Tuinzigt - Westerpark, Weerschijnvlinder 10
Bestemmingsplan - Breda
Vastgesteld op 30-01-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
het bestemmingsplan 'Tuinzigt-Westerpark, Weerschijnvlinder 10' van de gemeente Breda;
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0758.BP2013014003-0401 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 Aan- en uitbouwen
een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt;
1.4 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.5 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 Achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.8 Afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.9 Archeologische waarden
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
1.10 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 Bed & Breakfast
een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning en/of bijgebouw. De voorwaarden waaronder dit is toegestaan (maximum aantal bedden en/of kamers) wordt in de afzonderlijke bestemmingsplannen geregeld;
1.12 Begane grond
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau;
1.13 Belwinkel
elke ruimte voor het bedrijfsmatig aan het publiek gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, al dan niet in daarvoor bestemde belcabines, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen en het toegang bieden tot het internet al dan niet in combinatie met de verkoop van telefoons of accessoires voor telefoons;
1.14 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
-
legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning;
-
het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.15 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 Bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.17 Bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.18 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 Bijgebouw
een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.20 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.21 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.22 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder;
1.23 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.24 Bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.25 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.26 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.27 Dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.28 Dakopbouw
een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw;
1.29 Dove gevel
een geluidwerende gevel zonder te openen delen, met uitzondering van openingen die toegang bieden naar niet-geluidgevoelige ruimten. De gevel is zodanig opgebouwd, dat de ruimte aan de buitenzijde van een dergelijke gevel niet als 'buitenruimte' (tuin, terras, balkon) kan worden aangemerkt;
1.30 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 Geluidsgevoelig object
een geluidgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder;
1.32 Geluidsgevoelige ruimte
een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van minimaal 11 m2;
1.33 Geluidsluwe gevel
een gevel die in beperkte mate door geluid wordt belast en waaraan ten minste één verblijfsruimte - met te openen delen - grenst. De gevelbelasting dient voor alle geluidsoorten aan de voorkeursgrenswaarden te voldoen;
1.34 Groen
bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en andere daarmee vergelijkbaar groen;
1.35 Grondgebonden woning
woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld.
1.36 Groothandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, danwel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;
1.37 Groothandel in smart-, grow- en/of headproducten
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen etc.) ten behoeve van het kweken van planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen;
1.38 Growshop
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen etc.) ten behoeve van het kweken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze kweekbenodigdheden;
1.39 Headshop
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden;
1.40 Hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.41 Kamerverhuur
het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstanden dat het verhuren van maximaal twee kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal 2 personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als
kamerverhuur wordt aangemerkt;
1.42 Kap
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 75°;
1.43 Lessenaarsdak
een dakvorm waarbij de afdekking van het gehele huis bestaat uit één schuin dakvlak en de afwatering van dit dak plaatsvindt aan één zijde;
1.44 Mantelzorg
het bieden van zorg aan familieleden die hulpbehoevend zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.45 Nok
het snijpunt van twee hellende vlakken;
1.46 Nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, telefooncellen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie;
1.47 Onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 meter boven het peil is gelegen;
1.48 Ondergeschikte functie
een functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;
1.49 Permanente bewoning
bewoning door een of meerdere persoon van een daarvoor bestemd gebouw als hoofdverblijf;
1.50 Prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.51 Ruimtelijke kwaliteit
kwaliteit van een gebied dat bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde;
1.52 Seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.53 Smartshop
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen;
1.54 Verblijfsrecreatie
vormen van recreatie waarbij ook nachtverblijf wordt geboden zoals campings, hotels, pensions en bed & breakfast;
1.55 Voorgevel
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.56 (voor)gevelrooilijn
-
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
-
langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg;
1.57 Vrijstaande woning
een woning waarvan het hoofdgebouw losstaat van de zijdelingse bouwperceelgrenzen;
1.58 Woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.59 Zolder
een gedeelte van een gebouw waarvan de vrije hoogte tussen de bovenkant van de vloer en het laagste punt van de onderkant van het dak minder dan 1,20 meter bedraagt;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel;
2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;
2.3 Bebouwingspercentage
het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 Dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.6 Diepte van een gebouw
de lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
2.7 Goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.8 Hoogte van een dakopbouw
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;
2.9 Hoogte van een kap
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;
2.10 Inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.11 Lessenaarsdak
in afwijking van het bepaalde in de leden 2.4 en 2.7 bij een woning met een lessenaarsdak wordt het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte;
2.12 Ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van de bouw- en bestemmingsgrenzen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw-, of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt;
2.13 Oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.14 Peil
-
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
indien het perceel niet direct grenst aan de hoofdtoegang: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;
-
indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (NAP);
-
indien op of langs een spoorlijn wordt gebouwd de bovenkant van de spoorstaaf.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;
met daarbij behorend(e):
-
groen;
-
nutsvoorzieningen;
-
parkeren;
-
verkeer;
-
water.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
-
Voor zover de bouwplannen voorzien in de realisatie van (een) geluidsgevoelige object(en) mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder voorgeschreven voorkeursgrenswaarde, tenzij het geluidsgevoelige object wordt voorzien van een dove gevel.
-
In afwijking van onderdeel b, dient, ingeval hogere waarde door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld met betrekking tot een geluidsgevoelige object, de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting uit dit besluit aangehouden te worden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
artikel 3.2.2 onder a., voor het verhogen van de goothoogte van het hoofdgebouw van woningen met een plat dak, met dien verstande dat:
-
de goothoogte maximaal 11 meter mag bedragen;
-
de stedenbouwkundige opzet niet wordt gewijzigd;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
-
artikel 3.2.3 onder e. voor het verhogen van de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen, met dien verstande dat:
-
de oppervlakte maximaal 100 m² mag bedragen;
-
de stedenbouwkundige opzet niet wordt gewijzigd;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 voor:
-
voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:
-
maximaal 60 m² van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt;
-
het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;
-
de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;
-
de activiteit niet-vergunningplichtig ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mag zijn;
-
voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande woning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:
-
maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;
-
de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;
-
de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
-
er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;
-
zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming ‘Waarde - Archeologie’, met uitzondering van:
-
gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;
-
de bouw of uitbreiding van bouwwerken tot een oppervlakte van maximaal 100 m²;
-
met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2 indien:
-
op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn;
-
dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:
-
het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
-
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
-
het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen als dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;
-
het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
-
het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;
-
het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
overige waterpartijen; -
andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
-
alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.
-
Aan een vergunning als onder lid a. bedoeld, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden.
-
In afwijking van het bepaalde onder a is geen omgevingsvergunning vereist, indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
-
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
-
het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart-, grow- en headshop, alsmede een groothandel in smart-, grow- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;
-
het gebruik van bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte;
-
het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;
-
het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;
-
het gebruik van een woning voor kamerverhuur.
-
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a., indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
-
de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;
-
de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
-
de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
-
de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;
-
de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.6, van de Wet ruimtelijke ordening, is de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Parkeren
-
Bij het bouwen op grond van deze planregels dient te allen tijde te worden voldaan aan hetgeen ten aanzien van de normering inzake parkeren is vastgelegd in de Nota Parkeer- en Stallingsbeleid Breda zoals vastgesteld op 10 september 2004.
-
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om indien er met betrekking tot parkeren door de gemeenteraad gewijzigd beleid wordt vastgesteld, dit overeenkomstig van toepassing te verklaren op onderhavig bestemmingsplan.
10.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
een goede woonsituatie;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
-
Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
11.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders
ten behoeve van die persoon of personen met een omgevingsvergunning van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
“Regels van het bestemmingsplan "Tuinzigt-Westerpark, Weerschijnvlinder 10".
Tuinzigt-westerpark, Weerschijnvlinder 10
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel
Voor het perceel Weerschijnvlinder 10 is een verzoek ingediend voor de bouw van een vrijstaande woning. Deze ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan, waarin is opgenomen dat het aantal bestaande woningen niet mag worden vermeerderd. Omdat de voorgestelde woning past binnen de structuur van de wijk, wil de gemeente meewerken aan dit initiatief.
Het doel van dit bestemmingsplan is de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
1.2 Ligging en plangrenzen
Het plangebied Weerschijnvlinder 10 ligt in de wijk Westerpark in het westen van Breda. Het plangebied vormt één perceel in een bestaand bebouwingsplint en sluit aan drie zijden direct aan op bestaande woonbebouwing. In het zuiden grenst het plangebied aan de straat Weerschijnvlinder met aan de andere zijde hiervan ook woonbebouwing.
Figuur 1: Ligging plangebied (Bron: Google Maps)
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan Tuinzigt-Westerpark, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 juni 2011 en onherroepelijk per 27 december 2012. Op onderstaande figuur is een uitsnede van de plankaart weergegeven.
Figuur 2: Uitsnede uit bestemmingsplan Tuinzigt-Westerpark (plangebied rood omlijnd)
Uit de bovenstaande uitsnede blijkt dat het gehele plangebied bestemd is als “Wonen”. In het bestemmingsplan Tuinzigt-Westerpark is binnen de bestemming "Wonen" bepaald dat het aantal woningen niet mag worden vermeerderd. Dit betekent dat op een perceel waar nu nog geen woning aanwezig is geen woning mag worden gebouwd. Een deel van het plangebied heeft naast de bestemming "Wonen" de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie”.
1.4 Planvorm
Voorliggend bestemmingsplan vormt het planologisch kader voor de ontwikkeling en het beheer van één bouwperceel voor de bouw van één vrijstaande woning. Daar dit bestemmingsplan gericht is op de bouw van een nieuwe woning, is er sprake van een zogenoemd ontwikkelingsplan.
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 ‘Gebiedsanalyse’ zijn allereerst een analyse van de archeologie en het cultureel erfgoed opgenomen. Vervolgens wordt een ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied weergegeven. In hoofdstuk 3 ‘Beleid’ wordt het relevante ruimtelijke beleid van het rijk, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 komen de doelstellingen van het bestemmingsplan aan bod en wordt de ontwikkeling beschreven. Vervolgens komen in hoofdstuk 5 ‘Milieu en landschap’ de sectorale milieuaspecten zoals m.e.r., water, bodemkwaliteit, externe veiligheid, ecologie, enzovoorts aan bod. In hoofdstuk 6 is de juridische planbeschrijving opgenomen. In hoofdstuk 7 wordt de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven. Tot slot is hoofdstuk 8 ‘Communicatie’ gereserveerd voor de uitkomsten van het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening, evenals een beschrijving van de verdere procedure.
Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk zijn achtereenvolgens het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuur en de functionele structuur van het plangebied uiteengezet.
2.2 Cultureel erfgoed
Cultureel Erfgoed
In de nota Erfgoed in context ErfgoedVisie Breda 2008-2015 is vastgesteld dat het Bredase erfgoed de basis vormt van de Bredase identiteit en tevens de basis vormt van ruimtelijke ontwikkelingen in Breda. Om het erfgoed in brede zin op herkenbare wijze te kunnen inpassen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsprocessen is een goede inventarisatie noodzakelijk. In deze toelichting worden de aanwezige cultuurhistorische waarden (archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed) globaal in beeld gebracht en wordt aangegeven hoe deze waarden beschermd worden.
Plangebied
Het plangebied ligt in de wijk Westerpark en wordt begrensd door de woonbebouwing aan de Weerschijnvlinder en de Zilvervlek. Het plangebied heeft een oppervlak van ongeveer 990 m2.
Archeologie
De geomorfologie van de wijk Westerpark wordt gekenmerkt door dekzandruggen met een al dan niet oud bouwlanddek. Binnen Westerpark ligt een noordzuid georiënteerd ondiep beekdal. Het plangebied maakt onderdeel uit van de uitlopers van het akkercomplex van de Huifakkers.
Bodemkundig gezien bestaat de bodem van de wijk geheel uit oud bouwlanddek, bestaande uit hoge en lage zwarte enkeerdgronden van lemig fijn zand.
Op basis van de gegevens op de Beleidsadvieskaart “Breda’s Erfgoed, deel 1 Archeologie” blijkt dat voor een deel van het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde en voor een deel een lage archeologische verwachtingswaarde geldt.
In verband met de voorgenomen ontwikkeling is door initiatiefnemer besloten om nog geen archeologisch onderzoek uit te laten voeren. Dit betekent dat voor het deel van het plangebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ is opgenomen. Indien de woning, die binnen he plangebied gebouwd gaat worden een grotere oppervlakte heeft dan 100 m2, zal voor het verkrijgen van de benodigde omgevingsvergunning een archeologisch onderzoek uitgevoerd dienen te worden.
Figuur 3: Uitsnede uit de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1 Archeologie
Historische geografie
De huidige straat Weerschijnvlinder ligt op het tracé van de oude Leurse Baan, welke de historische verbindingsroute vormt tussen Breda en Leur. In de wijken Tuinzigt en Westerpark nabij de historische verbindingsroute tussen Breda en Leur bevonden zich enkele kleine landgoederen of buitengoedjes. Het buitengoedje Torenzicht bestaat nog. Het is helemaal ingebouwd in de wijk Westerpark, maar het huis staat nog steeds aan het Staartblauwtje nummer 1 ten noordoosten van het plangebied. Binnen het plangebied zelf zijn geen historisch geografische waarden aanwezig.
Gebouwd erfgoed
In het plangebied of in de directe omgeving hiervan bevinden zich geen beschermde monumenten.
2.3 Ruimtelijke structuur
In figuur 4 is de ruimtelijke structuur van de wijk Westerpark weergegeven. Het plangebied vormt een groene kavel temidden van woonbebouwing. Het kavel maakt geen onderdeel uit van de groenstructuur van de wijk.
Het parkgebied in het midden van de wijk is als bindend element belangrijk binnen de hoofdstructuur. Aan de noordkant van het park is een gebied met vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen gelegen die voor een geleidelijke overgang van het park naar het meer intensieve bebouwde woongebied in het noorden zorgt. Het plangebied maakt onderdeel uit van dit gebied met vrijstaande woningen.
Een ander belangrijk structurerend element is de van zuid naar noord lopende oude beekloop: de Weteringloop. Deze beek is vóór het ontstaan van de wijk gekanaliseerd ten behoeve van de landbouw. Het terugbrengen van de natuurlijke loop van de watergang vormt de belangrijkste drager voor de structuur van Westerpark.
Figuur 4: ruimtelijke structuur Westerpark
De straten van de verschillende woonbuurten zijn in een oost-west richting aan de singel verbonden, met uitzondering van de villa’s in het gebiedje in het zuidoosten die gegroepeerd zijn rondom een lusvormige ontsluitingsweg.
De wijk Westerpark is ontworpen als verkeersluwe wijk. Alle wegen in de wijk zijn 30 km-wegen. Het deel van de straat Weerschijnvlinder waar het plangebied aan is gesitueerd bestaat uit een fietspad en een voetpad. Het deel van het fietspad waaraan de woningen van de Weerschijnvlinder zijn gesitueerd is toegankelijk voor autoverkeer waardoor de bewoners hun woning kunnen bereiken. Alle woningen in dit deel van de wijk hebben parkeergelegenheid op eigen terrein in de vorm van een oprit naar de woning en vaak ook een garage.
Figuur 5: foto Weerschijnvlinder met rechts het plangebied (Bron: Cyclomedia)
De planlocatie is momenteel onbebouwd en is begroeid met uitsluitend gras. Het is duidelijk het enige onbebouwde perceel binnen het bestaande dichte bebouwingslint van de Weerschijnvlinder.
2.4 Functionele structuur
De belangrijkste en meest voorkomende functie binnen de wijk Westerpark is wonen. Ter ondersteuning van de woonfunctie zijn in strook in het oosten van de wijk verschillende functies gevestigd, zoals een middelbare school, basisschool en een café-restaurant. Daarnaast is in het zuiden van de wijk aan de Zandoogjes het 'Centum Zandoogjes' gerealiseerd met hierin de functies: kinderdagopvang (kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang), gehandicaptenzorg en onderwijs (Vitalis college).
Het plangebied ligt momenteel braak en vervult daardoor feitelijk geen functie. De directe omgeving van het plangebied is in zijn geheel in gebruik ten behoeve van wonen.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Inleiding
Bij het maken van een ruimtelijk plan wordt rekening gehouden met het beleid van hogere overheden (het rijk en de provincie) en de vastgestelde gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk is het relevante ruimtelijke beleid voor de ontwikkeling weergegeven.
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal beleid
3.4 Gemeentelijk beleid
Hoofdstuk 4 Doelstellingen Van Het Bestemmingsplan
4.1 Doelstelling
De doelstelling van dit bestemmingsplan is het mogelijk maken van de bouw van één nieuwe woning op het perceel Weerschijnvlinder 10. Door de bouw van deze woning wordt een onbedoelde open ruimte in de bebouwingsstructuur van de wijk Westerpark opgevuld. Bebouwing van het perceel vormt een logisch afronding van de wijk. Deze afronding bleek niet mogelijk aangezien de mogelijkheid voor het toevoegen van woningen op nog lege kavels is verwijderd in het recente bestemmingsplan 'Tuinzigt-Westerpark'.
4.2 Beschrijving plan
In het plangebied wordt één vrijstaande woning gebouwd. Voor deze woning is nog geen bouwplan gemaakt. De bouw van de woning zal moeten voldoen aan de bouwregels voor de bestemming 'Wonen' van het nu vigerende bestemmingsplan 'Tuinzigt-Westerpark'.
Samengevat dient de woning aan de volgende bouwregels te voldoen:
-
Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak zoals op de verbeelding is aangeduid;
-
Het perceel mag voor maximaal 40% bebouwd worden met een maximum van 400 m2;
-
De bouwdiepte van de woning mag maximaal 15 meter bedragen;
-
De maximale goot- en bouwhoogte van de woning mag respectievelijk 7 en 11 meter bedragen;
-
De afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt minimaal 3 meter.
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen aan de volgende regels te voldoen:
-
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op minimaal 1 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd;
-
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd dan wel op een afstand van minimaal 1 meter van deze grens;
-
Bijgebouwen mogen een gezamenlijk oppervlak hebben van maximaal 60 m2;
-
De maximale goot- en bouwhoogte mag respectievelijk 3 en 5 meter bedragen.
Parkeren
Op basis van de geldende parkeernormen dienen 1,8 (afgerond 2) parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd. Aangezien het perceel een oppervlakte van ongeveer 990 m2 heeft, is voldoende ruimte op het perceel aanwezig om deze parkeerplaatsen te realiseren.
Hoofdstuk 5 Milieu En Landschap
5.1 Inleiding
Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzaam Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuhygiënische aspecten die door het plangebied en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.
5.2 Milieueffectrapport
Gezien de beperkte grootte van het planvoornemen wordt het uitvoeren van een milieueffectrapportage niet noodzakelijk geacht. De activiteit komt voor in de bijlage van het Besluit m.e.r., maar omdat het beneden de drempelwaarde blijft is een m.e.r. (beoordeling) niet verplicht.
Een motivering betreffende de milieubeoordeling van planvoornemen is noodzakelijk. In de navolgende paragrafen worden de milieuaspecten beoordeeld in het kader van een goede ruimtelijk ordening.
5.3 Bodem
Algemeen
Door het industriële verleden van Breda, is er plaatselijk bodemverontreiniging aanwezig. De gemeente Breda inventariseert (mogelijk) verontreinigde locaties en combineert deze informatie met de vele bodemonderzoeken die worden uitgevoerd bij bouw, aan/verkoop en grondverzet. Al deze informatie is beschikbaar in bodeminformatiesystemen en wordt gebruikt bij beoordeling en advisering. Nadere informatie is te verkrijgen bij de afdeling Mobiliteit en Milieu.
Naast de bodemkwaliteit speelt er meer in de ondergrond. Denk aan installaties voor Warmte-Koude Opslag (WKO), kabels en leidingen, archeologie, etc. Het meenemen van de ondergrond in de planvorming geeft ruimtelijke, milieukundige en financiële voordelen. Door de ondergrond efficiënt in te richten kan een gemeente functies als waterberging en Warmte-Koude Opslag zo goed mogelijk realiseren. Alleen door slim gebruik van de ondergrond blijft deze schatkamer voor biodiversiteit, milieukwaliteit, schoon water, cultuurhistorie en geologie beschermd. De gemeente Breda vraagt dan ook in het bijzonder aandacht voor:
-
Grondwateronttrekkingen. Bij onttrekking en lozing van grondwater zullen voor zover relevant ingevolge de Grondwaterwet, de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren en de Lozingsregeling riolering meldingen c.q. aanvragen voor vergunningen moeten worden ingediend.
-
Plaatsing WKO-installaties. Deze kunnen niet overal geïnstalleerd worden: er kan ongewenste beïnvloeding van een andere WKO-installatie zijn of van een grootschalige grondwaterverontreiniging. De gemeente wil alle installaties registreren, dus zowel open als gesloten systemen. Voor een open systeem is bovendien vergunning van de provincie nodig. Nabij en binnen het plangebied is bekend dat de Heren van Breda, Drie Hoefijzers Zuid en OV-Terminalcomplex reeds met een WKO-installatie werken of binnenkort gaan werken met een WKO-installatie.
-
Met betrekking tot archeologie stelt de gemeente eisen.
Regelgeving
De tijd dat bodemverontreiniging geheel moet worden weggenomen is voorbij. Begin 2009 heeft de gemeente Breda haar eigen bodembeleid vastgesteld middels de nota ‘De Bredase grondslag’. Hierin wordt de landelijke beleidslijn van saneren naar functie verder ingevuld. Tegenwoordig hoeven alleen de zogeheten ‘ernstige’ verontreinigingen aangepakt te worden. De aanpak wordt afgestemd op de functie. De belangrijkste criteria voor de keuze van maatregelen zijn de risico’s voor gezondheid of milieu die de verontreiniging kan vormen. In de praktijk blijken er gelukkig niet vaak risico’s te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico’s komen wel voor in Breda echter de ontwikkeling wordt afgestemd op eventueel aanwezige verontreiniging om risico’s te nivelleren.
Onderzoek
Om kansen te benutten en problemen te voorkomen is het van belang dat er bij bouw en ontwikkeling tijdig kennis is van de bodemkwaliteit. Deels bewaakt de gemeente dit door in voorkomende gevallen een bodemtoets te verlangen. De gemeente toetst de uitkomsten hiervan aan de Wet bodembescherming, landelijke circulaires en het Bredase bodembeleid. Zo wordt bepaald waaraan de kwaliteit van de bodem moet voldoen en of er maatregelen als beheer of sanering nodig zijn. De uiteindelijke bodemkwaliteit moet steeds voldoen aan de functie. De bodem is een bepalende factor om tot een duurzame inrichting van een gebied te komen. De bodem moet daarvoor voldoen aan diverse wettelijke regelingen, maar meestal ook aan technische voorwaarden die gesteld worden vanuit de ontwikkeling.
De natuurlijke kwaliteit van de bodem kan per gebied variëren. De gemeente Breda heeft een Bodemkwaliteit- en functiekaart vastgesteld, overeenkomstig het Besluit bodemkwaliteit. De bodemkwaliteitskaart is vastgesteld op basis van lokale achtergrondgehalten. Op de functiekaart is het gemeentelijk grondgebied ingedeeld in de functies ‘wonen’, ‘industrie’ en ‘niet ingedeeld’(de schone stukken). De kwaliteit van de grond die op een locatie gebruikt wordt moet voldoende zijn voor de functie van het gebied. Het gaat hierbij om de natuurlijke achtergrondkwaliteit, verontreinigde locaties zijn van deze kaart uitgesloten. Voor locaties die (door menselijk handelen) zijn verontreinigd geldt het gebruikelijke onderzoeks- en saneringstraject. In verband met de huidige bebouwing of het huidige gebruik van enkele gebieden, zal na de sloop van gebouwen of bij beëindiging van het huidige gebruik mogelijk aanvullend onderzoek nodig zijn.
De gemeente Breda beschikt over informatie omtrent de bodem kwaliteit. Deze informatie is te raadplegen via de website van Breda, www.Breda.nl.
Uit de informatie betreffende de bodemkwaliteit uit 2008 volgt dat: De bovengrond licht tot sterk is verontreinigd met PAK, waarschijnlijk veroorzaakt door puin en kooldeeltjes welke afkomstig zijn van de wegverhardingen die hier gelegen hebben. Op plaatsen waar woningen gebouwd gaan worden, dient deze grond te worden verwijderd. Op plaatsen waar de situatie niet wijzigt, hoeft de grond niet gesaneerd te worden
Conclusie
Er is geen belemmering vanuit bodem aan de orde voor onderhavig bestemmingsplan. In het kader van het Bouwbesluit en de Wet bodembescherming kan een onderzoek worden geëist in het kader van de beoogde nieuwbouw.
5.4 Water
Beleidsoverzicht
Bij het bestemmen van gronden dient inzake water rekening te worden gehouden met wet- en regelgeving op verschillende niveaus.
Provincies en gemeenten dragen zorg voor een integrale afweging van de ruimtebehoefte en leggen deze vast in provinciale beleids- en streekplannen, respectievelijk structuur- en bestemmingsplannen.
De europese en nationale richtlijnen zijn door de provincie Noord-Brabant op het gebied van water doorvertaald in een regionaal waterplan “Provinciaal Waterhuishoudingsplan 2010-2015”. Hierin staan op hoofdlijnen de doelen die de provincie wil bereiken op het gebied van water en op welke wijze deze te realiseren.
Het Provinciaal waterhuishoudingsplan is door Waterschap Brabantse Delta geconcretiseerd in een Waterbeheerplan, de Beleidsregel toepassing Waterwet en de waterschapsverordening (Keur). Binnen het waterbeheerplan wordt aandacht gevraagd voor de reductie van wateroverlast in de stad. Waterschap Brabantse Delta stelt op basis van de Beleidsregel toepassing Waterwet en de Keur onder andere hydraulische randvoorwaarden aan het lozen, onttrekken, aan- en afvoeren van water van en naar het oppervlaktewater.
De Structuurvisie Breda, het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en het Hemelwater- en grondwaterbeleid vormen het beleidskader water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan van de gemeente Breda. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt.
Het Hemel- en grondwaterbeleid is gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond) wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond) watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.
Kenmerken van het plangebied
Het plangebied is niet gelegen in de gebieden met speciale bestemmingen/functies zoals beschermde gebieden waterhuishouding of grondwaterbeschermingsgebieden.
Het rioleringssysteem bestaat uit een gescheiden systeem. Het afvalwater wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuivering Nieuwveer en het hemelwater naar de vijvers en wadi’s in de wijk.
Ontwikkeling
Door ontwikkeling in het plangebied zal het verhard oppervlak toenemen. Dit hoeft echter niet door middel van de aanleg van waterrretentie gecompenseerd te worden. Er wordt wel gevraagd het regenwater afkomstig van verhardingen zo min mogelijk aan te sluiten op de riolering en te infiltreren in de bodem.
De aard van de (toekomstige) bebouwing is van dien aard dat de kwaliteit van het afstromende regenwater goed is.
De waterhuishoudkundige situatie in het plangebied is van dien aard dat deze in zijn algemeenheid geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen/functies.
5.5 Ecologie
Algemeen
Natuur en groen wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Zowel in als buiten de stad vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de bossen en de parken in en rond de stad. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in de stad wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.
De doelstelling voor 2015 in de milieuvisie betreffende groen luidt: Natuur is een vast onderdeel van de kwaliteit van de stad. Natuur kent een grote diversiteit, wat blijkt uit een toename van de soortenrijkdom van zowel planten als dieren. Natuur heeft verschillende functies: van voetbalveldje in de straat tot leefgebied van de das. Ook in de woonwijken is natuur dichtbij huis te vinden. Op loopafstand (zo’n 200 meter) zijn er groen-rustplaatsen.
Huidige ecologische kwaliteit
De ecologische waarden binnen het plangebied zijn zeer beperkt. De heggen die grenzen aan het plangebied zijn voor enkele algemene vogels nog van enige betekenis. Het grasveld is waarschijnlijk alleen geschikt voor een paar algemene muissoorten en mogelijk een mol.
Ruimtelijke beleid
De Brabantse natuur is in de loop der jaren sterk onder druk komen te staan door verstedelijking en schaalvergroting en intensivering van de agrarische sector. Veel natuurgebieden gingen verloren. Ook werd er steeds meer infrastructuur aangelegd zoals wegen en spoorlijnen. Al deze ontwikkelingen zorgden er voor dat de natuur sterk af nam en werd versnipperd.
Om de achteruitgang van het areaal natuur te stoppen is in 1990 de ecologische hoofdstructuur (EHS) door het rijk vastgesteld in het “Natuurbeleidsplan”. Aansluitend heeft de provincie de EHS vast gelegd in de Verordening Ruimte 2012. De doelstelling van de EHS is het behoud, het herstel en de ontwikkeling van nationaal en internationaal belangrijke ecosystemen. Dit dient onder andere te gebeuren door middel van de ruimtelijke veiligstelling in bestemmingsplannen.
Een onderdeel van de EHS is de ecologische verbindingszones (EVZ’s). Dit zijn stroken natuur die natuurgebieden met elkaar moeten gaan verbinden om zo de versnippering tegen te gaan. Dit hoeft niet aaneengesloten natuurstroken te zijn, het mogen ook kleine vlakvormige landschapselementen. De afstand tussen de stapstenen is afhankelijk van de soort(en) waarvoor de ecologische verbindingszone is bedoeld. De Provincie hanteert als uitgangspunt dat een ecologische verbindingszone een gemiddelde breedte heeft van circa 25 meter. Voor verbindingszones in de stad wordt een breedte van 50 meter aangehouden vanwege de grote menselijke. In de praktijk moet worden gestreefd naar een flexibele invulling van 2 à 2½ hectare per strekkende kilometer.
Het plangebied ligt echter niet in de EHS of in een Natura 2000-gebied. Tevens ligt het plangebied op grote afstand van deze beschermde gebieden waardoor er ook geen externe effecten te verwachten zijn.
Aansluitend op de EHS heeft de gemeente Breda een ecologische groenstructuur opgesteld. Het beleid is er op gericht om de bestaande ecologische groenstructuur te handhaven en waar mogelijk te versterken. Waar handhaving van de bestaande structuur niet mogelijk is, dient dit gecompenseerd te worden. Hierbij is het van vitaal belang voor het systeem dat de ecologische verbindingen in stand blijven. Het dient voorkomen te worden dat kruisingen met wegen onneembare barrières worden.
Figuur 8: Gemeentelijke groenstructuur (donker groen en blauw= ecologische structuur, lichtgroen = cultuurgroen)
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de gemeentelijke ecologische groenstructuur. Er zijn dan ook geen negatieve effecten te verwachten van het plangebied op de gemeentelijke ecologische groenstructuur.
Soorten beleid
Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Een van de uitvloeisels van deze regelgeving is dat de effecten van nieuwe plannen op de planten- en diersoorten die in een gebied aanwezig zijn beoordeeld dienen te worden. Indien de nieuwe plannen een negatieve invloed heeft op de aanwezige soorten dient ontheffing aangevraagd te worden. Of deze ontheffing verleend wordt is afhankelijk van de bijzonderheid van de soorten en het al dan niet nemen van compenserende maatregelen.
In het plangebied zijn geen beschermde flora en fauna aangetroffen. Er zijn hooguit enkele algemeen beschermde kleine zoogdieren te verwachten, waaronder de mol. Het gebied kan gebruikt worden als foerageergebied door enkele strengbeschermde vleermuizen. Er is echter voldoende alternatief foerageergebied in de directe omgeving.
Er is dan ook geen ontheffing nodig in het kader van Flora en Faunawet.
5.6 Bedrijven
De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur-, stof-, geluidhinder veroorzaken en gevaar voor de omgeving ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering. In de milieuvisie is de volgende doelstelling opgenomen:
Milieu, economie en ruimtelijke ordening worden in samenhang beschouwd. Hierbij wordt gestreefd naar het maximaal haalbare milieurendement. Economische groei gaat hand in hand met een vermindering van de milieubelasting. De gemeente, bedrijven en instellingen zijn in dialoog over het te voeren milieubeleid en wisselen kennis uit.
De mate en de ernst van de invloed van een bedrijf is mede afhankelijk van het type en de omvang van het bedrijf. In de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009), is voor een lijst met bedrijfsactiviteiten per milieuaspect een richtafstand opgenomen. Op basis van het milieuaspect met de grootste richtafstand (geur, stof, geluid of gevaar) zijn de bedrijven in de categorieën 1 t/m 6 ingedeeld. De richtafstanden zijn van toepassing op het gebiedstype ‘rustige woonwijk’ of ‘rustig buitengebied’. De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden.
De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.
Invloed bedrijven op de woning
In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen hinder van bedrijven/inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten. De bedrijven in de omgeving hebben conform de regelgeving al rekening te houden met geluidgevoelige woningen.
Conclusie
Het bestemmingsplan staat één woning toe tussen bestaande woningen. Er zijn geen bedrijven in de directe omgeving aanwezig. Bedrijven moeten reeds rekening houden met de bestaande woningen.
Het aspect bedrijven staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
5.7 Geluid
Algemeen
Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen.Bij nieuwe ontikkelingen dient de geluidssituatie in beeld te worden gebracht. In dit bestemmingsplan is sprake van één geluidgevoelige woning.
De volgende bronnen van geluid zijn hier relevant:
-
wegverkeerslawaai
-
spoorweglawaai
Voor elk type bron zijn geluidszones vastgesteld. Indien nieuwe ontwikkelingen buiten deze zones plaats vinden, kan er in principe vanuit gegaan worden dat de geluidssituatie voldoende is. Indien nieuwe ontwikkelingen binnen een geluidzone zijn gepland, dient middels een akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat er een goede geluidssituatie wordt gerealiseerd. Industrielawaai en luchtvaartlawaai zijn niet relevant voor de locatie.
Wet- en regelgeving omtrent geluid
Het juridische kader voor wegverkeerslawaai en spoorlawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder. Daarnaast is door de gemeente Breda het Ontheffingenbeleid Wet geluidhinder vastgesteld.
Onder de noemer 'Swung' (Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid) is in 2012 een aanzet gegeven tot het aanpassen van de geluidwetgeving.
Onderzoek en resultaten
In het kader van wegverkeerslawaai is de locatie Weerschijnvlider gelegen binnen de zone van de Westerparklaan. Voor de overige wegen in de nabijheid van de locatie geldt een snelheidsregime van 30 km/uur (of zijn fietspaden).
De Westerparklaan is gelegen op een afstand van circa 80 meter van de planlocatie. Ter hoogte van de Weerschijnvlinder is een geluidscherm aanwezig die wordt onderbroken door de aansluiting met het fietspad.
Voor de locatie Weerschijnvlinder tussen 8 en 12 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en gerapporteer door Agel adviseurs onder projectnummer 20130268 d.d. 9 juli 2013. Uit dit onderzoek volgt dat er geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde plaatsvindt ten gevolge van wegverkeerslawaai.
In het kader van railverkeerslawaai is het plangebied gelegen binne de spoortrajecten 690,655 en 654. Gezien de grote afstand tot het spoor, circa 680 meter, en de tussen gelegen bebouwing zal de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet worden overschreden.
Conclusie
Het aspect geluid staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.8 Luchtkwaliteit
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse. In de gemeentelijke milieuvisie is de volgende doelstelling voor 2015 opgenomen: "De luchtkwaliteit is inzichtelijk, bekend en aanvaardbaar".
Op 15 november 2007 zijn in de Wet milieubeheer onder titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen opgenomen.
Luchtkwaliteiteisen is een implementatie van de Europese regelgeving uit 1996, en bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofoxiden en stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof (PM10)), lood, koolmonoxide en benzeen. Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de grenswaarden. Een grenswaarde geeft de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand gehouden moet worden.
De luchtkwaliteit voldoet overal in Breda aan de gestelde grenswaarden. Nieuwe ontwikkelingen mogen er niet toe leiden dat de grenswaarden worden overschreden. Indien blijkt dat dit toch het geval is, wordt onderzocht of het mogelijk is om met maatregelen toch te voldoen aan de normen. Hierbij hebben bronmaatregelen de voorkeur. Indien dit niet mogelijk is kunnen overdrachtsmaatregelen worden genomen.
Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is voor een plan dat "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit, geen uitgebreid luchtkwaliteitonderzoek nodig en kan deze zonder toetsing aan de luchtkwaliteitseisen doorgang vinden.
Plangebied
In het plangebied komt één nieuwe woning. Door één woning is een zeer beperkte toename van het verkeer welke niet in betekenende mate is in het kader van luchtkwaliteit
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
5.9 Geur
Algemeen
De geur kan de beleving van de leefomgeving zowel positief als negatief beïnvloeden. De waardering van geur verschilt echter ook per persoon: wat de een vindt stinken, vindt de ander lekker ruiken. Hoewel de stoffen die de geur veroorzaken geen invloed hebben op de gezondheid, kan de hinder van geur toch een negatieve invloed hebben op de volksgezondheid.
Behalve voor veehouderijen is er is voor geur/ stank geen op een wet gebaseerd normenstelsel van kracht. Beleid kan zich baseren op de Herziene nota stankbeleid uit 1994, plus de aanpassingen daarop verwoord in een brief van de Minister van VROM uit 1995. Uitgangspunt is het voorkomen van (nieuwe) hinder. In het kort komt één en ander erop neer dat in het kader van de milieuvergunning het bevoegd gezag het acceptabel hinderniveau rond een bedrijf bepaalt. Planologische ontwikkelingen worden momenteel ook getoetst op het aspect geurhinder: zowel de toetsende overheid (provincie) door het vertalen van geuremissie in afstandseisen, als de industrie door het eisen van afstand aan oprukkende woonbebouwing.
De doelstelling voor 2015 ten aanzien van geur luidt: Ernstige hinder door geur komt in Breda niet voor.
Invloed van geur afkomstig van bedrijven
In de omgeving van het plangebied zijn geen geurrelevante bedrijven.
Invloed van geur afkomstig van veehouderijen
In de omgeving van het plangebied zijn geen veehouderijen aanwezig.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van geurhinder is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat. Het aspect geurhinder staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
5.10 Externe veiligheid
Algemeen
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of de betreffende transportroute. Dit wordt geregeld via de Arbeidsomstandighedenwetgeving.
De doelstelling ten aanzien van externe veiligheid in de Bredase milieuvisie is: ‘In 2015 zijn de risico’s inzichtelijk, bekend en aanvaardbaar. Waar noodzakelijk liggen rampenplannen en vluchtroutes klaar. De hulpverleningsdiensten zijn opgeleid en de Bredanaars weten wat ze moeten doen bij gevaarlijke situaties’.
Regelgeving
Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico’s vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste regelingen zijn:
-
Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen, Staatscourant 4/8/2004 nr. 147 (Basisnet weg en spoor);
-
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Staatsblad 2004 nr. 250;
-
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Staatsbald 2010 nr. 686.
De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. De externe veiligheidsrisico’s worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictief) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door het aantal transporten van gevaarlijke stoffen en de ongevalfrequentie en wordt uitgedrukt als een kans per jaar.
De plaatsgebonden risicocontour is een contour waarbij alle punten met een gelijk risico met elkaar verbonden worden. Deze punten worden bepaald door de kans van optreden van diverse ongevalscenario’s. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is 10-6 per jaar en geldt voor nieuwe situaties. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden toegevoegd en ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten, zijn in beginsel niet toegestaan. Als het plaatsgebonden risico 10-8 per jaar is, wordt het als verwaarloosbaar beschouwd.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico wordt behalve de ongevalfrequentie en het aantal transporten van gevaarlijke stoffen,
tevens bepaald door de hoeveelheid aanwezige mensen in de nabijheid van een mogelijk ongeval. Bij
het aangeven van representatieve hoeveelheden personen wordt gewerkt vanuit zowel kwetsbare als
beperkt kwetsbare objecten. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe groot het aantal dodelijke
slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de hoeveelheid aanwezige mensen. Naarmate de
groep slachtoffers groter wordt, moet de kans op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Bij
het bepalen van het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan normen vermeld in bovengenoemde
regelgeving. Ontwikkelingen zijn niet toegestaan indien deze leiden tot een overschrijding van de
grenswaarden. Van de richtwaarden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Met het
besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom
risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving
worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op
basis van het Bevi geldt voor het plaatsgebonden risico (PR) rondom een risicovolle inrichting een
grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide
liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze
normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen norm voor het groepsrisico (GR). Wel geldt op basis
van het Bevi een verantwoordingsplicht voor het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in
het externe veiligheidsbeleid gehanteerde richtwaarde voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als
oriëntatiewaarde.
Volgens de informatie op de risicokaart van de provincie Noord-Brabant is een LPG tankstation
aanwezig op circa 950 meter. De afstand van de PR-contour rond de inrichting is 35 meter. Het
invloedsgebied bedraagt 150 meter. Gezien de afstand tot het plangebied is deze inrichting niet
relevant. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich verder geen inrichtingen welke vallen onder
het Bevi.
Vervoer gevaarlijke stoffen
In de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” is het externe veiligheidsbeleid voor het
vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de
circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) ter
plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar.
In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar,
voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis
van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR) of
een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in
bestaande als nieuwe situaties. Het besluit vermeldt dat op een afstand van 200 meter of meer vanaf
het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Ten behoeve van het bestemmingsplan tuinzicht-westerpark is een QRA uitgevoerd.
De spoorlijn Breda-Roosendaal-Rotterdam die op 620 meter van het plangebied is gelegen vind transport van gevaarlijke stoffen plaats. Voor dit traject een plaatsgebonden risico afstand (10-6) geldt van 23 meter en voor het invloedgebied (10-8) geldt een afstand van 440 meter.
Conclusie
De woning is gelegen buiten de de zone voor groepsrisico en de zone voor het plaatsgebonden risico.
Planologisch relevante leidingen
Op 295 meter van het plangebied is een aardgastransportleiding gelegen in de Eikepage richting het zuiden. Het betreft:
-
een buisleiding van de Gasunie (50679-Z-527-04-KR-001/002) met een diameter van 4 inch(DN100) en een werkdruk van 40 bar. Voor deze leiding is geen PR-contour van 10-6 aanwezig.
Volgens tabel 1 uit het memorandum van de Nederlandse Gasunie betreffende "Eisen
omgevingsdata in het kader van groepsrisicoberekeningen bij ruimtelijke ontwikkelingen, revisie 4"
dient binnen een afstand van 45 meter van de leiding bij ruimtelijke ontwikkelingen het
groepsrisico verantwoord te worden.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is gelegen buiten de zone voor de gasleiding.
5.11 Duurzaamheid
Duurzaamheid wordt geborgd door gebouwen geschikt te maken voor toekomstige energievoorzieningen. Het borgen van duurzaamheid kan door:
-
Compacte bouwvorm en goede isolatie, oriëntatie op de zon etc.
-
Ruimte in een gebouw reserveren voor installaties en nieuwe technieken zoals warmtepomp en zonnecellen.
-
Ruimte in een gebied reserveren voor collectieve installaties om duurzame energie op te wekken.
-
flexibele energie-infrastructuur aanleggen die eenvoudig is aan te passen aan nieuwe energiebronnen etc. (al in ontwerpfase).
Ook kan een gebouw worden doorgerekend met GPR of en greencalc, waardoor de milieubelasting van het gebouw meetbaar wordt en projecten onderling vergelijkbaar worden.
Een energielabel is verplicht voor onder andere niet industriële gebouwen en voor gebouwen waar geen EPC geldt: De Europese richtlijn Energieprestatie voor Gebouwen EPDB 2002/91/eg stelt dat voor elk gebouw bij verandering van huurder of eigenaar transparantie over de energetische kwaliteit gegeven moet worden (Energiecertificaat, energie index en energielabel).
Bij nieuwe gebouwen van meer dan 1000 m2 moet er een studie gemaakt worden van de haalbaarheid van energiezuinige en duurzame energiesystemen (technische en economische haalbaarheid van systemen als warmtekrachtkoppeling , warmtepompen, biomassa, zonne-energie etc.).
Conclusie
Het aspect duurzaamheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Het advies is bouw energieneutraal.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige en toekomstige waarden en karakteristieken van het plangebied. De voorgenomen ontwikkelingen, dienen - voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk - juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.
6.2 Hoofdopzet
6.3 Bestemmingen
In de planregels zijn de bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen.
Wonen (artikel 3)
Het volledige plangebied heeft de bestemming "Wonen". Binnen de bestemming "Wonen" mogen de gronden, naast wonen, tevens worden gebruikt voor het daarbij behorend groen, water en parkeren. Het plan bevat planregels voor de afmetingen van de woning en voor het mogelijk in de toekomst verbouwen, uitbreiden en vervangen van de dan aanwezige woning. Uitbreiding van de woning op het perceel is dus, rekeninghoudend met de betreffende bouwregels, mogelijk. Naast de woonfunctie is het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan in het hoofdgebouw. In de begripsbepaling van ‘aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit' is aangegeven wat hieronder verstaan wordt en onder welke voorwaarden deze activiteiten mogelijk zijn. Dergelijke activiteiten in een bijgebouw zijn via een afwijking van de gebruiksregels wel mogelijk als voldaan wordt aan de gestelde randvoorwaarden in de planregels (art. 3.4).
Waarde Archeologie (artikel 4)
Bij ruimtelijke inrichting en ontwikkelingen in een gedeelte van het plangebied moet worden gezocht
naar beschermings- en inpassingmogelijkheden van eventuele archeologische waarden. De
dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ is gehanteerd voor de gebieden die conform de
archeologische beleidsadvieskaart zijn gekenmerkt als gebieden met een hoge en middelhoge
archeologische verwachting. Deze bestemming is erop gericht de archeologische belangen op
adequate wijze te beschermen. Bodemingrepen zijn op deze gronden in principe niet toegestaan; als
een ingreep dieper gaat dan 0,30 meter onder het maaiveld en een planoppervlak behelst van 100 m²
of meer is een omgevingsvergunning verplicht. Het college van burgemeester en wethouders stelt de
bepalingen in de omgevingsvergunning vast. Het principe ‘de verstoorder betaalt’ is van toepassing.
Op de gronden met deze dubbelbestemming dient in beginsel een archeologisch onderzoek
uitgevoerd te worden bij dergelijke ingrepen. De resultaten van het onderzoek worden door het
bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.
Indien uit onderzoeken blijkt dat geen sprake (meer) is van archeologische waarden of voldoende
maatregelen zijn genomen om de archeologische waarden te beschermen, is geen
omgevingsvergunning noodzakelijk.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
7.2 Toepassing Grondexploitatiewet
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijk regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
-
de bouw van een of meer woningen;
-
de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
-
de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m2 bvo of met een of meer woningen;
-
de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
-
de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bvo bedraagt;
-
de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bvo.
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Indien de kosten minder dan € 10.000,- bedragen, kan ervoor gekozen worden deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen.
7.3 Financiële haalbaarheid
De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling is alleen mogelijk door aanpassing van het planologische regime. De initiatiefnemer is eigenaar van de gronden en financieel drager van het project. De rol van de gemeente beperkt zich tot het verlenen van planologische medewerking aan de uitvoering van het project en draagt geen verdere financiële risico´s voor de realisatie. Met de initiatiefnemers is een anterieure overeenkomst gesloten. De kosten zijn dus anderszins verzekerd en er hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden.
Hoofdstuk 8 Communicatie
8.1 Inleiding
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.