groter mogen zijn dan 5000 m2;

  3. de bouw, verbouw of uitbreiding van gebouwen, niet zijnde de bedrijfswoning, voor de uitbreiding van of omschakeling naar een veehouderij, alleen is toegestaan als:

  • de omschakeling niet betreft het omschakelen naar een intensieve veehouderij;

  • het bedrijf is gelegen binnen de aanduiding ‘beperkingen veehouderij’ en dit alleen mogelijk is voor grondgebonden veehouderijen;

  • aangetoond is dat maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij welke zijn opgenomen in de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op grond van de Verordening ruimte 2014;

  • de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving inpasbaar is in de omgeving;

  • is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder op geurgevoelige objecten in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20% tenzij er - indien de achtergrondbelasting hoger is- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke tenminste de eigen bijdrage aan de overschrijding hiervan compenseert;

  • is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;

  • aangetoond wordt dat er een dialoog is gevoerd gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling;

  • deze regels niet gelden voor gebouwen en bouwwerken die niet gebruikt gaan worden voor de uitoefening van de gevestigde veehouderij of het bouwwerken, geen gebouwen zijnde betreft voor de opslag van ruwvoer.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 26 lid 26.3, mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda, zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:

  1. voor het kamperen bij de boer met dien verstande dat:

  1. de kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' of binnen een straal van 50 meter aansluitend aan deze aanduiding, moeten worden geplaatst;

  2. het aantal kampeermiddelen per agrarisch bedrijf niet meer bedraagt dan 25 ;

  3. de kampeermiddelen geplaatst mogen zijn in de periode gelegen tussen 15 maart en 31 oktober;

  4. de nabijgelegen agrarische bedrijven hierdoor niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt;

  5. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat in de openbare ruimte aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt;

  6. de kampeeractiviteit(en) na beëindiging van de agrarische functie ter plaatse niet meer is(zijn) toegestaan en moet(en) worden beëindigd.

  1. voor het toestaan van nevenactiviteiten en/of activiteiten in het kader van de verbrede landbouw met dien verstande dat:

  1. uitsluitend bedrijven zijn toegestaan met een milieucategorie 1 en 2 zoals deze zijn aangegeven in de als bijlage 3 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten dan wel bedrijven welke daarin niet zijn opgenomen maar die qua aard en milieubelasting zijn gelijk te stellen met daarin opgenomen bedrijven binnen de categorieën 1 en 2 , niet zijnde detailhandelsbedrijven, horecabedrijven of zelfstandige kantoren, en voor bedrijven uit een hogere categorie mits het betrokken bedrijf naar omvang, aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen met bedrijven in de categorieën 1 en 2;

  2. ter plaatse een agrarisch bedrijf als hoofdfunctie aanwezig is en wordt gehandhaafd;

  3. de activiteit(en) na beëindiging van de agrarische functie niet meer is(zijn) toegestaan en moet(en) worden beëindigd;

  4. voor de activiteit(en) maximaal 400 m² bebouwing mag worden aangewend terwijl voor ondergeschikte horeca-activiteiten in de vorm van een terras maximaal 100 m2 van de bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt en/of maximaal over 30 zitplaatsen op het onbebouwde terrein;

  5. buitenopslag ten behoeve van de gewenste functie niet is toegestaan;

  6. de uitoefening van de activiteit(en) geen uitbreiding van de bebouwing of uitbreiding van het bouwvlak tot gevolg mag hebben;

  7. de te ontwikkelen activiteit(en) geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat in de openbare ruimte aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt.

  1. voor het toestaan van statische opslag in gebouwen tot een oppervlakte van maximaal 1000 m2 met dien verstande dat indien geen sprake meer is van agrarische activiteiten de resterende bedrijfsgebouwen, waaronder ook kassen, worden gesloopt en overtollige verharding wordt verwijderd.

  2. voor het gebruik van een gebouw voor het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat het gebruik slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar en vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van het bepaalde in artikel 26 lid 26.7 van dit plan en wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:

  1. voor het vergroten en/of veranderen van de vorm van de aanduiding 'bouwvlak', met uitzondering van de bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten', met dien verstande dat:

  1. de oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan 1,5 ha met uitzondering van;

  2. ten behoeve van het oprichten van permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen of tunnels waar de oppervlakte van het bouwvlak maximaal 3 ha mag gaan bedragen;

  3. de uitbreiding ter plaatse van de aanduiding veehouderij waar de oppervlakte van het bouwvlak maximaal 2,5 ha mag gaan bedragen mits:

  4. de veebezetting 2 GVE/ha of minder bedraagt;

  5. er sprake is van een sanering van een overbelaste situatie elders;

  6. uitbreiding noodzakelijk is voor de ontwikkeling van een zorgvuldige veehouderij vanwege een vernieuwend bedrijfsconcept en na advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;

  7. ten behoeve van het vergroten van het maximaal toegestane bouwvlak voor de bouw van voorzieningen voor de opslag van ruwvoer tot een oppervlakte van maximaal 0,5 ha mits:

  8. het bedrijf in overwegende mate is aangewezen op de opslag van ruwvoer;

  9. hiervoor geen ruimte meer aanwezig is binnen het bouwvlak;

  10. de toegevoegde ruimte uitsluitend gebruikt mag worden voor de opslag van ruwvoer in bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  11. uitbreiding van het bouwvlak noodzakelijk is om de continuïteit van het bedrijf voor langere tijd te waarborgen en/of een ingediend bouwplan daartoe aanleiding geeft;

  12. indien de vergroting of vormverandering van het bouwvlak is bedoeld voor de bouw van bouwwerken voor de uitbreiding van het aantal dieren ter plaatse dient aangetoond te worden dat stikstofneutraal gebouwd en gebruikt wordt;

  13. uitbreiding van het bouwvlak verantwoord is vanuit natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige en milieuhygiënische oogpunt;

  14. deze mogelijkheid tot vergroting of vormverandering van het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ alleen mogelijk is voor zover het bouwvlak niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' waar alleen de uitbreiding van bouwvlakken voor grondgebonden veehouderijen is toegestaan;

  15. deze mogelijkheid voor vergroting of vormverandering van het bouwvlak voor veehouderijen, niet zijnde intensieve veehouderijen voor zover gelegen binnen de aanduiding'overige zone - bperkeningen veehouderij', alleen is toegestaan als:

  • aangetoond is dat maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij welke zijn opgenomen in de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op grond van de Verordening ruimte 2014;

  • de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving inpasbaar is in de omgeving;

  • is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder op geurgevoelige objecten in de bebouwde kom niet hoger dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20% tenzij er - indien de achtergrondbelasting hoger is- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke tenminste de eigen bijdrage aan de overschrijding hiervan compenseert;

  • is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2µg/m3;

  • aangetoond wordt dat er een dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling;

  1. vooraf over de noodzakelijkheid van de vergroting of vormverandering en de continuïteit van het bedrijf advies wordt ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen.

  1. voor het deels wijzigen van de bestemming 'Agrarisch' ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', voor zover een bedrijfswoning aanwezig is, in de bestemming 'Wonen' en het restant van de aanduiding 'bouwvlak' te verwijderen met dien verstande dat:

  1. de agrarische ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven niet worden beperkt;

  2. aan cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden en milieuhygiënische en water- en bodemhuishoudkundige aspecten geen onevenredige schade wordt toegebracht;

  3. de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, niet zijnde cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, voor het merendeel worden gesloopt alsmede overtollige verharding wordt verwijderd, waarbij maximaal 500 m2 aan bebouwing mag worden gehandhaafd als bijgebouw en de sloop en/of de verwijdering van de verharding afdoende is verzekerd,;

  4. het aantal woningen niet mag toenemen tenzij in de planregels voor de bestemming 'Wonen' anders is bepaald. .

  1. voor het ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' deels wijzigen van de bestemming 'Agrarisch', in de bestemming 'Bedrijf', en verwijdering van het restant van het 'bouwvlak', met dien verstande dat:

  1. uitsluitend bedrijven zijn toegestaan met een milieucategorie 1 en 2 zoals deze zijn aangegeven in de als bijlage 3 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten dan wel bedrijven welke daarin niet zijn genoemd maar welke qua aard en milieubelasting zijn gelijk te stellen met de daarin genoemde bedrijven binnen de categorieën 1 en 2 , niet zijnde detailhandelsbedrijven, horecabedrijven of zelfstandige kantoren, en voor bedrijven uit een hogere categorie mits het betrokken bedrijf naar omvang, aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen met bedrijven in de categorieën 1 en 2;

  2. het bestemmingsvlak een oppervlakte mag hebben van maximaal 5000 m2 en maximaal 800 m² bebouwing voor deze bestemming mag worden gebouwd/gebruikt en de eventueel overige aanwezige bebouwing, niet zijnde de woning of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, wordt gesloopt alsmede overtollige verharding wordt verwijderd, welke sloop c.q. verwijdering van verharding afdoende verzekerd is, ;

  3. de nieuwe functie geen belemmering op gaat leveren voor de in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven;

  4. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat in de openbare ruimte geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk mogen zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt;

  5. parkeren voor het bedrijf op eigen terrein dient plaats te vinden;

  6. de wijziging niet mag leiden tot twee of meerdere bedrijven per locatie.

  1. voor het wijzigen van deze bestemming ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' naar de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van de vestiging van een agrarisch technisch hulpbedrijf of een aan de agrarische sector verwant bedrijf met dien verstande dat:

  1. het bouwvlak een maximale oppervlakte mag hebben van 1,5 ha en een maximaal bebouwingspercentage van 50%;

  2. voor paardenhouderijen een rijhal aanwezig mag zijn met een oppervlakte van maximaal 1200 m²;

  3. de nieuwe functie geen belemmering op gaat leveren voor de in de omgeving reeds aanwezige (agrarische) bedrijvigheid;

  4. parkeren voor het bedrijf op eigen terrein dient plaats te vinden;

  5. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk mogen zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.

  6. wordt aangetoond dat binnen het bedrijf, voor zover dieren gehouden gaan worden, stikstofneutraal wordt gebouwd en gebruikt.

  1. voor het uitbreiden van de bestemmingsvlakken 'Wonen' en 'Bedrijf' ten behoeve van het oprichten van paardenbakken voor hobbymatig gebruik met dien verstande dat:

  1. per bedrijf of woning één paardenbak is toegestaan;

  2. deze ontwikkeling redelijkerwijs niet binnen de bestemmingsvlakken 'Wonen' of 'Bedrijf' kan worden gesitueerd;

  3. deze uitbreiding wordt gesitueerd direct aansluitend en binnen een straal van maximaal 50 meter van het uit te breiden bestemmingsvlak;

  4. deze uitbreiding maximaal 1200 m² bedraagt;

  5. de paardenbakken geen grotere bouwhoogte mag hebben dan 1,5 meter en worden uitgevoerd als open constructie.

  1. voor wijziging van de bestemming in de bestemming 'Natuur' voor het behoud van een kwaliteitsverbetering van het landschap.

  2. voor het huisvesten van meer seizoensarbeiders dan is aangegeven in lid 3.3 onder a punt 3 met een maximum van 120 met dien verstande dat aannemelijk gemaakt wordt dat dit groter aantal werknemers nodig is in verband met de grootte of de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf en verder voldaan wordt aan het bepaalde in lid 3.3 onder a met dien verstande dat de Landschapsinvesteringsregeling hierop niet van toepassing is tenzij het bouwvlak hiervoor moet worden vergroot.

Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden- landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. duurzaam agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening met dien verstande dat intensieve veehouderijen, overige veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en kamperen bij de boer respectievelijk uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij', 'glastuinbouw', en 'specifieke vorm van agrarisch - minicamping' zijn toegestaan;

  2. huisverkoop streekeigen producten;

  3. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en abiotische waarden;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij', 'specifieke vorm van agrarisch - koel- vrieshuis', 'terras' en 'dierenpension' tevens daarvoor;

  5. verspreid liggende legale bebouwing, zoals die aanwezig is ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van dit plan, voor zover die niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  6. water;

  7. extensief recreatief medegebruik.

4.2 Bouwregels

Op of in de tot Agrarisch met waarden- landschapswaarden bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemming, met dien verstande dat:

  1. alle bebouwing uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' is toegestaan, met uitzondering van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, terreinafscheidingen en voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik;

  2. niet gebouwd mag worden ten behoeve van een veehouderij of de uitbreiding van glasopstanden;

  3. bij veehouderijen de dieren slechts in één bouwlaag mogen worden gehuisvest;

  4. huisverkoop streekeigen producten uitsluitend mogelijk is ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met dien verstande dat hiervoor maximaal 200 m² van de bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen' uitsluitend permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen, zijn toegestaan;

  6. per aanduiding 'bouwvlak' maximaal één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn;

  7. ter plaatse van de aanduiding 'dierenpension' mag een dierenpension aanwezig zijn met een maximale milieucategorie 2;

  8. de goothoogte van gebouwen maximaal 7 meter mag bedragen;

  9. de bouwhoogte van gebouwen maximaal 10 meter mag bedragen met uitzondering van kassen, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter mag bedragen, en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen waarvan de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen;

  10. de bebouwing als bedoeld in lid 4.1 onder e mag worden gehandhaafd in zijn huidige omvang en als zodanig ook geheel mag worden vervangen;

  11. per bouwvlak maximaal één bedrijfswoning aanwezig mag zijn c.q. gebouwd en/of verbouwd mag worden met dien verstande dat de inhoud, bebouwing onder peil niet meegerekend, maximaal 750 m³ mag bedragen; ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan en het bepaalde onder punt b van dit lid hierop niet van toepassing is;

  12. voor het wonen mogen per bedrijfswoning een of meerdere bijgebouwen aanwezig zijn of gebouwd worden met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2, een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter;

  13. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor wat betreft terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 2 meter en buiten deze aanduiding maximaal 1.50 meter, voor wat betreft bouwwerken voor voerkuilen maximaal 2,5 meter, voor diverse soorten silo's, biovergistingsinstallatie en windmolens maximaal 16 meter en voor het overige 4 meter mag bedragen;

  14. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - koel- en vrieshuis' voor de koeling door derden overeenkomstig de aanduiding 'maximaal vloeroppervlak - 2500 m2' op de verbeelding maximaal 2500 m2 bebouwing aanwezig mag zijn c.q. gebouwd en gebruikt mag worden en ten behoeve van het bedrijfsverkeer verplicht de meest zuidelijke in- en uitrit van het bedrijf dient te worden gebruikt;

  15. ter plaatse van de aanduiding 'dierenpension' voor deze functie maximaal 400 m2 bebouwing aanwezig mag zijn c.q. gebouwd mag worden;

  16. voor het bouwen van een bedrijfswoning of bedrijfsgebouwen, groter dan 500 m2, wordt voorafgaand aan de beslissing over de omgevingsvergunning advies ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen over de noodzakelijkheid van het betreffende bouwwerk.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 en 4.2 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:

  1. van het bepaalde in 4.1 onder a voor het plaatsen en gebruiken van stacaravans en/of woonunits of de verbouwing van een bedrijfsgebouw voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders met dien verstande dat:

  1. het gebruik als tijdelijke huisvesting slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar hetgeen dient te worden aangetoond aan de hand van een bewonersregistratie;

  2. de woonunits of stacaravans dienen te worden geplaatst ter plaatse van de aanduiding bouwvlak van het betreffende bedrijf;

  3. per bedrijf maximaal 40 seizoensarbeiders mogen worden gehuisvest;

  4. deze huisvesting mag worden opgericht of ingericht voor werknemers die uitsluitend werkzaam zijn bij het bedrijf waar zij worden gehuisvest;

  5. de noodzaak tot het hebben en huisvesten van seizoensarbeiders op het bedrijf afdoende is aangetoond waartoe een advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen vereist is;

  6. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen voor de omliggende bedrijven;

  7. aangetoond wordt dat door de huisvesting van seizoensarbeiders geen extra negatieve effecten zullen ontstaan voor het woon- en leefklimaat van de omgeving.

  1. van het bepaalde in 4.1. onder a voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in de bedrijfswoning of een bestaand bijgebouw in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande dat:

  1. de bedrijfswoning geschikt blijft voor zelfstandige bewoning;

  2. maximaal 200 m² van de aanwezige bedrijfsbebouwing voor deze functie mag worden gebruikt;

  3. de agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven niet worden beperkt;

  4. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat er in de openbare ruimte geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk mogen zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.

  1. van het bepaalde in 4.2 onder j voor het verbouwen en gebruiken van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte in het kader van de mantelzorg met dien verstande dat:

  1. maximaal 75 m2 van het bijgebouw hiervoor mag worden aangewend;

  2. het te verbouwen bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;

  3. de zorgvraag dient afgeleid te kunnen worden uit een indicatie in het kader van Wet maatschappelijke ondersteuning en dient beperkt te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

  4. er geen strijd mag ontstaan met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte geen belemmering mag opleveren in het kader van de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven;

  5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd;

  6. vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.

  1. van het bepaalde in 3.2 onder g en h ten aanzien van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van gebouwen tot een maximale hoogte van respectievelijk 9 en 15 meter indien dit is ingegeven vanuit dierwelzijnseisen of andere milieuregels met dien verstande dat deze afwijking niet van toepassing is op kassen en in dit kader niet voldaan hoeft te worden aan de in de aanhef van dit lid genoemde Landschapsinvesteringsregeling Breda;

  2. van het bepaalde in 4.1 onder a voor de bouw en gebruiken van tijdelijke bouwwerken ten behoeve van het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat:

  1. deze ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' of binnen een straal van 30 meter aansluitend aan een aanduiding bouwvlak of een bestemmingsvlak 'Bedrijf' of 'Wonen' moet worden geplaatst;

  2. deze geen grotere bouwhoogte heeft dan 10 meter;

  3. deze geen grotere oppervlakte heeft dan 400 m2;

  4. deze maximaal gedurende 6 maanden per jaar mag worden geplaatst en na afloop van die termijn dient te worden verwijderd;

  5. vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.

  1. van het bepaalde in 4.2 onder b voor het binnen het bestaande bouwvlak bouwen of verbouwen of de omschakeling naar een veehouderij, niet zijnde een intensieve veehouderij, of uitbreiding van het aantal dieren met dien verstande dat:

  1. aangetoond wordt dat er stikstofneutraal wordt gebouwd en gebruikt;

  2. de bouw, verbouw of uitbreiding van gebouwen, niet zijnde de bedrijfswoning, voor de uitbreiding van of omschakeling naar een veehouderij alleen is toegestaan als:

  • de omschakeling niet betreft het omschakelen naar een intensieve veehouderij;

  • het bedrijf is gelegen binnen de aanduiding ‘beperkingen veehouderij’ en dit alleen van toepasing is op grondgebonden veehouderijen;

  • aangetoond is dat maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij welke zijn opgenomen in de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op grond van de Verordening ruimte 2014;

  • de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving inpasbaar is in de omgeving;

  • is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder op geurgevoelige objecten in de bebouwde kom niet hoger dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20% tenzij er - indien de achtergrondbelasting hoger is- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke tenminste de eigen bijdrage aan de overschrijding hiervan compenseert;

  • is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2µg/m3;

  • aangetoond wordt dat er een dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling.

  • deze regels niet gelden voor gebouwen en bouwwerken die niet gebruikt gaan worden voor de uitoefening van de gevestigde veehouderij of het bouwwerken, geen gebouwen zijnde betreft voor de opslag van ruwvoer.

  1. voor het bouwen en het in stand houden van bouwwerken voor het maximaal eenmaal per kalenderjaar te houden hippisch wedstrijdsportevenement, voor zover deze bouwwerken gerealiseerd worden op gronden ter plaatse van de aanduiding ''wetgevingzone-afwijkingsgebied'' met dien verstande dat:

  1. het evenement, inclusief opbouwen en afbreken, maximaal 3 weken per kalenderjaar in beslag mag nemen;

  2. de aangeduide functies door de bouwwerken niet onevenredig worden geschaad;

  3. uit een bij het verzoek om omgevingsvergunning met afwijking te overleggen milieueffectenstudie blijkt dat als gevolg van het evenement geen onherstelbare schade zal worden toegebracht aan de flora en fauna c.q. de natuur- en landschapswaarden in het gebied;

  4. geen omgevingsvergunning met afwijking wordt verleend indien een andere geschikte locatie voor een dergelijk evenement beschikbaar en gebruiksklaar is.

  1. van het bepaalde in 5.2. onder a voor het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten de aanduiding 'bouwvlak' voor zover kan worden aangetoond dat het oprichten hiervan geen onevenredige effecten heeft of kan hebben op de aanwezige natuur- en landschapswaarden en de bouwhoogte van de voorzieningen niet meer bedraagt dan 3 meter met dien verstande dat vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.

4.4 Specifieke gebruikregels

Voor het gebruik van de gronden en gebouwen is het bepaalde in artikel 26 lid 26.3 van toepassing. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval ook begrepen het ter plaatse van de aanduiding 'dierenpension' op de locatie Den Dogdreef 13 houden van meer dan 113 honden tegelijker

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 26 lid 26.3 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:

  1. voor het kamperen bij de boer met dien verstande dat:

  1. de kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, binnen het bouwvlak of binnen een straal van 50 meter aansluitend aan het bouwvlak, moeten worden geplaatst;

  2. het aantal kampeermiddelen per agrarisch bedrijf niet meer bedraagt dan 15 ;

  3. deze kampeermiddelen geplaatst mogen zijn in de periode gelegen tussen 15 maart en 31 oktober;

  4. de nabijgelegen agrarische bedrijven hierdoor niet in het hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

  5. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk mogen zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt;

  6. de kampeeractiviteit(en) na beëindiging van de agrarische functie ter plaatse niet meer is(zijn) toegestaan en moet(en) worden beëindigd;

  1. voor het toestaan van nevenactiviteiten en/of activiteiten in het kader van de verbrede landbouw met dien verstande dat:

  1. uitsluitend bedrijven zijn toegestaan met een milieucategorie 1 en 2 zoals deze zijn opgenomen in de als bijlage 3 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten dan wel bedrijven welke niet zijn opgenomen maar die qua aard en milieubelasting zijn gelijk te stellen met de daarin opgenomen bedrijven binnen de categorieën 1 en 2 , niet zijnde detailhandelsbedrijven, horecabedrijven of zelfstandige kantoren, en voor bedrijven uit een hogere categorie mits het betrokken bedrijf naar omvang, aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen met bedrijven in de categorieën 1 en 2;

  2. ter plaatse een agrarisch bedrijf als hoofdfunctie aanwezig is en wordt gehandhaafd;

  3. de activiteit(en) na beëindiging van de agrarische functie niet meer is(zijn) toegestaan en moet(en) worden beëindigd;

  4. voor de activiteit(en) maximaal 400 m² bebouwing mag worden aangewend terwijl voor ondergeschikte horeca-activiteiten in de vorm van een terras maximaal 100 m2 van de bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt en/of maximaal over 30 zitplaatsen op het onbebouwde terrein;

  5. buitenopslag ten behoeve van de gewenste functie niet is toegestaan;

  6. de uitoefening van de activiteit(en) geen uitbreiding van de bebouwing of uitbreiding van het bouwvlak tot gevolg mag hebben;

  7. de te ontwikkelen activiteit(en) geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat in de openbare ruimte geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk mogen zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.

  1. voor het toestaan van statische opslag in gebouwen tot een oppervlakte van maximaal 1000 m² met dien verstande dat indien geen sprake meer is van agrarische activiteiten de resterende bedrijfsgebouwen, waaronder ook kassen, worden gesloopt en/of overtollige verharding wordt verwijderd;

  2. voor het gebruik van een gebouw voor het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat het gebruik slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar met dien verstande dat vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.

  3. voor het maximaal een maal per kalenderjaar houden van een hippisch wedstrijdsportevenement, voor zover dit evenement wordt gehouden op gronden ter plaatse van de aanduiding ''wetgevingzone-afwijkingsgebied'' met dien verstande dat:

  1. het evenement, inclusief opbouwen en afbreken, maximaal 3 weken per kalenderjaar in beslag mag nemen;

  2. de aangeduide functies door dit gebruik niet onevenredig worden geschaad;

  3. uit een bij het verzoek om omgevingsvergunning met afwijking te overleggen milieueffectenstudie blijkt dat als gevolg van het evenement geen onherstelbare schade zal worden toegebracht aan de flora en Fauna c.q. de natuur- en landschapswaarden in het gebied;

  4. geen omgevingsvergunning met afwijking wordt verleend indien een andere geschikte locatie voor een dergelijk evenement beschikbaar en gebruiksklaar is.

  1. voor het omschakelen van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar een niet grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde eern intensieve veehouderij, met dien verstande dat deze omschakeling een positieve bijdrage levert aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken en bijdraagt aan een afname van de uitstoot van milieuhinderlijke stoffen.

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 26 lid 26.8.1 van toepassing.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van het bepaalde in artikel 26 lid 26.7 van dit plan en wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:

  1. voor het vergroten en/of veranderen van de vorm van de aanduiding bouwvlak, met uitzondering van de bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten', met dien verstande dat:

  1. de oppervlakte van een bouwvlak niet groter wordt dan 1,5 ha met uitzondering van;

  • het vergroten van bouwvlakken ten behoeve van het oprichten van permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen of tunnels, waar de oppervlakte van het bouwvlak maximaal 3 ha mag gaan bedragen;

  • de uitbreiding ter plaatse van de aanduiding veehouderij waar de oppervlakte van het bouwvlak maximaal 2,5 ha mag gaan bedragen mits:

  1. de veebezetting 2 GVE/ha of minder bedraagt;

  2. er sprake is van een sanering van een overbelaste situatie elders;

  3. uitbreiding noodzakelijk is voor de ontwikkeling van een zorgvuldige veehouderij vanwege een vernieuwend bedrijfsconcept en na advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;

  • ten behoeve van het vergroten van het maximaal toegestane bouwvlak voor de bouw van voorzieningen voor de opslag van ruwvoer tot een oppervlakte van maximaal 0,5 ha mits:

  1. het bedrijf in overwegende mate is aangewezen op de opslag van ruwvoer;

  2. hiervoor geen ruimte meer aanwezig is binnen het bestaande bouwvlak;

  3. de toegevoegde ruimte uitsluitend gebruikt mag worden voor de opslag van ruwvoer in bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

  4. uitbreiding van het bouwvlak noodzakelijk is om de continuïteit van het bedrijf voor langere tijd te waarborgen en/of een ingediend bouwplan daartoe aanleiding geeft;

  5. indien de vergroting of vormverandering van het bouwvlak is bedoeld voor de bouw van bouwwerken voor de uitbreiding van het aantal dieren ter plaatse of de uitbreiding van kassen dient aangetoond te worden dat stikstofneutraal gebouwd en gebruikt wordt;

  6. uitbreiding van het bouwvlak verantwoord is vanuit natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische oogpunt;

  7. deze mogelijkheid tot vergroting of vormverandering van het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ alleen mogelijk is voor zover het bouwvlak niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' waar alleen de uitbreiding van bouwvlakken voor grondgebonden veehouderijen is toegestaan;

  8. deze mogelijkheid voor vergroting of vormverandering van het bouwvlak voor veehouderijen, niet zijnde intensieve veehouderijen voor zover gelegen binnen de aanduiding'overige zone - beperkingen veehouderij', alleen is toegestaan als:

  • aangetoond is dat maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouder ij welke zijn opgenomen in de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op grond van de Verordening ruimte 2014;

  • de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving inpasbaar is in de omgeving;

  • is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet hoger dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20% tenzij er - indien de achtergrondbelasting hoger is- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke tenminste de eigen bijdrage aan de overschrijding hiervan compenseert;

  • is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2µg/m3;

  • aangetoond wordt dat er een dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling;

  1. vooraf over de noodzakelijkheid hiervan en de continuïteit van het bedrijf advies wordt ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;

  1. voor het deels wijzigen van deze bestemming ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', voor zover een bedrijfswoning aanwezig is, in de bestemming 'Wonen' en het restant van de aanduiding 'bouwvlak' te verwijderen met dien verstande dat:

  1. de agrarische ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven niet worden beperkt;

  2. aan cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden en milieuhygiënische en water- en bodemhuishoudkundige aspecten geen onevenredige schade wordt toegebracht;

  3. de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, tenzij het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft, en deze sloop afdoende is verzekerd, waarbij maximaal 500 m² mag worden gehandhaafd als bijgebouw, alsmede overtollige verharding wordt verwijderd;

  4. het aantal woningen niet mag toenemen tenzij in de planregels voor de bestemming 'Wonen' anders is bepaald.

  1. voor het deels wijzigen van deze bestemming ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' in de bestemming 'Bedrijf' en het verwijderen van het restant van de aanduiding 'bouwvlak' met dien verstande dat:

  1. uitsluitend bedrijven zijn toegestaan met een milieucategorie 1 en 2 zoals deze zijn aangegeven in de als bijlage 3 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten dan wel bedrijven die daarin niet zijn genoemd maar die qua aard en milieubelasting zijn gelijk te stellen met de daarin genoemde bedrijven binnen de categorieën 1 en 2 , niet zijnde detailhandelsbedrijven, horecabedrijven of zelfstandige kantoren, en voor bedrijven uit een hogere categorie mits het betrokken bedrijf naar omvang, aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen met bedrijven in de categorieën 1 en 2;

  2. het bestemmingsvlak een oppervlakte mag hebben van maximaal 2500 m2 en maximaal 400 m² bebouwing voor deze bestemming mag worden gebouwd/gebruikt en de eventueel overige aanwezige bebouwing, niet zijnde de woning of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, wordt gesloopt, welke sloop afdoende verzekerd is, alsmede overtollige verharding wordt verwijderd;

  3. de nieuwe functie geen belemmering op gaat leveren voor de in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven;

  4. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk mogen zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt;

  5. wijziging verantwoord is vanuit natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische oogpunt;

  6. de wijziging niet mag leiden tot twee of meerdere bedrijven per locatie.

  1. voor het wijzigen van deze bestemming ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' naar de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van de vestiging van een agrarisch technisch hulpbedrijf of een aan de agrarische sector verwant bedrijf met dien verstande dat:

  1. voor paardenhouderijen een rijhal aanwezig mag zijn met een oppervlakte van maximaal 1200 m²;

  2. het bouwvlak een maximale oppervlakte mag hebben van 5000 m2 met een bebouwingspercentage van maximaal 75%;

  3. de nieuwe functie geen belemmering op gaat leveren voor de in de omgeving reeds aanwezige (agrarische) bedrijvigheid;

  4. parkeren voor het bedrijf op eigen terrein dient plaats te vinden;

  5. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk mogen zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.

  6. wordt aangetoond dat binnen het bedrijf, voor zover dieren gehouden gaan worden, stikstofneutraal wordt gebouwd en gebruikt.

  1. voor het uitbreiden van de bestemmingsvlakken 'Wonen' en 'Bedrijf' ten behoeve van het oprichten van paardenbakken voor hobbymatig gebruik met dien verstande dat:

  1. per bedrijf of woning één paardenbak is toegestaan;

  2. deze redelijkerwijs niet binnen de bestemmingsvlakken 'Wonen' of 'Bedrijf' kan worden gesitueerd;

  3. deze uitbreiding maximaal 1200 m2 bedraagt;

  4. deze geen grotere bouwhoogte mogen hebben dan 1,5 meter en worden uitgevoerd als open constructie.

  1. voor wijziging van de bestemming in de bestemming 'Natuur' voor het behoud van een kwaliteitsverbetering van het landschap, voor de realisatie van een ecologische verbindingszone of de realisatie van de ecologische hoofdstructuur.

  2. voor het huisvesten van meer seizoensarbeiders dan is aangegeven in lid 4.3 onder a punt 3 met een maximum van 120 met dien verstande dat aannemelijk gemaakt wordt dat dit groter aantal werknemers nodig is in verband met de grootte of de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf en verder voldaan wordt aan het bepaalde in lid 4.3 onder a met dien verstande dat de Landschapsinvesteringsregeling Breda niet van toepassing is als hieraan al is voldaan is ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak hiervoor.

Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden- natuur- en landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. duurzaam agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening die is afgestemd op behoud van landschappelijke en natuurlijke waarden in samenhang met de waterhuishouding met dien verstande dat intensieve veehouderijen, overige veehouderijen en glastuinbouwbedrijven respectievelijk uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' of 'glastuinbouw' zijn toegestaan;

  2. huisverkoop streekeigen producten;

  3. behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en abiotische waarden;

  4. verspreid liggende legale bebouwing zoals die aanwezig is ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van dit plan;

  5. ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - beperkingen veehouderij', en 'terras' tevens daarvoor;

  6. water;

  7. extensief recreatief medegebruik.

5.2 Bouwregels

Op of in de tot Agrarisch met waarden- natuur- en landschapswaarden bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemming met dien verstande dat:

  1. alle bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' dient te worden gebouwd met uitzondering van terreinafscheidingen en voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik;

  2. niet gebouwd mag worden ten behoeve van een veehouderij of de uitbreiding van glasopstanden;

  3. bij veehouderijen de dieren slechts in één bouwlaag gehuisvest mogen worden;

  4. per bouwvlak maximaal één agrarisch bedrijf, niet zijnde een niet-grondgebonden bedrijf, aanwezig mag zijn;

  5. huisverkoop streekeigen producten uitsluitend mogelijk is ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met dien verstande dat hiervoor maximaal 200 m² van de bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt;

  6. de goothoogte van gebouwen maximaal 7 meter mag bedragen;

  7. de bouwhoogte van gebouwen maximaal 10 meter mag bedragen met uitzondering van kassen waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter mag bedragen;

  8. de bebouwing als bedoeld in 5.1 onder c mag worden gehandhaafd in zijn huidige omvang en als zodanig ook geheel worden vervangen;

  9. per bouwvlak maximaal één bedrijfswoning aanwezig mag zijn c.q. gebouwd en/of verbouwd mag worden met dien verstande dat de inhoud, bebouwing onder peil niet meegerekend, maximaal 750 m³ mag bedragen; ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan en het bepaalde onder punt b van dit lid b hierop niet van toepassing is;

  10. voor het wonen mogen per bedrijfswoning een of meerdere bijgebouwen aanwezig zijn of gebouwd worden met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2, een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter;

  11. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor wat betreft terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 2 meter en buiten deze aanduiding maximaal 1.50 meter, voor wat betreft bouwwerken voor voerkuilen maximaal 2,5 meter, voor diverse soorten silo's en windmolens maximaal 16 meter en voor het overige 4 meter mag bedragen;

  12. voor het bouwen van een bedrijfswoning en/of bedrijfsgebouwen groter dan 500 m2 wordt voorafgaand aan de beslissing over de omgevingsvergunning advies ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen over de noodzakelijkheid van het bouwwerk.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:

  1. van het bepaalde in 5.1 onder a voor het plaatsen en gebruiken van stacaravans en/of woonunits of de verbouwing van een bedrijfsgebouw voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders met dien verstande dat:

  1. het gebruik als tijdelijke huisvesting slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar hetgeen dient te worden aangetoond aan de hand van een bewonersregistratie;

  2. de woonunits of stacaravans dienen te worden geplaatst ter plaatse van de aanduiding bouwvlak van het betreffende bedrijf;

  3. per bedrijf maximaal 40 seizoensarbeiders mogen worden gehuisvest tenzij aannemelijk gemaakt wordt dat een groter aantal werknemers nodig is in verband met de grootte en/of specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf;

  4. deze huisvesting mag worden opgericht of ingericht voor werknemers die uitsluitend werkzaam zijn bij het bedrijf waar zij worden gehuisvest;

  5. de noodzaak tot het hebben en huisvesten van seizoensarbeiders op het bedrijf afdoende is aangetoond waartoe een advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen vereist is;

  6. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen voor de omliggende bedrijven;

  7. aangetoond wordt dat door de huisvesting van seizoensarbeiders geen extra negatieve effecten zullen ontstaan voor het woon- en leefklimaat van de omgeving.

  1. van het bepaalde onder 5.1 onder a voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in de bedrijfswoning of een bestaand bijgebouw in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande:

  1. de bedrijfswoning geschikt blijft voor zelfstandige bewoning;

  2. maximaal 200 m² bedrijfsbebouwing voor deze functie mag worden gebruikt met dien verstande dat indien sprake is van een niet langer in bedrijf zijnd agrarisch bedrijf de overige bebouwing dient te worden gesloopt voor zover dit geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft, alsmede overtollige verharding wordt verwijderd;

  3. de bedrijfswoning of het bijgebouw ten behoeve van deze functie niet mag worden uitgebreid;

  4. de agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven niet worden beperkt;

  5. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk mogen zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.

  1. van het bepaalde in 5.2 onder j voor het verbouwen tot of gebruiken van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte in het kader van de mantelzorg met dien verstande dat:

  1. maximaal 75 m2 van het bijgebouw hiervoor mag worden aangewend;

  2. het te verbouwen bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;

  3. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van Wet maatschappelijke ondersteuning en dient beperkt te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

  4. er mag geen strijd ontstaan met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte mag geen belemmering opleveren in het kader van de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven;

  5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd;

  6. vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.

  1. van het bepaalde in 5.2. onder a voor het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten de aanduiding 'bouwvlak' voor zover kan worden aangetoond dat het oprichten hiervan geen onevenredige effecten heeft of kan hebben op de aanwezige natuur- en landschapswaarden en de bouwhoogte van de voorzieningen niet meer bedraagt dan 3 meter met dien verstande dat vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda..

  2. van het bepaalde in 5.2 onder f en g van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte tot maximaal respectievelijk 9 en 15 meter indien dit is ingegeven vanuit dierwelzijnseisen of andere milieuregels met dien verstande dat deze ontheffing niet van toepassing is op kassen en in dit kader niet voldaan hoeft te worden aan de in de aanhef van dit lid genoemde Landschapsinvesteringsregeling Breda.

  3. van het bepaalde in lid 5.1 onder a voor de bouw en het gebruik van tijdelijke bouwwerken ten behoeve van het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat:

  1. deze binnen een bouwvlak wordt geplaatst;

  2. deze geen grotere bouwhoogte heeft dan 10 meter;

  3. deze geen grotere oppervlakte heeft dan 400 m2;

  4. deze maximaal gedurende 6 maanden per jaar mogen worden geplaatst en na afloop van die termijn dienen te worden verwijderd;

  5. vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.

  1. van het bepaalde in 5.2 onder b voor het binnen het bestaande bouwvlak bouwen of verbouwen of de omschakeling naar een veehouderij, niet zijnde een intensieve veehouderij, of uitbreiding van het aantal dieren of de bouw of uitbreiding van kassen met dien verstande dat:

  1. aangetoond wordt dat er stikstofneutraal wordt gebouwd en gebruikt;

  2. verder voldaan wordt aan het bepaalde in lid 4.2.

  3. de bouw, verbouw of uitbreiding van gebouwen, niet zijnde de bedrijfswoning, voor de uitbreiding van of omschakeling naar een veehouderij voor zover gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' alleen is toegstaan als:

  • gelegen binnen de aanduiding ‘beperkingen veehouderij’ dit alleen van toepasing is op grondgebonden veehouderijen;

  • aangetoond is dat maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij welke zijn opgenomen in de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op grond van de Verordening ruimte 2014;

  • de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving inpasbaar is in de omgeving;

  • is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet hoger dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20% tenzij er - indien de achtergrondbelasting hoger is- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke tenminste de eigen bijdrage aan de overschrijding hiervan compenseert;

  • is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;

  • aangetoond wordt dat er een dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling.

  • deze regels niet gelden voor gebouwen en bouwwerken die niet gebruikt gaan worden voor de uitoefening van de gevestigde veehouderij of het bouwwerken, geen gebouwen zijnde betreft voor de opslag van ruwvoer.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van de gronden en gebouwen is het bepaalde in artikel 26 lid 26.3 van toepassing. Als strijdig gebruik wordt in ieder geval ook begrepen gebruik van de gebouwen voor de exploitatie van een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 26 lid 26.3 mits in ieder geval wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:

  1. voor het toestaan van nevenactiviteiten en/of activiteiten in het kader van de verbrede landbouw met dien verstande dat:

  1. uitsluitend bedrijven zijn toegestaan met een milieucategorie 1 en 2 zoals deze zijn opgenomen in de als bijlage 3 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten dan wel bedrijven welke niet zijn opgenomen maar die qua aard en milieubelasting zijn gelijk te stellen met de in de lijst opgenomen bedrijven binnen de categorieën 1 en 2 , niet zijnde detailhandelsbedrijven, horecabedrijven of zelfstandige kantoren, en voor bedrijven die niet zijn genoemd en/of uit een hogere categorie mits het betrokken bedrijf naar omvang, aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen met bedrijven in de categorieën 1 en 2;

  2. ter plaatse een agrarisch bedrijf als hoofdfunctie aanwezig is en wordt gehandhaafd;

  3. de activiteit(en) na beëindiging van de agrarische functie niet meer is(zijn) toegestaan en moet(en) worden beëindigd;

  4. voor de activiteit(en) maximaal 400 m² bebouwing mag worden aangewend terwijl voor ondergeschikte horeca-activiteiten in de vorm van een terras maximaal 100 m2 van de bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt en/of maximaal over 30 zitplaatsen op het onbebouwde terrein;

  5. de uitoefening van de activiteit(en) geen uitbreiding van de bebouwing of uitbreiding van het bouwvlak tot gevolg mag hebben;

  6. de te ontwikkelen activiteit(en) geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk mogen zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.

  1. voor het gebruik van een gebouw voor het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat het gebruik slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar met dien verstande dat vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 26 lid 26.8.1 van toepassing.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van het bepaalde in artikel 26 lid 26.7 van dit plan en wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:

  1. voor het vergroten en/of veranderen van de vorm van de aanduiding 'bouwvlak' met dien verstande dat:

  1. de oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak' per bedrijf niet groter wordt dan 1,5 ha;

  2. uitbreiding of vormverandering van het bouwvlak noodzakelijk is om de continuïteit van het bedrijf voor langere tijd te waarborgen en/of een ingediend bouwplan daartoe aanleiding geeft;

  3. indien de vergroting of vormverandering van het bouwvlak is bedoeld voor de bouw van bouwwerken voor de uitbreiding van het aantal dieren ter plaatse dient aangetoond te worden dat stikstofneutraal wordt gebouwd en gebruikt;

  4. deze mogelijkheid voor vergroting of vormverandering van het bouwvlak voor veehouderijen, niet zijnde intensieve veehouderijen, voor zover gelegen binnen de aanduiding'overige zone - bperkeningen veehouderij', alleen is toegestaan als:

  • aangetoond is dat maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij welke zijn opgenomen in de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op grond van de Verordening ruimte 2014;

  • de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving inpasbaar is in de omgeving;

  • is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder op geurgevoelige objecten binnen de behbouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20% tenzij er - indien de achtergrondbelasting hoger is- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke tenminste de eigen bijdrage aan de overschrijding hiervan compenseert;

  • is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2µg/m3;

  • aangetoond wordt dat er een dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling;

  1. uitbreiding of vormverandering van het bouwvlak verantwoord is vanuit natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische aard;

  2. vooraf over de noodzakelijkheid hiervan en de continuïteit van het bedrijf advies wordt ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen.

  1. voor het deels wijzigen van deze bestemming ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', voor zover een bedrijfswoning aanwezig is, in de bestemming 'Wonen' en het restant van de aanduiding 'bouwvlak' te verwijderen met dien verstande dat:

  1. de agrarische ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven niet worden beknot;

  2. aan cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden en milieuhygiënische en water- en bodemhuishoudkundige aspecten geen onevenredige schade wordt toegebracht;

  3. de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, behoudens cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en deze sloop afdoende is verzekerd, waarbij maximaal 500 m² mag worden gehandhaafd als bijgebouw, alsmede overtollige verharding wordt verwijderd;

  4. het aantal woningen niet mag toenemen tenzij in de planregels voor de bestemming 'Wonen' anders is bepaald.

  1. voor wijziging van de bestemming in de bestemming 'Natuur' voor het behoud van een kwaliteitsverbetering van het landschap, de realisatie van een ecologische verbinding of de realisatie van de ecologische hoofdstructuur.

  2. voor het huisvesten van meer seizoensarbeiders dan is aangegeven in lid 5.3 onder a punt 3 met een maximum van 120 met dien verstande dat aannemelijk gemaakt wordt dat dit groter aantal werknemers nodig is in verband met de grootte of de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf en verder voldaan wordt aan het bepaalde in lid 5.3 onder a.

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijfsdoeleinden, anders dan agrarische activiteiten, in de milieucategorieën 1 en 2 zoals deze zijn aangegeven in de als bijlage 3 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten;

  2. ter plaatse van de aanduidingen 'paardenhouderij', 'loonbedrijf', 'specifieke vorm van bedrijf - schoonheidssalon' en'specifieke vorm van bedrijf - bed en breakfast' tevens daarvoor.

6.2 Bouwregels

Op of in de tot Bedrijf bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

  1. de bouwwerken uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen worden gebouwd;

  2. per aanduiding 'bouwvlak' maximaal één bedrijf aanwezig mag zijn en de bedrijfsbebouwing maximaal 400 m2 mag bedragen behoudens ter plaatse van de aanduiding 'loonbedrijf', en 'paardenhouderij' in welk geval het bouwvlak voor maximaal 75% mag worden bebouwd met dien verstande dat voor een paardenhouderij maximaal 1200 m2 van de bebouwing uit rijhal mag bestaan;

  3. er niet gebouwd mag worden ten behoeve van de uitbreiding van het aantal dieren;

  4. de goothoogte van de gebouwen mag maximaal 7 meter bedragen;

  5. de bouwhoogte van de gebouwen mag maximaal 10 meter bedragen;

  6. per bedrijf één bedrijfswoning aanwezig mag zijn voor zover deze ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van het plan reeds aanwezig is;

  7. de inhoud van de bedrijfswoning mag maximaal 750 m3 bedragen, waarin de bebouwing onder peil niet wordt meegenomen; indien de bedrijfswoning bestaat uit een voormalige boerderij met geïntegreerde bedrijfsruimte mag de inhoud gelijk zijn aan het bestaande bouwvolume onder de voorwaarde dat de voormalige boerderij in zijn oorspronkelijke karakter wordt hersteld en/of gehandhaafd;

  8. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ deze uitsluitend binnen die aanduiding aanwezig mag zijn c.q. gebouwd mag worden;

  9. voor het wonen mogen per bedrijfswoning een of meerdere bijgebouwen aanwezig zijn met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2, een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter;

  10. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 6 meter bedragen met uitzondering van terreinafscheidingen waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:

  1. voor het verbouwen tot en gebruiken van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte in het kader van de mantelzorg met dien verstande dat:

  1. maximaal 75 m2 van het bijgebouw hiervoor mag worden aangewend;

  2. het te verbouwen bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;

  3. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van Wet maatschappelijke ondersteuning en dient beperkt te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

  4. er mag geen strijd ontstaan met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte mag geen belemmering opleveren in het kader van de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven;

  5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd;

  6. vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.

  1. voor de bouw van tijdelijke bouwwerken ten behoeve van het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat:

  1. deze ter plaatse van de aanduiding 'bestemmingsvlak' of binnen een straal van 30 meter aansluitend hieraan moet worden geplaatst;

  2. deze geen grotere hoogte hebben dan 10 meter;

  3. deze geen grotere oppervlakte hebben dan 400 m2;

  4. deze maximaal gedurende 6 maanden per jaar mogen worden geplaatst en na afloop van die termijn dienen te worden verwijderd;

  5. vanwege de tijdelijkheid van de bouwwerken hoeft niet te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.

  1. voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in de bedrijfswoning of een bestaand bijgebouw in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande dat:

  1. de bedrijfswoning geschikt blijft voor bewoning door de ondernemer;

  2. maximaal 200 m2 bedrijfsbebouwing voor deze functie mag worden gebruikt;

  3. de agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven niet worden beperkt;

  4. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat er in de openbare ruimte aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt.

  1. van het bepaalde in lid 6.2 onder c voor het bouwen ten behoeve van het uitbreiden van het aantal dieren mits aangetoond wordt dat er stikstofneutraal wordt gebouwd en gebruikt.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van de gronden en gebouwen is het bepaalde in artikel 26 lid 26.3 van toepassing. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval ook begrepen:

  1. het ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij'' op de locatie Sintelweg 44 houden van meer dan 30 paarden tegelijkertijd.;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' de gebouwen en gronden te gebruiken voor hogere milieubelastingcategorie dan 3.1 als bedoeld in de als bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - verplichte in- uitrit' gebruik maken van een andere in- en uitrit voor het bedrijfsverkeer dan is aangeduid.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 26 lid 26.3 :

  1. voor het gebruik van een gebouw voor het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat het gebruik slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar;

  2. voor het toestaan van bedrijfsactiviteiten welke niet zijn genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten maar welke qua aard en milieubelasting zijn gelijk te stellen met de daarin genoemde bedrijven binnen de categorieën 1 en 2 , niet zijnde detailhandelsbedrijven, horecabedrijven of zelfstandige kantoren, en voor bedrijven uit een hogere categorie mits het betrokken bedrijf naar omvang, aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen met bedrijven in de categorieën 1 en 2.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van het bepaalde in artikel 26 lid 26.7 van dit plan tot het wijzigen van de bestemming 'Bedrijf', voor zover een bedrijfswoning aanwezig is, in de bestemming 'Wonen' mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd en met dien verstande dat:

  1. aan cultuurhistorische, landschappelijke of natuurlijke waarden geen onevenredige schade wordt toegebracht;

  2. de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, niet zijnde cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, voor het merendeel worden gesloopt alsmede overtollige verharding wordt verwijderd, waarbij maximaal 500 m2 aan bebouwing mag worden gehandhaafd als bijgebouw;

  3. het aantal woningen niet mag toenemen tenzij in de planregels voor de bestemming 'Wonen' anders is bepaald.

Artikel 7 Bedrijventerrein

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijventerrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven en inrichtingen welke voorkomen in de categorieën 1 t/m 3 van de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten ;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. verkeer, zoals ontsluitings- en toegangswegen en parkeervoorzieningen, waaronder een carpoolplaats;

  4. groenvoorzieningen inclusief water;

  5. geluidwerende voorzieningen

  6. horeca in de vorm van één restaurant, één hotel of een combinatie daarvan.

7.2 Bouwregels

Op of in de tot Bedrijventerrein bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming met dien verstande dat:

  1. de bebouwing wordt gesitueerd ter plaatse van de aanduiding bouwvlak;

  2. het bebouwingspercentage van het bestemmingsvlak maximaal 30 % mag bedragen;

  3. de hoogte van de gebouwen maximaal 8 meter mag bedragen met dien verstande dat over een bebouwd oppervlak van 2000 m2 de hoogte maximaal 70 meter mag bedragen;

  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover het betreft terreinafscheidingen maximaal 2 meter en overige maximaal 12 meter.

7.3 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 26 lid 26.3 :

  1. voor het gebruik van een gebouw voor het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat het gebruik slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar;

  2. voor het toestaan van bedrijfsactiviteiten welke niet zijn genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten maar welke qua aard en milieubelasting zijn gelijk te stellen met de daarin genoemde bedrijven binnen de categorieën 1 t/m 3, niet zijnde detailhandelsbedrijven, horecabedrijven of zelfstandige kantoren, en voor bedrijven uit een hogere categorie mits het betrokken bedrijf naar omvang, aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen met bedrijven in de categorieën 1 t/m 3.

Artikel 8 Cultuur En Ontspanning

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Cultuur en ontspanning aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij' als kinderboerderij en buitenschoolse opvang;
    met de daarbij behorende ondergeschikte horecaelegenheid, detailhandel en instructie- en tentoonstellingsruimte;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'muziekschool' als muziekschool;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - modeltreinvereniging' uitsluitend hiervoor;

  4. groenvoorzieningen;

  5. water;

  6. verkeersvoorzieningen waaronder parkeren.

8.2 Bouwregels

Op of in de tot Cultuur en ontspanning bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

  1. gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding bouwvlak mogen worden gebouwd;

  2. de voor detailhandel te gebruiken oppervlakte maximaal 200 m2 mag bedragen;

  3. de bouwhoogte van de gebouwen mag maximaal 10 meter bedragen;

  4. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 5 meter bedragen met uitzondering van terreinafscheidingen waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen en met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - modeltreinvereniging' waar het plaatsen van lichtmasten niet is toegestaan.

Artikel 9 Detailhandel

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Detailhandel aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum' uitsluitend als tuincentrum;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'woninginrichting' uitsluitend als woninginrichting;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' tevens daarvoor.

met de daarbij behorende

  1. groenvoorzieningen;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. nutsvoorzieningen.

9.2 Bouwregels

Op of in de tot Detailhandel bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

  1. gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding bouwvlak mogen worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van de gebouwen mag maximaal 10 meter bedragen;

  3. per bedrijf één bedrijfswoning aanwezig mag zijn voor zover deze ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van het plan reeds aanwezig is;

  4. per bedrijf één bedrijfswoning aanwezig mag zijn voor zover deze ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van het plan reeds aanwezig is; de inhoud van de bedrijfswoning mag maximaal 750 m3 bedragen, waarin de bebouwing onder peil niet wordt meegenomen; indien de bedrijfswoning bestaat uit een voormalige boerderij met geïntegreerde bedrijfsruimte mag de inhoud gelijk zijn aan het bestaande bouwvolume onder de voorwaarde dat de voormalige boerderij in zijn oorspronkelijke karakter wordt hersteld en/of gehandhaafd;

  5. voor het wonen mogen per bedrijfswoning een of meerdere bijgebouwen aanwezig zijn of gebouwd worden met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2, een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter;

  6. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 5 meter bedragen met uitzondering van terreinafscheidingen waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen.

9.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van het bepaalde in artikel 26 lid 26.7 van dit plan tot het wijzigen van de bestemming 'Detailhandel', voor zover een bedrijfswoning aanwezig is, in de bestemming 'Wonen' mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd en met dien verstande dat:

  1. aan cultuurhistorische, landschappelijke of natuurlijke waarden geen onevenredige schade wordt toegebracht;

  2. de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, niet zijnde cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, voor het merendeel worden gesloopt alsmede overtollige verharding wordt verwijderd, waarbij maximaal 500 m2 aan bebouwing mag worden gehandhaafd als bijgebouw;

  3. het aantal woningen niet mag toenemen tenzij in de planregels voor de bestemming Wonen anders is bepaald.

Artikel 10 Horeca

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horecabedrijven;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - bed en breakfast' tevens daarvoor;

met de daarbij behorende:

  1. groenvoorzieningen;

  2. parkeervoorzieningen.

10.2 Bouwregels

Op of in de tot Horeca bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

  1. gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' dienen te worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van de gebouwen maximaal 9 meter mag bedragen;

  3. per bouwvlak maximaal één horecabedrijf aanwezig mag zijn;

  4. per bedrijf één bedrijfswoning aanwezig mag zijn voor zover deze ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van het plan reeds aanwezig is, waarvan de inhoud maximaal 750 m3 mag bedragen, waarin de bebouwing onder peil niet wordt meegerekend;

  5. voor het wonen mag per bedrijfswoning een of meerdere bijgebouwen aanwezig zijn of gebouwd worden met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m², een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter;

  6. de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 3 meter mag bedragen met uitzondering van terreinafscheidingen en lichtmasten waarvan de hoogte respectievelijk maximaal 2 meter en 6 meter mag bedragen.

10.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van de gronden en gebouwen is het bepaalde in artikel 26 lid 26.3 van toepassing. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval ook begrepen gebruik van de gebouwen voor de exploitatie van een discotheek.

Artikel 11 Kantoor

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Kantoor aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. kantoren;
    met de daarbijbehorende:

  2. verkeersvoorzieningen zoals parkeren;

  3. groenvoorzieningen;

  4. watervoorzieningen;

  5. nutsvoorzieningen.

11.2 Bouwregels

Op of in de tot Kantoor bestemde gronden mogen alleen bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming met dien verstande dat:

  1. gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van een gebouw niet meer dan 15 meter mag bedragen;

  3. per bedrijf één bedrijfswoning aanwezig mag zijn voor zover deze ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van het plan reeds aanwezig is; de inhoud van de bedrijfswoning mag maximaal 750 m3 bedragen, waarin de bebouwing onder peil niet wordt meegenomen;

  4. voor het wonen mogen per bedrijfswoning een of meerdere bijgebouwen aanwezig zijn of gebouwd worden met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2, een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter;

  5. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 meter mag bedragen en de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 8 meter mag bedragen

11.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van het bepaalde in artikel 26 lid 26.5 van deze planregels het plan te wijzigen voor het wijzigen van de bestemming 'Kantoor' in de bestemming 'Wonen' mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd en met dien verstande dat:

  1. dit gericht is op het behoud en/of herstel van de cultuurhistorische waarden van de bebouwing;

  2. ter plaatse na wijziging maximaal twee woningen aanwezig mogen zijn.

Artikel 12 Maatschappelijk

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;

  2. wonen voor zover gerelateerd aan de bestemming;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' tevens daarvoor;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' uitsluitend voor een begraafplaats met aula,

met de daarbij behorende:

  1. wegen en paden;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. groenvoorzieningen;

  4. water.

12.2 Bouwregels

Op of in de tot Maatschappelijk bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming met dien verstande dat:

  1. gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding bouwvlak mogen worden gebouwd met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' niet meer gebouwd mag worden dan zoals daar is aangegeven;

  2. de goot- en bouwhoogte van een gebouw niet meer mag bedragen dan als bestaand;

  3. per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan voor zover aanwezig ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van dit plan met een inhoud van maximaal 750 m3, waarin de bebouwing onder peil niet wordt meegerekend, en een goot- en bouwhoogte van respectievelijk maximaal 4,50 meter en 9 meter alsmede één vrijstaand bijgebouw ten behoeve van het wonen van maximaal 100 m² en met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 meter en 5,50 meter;

  4. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;

  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals lichtmasten mag niet meer dan 6 meter bedragen.

12.3 Specifieke gebruikregels

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – begraven uitgesloten’ is het begraven niet toegestaan.

Artikel 13 Natuur

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de duurzame instandhouding van natuurgebieden;

  2. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuur- en hydrologische waarden;

  3. behoud of versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;

  4. ter plaatse van de aanduidingen 'wro-zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen' , 'wro-zone - zoekgebied voor ecologische verbindingszone' tevens daarvoor;

  5. verspreid liggende legale bebouwing zoals die aanwezig is ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van dit plan;

  6. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan' tevens als ijsbaan;

  7. extensief recreatief medegebruik.

13.2 Bouwregels

Op of in de tot Natuur bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de hoogte niet meer dan 1.50 meter mag bedragen en in de vorm van voorzieningen voor het extensief recreatief medegebruik zoals zitgelegenheden met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan' alleen gebouwd mag worden binnen de daarvoor opgenomen bouwvlakken.

13.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van de gronden en gebouwen is het bepaalde in artikel 26 lid 26.3 van toepassing.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landschapsinvesteringsregeling' dient binnen twee jaar na het realiseren van de in het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling een op bais van de toegestane ruimtelijke ontwikkeling vereiste kwaliteitsverbetering vn het landschap te worden aangelegd en in stand gehouden, die voldoet aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 26 lid 26.8.1 van toepassing.

Artikel 14 Recreatie

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' uitsluitend daarvoor met daaraan ondergeschikt detailhandel en horeca en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - a' voor horeca a en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - b' voor horeca b;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' uitsluitend daarvoor;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' tevens daarvoor;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatieplas'

met daaraan ondergeschikt:

  1. wegen en paden;

  2. verkeersvoorzieningen zoals parkeren;

  3. water;

  4. groenvoorzieningen.

14.2 Bouwregels

Op of in de tot Recreatie bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming en de aanduiding, met dien verstande dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' geldt dat:

  1. de situering van de bedrijfsgebouwen dient plaats te vinden binnen de bouwvlakken;

  2. de goothoogte van een gebouw niet meer dan 6 meter mag bedragen;

  3. de bouwhoogte van een gebouw niet meer dan 9 meter mag bedragen;

  4. voor zover het een kampeerterrein betreft binnen het bestemmingsvlak kampeermiddelen mogen worden geplaatst en ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' maximaal 15 recreatiewoningen mogen worden gebouwd met een maximale inhoud van 150 m3 per recreatiewoning;

  5. per bedrijf één dienstwoning aanwezig mag zijn met een maximale inhoud van 750 m3, waarin de inhoud onder peil niet wordt meegenomen;

  6. bij een dienstwoning een of meerdere bijgebouwen aanwezig mogen zijn of gebouwd worden met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2, een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter;

  7. binnen het bestemmingsvlak bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan met dien verstande dat:

  • de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2,5 meter bedragen mag bedragen;

  • de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals lichtmasten en speelvoorzieningen, niet meer dan 6 meter mag bedragen.

  1. ter plaatse van de figuur 'relatie' de als zodanig verbonden bestemmingsvlakken tot één inrichting behoren.

  1. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' geldt dat:

  1. per bestemmingsvlak maximaal één recreatiewoning aanwezig mag zijn dan wel gebouwd mag worden;

  2. de inhoud hiervan niet meer dan 150 m3 mag bedragen;

  3. de goothoogte niet meer dan 4,00 meter mag bedragen;

  4. de bouwhoogte niet meer dan 5.50 meter mag bedragen;

  5. per recreatiewoning één bijgebouw aanwezig mag zijn van maximaal 10 m2 waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3,50 meter mag bedragen

  6. binnen het bestemmingsvlak bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 meter bedragen mag bedragen ende hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 meter mag bedragen.

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatieplas' geldt dat:

  1. er alleen gebouwd mag worden binnen de aangegeven bouwvlakken;

  2. de bouwhoogte maximaal 4 meter mag bedragen.

14.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van de gronden en gebouwen is het bepaalde in artikel 26 lid 26.3 van toepassing. Onder strijdig gebruik van wordt in ieder geval begrepen gebruik van recreatiewoningen en kampeermiddelen voor permanente bewoning. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' niet begrepen gebruik van bestaande gebouwen als groepsaccommodatie.

Artikel 15 Sport

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. sportvelden;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'zwembad' uitsluitend als zwembad;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'manege' uitsluitend als manege;

met de daarbij behorende:

  1. ondergeschikte horeca ten dienste van de bestemming;

  2. wegen en paden;

  3. parkeervoorzieningen:

  4. water;

  5. groen.

15.2 Bouwregels

Op of in de tot Sport bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

  1. gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding bouwvlak mogen worden gebouwd met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'manege' op de locatie Rijsberseweg 590 de oppervlakte aan gebouwen niet mag worden uitgebreid;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' uitsluitend dat percentage van het bouwvlak bebouwd mag worden met gebouwen en ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte' uitsluitend de genoemde oppervlakte bebouwd mag worden;

  3. de bouwhoogte van een gebouw niet meer dan 6 meter mag bedragen tenzij de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding ''manege" in welke geval de bouwhoogte maximaal 10 meter mag bedragen;

  4. geen bedrijfswoning is toegestaan tenzij deze reeds aanwezig is ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van het plan en met dien verstande dat:

  1. de inhoud van de bedrijfswoning maximaal 750 m3 mag bedragen, waarin de inhoud onder peil niet wordt meegenomen; indien de bedrijfswoning bestaat uit een boerderij met geïntegreerde bedrijfsruimte mag de inhoud gelijk zijn aan het bestaande bouwvolume onder de voorwaarde dat de boerderij in zijn oorspronkelijke karakter wordt hersteld en/of gehandhaafd;

  2. voor het wonen mogen per bedrijfswoning een of meerdere bijgebouwen aanwezig zijn of gebouwd worden met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2, een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter;

  1. ter plaatse van de aanduiding 'manege' mag niet gebouwd worden ten behoeve van de uitbreiding van de aantallen dieren;

  2. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende bepalingen gelden:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;

  2. de hoogte van lichtmasten mag niet meer dan 15 meter bedragen mits via lichtberekeningen wordt aangetoond dat de lichtinstallatie voldoet aan de NSVV-normen voor verlichtingsniveaus op de velden en de mate van lichthinder op de woonomgeving en met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'tennisbaan' de baanverlichting ten opzichte van de bestaande situatie niet verder mag worden uitgebreid;

  3. de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals o.a. ballenvangers, mag niet meer dan 8 meter bedragen.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'manege' met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2 onder e voor het bouwen ten behoeve van de uitbreiding van het aantal dieren mits aangetoond wordt dat er stikstofneutraal wordt gebouwd en gebruikt.

Artikel 16 Verkeer

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen;

  2. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van verkeer-onverharde weg', 'railverkeer' en 'overige zone - beperkingen veehouderij' tevens daarvoor.

  3. voet- en rijwielpaden;

  4. groen waaronder bermen;

  5. water;

  6. ecologische verbindingen;
    met daaraan ondergeschikt:

  7. parkeren.

16.2 Bouwregels

Op of in de tot Verkeer bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming, waaronder geluidbeperkende voorzieningen, straatmeubilair en lichtmasten worden gebouwd met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen.

16.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van de gronden en gebouwen is het bepaalde in artikel 26 lid 26.3 van toepassing.

Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt het verharden van wegen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-onverharde weg'.

Artikel 17 Water

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterhuishoudkundige doeleinden waaronder waterberging;

  2. behoud, herstel en of ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden in de vorm van waardevolle oeverbeplanting en landschapselementen in het algemeen en ecologische verbindingszones in het bijzonder;

  3. extensief recreatief medegebruik voor zover daardoor geen afbreuk wordt gedaan aan de onder a en b genoemde doelen;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' tevens daarvoor.

17.2 Bouwregels

Op of in de tot Water bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, zoals onder andere, bruggen, dammen en/of duikers, met dien verstande dat vooraf advies wordt ingewonnen van de waterbeheerder.

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 26 lid 26.8.1 van toepassing.

Artikel 18 Wonen

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen met de daarbij behorende tuinen en erven;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' tevens daarvoor;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bed en breakfast' tevens daarvoor;

  4. behoud en/of herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en/of architectonische waarden van gebouwen die zijn aangewezen als rijksmonument, gemeentelijk monument of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing als is opgenomen in de bij deze regels als bijlage 1 gevoegde lijst.

18.2 Bouwregels

Op of in de tot Wonen bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste vande bestemming worden gebouwd met dien verstande dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' per vlak maximaal één woning aanwezig mag zijn c.q. mag worden gebouwd met uitzondering van de locatie ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' waar meerdere woningen in de vorm van een appartementengebouw zijn toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' waar geen woning gebouwd mag worden c.q. aanwezig mag zijn;

  2. de woning mag worden gebouwd, verbouwd, uitgebreid en vervangen met dien verstande dat de inhoud van de woning, de bebouwing onder peil niet meegerekend, nooit meer zal mogen bedragen dan 750 m³ met uitzondering van boerderijen met geïntegreerde bedrijfsruimte waarvan de inhoud gelijk mag zijn aan het bestaande bouwvolume onder de voorwaarde dat de boerderij in zijn oorspronkelijke karakter wordt gehandhaafd en met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume (m3)' waar de inhoud van de woning maximaal de inhoud mag bedragen als aangegeven;

  3. de goothoogte niet meer dan 6 meter en de bouwhoogte niet meer dan 9 meter mag bedragen met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' waar de betreffende hoogtematen maximaal mogen bedragen als aangegeven;

  4. bijgebouwen zowel vrijstaand als aangebouwd, mogen worden opgericht met dien verstande dat het gezamenlijke grondoppervlak maximaal 100 m² bedraagt en de goothoogte maximaal 3 meter en bouwhoogte maximaal 5 meter mag bedragen, tenzij reeds een gebouw met minimaal deze maatvoering aanwezig is;

  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 6 meter mogen bedragen met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen.

18.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:

  1. voor de splitsing van een woning of de verbouw van een bijgebouw tot extra woning met dien verstande dat:

  1. dit slechts mogelijk is voor bebouwing die is aangewezen als rijksmonument of gemeentelijke monument dan wel kan worden aangemerkt als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en is opgenomen in de bij deze regels als bijlage 1 gevoegde lijst met cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

  2. binnen het bestemmingsvlak maximaal twee woningen aanwezig mogen zijn;

  3. de splitsing niet mag leiden tot vergroting van de bestaande inhoud van de bebouwing;

  4. het cultuurhistorische karakter van de bebouwing behouden moet blijven dan wel hersteld moet worden;

  5. er sprake moet zijn van een aanvaardbaar woonmilieu met dien verstande dat de splitsing niet binnen de hindercirkels van een aangrenzend bedrijf mag plaatsvinden;

  6. bestaande agrarische bedrijven in de naaste omgeving hierdoor niet in hun bedrijfsvoering extra worden belemmerd;

  7. bebouwing die reeds op basis van een soortgelijke regeling is gesplitst niet nogmaals op basis van deze afwijkingsbevoegdheid mag worden gesplitst en/of verbouwd ten behoeve van een extra woning.

  1. voor uitbreiding van de maximaal toegestane oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen of de maximaal toegestane inhoud van de woning met maximaal 20 % van respectievelijk het oppervlak dan wel de inhoud van te slopen voormalige agrarische bijgebouwen met dien verstande dat:

  1. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen niet groter wordt dan 250 m²;

  2. een en ander dient ter compensatie van bij de woning aanwezige te slopen voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, welke al een grotere oppervlakte hebben dan op basis van deze regels aan bijgebouwen is toegestaan en dan alleen voor het meerdere;

  3. de totale inhoud van de woning op basis hiervan nooit meer mag gaan bedragen dan 900 m³.

  1. voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in een bestaande woning of een bestaand bijgebouw bij een woning in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande dat:

  1. de woning geschikt blijft voor zelfstandige bewoning;

  2. maximaal 200 m² bebouwing voor deze functie mag worden gebruikt met dien verstande dat de resterende bijgebouwen dienen te worden gesloopt voor zover dit geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft;

  3. de woning of het bijgebouw ten behoeve van deze functie niet mag worden uitgebreid;

  4. de agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven niet worden beperkt;

  5. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.

  1. voor het verbouwen van of gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte in het kader van de mantelzorg met dien verstande dat:

  1. maximaal 75 m2 van het bijgebouw hiervoor mag worden aangewend;

  2. het te verbouwen bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;

  3. de zorgvraag dient afgeleid te kunnen worden uit een indicatie in het kader van Wet maatschappelijke ondersteuning en dient beperkt te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

  4. de afhankelijke woonruimte mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

  5. er mag geen strijd ontstaan met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en mag geen belemmering opleveren in het kader van de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven;

  6. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd;

  7. vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling gemeente Breda.

  1. voor de bouw van tijdelijke bouwwerken ten behoeve van het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat:

  1. deze ter plaatse van de aanduiding 'bestemmingsvlak' of binnen een straal van 30 meter aansluitend hieraan moet worden geplaatst;

  2. deze geen grotere hoogte hebben dan 10 meter;

  3. deze geen grotere oppervlakte hebben dan 400 m2;

  4. deze maximaal gedurende 6 maanden per jaar mogen worden geplaatst en na afloop van die termijn dienen te worden verwijderd;

  5. vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan Landschapsinvesteringsregeling Breda.

  1. voor het verplaatsen van de woning buiten de aanduiding 'bouwvlak' met dien verstande dat:

  1. dit geschiedt binnen het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak voor die woning;

  2. dit wordt ingegeven uit milieuhygiënische overwegingen.

18.4 Afwijking van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 26 lid 26.3 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:

  1. voor het gebruik van een bijgebouw voor een aan huis verbonden beroep met dien verstande dat:

  1. voor deze functie te gebruiken oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m2 tenzij een groter aantal m² aan bijgebouwen aanwezig is dan de maximaal toegestane 100 m2 in welk geval 10 % van het meerdere tevens voor het aan huis gebonden beroep mag worden aangewend;

  2. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen, zoals de aanleg van extra parkeerruimte, noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.

  1. ten behoeve van het toestaan van statische opslag in de bijgebouwen tot maximaal 1000 m2 met dien verstande dat het meerdere aan bedrijfsgebouwen waaronder ook kassen, worden gesloopt tenzij er sprake is van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

Artikel 19 Leiding

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd overeenkomstig de aanduiding op de verbeelding.

  1. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding – gas’ voor een gasleiding;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding – hoogspanningverbinding’ voor een ondergrondse hoogspanningverbinding;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding – riool’ voor een rioolpersleiding;

  4. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding – water’ voor een hoofdwaterleiding;

  5. de aanleg, onderhoud en bescherming van de leiding.

19.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming gericht op het beheer van deze leidingen met dien verstande dat gebouwen geen grotere hoogte mogen hebben dan 4 meter en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals terreinafscheidingen geen grotere hoogte dan 2 meter mogen hebben.

19.3 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2 en toestaan dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde overeenkomstig de basisbestemming worden gebouwd, mits de betreffende leidingbeheerder hiermee instemt.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  1. Voor zover het bovengrondse leidingen betreft:

  • het aanbrengen van hoogopgaande beplanting of bomen;

  • het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur hoger dan .. meter;

  • het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;

  • het ophogen en egaliseren, bodemverlaging of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld -en weghoogte;

  1. Voor zover het ondergrondse leidingen betreft:

  • het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;

  • het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;

  • het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;

  • het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
    overige waterpartijen;

  • andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;

  • het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;

  • het aanleggen van andere ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

  • het permanent opslaan van goederen.

  1. Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  1. De in onder a. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen aantasting van de belangen van de leiding- en/of energievoorzieningbeheerder ontstaat of kan ontstaan en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 20 Waarde - Aardkundig Waardevol

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde- aardkundig waardevol aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), bestemd voor het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

20.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag binnen deze bestemming niet worden gebouwd.

20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 26 lid 26.8.1 van toepassing.

Artikel 21 Waarde - Archeologie

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde-archeologie aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse.

21.2 Bouwregels

Binnen de tot Waarde-archeologie bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:

  1. gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft;

  2. voorzover het betreft het oprichten van gebouwen of een uitbreiding van gebouwen met een oppervlakte van maximaal 100 m²;

  3. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  4. de gebieden die zijn vrijgegeven middels een door of namens burgemeester en wethouders afgegeven selectiebesluit.

21.3 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels indien op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn met dien verstande dat daarnaast ook voldaan moet worden aan het bepaalde in de basisbestemming.

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 26 lid 26.8.1 van toepassing met dien verstande dat aan een vergunning voorwaarden kunnen worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden. Geen omgevingsvergunning is vereist indien niet dieper dan 0,50 meter wordt ontgraven dan wel uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en door het aanleggen of het uitvoeren van de vergunningplichtige werken of werkzaamheden, dan wel de daaraan direct of indirect te verwachten gevolgen, geen archeologische waarden worden aangetast.

Artikel 22 Waarde - Attentiegebied Ecologische Hoofdstructuur

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – attentiegebied ecologische hoofdstructuur’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.

22.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag binnen deze bestemming slechts worden gebouwd indien direct of indirect door het treffen van maatregelen geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de hydrologische waarden hetgeen aangetoond dient te worden middels een watertoetsadvies van het Waterschap Brabantse Delta.

22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 26 lid 26.8.1 van toepassing.

Artikel 23 Waarde - Beschermd Stadsgezicht

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van actuele en het benutten van potentiële cultuurhistorische waarden binnen het beschermd stadsgezicht.

23.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen geldt voor het bouwen van bouwwerken dat

het vergroten en/of veranderen van de bestaande bebouwing uitsluitend is toegestaan, indien de vergroting en/of verandering niet zichtbaar is vanaf de openbare weg;

23.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning, nadat advies is ingewonnen bij de Commissie Ruimtelijke kwaliteit, afwijken van het bepaalde in artikel 23.2 teneinde de bestaande bebouwing te vergroten en/of te veranderen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van het pand of object gelet op:

  1. bouwmassa naar hoofdafmeting en onderlinge verhoudingen;

  2. dakvorm, nokrichting, gevlindeling, dakhelling, dakoverstekken, goot- en daklijsten en schoorstenen.

Artikel 24 Waarde - Cultuurhistorie

24.1 Bestemingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

24.2 Bouwregels

In afwijking van de regels opgenomen bij de andere bestemmingen (basisbestemmingen) geldt dat het vergroten en/of veranderen van de bestaande bebouwing, voor zover deze voorkomen op de lijst met cultuurhistorisch waardevolleg bebouwing als bijgevoegd in bijlage 1, niet is toegestaan.

24.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning, nadat advies is ingewonnen bij de Commissie Ruimtelijke kwaliteit, afwijken van het bepaalde in lid 24.2 onder a, teneinde de bestaande bebouwing te vergroten en/of te veranderen, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van het pand of object gelet op:

  1. bouwmassa naar hoofdafmeting en onderlinge verhoudingen;

  2. bouwkundige kenmerken, zoals dakvorm, nokrichting, dakhelling en gevelindeling;

en deze verandering of vergroting in overeenstemming is met de regels opgenomen in de basisbestemming.

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 26 lid 26.8.1 van toepassing.

24.5 Omgevingsvergunning tot sloop

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bouwwwerken gelegen binnen deze dubbelbestemming en als aangegeven op de als bijlage 1 bij deze regels gevoegde lijst met cultuurhistorisch waardevolle bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen.

  2. Over een vergunning wordt niet eerder beslist dan nadat advies is ingewonnen van de commissie ruimtelijke kwaliteit.

Artikel 25 Waterstaat

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat aangewezen gronden zijn, voor zover als zodanig nader aangeduid , naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'waterbergingsgebied' als waterberging;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'Waterkering' als waterkering.

25.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag binnen deze bestemming niet worden gebouwd.

25.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.2 voor het bouwen in overeenstemming met hetgeen in de basisbestemming is bepaald mits:

  1. vastgesteld kan worden dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen onevenredige schade wordt veroorzaakt aan de binnen deze dubbelbestemming te beschermen functies;

  2. voor zover het betreft de functie waterberging het waterbergend vermogen niet onevenredig wordt aangetast.

25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 26 lid 26.8.1 van toepassing met dien verstande dat ten aanzien van de gebieden ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' genoemde werken en werkzaamheden slechts toegestaan indien hierdoor of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de functie van waterberging niet onevenredig wordt of kan worden aangetast en alvorens te beslissen het Waterschap Brabantse Delta om advies wordt gevraagd.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 26 Overige Bepalingen

26.1 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

26.2 Algemene bouwregels

  1. Indien het gebruik van gronden en bebouwing of de maatvoering van de bebouwing of het aantal woningen dat bestaat ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag dit legaal afwijkende gebruik, maatvoering c.q aantal woningen te allen tijde worden gehandhaafd en vernieuwd.

  2. Voor het bouwen van beneden het peil gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan onder de bestaande bebouwing met uitzondering van de gebouwen gelegen binnen een bouwvlak in welk geval dit binnen het bouwvlak mag plaatsvinden:

  2. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan tot 1 bouwlaag met een bouwdiepte van maximaal 4 meter onder peil.

26.3 Algemene gebruiksregels

  1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen gebruik van gebouwen en gronden voor een seksinrichting of gebruik van gebouwen voor smart-, head- en growshops of een combinatie daarvan.

  2. Burgemeester en wethouders wijken af van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

26.4 Algemene aanduidingsregels

26.5 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, en gelet op het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen gewenst of noodzakelijk is;

  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen op de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;

  3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  4. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

26.6 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en met inachtneming van het bepaalde in artikel 26 lid 26.7 , de bestemmingen wijzigen in de bestemming Bedrijfs-Nutsvoorziening en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals zend-, ontvang- en/of sirenemasten, kunnen worden geplaatst tot een maximale hoogte van 50.00 meter voorzover de locatie niet is gelegen binnen de bestemmingen Agrarisch met waarden-natuur- en landschapswaarden of Natuur en wordt voldaan aan Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 3 aan deze regels is toegevoegd.

26.7 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging of uitwerking van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening is de volgende procedure van toepassing:

  1. Een ontwerpbesluit ligt met bijbehorende stukken, gedurende 6 weken op het ter inzage.

  2. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van de voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend.

  3. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot naar voren brengen van zienswijzen door belanghebbenden.

  4. Gedurende de in lid a. genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen naar voren brengen omtrent het ontwerpbesluit.

26.8 Overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 27 Overgangsregels

27.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a en toestaan dat een eenmalige vergroting plaatsvindt van de inhoud van een bouwwerk met niet meer dan 10%.

  2. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

27.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij deze verandering de afwijking naar aard en omvang verkleind.

  3. In het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 28 Slotregel

Deze planregels kunnen worden aangehaald onder de titel:

Planregels deel uitmakende van

het bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013

van de gemeente Breda

Buitengebied Zuid 2013

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 2 november 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State naar aanleiding van ingediende beroepschriften uitspraak gedaan over het op 24 september 2009 door de Raad vastgestelde bestemmingplan Buitengebied Zuid. Bij deze uitspraak zijn de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' vernietigd. Daarnaast is ook nog een aantal specifieke locaties vernietigd. Het gaat daarbij om de locaties:

  1. Sintelweg 5-7 bestemming Sport, aanduiding Manege

  2. Overaseweg 80 bestemming Maatschappelijk

  3. Sprundelsebaan 47 bestemming Natuur

  4. J.F. Kellyweg 12 bestemming Wonen

  5. Overaseweg 238 bestemming Wonen

  6. Huisdreef 4 deel bestemming Horeca.

Naar aanleiding van deze uitspraak dient formeel voor de vernietigde gedeelten een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld met inachtneming van voornoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Nu door de uitspraak een aanzienlijk deel van het bestemmingsplan is vernietigd, ca 40% van het totale plangebied, en het te handhaven gedeelte voor het grootste deel bestaat uit de bestemming Natuur wordt er de voorkeur aan gegeven een heel nieuw bestemmingsplan op te stellen. Hierdoor kan sneller een gerepareerd plan worden gepresenteerd en raakt het plangebied niet versnipperd geregeld. Voordeel is hierbij ook dat het plan nu in zijn geheel kan worden aangepast aan het nieuwe beleid uit de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant.

Bestemmingsplan Buitengebied Zuid vervangt de nu geldende bestemmingsplannen en dient een geactualiseerde juridische basis te scheppen om de bestaande kwaliteiten in het gebied te bewaren en waar mogelijk te versterken.

1.2 Planbegrenzing

Het bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013 wordt als volgt begrensd:

  1. aan de noordzijde ter hoogte van het Liesbos door de spoorlijn Breda-Roosendaal en ter hoogte van het Mastbos door de bebouwde kom van Breda;

  2. aan de westzijde door de gemeentegrens met Etten-leur en Zundert;

  3. aan de oostzijde door de A27;

  4. aan de zuidzijde door de gemeentegrens met Zundert en Alphen-Chaam en de landsgrens met België.

Binnen het plangebied zijn verder niet opgenomen de bebouwde kommen van Effen en Ulvenhout, het bedrijventerrein Hazeldonk en de Klokkenberg. Hiervoor worden aparte bestemmingsplannen opgesteld.

[image]

Figuur 1.1: Plangebied (bron: Topografische Kaart)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

In het plangebied gelden momenteel de volgende ruimtelijke plannen:

Bestemmingsplannen

Breda

  1. Bestemmingsplan Landelijk Gebied 1973 (1974)

  2. Bestemmingsplan Buitengebied (1992),

  3. Bestemmingsplan Buitengebied Breda, partiële herziening 1974/1 Sintelweg 46 (1994)

  4. Bestemmingsplan Buitengebied Breda, partiële herziening 1995/1 Heistraat 40 (1996)

  5. Bestemmingsplan Buitengebied Breda, partiële herziening 2002/1 locatie Bredestraat 4,6 e.o. ( 2003)

  6. Bestemmingsplan Buitengebied Breda, partiële herziening 2002/2 locatie Galderseweg 45 (2004)

  7. Bestemmingsplan Breda Zuid (1998)

  8. Bestemmingsplan Hazeldonk Fase III (1998)

  9. Buitengebied Breda, HSL/A16, Landelijk gebied 1973 part. herziening 2005/1 omgeving 't Hout (2005)

  10. Bestemmingsplan Buitengebied Zuid (2009)

  11. Bestemmingsplan Buitengebied Zuid, Buitenwonen aan de linten (2011)

  12. Buitengebied Zuid, Oude Molenweg naast 24 (2011)

  13. Buitengebied Zuid, Sprundelsebaan 60 (2012)

Voormalige gemeente Nieuw-Ginneken

  1. Bestemmingsplan Buitengebied Nieuw-Ginneken (1996)

  2. Wijzigingsplan Buitengebied agrarisch bouwvlak Strijbeekseweg (1998)

  3. Bestemmingsplan Buitengebied Nieuw-Ginneken, partiële herziening 2000/1 (2001)

Voormalige gemeente Rijsbergen

  1. Bestemmingsplan Buitengebied (1977)

  2. Bestemmingsplan Partiële herziening Buitengebied (1986)

Wijzigingsplannen ex artikel 3.6 Wro

  1. Buitengebied Breda, aanwijzing agrarisch bouwvlak Hooijdonkseweg 3a (2003)

  2. Buitengebied Breda, aanwijzing agrarisch bouwvlak Hooijdonkseweg 10 (1999)

  3. Buitengebied Breda, aanwijzing agrarisch bouwvlak Leursebaan (ong) ( 1993)

  4. Buitengebied Breda, aanwijzing agrarisch bouwvlak op afstand Korte Dreef ong ( 1993)

  5. Buitengebied Breda, aanwijzing agrarisch bouwvlak Raamschoorseweg 58 (1993)

  6. Buitengebied Breda, aanwijzing agrarisch bouwvlak Sprundelsebaan ong. ( 1993)

  7. Buitengebied Breda, vergroting bouwvlak Jagerpad 23 (2009)

  8. Buitengebied Breda, vergroting bouwvlak Leursebaan 275 (1995)

  9. Buitengebied Breda, vergroting bouwvlak Mastdreef 21 (2002)

  10. Buitengebied Breda, vergroting bouwvlak Mastdreef 3 (1996)

  11. Buitengebied Breda, vergroting bouwvlak Sprundelsebaan 103 (2003)

  12. Buitengebied Breda, vergroting bouwvlak Westrikseweg 7 (1999)

  13. Buitengebied Breda, vormverandering agrarisch bouwvlak Hooijdonkseweg 8a (1994)

  14. Buitengebied Breda, vormverandering agrarisch bouwvlak Mastdreef 19 (1996)

  15. Buitengebied Breda, wijzigingsplan Grintweg 22 (2009)

  16. Buitengebied Breda, wijzigingsplan Hooijdonkseweg 2 (2006)

  17. Buitengebied Breda, wijzigingsplan Leursebaan 450 ( 2006)

  18. Buitengebied Breda, wijzigingsplan Oudlandstraatje 5 ( 2008)

  19. Buitengebied Breda, wijzigingsplan Overaseweg 230 (2007)

  20. Buitengebied Breda, wijzigingsplan Rijsbergseweg (2001)

  21. Buitengebied Breda, wijzigingsplan Rijsbergseweg 534 (2007)

  22. Buitengebied Breda, wijzigingsplan Rithsestraat 128 (2006)

  23. Buitengebied Breda, wijzigingsplan Sprundelsebaan 75 ( 2008)

  24. Buitengebied Breda, wijzigingsplan Werftseweg 2 ( 2008)

  25. Buitengebied Zuid, Rithsestraat 140 (2011)

  26. Buitengebied Zuid, Weerdstraat 37 (2011)

  27. Buitengebied Zuid, Wolfslaardreef 51 (2011)

Hoofdstuk 2 Inventarisatie En Analyse Bestaande Structuur

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de ruimtelijke structuur van het plangebied en de waarden die hieraan zijn toegekend. Daarnaast komen de aanwezige functies aan bod en worden de ontwikkelingen die spelen beschreven. De huidige situatie wordt uitgebreid weergegeven.

Voor het opstellen van het ‘Bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2009’ heeft ten behoeve van hoofdstuk 2 een uitgebreide inventarisatie en waardering van landschap en natuur plaatsgevonden welke uitgangspunt is geweest bij het opstellen van het ‘Bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013’. De gebruikte gegevens zijn voor het plan ‘Buitengebied Zuid 2013’ verder aangevuld en geactualiseerd op de huidige situatie. In de periode tussen 2009 en 2013 hebben geen grote wijzigingen plaatsgevonden met betrekking tot de bestaande actuele natuur- en landschapswaarden. De wijzigingen ten opzichte van 2009 behelzen slechts een toename van kleine landschapselementen.

Het belangrijkste van dit hoofdstuk is het inventariseren en beschrijven van de bestaande natuur- en landschapswaarden die voorkomen in Buitengebied Zuid. Op de verbeelding en in de regels van dit plan zijn de actuele natuur- en landschapswaarden rechtstreeks vertaald. De gronden met actuele waarden, zijn in alle bestemmingen beschermd via het vergunningenstelsel, onder andere in de bestemmingen Natuur en Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden en Agrarisch met waarden – Landschapswaarden. Hiermee is de bescherming van de huidig aanwezige actuele natuur- en landschapswaarden gegarandeerd en wordt teloorgang voorkomen. Ook is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor wijziging van de bestemming Agrarisch met waarden naar de bestemming Natuur. Hiermee worden ontwikkelingen ten gunste van natuur- en landschap eenvoudig mogelijk gemaakt.

In hoofdstuk 2 gaat het o.a. om de beschrijving van actuele landschaps- en natuurwaarden.

Ten aanzien van natuur en landschap komen aan bod:

  1. de onderste lagen met reliëf, geomorfologie, bodem, aardkundige waarden en gradiëntrijke situaties;

  2. het water met oppervlaktewater, grondwater, beschermde ecologische gebieden waterhuishouding, waterkwaliteit en de specifieke hydrologische waarden;

  3. de ecologie met de natuurgebieden, beekdalen, natuurontwikkeling, flora en fauna met de beschermde soorten en rode lijstsoorten, vogels, zoogdieren, amfibieën en reptielen en de waardevolle natuur;

  4. de landschapselementen en de waardevolle landschapselementen;

  5. de landschappelijke structuur met de ontstaansgeschiedenis, archeologie, historische geografie, de landschapstypologie en de visueel-ruimtelijke landschapswaarden;

  6. de monumenten met de beschermde monumenten, de cultuurhistorische waardevolle bebouwing en het beschermd stadsgezicht Ginneken.

Verder zijn in het gebied alle geïnventariseerde landschapselementen als waardevol aangemerkt. Deze hebben de zwaarste bescherming met de bestemming Natuur gekregen. Ook de nieuwe natuur, ontstaan via de landschapsinvesteringsregeling of de ruilverkavelingen, is als zodanig beschermd.

Alle hier bovengenoemde waarden zijn geïnventariseerd, beschreven en gewaardeerd in hoofdstuk 2. Ook de ontwikkelingen die per thema spelen worden beschreven.

2.2 Ecologische structuur

2.3 Functionele structuur

De totale oppervlakte van het plangebied is 3.566 ha. Het gebied kenmerkt zich door een menging van agrarisch gebruik en hoge aanwezige landschaps- en natuurwaarden.

2.4 Landschappelijke structuur

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Relevant Beleidskader

3.1 Inleiding

De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVRI, maart 2012 vastgesteld) geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden.

In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.

Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • Vergroten van de concurrentiekracht door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;

  • Verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid;

  • Waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waareden behouden zijn.

Uit de hoofddoelen volgt een aantal nationale belangen, voor Buitengebied Zuid van belang zijn:

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem,. water) en bescherming tegen geluidoverlast en externe veiligheidsrisico's;

  • Ruimte voor een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;

  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;

  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Dit leidt tot een nationale ruimtelijke hoofdstructuur waarin de nationale belangen zijn vastgelegd.

Brabantse opgaven relevant voor Buitengebied Zuid zijn:

  • Het borgen van de waterkwaliteit en zoetwatervoorziening;

  • Totstandbrengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief Natura 2000 gebieden.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), dat op 30 december 2011 in werking is getreden, geborgd. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen, maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) rekening houden met het Barro. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn, genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn:

  • de mainportontwikkeling van Rotterdam;

  • de bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren;

  • de bescherming en behoud van de Waddenzee;

  • de bescherming en behoud van enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam;

  • de uitoefening van defensietaken.

In de loop van 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen:

  • veiligheid op rijksvaarwegen;

  • toekomstige uitbreiding van infrastructuur;

  • de elektriciteitsvoorziening;

  • de ecologische hoofdstructuur (EHS);

  • de veiligheid van primaire waterkeringen;

  • reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas;

  • maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer;

  • duurzame verstedelijking.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en vermindering van de bestuurlijke drukte. De bedoeling is duidelijk: belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Dat zal inderdaad kunnen leiden tot een versnelde uitvoering van die projecten.

Daar staat tegenover dat gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakt aan een belang van één van de projecten in het Barro, nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten checken. Gebeurt dat niet, dan bestaat het risico op een reactieve aanwijzing van Gedeputeerde Staten of van de Minister. Het effect daarvan is dat bepaalde onderdelen van het bestemmingsplan niet in werking treden.

In het Barro zijn verschillende regels opgenomen voor de bescherming van de nationale belangen. Voor het plangebied geldt dat in het Barro regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van defensietaken. Voor Buitengebied Breda Zuid relevant is de ligging ten opzicht van vliegveld Gilze-Rijen.

[image]

[image]

Figuur 3.1: Uitsnede militair luchtvaartterrein - vliegbasis Gilze-Rijen (uit: Regeling algemene regels ruimtelijke ordening, bijlage 3.6)

Een klein deel van het plangebied Breda Zuid (het noordelijk deel nabij Liesbosch) is gelegen in het obstakelbeheergebied van het militaire luchtvaartterrein Gilze-Rijen. Concreet betekent dit dat binnen het obstakelbeheergebied een hoogte voor objecten van maximaal 162,5 meter mag gelden.

De maximale bouwhoogte die momenteel is toegestaan binnen dit gebied, is 70 meter binnen de bestemming bedrijventerrein van knooppunt Princeville. Met een mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken tot niet meer dan 10% van de maten, afmetingen en percentages. De maximale hoogte in het plangebied is dus lager dan toegestaan is in het kader van het obstakelbeheergebied. Het bestemmingsplan is dus niet in strijd met het nationale belang 'uitoefening van defensietaken'.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

Structuurvisie ruimtelijke ordening

In de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (vastgesteld 2011) geeft de provincie Noord-Brabant haar visie op de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie. De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening geeft de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Dit vanuit het startpunt dat het goed werken, wonen en recreëren is in het Brabantse Landschap, maar met de wetenschap dat de provincie voor een aantal grote maatschappelijk ruimtelijke opgaven staat:

  • Stad en land, het mozaïek van Brabant, op duurzame wijze ontwikkelen;

  • Klimaatbestendigde ontwikkeling van Brabant;

  • Vergroten en verbinden natuurgebieden, ondersteunen herstel biodiversiteit, bescherming en ontwikkeling van natuurwaarden buiten de natuurgebieden gekoppeld aan nieuwe functies;

  • Ontwikkeling duurzaam en vitaal platteland;

  • Transitie naar nieuwe vormen van duurzame energiewinning, rekening houdend met de draagkracht van het landschap.

Voor West-Brabant zijn als integrale gebiedsopgaven benoemd:

  • Groei van goederenvervoer en glastuinbouw, rekening houdend met de ruimtelijke kwaliteit van het open gebied;

  • Opgaven ten aanzien van klimaatverandering en water.

De provincie benoemd in de Structuurvisie 13 provinciale ruimtelijke belangen, waar zij op stuurt. relevant voor Buitengebied Zuid 2013 zijn:

  • Regionale contrasten: versterking contrasten tussen klei (open, grootschalig) en zandlandschap (mozaiek). Ontwikkeling van stad en land in balans met elkaar;

  • Multifunctioneel landelijk gebied: doordachte schaalvergroting en intensivering, ruimte voor gemengde plattelandseconomie, concentratie van glastuinbouw;

  • Robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem;

  • Ruimte voor duurzame energie.

Voor de gehele provincie zijn uitwerkingen op gebiedsniveau, de zogenaamde gebiedspaspoorten opgesteld. Buitengebied Zuid 2013 valt binnen Gebiedspaspoort de Baronie. Ambities voor de Baronie, voor zover relevant geacht voor Buitengebied Zuid 2013 zijn:

  • Versterken contrasten: akkercomplexen als ruimtelijk samenhangende eenheden, vergroting mogelijkheden recreatieve uitloop,

  • Robuuster maken van groenstructuren;

  • Versterken van ecologische waarden van het landschap;

  • Versterken van de landbouwkundige structuur door uitbouw belangrijke clusters met intensief grondgebruik voor o.a. glastuinbouw, intensieve veehouderij.

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn vertaald in vier concrete ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor Buitengebied Zuid 2013 zijn de groenblauwe structuur en het landelijk gebied van belang.

De groenblauwe structuur omvat de samenhangende gebieden in Noord-Brabant, waaronder de EHS, waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden. Het bestaat vooral uit beken en andere waterlopen en uit bos- en natuurgebieden. Daarnaast liggen ook gebieden met een andere functie (agrarisch, recreatie) binnen de groenblauwe structuur, als deze van belang zijn voor natuur- en waterfuncties. Behoud en ontwikkeling van natuurwaarden binnen en buiten natuurgebieden is belangrijk, alsmede ruimte voor een natuurlijk en robuust watersysteem.

Er wordt onderscheid gemaakt in:

  • Kerngebied groenblauw: EHS en (robuuste) ecologische verbindingszones;

  • Groenblauwe mantel: gemengd landelijk gebied met nevenfuncties voor natuur en water.

In de structuurvisie is beleid geformuleerd hoe met ontwikkelingen in deze gebieden moeten worden omgegaan.

Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en stedelijk gebied en biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. De land- en tuinbouw varieert van sterke landbouwclusters voor glastuinbouw en intensieve veeteelt tot gemengd gebied met landbouw, stedelijke functies, recreatie en toerisme, natuurfuncties en verbrede landbouw. De land- en tuinbouw krijgt binnen het landelijk gebied steeds meer te maken met het groeiende ruimtegebruik van de andere functies. Dit is het gevolg van de toenemende vraag naar ruimte voor wonen, werken, recreatie, toerisme en natuur.

Binnen het landelijk gebied beoogt de provincie:

  • Ruimte voor een breed georiënteerde plattelandseconomie: met menging van functies;

  • Ruimte voor agrarische ontwikkeling en schaalvergroting, binnen de glastuinbouw, intensieve veehouderij, rundveehouderij, akkerbouw, vollegronds tuinbouw en boomteelt;

  • Een duurzame land- en tuinbouw: zorgvuldig ruimtegebruik, aandacht voor volksgezondheid, dierenwelzijn, milieubelasting, duurzame energieopwekking en efficiënt energiegebruik;

  • Versterking van het landschap: ontwikkelingen in het landelijk gebied leveren een bijdrage aan de versterking en beleving van het landschap.

De provincie maakt onderscheid in:

  • Gemengd agrarisch gebied

  • Primair agrarisch gebied, waarbinnen landbouwontwikkelingsgebieden en vestigingsgebieden glastuinbouw zijn aangewezen.

Ten aanzien van glastuinbouw wordt het concentratiebeleid voortgezet, waarbij verdere verduurzaming een belangrijk aandachtspunt is.

Windenergie

De provincie wil invulling geven aan de Rijksdoelstellingen ten aanzien van windenergie en heeft samen met de regio West-Brabant gezocht naar mogelijke locaties voor windturbineopstellingen. In de gemeente Breda is met name gezocht naar locaties langs de A16, om windturbineopstellingen te clusteren met de infrastructuur die er al ligt. Vier locaties zijn genoemd: Nieuwveer, Galder, Princeville en Hazeldonk-Oost.

Verordening ruimte Noord-Brabant

Met de Verordening Ruimte Noord-Brabant (maart 2011 in werking getreden, mei 2012 geactualiseerd) geeft de provincie richtlijnen aan de gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. Bij de verordening hoort een kaartenatlas, waarin de provincie gebieden met waarden of bijzondere regels vastlegt. Onderstaande figuur geeft uitsnedes van de voor Buitengebied Zuid relevante kaarten.

[image]

Figuur 3.2: de 6 relevante kaarten uit de Verordening ruimte 2012 (bron: provincie Noord-Brabant)

Belangrijk (nieuw) onderdeel van het provinciale beleid zoals verwoord in de verordening is de zorgplicht ruimtelijke kwaliteit en de daaraan gerelateerde kwaliteitsverbetering landschap.

De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen en wil daarom:

  • Dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik hanteren;

  • Dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een bijdragen leveren aan de kwaliteitsverbetering van de kernkwaliteiten van Brabant ter compensatie/beperking van het verlies aan omgevingskwaliteit (landschapsinvesteringsregeling).

Er is door de provincie in 2011 een Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap opgesteld.

De handreiking geeft gemeenten handvatten en voorbeelden hoe met de inplementatie van Kwaliteitsverbetering Landschap kan worden omgegaan. Hierbij wordt voortgegaan op de al langer bestaande "rood-met-groen"regeling. Als belangrijke voorwaarde wordt gezien dat gemeenten beschikken over een kwalitatief kader voor de landschapsambities, bv. in de vorm van landschaps-ontwikkelingsplannen, beeldkwaliteitsplannen, visies stimuleringskader groenblauwe diensten. Ook de provinciale gebiedspaspoorten bevatten aanknopingspunten.

Op hoofdlijnen worden drie methodes gezien voor rood-met-groen:

  • Maatwerk per ontwikkeling;

  • Omrekening van rood naar euro's en deze inzetten voor groen;

  • Omrekening oppervlakte rood naar oppervlakte groen.

De tweede optie wordt in de handreiking als meest kansrijk en passend bij de doelstellingen geacht.

De kwaliteitsverbetering landschap is verder uitgewerkt door de gemeente in de Landschapsinvesteringsregeling Breda en deze is als bijlage opgenomen in de Regels van het Bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013.

De Verordening ruimte bevat voor tal van aspecten expliciete regels, waarmee in ruimtelijke plannen en besluiten rekening gehouden moet worden. Kort samengevat:

  • Groenblauwe structuur/EHS: In de verordening zijn de gebieden begrensd (in bovenstaande figuur: kaart Natuur en landschap). Centraal staat het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van ecologische waarden. Bestaande rechten worden gerespecteerd zolang realisatie van de beoogde natuur nog niet zeker is.

  • Groenblauwe mantel: nieuwe ontwikkelingen (bv. uitbreiding agrarische bedrijven) zijn mogelijk als deze bestaande waarden respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering (in bovenstaande figuur: kaart Natuur en landschap).

  • Water: de verordening stelt regels ter bescherming van regionale waterbergingsgebieden en bescherming van grondwaterwinning voor de openbare drinkwatervoorziening.

  • Aardkunde en cultuurhistorie: te beschermen gebieden zijn begrensd (in bovenstaande figuur: kaart Cultuurhistorie).Gemeenten hebben de vrijheid zelf vorm te geven aan bescherming.

  • Agrarisch gebied: in de verordening zijn regels opgenomen waarbij onderscheid is gemaakt tussen gemengd agrarisch gebied (waar ruimte is voor een gemengde plattelandseconomie) en agrarisch gebied (waar het primaat ligt op landbouw). In de laatste zijn expliciet gebieden begrensd voor vestiging glastuinbouw en (uitbreiding) intensieve veeteelt. Glastuinbouw en intensieve veeteelt dient zich zoveel mogelijk te concentreren in deze gebieden. De verordening stelt grenzen aan de maximale uitbreidingsmogelijkheden binnen de diverse gebieden.

  • Niet agrarische ontwikkelingen in het buitengebied: de verordening stelt algemene regels voor niet agrarische functies in het buitengebied. Belangrijk algemeen uitgangspunt hierbij is dat gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing.

Het bouwverbod voor geiten en schapenhouderijen is verlengd tot 1 juni 2014, nieuwvestiging voor intensieve veehouderijen niet toegestaan en is de ontwikkelingsmogelijkheid voor intensieve veehouderijen in landbouw-ontwikkelingsgebieden beperkt.

Vertaling naar bestemmingsplan

In het bestemmingsplan zal rekening worden gehouden met het bepaalde in de Verordening ruimte. Voor de exacte vertaling wordt verwezen naar hoofdstuk 4.

Herziening Structuurvisie Ruimtelijke Ordening - transitie veehouderij 2020 (in voorbereiding)

Momenteel (maart 2013) bereidt de provincie een herziening van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening voor met de titel "Transitie veehouderij 2020". In de herziening wordt de provinciale denklijn "'Ontwikkelruimte moet je verdienen en is niet onbegrensd' vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 27 november 2012, geïmplementeerd. De denklijn is het (voorlopige) resultaat van een breed maatschappelijk debat binnen de provincie over de transitie van de veehouderij naar 2020.

Dit in het verlengde van het koersdocument Transitie Stad en Platteland, vastgesteld door Provinciale Staten in november 2011, en mede gebaseerd op het rapport van de Commissie van Doorn (Al het vlees duurzaam). Voor alle veehouderijen in Brabant is het voorgenomen uitgangspunt dat ontwikkelruimte verdiend moet worden met stappen in verduurzaming. Verduurzaming wordt bepaald met een maatlat. Het gaat om maatregelen in de bedrijfsvoering, maar het kan ook gaan om de mate van concentratie en begrenzing van bedrijven en dieren in een gebied. Deze maatlat sluit aan op het ketenkwaliteitssysteem van het Verbond van Den Bosch en op bestaande systemen zoals de Maatlat Duurzame Veehouderij.

De bedrijfsvoering bepaalt uiteindelijk het hoe op locatieniveau. Uit het hoe volgt dan het waar.

Naast sturing naar zorgvuldige veehouderij op individueel niveau, wil de provincie ook op gebiedsniveau bezien welke maatregelen nodig zijn om een goede omgeving te realiseren.

In het kader van deze herziening wordt een plan-m.e.r.-procedure doorlopen. De procedure is inmiddels gestart met de publicatie van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau.

Reconstructieplan de Baronie

In een groot deel van Noord-Brabant is een herinrichting van het platteland gaande onder de naam 'reconstructie'. In de Reconstructiewet Concentratiegebieden (2002) en de hierbij behorende Rijksuitgangspuntennotitie (2002) is het wettelijk kader voor de planvorming en uitvoering van de reconstructieplannen opgenomen. Doel van de reconstructieplannen is het platteland economisch vitaal, groen en leefbaar te houden en de problemen met de intensieve veehouderij in bepaalde gebieden op te lossen. Daarnaast wordt zwaar ingezet op de uitvoering. Als uitvoeringsorganisatie onder de reconstructiecommissie hangen een aantal landinrichtingen, te weten Ulvenhout-Galder en Weerijs-Zuid. Als vrijwillig landinrichtingsproject is in juli 2008 de kavelruil Weerijs-noord gestart.

Onderhavig plangebied is opgenomen in het reconstructieplan De Baronie. Dit reconstructieplan is op 22 april 2005 door Gedeputeerde Staten vastgesteld en is middels een interactief proces met de streek tot stand gekomen. In het reconstructieplan is naast een integrale zonering voor de intensieve veehouderij beleid opgenomen voor verschillende deelaspecten waaronder water en bodem, natuur, milieukwaliteit, landbouw en recreatie en toerisme. Voor zover relevant voor dit plangebied wordt hier in deze toelichting nader op ingegaan.

Van belang hierbij is dat de Raad van State in haar uitspraak van 30 mei 2007 het Reconstructieplan De Baronie op onderdelen heeft vernietigd. De voor Breda relevante punten waarop de Raad van State het reconstructieplan heeft vernietigd zijn:

  • artikel 27 van de Reconstructiewet van toepassing is verklaard op de werking van de integrale zonering intensieve veehouderij;

  • bouwblokken zijn voorzien van twee zoneringsaanduidingen (doorsneden bouwblokken);

  • artikel 27 van de Reconstructiewet van toepassing is verklaard op de begrenzing en werking van "bestaande inundatiegebieden"en "in te richten waterbergingsgebieden" (in het plangebied zijn geen "bestaande inundatiegebieden" gelegen om deze reden wordt hier niet verder op ingegaan);

  • artikel 27 van de Reconstructiewet van toepassing is verklaard op de begrenzing en werking van de natte natuurparels en de zones van gemiddeld 500 meter daaromheen;

  • het gebied ter plaatse van de woning Sintelweg 28 te Breda is aangeduid als extensiveringsgebied met primaat natuur.

De consequenties van deze uitspraak zijn verwerkt in de op 27 juni 2008 door Provinciale Staten vastgestelde correctieve herziening van het reconstructieplan de Baronie. Concreet betekent dit dat artikel 27 van de Reconstructiewet (planologische doorwerking in bestemmingsplannen) niet langer op de bovengenoemde onderdelen van toepassing is. Dit geldt niet voor de begrenzing van de integrale zonering: deze is door de Raad van State wel grotendeels in stand gehouden. Hetzelfde geldt voor de planologische doorwerking naar het Streekplan (inmiddels Interim Structuurvisie). Alleen de planologische doorwerking van het beleid voor de integrale zonering is vernietigd. Dit betekent niet dat het beleid als zodanig ter discussie staat, de Raad van State heeft aangegeven dat de beleidsuitgangspunten van de integrale zonering meegenomen moeten worden bij het aanpassen van het bestemmingsplan.

Ten aanzien van de verschillende wateraspecten (in te richten waterbergingsgebieden, natte natuurparels en daarbij behorende beschermingszones) wordt in de correctieve herziening een nadere onderbouwing gegeven. Bouwblokken die op de integrale zoneringskaart voor de intensieve veehouderij zijn voorzien van twee zoneringsaanduidingen hebben nu één zoneaanduiding gekregen. Tenslotte is naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State voor een aantal specifiek aangegeven bouwblokken en gebieden een nieuwe begrenzing gemaakt voor de integrale zonering.

Vertaling in bestemmingsplan

Daar waar nodig is het bepaalde in dit reconstructieplan overgenmomen in dit bestemmingsplan.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Breda 2030

De 'Structuurvisie Breda 2030' (september 2013) geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weer en biedt een afwegingskader voor de stedelijke programmering. De Structuurvisie beoogt een stip op de horizon te zetten waar het gaat om de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Breda tot 2030. Daarnaast is de visie richtinggevend voor de keuzen die aan de orde zijn voor de korte en middellange termijn. De structuurvisie dient als integrale basis voor bestemmingsplannen, ontwikkelingsvisies en beleidsdocumenten. Deze structuurvisie:

  • geeft nadrukkelijk inhoud aan het economisch profiel van de stad in de regio (internationaal, nationaal, provinciaal, regionaal);

  • belicht de sociale dimensie van de ontwikkeling van de stad in relatie tot een reeks van opgaven als de vergrijzing, de betaalbaarheid van de zorg, het groeiend aantal arbeidsmigranten, een groeiende studentenpopulatie, de decentralisatie van een aantal rijkstaken, etc.;

  • zet inbreiding/ hergebruik van de stad, met de nodige implicaties voor functie en gebruik van het publieke domein en maatschappelijk vastgoed centraal;

  • presenteert stad, dorpen en buitengebied als een samenhangende kwaliteit, elk met een eigen identiteit en dynamiek;

  • zet de kwaliteit van de bestaande stad centraal;

  • geeft aan dat de bestaande infrastructuur op korte termijn niet meer afdoende is om de stad bereikbaar te houden en verdere (her)ontwikkeling mogelijk te maken;

  • legt de nadruk op de vraaggerichte benadering in plaats van de aanbodgerichte benadering;

  • onderstreept het belang van een geleidelijke energietransitie en de gevolgen van de verandering van het klimaat;

  • maakt de programmering structureel onderdeel van de ordening van de stad;

  • geeft een uitvoeringsperspectief dat inzicht biedt in de financiële opgave op de langere termijn, wat vertaald wordt in een meerjaren investeringsplan voor de middellange termijn.

Het fundament voor de ontwikkeling van Breda naar 2030 is het ontwikkelen van een compacte, duurzame stad, waarin ruimte is voor initiatief. De compacte stad koestert haar historie en beseft de verbondenheid van stedelijk en landelijk gebied. Verstedelijkingsopgaven in het bestaande stedelijk gebied hebben de voorkeur boven de ontwikkeling van nieuwe buitenstedelijke terreinen. De kracht van het initiatief staat centraal, burgers, bedrijfsleven en overheid hebben hier allemaal een rol in. De verschillen in functie en karakter van delen van de stad maken Breda aantrekkelijk voor de diversiteit aan gebruikers.

Uitgangspunt in de Structuurvisie voor wat betreft woningbouw is een betere aansluiting van de nieuwbouw op de bestaande voorraad en de ontwikkelende woningvraag. Vraag en aanbod moeten beter op elkaar afgestemd worden. Het is dus van belang dat een herprogrammering plaatsvindt, waarbij prioriteiten gesteld worden welke woningbouwplannen wel en geen doorgang mogen vinden. Het afstemmen van het woningaanbod op de woonvraag is een opgave voor markt en overheid. De gemeente voert de regie op het programma en zal samen met andere partijen en bewoners richting geven aan de projecten waarop wordt ingezet. Zij heeft hierbij vooral een regisserende, stimulerende en faciliterende rol.

Vertaling in bestemmingsplan

In het plan zal daar waar mogelijk rekening worden gehouden met de uitgangspunten van de Structuurvisie. Er zijn in onderhavig bestemmingsplan geen mogelijkheden opgenomen voor de ontwikkeling van woonwijken en/of enkele woningen (Ruimte voor Ruimte), kantoren en/of bedrijventerreinen. Medewerking aan dit soort initiatieven kan alleen via een planherziening.

Verder zal in het plan daar waar mogelijk zeker inhoud worden gegeven aan de uitgangspunten uit de nieuwe Structuurvisie voor het buitengebied. Voorbeelden hiervan zijn onder andere het bieden van nevenactiviteiten aan agrarische ondernemers en omschakeling mogelijk te maken naar niet agrarische functies. De bescherming van de aanwezige waarden door het omgevingsvergunningenstelsel voor werken, geen bouwwerken zijnde en overige werkzaamheden en het toekennen van beschermende bestemmingen zoals bijvoorbeeld de bestemming Natuur. Daarnaast ook het bieden van mogelijkheden voor extensieve recreatie of het aanwijzen van waterbergingsgebieden. Verder de diverse flexibiliteitsbepalingen in de vorm van afwijkingen van bouwregels en gebruiksregels en de in de regels opgenomen wijzigingsbevoegdheden onder andere ook om gerealiseerde EHS afdoende te kunnen beschermen.

Erfgoed in context, ErfgoedVisie Breda 2008-2015

In de nota Erfgoed in context, ErfgoedVisie Breda 2008-2015 is vastgesteld dat het Bredase erfgoed de basis vormt van de Bredase identiteit en tevens de basis vormt van ruimtelijke ontwikkelingen in Breda. Om het erfgoed in brede zin op herkenbare wijze te kunnen inpassen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsprocessen is een goede inventarisatie noodzakelijk. In onderhavige toelichting worden de aanwezige cultuurhistorische waarden (archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed) globaal in beeld gebracht en wordt aangegeven hoe deze waarden beschermd worden (zie paragraaf 2.4).

Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen conform het vastgestelde gemeentelijk beleid, de Monumentenwet 1988, waarin besloten ligt de Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007, is de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ opgenomen voor de gebieden die conform de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1. Archeologie zijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachtingswaarde anders dan laag. Hetzelfde geldt voor de gebieden van archeologische waarden en gemeentelijke archeologische monumenten. Ter plaatse van gronden met een dubbelbestemming dient voorafgaand aan ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van het archeologisch onderzoek wordt door bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.

Vertaling in bestemmingsplan

De nota Erfgoed in Context is vertaald in de bestemmingen en regels van dit plan.

Nota tijdelijk (werken en) wonen in Breda (2007)

In deze nota is het beleid voor huisvesting van seizoensarbeiders opgenomen. Bij voorkeur wordt de huisvesting binnen de bebouwde kom gerealiseerd. Om reden dat permanente huisvesting binnen de bebouwde kom in de meeste gevallen niet voorhanden is, worden er onder voorwaarden mogelijkheden geboden in het buitengebied. Deze beperkt zich tot bedrijven met een piekteelt. Dat zijn bedrijven die gedurende een periode van maximaal zes kalendermaanden gebruik maken van tijdelijke arbeidskrachten. Deze piekteelt komt hoofdzakelijk voor in de vollegrondstuinbouw, zoals prei, kool, aardbei en asperge en in de glastuinbouw, het betreft dan veelal bedrijven met een enkele teelt zoals komkommers of tomaten.

Vertaling in bestemmingsplan

De gemeentelijke beleidsregels voor de huisvesting van seizoensarbeiders zijn in de planregels van dit bestemmingsplan vertaald met dien verstande dat meer dan 40 seizoensarbeiders mogen worden gehuisvest als dit noodzakelijk is voor een verantwoorde bedrijfsvoering.

Hoofdstuk 4 Doelstellingen Van Het Bestemmingsplan

4.1 Inleiding

De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is om de ruimtelijke kwaliteit en de functionele structuur van het plangebied te behouden en waar mogelijk te versterken.

De bestaande waarden op het gebied van cultuurhistorie, landschap en natuur worden via het bestemmingsplan beschermd. Land- en tuinbouw, natuur en wonen blijven de hoofdfuncties van het gebied vormen.

4.2 Inhoudelijk

De inhoud van het bestemmingsplan wordt mede bepaald door de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. In de Verordening ruimte staan regels waarmee rekening moet worden gehouden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. De regels uit de provinciale verordening zijn een rechtstreekse vertaling van de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening. De verordening geeft de uitgangspunten aan van het provinciaal belang waaraan ruimtelijke plannen getoetst worden. Er is dan ook voor gekozen om de Verordening ruimte als kader te nemen voor de inhoudelijke behandeling.

De volgende ruimtelijke onderwerpen uit de Verordening ruimte zijn van toepassing op het buitengebied Breda Zuid en worden hierna behandeld:

4.2.1 Bevordering ruimtelijke kwaliteit

4.2.2 Stedelijke ontwikkeling

4.2.3 Ecologische hoofdstructuur

4.2.4 Water

4.2.5 Groenblauwe mantel

4.2.6 Aardkunde en cultuurhistorie

4.2.7 Agrarisch gebied

4.2.8 Intensieve veehouderij

4.2.9 Glastuinbouw

4.2.10 Niet-agrarische ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied

4.2.11 Infrastructuur

4.2.12 Niet in de Verordening ruimte benoemde zaken

Per ruimtelijk onderwerp worden de betreffende artikelen uit de Verordening ruimte beschreven. Voor enkele ruimtelijke onderwerpen zijn in de Verordening gebieden tot op perceelsniveau begrensd op kaart. Deze kaarten zijn toegevoegd. Van elk artikel wordt aangegeven hoe het provinciale beleid in dit bestemmingsplan wordt doorvertaald met indien noodzakelijk een toelichting.

4.2.1 Bevordering ruimtelijke kwaliteit

Algemeen

In de Verordening ruimte staat de zorg voor de ruimtelijke kwaliteit centraal. De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in de Verordening vertaald aan de hand van de vier concrete ruimtelijke structuren uit de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening: de Groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen en kiest de provincie voor een bepaalde ordening van functies.

Van oudsher heeft de provincie een rol in de bescherming van ruimtelijke waarden en kenmerken.

Naast bescherming wil de provincie ook ontwikkelingsruimte bieden in het buitengebied, mits een dergelijke ontwikkeling bijdraagt aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Ontwikkelingen die passen bij de aard, schaal en functie van het landelijk gebied, zoals

agrarische en recreatieve ontwikkelingen en kleinschalige dienstverlening zijn mogelijk. Ook de

ontwikkeling van niet agrarische functies is onder voorwaarden mogelijk. Gebiedskenmerken en bijbehorende waarden zijn leidend bij de vraag ‘waar’ en ‘hoe’ de nieuwe ruimte wordt aangesneden. Ruimtelijke kwaliteit houdt in dat ruimtevragers rekening houden met de gebiedskenmerken en waarden. Daarnaast moet een ruimtelijke ontwikkeling passen bij de aard, schaal en functie van haar omgeving. Op de gemeentelijke invulling wordt later nog teruggekomen.

Zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie vraagt gemeenten om bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toe te passen. Dat betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik van bestaand bebouwd gebied. Nieuw ruimtebeslag moet zo veel mogelijk voorkomen worden. In het buitengebied is volgens de provincie voldoende ruimte voor hergebruik, als gevolg van de verwachting dat een aanzienlijk deel van de agrarische bedrijven in de nabije toekomst hun bedrijfsvoering beëindigen. Het gaat hier dan om de invulling van vrijkomende agrarische bedrijven (VAB).

Kwaliteitsverbetering van het landschap

Bij ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt de Verordening ruimte dat de initiatiefnemer zorgt voor een investering in het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken. In principe wordt hierbij uitgegaan van de realisering van een fysieke prestatie op de projectlocatie en/of de directe projectomgeving. Indien dat niet mogelijk is, is de storting van een bijdrage in een gemeentelijk groenfonds een alternatief. Regionaal is inn overleg met de provincie een handreiking opgesteld die via het regionaal ruimtelijk overleg is vastgesteld.

Deze regeling voor kwaliteitsverbetering van het landschap is zo opgezet dat de gemeente zelf nader vorm kan geven aan de regeling uiteraard met inachtneming van hetgeen hierover regionaal is afgesproken. Dit betekent daarnaast ook dat een bestemmingsplan de nodige ruimtelijke randvoorwaarden dient te bevatten ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen.

Vertaling in bestemmingsplan

De kwaliteitsverbetering van het landschap is nader uitgewerkt in het bestemmingsplan met de verplichting tot aanplant van landschapselementen en/of sloop van bijgebouwen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Hierbij is de volgende indeling gemaakt:

Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist.

Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing.

Categorie 3: Alle ruimtelijke ontwikkelingen welke mogelijk worden gemaakt via een wijzigingsplan of een bestemmingsplanherziening, tenzij de ontwikkeling concreet benoemd wordt in een andere categorie.

Om met name de landschappelijke inpassing verder handen en voeten te geven is de Landschapsinvesteringsregeling Breda opgesteld en deze is als bijlage bij de Regels gevoegd.


4.2.2 Stedelijke ontwikkeling

[image]

Figuur 4.1: Stedelijke ontwikkeling uit Verordening ruimte

(bron: Noord-Brabant 2012)

4.2.2.1 Stedelijke ontwikkeling in zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling

De aanduiding zoekgebied verstedelijking geeft aan dat het transformeren van buitengebied naar stedelijk gebied afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien. De toelichting op het bestemmingsplan dient hiervoor een verantwoording te bevatten. Hieruit blijkt dat er financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde vorm van stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te situeren.

Een klein deel binnen het plangebied, tussen Liesbosch en bestaand stedelijk gebied, is aangeduid als zoekgebied verstedelijking. Zolang binnen dit gebied nog geen verstedelijking heeft plaatsgevonden, geldt hier het perspectief van gemengd landelijk gebied (zie paragraaf 4.2.7.1).

Vertaling in bestemmingsplan

In de loop van 2013 zal de gemeentelijke Structuurvisie Breda 2030 worden vastgesteld. Hierin wordt bepaald dat de komende 20 jaar het zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling niet in aanmerking komt voor verstedelijking. De komende 10 jaar, de termijn waarbinnen onderhavig bestemmingsplan van kracht is, zullen er geen gronden in het plangebied worden aangewend voor verstedelijking. Zodoende maakt dit bestemmingsplan geen stedelijke ontwikkelingen mogelijk in het zoekgebied verstedelijking.

4.2.2.2 Stedelijke ontwikkeling in gebied integratie stad-land

Een bestemmingsplan, gelegen in een gebied integratie stad-land, kan voorzien in een stedelijke ontwikkeling mits deze stedelijke ontwikkeling in samenhang en in evenredigheid geschiedt met een groene en blauwe landschapsontwikkeling en geen betrekking heeft op een te ontwikkelen of een uit te breiden middelzwaar en zwaar bedrijventerrein. De toelichting op het bestemmingsplan dient een verantwoording te bevatten waaruit blijkt dat er financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde vorm van stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te situeren en dat de stedelijke ontwikkeling tevens bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit.

Deze stedelijke ontwikkeling dient aan te sluiten bij het bestaand stedelijk gebied of plaats te vinden in een nieuwe cluster van stedelijke bebouwing waarbij rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied en de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen. Bovendien dient verzekerd te zijn dat de beoogde stedelijke ontwikkeling in omvang en ruimtelijke kwaliteit evenredig is met de beoogde groene en blauwe landschapsontwikkeling.

Een klein deel van het plangebied, ter hoogte van de Rithsestraat nabij afrit 15, is aangeduid als gebied integratie stad-land. Zolang binnen dit gebied nog geen verstedelijking heeft plaatsgevonden, geldt hier het perspectief van gemengd landelijk gebied (zie paragraaf 4.2.7.1).

Vertaling in bestemmingsplan

In de loop van 2013 zal de gemeentelijke structuurvisie worden vastgesteld. Hierin wordt bepaald dat de komende 20 jaar het gebied integratie stad-land niet in aanmerking komt voor stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat aan de gebieden integratie stad-land in de bestemmingsplannen buitengebied agrarische bestemmingen worden toegekend waarbinnen stedelijke ontwikkelingen niet mogelijk zijn. Mochten zich ontwikkelingen in die richting voordoen zullen deze op dat moment worden beoordeeld en indien aanvaardbaar in een apart plan worden geregeld. Het onderhavige bestemmingsplan maakt geen stedelijke ontwikkelingen mogelijk in het gebied integratie stad-land.


4.2.3 Ecologische hoofdstructuur

[image]

Figuur 4.2: Natuur en Landschap uit Verordening ruimte

(bron: Noord-Brabant 2012)

4.2.3.1 Bescherming van de ecologische hoofdstructuur

In de verordening wordt gesteld dat een bestemmingsplan dat is gelegen in de ecologische hoofstructuur strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en stelt regels ter bescherming hiervan. Hierbij wordt rekening gehouden met de overige aanwezige waarden en kenmerken, waaronder de cultuurhistorische.

De ecologische hoofdstructuur in het buitengebied van Breda Zuid bestaat uit bosgebieden en beekdalen. De exacte begrenzing hiervan is opgenomen in de Verordening ruimte. Binnen het plangebied vallen de volgende gebieden eronder:

  1. het Liesbosch

  2. de Vloeiweide

  3. de Krabbebosschen

  4. de Trippelenberg met de westoever van het beekdal van de Aa of Weerijs

  5. het Mastbosch

  6. het beekdal van de Mark

  7. het Ulvenhoutsche Bosch met het beekdal van de Bavelsche Leij

  8. het beekdal van de Chaamsche Beek ten zuiden van Ulvenhout

Vertaling in bestemmingsplan

De gronden in de ecologische hoofdstructuur met de functie natuur hebben de bestemming Natuur gekregen, de gronden die nog in agrarisch gebruik zijn, zijn bestemd als Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden. De gronden met actuele waarden, zijn in alle bestemmingen beschermd via een vergunningenstelsel, ook in de bestemmingen Natuur en Agrarisch met waarden - natuur- en landschapswaarden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor wijziging van de bestemming Agrarisch met waarden naar de bestemming Natuur.

In het bestemmingsplan wordt verder voorgesteld de begrenzing van de EHS op een aantal plaatsen aan te passen en hiertoe bij Gedeputeerde Staten een verzoek in te dienen. Het gaat hier om de locaties aan de Bouvignelaan ten behoeve van de uitbreiding van een parkeerplaats, aan de Huisdreef eveneens ten behoeve van de uitbreiding van de parkeerplaats bij restaurant De Boschwachter, aan de Galderseweg ter plaatse van het sportcomplex van hockeyclub Zwart Wit ten behoeve van de uitbreiding van de accommodatie met een extra veld, aan de Deken Dr. Dirckxweg ten behoeve van het positief kunnen bestemmen en kunnen blijven exploiteren van een ter plaatse al geruime tijd aanwezige begraafplaats en voor een militair oefenterrein op de Galderse Hei omdat dit op grond van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening een maatschappelijke bestemming moet krijgen en dit binnen de EHS niet mogelijk is. Voor meer informatie wordt verwezen naar hoofdstuk 6 paragraaf 6.1 van deze toelichting.

4.2.3.2 Bescherming van het zoekgebied voor ecologische verbindingszone

Een bestemmingsplan dat is gelegen in een zoekgebied voor ecologische verbindingszone strekt tot de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone waarbij dat zoekgebied een breedte heeft van ten minste 25 meter. Het bestemmingsplan stelt:

a. beperkingen aan stedelijke, agrarische en recreatieve ontwikkelingen, in het bijzonder wat betreft de daarmee verband houdende bebouwing;

b.regels ten aanzien van het aanbrengen van verharde oppervlakten.

Een ecologische verbindingszone verbindt natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur) met elkaar die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur. Ecologische verbindingszones worden aangelegd om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken (uitwisseling van genen). De ecologische verbindingszones in het buitengebied van Breda Zuid bestaan uit natte en droge verbindingen, wel en niet gekoppeld aan waterlopen. Ecologische verbindingszones liggen langs de waterlopen van de Bijloop, de Turfvaart en de Aa of Weerijs maar ook tussen de bossen van het Mastbos, de Krabbenbossen en de Vloeiweide.

Vertaling in bestemmingsplan

De zones voor ecologische verbindingszones hebben de gebiedsaanduiding - wetgevingszone - zoekgebied voor ecologische verbindingszone gekregen. Uitbreiding van bestaande agrarische bouwvlakken binnen de gebiedsaanduiding – wetgevingszone - ecologische verbindingszone is niet mogelijk. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor wijziging van de onderliggende bestemming naar de bestemming Natuur ten behoeve van aanleg en behoud van de ecologische verbindingszones.

4.2.3.3 Bescherming van de attentiegebieden ehs

Een bestemmingsplan dat is gelegen in een attentiegebied ehs wijst geen bestemmingen aan of stelt geen regels vast die fysieke ingrepen mogelijk maken met een negatief effect op de waterhuishouding van de hierbinnen gelegen ecologische hoofdstructuur. Een bestemmingsplan stelt regels ten aanzien van:

a.het verzetten van grond

b.de aanleg van drainage

c.het verlagen van de grondwaterstand

d.het buiten een agrarisch bouwblok aanbrengen van verharde oppervlakten.

Rondom de gebieden waar de natuurwaarden afhankelijk zijn van de hydrologische situatie, ligt een hydrologische beschermingszone, de zogenaamde attentiegebieden ecologische hoofdstructuur. In het plangebied betreft dit drie gebieden:

  1. de Vloeiweide en directe omgeving en

  2. het plangebied rondom de kern Ulvenhout inclusief de oostzijde van het Mastbosch

  3. de omgeving Galderse meren.

Vertaling in bestemmingsplan

De gronden gelegen in een attentiegebied ehs hebben de dubbelbestemming Waarde – Attentiegebied ecologische hoofdstructuur gekregen. Het gebied met deze dubbelbstemming wordt beschermd via het in het plan opgenomen vergunningenstelsel.


4.2.4 Water

[image]

Figuur 4.3: Water uit Verordening ruimte

(bron: Noord-Brabant 2012)

4.2.4.1 Bescherming regionale waterbergingsgebieden

De meest noordelijk gelegen delen van de beekdalen van de Aa of Weerijs en de Mark zijn, voordat de beken de stad ingaan, aangewezen als regionaal waterbergingsgebied.

Een bestemmingsplan dat is gelegen in een regionaal waterbergingsgebied strekt mede tot behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied:

a.bepaalt dat bebouwing ten dienste van waterberging tot een hoogte van ten hoogste 2 meter is toegestaan;

b.stelt beperkingen aan het ophogen van gronden en het aanbrengen of wijzigen van kaden.

Naast regionale waterberging kunnen in waterbergingsgebieden functies als grondgebonden landbouw, extensieve recreatie en natuur zich blijvend ontwikkelen, mits deze zijn afgestemd op de beoogde waterfunctie.

Vertaling in bestemmingsplan

De gronden gelegen in regionale waterbergingsgebieden en de waterkerende dijken hebben de dubbelbestemming – Waterstaat - waterbergingsgebied of de dubbelbestemming - Waterstaat - waterkering gekregen. Deze dubbelbestemmingen zorgen er voor dat er geen ontwikkelingen plaats gaan vinden die mogelijk schadelijk zouden kunnen zijn voor de realisatie van de onder deze dubbelbestemming vallende functies.

4.2.4.2 Bescherming reserveringsgebieden voor waterberging

Delen van de beekdalen van de Bijloop, Aa of Weerijs, Mark en Bavelse Leij zijn aangewezen als reserveringsgebied voor waterberging.

Een bestemmingsplan dat is gelegen in een reserveringsgebied voor waterberging strekt mede tot behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied.

Naast waterberging kunnen in waterbergingsgebieden functies als grondgebonden landbouw, extensieve recreatie en natuur zich blijvend ontwikkelen, mits deze zijn afgestemd op de beoogde waterfunctie.

Vertaling in bestemmingsplan

De geschiktheid van de gebieden voor waterberging blijft behouden omdat het onderhavige bestemmingsplan niet voorziet in kapitaalintensieve investeringen ten behoeve van stedelijke ontwikkeling, hervestiging of omschakeling naar intensieve veehouderij, nieuwvestiging van of omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf, of nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Aangezien er geen ontwikkelingen in deze gebieden kunnen plaatsvinden zijn deze gebieden niet op de Verbeelding meegenomen.

4.2.4.3 Bescherming van beschermingszones voor grondwaterwinning voor de openbare drinkwatervoorziening

Waterwingebied

Een bestemmingsplan dat is gelegen in een waterwingebied strekt uitsluitend tot instandhouding van de openbare drinkwatervoorziening waarbij een medebestemming voor natuur of bos is toegelaten.

Vertaling in bestemmingsplan

De gronden gelegen in het waterwingebied hebben de gebiedsaanduiding milieuzone - waterwingebied gekregen.

25-jaarszone kwetsbaar

De toelichting bij een bestemmingsplan dat is gelegen in een 25-jaarszone kwetsbaar bevat een verantwoording waaruit blijkt dat de risico’s voor de kwaliteit van het grondwater geheel of nagenoeg geheel gelijk blijven.

Vertaling in bestemmingsplan

De gronden gelegen in de 25-jaarszone kwetsbaar hebben de gebiedsaanduiding milieuzone -grondwaterbeschermingsgebied gekregen.

4.2.4.4 Bescherming van zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen

Een bestemmingsplan dat is gelegen in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen strekt mede tot de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen waarbij dat zoekgebied een breedte heeft van tenminste 25 meter aan weerszijden van de waterloop. Een bestemmingsplan stelt:

a.beperkingen aan stedelijke, agrarische en recreatieve ontwikkelingen, in het bijzonder wat betreft de daarmee verband houdende bebouwing;

b.regels ten aanzien van het aanbrengen van verharde oppervlakten;

c.regels ten aanzien van het ophogen van gronden.

In het plangebied buitengebied Breda Zuid zijn de waterlopen van de Bijloop, de Mark, de Bavelse Leij / Broekloop en de Chaamse Beek aangewezen als zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen.

Vertaling in bestemmingsplan

De gronden aan weerszijden van de betreffende waterlopen binnen zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen hebben de gebiedsaanduiding - wetgevingszone – zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen gekregen.

4.2.5 Groenblauwe mantel

Zie de Figuur ‘Natuur en Landschap’ uit Verordening ruimte (bron: Noord-Brabant 2012) in paragraaf 4.2.3 Ecologische hoofdstructuur

De groenblauwe mantel grenst aan de ecologische hoofdstructuur en draagt bij aan de bescherming van de waarden in de ecologische hoofdstructuur. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied (zie paragraaf 4.2.7.1). Naast grondgebonden landbouw vormen behoud en ontwikkeling van natuur, water(beheer) en landschap de belangrijkste opgaven. Het beheergebied ecologische hoofdstructuur is een door Gedeputeerde Staten in het natuurbeheerplan begrensd gebied gericht op agrarisch natuurbeheer.

Nieuwe ontwikkelingen binnen de Groenblauwe mantel zijn mogelijk, als deze de bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van deze functies of het (cultuurhistorisch waardevolle) landschap.

De provincie biedt ruimte aan de groeiende vraag naar “diensten” die het landelijke gebied aan de samenleving kan bieden. De ontwikkeling van grondgebonden melkveehouderijen, agrarisch natuurbeheer, groene en blauwe diensten, vormen van agrarische verbreding die zijn gericht op de beleving van rust en ruimte, energiewinning gekoppeld aan de agrarische bedrijfsvoering, ontwikkeling van zorg- en streekproducten zijn gewenste economische dragers.

Recreatieve en toeristische ontwikkelingen op bestaande locaties, zoals vrijkomende agrarische bedrijfslocaties, zijn mogelijk als hierdoor ook een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van natuur, water en landschap.

4.2.5.1 Bescherming en ontwikkeling van de groenblauwe mantel en beheergebied ecologische hoofdstructuur

De gronden binnen het plangebied Breda Zuid, die niet zijn aangemerkt als ecologische hoofdstructuur zijn aangeduid als groenblauwe mantel, uitgezonderd een zone oostelijk van het Liesbosch tot aan de A16 en de Bijloop en rondom de Diunt. De groenblauwe mantel heeft als zodanig ook een regeling gekregen in de Verordening ruimte. Het beheergebied ecologische hoofdstructuur betreft gronden in agrarisch gebruik nabij het natuurgebied de Trippelenberg, in het Markdal bij Ulvenhout en bij begraafplaats De Lichtenberg, langs de Bavelse Leij aan de rand van het Ulvenhoutsebos.

Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem, de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en stelt regels ter bescherming hiervan. De toelichting bij een bestemmingsplan bevat een verantwoording over de wijze waarop de nodige kennis over de aanwezige ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken is vergaard.

Vertaling in bestemmingsplan

De gronden gelegen in de groenblauwe mantel zijn voornamelijk bestemd als Agrarisch met waarden - Landschapswaarden. Sporadisch hebben enkele gronden gelegen in de groenblauwe mantel maar buiten de ecologische hoofdstructuur de zwaardere bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden gekregen (voor onderbouwing zie Toelichting hieronder). De actuele waarden zijn beschermd via de bestemming en de daarbij horende regels en het vergunningenstelsel.

Toelichting

De gronden in de groenblauwe mantel met de zwaardere bestemming Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden beperken zich tot de volgende gebieden:

-de beekdalen van de Aa of weerijs, de Mark, de Chaamse beek en de Bavelsche Leij / Broekloop;

-rondom het Natura 2000 gebied;

-ten westen van de Vloeiweide.

De betreffende beekdalen zijn strenger bestemd vanwege de aanwezige kwaliteiten van de abiotische situatie (droog en nat), de waterkwaliteit (beïnvloeding door mest en voorkomen van bestrijdingsmiddelen) en vanwege de aanwezige kwaliteiten van de biotische situatie door het voorkomen van vele natuurwaarden (o.a. amfibiën en struweelvogels).

Rondom het Natura 2000 gebied zijn eveneens gronden zwaarder bestemd door de hydrologische relatie met het Ulvenhoutse bos (uitloging van voedselstoffen en mest) en door aanwezigheid van natuurwaarden waaronder diverse soorten amfibieën, vleermuizen, vogels en orchideeën.

Ten slotte is het gebied Ganzenweide ten westen van de Vloeiweide zwaarder bestemd door de aanwezige kwaliteiten van rust, donker, stilte, ontoegankelijkheid en de aanwezigheid van natuurwaarden zoals vleermuizen en amfibieën waaronder de kamsalamander.

In het onderhavige plan heeft het gebied tussen de zuidzijde van het Liesbosch en de Sprundelsebaan de bestemming Agrarisch met waarden – Landschapswaarden gekregen vanwege de ligging in de groenblauwe mantel. In de jaren 90 werd het gebied nog gekenmerkt als primair agrarisch gebied. Door het aanpassen van de bestemming worden de doelstellingen van de Verordening ruimte op gebied van natuur en landschap gehaald. Het vergunningenstelsel biedt nu bescherming aan bestaande natuur- en landschapswaarden en bij nieuwe ontwikkelingen wordt een bijdrage geleverd aan de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken krachtens de Landschapsinvesteringsregeling Breda.

4.2.5.2 Grondgebonden agrarische bedrijven in de groenblauwe mantel

Een bestemmingsplan dat is gelegen in de Groenblauwe mantel mag geen nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf toestaan maar kan wel regelen dat hervestiging van en omschakeling naar een grondgebonden agrarisch bedrijf zijn toegestaan. Bovendien kan het plan voorzien in een uitbreiding van een grondgebonden agrarisch bedrijf mits uit de toelichting blijkt dat deze uitbreiding noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering en deze uitbreiding een positieve bijdrage levert aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken. Voorts wordt bepaald dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf worden geconcentreerd in een bouwblok waaronder de bouw of de uitvoering van permanente teeltondersteunende voorzieningen of de bouw van een voorziening ten behoeve van het opwekken van duurzamere energie door middel van biomassavergisting ten behoeve van een agrarisch bedrijf.

Vertaling in bestemmingsplan

Binnen de gebieden met de bestemming agrarisch met waarden is nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf niet toegestaan. Wel zijn hervestiging van grondgebonden agrarische bedrijven in vrijgekomen agrarische bedrijfslocaties en omschakeling naar grondgebonden agrarische bedrijven alsmede uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf toegestaan tot een bouwblokgrootte van maximaal 1,5 ha in een agrarisch gebied met waarden. Binnen de bestemming agrarisch met waarden – Landschapswaarden is een uitbreiding van het bouwblok tot 3 ha toegestaan ten behoeve van permanente teeltondersteunende voorzieningen niet zijnde kassen of tunnels als blijkt dat het bestaande bouwblok te klein is om de permanente teeltondersteunende voorzieningen te kunnen realiseren. Bovenstaande mogelijkheden worden toegestaan met dien verstande dat:

  1. de ontwikkeling een bijdrage dient te leveren aan de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken. Hierbij geldt dat minimaal een investering in landschapskwaliteit dient plaats te vinden krachtens de Landschapsinvesteringsregeling Breda;

  2. bij de bouw van bedrijfsgebouwen uit een in te winnen advies van de AAB dient te blijken dat deze gebouwen noodzakelijk zijn voor de agrarische bedrijfsvoering en de continuïteit hiervan;

  3. binnen het bouwblok van een agrarisch bedrijf kassen in de vorm van (permanent) teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan met een maximale oppervlakte van 0,5 ha.;

  4. omschakeling en doorgroei naar een zelfstandig glastuinbouwbedrijf of veehouderij of ander niet-grondgebonden agrarisch bedrijf niet is toegestaan;

  5. solitaire glastuinbouwbedrijven toegestaan zijn, voor zover ze reeds bestaand zijn, en waarbij deze niet groter mogen worden dan 3,5 ha waarvan 3 ha netto glas (zie paragraaf 4.2.9.1 bij Toelichting);

Toelichting

De gehanteerde oppervlakte voor de agrarische bouwvlakken past bij de huidige agrarische bedrijfsvoering en passen in het algemeen binnen de landschappelijke structuur van de gebieden met de bestemming agrarisch met waarden. Hierbij wordt aangetekend dat het hier om maximumoppervlakte gaat en dat per bouwblok een afweging wordt gemaakt waarbij het streven is dat maatwerk wordt geleverd met inachtneming van eventuele ontwikkelingen binnen de planperiode en passend binnen zowel de agrarische bedrijfsvoering als het landschappelijke casco. Ditzelfde geldt uiteraard voor de uitbreiding van de bouwvlakken voor permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen of tunnels, die vaak noodzakelijk zijn voor een betere exploïtatie van de gronden. Met de voorwaarde waaronder zijn voldoende waarborgen gegeven om het landschap ter plaatse te beschermen.

4.2.5.3 Overige niet-grondgebonden agrarische bedrijven in de groenblauwe mantel

Een bestemmingsplan dat is gelegen in de Groenblauwe mantel:

  1. bepaalt dat nieuwvestiging van een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf niet is toegestaan;

  2. bepaalt dat hervestiging van en omschakeling naar overige niet-grondgebonden agrarische bedrijven niet zijn toegestaan;

  3. kan voorzien in een uitbreiding van een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf tot ten hoogste 1,5 hectare mits uit de toelichting blijkt dat deze uitbreiding noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering en deze uitbreiding een positieve bijdrage levert aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;

  4. kan voorzien in een redelijk uitbreiding van een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf ingeval de bestaande omvang meer is dan 1,5 ha mits voldoende verantwoord met in de Verordening ruimte genoemde voorwaarden inzake ruimtelijke kwaliteit, verhouding bruto/netto ruimtebeslag en bebouwingspercentage bouwblok en bouwhoogte passend bij aard van de omgeving en de beoogde ruimtelijke ontwikkeling;

  5. kan binnen het bouwblok voorzien in de bouw van een voorziening ten behoeve van het opwekken van duurzamere energie door middel van biomassavergisting ten behoeve van een agrarisch bedrijf.

Vertaling in bestemmingsplan

Nieuwvestiging en hervestiging van dan wel omschakeling naar niet-grondgebonden agrarische bedrijven in agrarisch gebied met waarden is niet toegestaan. Uitbreiding van een niet grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan tot ten hoogste 1,5 hectare mits uit een in te winnen advies van de AAB blijkt dat deze uitbreiding noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering en de continuïteit hiervan en deze uitbreiding een positieve bijdrage levert aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.

Toelichting

De gehanteerde oppervlakten passen bij de huidige agrarische bedrijfsvoering en passen in het algemeen binnen de landschappelijke structuur van gebieden met de bestemming agrarisch met waarden. Hierbij wordt aangetekend dat het hier om maximumoppervlakte gaat en dat per bouwblok een afweging wordt gemaakt waarbij het streven is dat, voor zover mogelijk, maatwerk wordt geleverd met inachtneming van eventuele ontwikkelingen binnen de planperiode en passend binnen zowel de agrarische bedrijfsvoering als het landschappelijke casco.


4.2.6 Aardkunde en cultuurhistorie

[image]

Figuur 4.4: Cultuurhistorie uit Verordening ruimte

(bron: Noord-Brabant 2012)

Binnen het plangebied zijn het Mastbosch en het beekdal van de Chaamsche Beek aardkundig waardevolle gebieden. Het Liesbosch, De Vloeiweide, de Krabbebosschen, het Mastbosch, het Ulvenhoutsche Bosch en de westoever van het Markdal zijn aangewezen als Cultuurhistorisch vlak. Het Engels Werk rondom ‘t Jachthuis in het Liesbosch, Huize Liesbosch en de kerk van gehucht ‘t Lies, landgoed Zoudtland en landgoed Wolfslaar zijn gemarkeerd als Complex van cultuurhistorisch belang.

4.2.6.1 Bescherming van de aardkundig waardevolle gebieden

Een bestemmingsplan dat is gelegen in een aardkundig waardevol gebied strekt mede tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en stelt regels ter bescherming hiervan.

Vertaling in bestemmingsplan

De gronden die aardkundig waardevol zijn, hebben in het bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde – Aardkundige waardevol gebied gekregen.

4.2.6.2 Bescherming van de cultuurhistorisch vlakken

Een bestemmingsplan dat is gelegen in een gebied met cultuurhistorische vlakken strekt mede tot behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en stelt regels ter bescherming hiervan.

In het plangebied buitengebied Breda Zuid zijn vijf cultuurhistorische vlakken begrenst namelijk: het Liesbosch, de Vloeiweide, de Krabbenbossen, het Mastbos aangrenzendegronden tot aan de Mark, het Ulvenhoutsebos incusief landgoed wolfslaar.

Vertaling in bestemmingsplan

De gronden met de aanduiding cultuurhistorisch vlak, gecombineerd met de gemeentelijke waardevolle cultuurhistorische vlakken (Figuur: waardevolle cultuurhistorische relicten, zie paragraaf 2.4.3), hebben in het bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde – Cultuurhistorie gekregen.

4.2.6.3 Bescherming van complexen van cultuurhistorisch belang

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een complex van cultuurhistorisch belang neemt de geldende bestemming en de met het oog daarop gegeven regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daarop bevindende bouwwerken in acht.

In afwijking hiervan kan een bestemmingsplan voorzien in andere dan op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten, waaronder wonen, mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:

a.de beoogde ruimtelijke ontwikkeling een bijdrage levert aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex;

b.de beoogde ruimtelijke ontwikkeling een uitwerking is van de door de gemeente voorgenomen ontwikkeling van het gebied waarop deze ruimtelijke ontwikkeling haar werking heeft alsmede van het te voeren beleid voor dat gebied.

In het buitengebied van Breda Zuid liggen vijf complexen van cultuurhistorisch belang te weten: het Engels werk, het klooster het Lies, de kerk in het Lies, de historische buitenplaats Zoudtland en de historische buitenplaats Wolfslaar.

Vertaling in bestemmingsplan

Zowel de provinciale complexen van cultuurhistorisch belang als de gemeentelijke cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, voorzover zij niet beschermd zijn op grond van de Monumentenwet 1988 danwel de Erfgoed verordening Breda 2011 (o.a.: de historische buitenplaats Wolfslaar en Zoudtland en de kerk en het klooster in het Lies), hebben in het bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde – Cultuurhistorie gekregen.


4.2.7 Agrarisch gebied

[image]

Figuur 4.5: ‘Overige agrarische ontwikkeling en windturbines’ uit Verordening ruimte

(bron: Noord-Brabant 2012)

Het deel van het plangebied dat niet is aangewezen als ecologische hoofdstructuur en groenblauwe mantel, is in de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening bestempeld als Landelijk gebied. De provincie ziet het Landelijk gebied als een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Hierbij zijn land- en tuinbouw de grootste ruimtegebruikers. Nieuwvestiging van agrarische bedrijven is in principe niet toegestaan, uitgezonderd in de speciaal hiervoor aangewezen gebieden (landbouwontwikkelingsgebieden en glastuinbouwvestigingsgebieden). Binnen het plangebied van Breda Zuid zijn geen van deze gebieden aanwezig.

Het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan heeft in de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening het perspectief van het gemengd landelijk gebied meegekregen. Dit is een gebied waarbinnen verschillende functies in evenwicht met elkaar worden ontwikkeld. De gemeente dient lokaal af te wegen of er een ontwikkelingslijn wordt gevolgd van een agrarische economie (agrarische sector als economische drager) of een plattelandseconomie (nieuwe economische dragers).

De gronden die in de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening bestempeld zijn als Gemengd landelijk gebied worden in de Verordening ruimte aangeduid als Agrarisch gebied. Binnen het plangebied van Breda Zuid is een beperkte zone tussen het Liesbosch en de noordelijke plangrens en de HSL/A16 als zodanig bestempeld evenals de omgeving rond de Diunt.

4.2.7.1 Ontwikkelingsperspectief voor de agrarische gebieden

Een bestemmingsplan dat is gelegen in een agrarisch gebied wijst op zodanige wijze de

bestemmingen van de in dat gebied begrepen grond aan dat ten behoeve van een goede ruimtelijke

ordening een onderscheid wordt gemaakt tussen:

  1. een gebied waar de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie wordt nagestreefd, en

  2. een gebied waar de ontwikkeling van een in hoofdzaak agrarische economie wordt nagestreefd, rekening houdend met in ieder geval de landbouwontwikkelingsgebieden, de vestigingsgebieden voor glastuinbouw en de gebieden waar teeltondersteunende kassen zijn toegestaan.

De toelichting bij een bestemmingsplan bevat een verantwoording waaruit blijkt dat het aanwijzen van bestemmingen een uitwerking is van de voorgenomen ontwikkeling van een agrarisch gebied, alsmede van het te voeren ruimtelijk beleid voor dat gebied en tevens bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit.

Vertaling in bestemmingsplan

De gronden in het Agrarische gebied zijn bestemd tot Agrarisch. Qua economie wordt de koers gevolgd van plattelandseconomie. Het betreft een gemengd gebied qua wonen en agrarische bedrijven. De gekozen ontwikkelingsrichting komt voort uit de functie als uitloopgebied voor de bewoners van Breda en Prinsenbeek en de reeds aanwezige functiemenging in het gebied. De koers van een plattelandseconomie geeft de agrariërs meer ruimte voor nevenactiviteiten om op die manier hun bedrijf levensvatbaar te houden. De gemeente Breda wil bijdragen aan de oplossingen voor ondernemers vanuit de concepten intensivering, verdere professionalisering en het ontsluiten van nieuwe afzetmarkten voor nieuwe producten. Het wegvallen van werkgelegenheid in de landbouwsector als gevolg van gewijzigde marktomstandigheden, schaalvergroting en het ontbreken van bedrijfsopvolgers heeft directe gevolgen voor de leefbaarheid in het buitengebied. Bij de omvorming van de traditionele agrarische economie naar een plattelandseconomie worden met name de recreatieve en toeristische kansen gestimuleerd (nevenactiviteiten en verbrede landbouw).

4.2.7.2 Grondgebonden agrarische bedrijven in de agrarische gebieden

Een bestemmingsplan dat is gelegen in een agrarisch gebied:

  1. bepaalt dat nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf niet is toegestaan;

  2. kan bepalen dat hervestiging van en omschakeling naar een grondgebonden agrarisch bedrijf zijn toegestaan;

  3. kan voorzien in een uitbreiding van een grondgebonden agrarisch bedrijf mits uit de toelichting blijkt dat deze uitbreiding noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering;

  4. bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf worden geconcentreerd in een bouwblok;

  5. kan binnen het bouwvlak voorzien in:

- de bouw of uitvoering van permanente teeltondersteunende voorzieningen

- de bouw van kassen, met dien verstande dat ten hoogste 5.000 m2 netto glas is toegestaan;

- en de bouw van een voorziening voor het opwekken van duurzamere energie door middel van biomassavergisting ten behoeve van een agrarisch bedrijf zijn toegestaan.

Vertaling in bestemmingsplan

Binnen het agrarisch gebied is nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf niet toegestaan. Hier zijn hervestiging van (op een bestaande locatie) en omschakeling naar alsmede uitbreiding van een grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan tot een bouwblokgrootte van 1,5 ha. Binnen de bestemmingen Agrarisch is een uitbreiding tot 3 ha toegestaan ten behoeve van permanente teeltondersteunende voorzieningen niet zijnde kassen of tunnels. Hierbij geldt dat een investering in landschapskwaliteit dient plaats te vinden krachtens de Landschapsinvesteringsregeling Breda en uit een in te winnen advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen dient te blijken dat deze teeltondersteunende voorzieningen noodzakelijk zijn voor de agrarische bedrijfsvoering en de continuïteit hiervan.

Binnen het bouwblok van een agrarisch bedrijf zijn kassen in de vorm van (permanent) teeltondersteunende voorzieningen toegestaan tot een maximale oppervlakte van 5000 m2. Er zijn geen gebieden in Breda aangewezen waar meer permanente teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van kassen zijn toegestaan. Omschakeling en doorgroei naar een zelfstandig glastuinbouwbedrijf is hierbij niet toegestaan.

Toelichting

De gehanteerde oppervlakten passen bij de huidige agrarische bedrijfsvoering en passen in het algemeen binnen de landschappelijke structuur van gebieden met de bestemming agrarisch. Hier wordt aangetekend dat het hier om maximumoppervlakte gaat en dat per bouwblok een afweging wordt gemaakt waarbij het streven is dit zo klein mogelijk te houden en passend binnen zowel de agrarische bedrijfsvoering als het landschappelijke casco.

4.2.7.3 Overige niet-grondgebonden agrarische bedrijven in de agrarische gebieden

Een bestemmingsplan dat is gelegen in het agrarisch gebied :

  1. bepaalt dat nieuwvestiging van een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf niet is toegestaan;

  2. kan bepalen dat hervestiging van en omschakeling naar overige niet-grondgebonden agrarische bedrijven zijn toegestaan;

  3. kan voorzien in een uitbreiding van een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf tot ten hoogste 1,5 hectare mits uit de toelichting blijkt dat deze uitbreiding noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering;

  4. kan voorzien in een redelijk uitbreiding van een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf met een grotere omvang dan bepaald onder c mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:

  1. de beoogde uitbreiding in redelijke verhouding staat tot de op grond van artikel 2.1 vereiste zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit;

  2. de inrichting van het bouwblok een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag bevordert;

  3. er sprake is van een bebouwingspercentage van het bouwblok en een bouwhoogte welke passend zijn bij de aard van de omgeving en de beoogde ruimtelijke ontwikkeling;

  1. bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen ten behoeve van een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf worden geconcentreerd in een bouwblok;

  2. kan binnen het bouwblok voorzien in de bouw van een voorziening ten behoeve van het opwekken van duurzamere energie door middel van biomassavergisting ten behoeve van een agrarisch bedrijf.

Vertaling in bestemmingsplan

Nieuwvestiging en hervestiging van dan wel omschakeling naar niet-grondgebonden agrarische bedrijven in agrarisch gebieden is niet toegestaan. Uitbreiding van een niet grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij, is toegestaan tot ten hoogste 1,5 hectare mits uit een in te winnen advies van de AAB blijkt dat deze uitbreiding noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering en de continuïteit hiervan en met inachtneming van de investering in landschapskwaliteit krachtens de Landschapsinvesteringsregeling Breda

Toelichting

De gehanteerde oppervlakten passen bij de huidige agrarische bedrijfsvoering en passen in het algemeen binnen de landschappelijke structuur van gebieden met de bestemming agrarisch. Hierbij wordt aangetekend dat het hier om maximumoppervlakte gaat en dat per bouwblok een afweging wordt gemaakt waarbij het streven is dat maatwerk wordt geleverd met inachtneming van eventuele ontwikkelingen binnen de planperiode en passend binnen zowel de agrarische bedrijfsvoering als het landschappelijke casco.

4.2.8 Intensieve veehouderij

[image]

Figuur 4.6: Ontwikkeling intensieve veehouderij uit Verordening ruimte

(bron: Noord-Brabant 2012)

4.2.8.1 Regels voor verwevingsgebieden

Een bestemmingsplan dat is gelegen binnen een verwevingsgebied bepaalt dat nieuwvestiging van een intensieve veehouderij niet is toegestaan. Uitbreiding van bouwvlakken voor intensieve veehouderij, hervestiging van en omschakeling naar intensieve veehouderij zijn toegestaan op een duurzame locatie tot een omvang van ten hoogste 1,5 hectare. Bovendien mag slechts één bouwlaag gebruikt worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden. Het bouwvlak mag nooit groter worden dan 1,5 ha en bij uitbreiding dient een deel van het bouwvlak (ten minste 10%) te worden aangewend voor een goede landschappelijke inpassing. Een voorziening voor biomassavergisting is toegestaan. Het bestemmingsplan kan bepalen dat vormverandering van een bouwvlak voor intensieve veehouderij is toegestaan op een duurzame locatie.

In het buitengebied van Breda Zuid komen vier relatief kleine verwevingsgebieden voor te weten, in de omgeving van de Overaseweg, de Rijsbergseweg, de Vuchtschootseweg en in de omgeving van de Rijsbergsebaan / Diunt. Hierbinnen liggen vier intensieve veehouderijbedrijven die in het plangebied van Breda Zuid voorkomen.

Vertaling in bestemmingsplan

De gronden in de verwevingsgebieden hebben de gebiedsaanduiding - reconstructiewetzone – Verwevingsgebied gekregen. Er is slechts ruimte geboden aan bestaande intensieve veehouderijbedrijven die zijn gelegen binnen het plangebied. Ze zijn allen (vier bedrijven) gelegen binnen het verwevingsgebied en mogen onder de voorwaarden als in de Verordening ruimte aangegeven dus met een bouwvlakgrootte van maximaal 1,5 ha. uitbreiden. Aan de bedrijven is een bouwvlak toegekend passend bij de bedrijfsomvang. Twee van de vier bedrijven kunnen niet meer uitbreiden omdat hun bouwvlak het maximum heeft bereikt. Bij uitbreiding en/of vormverandering bouwvlak geldt dat een investering in het landschap dient plaats te vinden krachtens de Landschapsinvesteringsregeling Breda en uit een in te winnen advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen dient te blijken dat deze uitbreiding noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering en de continuïteit hiervan.

In de regels is niet langer aangegeven dat dit een duurzame locatie dient te betreffen nu de bestaande intensieve veehouderijbedrijven zijn gelegen binnen het verwevingsgebied.

Toelichting

In de praktijk is er al langere tijd weinig tot geen behoefte aan hervestiging of omschakeling naar intensieve veehouderij. Daarnaast levert het feit dat een en ander slechts is toegestaan op een duurzame locatie veel discussie op en is moeilijk hiervoor een objectief toetsbare omschrijving te geven hetgeen weer probleem geeft bij de beoordeling van een eventueel verzoek. Er wordt dan ook voor gekozen alleen de bestaande bedrijven, voor zover mogelijk, te accommoderen binnen de voorwaarden en regels uit de Verordening ruimte en de uitkomsten van de passende beoordeling in het kader van de Milieueffectrapportage Buitengebied Zuid 2013.

4.2.9 Glastuinbouw

4.2.9.1 Regels voor uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven buiten de aangewezen gebieden

Een bestemmingsplan dat is gelegen in een agrarisch gebied, niet zijnde een mogelijk doorgroeigebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, bepaalt dat uitbreiding van glastuinbouwbedrijven is toegestaan tot ten hoogste 3 hectare netto glas mits uit de toelichting blijkt dat deze uitbreiding noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. Een bestemmingsplan kan binnen het bouwblok voorzien in de bouw van een voorziening voor het opwekken van duurzame energie door middel van biomassavergisting.

Vertaling in bestemmingsplan

Alle bestaande solitaire glastuinbouwbedrijven binnen het plangebied mogen uitbreiden tot maximaal 3,5 ha waarvan maximaal 3 ha uit glasopstanden mag bestaan. Uitbreiding tot deze oppervlakte, voor zover nog mogelijk, wordt mogelijk gemaakt middels een wijzigingsbevoegdheid. Bij uitbreiding dient voldaan te worden aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda vanuit de zorgplicht ruimtelijke kwaliteit en uit een in te winnen advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen dient te blijken dat deze uitbreiding noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering en de continuïteit hiervan.

Nieuwvestiging en omschakeling naar glastuinbouw is niet mogelijk binnen het plangebied omdat hierbinnen geen vestigingsgebied of doorgroeigebied is aangewezen.

Toelichting

Met de voorgestelde maatvoering voor solitaire glastuinbouwbedrijven komt het verschil tussen de bedrijven binnen een vestigings- of doorgroeigebied (maximaal 4,5 ha) en de solitaire bedrijven beter tot hun recht. Hier wordt dan ook met de maximale normering van de Verordening ruimte meegegaan. De gehanteerde maximale oppervlakte biedt perspectief aan de bestaande bedrijven voor een economisch en ecologisch duurzamer bedrijf. In het onderhavige plan zitten met name in het Lies en de Rith veel glastuinbouwbedrijven die daar in de jaren 90, toen het gebied nog werd gekenmerkt als primair agrarisch gebied, zijn gestart en later verder zijn uitgebouwd. Met de komst van de Verordening ruimte is het gebied, waarin het merendeel van de glastuinbouwbedrijven zit, aangeduid als Groenblauwe mantel. Gelet op de ontstaansgeschiedenis van de bestaande bedrijven in het plangebied is er voor gekozen om ook de bestaande glastuinbouwbedrijven binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ een uitbreidingsmogelijkheid te geven naar 3 ha netto glas.

4.2.10 Niet-agrarische ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied

4.2.10.1 Regels voor het wonen buiten bestaand stedelijk gebied

Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, met inbegrip van een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, stelt regels ter voorkoming

van nieuwbouw van één of meer woningen of solitaire recreatiewoningenen, zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen, al dan niet solitaire recreatiewoningen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen.

Een bestemmingsplan voorziet in de nieuwbouw van ten hoogste één bedrijfswoning binnen het bij dat bedrijf behorende bouwblok of bestemmingsvlak mits de noodzaak vanwege de aard van de

bedrijfsvoering aanwezig is, de noodzaak van deze nieuwbouw niet het gevolg is van een eerder

aanwezig, doch afgestoten bedrijfswoning en het bestemmingsplan de nodige voorwaarden bevat om een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning te verzekeren.

Bovendien kan een bestemmingsplan voorzien

- in de bouw van een woning ter vervanging van een bestaande woning binnen het daartoe aangewezen bebouwingssvlak, mits is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;

- in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits is verzekerd dat er geen splitsing in meerdere wooneenheden plaatsvindt en dat overtollige bebouwing wordt gesloopt en

- in de vestiging van of de splitsing in meerdere wooneenheden in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing mits deze vestiging of splitsing mede is gericht op het behoud of herstel van deze bebouwing.

Vertaling in bestemmingsplan

  1. De bouw van een woning ter vervanging van een bestaande woning binnen het daartoe aangewezen bestemmingsvlak wordt toegestaan, mits de bebouwing landschappelijk wordt ingepast.

  2. Het omzetten van een voormalige bedrijfswoning naar burgerwoning wordt toegestaan, mits is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt voor zover deze niet van cultuurhistorische waarde is en de bebouwing verder landschappelijk wordt ingepast.

  3. Aanvullend geldt dat van de bijgebouwen een oppervlakte van 250 m2 mag worden gehandhaafd tenzij het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft in welk geval het (de) gebouw(en) in zijn geheel mag/mogen worden gehandhaafd.

  4. Bestaande woningen mogen geen grotere inhoud krijgen dan 750 m3 en bijgebouwen mogen niet groter worden dan 100 m2.

  5. Er wordt de mogelijkheid geboden bij woningen na sloop van bijgebouwen een gedeelte hiervan toe te voegen aan de inhoud van de woning of de oppervlakte van een bijgebouw tot een in het plan genoemde maximale inhoud of oppervlakte. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden bijgebouwen te slopen in ruil voor vergroting van de woning tot maximaal 900 m3.

Toelichting

De gehanteerde maten zijn gangbare maten voor bebouwing in het buitengebied mede ook gelet op de grootte van de huiskavels die er veelal aan verbonden zijn en de functie die een dergelijke huiskavel heeft (bijvoorbeeld het hobbymatig houden van dieren). Voor de maximale grootte van de woningen is aangesloten bij de maat die al voor bedrijfswoningen in het buitengebied geldt.

4.2.10.2 Regels voor ruimte-voor-ruimtekavels

Een bestemmingsplan dat is gelegen binnen een bebouwingsconcentratie binnen de groenblauwe

mantel of het agrarisch gebied niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of vestigingsgebied

glastuinbouw, kan voorzien in de bouw van één of meer woningen mits aan de regels van de provincie in dit kader wordt voldaan en waarbij er geen sprake behoeft te zijn van het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat. Uit de verantwoording blijkt dat het bestemmingsplan de nodige voorwaarden bevat om een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woningen te verzekeren.

Vertaling in bestemmingsplan

In onderhavig bestemmingsplan wordt hiertoe niet rechtstreeks mogelijkheid geboden.

Toelichting

De ruimte voor ruimteregeling is op dit moment nog verankerd in de Structuurvisie Groen en Rood waarbij mogelijkheden worden geboden om op diverse locaties extra woningen te bouwen. Op grond van deze regeling zijn inmiddels voor een kleine 20 woningen bestemmingsplannen in de maak. Deze Structuurvisie Groen en Rood zal in de loop van 2013 overgaan in de Structuurvisie Breda 2030. Vanwege de specifieke voorwaarden die verbonden zijn aan deze ruimte voor ruimtekavels en de rol van de provincie hierin worden niet rechtstreeks in de plannen mogelijkheden hiertoe geboden maar zal indien nodig in deze maatwerk worden geleverd en via postzegelplannen eventueel alsnog mogelijk worden gemaakt.

4.2.10.3 Kwaliteitsverbetering in bebouwingsconcentraties

Een bestemmingsplan dat is gelegen in een bebouwingsconcentratie binnen een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling of binnen een gebied integratie stad-land, kan voorzien in de nieuwbouw van één of meer woningen waarbij er geen sprake behoeft te zijn van het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning. Hieraan zijn wel de volgende voorwaarden verbonden dat het bestemmingsplan de nodige voorwaarden bevat om een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woningen te verzekeren, er geen sprake is van een aanzet voor een stedelijke ontwikkeling en geen inbreuk wordt gedaan aan de toepassing van de regeling voor Ruimte voor Ruimte kavels.

Vertaling in bestemmingsplan

Binnen een bestemmingsplan dat is gelegen in een bebouwingsconcentratie binnen een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling of binnen een gebied integratie stad-land, mogen geen nieuwe woningen worden toegevoegd.

Toelichting

Het toevoegen van nieuwe woningen in het buitengebied is in Breda geregeld via de Structuurvisie Groen en Rood en deze visie is de vertaling van de Ruimte voor Ruimte regeling zoals die ook in de Verordening ruimte is opgenomen. Hierin is op landschappelijke overwegingen een zorgvuldige afweging gemaakt waar woningen in het buitengebied kunnen worden toegevoegd zonder de kwaliteit van het gebied aan te tasten. Een actualisatie van dit beleid zal worden opgenomen in de Structuurvisie Breda 2030 die in de loop van 2013 zal worden vastgesteld. Bestemmingsplantechnisch zal dit pas worden vertaald in een bestemmingsplan specifiek voor de betreffende locatie als aan alle voorwaarden uit de genoemde Structuurvisie is voldaan. Dit heeft voornamelijk te maken met de eis van de provincie dat eerst een vergunning van hen aanwezig moet zijn voordat een plan voor de bouw van deze woningen in procedure kan worden gebracht.

4.2.10.4 Regels voor Landgoederen

Een bestemmingsplan dat is gelegen in de ecologische hoofdstructuur, groenblauwe mantel of agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, kan voorzien in de vestiging van een landgoed, zijnde een ruimtelijk-functionele eenheid, bestaande uit bos en overige natuur al dan niet in combinatie met agrarische bedrijfsgronden. Het landgoed wordt als zodanig aangewezen met een omvang van ten minste 10 hectare. Per 5 ha landgoed is de bouw van één extra woning toegestaan en dient tenminste 2,5 ha nieuwe natuur of nieuw bos te worden aangelegd. De woonbebouwing heeft een karakteristieke verschijningsvorm van allure en de situereing en omvang daarvan passen bij de aard en het karakter van het landgoed. De bebouwing wordt zoveel mogelijk geconcentreerd opgericht waarbij in ieder geval een situering in de ecologische hoofdstructuur is uitgesloten. Uitsluitend een grondgebonden agrarisch bedrijf kan onderdeel uitmaken van een landgoed. Het landgoed is openbaar toegankelijk en er worden de nodige voorzieningen getroffen voor voor extensieve recreatie, waarbij feitelijk en juridisch is verzekerd dat deze voorzieningen openbaar toegankelijk zijn. De aanleg en duurzame instandhouding van het landgoed zijn verzekerd. De toegelaten ontwikkeling van het nieuwe landgoed leidt tot een duurzame verrijking van de aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke, ecologische en waterhuishoudkundige waarden en kenmerken.

Vertaling in bestemmingsplan

De mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe landgoederen is nu nog geregeld via de Structuurvisie Groen en Rood. Hierin zijn de randvoorwaarden beschreven op basis waarvan nieuw landgoederen kunnen worden gevestigd. Een actualisatie van dit beleid zal worden opgenomen in de Structuurvisie Breda 2030 die in de loop van 2013 zal worden vastgelsteld. Bestemmingsplantechnisch zal de vestiging van een landgoed pas worden vertaald in een bestemmingsplan aan de hand van concrete verzoeken en als aan alle voorwaarden hiertoe uit de Structuurvisie Breda 2030 is voldaan. Vanwege de specifieke voorwaarden zoals aanleg, beheer en openstelling van de nieuwe natuur is maatwerk nodig en is de mogelijkheid om nieuwe landgoederen te vestigen niet rechtstreeks in onderhavig plan geregeld.

4.2.10.5 Regels voor niet-agrarische ruimtelijke ontwikkelingen

Nevenactiviteiten zijn activiteiten op een agrarisch bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen. Onder verbrede landbouw wordt verstaan: niet-agrarische activiteiten op een agrarisch bouwvlak die verbonden zijn aan de bestaande te behouden agrarische bedrijfsvoering.

Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, niet zijnde een

landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, kan voorzien in een

VAB-vestiging of een uitbreiding van een niet-agrarische ruimtelijke ontwikkeling mits:

  1. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5.000 m2 ;

  2. is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;

  3. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;

  4. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot twee of meer zelfstandige bedrijven;

  5. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;

  6. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m2;

  7. de inrichting van het bestemmingsvlak een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag bevordert;

  8. er sprake is van een bebouwingspercentage en bouwhoogte welke passend zijn bij de aard van de omgeving en de beoogde ontwikkeling;

  9. de beoogde activiteit niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling.

Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met het feit dat ingeval de beoogde ontwikkeling

plaatsvindt in de groenblauwe mantel, deze ontwikkeling gepaard moet gaan met een positieve

bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke

waarden en kenmerken. Voorzover de beoogde ontwikkeling in een agrarisch gebied plaatsvindt, deze ontwikkeling bijdraagt aan de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie.

Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, met inbegrip van een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, kan voorzien in een redelijke uitbreiding van een bestaand niet-agrarisch bedrijf in de milieucategorie 1 of 2, gelegen op een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5000 m2 of van een bestaand niet- agrarisch bedrijf in de milieucategorie 3 of hoger, mits de beoogde uitbreiding in redelijke verhouding staat tot de vereiste zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit, de inrichting van het bestemmingsvlak een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag bevordert, er sprake is van een bebouwingspercentage en bouwhoogte welke passend zijn bij de aard van de omgeving en de beoogde ontwikkeling, ingeval de beoogde ontwikkeling plaatsvindt in de groenblauwe mantel, deze ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken en de beoogde activiteit niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling.

Vertaling in bestemmingsplan

Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, niet zijnde een vestigingsgebied glastuinbouw, voorziet in een vestiging binnen vrijkomende bestaande agrarische bebouwing of een uitbreiding van een niet-agrarische ruimtelijke ontwikkeling mits:

  1. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 2.500m2 ;

  2. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bouwvlak voor bedrijfsbebouwing met een omvang van meer dan 400 m2 ;

  3. is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;

  4. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;

  5. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot twee of meer zelfstandige bedrijven;

  6. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een zelfstandige kantoorvoorziening;

  7. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m2 ;

  8. de inrichting van het bestemmingsvlak een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag bevordert;

  9. er sprake is van een bebouwingspercentage en bouwhoogte welke passend zijn bij de aard van de omgeving en de beoogde ontwikkeling;

  10. er wordt geïnvesteerd in de kwaliteit van het landschap volgens de Landschapsinvesteringsregeling Breda;

  11. in bijgebouwen is de uitoefening van huisgebonden beroepen toegestaan tot een oppervlakte van 60 m2.

4.2.10.6 Afwijkende regels voor agrarisch-technisch hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven

Een bestemmingsplan dat is gelegen in een agrarisch gebied, met inbegrip van een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, kan voorzien in een VAB-vestiging van een agrarisch-technisch hulpbedrijf, een agrarisch verwant bedrijf of een bedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het opwekken van duurzamere energie door middel van biomassavergisting, mits de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 1,5 hectare.

Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, met inbegrip van een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, kan voorzien in een redelijke uitbreiding van een bestaand bedrijf, als bedoeld in het eerste lid, indien gelegen op een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 1,5 hectare mits de toelichting een verantwoording bevat met voorwaarden betreffende zorgplicht ruimtelijke kwaliteit, landschappelijke inpassing, een gunstige bruto en netto verhouding van het ruimtebeslag van het bestemmingsvlak, het bebouwingspercentage en bouwhoogte en de beoogde activiteit niet leidt tot en grootschalige ontwikkeling

Vertaling in bestemmingsplan

Binnen de bestemming ‘Agrarisch’ is het via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt om, onder voorwaarden, om te schakelen naar een agrarisch verwant bedrijf of een agrarisch-technisch hulpbedrijf. Het toe te kennen bouwvlak zal worden afgestemd op de voorgestane werkzaamheden en de omgeving waarbinnen het bedrijf wordt gestart.

Binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – landschapswaarden’ zijn dit soort bedrijven niet aanwezig en zijn de uitbreidingsmogelijkheden uit de Verordening ruimte voor dit onderdeel niet verder vertaald in het onderhavige bestemmingsplan.

Toelichting

Om lange transportafstanden van vaak langzaam verkeer en groot materieel te voorkomen (verkeersveiligheid, hinder) worden voor agrarisch-technisch hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven binnen het agrarische gebied mogelijkheden geschapen die passen binnen het landschappelijke casco.

Nieuwvestiging van maneges is niet toegestaan mede ook gelet op het gegeven dat het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het Natura 2000-gebied het Ulvenhoutse Bos. De bestaande maneges zullen, voor zover aanwezig, wel worden geaccommodeerd binnen het bestemmingsplan middels de bestemming ‘Sport’. Ze zullen grotendeels gelijkwaardig worden geregeld als de overige paardenhouderijen (paardenpensions en handels en africhtingsstallen) met dit verschil dat per manege maximaal 4000 m2 rijhal aanwezig mag zijn in verband met de diverse activiteiten die binnen een dergelijk bedrijf worden gehouden zoals o.a. wedstrijden en de speciale voorzieningen noodzakelijk voor bijvoorbeeld instructie aan mindervaliden.

4.2.10.7 Afwijkende regels voor horecabedrijven en maatschappelijke voorzieningen

Een bestemmingsplan dat is gelegen in een agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, kan voorzien in een VAB-vestiging of een uitbreiding van een horecabedrijf of van een maatschappelijke voorziening, mits de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 1,5 hectare en niet leidt tot een grootschalige voorziening.

Vertaling in bestemmingsplan

Binnen een bestemmingsplan dat is gelegen in een agrarisch gebied, niet zijnde een vestigingsgebied glastuinbouw, is de nieuwvestiging van een horecabedrijf of van een maatschappelijke voorziening niet toegestaan. Voor bestaande horecabedrijven en maatschappelijke voorzieningen in het buitengebied gelden de volgende voorwaarden:

  1. een bestemmingsvlak met een omvang van maximaal 1 hectare in geval van een maatschappelijke voorziening;

  2. een bestemmingsvlak met een omvang van maximaal 0,5 hectare in geval van een horeca voorziening;

  3. de ontwikkeling past binnen het bestaande gemeentelijk beleid;

  4. er wordt geïnvesteerd in de kwaliteit van het landschap volgens de Landschapsinvesteringsregeling Breda;

  5. er is geen sprake van een grootschalige voorziening.

Toelichting

Een duidelijk beeld over de zelfstandige horeca in het buitengebied en in hoeverre deze vraag en aanbod hier in evenwicht zijn ontbreekt. Dit betekent dat maatwerk noodzakelijk is waarbij per voorgenomen ontwikkeling nagegaan dient te worden of de ontwikkeling past op de beoogde locatie en binnen het betreffende gemeentelijke beleid. In het bestemmingsplan zijn dan ook niet rechtstreeks zelfstandige horecavestigingen toegestaan maar zal een en ander eventueel via maatwerk geregeld worden.

4.2.10.8 Afwijkende regels voor verblijfs- en dagrecreatie

Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw kan voorzien in een VAB-vestiging of een uitbreiding van een verblijfsrecreatief terrein of van een dagrecreatief terrein mits de beoogde ontwikkeling binnen de groenblauwe mantel niet leidt tot de bouw van gebouwen met een totale omvang van meer dan 1,5 hectare en mits in geval de bouw van recreatiewoningen op een verblijfsrecreatief terrein wordt beoogd, deze woningen bedrijfsmatig of in enigerlei vorm van onderlinge samenwerking door de rechthebbenden worden beheerd.

Een bestemmingsplan dat is gelegen in het agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, kan in een VAB-vestiging onder stringente voorwaarden voorzien in de ontwikkeling van een grootschalig verblijfsrecreatief of dagrecreatief terrein waarbij meer dan 100.000 maar niet meer dan 250.000 aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen plaatsvinden.

Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel kan voorzien in een redelijke uitbreiding van een bestaand verblijfsrecreatief of dagrecreatief terrein indien dit reeds een grotere omvang heeft dan 1.5 hectare.

Vertaling in bestemmingsplan

Binnen een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, wordt vooralsnog niet rechtstreeks voorzien in het vestigen van verblijfsrecreatie of dagrecreatieve terreinen.

Toelichting

De gemeente heeft op dit moment een drietal dagrecreatiebedrijven in de vorm van campings. Om deze bedrijven hun bestaansrecht te kunnen garanderen is ervoor gekozen vooralsnog geen nieuwe bedrijven mogelijk te maken. Mocht zich toch een initiatief voordoen dat gehonoreerd zou kunnen worden zou dit via maatwerk kunnen gebeuren. Wel is bij agrarische bedrijven de mogelijkheid gegeven via boerderijkamperen enige uitbreiding van het aantal kampeermiddelen binnen de gemeente te krijgen. Hierbij geldt maximaal 15 kampeereenheden in gebieden Agrarisch met waarden – (Natuur- en) Landschapswaarden (binnen groenblauwe mantel) en maximaal 25 kampeereenheden binnen het gebied met de bestemming Agrarisch, niet zijnde glastuinbouwvestigingsgebied.

Hetzelfde geldt voor de uitbreiding van de bestaande bedrijven. Op verzoek zal een initiatief tot uitbreiding worden getoetst en indien acceptabel zal ook hier via maatwerk (postzegelplan) medewerking worden verleend.

4.2.10.9 Regels voor kleinschalige vrije-tijds- voorzieningen buiten bestaand stedelijk gebied

Een bestemmingsplan dat is gelegen in de kernrandzone, dan wel een gebied dat gezien de ligging en het feitelijk gebruik gerekend kan worden tot de kernrandzone, kan voorzien in de vestiging of uitbreiding van voorzieningen voor veldsporten, volkstuinen en andere kleinschalige vrijetijdsvoorzieningen mits:

  1. de beoogde ontwikkeling slechts beperkte bebouwing met zich brengt waarbij er geen sprake behoeft te zijn van een VAB-vestiging;

  2. er sprake is van een beperkte publieksaantrekkende werking.

Vertaling in bestemmingsplan

In het onderhavige bestemmingsplan is hiervoor geen regeling opgenomen.

Toelichting

Op dit moment is geen sprake van de behoefte van de vestiging van kleinschalige vrijetijdsvoorzieningen. Doordat de aard van dergelijke terreinen zeer uiteenlopend kan zijn zal een eventuele vestiging steeds maatwerk zijn en via een specifiek voor die ontwikkeling op te stellen bestemmingsplan verlopen. Wel zijn de agrarische bedrijven als nevenactiviteit of verbrede landbouw de mogelijkheid geboden dit soort activiteiten op kleinschalige basis en passend binnen het vestigingsgebied te ontplooien.

4.2.11 Infrastructuur

Binnen het plangebied maakt een deel van de bundel van A16/HSL/spoorlijn Breda-Rotterdam en een deel van de A58 deel uit van de Infrastructuur. De provincie kiest voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische kennisclusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid om zo ruimte te maken voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.

Vertaling in het bestemmingsplan

Gedurende de planperiode wordt binnen het plangebied een uitbreiding voorzien (2018 en 2020) van de A58.

Toelichting

In 2010 is een startbeslissing genomen om de A58 tussen het knooppunt Sint Annabosch en knooppunt Galder te verbreden. De voorkeursvariant is een eenvoudige verbreding naar 2x3 rijstroken. Er moet nog onderzocht worden of de knooppunten eventueel aangepast moeten worden. Volgens de huidige planning is het stuk A58 aan de orde tussen 2018 en 2020.

4.2.12 Niet in de Verordening ruimte benoemde zaken

4.2.12.1 Huisvesting seizoensarbeiders

In uitzondering op de regels dat bijgebouwen niet mogen worden bewoond kan worden afgeweken ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders middels het verbouwen en het toestaan van bewoning van bedrijfsgebouwen of middels het plaatsen van stacaravans en/of woonunits onder de volgende voorwaarden:

  1. het gebruik als tijdelijke huisvesting slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar hetgeen dient te worden aangetoond aan de hand van een registratie;

  2. deze dienen te worden geplaatst ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' van het betreffende bedrijf;

  3. de te plaatsen caravans of woonunits landschappelijk ingepast dienen te worden conform het bepaalde in de Landschapsinvesteringsregeling Breda;

  4. per bedrijf maximaal 40 seizoensarbeiders mogen worden gehuisvest tenzij aannemenlijk gemaakt wordt dat een groter aantal werknemers nodig is in verband met de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf;

  5. deze tijdelijke huisvesting mag worden ingericht voor werknemers die uitsluitend werkzaam zijn op het bedrijf waar zij worden gehuisvest;

  6. de noodzaak tot het hebben en huisvesten van seizoensarbeiders op het bedrijf afdoende is aangetoond waartoe een advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen vereist is;

  7. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen voor de omliggende bedrijven.

Toelichting

Met betrekking tot de huisvesting van seizoensarbeiders acht de provincie permanente huisvesting niet gewenst en daarom schept de gemeente de mogelijkheid om door middel van een omgevingsvergunning de huisvesting van deze arbeiders in een bedrijfsgebouw, stacaravans of woonunits mogelijk te maken. Tot op heden worden er mogelijkheden geboden om onder voorwaarden gedurende maximaal 6 maanden per jaar maximaal 40 seizoensarbeiders te huisvesten. Uit de praktijk blijkt dat met name de grotere vollegrondsbedrijven meer arbeiders nodig hebben in het oogstseizoen. Om de huisvesting van deze mensen mogelijk te maken is in de regeling nu een uitzondering opgenomen voor dit soort bedrijven. Op grond van een advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen kan indien nodig voor meer personen toestemming worden gegeven.

4.2.12.2 Paardenbakken

Ten behoeve van het plaatsen van paardenbakken die niet binnen de bestemmingsvlakken 'Wonen' of 'Bedrijf' passen is in het bestemmingsplan bij de bestemmingen 'Agrarisch' en Ararisch met waarden - Landschapswaarden' een wijzigingsbevoegheid opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid regelt de mogelijkheid om de betreffende bestemmingsvlakken uit te breiden met maximaal 1200 m2 alleen voor een paardenbak ten behoeve van het (hobbymatig) houden van paarden mits aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. per bedrijf of woning één paardenbak is toegestaan;

  2. deze redelijkerwijs niet binnen de bestemmingsvlakken 'Wonen' of 'Bedrijf' kan worden gesitueerd;

  3. deze wordt gesitueerd direct aansluitend en binnen een straal van maximaal 50 meter van het uit te breiden bestemmingsvlak;

  4. deze uitbreiding maximaal 1200 m2 bedraagt;

  5. deze geen grotere bouwhoogte mogen hebben dan 1,5 meter en worden uitgevoerd als open constructie.

  6. de uitbreiding van het bestemmingsvlak landschappelijk wordt ingepast conform het bepaalde in de Landschapsinvesteringsregeling Breda;

Toelichting

Paardenbakken mogen alleen binnen de bouw- of bestemmingsvlakken worden opgericht. Hierbij mag dan ook verlichting worden geplaatst. Voldaan dient wel te worden aan de regels in het bestemmingsplan voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde (hekwerken 2,50 meter en lichtmasten maximaal 6 meter).

In de praktijk komt het vaak voor dat de vraag komt van een bewoner in het buitengebied voor het plaatsen van een paardenbak. Veelal past deze binnen het bouw- of bestemmingsvlak maar soms heeft het betreffende vlak een dermate geringe omvang dat dit niet mogelijk is. Vanwege het feit dat het toch vaak om een legitieme vraag gaat, belanghebbende is omwille van zijn hobby met paarden in het buitengebied gaan wonen en wil graag een mogelijkheid hebben om deze binnen een omheinde omgeving te berijden, is in het plan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden het bestemmingsvlak van de bestemmingen 'Wonen' en 'Bedrijf' te vergroten met maximaal 1000 m2 ten einde het plaatsen van een paardenbak toch mogelijk te maken. De Verordening ruimte verbiedt het vergroten van bouwvlakkken voor deze bestemmingen niet. In dit kader ligt er tevens een verplichting te voldoen aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda. Bovendien dient dus het bouw- of bestemmingsvlak onvoldoende ruimte te bieden hiervoor en omdat aan de uitbreiding van het bestemmingsvlak als eis is gesteld dat het aansluitend aan het bouw- of bestemmingsvlak dient plaats te vinden ontstaat er wel een concentratie van bebouwing.

4.2.12.3 Carnavalsbouwplaatsen

Via een uitzondering op de regel dat slechts gebouwd mag worden noodzakelijk voor en ten dienste van de bestemming is in het plan een mogelijkheid opgenomen om af te wijken van deze regel ten behoeve van het tijdelijk plaatsen van bouwplaatsen voor carnavalswagens. Deze zijn op basis hiervan nu toegestaan op het bouw- of bestemmingsvlak of daar direct aansluitend aan. In principe is dit bij alle bestemmingen toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. deze ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' of binnen een straal van 30 meter aansluitend aan een aanduiding bouwvlak of een bestemmingsvlak 'Bedrijf' of 'Wonen' moet worden geplaatst;

  2. deze geen grotere hoogte heeft dan 10 meter;

  3. deze geen grotere oppervlakte heeft dan 400 m2;

  4. deze maximaal gedurende 6 maanden per jaar aanwezig mag zijn en na afloop van die termijn dient te worden verwijderd;

  5. vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregelinging Breda.

4.2.12.4 Bed & Breakfast

Per bouwvlak is binnen bestaande bebouwing met bestemming agrarisch of wonen slaapplaatsen voor maximaal 10 personen toegestaan.

Toelichting

Door de gehanteerde begrenzing blijft onderscheid met de regulier pensions en hotels gewaarborgd. Bovendien is bij meer dan 10 bedden/slaapplaatsen een gebruiksvergunning verplicht en een recreatieve bestemming gewenst.

4.2.12.5 Kamperen bij de boer (kleinschalig kamperen)

Kamperen bij de boer wordt toegestaan onder bepaalde voorwaarden. Het is bij de agrarische bedrijven toegestaan om op de agrarische bouwvlakken of binnen een straal van 50 meter uit het bouwvlak tussen 15 maart en 31 oktober maximaal 15 (binnen de bestemming Agrarisch met waarden – (Natuur- en ) Landschapswaarden) of 25 (binnen de bestemming Agrarisch) kampeermiddelen te plaatsen. Hierbij is een landschappelijke inpassing verplicht.

4.2.12.6 Kleinschalige horeca

Droge horeca (niet-alcoholische en zwak-alcoholische dranken) wordt in het buitengebied toegestaan als neven- of ondergeschikte activiteit (bv bij minicamping, boerenterras bij boerenbedrijf). De regels hiervoor (maximaal 100 m2 bebouwing en een buitenterras met maximaal 30 zitplaatsen) zijn in het bestemmingsplan vastgelegd. Bij het beëindigen van de hoofdactiviteit vervalt in principe ook de horecafunctie omdat deze niet als zelfstandige functie mag worden voortgezet.

4.2.12.7 Ondergeschikte detailhandel

Binnen bestaande gebouwen met een agrarische bestemming is ondergeschikte detailhandel mogelijk ten behoeve van de verkoop van streekeigen producten tot een oppervlakte van maximaal 100 m2

Toelichting

Bovenstaande nevenactiviteiten zijn begrensd tot de genoemde oppervlakten en voorwaarden om te voorkomen dat de activiteit een hoofdtak wordt en concurrentie met gevestigde bedrijven die deze activiteiten als hoofdtak hebben voorkomen dan wel beperkt wordt. Zo worden enerzijds kansen geboden voor een plattelandseconomie waarbij de agrarische sector de kans krijgt maatschappelijk draagvlak te verwerven en anderzijds door de relatie met het agrarisch bedrijf de instandhouding van agrarische bedrijven als belangrijke beheerders van het buitengebied gestimuleerd.

4.2.12.8 Recreatiewoningen

Nieuwe recreatiewoningen zullen niet worden toegestaan en een bestemmingsplan dat is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied voorziet in een vergroting van de inhoud van bestaande solitaire recreatiewoningen tot ten hoogste 150 m3.

Toelichting

De gehanteerde volumes zijn bestaand beleid welke in de praktijk voldoen.

Hoofdstuk 5 Milieu

5.1 Inleiding

Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzamer Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuhygiënische aspecten die door het plangebied en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.

5.2 Milieueffectrapportage

5.3 Bodem

5.3.1 Algemeen

Een bodemverontreiniging is over het algemeen niet zichtbaar aanwezig. Daarom speelt de bodemkwaliteit in de beleving van de gebruikers van de ruimte een relatief kleine rol. Toch kan een eventuele bodemverontreiniging nieuwe ontwikkelingen frustreren omdat de kosten van een sanering te hoog zijn. Daarnaast kan een (vermoeden van) bodemverontreiniging leiden tot ontrust bij de omwonenden.

Het plangebied heeft steeds een agrarische of natuurfunctie gehad. Grootschalige bedrijfsactiviteiten hebben hier niet plaatsgevonden. Naar verwachting zullen er binnen het plangebied dan ook geen verontreinigingen aanwezig zijn die eventuele nieuwe ontwikkelingen frustreren. Wel kunnen plaatselijk verontreinigingen aanwezig zijn ten gevolge van activiteiten in het verleden. Hierbij kan gedacht worden aan kleinschalige bedrijfsactiviteiten, maar ook aan huisbrandolietanks of dempingen.

5.3.2 Regelgeving

Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming, inclusief de aanvullende besluiten leidend. De Wet bodembescherming kent nieuwe gevallen van bodemverontreiniging (ontstaan na 1 januari 1986) waarbij er sprake is van een saneringsplicht die direct van kracht is. Voor oude gevallen van bodemverontreiniging is de start van de sanering met de nieuwe Wet bodembescherming afhankelijk van de ontoelaatbare risico's voor de mens, verspreiding of het milieu nu en in de toekomst. De saneringsverplichtingen zijn voortaan gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het (toekomstig) gebruik van de bodem.

Het gemeentelijk beleidskader voor bodem van de gemeente Breda is verwoord in de Verordening bodemsanering. Hierin is het functiegericht en kosteneffectief saneren opgenomen en zijn de regels ten aanzien van het omgaan met asbest in de bodem toegevoegd. In 2015 is Breda een eind op weg richting de landelijke doelstelling: een stad op een stevige, leefbare en duurzamere bodem, die geschikt is voor een breed gebruik. Alle historische bodemverontreinigingen zijn gesaneerd of beheersbaar geworden.

In de Bouwverordening is opgenomen dat de gemeente bij het verlenen van een bouwvergunning moet toetsen of de bodemkwaliteit geschikt is voor het toekomstige gebruik van de locatie. Hierbij wordt getoetst of er geen gezondheidsrisico's zijn voor de toekomstige gebruikers.

In de nota ‘De Bredase grondslag Bodembeleid, uitvoering en procedures (januari 2009)’ is vastgelegd welke eisen de Gemeente Breda stelt aan bodemonderzoeken, saneringsplannen en saneringsverslagen.

De algemene doelstelling van het Rijk is dat in 2030 alle ernstige verontreinigingen van de (water)bodem zijn gesaneerd en /of onder controle zijn.

5.3.3 Onderzoek

Binnen het plangebied zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken blijkt dat de bodemkwaliteit in het bestemmingsplangebied over het algemeen geen belemmering voor toekomstige ontwikkelingen vormt. Op de bodemkwaliteitskaart die voor Breda is opgesteld is het gebied opgenomen in de zone waar de gemiddelde kwaliteit van de bodem voldoet aan de streefwaarde.

Plaatselijk kunnen ten gevolge van (bedrijfs-)activiteiten in het verleden, oude stortplaatsen en brandputten, verontreinigingen in de bodem zijn ontstaan. Bij nieuwe ontwikkelingen zal dan ook per geval onderzocht moeten worden of er een bodemverontreiniging aanwezig is. Indien een verontreiniging aanwezig is, zal bekeken worden hoe hiermee om moet worden gegaan. Voor stortplaatsen geldt dat bij ontwikkeling een hergebruikplan opgesteld moet worden.

5.3.4 Conclusie

Binnen het plangebied is, gelet op de bodemkwaliteit, sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij ontwikkelingen moet de bodemkwaliteit in kaart worden gebracht. Indien nodig moeten hierop acties worden ondernomen.

5.4 Water

5.4.1 Algemeen

Water is een belangrijk onderdeel van het plangebied Buitengebied Zuid. Naast de rivieren de Mark en de Aa of Weerijs zijn er nog diverse beken en waterlopen in het plangebied aanwezig (zie paragraaf 2.2.2.). Verder liggen er opgaven in het kader van de waterberging en zijn er enkele te beschermen gebieden binnen de grenzen van het plangebied gelegen.

Bij de beschrijving en beoordeling van effecten van de mogelijke ontwikkelingen binnen het bestemmingsplan Buitengebied Zuid op wateraspecten is onderscheid gemaakt in de criteria oppervlaktewater, grondwater en waterkwaliteit. Binnen oppervlaktewater/grondwater is onderscheid gemaakt in een aantal subcriteria: toename verharding/afname infiltratie, waterberging, waterwingebied, natte natuurparels / attentiegebieden.

In het kader van het bestemmingsplan wordt met de waterbeheerder, waterschap Brabantse Delta, afgestemd (‘watertoets’). Het waterschap heeft gereageerd op de notitie reikwijdte en detailniveau in het kader van het plan-MER en had hierop geen opmerkingen/aandachtspunten.

5.4.2 Regelgeving

Bij de effectbepaling is getoetst aan de beschermde waarden en regelgeving ten aanzien van water zoals beschreven in hoofdstuk 2 en in deze paragraaf.

Europees en nationaal niveau

Op Europees niveau bestaat het waterbeleid uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico’s en Natura 2000. Op nationaal niveau zijn de Structuurvisie infrastructuur en ruimte, het nationaal Waterplan en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van belang.

In de Structuurvisie infrastructuur en ruimte is als nationaal waterbelang opgenomen: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling

Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden, zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Provincies en gemeenten dragen zorg voor een integrale afweging van de ruimtebehoefte en leggen deze vast in provinciale beleids- en streekplannen, respectievelijk structuur- en bestemmingsplannen.

De richtlijnen, visies en plannen op het gebied van water zijn door de provincie Noord-Brabant op provinciaal niveau direct of via de Verordeningen ruimte, water en milieu doorvertaald naar beschermde gebieden waterhuishouding en het regionale Waterplan. Het regionale Waterplan is vervolgens door Waterschap Brabantse Delta geconcretiseerd in een Waterbeheerplan, de Beleidsregel toepassing Waterwet en de waterschapsverordening (Keur). Hierin wordt onderscheid gemaakt in volledig Beschermde gebieden (en Attentiezones) en beperkt Beschermde gebieden.

Het watertoetsproces is verankerd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 en betreft bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en buitentoepassingsverklaringen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. De landelijke Handreiking Watertoetsproces vormt hierbij de basis. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.

Provinciaal niveau

Op provinciaal niveau zijn de Verordening ruimte, de Verordening water en de Verordening milieu van belang. De Verordening ruimte 2011 Noord-Brabant bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Met betrekking tot water & groen gaat het om regels met betrekking tot (a) ecologische hoofdstructuur/groen blauwe mantel, (b) regionale waterbergingsgebieden en reserveringsgebieden waterberging, (c) beschermingszones voor grondwaterwinningen voor de openbare drinkwatervoorziening, (d) zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen en (e) hoogwaterbescherming. In de Verordening water zijn regels opgenomen voor het waterbeheer door de waterschappen. Zo zijn er normen gesteld voor de regionale waterkeringen en voor wateroverlast. Ook zijn in de verordening voorschriften opgenomen voor de grondwateronttrekkingen waarvoor de provincie het bevoegd gezag is. In de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant zijn milieuregels opgenomen die het grondwater, dat is bestemd voor menselijke consumptie, moeten beschermen.

Regionaal niveau

Op regionaal niveau is het Waterbeheerplan van waterschap Brabantse Delta van kracht. Binnen het waterbeheerplan wordt aandacht gevraagd voor de reductie van wateroverlast in de stad, zoals ook is afgesproken bij de actualisering van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-actueel). Het waterbeheerplan geeft aan dat waterbergingsgebieden, die het waterschap realiseert, ook opgenomen moeten worden in de bestemmingsplannen van gemeenten. Ook geeft het waterbeheerplan aan dat het waterschap ernaar streeft om de toegankelijkheid van het water via wandel- en fietspaden te willen vergroten. Waterschap Brabantse Delta stelt op basis van de Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009 en de Keur, op basis waarvan ook een vergunning benodigd kan zijn, onder andere hydraulische randvoorwaarden aan het lozen, onttrekken, aan- en afvoeren van water van en naar het oppervlaktewater.

In de Keur zijn de regels betreffende inrichting en onderhoud van sloten, beken en rivieren opgenomen en de regels om beschadiging van dijken en oevers te voorkomen. Wanneer werkzaamheden worden gepland in en bij waterlopen of dijken is de Keur van toepassing. In een vergunning Waterwet kan het waterschap toestemming verlenen om deze werkzaamheden uit te voeren.

Gemeentelijk niveau

De Structuurvisie Breda, het Waterplan, het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en het Hemelwater- en grondwaterbeleid vormen het beleidskader water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan van de gemeente Breda. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt.
Het Hemel- en grondwaterbeleid is gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond) wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond) watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.

5.4.3 Onderzoek

Oppervlakte- en grondwater

Toename verharding en piekafvoeren, afname infiltratie

Een belangrijk uitgangspunt bij ontwikkelingen is 'hydrologisch neutraal ontwikkelen'. Dit heeft met name betrekking op de compensatie van grotere piekafvoeren naar oppervlaktewater en de compensatie van een afnemende infiltratie naar grondwater.

De uitbreiding van de agrarische bedrijven (niet zijnde glastuinbouw) resulteert in een toename van het verhard oppervlak. Een toename van de verharding heeft een versnelde afvoer van het hemelwater naar het oppervlaktewater tot gevolg. Om ervoor te zorgen dat het watersysteem niet wordt overbelast door een piek aan hemelwater, dient in afstemming met het waterschap en de gemeente extra waterberging aangelegd te worden ter compensatie. Bij de realisatie van een groter verhard oppervlak door de aanleg van stallen of asfalt neemt de infiltratie van neerslag naar het grondwater af. Het waterbeleid is er onder andere op gericht de infiltratie van neerslag niet te laten afnemen. Ook dit effect dient te worden gecompenseerd. Het effect van uitbreiding van verspreid liggende bedrijven is relatief beperkt en lokaal. Bij concentraties van bedrijven, bv. langs de Rithsestraat of de Mastdreef, is het (cumulatieve) effect mogelijk groter.

De ontwikkeling van glastuinbouw leidt (zonder aanvullende maatregelen) tot effecten op oppervlakte- en grondwater. De ontwikkeling van glastuinbouw resulteert in een toename van het verhard oppervlak. Daarnaast wordt neerslag opgevangen in gietwaterbassins om te worden gebruikt in de kassen. Een toename van de verharding leidt tot een afname van het waterbergend vermogen in het gebied en heeft een versnelde afvoer van het hemelwater naar het oppervlaktewater tot gevolg. Opvang van het water in gietwaterbassins kan een deel van piekwater opvangen, maar bij extreme regenval volstaat de capaciteit van de gietwaterbassins niet (meer) en wordt piekafvoer geloosd op het oppervlaktewater.

Wanneer er te weinig opgevangen hemelwater voor handen is, wordt oppervlakte- of grondwater onttrokken om aan de watervraag in de kassen te voldoen.

Er is daarmee sprake van minder of geen infiltratie, wat kan leiden tot een verlaging van de grondwaterstand in en rond het vestigingsgebied. Daar staat tegenover dat er ten opzichte van huidige functie als akker-ofgrasland ook minder gewasverdamping is.

Het resulterende effect is daarmee afhankelijk van de hoeveelheid neerslag en het benodigde water in de kassen (afhankelijk van soort teelt). Op voorhand is niet uit te sluiten dat er per saldo een negatief effect is op oppervlakte- en grondwater. Onderstaande tabel geeft een inschatting van de diverse effecten.

parameter

winterperiode

zomerperiode

saldo op jaarbasis

infiltratie van neerslag

veel kleiner / 0

veel kleiner / 0

veel kleiner / 0

(gewas)verdamping

gelijk / 0

veel kleiner

kleiner

kwel

groter

kleiner

kleiner

afvoer sloten

kleiner

kleiner

kleiner

watertekort/overschot

overschot groter

tekort kleiner

Tabel 5.2:

De effecten van uitbreiding van glastuinbouw spelen met name in het concentratiegebied glastuinbouw rondom het Liesbos. Hier zijn met name effecten op oppervlaktewater en grondwater te verwachten en hier moeten aanvullende maatregelen genomen worden.

Waterberging

De bedrijven Buurtschap Effen 1c en Dr. Batenburglaan 194 zijn gelegen nabij reserveringsgebied waterberging en/of regionaal waterbergingsgebied langs de Aa of Weerijs. Uitbreiding in deze zone is niet (zondermeer) toegestaan. Met name kapitaalsintensieve functies dienen uit deze gebieden geweerd te worden. De overige agrarische bedrijven met uitbreidingsmogelijkheden zijn niet in reserveringsgebied waterberging en/of regionaal waterbergingsgebied gelegen.

Attentiegebied Ecologische Hoofdstructuur

De glastuinbouwbedrijven met uitbreidingsmogelijkheden zijn allen buiten het attentiegebied ehs gelegen. Van de overige agrarische bedrijven met uitbreidingsmogelijkheden is een aantal gelegen in of direct nabij attentiegebied EHS:

  • De bedrijven langs de Mastdreef en de Vaartwegje zijn in Attentiegebied Vloeiweide gelegen, een paar bedrijven ligt nabij het attentiegebied;

  • Twee bedrijven langs de Rijsbergsebaan zijn in of direct nabij Attentiegebied Galderse Beek gelegen;

  • De bedrijven rondom Ulvenhout zijn allen in attentiegebied Chaamse Beek, Bavelsche Leij gelegen.

Uitbreiding in Attentiegebied EHS is niet (zondermeer) toegestaan.

Waterwingebied

De agrarische bedrijven met uitbreidingsmogelijkheden zijn niet in het waterwingebied bij Ginneken gelegen en liggen ook buiten de 25-jaarszone.

Overige

Ontwikkelingen binnen bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013 hebben geen effecten op overige waterascpecten als waterkeringen, afvalwatertransportleidingen, rioolgemalen e.d.

Waterkwaliteit

Uitbreiding van glastuinbouw leidt tot een toename van afvoer van procesafvalwater. Op termijn wordt in de sector gestreefd naar een gesloten systeem. In de nabije toekomst zal echter nog geen sprake zijn van een gesloten systeem en moeten voor de lozing van het procesafvalwater aparte voorzieningen worden aangelegd Een negatief effect op oppervlaktewater is hierbij nog niet uit te sluiten.

Ontwikkelingen binnen bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013 hebben geen negatieve effecten op de zwemwaterkwaliteit van de Galderse Meren.

Cumulatie

De uitbreiding van agrarische bedrijven en glastuinbouw is voorzien in hetzelfde gebied. Indien gebruik wordt gemaakt van de maximale mogelijkheden tot uitbreiding, kan wel degelijk sprake zijn van een cumulerend effect op het gebied van oppervlaktewater (groter verhard oppervlak) en grondwater (minder infiltratie).

5.4.4 Conclusies

Rekening houdend met aanvullend te nemen maatregelen t.a.v. retentie en infiltratie bij individuele uitwerking van de mogelijke ontwikkelingen binnen onderhavig bestemmingsplan, vormt water geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

5.5 Natuur

5.5.1 Algemeen

De ontwikkelingen in onderhavig bestemmingsplan hebben wisselende effecten op natuurwaarden in en rond het buitengebied.

5.5.2 Regelgeving

Vogel- en Habitatrichtlijn, Natura 2000

De Europese Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) heeft tot doel alle in het wild levende vogelsoorten, hun eieren, nesten en leefgebieden en de bescherming van trekvogels wat hun broed-, rui- en overwinteringgebieden betreft en rustplaatsen in hun trekzones te beschermen. De richtlijn kent twee sporen: algemeen geldende regels voor de bescherming van de soorten, die overal van toepassing zijn en de instelling (door de lidstaten) van speciale beschermingszones (de 'Vogelrichtlijngebieden') voor vogelsoorten die bijzonder kwetsbaar zijn. Na 1979 is de richtlijn nog diverse malen aangepast, maar hij is nog altijd van kracht.

In 1992 is naast de Vogelrichtlijn ook de Habitatrichtlijn opgesteld. De Habitatrichtlijn draagt bij aan het waarborgen van de biologische diversiteit door het in stand houden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Van zowel typen habitats als van soorten dieren en planten zijn lijsten opgesteld die in het kader van de richtlijn beschermd dienen te worden. Ook in deze richtlijn kunnen de genoemde sporen worden onderscheiden: enerzijds de algemene bescherming van bepaalde soorten, anderzijds de aanwijzing van speciale beschermingszones (de 'Habitatrichtlijngebieden'). De speciale beschermingszones vormen samen een samenhangend Europees netwerk van natuurgebieden, dit netwerk wordt aangeduid als Natura 2000. Gezamenlijk vormen deze gebieden de hoeksteen voor behoud en herstel van biodiversiteit. In Nederland zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn vertaald in de Flora- en faunawet (voor de soortbescherming) en in de Natuurbeschermingswet (voor de bescherming van de Natura 2000-gebieden).

Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van de Natura 2000-gebieden en vertaalt deze bescherming naar de Nederlandse regelgeving (daarnaast bevat de wet een regeling voor andere specifieke beschermde natuurmonumenten van nationaal belang).

Op basis van de Natuurbeschermingswet zijn en worden in Nederland Natura 2000- gebieden aangewezen. Deze zijn door middel van een ministeriële aanwijzing vastgelegd.

Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd, die (meestal door de provincies) in beheerplannen worden uitgewerkt. Op dit moment is de aanwijzing van Vogelrichtlijngebieden definitief, voor Habitatrichtlijngebieden is een deel van de gebieden aangewezen en een deel van de gebieden nog in de aanwijzingsprocedure. Bij gebieden die onder beide richtlijnen vallen, worden de aanwijzingen gecombineerd in één aanwijzing als Natura 2000-gebied.

Programmatische aanpak stikstof

Voor het bestemmingsplan is een zogenaamde 'passende beoordeling' nodig in verband met mogelijke effecten op een aantal Natura 2000-gebieden. Bij deze passende beoordeling moet niet alleen aandacht worden besteed aan planvoornemens in een Natura 2000-gebied, maar ook aan ontwikkelingsmogelijkheden buiten deze gebieden die tot verslechtering of significante verstoring kunnen leiden. Een plan kan alleen doorgang vinden indien het - gelet op de instandhoudingsdoelstellingen - niet leidt tot significant negatieve gevolgen voor de natuurlijke kenmerken van het gebied die in het kader van de natuurbeschermingswet van belang zijn.

Voor veel van de Nederlandse Natura 2000-gebieden geldt, dat om de natuurdoelen van de gebieden te kunnen halen, de neerslag van stikstofverbindingen uit de lucht - de stikstofdepositie - minder moet worden. Die depositie daalt weliswaar al tientallen jaren maar is in veel gevallen nog steeds te groot om de stikstofgevoelige leefgebieden (habitats) van planten en dieren de gewenste kwaliteit te bezorgen.

Omdat de te hoge stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden een probleem is van meerdere overheidslagen en verschillende sectoren moet gezamenlijk worden gewerkt aan een plan voor de vermindering van de stikstofdepositie. In het kader van deze Programmatische Aanpak Stikstof worden afspraken gemaakt over de bijdrage van partijen aan de vermindering van stikstofdepositie en ontwikkelruimte die binnen deze aanpak gevonden kan worden. De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) vindt haar wettelijke basis in § 2a.2 (artikel 19kg t/m 19km) van de Natuurbeschermingswet 1998.

Eind juni 2010 is een Voorlopig Programma Stikstof (VPAS) verschenen. Dit geeft echter nog geen regionale uitwerking. Het VPAS geeft wel informatie, achtergronden en ideeën, maar biedt nog geen concrete handvatten voor de vergunningverlening. Het algemene beeld is, dat elke sector een evenredige bijdrage zal moeten leveren aan de gewenste daling van de stikstofbelasting van overbelaste stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden. Voor deze gebieden wordt een lijn uitgezet voor het tempo waarin de belasting moet dalen, met tussendoelen in de tijd. Dit wordt thans uitgewerkt in de beheerplannen voor de Natura 2000-gebieden.

Er is nog geen duidelijkheid ten aanzien van het PAS. Een voorlopige toets van het PAS door de commissie voor de milieueffectrapportage geeft aan dat het bij de huidige opzet nog onvoldoende duidelijk is of met inachtneming van de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden ontwikkelingsruimte voor economische activiteiten kan worden gecreëerd. Het is nog onduidelijk welke consequenties dit voor het PAS heeft. Ondertussen zijn er wel stappen gezet. Zo is er meer duidelijkheid over mogelijke herstelstrategieën die ingezet kunnen worden om de stikstofdoelen te behalen.

EHS (ecologische hoofdstructuur)

De herijkte nationale EHS wordt uiterlijk in 2018 door provincies gerealiseerd. De robuuste verbindingen zijn geschrapt. Voor de langere termijn ontwikkelt het Rijk in overleg met de provincies een visie op natuur. De Natura 2000-gebieden (met natuurwaarden van Europees belang) en de twintig Nationale Parken maken deel uit van de EHS, evenals de Noordzee en de grote wateren. Ook veel andere natuurgebieden maken deel uit van de EHS. Bij de realisatie van de EHS zal aandacht zijn voor de toegankelijkheid, de recreatieve waarde en de cultuurhistorische en landschappelijke waarden. De herijkte nationale EHS is de belangrijkste Nederlandse bijdrage aan het keren van de internationale achteruitgang van biodiversiteit. De mogelijkheid voor soorten om zich tussen natuurgebieden te verplaatsen wordt vooral gerealiseerd via landbouwgebied en ander particulier beheerd groengebied.

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten en dieren In Nederland. De wet gaat uit van het nee, tenzij-beginsel. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Voor Initiatiefnemers die activiteiten of plannen willen uitvoeren, zijn met name de ‘zorgplicht’ en de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet relevant.

De zorgplicht houdt in dat er bij de uitvoering rekening gehouden moet worden met de aanwezigheid van planten en dieren en dat schade zoveel mogelijk voorkomen moet worden. De zorgplicht geldt altijd voor alle individuen van in Nederland voorkomende planten en dieren, ongeacht of de soort beschermd is en er ontheffing of vrijstelling is verleend.

Natuurbeheerplan provincie Noord-Brabant 2011

In het natuurbeheerplan 2011 heeft de Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant de gebieden begrensd waar subsidiëring van beheer van natuurgebieden, agrarische natuur en landschapselementen plaats kan vinden. Het natuurbeheerplan geeft aan waar kwaliteitsimpulsen voor natuur en landschap

mogelijk zijn. Daarnaast beschrijft het natuurbeheerplan per (deel)gebied welke natuur- en

landschapsdoelen van toepassing zijn en stelt het natuurbeheerplan zo nodig aanvullende eisen ten

aanzien van het uitvoeren van bepaalde beheermaatregelen. Het natuurbeheerplan vormt een belangrijk instrument voor de realisering van het rijks- en provinciale natuur- en landschapsbeleid waaronder de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

5.5.3 Onderzoek

In het kader van de Plan-MER is een passende beoordeling opgesteld. De conclusies uit deze rapportage en de conclusies ten aanzien van de overige natuurwaarden zijn weergegeven in paragraaf 5.2.3.

5.5.4 Conclusie

In onderhavig bestemmingsplan zijn concreet de volgende maatregelen genomen om verdere toename van stikstofdepositie op het Ulvenhoutse Bos te voorkomen:

  • Omschakeling naar welke vorm van veehouderijbedrijf dan ook is niet langer mogelijk gemaakt. Uitzondering is omschakeling van intensieve veehouderij naar niet intensieve veehouderij onder de voorwaarde dat de omschakeling stikstofneutraal geschiedt.

  • Uitbreiding van bouwvlakken ten behoeve van de bouw van gebouwen voor de uitbreiding van het aantal dieren of uitbreiding van de glasopstand is niet langer rechtstreeks toegestaan. Afgeweken kan worden mits wordt aangetoond dat de uitbreiding stikstofneutraal is.

Binnen de bescherminsgzone van 250 meter rondom Wav-gebieden mogen veehouderijbedrijven hun veestapel beperkt uitbreiden. Dit geldt dan voor de Wav-gebieden Liesbos, Vloeiweide, Krabbebossen, Mastbos en Markdal. Het Ulvenhoutse Bos is naast Wav- ook als Natura 2000-gebied aangewezen. Omdat op grond van de hoge stikstofdepositie niet kan worden uitgesloten dat de natuurlijke kenmerken als gevolg van de veehouderijbedrijven worden aangetast, betekent dat uitbreiding ervan alleen maar mogelijk is indien dit stikstofneutraal kan worden uitgevoerd.

In het gebied komen meerdere beschermde diersoorten voor waarvan als gevolg van de uitbreiding van agrarische bedrijven het leefgebied kan worden aangetast. Over het plangebied komen verspreid Rode lijstsoorten voor van planten en van de onderscheiden diergroepen. Dit vraagt bij de beoogde ontwikkeling om speciale aandacht voor juist die soorten die in aantal achteruit gaan en zeer kwetsbaar zijn, zoals de patrijs.

5.6 Geluid

5.6.1 Algemeen

De doelstelling ten aanzien van geluid in de Milieuvisie is dat in 2015 de geluidskwaliteit inzichtelijk, bekend en aanvaardbaar is. Een dynamische stad met stille plekken, zonder hinder en met voldoende rust. Voor het geluid van wegverkeer in natuur- en of buitengebieden zijn, in de Bredase situatie, geen normen in wetten opgenomen, terwijl ook hier dit geluid als storend wordt ervaren.

5.6.2 Regelgeving

Om de leefbaarheid te verbeteren of tenminste te handhaven, zal het beleid zich in de toekomst vooral richten op de bron van het geluid. In de Milieuvisie is aangegeven:

‘In 2015 is de geluidskwaliteit inzichtelijk bekend en aanvaardbaar. Een dynamische stad met stille plekken, zonder hinder en met voldoende rust’.

De Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang. Deze normen ondervangen echter slechts voor een deel de probleem. Zo richt de wetgeving zich op zogenaamde gevoelige objecten zoals woningen, scholen en ziekenhuizen. Over het geluid in natuur- en of buitengebieden zijn geen normen in wetten opgenomen, terwijl ook dit geluid als storend wordt ervaren. Dit gegeven wordt ook in het Nationaal MilieuPlan onderkend. Om de leefbaarheid te verbeteren of ten minste te handhaven, zal het beleid zich in de toekomst vooral richten op de bron van het geluid.

Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevel van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk:

wegverkeerslawaai;

spoorlawaai;

industrielawaai;

vliegtuiglawaai.

Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet.

Geluid afkomstig van bedrijven wordt behandeld bij de paragraaf bedrijven

5.6.3 Onderzoek

In het kader van onderhavige bestemmingsplanprocedure worden geen nieuwbouwplannen mogelijk gemaakt van geluidgevoelige objecten. Dit betekent dat er geen toetsingsplicht is in het kader van de Wet geluidhinder of de Luchtvaartwet. In onderstaande figuren staan enkele contouren weergegeven van gezoneerde geluidbronnen in het plangebied. Industrielawaai (geluidszones bedrijfsterreinen) vormen geen belemmering tav dit bestemmingsplan. Onderstaande figuren zijn afkomstig uit het actieplan geluid

Deze geven een indruk van te verwachten geluiddrukniveaus. Het aspect akoestiek staat de totstandkoming van dit bestemmingsplan niet in de weg.

[image]

Figuur 5.1: Spoorwegverkeer Buitengebied Zuid

[image]

Figuur 5.2: Wegverkeer buitengebied zuid

[image]

Figuur 5.3: Vliegtuiglawaai Buitengebied Zuid

5.6.4 Conclusie

Er zijn enkele geluidbronnen die de leefkwaliteit in het plangebied kunnen beïnvloeden. De geluidbronnen vormen geen belemmering om onderhavig bestemmingsplan vast te stellen.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

In de Bredase milieuvisie is de volgende doelstelling voor 2015 opgenomen:

‘De luchtkwaliteit is inzichtelijk, bekend en aanvaardbaar’.

5.7.2 Regelgeving

Op 15 november 2007 is in de Wet milieubeheer onder titel 5.2 ‘Luchtkwaliteiteisen’ opgenomen. Dit onderdeel is een implementatie van de Europese regelgeving uit 1996, en bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofoxiden en stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof (PM10)), lood, koolmonoxide en benzeen. Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de grenswaarden. Een grenswaarde geeft de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste moet worden in stand gehouden. Behalve voor zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide voldoet de luchtkwaliteit overal in Breda aan de gestelde grenswaarden. Mede door de relatief hoge achtergrondconcentraties overschrijden de concentraties zwevende deeltjes en stikstofdioxide plaatselijk de grenswaarden. De overschrijdingen hangen in de meeste gevallen samen met het drukke verkeer.

Vanaf 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking. Nederland hoeft op die manier later aan de Europese regelgeving te voldoen.

Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is voor een ontwikkeling dat ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit, geen uitgebreid luchtkwaliteitonderzoek nodig en kan de ontwikkeling zonder toetsing aan de luchtkwaliteitseisen doorgang vinden.

VROM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Projecten die de concentratie CO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. Dit criterium is een 'of-benadering'. Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

woningbouw 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;

kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Besluit gevoelige bestemmingen

Op 15 januari 2009 is het Besluit ‘gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)’ in Staatsblad nr. 14 gepubliceerd, waarna het besluit op 16 januari in werking getreden is. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in zo’n onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een ‘gevoelige bestemming’ niet toenemen. Met deze Amvb wordt de bouw van zogenaamde ‘gevoelige bestemmingen’, zoals een school, in de nabijheid van (snel)wegen beperkt.

5.7.3 Onderzoek

In dit bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die een verslechtering van de

luchtkwaliteit veroorzaken (NIBM). In de Plan-MER is het aspect lucht tav de voorgenomen planontwikkelingen toegelicht.

Naast verkeer is de intensieve veehouderij een belangrijke veroorzaker van overschrijdingen van de grenswaarden voor fijn stof. Het aantal overschrijdingen van de grenswaarde voor fijn stof als gevolg van de veehouderij is in kaart gebracht. Uit onderzoek uitgevoerd door het onderzoeksinstituut ECN blijkt dat de problematiek zich concentreert in reconstructiegebieden en zich vooral voordoet bij grote pluimveehouderijbedrijven. In het plangebied zijn geen pluimveehouderijen aanwezig.

Een forse uitbreiding van een (intensieve) veehouderij wordt via de Wet milieubeheer getoetst aan de grenswaarden voor fijn stof. Als grenswaarden worden overschreden wordt niet meegewerkt aan de uitbreidingsplannen.

Momenteel zijn er in het buiten gebied Zuid van Breda op basis van de monitoring luchtkwaliteit geen overschrijdingen bekend conform de Wet luchtkwaliteit.

5.7.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen beperkingen vanwege luchtkwaliteit aanwezig.

5.8 Externe veiligheid

5.8.1 Algemeen

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of de betreffende transportroute.

De doelstelling ten aanzien van externe veiligheid in de Bredase milieuvisie is: ‘In 2015 zijn de risico’s inzichtelijk, bekend en aanvaardbaar. Waar noodzakelijk liggen rampenplannen en vluchtroutes klaar. De hulpverleningsdiensten zijn opgeleid en de Bredanaars weten wat ze moeten doen bij gevaarlijke situaties’.

5.8.2 Regelgeving

Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico’s vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste regelingen zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Staatsblad 2004 nr. 250;

  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Staatsblad 2010 nr. 686;

  • Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen, Staatscourant 4/8/2004 nr. 147 /

  • ontwerp-Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De externe veiligheidsrisico’s worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) binnen het invloedsgebied.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictief) persoon zich 24 uur per

dag gedurende een heel jaar onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door het aantal transporten van gevaarlijke stoffen en de ongevalfrequentie en wordt uitgedrukt als een kans per jaar.

De plaatsgebonden risicocontour is een contour waarbij alle punten met een gelijk risico met elkaar verbonden worden. Deze punten worden bepaald door de kans van optreden van diverse ongevalscenario’s. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is 10-6 per jaar en geldt voor nieuwe situaties. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden toegevoegd en ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten, zijn in beginsel niet toegestaan. Als het plaatsgebonden risico 10-8 per jaar is, wordt het als verwaarloosbaar beschouwd.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico wordt behalve de ongevalfrequentie en het aantal transporten van gevaarlijke stoffen, tevens bepaald door de hoeveelheid aanwezige mensen in de nabijheid van een mogelijk ongeval. Bij het aangeven van representatieve hoeveelheden personen wordt gewerkt vanuit zowel kwetsbare als beperkt kwetsbare objecten. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe groot het aantal dodelijke slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de hoeveelheid aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers groter wordt, moet de kans op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Bij het bepalen van het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde.

Invloedsgebied

Gebied aan weerszijden van een weg, spoorweg of binnenwater waar ten hoogste 1% van de in dat gebied aanwezige personen kan overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op die weg, spoorweg of binnenwater waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Voor wat betreft risicobedrijven is het invloedsgebied het gebied, dat in het Reglement externe veiligheid inrichtingen is bepaald, waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.

De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan normen vermeld in bovengenoemde regelgeving. Een ontwikkeling is niet toegestaan indien deze leidt tot een overschrijding van de grenswaarden. Van de richtwaarden kan gemotiveerd worden afgeweken.

In dit geval gaat het echter om een (overwegend) conserverend bestemmingsplan. Nieuwe, voor externe veiligheid relevante, ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt.

5.8.3 Onderzoek

Bedrijven

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Binnen het plangebied zijn een tweetal LPG tankstations aanwezig die vallen onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, namelijk

  • Shell Hazeldonk, Hazeldonk 5002.

  • Shell station Hazeldonk-Oost, Hazeldonk 111

Conform het Bevi wordt het vaststellen van een conserverend bestemmingplan beschouwd als een nieuwe situatie ook al verandert er feitelijk niets aan de bestaande situatie. Dit betekent dat er voor LPG tankstations getoetst moet worden aan de afstanden voor nieuwe situaties.

Dit betekent dat er binnen de 10-6 contour voor nieuwe situaties kwetsbare objecten kunnen bevinden terwijl er wel wordt voldaan aan de 10-6 contour voor bestaande situaties.

Voor nieuwe situaties geldt voor dergelijke tankstations (LPG doorzet méér dan 1.000 m3 per jaar) een afstand van 110 meter vanaf het LPG-vulpunt. Voor bestaande situaties geldt een afstand van 40 meter vanaf het vulpunt.

Dit kan wringen want, na het aanbrengen van de hittewerende coating aan de LPG tankauto’s en het aanpassen van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, zullen ook voor nieuwe situaties dezelfde kleinere contouren gaan gelden (naar verwachting medio 2013).

In dit geval wordt er echter ook bij toetsing aan de afstanden voor nieuwe situaties voldaan aan de normstelling. Bovendien is er sprake van een conserverend bestemmingsplan. Nieuwe ontwikkelingen worden binnen de veiligheidscontouren niet mogelijk gemaakt.

Voor de plaatsgebonden risico-contour (10-6 per jaar contour) bij LPG-tankstations zijn in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) vaste afstanden genoemd waarbinnen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn.

De PR-contour van 10-6 per jaar bedraagt (voor nieuwe situaties), vanaf

  • het LPG vulpunt 110 meter;

  • het ondergronds LPG reservoir 25 meter;

  • de LPG afleverzuil 15 meter.

De GR contour (invloedsgebied), vanaf

  • het LPG vulpunt -en-

  • het ondergronds LPG reservoir

bedraagt 150 meter.

Plaatsgebonden risico (PR)

Binnen de plaatsgebonden risicocontouren (10-6 per jaar) bevinden zich geen kwetsbare objecten. Op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen zal deze contour worden aangeduid als veiligheidscontour en is het oprichten van kwetsbare objecten binnen deze contour niet toegestaan (grenswaarde). Voor beperkt kwetsbare objecten zal er, overeenkomstig het Besluit externe veiligheid inrichtingen, een richtwaarde gelden.

Groepsrisico (GR)

In de invloedsgebieden van de tankstations zijn slechts enkele beperkt kwetsbare objecten (al dan niet in het plangebied) gelegen. Het aantal personen in de invloedsgebieden is dan ook beperkt.

In 2008 is voor beide tankstations door adviesbureau DHV een (globale) groepsrisicoberekening uitgevoerd.

Geconcludeerd is dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet werd benaderd.

Sindsdien zijn er binnen de invloedsgebieden geen ontwikkelingen geweest. Bovendien is er ook nu sprake van een conserverend bestemmingsplan en worden er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

De berekeningen zijn bijgevoegd.

Buiten het plangebied (op het bedrijventerrein Hazeldonk) is een opslagbedrijf (Loodet BV) gelegen dat gevaarlijke stoffen opslaat. Het invloedsgebied overlapt het plangebied deels.

In 2009 is er, in verband met de ontwikkeling van een hotel op het bedrijventerrein Hazeldonk, door adviesbureau AVIV een risico-analyse uitgevoerd.

Geconstateerd is dat door de bouw van het hotel het groepsrisico in beperkte mate is toegenomen, maar dat het groepsrisico (ook na de realisatie van het hotel) ruim onder de oriëntatiewaarde is gelegen.

Daarnaast is het plangebied op een grotere afstand van het bedrijf Loodet gelegen. Het plangebied betreft zgn. buitengebied. De personendichtheid is klein, waardoor niet alleen geconcludeerd kan worden dat aan de normstelling wordt voldaan, maar tevens dat de bijdrage van de aanwezigen in het plangebied aan het groepsrisico verwaarloosbaar klein is.

Bovendien is het een (overwegend) conserverend bestemmingsplan. Nieuwe ontwikkelingen worden niet of nauwelijks mogelijk gemaakt.

Conclusie risicobedrijven:

De risicobedrijven leveren geen belemmering op voor het onderhavige plan.

Verantwoording groepsrisico tengevolge van de risico bedrijven:

a. de aanwezige en de te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting of inrichtingen die het groepsrisico mede veroorzaak of veroorzaken.

In de invloedsgebieden van de tankstations is een beperkt aantal objecten aanwezig.

Bij een globale groepsrisico-berekening in 2008 is geconcludeerd dat de oriëntatiewaarde niet werd benaderd.

b. het groepsrisico per inrichting op het tijdstip waarop dat besluit wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-9 per jaar;

Bij een globale groepsrisico-berekening in 2008 is geconcludeerd dat de oriëntatiewaarde voor wat betreft de tankstations niet werd benaderd.

Bij een groepsrisicoberekening tengevolge van Loodet BV in 2009 is geconstateerd dat er wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.

Gelet op het beperkt aantal aanwezigen in het plangebied is de bijdrage aan het groepsrisico van Loodet beperkt.

c. indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die worden toegepast door degene die de inrichting drijft, die dat risico mede veroorzaakt en, indien van toepassing, de voorschriften die zijn of worden verbonden aan de voor die inrichting geldende omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

Door de maatregelen uit het LPG convenant (afleveren door tankauto met een coating en verbeterde vulslang) neemt het risico af.

d. indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die in dat besluit zijn opgenomen;

Niet van toepassing.

e. de voorschriften ter beperking van het groepsrisico die het bevoegd gezag voornemens is te verbinden aan de voor een inrichting, die behoort tot een categorie van inrichtingen ten behoeve waarvan dat besluit wordt vastgesteld, te verlenen omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

Niet van toepassing.

f. de voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico;

Er is sprake van een conserverend bestemmingsplan. Nieuwe ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt.

g. de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst;

Niet relevant, er is sprake van een conserverend bestemmingsplan.

h. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp in de inrichting die het groepsrisico veroorzaakt of mede veroorzaakt, waarvan de gevolgen zich uitstrekken buiten die inrichting;

De LPG tankstations zijn gelegen langs Rijksweg A16 en derhalve goed bereikbaar. Loodet is gelegen op het bedrijventerrein Hazeldonk (gelegen buiten het plangebied).

Het plangebied betreft (dunbevolkt) buitengebied. Er zijn voldoende vluchtwegen. De brandweer is bekend met de situatie.

i. de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de inrichting die het groepsrisico veroorzaakt of mede veroorzaakt, om zich in veiligheid te brengen indien zich in die inrichting een ramp voordoet.

Binnen het invloedsgebied bevinden zich geen groepen van minder zelfredzame mensen, welke extra aandacht behoeven.

Transportroutes

Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen / ontwerp Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen staat in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs). In de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen wordt dit beleid verder uitgewerkt en verduidelijkt. Dit is nodig omdat de nota Rnvgs niet in alle gevallen eenduidig wordt uitgelegd en toegepast. De circulaire sluit zoveel als mogelijk aan bij het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Naar verwachting zal in 2013 het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking treden en zal daarmee de circulaire ‘Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen’ vervangen. In het Bevt staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen.
In december 2012 is het ontwerp Besluit externe veiligheid transportroutes gepubliceerd.

Spoor.

In het plangebied loopt het spoortraject ten behoeve van de HogeSnelheidsLijn (HSL). Over dit traject worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd en kent dus geen (externe) veiligheidscontouren.

Weg.

In oktober 2009 is de Eindrapportage Basisnet weg gereed gekomen.

Voor het wettelijk vastleggen van het Basisnet weg zal, zoals al is genoemd, het Besluit externe veiligheid transportroutes, naar verwachting in 2013, in werking treden. In december 2012 is het ontwerpbesluit gepubliceerd.

Aangezien het gaat om een (overwegend) conserverend bestemmingsplan wordt er in dit plan uitgegaan van de Eindrapportage Basisnet weg (ontwerp Besluit externe veiligheid transportroutes).

Binnen het plangebied zijn de navolgende wegvakken van de Rijksweg A16 en de Rijksweg A58 gelegen, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

  • Wegvak B108, knooppunt Galder – grens België, veiligheidszone: 8 m.

  • Wegvak B40, A16/A58: knooppunt Princeville - afrit 15 (Rijsbergen), veiligheidszone: 23 m.

  • Wegvak B40, knooppunt Princeville: aansluiting A 58 – A 16 richting afrit 15 (Rijsbergen), veiligheidszone 13 m.

  • Wegvak B4, A27/A58 knooppunt Galder - afrit 14 (Ulvenhout), veiligheidszone: 24 m.

  • Wegvak B4, knooppunt Galder: aansluiting A16 (van afrit 15 Rijsbergen/grens België – A58 richting afrit 14 Ulvenhout, veiligheidszone 12 m.

  • Wegvak B5, A58: Knp. Annabosch - afrit 12 (Gilze), veiligheidsafstand 21 m

  • Wegvak B101, A27/A58: afrit 14 (Ulvenhout) - Knp. Annabosch, veiligheidsafstand 23 m.

  • Wegvak B108, A16: knooppunt Galder - grens België, veiligheidsafstand 8 m.

  • Wegvak B108, knooppunt Galder: aansluiting A58 – A16 richting grens België, veiligheidszone 5 m.

  • Wegvak B116, A16/A58: afrit 15 (Rijsbergen) - Knp. Galder, veiligheidsafstand 30 m

  • Wegvak B116, knooppunt Galder: aansluiting A58 – A16 richting afrit 15 Rijsbergen, veiligheidszone 15 m

Voor de Rijksweg A16 en A58 is in het kader van het Basisnet weg onderzoek verricht naar de externe veiligheidsrisico’s (nu en in 2020).

Er is sprake van 3 risicoafstanden:

  • Veiligheidszone.

De veiligheidszones (gemeten vanaf het midden van de weg [aan weerszijden]) van bovengenoemde wegvakken variëren van 5 tot 30 m.

Binnen de veiligheidsafstand geldt een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn.

Het gaat om een (overwegend) conserverend bestemmingsplan. Er zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig of geprojecteerd binnen de genoemde veiligheidsafstand.

  • Plasbrandaandachtsgebied.

Langs wegdelen waarover veel wagons met brandbare vloeistoffen worden vervoerd, komen zogenaamde plasbrandaandachtsgebieden (PAG’s). Deze gebieden zijn extra kwetsbaar voor ongelukken waarbij deze wagons omvallen. De inhoud kan dan weglekken en in brand raken.

Een PAG komt overeen met een zone van 30 meter aan weerszijden van de weg, gemeten vanaf de vangrail. Voor die zone gelden aanvullende bouwvoorschriften.

Voor bovengenoemde wegvakken is er sprake van een PAG.

Het gaat echter om een (overwegend) conserverend bestemmingsplan waarbij er binnen de genoemde 30 m. geen nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk zijn.

  • Invloedsgebied, groepsrisico.

In de Eindrapportage Basisnet weg is opgenomen dat zowel in de huidige situatie als in 2020 de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico voor de genoemde wegvakken niet wordt benaderd. Het plangebied betreft het buitengebied. Er zijn slechts enkele verspreide, al dan niet geprojecteerde, woningen / kwetsbare objecten aanwezig.

Conclusie transportroutes:

De transportroutes voor gevaarlijke stoffen leveren geen belemmering op voor het onderhavige plan.

Verantwoording groepsrisico tgv Rijksweg A16 en A58:

In de Eindrapportage Basisnet Weg is opgenomen dat er op dit moment langs Rijksweg A16 (van Breda tot aan de aansluiting met de A58) en langs Rijksweg A58 (vanaf de Rijksweg A16 tot aan de aansluiting met de Rijksweg A27) het groepsrisico niet groter is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

In dat geval kan op grond van artikel 8, 2e lid onder a een verantwoording achterwege blijven.

Bovendien is er sprake van een overwegend conserverend bestemmingsplan. Het groepsrisico zal derhalve niet toenemen.

Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Op 1 januari 2010 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden.

In het Besluit is opgenomen dat er geen al dan niet geprojecteerde kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn binnen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar.

Voor (nieuwe) beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.

Voor wat betreft het groepsrisico geldt dat deze binnen het invloedsgebied moet worden verantwoord.

Buisleidingen.

In het plangebied lopen twee hogedruk aardgasleidingen, namelijk

Hoge druk gasleiding A 532 diameter 36” PR 10-6 per jaar: 170 m Invloedsgebied: 430 m.

Hoge druk gasleiding A 657 diameter 24” PR 10-6 per jaar: 170 m Invloedsgebied: 310 m.

Hoge druk gasleiding Z 527-01 diameter 16"PR 10-6 per jaar: 170 m

Bovendien is er een defensie brandstofleiding aanwezig.

Op 22 augustus 2011 is er met betrekking tot deze leiding een brief ontvangen van defensie. Hierin wordt gesteld dat het gaat om een permanent buiten gebruik gestelde leiding en dat er derhalve planologisch geen rekening mee hoeft te worden gehouden. Deze leiding wordt derhalve buiten beschouwing gelaten.

Plaatsgebonden risico (PR)

Binnen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van de gasleidingen bevinden zich enkele (beperkt) kwetsbare verspreid liggen objecten.

Overeenkomstig artikel 17 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen draagt de exploitant van de leiding (in dit geval de GasUnie) er zorg voor dat binnen drie jaar na het tijdstip van in werking treden van het besluit (1 januari 2010) het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten niet meer overschrijdt.

Het betreft een conserverend bestemmingsplan. Nieuwe bestemmingen binnen deze contour worden niet mogelijk gemaakt.

Groepsrisico (GR)

Binnen het invloedsgebied zijn slechts een zeer beperkt aantal verspreid liggende (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig. Gelet op deze dichtheid kan worden geconcludeerd dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet wordt benaderd.

Conclusie gasleidingen:

De gasleidingen vormen geen belemmering voor het onderhavige plan.

Verantwoording groepsrisico tgv de buisleidingen:

Gelet op de zeer beperkte personendichtheid is het aannemelijk dat het bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied waarbinnen de letaliteit van personen binnen het invloedsgebied minder dan 100% of bij toxische stoffen waarbij het plaatsgebonden risico kleiner dan 10-8 per jaar is.

In dat geval kan op basis van artikel 12, 3e lid een groepsrisicoverantwoording achterweg blijven.

Bovendien is er sprake e van een conserverend bestemmingsplan, er worden geen (relevante) ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Wellicht zal door toepassing van artikel 7 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (zie hierboven onder Buisleidingen, plaatsgebonden risico) het groepsrisico afnemen.

Belemmeringenstrook.

Op grond van artikel 14 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen moet er een strook van 5 m aan weerszijden van de buisleidingen, de zgn. belemmeringenstrook, worden toegewezen.

Voor deze belemmeringenstrook geldt dat het bestemmingsplan:

  1. Geen nieuwe bestemmingen bevat die het oprichten van bouwwerken toestaan,

  2. Een vergunningenstelsel als bedoeld als bedoeld in artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening, bevat voor werken of werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de integriteit en werking van de buisleiding, niet zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

  3. Voor zover de bevoegdheid wordt opgenomen om in afwijking ervan bij omgevingsvergunning het oprichten van bouwwerken in de belemmeringenstrook toe te staan, daarbij is bepaald dat de omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend voor zover de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen buisleidingen niet worden geschaad en er geen kwetsbaar object wordt toegestaan.

Structuurvisie Buisleidingen 2012 - 2035

In de Structuurvisie Buisleidingen 2012 – 2035 heeft het rijk hoofdverbindingen aangewezen waar ruimte wordt vrijgehouden voor (toekomstige buisleidingen) voor gevaarlijke stoffen. Deze zogenoemde leidingstroken moeten vrij blijven van bebouwing. In de Structuurvisie Buisleidingen is deze strook als zodanig aangewezen.

De strook zal een maximale breedte krijgen van 70m. Bij het in de strook aanwezige object is deze strook enigszins zuidwaarts verplaatst.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zal gaan voorzien in de juridische borging van dit nationaal beleid.

In het bestemmingsplan zal deze strook als zodanig worden opgenomen.

5.8.4 Conclusie

Ten aanzien van externe veiligheid bestaan er geen belemmeringen tav externe veiligheid.

5.9 Bedrijven

5.10 Geur

5.10.1 Algemeen

De gemeente Breda heeft in haar Milieuvisie Breda 2015 als doelstelling opgenomen dat in

2015 ernstige geurhinder veroorzaakt door geur in Breda in 2015 niet meer voorkomt. Eén van de doelstellingen van de Reconstructiewet is afname van het percentage geurgehinderden als gevolg van veehouderijen.

5.10.2 Regelgeving

De Wet geurhinder en veehouderij (verder te noemen: geurwet) vormt het toetsingskader voor veranderingen bij veehouderijen. De geurwet geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De Gemeenteraad van Breda heeft op 30 oktober 2008 een geurverordening vastgesteld die is onderbouwd door een gebiedsvisie. In de geurverordening zijn normen vastgesteld voor de ligging van geurgevoelige objecten in drie type gebieden, zie onderstaande tabel.

gebied

norm in ou/m3 98 percentiel

bestaande bebouwde kommen

3

nieuwe woon- en werklocaties, zoals aangeduid in Structuurvisie Breda 2020; 3 zoekgebieden in Prinsenbeek

8

buitengebied

14

Tabel 5.4

De geurbelasting van een veehouderij is vooral afhankelijk van het aantal en soort dieren dat binnen de inrichting aanwezig is.

5.10.3 Onderzoek

In 2007 is een quickscan uitgevoerd om de consequenties van de nieuwe geurwet voor de gemeente Breda in beeld te brengen. Uit de quickscan bleek dat er in het buitengebied van Breda sprake is van een redelijk goed tot zeer goed leefmilieu. Bij een beperkt aantal woningen is sprake van een matig of slecht leefmilieu. Dit heeft veelal te maken met de ligging van een woning op zeer korte afstand tot een veehouderij.

5.10.4 Conclusie

Door toepassing te geven aan de Wet geurhinder en veehouderij is er geen toename van geurhinder afkomstig van veehouderijen te verwachten. Daarnaast moeten deze bedrijven de nodige voorzieningen treffen om de ammoniakuitstoot te beperken, zie hoofdstuk 5.10. Deze voorzieningen hebben meestal ook een gunstig effect op de afname van geuruitstoot.

5.11 Ammoniak

5.11.1 Algemeen

Op dit moment is in nagenoeg heel Nederland de ammoniakdepositie ver boven de kritische depositiewaarde, de depositie die een ecosysteem kan verdragen zonder schade te ondervinden. Een aanzienlijk deel is afkomstig van dierenverblijven bij veehouderijen.

5.11.2 Regelgeving

Het ammoniakbeleid is daarom gericht op een zo groot mogelijke verlaging van de ammoniakemissie uit stallen, ongeacht de ligging. Daarnaast is bekend dat een belangrijk deel van de ammoniakemissie uit stallen op korte afstand neerslaat. Hierdoor ontstaan depositiepieken op kwetsbare natuurgebieden. Om die reden krijgen vooral intensieve bedrijven binnen een zone van 250 meter van kwetsbare gebieden bij uitbreidingen te maken met extra beperkingen. Dit vloeit voort uit de Wet ammoniak en veehouderij. Provinciale staten hebben op 3 december 2008 de zeer kwetsbare gebieden in Noord-Brabant aangewezen. In het plangebied liggen meerdere zeer kwetsbare gebieden.

De overmaat aan ammoniak in de buitenlucht is ook een probleem voor het bereiken van de Natura 2000-doelen. In Breda is het Ulvenhoutse bos aangewezen als Natura2000-gebied. Maar ook Natura2000-gebieden buiten de gemeente- en landsgrens krijgen bescherming. Op 15 juli 2010 is de provinciale Verordening Stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant in werking getreden. De verordening vindt zijn grondslag in de Natuurbeschermingswet en stelt beperkingen aan ammoniakemissies uit veehouderijen ten opzichte van de Natura2000-gebieden. Later is via een uitspraak van de Raad van State duidelijk geworden dat naar de provinciale stikstofverordening ook de Natuurbeschermingswet via een vergunningplicht rechtstreeks van toepassing is op bedrijven.

Op 1 april 2008 trad het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (Besluit huisvesting) in werking. Als gevolg daarvan waren alle intensieve veehouderijen en grote rundveebedrijven verplicht om op 1 januari 2010 voorzieningen in de stallen aan te brengen om de ammoniakemissie te beperken. Door Rijk, provincies en gemeenten is in samenwerking met de sector een Actieplan Ammoniak en Veehouderij opgesteld. Veehouderijen kregen hiermee uitstel van de verplichting om de stallen aan te passen. Binnen enkele jaren moeten alle traditionele stallen zijn aangepast.

Op grotere intensieve veehouderijen is rechtstreeks Europese regelgeving van toepassing en wordt bij veranderingen getoetst of er significante effecten op natuurgebieden te verwachten zijn. In het plangebied zijn geen zogenaamde IPPC-bedrijven aanwezig.

Op 15 juli 2010 is de provinciale Verordening Stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant in werking getreden. De verordening vindt zijn grondslag in de Natuurbeschermingswet en ziet toe op de ammoniakemissies uit de veehouderijen ten opzichte van de Natura2000-gebieden. In Breda is het Ulvenhoutse bos aangewezen als Natura2000-gebied.

5.11.3 Onderzoek

Elke voorgenomen verandering wordt via de omgevingsvergunning milieu of via een milieumelding getoetst aan de uitgebreide ammoniakwet- en regelgeving. Daarnaast krijgt elke veehouder in het plangebied die een stal bouwt of renoveert, te maken met de Verordening Stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant. Zie par. 5.2. en par. 5.5. De provincie is hiervoor het bevoegd gezag. De verordening stelt voorwaarden voor ammoniakemissie en stelt extra technische eisen aan stallen.

5.11.4 Conclusie

Aan de ontwikkelingen bij veehouderijen worden via de nodige vergunningen/meldingen zodanige technische eisen gesteld dat er vooralsnog geen toename te verwachten is van de ammoniakuitstoot in het plangebied. Zie tevens het onderdeel Natura 2000/passende beoordeling/par. 5.2. en par. 5.5.

5.12 Lichthinder

5.12.1 Algemeen

Verstoring van het nachtelijk duister door diverse lichtbronnen is in het buitengebied een sterk in omvang toenemend verschijnsel. Naast verlichting van wegen kan ook assimilatiebelichting in kassen en verlichting bij sportvelden voor verstoring zorgen.

5.12.2 Regelgeving

Een glastuinbouwbedrijf valt onder de algemene regels van het Besluit glastuinbouw milieubeheer, dat in 2012 op zal gaan in het Besluit landbouwactiviteiten milieubeheer. Assimilatiebelichting is altijd toegestaan mits voldaan wordt aan de voorschriften van het besluit. In het algemeen moet 98 % van de lichtuitstraling vanaf de bovenzijde van de kas, en 95 % vanaf de gevel op 10 meter afstand, worden gereduceerd. Er zijn overgangsbepalingen voor bestaande kassen, en er is ook differentiatie voor verschillende soorten van belichting. Uiteindelijk mag er uit zowel oude als nieuwe bedrijven, bij toepassing van assimilatiebelichting, geen lichtuitstraling meer zijn.
Voor het berekenen van de lichthinder door verlichting van sportvelden worden als uitgangspunt de normering gebruikt als opgesteld door de Nederlandse Stichting voor verlichtingskunde (NSVV).

5.12.3 Onderzoek

Er is op dit moment geen klachtensituatie bekend vanwege lichthinder door glastuinbouw op het grondgebied van Breda.

De gemeente is voornemens meer baanverlichting toe te staan bij de hockeyvelden van Hockeyvereniging Zwart Wit van de Galderseweg te Breda. Vanwege de bezwaren uit de omgeving en de wens van de hockeyvereniging om het aantal velden en de verlichting uit te breiden is er onderzoek gedaan naar de mogelijke hinder van de sportveldverlichting (Kragten 29 september 2014 BRE003) en vanwege de ligging van het complex in de onmiddellijke nabijheid van gronden aangeduid als ecologische hoofdstructuur is er tevens een natuurtoets uitgevoerd door Ecoresult. Het betreft de volgende rapporten: Quick scan d.d. 18 maart 2014/ER20140307v03, Natuurtoets beschermde soorten en natuurgebieden d.d. 8 juli 2014/ER20140617v02 en de Notitie Natuurtoets verlichting inpassing nieuwe veld Sportpark Ginneken, Breda d.d.16 oktober 2014/ER20141014v01.

5.12.4 Conclusie

Door stringente wet- en regelgeving, en ook door hier toezicht op te houden, wordt voorkomen dat omwonenden hinder ondervinden als gevolg van belichting vanwege het voeren van assimilatiebelichting.

Aan de hand van de uitgevoerde onderzoeken met betrekking tot de sportveldverlichting bij Zwart Wit kan worden geconcludeerd dat met de juiste verlichtingsarmaturen en de juiste hoogte voldaan wordt aan de NSVV-normen voor landelijk gebied en er geen extra lichthinder zal ontstaan bij de woningen die rond het complex zijn gelegen. Wel wordt nog de suggestie meegegeven bij het ontwerp van de lichtinstallatie voor de velden aan de hand van theoretische lichtberekeningen te toetsen of de betreffende installatie kan voldoen aan de in het onderzoek berekende waarden voor het verlichtingsniveau op de velden en de mate van lichthinder op haar omgeving en binnen de normen van de NSVV blijft.

Daarnaast is geconcludeerd dat er in het aangrenzende bosgebiedjes wel toetreding van licht zal ontstaan boven de daarvoor geldende NSVV-norm voor natuurgebieden. Of hierdoor ook verstoring van waarden plaatsvindt dient door nader onderzoek te worden vastgesteld. In verband hiermee is ter plaatse van de aangrenzende bosgebiedjes ook een natuurtoets uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen beschermde of andere soorten in het gebied aanwezig zijn die hierdoor zullen worden gestoord. Het toevoegen van veldverlichting op het complex, zoals in het plan opgenomen, is vanuit lichttoetreding in de aangrenzende bosgebiedjes aanvaardbaar nu hiervan geen negatieve effecten uitgaan op de wezenlijke kenmerken en waarden.

5.13 Duurzaamheid

In het onderstaande worden enkele duurzaamheidsaspecten nader toegelicht.

Duurzaam bouwen

Er bestaan verschillende definities van duurzamer bouwen. Alle definities bouwen voort op de definitie van een duurzamere ontwikkeling: "onder duurzamere ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien."

Duurzaam bouwen is meer dan het toepassen of vermijden van bepaalde materialen. Ook de locatiekeuze, verkaveling, inrichting van de waterhuishouding, flexibel en levensloopbestendig bouwen, energievoorziening, veiligheid en gezondheid zijn aandachtspunten die onder deze noemer thuis horen. In de nota "Kwaliteit wonen" zijn de eisen die gemeente Breda aan al deze aspecten stelt opgenomen. Als leidraad voor duurzamer bouwen maakt de Gemeente Breda gebruik van het Nationaal pakket Duurzaam Bouwen. Uitgangspunt is dat gebouwen en omgevingen gerealiseerd worden, die zowel nu als in de toekomst voldoen aan de wensen en eisen van de gebruikers.

De doelstelling in de Milieuvisie luidt:

In 2015 wordt er duurzamer, gedifferentieerd, gezond en veilig gebouwd en gewoond. Gezondheid en veiligheid zijn uitgangspunten bij alle bouwplannen en bij het wonen in bestaande woningen. Een daartoe ontwikkelde integrale visie op natuur, milieu, bouwen en wonen is de inhoudelijke basis.

Een aantal milieuaspecten die van belang zijn voor een duurzamere ontwikkeling zoals water, lucht en geluid, zijn elders in dit stuk verwoord. Deze aspecten hebben vaak ruimtelijke consequenties.

In het vervolg van deze paragraaf wordt een aantal duurzaamheidaspecten beschreven waarvan de ruimtelijke werking beperkt is, maar die wel van belang zijn voor een duurzamere ontwikkeling, namelijk materiaalgebruik, energie en afval.

Materiaalgebruik

Bij het (ver)bouwen van gebouwen wordt het milieu op verschillende wijzen belast. Hierbij dient zowel naar de bouwfase als naar het gebruik en het onderhoud van de woning gekeken te worden. De milieubelasting kan worden verminderd door bijvoorbeeld verantwoord materiaalgebruik, energie- en waterbesparing en afvalpreventie.

Uitgangspunt bij nieuwbouw (of renovatie) is dat er zoveel mogelijk gebruik gemaakt wordt van duurzamere bouwmaterialen. Duurzame bouwmaterialen zijn in principe bouwmaterialen die het milieu niet belasten en geen aanslag doen op uitputbare bronnen. Het uitgangspunt dient de volgende drie-stappen-strategie te zijn:

Voorkom onnodig gebruik van grondstoffen.

Gebruik eindeloze bronnen zoals hout, vlas, cellulose, leem, e.d.

Gebruik eindige bronnen effectief
Omdat het afkoppelen van regenwater een doelstelling van het beleid is moeten enkel niet uitloogbare materialen worden toegepast.

Toepassing van groene daken (en gevels) is voor vele doelen goed. Waterretentie is een voorbeeld, maar ook een effectievere energiebalans (vermindering energieverbruik) , een comfortabeler gebouw, schakels in groen verbindingen en een vriendelijker uitstraling.

Energie

Een duurzamere ontwikkeling stelt eisen aan het energiegebruik en de energiebronnen van de locatie.

In de milieuvisie is de volgende doelstelling opgenomen:

"In 2015 is Breda een eind op weg een energieneutrale stad te worden. Dit is een stad waarin de energievraag drastisch is afgenomen. De energie die nog nodig is, komt uit energiebronnen die niet opraken, zoals zon, wind water, biomassa en aardwarmte."

Hoewel dit streefbeeld op dit moment nog niet haalbaar is, kunnen er maatregelen genomen worden om de energiehuishouding zo duurzamer mogelijk te maken. De voorkeurvolgorde voor maatregelen is:

  1. Beperken energieverbruik;

  2. Toepassen duurzamere energiebronnen (bv Warmte koude opslag bij glastuinbouw);

  3. Efficiënt gebruik van fossiele brandstoffen.

Het streven is om nieuwe ontwikkelingen energie-neutraal uit te voeren. Tevens zijn in het gebied potenties voor warmte- en koude opslag aanwezig.

Koude- en warmteopslag in de bodem is een milieuvriendelijke én een comfortabele manier om de vraag naar warmte in een gebouw te regelen. Dit wordt steeds vaker toegepast.

Gesloten systemen.

Het potentieel in Breda varieert beperkt. De gehele ondergrond is geschikt voor de toepassing van gesloten systemen. In en rond het centrum levert de ondergrond minder GJ/m2 dan in de overige gebieden van Breda.

[image]

figuur 5.4

Open systemen.

De ondergrond in de gemeente Breda is tot 80 m – mv. overal geschikt voor de toepassing van open systemen. De hoeveelheid te leveren energie is in de gehele gemeente Breda vergelijkbaar.

[image]

figuur 5.5

Landbouw en klimaat

In de landbouw komen verschillende broeikasgassen vrij die bijdragen aan de klimaatverandering.

Daarnaast heeft de klimaatverandering gevolgen voor de (Nederlandse) landbouw. Te denken valt

hierbij aan: een langer groeiseizoen, daardoor gevolgen voor de bestuiving en bevruchting, ziekten en

plagen, enzovoort. Om een bijdrage te leveren aan de beperking van de uitstoot van broeikasgassen

door de landbouw zijn de gemeente Breda en ZLTO in 2009 het project ‘duurzamer agrarisch

ondernemen’ gestart. Bij 30 bedrijven uit alle agrarische sectoren is een energiescan op bedrijfsniveau uitgevoerd en is gekeken naar het beperken van de overige broeikasgassen. Uit de scans kwamen rendabele energiebesparingsmaatregelen naar voren. Daarnaast werden ook opties voor het opwekken van duurzamere energie en mogelijkheden tot samenwerking bekeken. In de toekomst zal het voor een groot deel van de sector zelf afhangen of deze opties kans van slagen hebben. De gemeente heeft hierbij een ondersteunende en faciliterende rol.

In Nederland wordt meer mest geproduceerd dan er uitgereden mag worden. De regering wil dat het overschot aan mest verwerkt gaat worden. Dit kan zijn het op het eigen bedrijf, of via initiatieven tot een gezamenlijke verwerking. De sector is nu aan zet om met oplossingen te komen. Gebeurt dit niet, dan zal de regering een wettelijke verplichting opleggen.

Mestverwerking is een duurzame technologie. Mestvergistingsinstallaties kunnen in vele vormen worden uitgevoerd, van eenvoudig geroerde tanks tot geavanceerde vergisters. Vergisten heeft als doel organische stof om te zetten in biogas. Biogas is een brandstof die meestal wordt verstookt in een warmtekrachtinstallatie, waarbij elektriciteit en warm water worden geproduceerd. De opgewekte elektriciteit kan worden ingezet voor het eigen bedrijf, of worden aangeboden aan een derde, bijvoorbeeld een glastuinbouwbedrijf. Hoe dan ook, de sector zal lokaal of regionaal initiatieven moeten ontplooien

Hoofdstuk 6 Toelichtingen Bestemmingen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de planologisch-juridische vertaling van het beleid in het plangebied. In paragraaf 6.1 orde komen onder meer de uitgangspunten voor de juridische opzet en de opbouw van verbeelding en planregels aan de orde. In paragraaf 6.2 wordt de vertaling van het ruimtelijk beleid naar de bestemmingen toegelicht en in paragraaf 6.3 het vergunningenstelsel.

6.1 Juridische opzet

Hoofdopzet

Het bestemmingsplan bestaat uit planregels, een verbeelding en een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In Nederland zijn sinds kort regels afgesproken over de opzet van het bestemmingsplan in het kader van de standaardisering en digitalisering. Dit is vastgelegd in de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). Dit alles om alle bestemmingsplannen in Nederland beter te kunnen vergelijken en ze ook digitaal uitwisselbaar te maken. Per 1 januari 2010 is deze digitalisering verplicht. Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld volgens deze landelijke richtlijnen en standaarden.

Inventarisatie plangebied / Retrospectieve toets

De inventarisatie van het plangebied heeft op verschillende manieren plaatsgevonden. Als basis voor de inventarisatie hebben gediend de thans in het gebied vigerende bestemmingsplannen en de daarin opgenomen bestemmingen alsmede de op basis daarvan opgestelde wijzigingsplannen of verleende ontheffingen (zie hoofdstuk 1 onder 1.3). Vervolgens is aan de hand van de meest recente topografische ondergrond en luchtfoto's bekeken waar veranderingen in het gebied zichtbaar waren. Tenslotte is het gebied in het veld geïnventariseerd.

Veranderingen zijn ook een gevolg van diverse ingekomen verzoeken met de vraag een wijziging in het plan aan te brengen in verband met voorgenomen bouwplannen. Het gaat dan onder andere om vergrotingen van het bouw- of bestemmingsvlak, wijziging van een bedrijfswoning in een burgerwoning en uitbreiding parkeercapaciteit in en nabij het Mastbos. Indien aan deze verzoeken medewerking kan worden verleend i. c. indien de verzoeken passen binnen de uitgangspunten van het nieuwe bestemmingsplan en de uitgangspunten van de Verordening ruimte, zijn deze wijzigingen in het onderhavige plan al doorgevoerd. Teneinde het plankostenverhaal, de betaling van de eventuele planschade en de uit de Verordening ruimte voortvloeiende zorg voor de ruimtelijke kwaliteit (landschappelijke inpassing en/of sloop) veilig te stellen is/zal met alle belanghebbenden vooraf aan de vaststelling van dit plan een overeenkomst worden gesloten. Het gaat hierbij om de volgende locaties:

  1. J.F. Kellyweg 14 te Ulvenhout, beperkt vergroten bouw- en bestemmingsvlak maatschappelijk.
    Betreft het beperkt uitbreiden van het bouw en bestemmingsvlak ten behoeve van de bouw van een extra bijgebouw bij deze woonzorgvoorziening.

  2. Rijsbergsebaan 5 te Breda, wijziging agrarische bestemming in woonbestemming.
    Bedrijf gaat verplaatsen naar een bedrijfslocatie aan de Diunt en gaat daar omschakelen naar kwekerijbedrijf. Het gemengd bedrijf aan de Rijsbergsebaan 5, waarin ook een beperkte varkenshouderij werd geëxploiteerd, wordt ontmanteld en de bedrijfswoning wordt qua bestemming gewijzigd in een woonbestemming. Verder is door de eigenaar van deze locatie grond afgestaan voor het realiseren van een ecologische verbinding langs de Galdersebeek in het kader van de Landinrichting Weerijs Zuid.

  3. Rithsestraat 118/128 te Breda vergroten bouwvlak tuinbouwbedrijf en verplaatsen woning.
    De eigenaar van Rithsestraat 118 heeft de woning en ondergrond aan de Rithsestraat 128 verworden en wil de gronden met opstallen toevoegen aan zijn bedrijf. De bestaande woning Rithsestraat 128 zal worden verplaatst naar elders op het perceel en de oude woning zal aan zijn bestemming worden onttrokken en als bedrijfsgebouw (o.a. verkooppunt eigen producten) voor de tuinderij gaan fungeren.

  4. Sintelweg 44 te Breda oprichten paardenhouderij
    Op deze voormalige agrarische bedrijfslocatie zal een paardenhouderij, niet zijnde een agrarische activiteit, worden gevestigd waartoe aan het perceel een bestemmingsvlak 'Bedrijf' zal worden toegekend van 5000 m2 waarvan maximaal 75% mag worden bebouwd met een functieaanduiding 'paardenhouderij'.

  5. Diunt 5 te Breda oprichten bed en breakfast in bestaand gebouw
    Een bestaand bijgebouw zal worden verbouwd voor bed- en breakfast.

  6. Jagerpad 37 te Breda vergroten bestemmingsvlakken en bouwvlak Wonen
    In verband met de verplaatsing van de bestaande woning aan het Jagerpad 37 is zowel het bestemmings- als het bouwvlak vergroot.

  7. Oude Beekhoek 2 te Ulvenhout uitbreiden camping
    De ondernemer gaat zijn camping uitbreiden en wil daar ook een aantal functies aan toevoegen. Zo wordt het nu mogelijk op het terrein 15 recreatiewoningen op te richten. Bovendien zal het mogelijk worden gemaakt een op het terrein staande schuur en de in de woning geïntegreerde schuur te gaan gebruiken voor beperkte horecadoeleinden i.c. besloten feesten en/of vergaderingen. In de vrijstaande schuur mag tijdens feesten, vanuit geluidhinderaspecten geen muziek worden gebruikt. Daarnaast worden er mogelijkheden geboden de bestaande gebouwen te gebruiken als groepsaccommodatie.

  8. Elzenburgstraat 26 te Breda vergroten bouwvlak
    Ten behoeve van de uitbreiding van de ter plaatse gevestigde rundveehouderij is het bouwvlak vergroot naar de maximaal maat van 1,5 ha.

  9. Reeptiend 50 te Breda, wijziging maatschappelijke bestemming in Wonen
    De op het perceel staande cultuurhistorisch waardevolle boerderij wordt niet langer voor maatschappelijke doeleinden gebruikt. De bestemming is gewijzigd in de bestemming Wonen.

  10. Overaseweg aanpassing bestemmingsvlakken wonen en landschappelijke inpassing .
    In het bestemmingsplan Buitengebied Zuid, Buitenwonen aan de Linten is voor deze locaties al medewerking toegezegd voor de bouw van drie ruimte voor ruimte woningen. Ook de landschappelijke inpassing is daarin vastgelegd. De eigenaar wil echter de grootte van de bestemmingsvlakken 'Wonen' en de situering van de landschappelijke inpassing wijzigen. In dit plan wordt dit nu formeel vastgelegd. Een en ander wordt ook opnieuw in een overeenkomst vastgelegd.

  11. Drielindendreef 3 uitbreiden horecabestemming
    De ter plaatse gevestigde cafetaria Fritessalon 't Liesbos wil zijn gebouw uitbreiden met een toiletgebouw en het terras voor zijn bedrijf formaliseren. Deze gronden worden gehuurd van de gemeente. In dit plan is de bestemming voor deze locatie dan ook aangepast aan de wensen en hiervoor is ook de overeenkomst en het bijbehorende opstalrecht gewijzigd.

  12. Rithsestraat 174 wijzigen deel agrarische bestemming in de bestemming Bedrijf t.b.v. de exploitatie en uitbreiding van een koelvriesbedrijf voor agrarische producten
    Aan de Rithsestraat 174 worden thans twee bedrijven geëxploiteerd te weten een groenteteeltbedrijf (asperges en witlof) en een koelvriesbedrijf voor agrarische producten. Het perceel ligt thans binnen de bestemming Agrarisch gebied met waarden - landschapswaarden met de aanduiding bouwvlak. De exploitant is voornemens het koelvriesgedeelte te vergroten vanwege de grote vraag hiernaar maar dit is niet mogelijk binnen de thans op het perceel rustende agrarische bestemming. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 11.6, Niet agrarische ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, is het bedrijf nu gesplitst in een agrarisch gedeelte en een bedrijfsgedeelte. Vanwege de splitsing van de bedrijfsactiviteiten in twee bestemmingen is voor het bouwvlak ten behoeve van de agrarische bestemming de beperking toegevoegd dat dit niet groter mag worden dan 1 ha (1,5 ha - 0,5 ha bedrijfsbestemming).

  13. Overakkerstraat 372 wijziging bestemmings- en bouwvlak ten behoeve van uitbreiden manege
    Aan de Overakkerstraat 372 te Breda is manege Hippisch Centrum gevestigd. Deze manege heeft echter plannen haar activiteiten, naast manege- en pensionactiviteiten, uit te breiden met trainingsfaciliteiten voor springruiters. Hiertoe dient een extra hal gebouwd te worden op het onderhavige perceel. De manege is op een gunstige locatie gelegen, goed bereikbaar en dicht bij de stad. Bovendien heeft de manege voldoende parkeermogelijkheden. De locatie ligt op grond van de Verordening ruimte binnen de aanduiding Groenblauwe mantel. Nieuwe bedrijven mogen geen groter bestemmingsvlak krijgen dan 5000 m2 maar voor bestaande bedrijven is in de Verordening ruimte een mogelijkheid opgenomen deze uit te breiden onder de voorwaarde dat het bestemmingsvlak niet groter wordt dan 1,5 ha. Ten behoeve van het manegebedrijf is in dit bestemmingsplan een bestemmingsvlak opgenomen van maximaal 1,5 ha waarbinnen alle voorzieningen, zoals ook parkeren en buitenbakken, dienen te worden ondergebracht. Verder is voor de gebouwen binnen het bestemmingsvlak een bouwvlak opgenomen waarbinnen alle bebouwing gesitueerd moet worden. De verplichte landschappelijke inpassing is in het bestemmingsplan met een natuurbestemming en de aanleg is geborgd via een met de eigenaar aangegane overeenkomst.

  14. Liesboslaan 291 en 293 wijziging bestemming monumentale kerk naar een detailhandelsbestemming en wijziging van de detailhandelsbestemming naar een bedrijfsbestemming
    Aan de Liesboslaan 291 is Vormvast (detailhandel in meubelen) gevestigd. De monumentale kerk aan de Liesboslaan 293 is echter beschikbaar gekomen voor een andere functie en Vormvast wil zijn detailhandel nu in deze kerk vestigen. Hiertoe dient de maatschappelijke bestemming omgezet te worden naar een detailhandelsbestemming. Hiermee komt uiteraard ook de locatie vrij voor een andere functie. Op de locatie ligt thans een bedrijfsbestemming met de aanduiding detailhandel. Deze aanduiding kan nu komen te vervallen. In het pand kunnen nu verschillende soorten bedrijvigheid gevestigd worden mits deze geen hogere milieucategorie vertegenwoordigen dan 1 of 2. gezien de omvang van het gebouw zal het praktisch onhaalbaar zijn deze aan één bedrijf verhuren zoals in de Verordening ruimte is voorgeschreven. Gezien de ligging van het complex in een van oudsher bestaande bebouwingsconcentratie (oude kern Liesbos), de leefbaarheid in deze kern te behouden en om kapitaalvernietiging te voorkomen is daarom in het plan opgenomen dat in het bestaande gebouw maximaal drie zelfstandige bedrijven gevestigd mogen worden onder de verdere uitdrukkelijke voorwaarde dat het bedrijf niet verder mag worden uitgebreid.

  15. Rithsestraat 310 vergroten agrarisch bouwvlak
    Aan de Rithsestraat 310 is een aardbeienkwekerij gevestigd die zijn bebouwing wil vernieuwen en op zijn bouwvlak seizoensarbeiders wil huisvesten. Hiertoe zal het bouwvlak vergroot moeten worden. In eerste aanleg was het de bedoeling om een en ander eerst via een omgevingsvergunning met afwijking mogelijk te maken en dit dan in het onderhavige bestemmingsplan mee te nemen. Vanwege het slechte seizoen is dit echter (financieel) niet mogelijk gebleken. De ondernemer wil echter wel graag de mogelijkheden hebben om in 2015 te kunnen starten met de bouw van een voorziening voor de huisvesting van seizoensarbeiders en heeft alsnog verzocht de vergroting mee te nemen in het bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013. Het vlak zal qua grootte voldoen aan hetgeen hierover in het onderhavige bestemmingsplan is vastgelegd (niet groter dan 1,5 ha). Met de betreffende ondernemer zijn contractueel zaken geregeld zoals plankosten, landschapsinvestering en planschadeverhaal. Hiermee wordt onder andere voldaan aan het gestelde in de Verordening ruimte.

  16. Sprundelsebaan 60 omzetten bestemming Maatschappelijk (woonzorgcomplex met 24 zorgappartementen) naar Wonen voor maximaal 3 woningen
    Ter plaatse is in 2012 met een planherziening voor WSG de bestemming gewijzigd van 'Agrarisch gebied' in de bestemming 'Maatschappelijk' voor het oprichten van een woon- werkcomplex met 24 zorgappartementen. Vanwege de financiële situatie bij WSG en de op handen zijnde wijzigingen binnen de zorg zal ter plaatse geen woon- werkcomplex gebouwd gaan worden. WSG heeft de locatie al langere tijd te koop staan en heeft in het kader van het conceptontwerp van het plan verzocht een ruimere bestemming toe te kennen waardoor ter plaatse meer mogelijk wordt en de verkoopbaarheid van de locatie wordt bevorderd. Dit is ruimtelijk gezien onmogelijk omdat vanwege het ontbreken van concrete functies en daardoor inzicht in de impact daarvan de aanvaardbaarheid niet kan worden bepaald. Na overleg met WSG is er voor gekozen de maatschappelijke bestemming te laten vervallen en te wijzigen in een woonbestemming met maximaal 3 woningen i.c. twee woningen in de bestaande monumentale bebouwing en een extra nieuwbouwwoning. Een monumentaal complex splitsen of verbouwen tot woning is nu ook al mogelijk in het bestemmingsplan. Deze extra woning past binnen de Verordening ruimte (artikel 11.4 Vr) waar het betrekking heeft op kwaliteitsverbetering in bebouwingsconcentraties. Door het laten vervallen van deze bestemming zal ter plaatse aanzienlijk minder bebouwing worden gerealiseerd en zal er ook sprake zijn van een minder intensief gebruik van de gronden waardoor de vereiste kwaliteitsverbetering ter plaatse zal optreden.

  17. Gemeente Breda uitbreiden hockeyaccommodatie Galderseweg binnen de ecologische hoofdstructuur
    Hockeyclub Zwart-Wit heeft behoefte aan een extra hockeyveld. De gemeente is bereid hen hierin te faciliteren . Er is samen met de vereniging gezocht naar een mogelijke locatie voor dit extra veld. In eerste instantie is gekeken of wellicht op Jeugdland in Ulvenhout het extra hockeyveld aangelegd zou kunnen worden. Dit leek echter zowel vanuit financieel oogpunt (eisen ter compensatie van EHS van Staatsbosbeheer) als uit praktisch oogpunt (dislocatie) niet de voorkeur te hebben. Toen is er nogmaals gekeken naar de huidige locatie van de vereniging aan de Galderseweg. Binnen de huidige bestemming Sport is echter net niet voldoende ruimte om dit extra veld aan te leggen. Ten behoeve van de uitbreiding zou de bestemming Sport, ten koste van de naastgelegen ecologische hoofdstructuur (EHS), met ruim 1000 m2 moeten worden uitgebreid. De Verordening ruimte geeft mogelijkheden om onder voorwaarden (o.a. compensatie) bij kleinschalige ontwikkelingen om herbegrenzing van de EHS te verzoeken. Bij Gedeputeerde Staten zal dan ook een verzoek worden gedaan tot herbegrenzing van de EHS ter plaatse van de uitbreiding. Er zijn geen mogelijkheden om de compensatie als een fysieke compensatie in de nabijheid van het complex uit te voeren, zoals verplicht is gesteld in de Verordening ruimte. In verband hiermee zal met de provincie afspraken worden gemaakt over een te betalen compensatievergoeding in deze.
    In 2002 is voor deze locatie een bestemmingsplanherziening vastgesteld en voor dit plan is destijds een lichtonderzoeken uitgevoerd (Royal Haskoning, projectnummer L 1116.A1 van 5 april 2002) . Dit laat zien dat op een bepaalde afstand van de omringende woningen de hinder van eventuele veldverlichting binnen de daarvoor opgestelde richtlijn blijft. In het onderhavige plan is dan ook mogelijk gemaakt dat ten behoeve van de hockeyvelden veldverlichting kan worden aangebracht o.a. om de bruikbaarheid van deze velden te verruimen.

  18. Staatsbosbeheer uitbreiden parkeerplaats aan de Huisdreef en wijzigen bestemming Galderseweg 90:

  19. Uitbreiden van een parkeerplaats bij Restaurant De Boschwachter aan de Huisdreef 4 te Breda ten koste van de ecologische hoofdstructuur. Voor een nadere toelichting zie hierna.

  20. Het wijzigen van de agrarische bestemming van een complex aan de Galderseweg 90 in een woonbestemming;
    Dit agrarisch bedrijf is aangekocht door Staatsbosbeheer en de landbouwgronden zijn inmiddels ingericht als natuur. De bedrijfwoning en de bijgebouwen zullen niet langer voor een agrarisch bedrijf ingezet kunnen worden en de bestemming zal dan ook gewijzigd worden in een woonbestemming. Het omzetten van de cultuurgronden naar natuur en het ook als zodanig ingericht zijn van deze percelen wordt aangemerkt als zijnde de kwaliteitsverbetering landschap voor alle genoemde ontwikkelingen. Wel is in de overeenkomst met Staatsbosbeheer nog vastgelegd dat de overtollige bebouwing op deze locatie tot minimaal 500 m2 moet worden gesloopt.

  21. Waterschap Brabantse Delta vergroten parkeerplaats Bouvignelaan binnen de ecologische hoofdstructuur. Voor een andere toelichting zie hierna.

Toelichting op de punten 18a en 19

Algemeen

Het Mastbos vervult een grote rol als uitloopgebied van recreanten uit Breda. Naast het dagelijks gebruik in de vorm van sport en de hond uitlaten is het bos breed gewaardeerd als natuur en groengebied. Een waardering die reikt tot de randstad. Het vele bezoek, ongeveer anderhalf miljoen bezoeken per jaar leidt tot slijtage en intensief beheer. De financiering van het beheer is steeds meer een zorg voor de toekomst.

[image]

Momenteel ondervindt het bomenbestand veel overlast van op de wortels geparkeerde auto’s en zien we ook het intensief gebruik af aan de andere recreatieve voorzieningen. Dit leidt soms tot ongewenste en veelal ook gevaarlijke situaties.

[image]

foto uit BN De Stem met het volgende onderschrift:

Het Mastbos in Breda Zuid kent van die piekmomenten. Dan wordt het bos als het ware bestormd door dagjesvolk uit de regio maar ook van verder weg uit de Randstad. Het verkeer komt muurvast te staan. De gemeente wil het parkeren gaan regelen.

Vandaar dat met de omgeving op zoek is gegaan naar mogelijkheden voor spreiding van bezoekersstromen en maatregelen die het parkeren in het bos op termijn indammen door bijvoorbeeld in parkeervoorzieningen in de randen of daarbuiten te voorzien.

Uitbreiden parkeerplaats bij Café-restaurant de Boschwachter aan de Huisdreef 4 te Breda.

Bij restaurant de Boschwachter (Huisdreef nummer 4) zien we al jarenlang een stevig verkeerskundig probleem. Willen we op termijn een verkeersvrije Huisdreef krijgen dan zal er een alternatief voorhanden moeten zijn. De plaats van de Boschwachter is bijzonder omdat hier de oude plantage was gelegen voor de bomenzucht van laanbomen in het Mastbos. De beheerderswoning is uitgegroeid tot wat nu het restaurant is.

Er bestaat nog steeds een deel van het oude bomenbestand welke waardevol is vanuit cultuurhistorisch oogpunt. Aan de noordzijde van het restaurant is een parkeerplaats aangelegd op eigen terrein en noordelijk daarvan is nog een stuk productiebos gelegen. Teneinde het hoofd te kunnen bieden aan de verkeersproblematiek binnen het bos zou de natuur en cultuurwaarden geborgd moeten worden door een stukje productiebos als parkeerplaats (verkeer) in te richten en de tuin, die in de plantage is gelegen uit het stukje plantage te halen. Voorwaarde is dat het stuk bos een groen karakter blijft houden en bijdraagt aan de allure die de plek vanuit de historie heeft. Voor het uitbreiden van de functie parkeren er plaatse is het noodzakelijk dat er wordt gecompenseerd. Bedoeling is deze natuurcompensatie uit te voeren aan de aan de rand van het Mastbos en de randen van een boskamer hiermee in te richten welke past in de plannen voor het herstel van het Markdal.

[image]

Het idee is, zoals in schets en referenties is uitgebeeld, de plantage, zoals deze er in de tijd van de Nassaus er al lag op de plek van de Boschwachter terug te brengen. De parkeerplaats wordt voorzien van houtwallen en ingepast in het landschap.

Uitwerking compensatieopgave:

Voor de 40x40 m bos is 1600 m2 bos waar voor herontwikkeling een ontwikkelingstijd van 10 - 25 jaar nodig is wordt een kwaliteitstoeslag van 1/3 van de oppervlakte gehanteerd d.w.z. een oppervlak 2128 m2. Hiervoor is gezocht naar een compensatiegebied binnen de gemeentegrenzen van Breda. De compensatie is voorzien op perceel kadastraal bekend Ginneken sectie E nummer 2595 in beheer bij BBL en gereserveerd voor particulier natuurbeheer. Hier kan aansluitend op het bestaande bos van SBB zowel boscompensatie als EHS compensatie een plek krijgen.

Volgens het provinciale natuurbeleidsplan heeft het perceel bos de ambitie : Dennen Eiken Beukenbos N 15.02, in het beheerplan is dit momenteel droog bos met productie N16.01, navenant met relatief weinig natuurwaarden. Bovendien bestaat dit deel uit slecht ontwikkeld naaldhout met weinig variatie in leeftijd behalve in de randen die worden gespaard. Het merendeel van de opstand bestaat uit Douglass, gericht op productie.

Op basis van ene quick scan is een toets uitgevoerd waarbij gekeken is naar de aanwezige werkelijke

natuurwaarden. Er zijn geen holenbroeders aangetroffen. Bosvogels als Turkse Tortel, Bosduif en Merel.

Zijn bij veldbezoek aangetroffen, vanuit de SOVON monitoring zijn geen broedgevallen bekend van rode lijstsoorten een of bijzondere soorten. Eekhoorns zijn evenals andere zoogdieren ook niet bij dit droge bosperceel aangetroffen. E.e.a. zou voor realisatie nog met een uitgebreider veldonderzoek moeten worden verdiept.

Voor de compensatie wordt aangesloten aan de in de ambitie van de provincie voorgestane doel

namelijk een gemengd bos met als hoofdcomponent loofbos en een volwaardige boszoom.

Compensatieplan:

Bij de keuze voor de inrichting van de compensatiepercelen is ernaar gestreefd deze inrichting zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de aangrenzende of nabijgelegen natuurgebieden. Tevens is de

historische situatie ter plekke in ogenschouw genomen, aangezien het historisch grondgebruik een

indruk geeft van de oorspronkelijke milieuomstandigheden.

In de locatie op perceel Ginneken sectie E nummer 2595, gelegen in de gemeente Breda aansluitend op een perceel van Staatsbosbeheer Ginneken sectie E nummer 2142, bestaande uit dennen eiken en beukenbos.

Historisch is dit een hoger gelegen stuwwal vergelijkbaar met de hogere rug die het Mastbos vormt.

Deze is in de tijd door egalisering van de omgeving op een podium komen te liggen, het bos is tot een minimumoppervlak gereduceerd.

Het geniet de voorkeur om het herstel van de historische situatie in een herontwikkeling van het gehele Markdal mee te nemen.

[image]

[image]

Deze oplossing moet in combinatie worden gezien met een optimalisatie van een parkeerplaats aan het begin van de Huisdreef tegenover Hotel-restaurant De Heeren van Oranje.

Voor wat betreft parkeren is de eindsituatie dat de laan en de dreef parkeervrij worden (uit te voeren door Staatsbosbeheer) behalve het parkeerterreintje tegenover de Oudhof aan de Huisdreef (heeft verkeersbestemming) en het behoud van een overloopterrein langs de Bouvignedreef voor de drukste periode bij het speelbos.

Dat kan echter pas als de hiervoor al aangegeven optimalisatie heeft plaatsgevonden bij de Heren van Oranje en een uitbreiding heeft plaatsgevonden bij de Boschwachter.

De plus in parkeren wordt dus bereikt door de voormalige tuin van de Boschwachter als parkeerplaats te gebruiken en een kleine nieuwe parkeerplaats toe te voegen ten oosten van de bebouwing. Dit levert 64 extra parkeerplaatsen op en nog eens 50 in de voormalige tuin. Optimalisatie van de parkeerplaats nabij de Heeren van Oranje levert ca 60 parkeerplaatsen op inclusief invalideparkeren. De overloop is goed voor ca 60 parkeerplaatsen.

Uitbreiding parkeerplaats aan de Bouvignelaan ter hoogte van Japans restaurant Paradijs.

Om de parkeerproblematiek op de Bouvignedreef en de Bouvignelaan op te lossen, is het waterschap ongeveer anderhalf jaar geleden in gesprek gegaan met buurtbewoners en betrokken organisaties. Dit betekent dat al in een vroeg stadium de buurtbewoners, belangengroepen, Staatsbosbeheer, restaurant Bouvigne Paradijs en gemeente betrokken werden. In de gesprekken bleek niet alleen dat het parkeren door waterschapmedewerkers en -bezoekers op de Bouvignedreef en Bouvignelaan een probleem was dat opgelost moest worden. Voor Staatsbosbeheer is het daarnaast vanuit duurzaam natuurbeheer belangrijk de schade door langdurig parkeren in het Mastbos te beperken. Ook het parkeren door de bezoekers van het restaurant op de Bouvignelaan vroeg om een aanpak. Bovendien was de algemene veiligheid rond deze plek een belangrijk gegeven om de problematiek integraal aan te pakken.

Uiteindelijk is er voor gekozen de bestaande parkeerplaats nabij het restaurant uit te breiden met een aantal parkeerplaatsen. Vanwege de ligging van het gebied, waarbinnen de uitbreiding zou moeten plaatsvinden, binnen de ecologische hoofdstructuur, dient er compensatie plaats te vinden. Er is in overleg tussen het Waterschap en de provincie besloten deze af te kopen en deze gelden te storten in het betreffende fonds bij de provincie.

De nieuwe parkeerplaats zal verder van een landschappelijke inpassing worden voorzien.

Vanuit Staatsbosbeheer is toegezegd dat na realisatie van de uitbreiding langs de Bouvignedreef een groot aantal parkeerplaatsen zal verdwijnen.

[image]

[image]

Uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uit 2011

Bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het bestemmingsplan Buitengebied Zuid van 2 november 2011 zijn, zoals al eerder aangegeven, de bestemmingen Agrarisch en Agrarisch met waarden – Landschapswaarden vernietigd.

De reden hiervoor was dat de mogelijkheden tot omschakeling naar intensieve veehouderij in strijd waren met het rechtszekerheidbeginsel vanwege de in het plan opgenomen definitie voor duurzame locatie. Naast de vernietiging van de twee eerder genoemde bestemmingen is ook de bestemming van een aantal specifieke locaties vernietigd. Het gaat hierbij om de volgende locaties met de betreffende bestemming of aanduiding:

  1. Sintelweg 5-7 sport (manege Sintels);

  2. Overaseweg 80 maatschappelijke doeleinden;

  3. Sprundelsebaan 47 natuurbestemming;

  4. J.F. Kellyweg 12 wonen;

  5. Overaseweg 238 wonen;

  6. Huisdreef 4 horeca;

  7. Sintelweg 44 bouwvlak voor agrarisch bedrijf.

In dit bestemmingsplan is, met inachtneming van de uitspraak, aan deze locaties opnieuw een bestemming toegekend en is, daar waar mogelijk, met de uitspraak rekening gehouden.

Ten aanzien van de problemen rond de omschakeling van bedrijven naar intensieve veehouderijen binnen het verwevingsgebied is in het onderhavige bestemmingsplan besloten dit niet langer mogelijk te maken. Mede gelet op het feit dat er geen aanvragen komen tot omschakeling naar intensieve veehouderij en de huidige standpunten, met name in de provincie Noord-Brabant, over intensieve veehouderij in de diverse politieke gremia is er voor gekozen dit niet langer mogelijk te maken. De bestaande bedrijven binnen het plangebied zijn, ook vanwege hun ligging binnen het verwevingsgebied, met een positieve bestemming opgenomen en kunnen, onder stringente voorwaarden, nog uitbreiden tot maximaal 1,5 ha tenzij zij uiteraard deze omvang al hebben of zelfs al groter zijn. Daar komt dan ook nog bij dat naar aanleiding van de opgestelde milieueffectrapportage en de daaraan gekoppelde passende beoordeling uitbreiding van het bedrijf met dieren niet zondermeer kan plaatsvinden.

Ten aanzien van de locaties die zijn vernietigd het volgende:

1.Sintelweg 5 / 7 (thans Rijsbergseweg 590).

Het betreft hier een aangelegenheid die reeds jaren speelt (2004). Het bedrijf wil een extra rijhal bouwen teneinde hun klanten beter te kunnen bedienen. Volgens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de bestemming voor deze locatie, gelet op de bebouwingsmogelijkheden en de situering van het bouwvlak ten opzichte van de omgeving zonder de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen.
Inmiddels is namens de exploitanten een omgevingsvergunning met afwijking aangevraagd teneinde de uitbreiding van de hal te realiseren. Deze is separaat in procedure gebracht. Het uiteindelijke resultaat, zijnde het uiteindelijke bestemmings- en bouwvlak en de in de omgevingsvergunning en overeenkomst afgesproken landschapsinvestering, is verwerkt in het onderhavige plan.
In de bij de omgevingsvergunning overgelegde ruimtelijke onderbouwing is ruimschoots ingegaan op het commentaar van de Raad van State in de al eerder genoemde uitspraak. Het bestemmings- en bouwvlak zijn verkleind ten opzichte van de bestaande situatie in het vigerende bestemmingsplan. Deze waren respectievelijk ca 2,5 ha en 1,2 ha (met bebouwingspercentage van 45%) en zijn nu geworden 1,5 ha en 8000 m2 (met bebouwingspercenatge van 50%). Het bouwvlak is gesitueerd op 5 meter uit de grens met de achterliggende woning. Hiermee wordt ook recht gedaan aan het bouwvlak zoals dat is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Er is in de ruimtelijke onderbouwing voor de hiervoor al genoemde omgevingsvergunning een korte studie verricht naar de in de omgeving van de locatie gelegen gebieden met landschapswaarden en in hoeverre de voorgestane bebouwing bij de manege hieraan afbreuk doet. Hierbij is vast komen te staan dat dit geen belemmeringen oplevert. Verder zijn met belanghebbenden afspraken gemaakt over een landschapsinvestering teneinde het geheel in het landschap op te nemen. Deze landschapsinvestering is in verband met de aanleg en het behoud vastgelegd in de bestemming Natuur. Over de verplichting tot aanleg en behoud is verder een overeenkomst gesloten.

2.Overaseweg 80

Op grond van het vigerende bestemmingsplan is aan het perceel een bouwvlak toegekend met een maatschappelijke bestemming. Het perceel is al langere tijd niet meer voor dit doel in gebruik en de bestemming was niet langer meer noodzakelijk. Van de zijde van Staatsbosbeheer als eigenaar van het perceel is nu het verzoek gekomen om de beperkte maatschappelijke bestemming hier toch te handhaven vanwege het feit dat zij plannen hebben om het perceel opnieuw te verhuren en in gebruik te geven aan een scoutinggroep. Gezien de ligging en de doelgroep waarvoor het is bedoeld, is dit in feite een ideale locatie hiervoor. In het plan is op deze locatie dan ook beperkt (300 m2 bestemmingsvlak en 150 m2 bouwvlak) de maatschappelijke bestemming gehandhaafd.

3.Sprundelsebaan 47

Aan de parkeerplaats ter plaatse van het kantoor was ten onrechte een natuurbestemming gegeven. In het onderhavige plan is de natuurbestemming komen te vervallen en zijn de betreffende parkeerplaatsen toegevoegd aan de kantoorbestemming.

4.J.F. Kellyweg 12

Vanwege het feit dat in het bestemmingsplan Buitengebied Zuid de mogelijkheid was opgenomen voor de bouw van een tweede bedrijfswoning bij agrarische bedrijven was het toekennen van een woonbestemming aan deze woning onzorgvuldig aldus de Afdeling bestuursrechtspraak.

In het onderhavige plan is het niet langer mogelijk gemaakt een tweede bedrijfswoning te bouwen en is het dus niet meer mogelijk om bij het achterblijvende agrarische bedrijf wederom een bedrijfswoning te bouwen. De bestemming Wonen is hier dan ook gehandhaafd.

5. Overaseweg 238

Idem als onder 4.

6. Huisdreef 4

Hier was ten onrechte een horecabestemming toegekend aan een gebied binnen de Ecologische Hoofdstructuur. In het plan Buitengebied Zuid 2013 is aan dit gedeelte een natuurbestemming toegekend.

7.Sintelweg 44

Ook hier was volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, naar aanleiding van een beroep van de Maatschap Van Gurp aan de Mastdreef 19, onvoldoende rekening gehouden met het zorgvuldigheidsbeginsel nu geen rekening was gehouden met de eventuele gevolgen van de uitbreiding van het bedrijf ter plaatse voor het bedrijf van appellanten (intensieve veehouderij).
In het nieuwe plan is in ieder geval de mogelijkheid van een tweede bedrijfswoning niet langer in het plan opgenomen. Het gaat in principe dus om een bestaande bedrijfswoning binnen de agrarische bestemming. Het nabijgelegen bedrijf met intensieve veehouderij ligt op ruime afstand van het onderhavige bedrijf en tussen de twee bedrijven liggen op kortere afstand woningen van derden die een grotere invloed hebben op de eventuele uitbreidingsmogelijkheden van de intensieve veehouderij. De betreffende intensieve veehouderij heeft echter al een maximale omvang bereikt en kan alleen nog qua aantallen stuks vee uitbreiden als er maatregelen worden genomen die de emissies minimaal op een gelijk niveau houden. Het bedrijf aan de Sintelweg 44 houdt in het plan Buitengebied Zuid 2013 dan ook zijn bebouwings- en uitbreidingsmogelijkheden. Inmiddels is, zoals eerder in dit hoofdstuk al is aangegeven, een verzoek ingekomen op deze locatie een paardenhouderij te vestigen. Deze ontwikkeling is in het onderhavige plan meegenomen (zie ook onder 6.2 retrospectieve toets onder punt 4).

Verbeelding

Op de verbeelding van dit bestemmingsplan (schaal 1:5.000) zijn met behulp van kleuren en/of arceringen de diverse gebieds- en functionele bestemmingen weergegeven alsmede diverse aanduidingen. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering.

Planregels en indeling

De planregels, gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP 2008, bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing.

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:

  1. Inleidende regels;

  2. Bestemmingsregels;

  3. Algemene regels;

  4. Overgangs- en slotregels.

Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP.

In hoofdstuk 1 (Inleidende regels) worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

In hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels) wordt ingegaan op de bestemmingen en hun gebruik (zie paragraaf 6.2). Daarna volgt hoofdstuk 3 (Algemene regels) waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 (Overgangs- en slotregels) gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan.

6.2 Vertaling naar de bestemmingen

Het gemeentelijke ruimtelijk beleid zoals beschreven in hoofdstuk 4 is vertaald in de bestemmingen die in deze paragraaf worden toegelicht. De beschrijving volgt de reeks van bestemmingen die op de verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013 zijn weergegeven.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in Afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer deze planologisch mogelijk worden gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan, een projectbesluit of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn:

  1. de bouw van een of meer woningen;

  2. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;

  3. de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m2 bvo of met een of meer woningen;

  4. de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;

  5. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1500 m2 bvo bedraagt;

  6. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2 bvo.

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan buitenruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en fasering aan de orde is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is, er geen fasering en of tijdvak behoeft te worden vastgelegd en geen locatie-eisen (openbare ruimte) of woningbouwcategorieën hoeven te worden vastgesteld.

In het bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013 is zoveel als mogelijk aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan. Dit betekent dat met name ten aanzien van de bouwvlakken voor de agrarische bedrijven er geen ontwikkelingsmogelijkheden meer worden geboden dan ze nu ook al hebben. Aanpassingen van de bouwvlakken hebben alleen plaatsgevonden op basis van reeds bestaande bebouwing dat nog niet binnen het bouwvlak was gesitueerd en in de gevallen waar dit middels een anterieure overeenkomst is vastgelegd. Verder wordt geen nieuwbouw van woningen toegestaan of andere ontwikkelingen toegestaan welke onder voornoemde afdeling van de Wro vallen. Verder is het stellen van locatie-eisen aan openbare ruimte of middels woningbouwcategorieën ook niet noodzakelijk en behoeft ook geen fasering te worden opgenomen.

Ten behoeve van het onderhavige plan behoeft derhalve geen exploitatieplan te worden opgesteld.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg En Inspraak

8.1 Vooroverleg

Voor het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013' is het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening gevoerd. De resultaten hiervan zijn in deze paragraaf verwerkt.

In het kader van het vooroverleg is het conceptontwerp van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013' voorgelegd aan de volgende instanties:

Provincie Noord-Brabant

Waterschap Brabantse Delta

Prorail regio Zuid

NV Nederlandse Gasunie

Brabant Water

NV Nederlandse Spoorwegen te Utrecht

Brabantse Milieufederatie

ZLTO Afdeling Breda

Enexis BV

Rijkswaterstaat Noord-Brabant

Burgemeester en wethouders van de gemeenten Etten-Leur, Zundert en Alphen-Chaam

Rijksdienst voor het cultureel Erfgoed

Kamer van Koophandel West Brabant

Staatsbosbeheer regio Zuid.

Van een aantal instanties is een schriftelijke reactie ingekomen. Deze zijn hierna kort samengevat en van een reactie voorzien. De overige hebben niet gereageerd.

Provincie Noord-Brabant.

Inhoud reactie.

Thema Ecologische Hoofdstructuur

  1. De Ecologische hoofdstructuur (EHS) en de Groenblauwe mantel zijn in principe in het plan goed vertaald op twee gebiedjes na. In de zuidwesthoek van A27 met de Deken Dr. Dirckxweg ligt de bestemming maatschappelijk op een gebied dat volgens de verordening ruimte EHS is. Nu het gaat om een bestaande, nog in gebruik zijnde begraafplaats wordt voorgesteld aan GS een onderbouwd verzoek tot wijziging van de begrenzing te doen. Het tweede gebied betreft het gebied ten noorden van kasteel Bouvigne. De hier gelegen ijsbaan heeft volgens de genoemde verordening ook een EHS-aanduiding. Voorgesteld wordt hier de bestemming Natuur toe te kennen met een aanduiding ijsbaan.
    In artikel 4.7 en 5.7 ( Agrarisch met waarden - landschapswaarden en Agrarisch met waarden - natuur en landschapswaarden) ontbreekt een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming natuur ten behoeve van de uitbreiding van de EHS.

  2. Geiten- en schapenhouderijen dienen expliciet te worden uitgesloten gezien het bouwverbod. Opnemen in de begripsbepaling voor intensieve veehouderij.

  3. In de regels worden teeltondersteunende kassen tot 5000 m2 toegestaan binnen de EHS (Agrarisch met waarden - natuur en landschapswaarden). Dit is in strijd met de Verordening ruimte.

Thema Groenblauwe mantel.

  1. In de regels worden teeltondersteunende kassen tot 5000 m2 toegestaan binnen de Groenblauwe mantel (Agrarisch met waarden - landschapswaarden). Dit is in strijd met de Verordening ruimte.

  2. Artikel 11.7 van de Verordening ruimte sluit nieuwvestiging van agrarisch verwante of agrarisch technische bedrijven uit binnen de Groenblauwe mantel. Artikel 4.7 lid d (Agrarisch met waarden - landschapswaarden) van de regels is derhalve strijdig met de Verordening ruimte. De begripsomschrijving voor paardenhouderijen zijn deels agrarisch en deels agrarisch technisch en dit heeft gevolgen voor artikel 4.7 sub d.

Thema Agrarisch

In de artikelen 3 t/m 5 (agrarische bestemmingen) staat in de bestemmingsomschrijving dat de gronden bestemd zijn voor agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening. Als hiermee bedoeld wordt dat er alleen grondgebonden agrarische bedrijven zijn toegestaan is deze regeling akkoord. Zo niet is er strijd met de Verordening ruimte voor zover dit geen bestaand legaal gebruik is.

Thema niet agrarische ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied

  1. In de artikelen 3 en 4 ( Agrarisch en Agrarisch met waarden - landschapswaarden) worden biovergistingsinstallaties van 16 meter hoog toegestaan. Voor zover deze vallen onder milieucategorie 3 of hoger is dit in strijd met de Verordening ruimte (art. 11.6, lid 1). De verordening geeft wel mogelijkheden voor biovergistingsinstallatie op een VBA mits deze ontwikkeling niet leidt tot een bestemmingsvlak van meer dan 1,5 ha. Vragen de planregels in overeenstemming te brengen met de Verordening ruimte.

  2. In de artikelen 4.7 sub e en 3.6 lid 3 ( Agrarisch met waarden - landschapswaarden en Agrarisch) geven een uitbreidingsmogelijkheid voor het uitbreiden van bestemmingsvlakken voor wonen en bedrijven voor het oprichten van paardenbakken. Hieraan dient te worden toegevoegd dat deze alleen voor hobbymatige doeleinden worden gebruikt.

  3. Artikel 9.3 ( Detailhandel) bevat een wijzigingsbevoegdheid van de bestemming detailhandel naar wonen. Op grond van artikel 11.4 van de Verordening ruimte is dit alleen mogelijk voor de (voormalige) bedrijfswoning.

  4. Op grond van artikel 14 (Recreatie) zijn recreatiewoningen in het buitengebied mogelijk. Niet is duidelijk of het hier om bestaande en legale recreatiewoningen gaat; Nieuwe recreatiewoningen zijn niet toegestaan.

Retrospectieve toets

  1. In de toelichting dient een onderbouwing te worden opgenomen als bedoeld in de artikelen 2.2 en 6.3 van de Verordening ruimte in relatie tot de locatie Sintelweg 5/7 (woning/manege). Een verwijzing naar de Landschapsinvesteringsregeling is onvoldoende.

  2. De bestemming Maatschappelijk ten aanzien van de locatie Overaseweg 80 is te algemeen. Er dient een bestemming op maat te worden gegeven in de planregels.

  3. Het bouwvlak aan het Vaartwegje 46 is ongewijzigd overgenomen. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak was uitgesproken dat de bouwregeling, het gehele bouwvlak mocht worden bebouwd, in strijd was met de zorgvuldigheid. Er ontbreekt een onderbouwing voor de verplichte kwaliteitsverbetering.

Kaart Zuid -West

  1. Aan de Oude Molenweg is een glastuinbouwbedrijf opgeheven en op dezelfde plek zijn twee woonbestemmingen toegevoegd. Verzocht wordt aan te geven of de sloop van de kassen ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

  2. Aan de noordzijde van de Rithsestraat is een specifieke vorm van agrarisch - veehouderij toegevoegd en niet is duidelijk met welke procedure dat is gebeurd.

  3. Voor de locatie Overaseweg 188 (westzijde weg) is bij een agrarisch bedrijf een aanduiding IV toegekend. Onduidelijk is met welke procedure dit heeft plaatsgevonden.

Kaart Zuid-Oost

  1. Aan de oostzijde van de Strijbeekseweg ten noorden van de A58 is een woonbestemming toegevoegd. Verzocht wordt aan te geven op grond van welke procedure deze bestemming is toegevoegd.

  2. De locatie Wolfslaardreef 51 is omgezet van agrarisch naar wonen. Welke procedure is hiervoor gevolgd?

Kaart Zuid

Aan de Rijsbergsebaan 5 is zowel een woonbestemming als de aanduiding IV opgenomen. Dit zou, zoals uit ambtelijk overleg is gebleken een omissie zijn. Verzocht wordt de IV-aanduiding te verwijderen en te voorzien in de sloop van de bedrijfsbebouwing van de voormalige IV.

Beoordeling.

Thema ecologische hoofdstructuur

  1. Het perceel aan de Deken Dr. Dirckxweg te Bavel betreft een openbare begraafplaats die al jaren als zodanig ook in gebruik is en nog steeds gebruikt wordt. Standaard is dat aan dit soort voorzieningen een maatschappelijke bestemming wordt toegekend. In verband met het gegeven dat deze begraafplaats nog steeds in gebruik is wordt de bestemming Maatschappelijk gehandhaafd teneinde de begraafplaats ook als zodanig te kunnen blijven gebruiken zonder gebonden te worden aan allerlei procedures als er iets gewijzigd moet worden. Verder zal GS worden verzocht de begrenzing van de EHS ter plaatse aan te passen.
    Het perceel nabij kasteel Bouvigne betreft een ijsbaan van de Vereniging IJsvermaak met de daarbij behorende bebouwing. Aangezien de ijsbaan slechts beperkt als zodanig ook wordt gebruikt is de bestemming in het ontwerp gewijzigd in de bestemming Natuur met een aanduiding ijsbaan en een aantal bouwvlakken ten behoeve van de bebouwing hiervoor en is als zodanig ook de bestaande toestand vastgelegd.

  2. Geiten en schapenhouderijen zijn toegevoegd aan de definitie voor intensieve veehouderij en vallen als zodanig nu onder de regeling die hiervoor in het bestemmingsplan is opgenomen (geen nieuwvestiging en omschakeling mogelijk).

  3. De mogelijkheid om teeltondersteunende kassen te bouwen in de bestemming Agrarisch met waarden - natuur en landschapswaarden is in het ontwerp niet langer in de regels opgenomen.

Thema Groenblauwe mantel

  1. Verwijzend naar hoofdstuk 6 van de Verordening ruimte, waar in artikel 6.4 lid 1 sub d. is bepaald dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen ten behoeve van een grondgebonden agrarische bedrijf worden geconcentreerd in het bouwvlak. Bovendien kunnen aan bestaande agrarische bedrijven bouwvlakken worden toegekend met een oppervlakte van maximaal 1,5 ha waarbinnen alle bebouwing mag worden gebouwd noodzakelijk voor het ter plaatse gevestigde bedrijf kan worden gebouwd wordt niet ingezien waarom de bouw van teeltondersteunende kassen in strijd zou zijn met de Verordening ruimte. Dit betekent namelijk dat dit bouwvlak mag worden volgebouwd met bedrijfsgebouwen met een bouwhoogte van maximaal 10 meter. Via de begripsbepaling voor permanente teeltondersteunende voorzieningen is het onmogelijk gemaakt binnen de aanduiding Groenblauwe mantel teeltondersteunende kassen op te richten terwijl hiervoor in de toelichting geen verantwoording is opgenomen. Wel zijn er allerlei andere (niet agrarische) ontwikkelingen mogelijk volgens de Verordening. In verband met het gegeven dat een bedrijfsgebouw qua bouwmassa meer impact op de omgeving heeft dan een kas is in het onderhavige plan, binnen de bouwvlakken binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – landschapswaarden’, ook een permanent teeltondersteunende kas toegestaan.

  2. De regels zijn op dit punt aangepast aan hetgeen de Verordening ruimte voorschrijft.

Thema Agrarisch

In de nieuwe, in voorbereiding zijnde Verordening ruimte wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen grondgebonden en niet grondgebonden agrarische bedrijven. Vooruitlopend hierop is het plan dan ook hierop niet aangepast.

Thema niet agrarische ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied

  1. Het is niet de bedoeling van deze regeling in het bestemmingsplan dat op bedrijven grootschalige mestverwerkingsinstallaties worden gebouwd waarin ook mest van elders verwerkt wordt. Het gaat hier alleen om de ondernemer de mogelijkheid te geven zijn eigen mest te verwerken.

  2. In het ontwerp van het plan is dit aan de regels toegevoegd.

  3. In de regels is hieraan toegevoegd dat dit alleen mogelijk is als ter plaatse van het bedrijf een bestaande bedrijfswoning aanwezig is.

  4. Het gaat hierbij alleen om bestaande, legaal tot stand gekomen recreatiewoningen. Deze zijn met een aanduiding op de verbeelding aangegeven. Het is niet toegestaan nieuwe recreatiewoningen op te richten.

Retrospectieve toets

  1. Voor de uitbreiding van dit complex is inmiddels een omgevingsvergunning met afwijking aangevraagd en in procedure gebracht. In deze omgevingsvergunning wordt ook rekening gehouden met landschappelijke inpassing. Deze is ook middels een natuurbestemming op de verbeelding behorende bij het ontwerpplan opgenomen. Een en ander is ook in een overeenkomst vastgelegd.

  2. Op de verbeelding is een specifieke functieaanduiding scouting toegekend aan het perceel. Ook in de regels is dit doorvertaald.

  3. Het betreft hier een bestaand agrarisch bedrijf (stoeterij). Het bouwvlak is voor zover mogelijk in overeenstemming gebracht met het vigerende bestemmingsplan waarbij uiteraard wel met de bestaande situatie rekening is gehouden.

Kaart Zuid west

  1. Op de betreffende locatie zijn inderdaad twee woonbestemmingen toegevoegd. Het betreft hier de bestaande bedrijfswoning die in omgezet naar de bestemming Wonen. De tweede woning is een ruimte voor ruimte woning die al is geformaliseerd in het inmiddels onherroepelijk geworden bestemmingsplan Buitengebied Zuid, Buitenwonen aan de Linten. De kassen zijn inmiddels gesloopt.

  2. Het betreft hier geen omschakeling naar veehouderij maar het vastleggen van de feitelijke situatie op basis van een onherroepelijke milieuvergunning.

  3. Het betreft hier geen omschakeling naar intensieve veehouderij maar het vastleggen van de feitelijke situatie op basis van een onherroepelijke milieuvergunning.

Kaart Zuid-Oost

  1. Hiervoor is een bestemmingsplanprocedure gevolgd. Het plan 'Buitengebied Zuid, Strijbeekseweg 21b' is bij de provincie bekend onder nummer C2114478.

  2. Deze wijziging is vastgelegd in het plan 'Buitengebied Zuid, wijzigingsplan Wolfslaardreef 51' dat op 2 augustus 2011. het plan is bij u bekend onder nummer C2033525.

Kaart Zuid

De aanduiding IV is van de verbeelding verwijderd.

Rijkswaterstaat

Inhoud reactie

  1. In het plan is, in tegenstelling tot het bepaalde in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro), geen rekening gehouden met een ruimtereservering langs rijksweg A 58 Annabosch-Galder in het kader van een voorgenomen wegverbreding. Hierover heeft al besluitvorming plaatsgevonden en verzocht wordt dan ook deze ruimte in het onderhavige plan te reserveren. Daarnaast wordt verzocht ook langs overige rijkswegen vrijwaringszone's van 50 meter vanuit de kant van de weg op te nemen voor mogelijke wegverbreding en hierbinnen geen bebouwing toe te staan.

  2. In de toelichting, paragraaf 2.3.6. is aangegeven dat naar aanleiding van de studie A58 Annabosch-Galder nog niet duidelijk is of de knooppunten eventueel aangepast moeten worden. Verzocht wordt hieraan toe te voegen dat nog niet bekend is in welke mate ze aangepast moeten worden. Tevens wordt verzocht de tekst te wijzigen voor zover het gaat over realisatie van het project. Inmiddels is vastgesteld dat realisatie tussen 2018 en 2020 mogelijk wordt.

  3. In de toelichting, paragraaf 3.3 wordt gesproken over windenergie op een aantal locaties met name in combinatie met bestaande infrastructuur. Verzocht wordt bij ontwikkelingen in dit kader Rijkswaterstaat hierbij te betrekken.

  4. Uit de regels behorende bij Verkeer wordt niet duidelijk of het uitvoeren van regulier onderhoud vergunningsvrij is. Daarnaast wordt verzocht om ook geluidwerende voorzieningen en ecologische voorzieningen in dit artikel op te nemen.

  5. In het plangebied is, in de verbindingsboog van knooppunt Princeville, de bestemming bedrijventerrein opgenomen. Deze ruimte kan in de toekomst benodigd zijn voor aanpassingen aan de infrastructuur ter plaatse. Rijkswaterstaat wil in dat kader graag betrokken worden bij de verdere invulling van het betreffende terrein.

Beoordeling.

  1. Geldt voor het gedeelte van de A58 vanaf knooppunt Galder tot knooppunt St. Annabosch. Alsnog aan de verbeelding toegevoegd en in de regels opgenomen dat binnen deze zones niet gebouwd mag worden. Voor de overige wegen is geen vrijwaringszone opgenomen vanwege het feit dat eventuele verbredingen binnen de planperiode niet aan de orde zijn. De noodzaak om deze vrijwaringszones op te nemen is dan ook niet aangetoond.

  2. Deze aanpassingen in de toelichting zijn doorgevoerd.

  3. Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen. Indien er zich in dit kaderprojecten aandienen zal Rijkswaterstaat hierbij worden betrokken.

  4. Voor de verkeersbestemming is in het bestemmingsplan geen vergunningenstelsel opgenomen voor werken, geen bouwwerken zijnde, en het uitvoeren van werkzaamheden. Onderhoud is dus altijd vergunningsvrij.
    In het plan is in de bestemmingsomschrijving ook geluidwerende voorzieningen opgenomen.

  5. Zodra er ontwikkelingen zijn zal Rijkswaterstaat hiervan in kennis worden gesteld.

Brabantse Milieufederatie

Inhoud reactie

  1. Het bestemmingsplan borgt onvoldoende het beperken van de effecten op de Natura 2000-gebieden. Er is al sprake van een overbelaste situatie. In de MER is de onderbouwing van de effecten van de veehouderij wat betreft stikstof en de effecten van intensieve teelten op water onvoldoende en onvolledig. De bestaande situatie en de ontwikkelingsruimte is niet duidelijk in beeld gebracht. De kritische depositiewaarden op de Natura 2000-gebieden worden overschreden en de gunstige staat van instandhouding is nog niet bereikt. Vragen daarom de bouwvlakken voor stikstofemiterende bedrijven te beperken tot de feitelijk gerealiseerde of onherroepelijk vergunde situatie. Rechtstreekse toename van het aantal dieren moet worden uitgesloten Omschakeling naar veehouderij niet te laten plaatsvinden via een afwijkingsbevoegdheid maar middels een wijzigingsbevoegdheid. Bovendien is onduidelijk wat wordt verstaan onder stikstofneutraal. Een regeling conform artikel 9.2 Verordening ruimte ontbreekt volgens inspreker in het bestemmingsplan.

  2. Onder verwijzing naar de uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 november 2011 inzake de beroepen tegen het bestemmingsplan Buitengebied (overweging 2.35.3), verzoekt inspreker om voor de paardenfokkerij op het perceel Vaartwegje 46 een bouwvlak strak om de bebouwing te leggen, dan wel een maximum bebouwingspercentage van 5% op te nemen.

  3. Onder verwijzing naar de uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 november 2011 (overweging 2.31.5 en 2.31.6) verzoekt inspreker om de maximale bouwmaten ter plaatse van de manege aan de Sintelweg 5-7 te beperken tot rijhal van maximaal 1.000m² gelet op de landschappelijke waarde in de omgeving.

  4. De bestemmingsvlakken voor Wonen zijn te ruim. Het verzoek is om bouwvlakken op te nemen waarbinnen de bebouwing kan worden gerealiseerd.

Beoordeling.

  1. Op grond van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet is de gemeente gehouden bij het opstellen van bestemmingsplannen, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied, er op toe te zien dat ruimtelijke ontwikkelingen de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied niet kan verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Via het milieueffectrapport Buitengebied Zuid is vastgesteld dat de voorgestane ontwikkelingen in de veehouderij en de glastuinbouw significante gevolgen hebben voor het Natura 2000 gebied het Ulvenhoutse Bos. In verband hiermee is het in de regels bij het bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013 verboden het aantal dieren bij veehouderijen uit te breiden en/of glastuinbouwbedrijven uit te breiden. Via een afwijkingsbevoegdheid kan hiervan met een omgevingsvergunning worden afgeweken mits stikstofneutraal wordt gebouwd. Hiermee is op planniveau voldaan aan de eisen uit de Natuurbeschermingswet. Niet wordt ingezien wat het bepaalde uit artikel 9.2 van de Verordening ruimte, dat uitsluitend gaat over uitbreiding van intensieve veehouderijen, kan bijdragen aan het voldoen aan het bepaalde in de Natuurbeschermingswet.
    In artikel 1 Begripsbepalingen is een definitie opgenomen van het begrip stikstofneutraal. Deze geeft duidelijk aan wat onder stikstofneutraal moet worden verstaan.

  2. Het bouwvlak is voor zover mogelijk in overeenstemming gebracht met het vigerende bestemmingsplan waarbij uiteraard wel met de bestaande situatie rekening is gehouden.

  3. Hier is sprake van een bestaande manege waaraan uitbreidingsmogelijkheden worden geboden zoals dit ook is toegestaan op grond van de Verordening ruimte. In het ontwerp van het plan is het bestemmingsvlak verkleind naar maximaal 1,5 ha. Hierbinnen is een bouwvlak geprojecteerd van 8000 m2 en is hieraan een bebouwingspercentage toegekend van 50%. Binnen dit bouwvlak en met inachtneming van het bebouwingspercentage mogen binnen het bouwvlak de voor de manege noodzakelijke gebouwen worden opgericht. Verder is een landschappelijke inpassing vastgelegd als bedoeld in artikel 2.2. van de Verordening ruimte. Een en ander is verder geborgd via een met de exploitanten afgesloten overeenkomst.

  4. Binnen de bestemming ‘Wonen’ is tevens de aanduiding ‘bouwvlak’ opgenomen waarbinnen de woning gesitueerd dient te worden. Bijgebouwen mogen buiten het bouwvlak worden opgericht tot een grondoppervlak van 100m².

N.V. Nederlandse Gasunie

Inhoud reactie

  1. Er ontbreken twee leidingen op de verbeelding, te weten een nabij de Diunt en een ter hoogte van de Hellegatweg. De laatste ontbreekt op de digitale verbeelding.

  2. Op de verbeelding een differentiatie aanbrengen tussen de 40 bar en de 66,2 bar leidingen, de breedte van de 40 bar leiding bedraagt 4 meter ter weerszijde van de hartlijn van de leiding; voor de 66,2 leidingen is dit 5 meter ter weerszijden.

  3. In artikel 19.3 is ten onrechte het woord ‘onevenredig’ opgenomen. Artikel 14, derde lid van het Besluit externe veiligheid buisleidingen laat geen beoordelingsvrijheid, het woord ‘onevenredig’ schrappen.

  4. Artikel 19.4 ‘Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden’ geeft een opsomming van verboden werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Hier “het permanent opslaan van goederen” aan toevoegen.

Beoordeling

  1. Voor zover deze leidingen ontbreken zijn zij alsnog op de verbeelding opgenomen.

2. Voor alle in het plangebied opgenomen leidingen is een zone opgenomen van 5 meter ter weeerszijden van de leidingen.

  1. Het woord 'onevenredig' verwijderd uit artikel 19.3 van de planregels.

  2. Het permanent opslaan van goederen is als activiteit toegevoegd aan artikel 19.4 van de planregels.

Waterschap Brabantse Delta

Inhoud reactie

Met inachtneming van volgende opmerkingen geeft het waterschap een positief wateradvies.

  1. In de toelichting een verwijzing opnemen naar de Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009.

  2. In de toelichting aandacht schenken aan het gebruik van milieuvriendelijke bouwmaterialen en het achterwege laten van uitlogende bouwmaterialen.

  3. Binnen bestemmingen Verkeer en Cultuur en ontspanning de functie water mogelijk maken.

  4. Artikel 25.4 Waterstaat aanvullen met de voorwaarde dat advies wordt gevraagd aan het waterschap Brabantse Delta bij werkzaamheden/vergunningaanvragen binnen de dubbelbestemming ‘Waterstaat-waterkering’.

  5. Alle waterkeringen (inclusief zonering), waterbergingsgebieden en afvalwatertransportleidingen voorzien van een dubbelbestemming.

  6. Voor werkzaamheden op en of in de nabijheid van oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen en voor het onttrekken en of retourneren van grondwater kan op basis van de Keur een melding of vergunning benodigd zijn.

Beoordeling

  1. De toelichting is als zodanig aangepast.

  2. Deze maatregelen zijn opgenomen in paragraaf 5.13 Duurzaamheid.

  3. In beide artikelen is de functie water toegevoegd.

  4. In de planregels aangepast.

  5. De waterkeringen, waterbergingsgebieden en afvalwatertransportleiding zijn allemaal al onder een dubbelbestemming ondergebracht. De waterkeringen en waterbergingsgebieden binnen de dubbelbestemming Waterstaat en de afvalwaterleidingen binnen de dubbelbestemming Leiding.

  6. In de toelichting is een verwijzing gemaakt naar de Keur van het waterschap. Aangezien dit een op zichzelf staand vergunningenregime is wordt hiervan verder geen melding gemaakt in het bestemmingsplan. Deze vergunningplicht heeft verder ook geen ruimtelijke consequenties.

Commando DienstenCentra Ministerie van Defensie

Inhoud reactie

Ingevolge artikel 2.6.3 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) dient aan het oefenterrein Galderse Heide de bestemming 'Maatschappelijk – militair oefenterrein' te worden toegekend en mogen geen bestemmingen worden opgenomen die een belemmering kunnen vormen voor de functionele bruikbaarheid van het terrein (regime aanlegvergunningen niet van toepassing). Graag de regels en de verbeelding aanpassen.

Beoordeling

Naar aanleiding van deze vooroverlegreactie is het plan aangepast als verzocht.

8.2 Inspraak

Voorts is het conceptontwerp van het bestemmingsplan in het kader van de inspraak aan de burgers voorgelegd. Hiertoe is het plan ter inzage gelegd en is een informatiebijeenkomst gehouden. De resultaten van de inspraak zijn verwerkt in een aparte commentaarnota inspraak.