KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Artikel 4 Gemengd
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Natuur
Artikel 7 Verkeer
Artikel 8 Water
Artikel 9 Leiding
Artikel 10 Waarde - Archeologie
Artikel 11 Waterstaat - Waterberging
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Artikel 13 Algemene Bouwregels
Artikel 14 Algemene Gebruiksregels
Artikel 15 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 17 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 18 Algemene Procedureregels
Artikel 19 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
Artikel 21 Slotregel
Rithmeester Park
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse
Hoofdstuk 3 Beleid
Hoofdstuk 4 Doelstellingen Van Het Bestemmingsplan
Hoofdstuk 5 Milieu En Landschap
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Communicatie

Rithmeester Park

Bestemmingsplan - gemeente Breda

Vastgesteld op 15-01-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Regels

Bijlage Bij Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het bestemmingsplan 'Rithmeester Park' met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2013034001-0401 van de gemeente Breda.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Afhaalpunt

Een locatie waar de consument uitsluitend, voorafgaand aan het bezoek, via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, waar uitsluitend logistiek en opslag van deze eerder bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten.

1.6 Archeologische waarden

Waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.7 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 Bedrijfsgebouw

Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.9 Bedrijfsvloeroppervlakte

De totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.10 Begane grond

De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.

1.11 Belwinkel

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig aan het publiek gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, al dan niet in daarvoor bestemde belcabines, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen en het toegang bieden tot het internet al dan niet in combinatie met de verkoop van telefoons of accessoires voor telefoons.

1.12 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)

  1. Legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning.

  2. Het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.13 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.14 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 Bevi-inrichting

Bedrijven zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

1.16 Bevoegd gezag

Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.19 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 Bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.21 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 Dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.24 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten behoeve van verkoop, verkopen, en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit

1.25 Dienstverlening

Bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.26 Extensief recreatief medegebruik

recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met uitzondering van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving;

1.27 Facilitypoint

Een complex van voorzieningen waarin/waarop aan de bedrijven gerelateerde dienstverlenende functies zijn ondergebracht zoals vergaderfaciliteiten, een bedrijfsrestaurant, fitnessruimte, pakketservice en parkmanagement.

1.28 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 Groen

Bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen.

1.30 Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de cumulatieve kansen aan per jaar, dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval op een transportroute of als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval plaatsvindt binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke (afval)stof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

1.31 Groothandel in smart-, grow- en/of headproducten

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen etc.) ten behoeve van het kweken van planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen.

1.32 Growshop

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen etc.) ten behoeve van het kweken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze kweekbenodigdheden.

1.33 Headshop

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden.

1.34 Hoofdgebouw

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.

1.35 Horeca

Horeca 1:

een zelfstandig winkelondersteunend daghorecabedrijf, gebonden aan de openingstijden zoals die gelden voor detailhandel conform de Winkeltijdenwet en de gemeentelijke regelgeving aangaande winkeltijden, dat in hoofdzaak is gericht op het verstrekken van maaltijden, drank, consumptie-ijs aan winkelend publiek voor consumptie ter plaatse (lunchroom, koffie-/theehuis, ijssalon). Bij deze vorm van horeca dient de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit te passen binnen een winkelgebied (centrumgebied), en is zij gebonden aan en/of ondersteunend voor de (winkel)functie van dat gebied, daarbij lettend op de aard en de ligging van de andere gebruiksvormen in en het karakter van het gebied;

Horeca 2:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse (restaurant), met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken;

Horeca 3:

een combinatie van horeca 2 (restaurant) en horeca 4 (café);

Horeca 4:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het ter plaatse verstrekken en consumeren van dranken, met uitzondering van een seksinrichting (café, bar);

Horeca 5:

elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling toegankelijke lokaliteit, die in belangrijke mate is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen en waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, met uitzondering van een seksinrichting (discotheek, bar-dancing, partycentrum);

Horeca 6:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bereiden en verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet voor consumptie ter plaatse, die snel bereid worden en relatief goedkoop zijn (zoals cafetaria, snackbar, automatiek, fastfoodrestaurant, fastfoodbezorging, fastfoodafhaal, grillroom, shoarma, kebab, pizza-afhaal/-bezorging);

Horeca 7:

een bedrijf dat is gericht op het bieden van logies (per nacht) met de daarbij behorende voorzieningen zoals een restaurant en vergader- en congresfaciliteiten (hotel);

1.36 Kantoor

Een gebouw ten behoeve van een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.37 Maatschappelijke voorzieningen

Voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid (medisch en paramedisch, met een maximum van 20 behandelkamers), cultuur, religie, verenigingsleven, hoger beroeps- en wetenschappelijk onderwijs, openbare orde en veiligheid, en daarmee gelijk te stellen bedrijven of instellingen.

1.38 Nok

Het snijpunt van twee hellende vlakken.

1.39 Nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie.

1.40 Openbare weg

alle voor het openbaar verkeer opstaande wegen of paden, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten. Hiertoe behoren ook trottoirs, voetpaden, voetgangersgebieden, rijwielpaden en parkeerplaatsen/-terreinen.

1.41 Opslag

een plaats waar goederen worden opgeslagen, opgeborgen of gestald om te bewaren;

1.42 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.43 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar op overlijden van een onbeschermd individu op een bepaalde locatie naar aanleiding van een incident met gevaarlijke stoffen. Voor het PR zijn getalsnormen vastgesteld. Voor nieuwe situaties is de maximale toelaatbare overlijdenskans van een persoon 10-6/jaar (één op een miljoen). Dit betekent dat bij nieuwe situaties de grenswaarde wordt overschreden als zich woningen of andere kwetsbare objecten, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), tussen de 10-6 risicocontour en de inrichting of transportroute bevinden.

1.44 Risicovolle inrichting

  1. een inrichting, als bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Bevi, waarvoor een grenswaarde of richtwaarde voor het plaatsgebonden risico of een risicoafstand moet worden aangehouden dan wel andere inrichtingen, waarvan het plaatsgebonden risico, berekend volgens de op grond van het Bevi vastgestelde regels, hoger is of kan zijn dan 10-6 per jaar; of

  2. een inrichting waarvoor regels gelden krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer.

1.45 Ruimtelijke kwaliteit

Kwaliteit van een gebied dat bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.

1.46 Seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.47 Selectiebesluit

Een door het bevoegd gezag genomen besluit op basis van het in het archeologisch onderzoeksrapport opgestelde selectieadvies.

1.48 Smartshop

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen.

1.49 Voorgevel

De naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.50 (Voor)gevelrooilijn

  1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

  2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:

  1. bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;

  2. bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens

De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel.

2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel

De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.3 Bebouwingspercentage

Het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.

2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van windturbines tot een hoogte van maximaal 5 meter, ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 Dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 Diepte van een gebouw

De lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.7 Goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 Hoogte van een dakopbouw

Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

2.9 Hoogte van een kap

Vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

2.10 Hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.11 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.12 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwregels niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.13 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.14 Peil

  • Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.

  • Indien het perceel niet direct grenst aan de hoofdtoegang: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.

  • Indien in of op het water wordt gebouwd: het ter plaatse geldende peil ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil (NAP).

  • Indien op of langs een spoorlijn wordt gebouwd de bovenkant van de spoorstaaf.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven in de milieucategorie 2 tot en met 3.2, uitgezonderd de bedrijven die zijn vermeld in de bijlage bij deze regels;

  2. kantoren ten dienste van de onder lid a vermelde bedrijven, met dien verstande dat geen zelfstandige kantoren zijn toegestaan;

  3. in afwijking van lid b, ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' tevens zelfstandige kantoren;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. parkeren:

  6. verkeer;

  7. groen;

  8. water;

met uitzondering van:

  1. risicovolle inrichtingen;

  2. geluidzoneringsplichtige bedrijven, zoals vermeld in 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van gronden buiten het hoofdgebouw als opslagplaats is niet toegestaan.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder c, ten behoeve van het bouwen op één zijdelingse bouwperceelgrens in verband met het koppelen van twee bedrijfsgebouwen tot een bedrijfspand, met dien verstande dat:

  1. dit vanuit stedebouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;

  2. dit vanuit een oogpunt van de brandveiligheid aanvaardbaar is;

  3. het bedrijf blijft voldoen aan het bepaalde in artikel 19.1, ten aanzien van parkeren.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

artikel 3.1, onder a, voor een inrichting, bedrijf of bedrijfsactiviteit die naar aard vergelijkbaar is en qua invloed op de omgeving minder invloed heeft op danwel vergelijkbaar is met de in deze regels direct toegelaten activiteiten, met dien verstande dat dit niet geldt voor de vestiging van:

  1. detailhandel;

  2. zelfstandige kantoren;

  3. horecabedrijven;

  4. bedrijven welke vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

  5. risicovolle bedrijven als bedoeld in artikel 2, lid 1, van het Bevi.

Artikel 4 Gemengd

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. afhaalpunten;

  2. bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2, uitgezonderd de bedrijven die zijn vermeld in de bijlage bij deze regels;

  3. dienstverlening;

  4. maximaal 1 facilitypoint;

  5. groen;

  6. maximaal 1 horecabedrijf behorende tot de categorieën 2 of 3;

  7. kantoren;

  8. maatschappelijke voorzieningen;

  9. nutsvoorzieningen;

  10. parkeren;

  11. verkeer;

  12. water.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 onder b, ten behoeve van het bouwen op één zijdelingse bouwperceelgrens in verband met het koppelen van twee bedrijfsgebouwen tot een bedrijfspand met dien verstande dat:

  1. dit vanuit stedebouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;

  2. dit vanuit een oogpunt van de brandveiligheid aanvaardbaar is;

  3. het bedrijf blijft voldoen aan het bepaalde in artikel 19.1 ten aanzien van parkeren.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

artikel 4.1, onder b, voor een inrichting, bedrijf of bedrijfsactiviteit die naar aard vergelijkbaar is en qua invloed op de omgeving minder invloed heeft op danwel vergelijkbaar is met de in deze regels direct toegelaten activiteiten, met dien verstande dat dit niet geldt voor de vestiging van:

  1. detailhandel;

  2. horecabedrijven;

  3. bedrijven welke vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer

risicovolle bedrijven als bedoeld in artikel 2, lid 1, van het Bevi.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van gronden buiten het hoofdgebouw als opslagplaats is niet toegestaan.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen;

  2. geluidbeperkende voorzieningen;

  3. kunstobjecten;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. verhardingen in de vorm van fiets- en voetpaden;

  6. water.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Natuur

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en de ontwikkeling van ecologische en landschappelijke waarden;

  2. extensief recreatief medegebruik;

  3. groen;

  4. waterhuishouding, waterberging, waterlopen;

met daarbij behorend(e):

  1. verhardingen in de vorm van fiets- en voetpaden.

6.2 Bouwregels

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;

  2. het aanplanten of verwijderen van bomen en/of houtgewassen alsmede het aanleggen en/of aanplanten van landschapselementen;

  3. het vellen of rooien van houtgewas als bos, houtsingels, boomgroepen, struwelen, alsmede het verwijderen van landschapselementen als poelen, moerasjes en ruigten;

  4. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;

  5. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik;

  6. het aanbrengen van drainage;

  7. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies;

  1. Het onder lid a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  3. de aanleg van de ecologische verbindingszone betreffen.

  1. De in lid a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische en/of landschappelijke waarden van de gronden.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en paden;

  2. parkeren;

  3. groen;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. water.

7.2 Bouwregels

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. doeleinden ten dienste van de waterhuishouding in brede zin;

met daaraan ondergeschikt:

  1. groen;

  2. verhardingen in de vorm van fiets- en voetpaden.

8.2 Bouwregels

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;

  2. het aanplanten of verwijderen van bomen en/of houtgewassen alsmede het aanleggen en/of aanplanten van landschapselementen;

  3. het vellen of rooien van houtgewas als bos, houtsingels, boomgroepen, struwelen, alsmede het verwijderen van landschapselementen als poelen, moerasjes en ruigten;

  4. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;

  5. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik;

  6. het aanbrengen van drainage;

  7. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies.

  1. Het onder lid a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  1. De in lid a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische en waterhuishoudkundige waarden van de gronden.

Artikel 9 Leiding

9.1 Bestemmingsomschrijving

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'leiding riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een riool en het onderhoud en bescherming van de leiding.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'leiding water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een waterleiding en het onderhoud en bescherming van de leiding.

9.2 Bouwregels

  1. In geval van strijdigheid van bepalingen, gaan de bepalingen van dit artikel voor die van de enkelbestemmingen en overige dubbelbestemmingen.

  2. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan bouwwerken ten behoeve van de bestemming ‘Leiding’.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9, lid 9.2.1, voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, met dien verstande dat:

  1. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;

  2. de bouwregels van de betreffende bestemmingen in acht worden genomen;

  3. de belangen van de leidingbeheerder niet onevenredig worden geschaad.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;

  2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;

  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;

  4. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
    overige waterpartijen;

  5. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;

  6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;

  7. het aanleggen van andere ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.

  1. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  1. De in lid a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting van de belangen van de leidingbeheerder ontstaat of kan ontstaan en vooraf schriftelijk positief advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 10 Waarde - Archeologie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

10.2 Bouwregels

  1. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming ‘Waarde - Archeologie’.

  2. In afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen:

  1. gebouwen worden gebouwd ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;

  2. bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 100 m².

  1. Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 indien:

  1. op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, of

  2. passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of andere met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:

  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;

  2. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;

  3. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen als dieper dan 0,30 meter meter wordt ontgraven;

  4. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

  5. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;

  6. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
    overige waterpartijen;

  7. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;

  8. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.

  1. Aan een vergunning als bedoeld in lid a, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden.

  2. In afwijking van het bepaalde in lid a, is geen omgevingsvergunning vereist, indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.

Artikel 11 Waterstaat - Waterberging

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat - Waterberging' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor waterberging.

11.2 Bouwregels

11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, met dien verstande dat:

  1. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende waterstaatbeheerder;

  2. de bouwregels van de betreffende bestemmingen in acht worden genomen;

  3. de belangen van de waterstaatbeheerder niet onevenredig worden geschaad.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;

  2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;

  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;

  4. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
    overige waterpartijen;

  5. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;

  6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;

  7. het aanleggen van andere ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.

  1. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  1. De in onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting van de belangen van de waterheerder ontstaat of kan ontstaan.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene Bouwregels

Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd of vernieuwd, met dien verstande dat de afwijking niet mag worden vergroot.

Artikel 14 Algemene Gebruiksregels

  1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.

  2. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart-, grow- en headshop, alsmede een groothandel in smart-, grow- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a en b, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 15 Algemene Aanduidingsregels

15.1 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen weg - gr contour

Op de gronden met de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen weg - gr contour' dienen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen van inrichtingen vooraf in het kader van externe veiligheid te worden getoetst en te voldoen aan het groepsrisico.

15.2 vrijwaringszone - molenbiotoop

  1. Binnen een afstand van 100 meter vanaf de voet van de molen mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere bouwhoogte dan 9 meter.

  2. Binnen een afstand van 100 tot 400 meter vanaf de voet van de molen mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere bouwhoogte dan de maximale bouwhoogte die is berekend volgens de volgende formule:

maximale bouwhoogte = (afstand tot de molen (in meters) / 50) + (0,2 * 34,25).

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en b, voor de bouw van bouwwerken, indien vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de molen.

Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;

  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;

  3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  4. het bepaalde ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:

  1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;

  2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 17 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 18 en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de bestemmingen wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’ met de aanduiding ‘nutsvoorziening’ voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals zend-, ontvang- en/of sirenemasten, mits de hoogte maximaal 50 meter bedraagt.

Artikel 18 Algemene Procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.6, van de Wet ruimtelijke ordening, is de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

Artikel 19 Overige Regels

19.1 Parkeren

  1. Bij het bouwen en het uitbreiden of veranderen van functies op grond van deze planregels dienen, overeenkomstig het door de gemeente Breda vastgestelde parkeer- en stallingsbeleid, voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig te zijn of te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden.

  2. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. indien in het plangebied, dan wel in de directe omgeving, op een andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, met dien verstande dat aan de omgevingsvergunning financiële voorwaarden verbonden kunnen worden.

19.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. een goede woonsituatie;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder lid a met maximaal 10%.

  2. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

20.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld in lid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

“Regels van het bestemmingsplan 'Rithmeester Park".

Rithmeester Park

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Voor het plangebied Rithmeester Park is op 23 mei 2001 het bestemmingsplan HSL/A16 vastgesteld, met een zogenaamde 'Uit te werken bestemming bedrijven'. Vervolgens is een stedenbouwkundig plan uitgewerkt en een conceptontwerp bestemmingsplan opgesteld om verdere invulling te geven aan dit gebied.

De discussie over de marktmogelijkheden en het gewenste ambitieniveau van het bedrijventerrein bleef echter door lopen. Dit leidde in 2009 tot het voornemen van de gemeente om zich in te zetten voor de ontwikkeling van de Dinalog campus in het plangebied.

Het ruimtelijk Masterplan Dinalog Campus is vastgesteld in de gemeenteraad van 30 juni 2011, als basis voor het conceptontwerp bestemmingsplan ‘Rithmeester Park Noord’.

In de zomer van 2012 is besloten om de Dinalog Campus niet meer op de locatie Rithmeester Park te situeren. Het terrein kwam daardoor weer beschikbaar voor de ontwikkeling van een bedrijventerrein.

De ontwikkeling van het gebied heeft stedelijke prioriteit, hetgeen in de Structuurvisie Breda 2030 tot uitdrukking is gebracht: realisatie van het bedrijventerrein Rithmeester Park voor 2020 als onderdeel van “Werklandschap Rithmeester Park – ’t Hout”. Tevens is een motie aangenomen, waarin het college om terughoudendheid wordt verzocht bij de acquisitie voor en de ontwikkeling van het gebied ’t Hout. Met de vaststelling van de Structuurvisie Breda 2030 is tevens besloten om oud gedateerd beleid in te trekken, waaronder het Ruimtelijk Masterplan Dinalog Campus (zie bijlage bij de SV 2030).

In 2001 is de beleidslijn ingezet om een bedrijventerrein te ontwikkelen. Via de Structuurvisie bedrijventerreinen, een doelgroepenanalyse en de Structuurvisie Breda 2030 is de lijn doorgezet richting een hoogwaardig modern gemengd bedrijventerrein

Het voorliggende bestemmingsplan Rithmeester Park vormt de juridisch-planologische basis voor de ontwikkeling van een hoogwaardig modern gemengd bedrijventerrein.

1.2 Ligging en plangrenzen

[image]

Figuur 1.1 Plangrens plangebied

Het plangebied ligt aan de westzijde van de stad. Gelegen aan de A16 / HSL vormt het letterlijk de grens van het stedelijk gebied met het buitengebied. Het plangebied ligt tussen de A16 / HSL, de Graaf Engelbertlaan en de Princenhagelaan. Door de taps toelopende vorm van het gebied 'tipt' het gebied net de Liesboslaan aan (figuur 1.1).

Tot het plangebied behoren niet Rithmeester Park Zuid en 't Hout, gelegen ten zuiden van de Graaf Engelbertlaan. Rithmeester Park Zuid ligt ten westen en 't Hout ten oosten van de Rijsbergseweg. In de Structuurvisie Breda 2030 is aangegeven dat voor dit gebied eerst een visie moet worden ontwikkeld afhankelijk van het programma.

1.3 Vigerende bestemmingsplan

[image]

Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan A16 / HSL. Dit plan is vastgesteld op 23 mei 2001 en onherroepelijk geworden op 11 september 2002. Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan een bestemming gericht op de ontwikkeling van een bedrijventerrein. Dit is juridisch vormgegeven middels een uitwerkingsbevoegdheid voor het College van burgemeester en wethouders.

1.4 Planvorm

Het voorliggende bestemmingsplan is aan te merken als een globaal eindplan. Hiervoor is gekozen vanwege de voorziene lange termijn waarbinnen het plan gerealiseerd wordt. Verder verhouden de eisen die bedrijven aan hun perceel stellen zich moeizaam tot een hoge mate van detaillering in de planregels.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 'Gebiedsanalyse' is allereerst een ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied opgenomen. In hoofdstuk 3 'Beleid' wordt het (relevante) ruimtelijke rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. Vervolgens is in hoofdstuk 4 het stedenbouwkundig concept van het bedrijventerrein uitgewerkt. In hoofdstuk 5 'Milieu en landschap' zijn vervolgens de sectorale milieu- en landschapsaspecten opgenomen. Daarna volgt in hoofdstuk 6 de juridische planbeschrijving. In dit hoofdstuk wordt de wijze van bestemmen uiteengezet en is een toelichting gegeven op de regels van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 wordt de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven. Tot slot is hoofdstuk 8 'Communicatie' gereserveerd voor de uitkomsten van het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening en de inspraak, evenals een beschrijving van de verdere procedure.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn achtereenvolgens de ruimtelijke structuur en de functionele structuur van de stedenbouwkundige context rond het plangebied uiteengezet. De ruimtelijke structuur is beschreven en in beeld gebracht aan de hand van archeologie en cultuurhistorie, groen, verkeer en de bebouwingstructuur. In de beschrijving van de functionele structuur wordt ingegaan op de diverse in en rond het plangebied voorkomende functies.

2.2 Positionering plangebied

Het plangebied heeft een zeer directe aansluiting op zowel de snelwegen A16 (richting de wereldhavens Rotterdam en Antwerpen) en A58 (richting Roosendaal en Vlissingen) en is daarbij zowel regionaal, nationaal als internationaal uitstekend ontsloten. Via de zuidelijke rondweg/Graaf Engelbertlaan bestaat er een directe verbinding naar de A27 en de A58 in oostelijke richting.

De infrastructuurbundel is zo een belangrijke internationale verbinding tussen de Randstad en de Vlaamse Ruit.

De locatie is bijna letterlijk het eerste dat de reiziger van Breda ziet. De infrabundel vormt de overgang tussen het stedelijk gebied van Breda en het buitengebied. De bebouwing op Rithmeester Park vormt daarmee de grens tussen stad en land.

[image]

Figuur 2.1 Ligging van Rithmeester Park in de stad en aan de internationale corridor A16.

bestemmingen "buiten het kader" plaatsen voor de zichtbaarheid en RMP in rood voor de zichtbaarheid

Aan de oostzijde ligt de woonwijk Princenhage, aan de zuidzijde het landschap van 't Hout.

De planlocatie grenst aan de wijk Princenhage, maar is daarvan ruimtelijk afgescheiden door de Princenhagelaan en de parkzone tussen de woonbuurten en de Princenhagelaan. De locatie wordt doorsneden door de Bijloop, een beekje met ecologische en cultuurhistorische waarde.

In de omgeving liggen al meerdere kantoren, bedrijven en voorzieningen, zoals de woonboulevard, kantorenpark Princenville en voorzieningen als hotel, horeca en een business center.

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur

In deze paragraaf wordt inzicht gegeven in de ontstaansgeschiedenis van het plangebied. Vervolgens wordt de huidige toestand van het terrein en de omgeving beschreven.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door (Europese,) landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante (Europees-,) rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid samengevat. Het samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar sectoraal beleid of beleidsnotities die niet in dit hoofdstuk worden behandeld.

3.2 Rijksbeleid

3.3 Provinciaal beleid

3.4 Gemeentelijk beleid

Voor de ontwikkeling van Rithmeester Park zijn drie gemeentelijke beleidsdocumenten van primair belang. In deze paragraaf worden deze toegelicht.

Hoofdstuk 4 Doelstellingen Van Het Bestemmingsplan

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de ruimtelijke en functionele opbouw van Rithmeester Park behandeld. Allereerst wordt de stedenbouwkundige hoofdopzet beschreven waarna een meer gedetailleerde beschrijving volgt zowel algemeen als per thema (o.a. infrastructuur, water en groen). Daarna wordt verder ingegaan op de gewenste bedrijven per zone.

4.2 Stedenbouwkundige opzet

Werklandschap: hoogwaardig modern gemengd bedrijventerrein

Voor het Rithmeester Park is in de Structuurvisie Breda 2030 opgenomen dat dit gebied ontwikkeld kan worden tot een modern gemengd, deels hoogwaardig bedrijventerrein, passend bij de hoogwaardige ligging van het plangebied. Het stedenbouwkundig concept dient integraal, met een goede ruimtelijke uitstraling, flexibel en marktgericht te zijn.

Zo bestaat er een grote diversiteit aan huisvestingswensen in de huidige markt; er zijn bedrijven die grote kavels wensen en er zijn bedrijven die juist kleine kavels wensen, bedrijven die zich op zichtlocaties willen vestigen, maar ook bedrijven die met een locatie op de achtergrond tevreden zijn. Door dit concept ontstaan veel verschillende kavels. Meer kavels vraagt om meer weglengte om een en ander te kunnen ontsluiten.

Stedenbouwkundig concept

Vanwege de langdurige realisatietermijn is het noodzakelijk dat het onderliggende stedenbouwkundig concept in staat is om langdurig richting te geven aan de fasegewijze realisatie. Het moet tegelijkertijd flexibel genoeg zijn om kleine, onverwachte variaties in de ontwikkeling te kunnen accommoderen.

Het stedenbouwkundig concept is daarom gericht op het ontwikkelen van een sterke ruimtelijke hoofdstructuur, waarbij de details later kunnen worden uitgewerkt. Het stedenbouwkundig concept (figuur 4.1) is sterk gericht op een interactie met haar omgeving.

Aan de zuidzijde vormt de Zuidelijke Rondweg en de aansluiting op de A16 een poort naar de stad. De terreinen van gebied 't Hout maken dit tot een parkachtige geheel, met een hoge potentie voor vestiging van bedrijven.

Aan de westzijde van het plangebied ligt de infrastructuurbundel van A16 en HSL. Dit is een lineair ruimtelijk element met een dynamisch karakter vanwege de intensieve mobiliteitsstromen. Tegelijkertijd heeft deze bundel ook iets ongenaakbaars. Vanwege de hoge ligging en de geluidwering is de visuele en functionele interactie beperkt.

Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de Princenhagelaan. Eveneens een lineair verkeerskundig element, maar hier is wel een functionele relatie te onderkennen. Het is ook de "voordeur" tot het plangebied. Naast de verkeersfunctie is er sprake van een sterke, groene ambiance. Deze groene ervaring wordt versterkt door de groene geluidswal als overgang naar de ten oosten gelegen wijk Princenhage.

De omringende gebieden hebben allen een sterk eigen karakter en een kenmerkende inrichting. Rithmeester Park wordt scherp afgebakend door omringende infrastructuren. Dit betekent dat de invulling van het plangebied Rithmeester Park met bebouwing opgevat kan worden als een ruimtelijk autonoom geheel. Daarmee ontstaat een grote mate van vrijheid voor de aard van de bedrijfsbebouwing op Rithmeester Park.

[image]

Figuur 4.1 Stedenbouwkundige hoofdstructuur

Drie deelgebieden

Door de ligging van de Rithsestraat en de Bijloop kan het plangebied in verschillende delen worden verdeeld. Aan ieder van die delen kan, gelet op de karakteristiek van de omgeving en van het planologisch doel, een eigen thema worden gegeven wat betreft de bedrijfstypologie. De hoofdstructuur en de drie deelgebieden vormen de hoofdindeling voor het bedrijventerrein, die als uitgangspunt voor verdere planvorming en invulling dient. In deze hoofdindeling zijn de grootste belangen op het gebied van economie, archeologie, water, flora en fauna en verkeer geïntegreerd.

Zuidelijk deel

In het deel zuidelijk van de Rithsestraat ligt, gezien de strategische ligging aan de Graaf Engelbertlaan en de aansluiting op de A16, de nadruk op de vestiging van hoogwaardige bedrijven. Hier is de vestiging van grotere, internationaal georiënteerde bedrijven met een hoger volume een mogelijkheid (toplocatie nabij A16). De gebouwen presenteren zich naar de Graaf Engelbertlaan (zuidelijke rondweg) en de Princenhagelaan. Deze presentatiefunctie wordt versterkt door de aanleg van een brede waterpartij. Op de hoek van de zuidelijke rondweg en de Princenhagelaan is het mogelijk om een stedenbouwkundige landmark te plaatsen. Dit kan een hoger gebouw zijn of een gebouw dat opvalt door zijn bijzondere en mooie architectuur.

Middendeel

Het centrale deel ligt tussen de Rithsestraat en de Bijloop en wordt aan de zijde van de Princenhagelaan eveneens begeleid door een brede waterpartij. Deze ligt in het verlengde van de waterpartij in het zuidelijk deelgebied en versterkt daarmee de ruimtelijke samenhang van het gehele bedrijventerrein. In dit deel is ook een historisch bomenlaantje te vinden. Dit groene waardevolle element is geïntegreerd in het plan.

In dit deel is de vestiging van lokale en regionale bedrijven een gewenste invulling. Net als in het zuidelijke deel dienen de bedrijven langs de Princenhagelaan zich ruimtelijk te presenteren naar deze openbare weg toe.

Noordelijk deel

Het noordelijk deel is een spievormig gebied met parallel aan de Princenhagelaan een smallere waterpartij. Hier kunnen meer kleinschalige werklocaties, als kantoren, kleine bedrijven en voorzieningen worden ingepast. Er ontstaat zo een overgang (tevens eventuele uitbreidingsmogelijkheid) tussen het bestaande kantorenpark Princeville en het nieuwe bedrijventerrein. In de noordpunt is waterretentie gepland, tevens een mogelijk presentatiemiddel voor het meest noordelijk gelegen gebouw. Stedenbouwkundig is dit een markante, opvallende plek waar een in het oogspringend gebouw gepast zou zijn. De gebouwen in het noordelijk deel dienen zich wederom te presenteren naar de Princenhagelaan.

Aan de zuidzijde ligt het archeologisch waardevol terrein. Hier kan niet worden gebouwd of worden gegraven. Een gemeenschappelijk parkeerplaats of tuin is wel mogelijk, zolang de archeologische relicten niet worden aangetast.

Bijloop

De Bijloop is onderdeel van een ecologische verbindingszone. Er is een zone gereserveerd van gemiddeld 60 meter breed waarin deze ecologische betekenis verder wordt uitgebouwd. Een tweetal poelen en een mogelijke meandering van de Bijloop zorgen voor een waardevolle habitat voor flora en fauna.

Rithsestraat

De Rithsestraat is de ontsluitingsroute en geledende groene zone tussen het zuidelijk deel en middendeel. Het is tevens de route vanuit Princenhage naar het buitengebied. Er wordt gestreefd naar een duurzame groenstructuur met nieuwe en waar mogelijk behoud van bestaande bomen.

Ontsluiting

De ontsluiting van het zuidelijke deel en middendeel gebeurt via een tweetal (nieuwe) wegen die op de Rithsestraat uit komen. De exacte ontsluiting van de bedrijfskavels in deze beide plandelen is nog flexibel en kan later in de planontwikkeling nader worden bepaald. De ontsluiting van het noordelijk deel gebeurt via de reeds bestaande inrit op de Princenhagelaan. Het is wenselijk om de verbinding tussen het noordelijk en het middendeel zo strak mogelijk tegen de sloot van de HSL met begeleidende groenzone te leggen.

Hoogteopbouw

In de zichtzone gelegen aan de Graaf Engelbertlaan met grotere (internationale) bedrijven mogen hogere bouwvolumes worden gerealiseerd tot 40 meter. Deze gebouwen zijn dan zelfs zichtbaar vanaf de A16. In de gehele zone tegen de HSL\A16 tot en met de noordpunt mag tot maximaal 30 meter hoog worden gebouwd. In het overige plangebied geldt een bouwhoogte van maximaal 16 meter. Ten behoeve van de gewenste wandvorming langs de Princenhagelaan geldt daar ook een minimum bouwhoogte van 7 meter.

[image]

Figuur 4.2 Hoogteopbouw plangebied

Verkaveling

Ten behoeve van de gewenste ruimtelijke flexibiliteit van het plan wordt de verkaveling nog niet vast gelegd. Twee voorbeelden van verkaveling zijn uitgetekend en hieronder afgebeeld.

[image]

[image]

Figuur 4.3 Voorbeelden van een stedenbouwkundige verkaveling

Aanvullende kwalitatieve wensen

Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld dat het plangebied flexibel kan worden ingevuld. Dit biedt een grote mate van ontwikkelvrijheid aan toekomstige bedrijven. Aanvullende kwalitatieve wensen en voorwaarden kunnen worden meegenomen in het verkooptraject van het bedrijventerrein (in bijvoorbeeld uit te werken kavelpaspoorten of een kwaliteitsplan). Deze voorwaarden worden dus niet vertaald in de regels van het bestemmingsplan.

Deze wensen en voorwaarden dragen bij aan de duurzame kwaliteit van het bedrijventerrein en betreffen beeldkwaliteit van gebouwen en beeldkwaliteit of het gebruik van de openbare ruimte.

Het plangebied is ingedeeld in een tweetal zones waarvoor verschillende additionele voorwaarden gelden.

De zogenaamde "exposure zone" is de zone gelegen aan de randen van het plangebied, gericht op de openbare wegen Princenhagelaan, Rithsestraat en Graaf Engelbertlaan. Hier zijn meer aanvullende voorwaarden gewenst dan in het middengebied, waarin een grote mate van ontwikkelvrijheid voor toekomstige bedrijven geldt.

[image]

Figuur 4.4 Indeling plangebied: exposure zone, middengebied en zone A16-HSL

Additionele wensen voor de "exposure zone".

  • parkeren en opslag liggen zoveel mogelijk uit het zicht en kunnen worden opgelost in, op of achter de bebouwing.

  • hekken zijn er bij voorkeur niet: aan de voorzijde is immers een brede waterpartij gesitueerd. Mogelijke collectieve afsluiting moet nader worden onderzocht. Mocht een hek wel noodzakelijk zijn dan bij voorkeur gesitueerd 5 meter achter de voorgevelrooilijn.

  • bouwhoogte: gebouwen gericht op Princenhagelaan, Rithsestraat, Verlengde Graaf Engelbertlaan en ecologische zone zijn minimaal 7 meter hoog.

  • breedte van gebouw: een gebouw gericht op Princenhagelaan, Rithsestraat, Verlengde Graaf Engelbertlaan en ecologische zone is minimaal 60% van de kavelbreedte om wandvorming te kunnen maken.

  • groene uitstraling en geleding: deze wordt versterkt als alle bedrijven minimaal 1 boom op eigen terrein aanplanten (zichtbaar vanaf Princenhagelaan, Rithsestraat, Verlengde Graaf Engelbertlaan of ecologische zone).

  • zichtbaarheid en logo: gebouwen presenteren hun naam of logo in de gevel van de bebouwing gericht op Princenhagelaan, Rithsestraat, Verlengde Graaf Engelbertlaan en ecologische zone.

  • uitstraling gevel: gebouwen gericht op Princenhagelaan, Rithsestraat, Verlengde Graaf Engelbertlaan en ecologische zone hebben een nette uitstraling.( Materialen bijvoorbeeld: steen, beton, hout, staal en glas.).

  • opvang van water: bedrijven leveren een bijdrage aan de benodigde waterretentie op het gebouw of in de buitenruimte.

Additionele wensen middengebied

  • opvang van water: bedrijven leveren een bijdrage aan de benodigde waterretentie op het gebouw of in de buitenruimte.

  • beperking buitenopslag: geen overmatige hoeveelheden opslag in de buitenruimte.

4.3 Beschrijving op onderdelen

Hoofdstuk 5 Milieu En Landschap

5.1 Inleiding

Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzaam Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuhygiënische aspecten die door het plangebied en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.

5.2 Milieueffectrapportage

Algemeen

De bedoeling van de mer-regelgeving is om milieu een volwaardige plaats in de besluitvormingsprocessen te geven van een groot aantal wetten, waaronder de Wro. Besluitvorming over ruimtelijke plannen vraagt altijd om een integrale afweging tussen vele, soms tegenstrijdige belangen. Maar een zorgvuldige afweging tussen al of niet tegenstrijdige belangen is vaak niet voldoende. Juist het zoeken naar oplossingen, waarbij de verschillende belangen naast elkaar in plaats van ten koste van elkaar tot hun recht komen, is de uitdaging. In deze benadering, met aandacht voor het proces, kan de mer-regelgeving, natuurlijk vanuit het milieuperspectief, een positieve rol spelen.

Regelgeving

In 2010 en 2011 is de mer-regelgeving gewijzigd. Zowel de procedurele kant (vastgelegd in de Wet milieubeheer) als de inhoudelijke kant (vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage) zijn gewijzigd. De ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de beoordelingscriteria uit bijlage III van de Europese mer-richtlijn, aangezien sprake is van een verplichting tot het voeren van een informele m.e.r.-beoordeling. Zie in de volgende paragraaf de nadere toelichting hierover.

Plangebied

De voorgenomen ontwikkeling tot bedrijventerrein is vergeleken met de (indicatieve) plandrempels uit het Besluit MER. Hieruit blijkt dat de stedelijke ontwikkeling enkel betrekking kan hebben op artikel 11.2 uit bijlage D: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen."

Als minimale eis wordt hier een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of 2000 woningen of 100 ha aangegeven als drempelwaarden. Met inachtneming van de overige potentiële ontwikkelingen in de directe omgeving van het plangebied worden die drempelwaarden ruimschoots niet behaald.

De mer-beoordeling vraagt verder onderzoek naar cumulatie-effecten en effecten op nabijgelegen natuurbeschermingsgebieden (of andere gevoelige gebieden). Deze invloeden zijn onderzocht in het kader van stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied “Ulvenhoutse bos” (zie bijlage 2 ‘Effectenbeoordeling plannen Rithmeester Park en Het Hout in de gemeente Breda, juni 2013, NWC). Hieruit blijkt dat de ontwikkeling een gunstig effect heeft op depositie. De bestaande agrarische bestemming maakt immers het uitrijden van meststoffen mogelijk, terwijl dat in de toekomstige situatie (bedrijfsbestemming) niet meer aan de orde is. Enkel de verkeersaantrekkende werking van het gebied genereert stikstof. In de nieuwe situatie (bedrijventerrein) blijft de hoeveelheid echter ten allen tijde lager dan de bestaande functie (berekend met het 'worst-case-scenario'). In paragraaf 5.5 is dit verder uitgewerkt, evenals in bijlage 2.

Naast bovenstaand onderzoek, geeft onderstaande scoretabel de effecten voor de afzonderlijke milieuaspecten weer. De bestaande situatie wordt hierbij vergeleken met de situatie na realisatie van het bestemmingsplan Rithmeester Park. Hieronder de resultaten van deze kwalitatieve beoordeling.

Milieucomponent

Scores (-- tot ++) Argumenten

Geluid 0/- De ontwikkeling genereert extra verkeer, maar altijd wordt voldaan aan de eisen uit de Wet geluidhinder.

Luchtkwaliteit 0/+ De ontwikkeling genereert extra verkeer, maar voorkomt vrijkomen van stikstof doordat het uitrijden van mest niet langer mogelijk is.

Water 0 De ontwikkeling houdt rekening met de waterretentie en de –bergingsopgave.

Ecologie/flora en fauna 0/+ De bijloop, een ecologische waterloop, is momenteel niet ingericht om de kwaliteit optimaal te kunnen benutten. De ontwikkeling maakt realisatie ervan mogelijk. De aanwezige vleermuizen in het plangebied worden daarnaast zo min mogelijk verstoord. Maatregelen hiervoor worden uitgewerkt in de planfase.

Duurzaamheid 0 Niet als ambitie uitgesproken

Bodem 0 De bodem in het plangebied kent geen urgente saneringsverplichtingen. Het plangebied is wel laaggelegen. Wellicht zijn er mogelijkheden tot het ophogen van de bodem met grond uit andere plangebieden. Dat wordt uitgewerkt in de planfase.

Externe veiligheid 0 Het plangebied kent geen invloedszones van externe veiligheidsbronnen. Netto effect is dan ook nul.

De toets aan de beoordelingscriteria uit bijlage III van de mer-richtlijn leidt tot de conclusie dat deze criteria geen aanleiding geven tot het opstellen van een milieueffectrapport.

Conclusie

Op basis van bovenstaande informele m.e.r.-beoordeling en bijbehorend onderzoek is gebleken dat er geen noodzaak is tot het doorlopen van een verdere m.e.r.-procedure.

5.3 Bodem

Algemeen

Door het industriële verleden van Breda, kan er plaatselijk bodemverontreiniging aanwezig zijn. De gemeente Breda inventariseert zelf (mogelijk) verontreinigde locaties en combineert deze informatie met de vele bodemonderzoeken die worden uitgevoerd bij bouw, aan/verkoop en grondverzet. Al deze informatie is beschikbaar in bodeminformatiesystemen en wordt gebruikt bij beoordeling en advisering. Op de site van Breda is deze informatie op te vragen.

Regelgeving

De tijd dat bodemverontreiniging geheel moet worden weggenomen, is voorbij. Begin 2009 heeft de gemeente Breda haar eigen bodembeleid vastgesteld met de nota ‘De Bredase grondslag’. Hierin wordt de landelijke beleidslijn van functioneel saneren verder ingevuld. De aanpak wordt afgestemd op de functie. De belangrijkste criteria voor de keuze van saneringsmaatregelen zijn de risico’s voor gezondheid of milieu die de verontreiniging kan vormen.

Vroeg in het traject

Om kansen te benutten en problemen te voorkomen is het van belang dat bij nieuwe ontwikkelingen tijdig kennis is van de bodemkwaliteit. Ten tijde van het bestemmingsplan kan het aan te bevelen zijn bodemonderzoek uit te voeren, zodat in het inrichtingsplan al rekening gehouden wordt met de bodemkwaliteit en er eventueel grond herschikt kan worden op locatie. Eventuele bodemverontreinigingen die een belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling zijn zo tijdig bekend zodat er rekening mee gehouden kan worden.

Een bodemonderzoek wordt uitgevoerd conform de NEN5740 en dient gebaseerd te zijn op een historisch onderzoek conform de NEN5725. De gemeente Breda toetst de uitkomsten van een bodemonderzoek aan de Wet bodembescherming, landelijke circulaires en het Bredase bodembeleid. Zo wordt bepaald of de kwaliteit van de bodem voldoet en of er maatregelen als beheer of sanering nodig zijn. De uiteindelijke bodemkwaliteit moet steeds voldoen aan de functie.

Toepassing van grond

De natuurlijke kwaliteit van de bodem kan per gebied variëren. De gemeente Breda heeft een bodemkwaliteits- en functiekaart vastgesteld, die bepaalt welke kwaliteit grond in welk gebied mag worden toegepast. De kaarten en regels zijn te vinden op de site van gemeente Breda. Bij de uitvoering van werkzaamheden dient een gesloten grondbalans nagestreefd te worden. De inzet van hergebruiksgrond wordt zoveel mogelijk bevorderd. Ook hierbij is kennis van de lokale bodemkwaliteit in een vroegtijdige fase essentieel.

Plangebied

Binnen het plangebied zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken blijkt dat de bodemkwaliteit in het bestemmingsplangebied in het algemeen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling vormt.

Bij de diverse onderzoeken zijn verhoogde waarden gemeten van de navolgende stoffen: de bovengrond is licht verontreinigd met cadmium, koper, lood, nikkel, zink, olie, EOX en PAK. Een aangetroffen halfverharding is sterk verontreinigd met arseen. Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met naftaleen en chloroform en sterk verontreinigd met nikkel. Vermoedelijk betreft het gehalte nikkel een verhoogd natuurlijk achtergrondgehalte, er is geen saneringsnoodzaak.

In het gebied is de bodem op diverse plaatsen licht tot sterk verontreinigd. Er zijn echter geen directe onderzoeks- of saneringsopgaven. In het plangebied is het beheren van de verontreiniging de aangewezen methodiek vanwege de gemeten concentraties.

Conclusie

Voor het plangebied zijn bestaande onderzoeken geïnventariseerd, waaruit blijkt dat geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. Op grond van de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

Voorafgaand aan bouwwerkzaamheden moet wel een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd worden, conform de (eerder genoemde) NEN5740. De grond kan niet zonder meer worden ontgraven en elders worden toegepast. Afhankelijk van de bestemming en toepassing van de grond dient onderzoek conform het Besluit bodemkwaliteit uit te worden gevoerd.

5.4 Water

Algemeen

Het overheidsbeleid is er op gericht om het watersysteem op orde te brengen en vervolgens op orde te houden. Dit betekent dat zo min mogelijk wateroverlast ontstaat en dat de waterkwaliteit voldoende is. Provincies en gemeenten dragen zorg voor een integrale afweging van de ruimtebehoefte en leggen deze vast in beleidsplannen, structuur- en/of bestemmingsplannen.

Regelgeving

De Europese en nationale richtlijnen op het gebied van water zijn door de provincie Noord-Brabant doorvertaald in een regionaal waterplan “Provinciaal Waterhuishoudingsplan 2010-2015”. Hierin staan op hoofdlijnen de doelen die de provincie wil bereiken op het gebied van water en op welke wijze zij deze wil realiseren. Op punten waar de provincie meer in detail wil regelen hoe met water om te gaan, is dit vastgelegd in de provinciale verordeningen: de Verordening water, Verordening ruimte en de Provinciale Milieuverordening.

Het Provinciaal Waterhuishoudingsplan is door het Waterschap Brabantse Delta geconcretiseerd in een Waterbeheerplan, de Beleidsregel toepassing Waterwet en de waterschapsverordening (Keur en de legger). Binnen het Waterbeheerplan wordt aandacht gevraagd voor de reductie van wateroverlast in de stad.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009’.

Het Waterschap stelt op basis van de Beleidsregel toepassing Waterwet en de Keur onder andere hydraulische randvoorwaarden aan het lozen, onttrekken, aan- en afvoeren van water van en naar het oppervlaktewater.

Het gebruik van uitlogende (bouw)materialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC wordt ten zeerste afgeraden in verband met de negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

De Structuurvisie Breda 2030, het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en het Hemelwater- en grondwaterbeleid vormen het beleidskader voor water op gemeentelijk niveau. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt. Het hemel- en grondwaterbeleid is gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond) wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond) watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.

Het hemel- en grondwaterbeleid van de gemeente Breda in een notendop:

  1. Dit beleid is van toepassing voor lozing op de riolering én op oppervlaktewater. Bij lozing op oppervlaktewater is ook het beleid van Waterschap Brabantse Delta van toepassing.

  2. Bij elke (her)ontwikkeling dient het water van kleine buien plaatselijk te worden verwerkt (in plaats van directe afvoer naar de riolering) in het kader van het duurzaamheidsprincipe.

  3. Voor een toename van verhard oppervlak gelden zwaardere eisen, ook extreem zware buien moeten ter plaatse kunnen worden opgevangen om wateroverlast te beperken, het veiligheidsprincipe.

  4. Grondwater leidt niet tot structurele grondwateroverlast en vormt geen belemmering voor het grondgebruik.

  5. (Geo)hydrologisch onderzoek is nodig en geeft inzicht in mogelijkheden en beperkingen.

  6. De systeemkeuze en uitgangspunten worden in een rapportage vastgelegd en onderbouwd.

Plangebied

Het plangebied wordt aan de westzijde ingeklemd door de A16/HSL en de Princenhagelaan aan de oostzijde. Beide infrastructurele voorzieningen zijn hoger gelegen dan Rithmeester Park Noord. Daarnaast ligt Rithmeester Park Noord laag ten opzichte van zijn omgeving. Tengevolge hiervan is Rithmeester Park Noord een relatief nat gebied. Om het gebied droog te houden liggen aan de oostzijde van het gebied sloten die overtollig water afvoeren.

Dwars door het gebied loopt van west naar oost de Bijloop. De Bijloop maakt onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Daarnaast ligt rondom de Bijloop een inundatiegebied. De Bijloop moet dus bij hoge afvoeren uit zijn oevers kunnen treden. Hier moet bij de planvorming rekening mee gehouden worden. In overleg met het waterschap is besloten welke delen van het bovenstaand kaartje met inundatiegebieden (gearceerd) gecompenseerd dienen te worden.

Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied of een beschermd gebied waterhuishouding.

De waterloop langs de Princenhagelaan is vooral bedoeld om hemelwater van de wegen op te vangen. Het is een strakke, continue waterloop die tevens van belang is voor de veiligheid en de ruimtelijke uitstraling van het terrein.

Om voldoende drooglegging te verkrijgen, is het nodig het plangebied op te hogen. Deze drooglegging bepaalt ook de maximaal toegestane peilstijging bij de retentieberekening. Om de kans op wateroverlast te beperken wordt retentieruimte voor het regenwater gecreëerd door nieuw open water aan te leggen.

In het zuidelijk deel wordt nieuw oppervlaktewater aangelegd om de bergingopgave in te vullen. De bestaande watergang parallel aan de Princenhagelaan wordt hiervoor verlengd en verbreed, bij voorkeur tot maximaal 14 meter van insteek tot insteek. Bij een breedte van 14 meter is tweezijdig onderhoud vanaf de kant mogelijk. Indien 14 meter niet voldoende is om te voldoen aan de wateropgave, zal de watergang verder verbreed worden en zal in overleg met het waterschap het onderhoud in beeld gebracht worden.

In totaal vindt in het noordelijke deel verbreding plaats over ongeveer 500 meter van de waterloop langs de Princenhagelaan. Op dit deel kan de watergang maximaal 2 meter worden verbreed (om tot een profiel te komen van 7 meter op insteek die eenzijdig onderhouden kan worden). Om te voldoen aan de bergingsopgave zal naast de watergang een vijver in de meest noordelijke punt gerealiseerd worden. Deze vijver staat in directe verbinding met de watergang. De exacte vormgeving van de vijver wordt nog nader bepaald.

In het plan is rekening gehouden met het toekomstige beheer en onderhoud van het water.

De waterloop langs de HSL mag niet gebruikt voor de wateropgave voor het plan Rithmeester Park. Deze sloten hebben een retentiefunctie en zijn nauw gedimensioneerd. Daarnaast hebben ze ook een specifieke functie in verband met de waterkwaliteit, het afstromend hemelwater wat in deze sloten komt, kan allerlei verontreinigingen bevatten (bijv. ivm strooien e.d.) en daarvoor is ook dit hele slotensysteem aangelegd.

De exacte maatvoering en vormgeving van de sloten en vijver wordt nog nader bepaald. In een waterhuishoudingsplan (bijlage 3) is het watersysteem verder uitgewerkt.

Conclusie

Door de aanleg van nieuw water vindt de aanleg van het bedrijventerrein waterneutraal plaats.

5.5 Ecologie

Algemeen

Natuur en groen wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Veel mensen vertoeven in hun vrije tijd graag in de bossen en parken in en rond de stad. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in de stad wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.

Natuur is een vast onderdeel van de kwaliteit van de stad. Natuur heeft verschillende functies: van voetbalveldje in de straat tot leefgebied van de das. Ook in de woonwijken is natuur dichtbij huis te vinden. Op loopafstand (zo’n 200 meter) zijn er groen-rustplaatsen.

Huidige ecologische kwaliteit

De ecologische waarden zijn het grootst langs de huidige beek de Bijloop, de houtwal tussen de Rithsestraat en de zuidelijke rondweg, het restant van de laan langs de Rithsestraat en het opgaande struweel ten noorden van de Rithsestraat. Het overgrote deel van het gebied betreft echter agrarische percelen waar vooral mais op wordt geteeld.

Ruimtelijke beleid

De Brabantse natuur is in de loop der jaren sterk onder druk komen te staan door verstedelijking en schaalvergroting en intensivering van de agrarische sector. Veel natuurgebieden gingen verloren. Ook werd er steeds meer infrastructuur aangelegd zoals wegen en spoorlijnen. Al deze ontwikkelingen zorgden ervoor dat de natuur sterk afnam en werd versnipperd.

Om de achteruitgang van het areaal natuur te stoppen is in 1990 de ecologische hoofdstructuur (EHS) door het rijk vastgesteld in het “Natuurbeleidsplan”. Aansluitend heeft de provincie de EHS vastgelegd in de Verordening Ruimte (2014). De doelstelling van de EHS is het behoud, het herstel en de ontwikkeling van nationaal en internationaal belangrijke ecosystemen. Dit dient onder andere te worden gewaarborgd door middel van de ruimtelijke veiligstelling in bestemmingsplannen.

Een onderdeel van de EHS is de ecologische verbindingszones (EVZ’s). Dit zijn stroken natuur die natuurgebieden met elkaar moeten gaan verbinden om zo de versnippering tegen te gaan. Dit hoeven geen aaneengesloten natuurstroken te zijn, het mogen ook kleine vlakvormige landschapselementen. De afstand tussen de stapstenen is afhankelijk van de soort(en) waarvoor de ecologische verbindingszone is bedoeld. De Provincie hanteert als uitgangspunt dat een ecologische verbindingszone een gemiddelde breedte heeft van circa 25 meter. Voor verbindingszones in de stad wordt een breedte van 50 meter aangehouden. In de praktijk moet worden gestreefd naar een flexibele invulling van 2 à 2½ hectare per strekkende kilometer.[image]

Figuur: 5.1 Zoekgebied voor Ecologische Verbindingszones uit de Verordening Ruimte 2014

Op de bovenstaande kaart is te zien dat de beek de Bijloop is aangewezen als ecologische verbindingszone (EVZ). De provincie Noord-Brabant heeft voor de ecologische verbindingszones enkele inrichtingsprincipes beschreven (‘Groene Schakels’). Voor de Bijloop is daarbij gekozen voor het model ‘Nat kralensnoer’ wat inhoudt dat gebieden die een leefgebied vormen voor soorten die gebonden zijn aan natte en vochtige omstandigheden met elkaar verbonden worden.

Per ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met de mogelijke effecten op EHS en EVZ’s. Hiervoor dient per ontwikkeling een natuurwaardenonderzoek te worden uitgevoerd.

Aansluitend op de EHS heeft de gemeente Breda een ecologische groenstructuur opgesteld. Het beleid is er op gericht om de bestaande ecologische groenstructuur te handhaven en waar mogelijk te versterken. Waar handhaving van de bestaande structuur niet mogelijk is, dient dit gecompenseerd te worden. Hierbij is het van vitaal belang voor het systeem dat de ecologische verbindingen in stand blijven.

Ook voor de GEHS geldt dat er per ontwikkeling rekening gehouden dient te worden met de mogelijke effecten op gemeentelijke groenstructuur. Deze groenstructuren worden door de ontwikkeling niet aangetast en door het plan zelfs versterkt.

Natura 2000

Het plangebied ligt tevens binnen de invloedssfeer van het Natura 2000 gebied ‘Ulvenhoutse bos’. Dat houdt in dat, in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, een beoordeling plaats moet vinden van de mogelijke nadelige effecten op aangewezen habitats en/of soorten. Dit geldt in dit geval in het bijzonder voor stikstof en de stikstofdepositie.

In het kader van het bestemmingsplan heeft er in 2013 door het Natuur- Wetenschappelijk Centrum een beoordeling plaatsgevonden of er door het plan mogelijke effecten optreden op beschermde gebieden en soorten (Effectenbeoordeling plannen Rithmeesterpark en Het Hout in de gemeente Breda, zie bijlage 2).

Uit deze beoordeling blijkt dat er geen nadelige effecten zijn op het Natura-2000 gebied Ulvenhoutsebos. Als gevolg van het verdwijnen van de landbouw uit het gebied (9,54 ha), zal de stikstofdepositie in het Ulvenhoutse bos met 0,4 mol N/jaar afnemen (zie ook bijlage 2, figuur 2). Door de planontwikkeling zal de stikstofdepositie in het Ulvenhoutse bos met 0,04 mol/ha/jaar toenemen (zie ook bijlage 2, figuur 3 en 4). Dat betekent dat de planontwikkeling, na het planinclusieve stoppen van de bemesting in het Rithmeester Park, tot gevolg zal hebben dat er minder stikstofdepositie op zal treden dan in de huidige situatie het geval is.

Flora- en Faunawet en Natuurbeschermingswet 1998

Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Een van de uitvloeisels van deze regelgeving is dat de effecten van nieuwe plannen op de planten- en diersoorten die in een gebied aanwezig zijn beoordeeld dienen te worden. Indien de nieuwe plannen een negatieve invloed hebben op de aanwezige soorten dient ontheffing aangevraagd te worden. Of deze ontheffing verleend wordt, is afhankelijk van de bijzonderheid van de soorten en het al dan niet nemen van compenserende maatregelen.

In het kader van het bestemmingsplan heeft er in 2013 door het Natuur- Wetenschappelijk Centrum een beoordeling plaatsgevonden of er door het plan mogelijke effecten optreden op beschermde soorten (Effectenbeoordeling plannen Rithmeesterpark en Het Hout in de gemeente Breda, zie bijlage 2). Voor deze beoordeling is een quickscan uitgevoerd en daaruit bleek dat er nader onderzoek moest plaatsvinden naar vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels en vleermuizen om in te kunnen schatten of deze streng beschermde soorten ook daadwerkelijk voorkomen binnen het plangebied en of er dan ook negatieve effecten te verwachten zijn. Het nader onderzoek is vervolgens uitgevoerd door het Natuur- Wetenschappelijk Centrum in 2013. Uit dit onderzoek blijkt:

  • dat een groot deel van het plangebied belangrijk foerageergebied is voor een groep gewone dwergvleermuizen, laatvlieger en gewone grootoorvleermuis;

  • dat de Rithsestraat, het restant van de oude laan, en de noord-zuid oriënterende houtwal tussen de Rithsestraat en de zuidelijke rondweg belangrijk zijn als vliegroute;

  • dat het plangebied geen wezenlijk onderdeel uit maakt van het leefgebied van de bosuil

  • dat er een mitigatieplan moet worden opgesteld met betrekking tot de hierboven genoemde vleermuizen.

Er is vervolgens een mitigatiplan opgesteld door Ecoresult in 2014 (zie bijlage 4). Hierin staan de maatregelen die schadelijke effecten voorkomen of tot het minimum beperken. De maatregelen zijn benoemd voor:

  • Het waarborgen van de functionaliteit en/of,

  • Het waarborgen van de gunstige staat van instandhouding en/of,

  • Invulling te geven aan de zorgplicht.

Conclusie

Binnen het plangebied wordt invulling gegeven aan de realisatie van de EVZ langs de Bijloop; dit is conform de Verordening Ruimte. Er zijn geen nadelige effecten van het Natura-2000 gebied Ulvenhoutsebos. De planontwikkeling heeft tot gevolg dat er minder stikstofdepositie op zal treden dan in de huidige situatie het geval is.

Voor de aanwezige vleermuizen is een mitigatieplan opgesteld om te voorkomen dat de vleermuizen significante effecten ondervinden. Uitvoering overeenkomstig het mitigatieplan betekent dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is.

5.6 Bedrijven

Algemeen

De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.

Regelgeving

De mate en de ernst van de invloed van een bedrijf is mede afhankelijk van het type en de omvang van het bedrijf. In de uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ uitgegeven door de VNG is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:

Categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter;

Categorie 2 grootste afstand 30 meter;

Categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter;

Categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter;

Categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1000 meter.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken, kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

Onderzoek

Het plangebied voorziet zeer beperkt in het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen. Enkel een onderwijsfunctie is geluidgevoelig in het kader van de Wet milieubeheer. In de omgeving is geen enkele inrichting aanwezig die een invloedsgebied heeft die reikt tot in het plangebied. Op basis hiervan zijn geen belemmeringen aanwezig. De intern te faciliteren bedrijvigheid wordt zodanig afgestemd dat de functies elkaar niet zullen belemmeren.

In het plangebied zelf wordt voorzien in het realiseren van bedrijven die geënt zijn op bedrijfsmatige functie, met een maximale categorie 3.2. Het invloedsgebied van de inrichtingen zal op basis hiervan ten hoogste 100 meter bedragen. De afstand tot woningen van ieder willekeurig punt in het plangebied is groter dan deze afstand. Op basis hiervan wordt de aanwezigheid van bedrijven in relatie tot bestaande woningen als geen belemmering gezien. Nader onderzoek hiervoor is niet noodzakelijk. In de bedrijvenlijst, die als bijlage bij de planregels is opgenomen, zijn de bedrijfstypen opgenomen die niet worden toegelaten op Rithmeester Park.

Eventuele onderwijsfuncties die worden gerealiseerd in het plangebied zullen met inachtneming van de aanwezige invloedszones worden gevestigd.

Conclusie

Door de (algemene) wijze van bestemmen van de in het plangebied aanwezige bedrijven, zoals hierboven uiteengezet, is er sprake van een goede afstemming met de woonomgeving. De maximaal toegestane milieucategorie is 3.2; in de bijlage bij de regels is bovendien opgesomd welke bedrijfstypen verder niet zijn toegstaan.

5.7 Geluid

Algemeen

Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten, In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed door geluid. Hoge geluidsniveaus kunnen het gehoor beschadigen en ook de verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. Door de toename van het geluid in de omgeving, wordt de behoefte aan stilte steeds meer als een noodzaak gevoeld.

Regelgeving

De Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang. Deze normen ondervangen slechts echter voor een deel de problemen. Zo richt de wetgeving zich op gevoelige objecten zoals woningen, scholen en ziekenhuizen. Om de leefbaarheid te verbeteren of ten minste te handhaven, zal het beleid zich in de toekomst vooral richten op de bron van het geluid.

Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidsituatie in beeld gebracht te worden. De geluidniveaus op de gevel van de nieuwe geluidgevoelige gebouwen worden getoetst aan de geluidnormen. Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet. Het plangebied ligt niet binnen de zone voor vliegtuiglawaai en industrielawaai waardoor dit aspect niet nader wordt beschouwd.

Onderzoek

Het plangebied bevindt zich binnen de zone van zowel wegverkeerslawaai (Rijksweg A16, Princenhagelaan, Rithsestraat, Graaf Engelbertlaan) alsmede railverkeerlawaai (HSL). De Rijksweg A16 en de HSL zijn zo goed afgeschermd, dat hiervan geen relevante geluidbelastingen te verwachten zijn. Daarnaast zal de ontwikkeling geen effect hebben op de bestaande omgeving vanwege deze rijksinfrabundel. De gehele rijksinfrabundel wordt op basis hiervan niet nader beschouwd.

Binnen het plangebied wordt mogelijk een onderwijsfunctie gerealiseerd die geluidgevoelig is. De overige functies zijn geen geluidgevoelige functies en kennen dus geen toetsingsplicht in het kader van de Wet geluidhinder. In een deel van het plangebied worden maatschappelijke voorzieningen mogelijk gemaakt, waaronder ook medische voorzieningen en kinderdagverblijven. Dit zijn gevoelige bestemmingen.

Er wordt vanuit gegaan dat een onderwijsgebouw zodanig is te realiseren, dat altijd wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, zolang de bebouwing zich beperkt tot een hoogte van 15 meter (invloedszone van rijksinfrabundel). Voorwaarden voor realisatie is de afstand tot de doorgaande wegen, eventueel in combinatie met de op dat moment aanwezige gebouwen die zorgen voor afscherming.

Naast de geluidkwaliteit in het plangebied is onderzoek verricht naar het effect van de ontwikkeling op de omgeving. Deze ‘externe werking’ mag niet leiden tot onacceptabele toename van geluid op de omliggende geluidgevoelige objecten (veelal woningen). Als maximale grens voor acceptabele toename wordt de reconstructie-eis uit de Wet geluidhinder als referentie gebruikt. Deze vermeldt dat het geluidniveau van een nieuwe weg met niet meer dan 1,4 dB mag toenemen. De externe werking van het plan is bepaald op basis van de te verwachte groei. Hiervoor zijn verkeersprognoses bepaald (zie bijlage 5), die uitgaan van de nulsituatie en de eindsituatie. De nulsituatie is het moment precies voor er een fysieke wijziging aan de weg is, de eindsituatie is de situatie na volledige ontwikkeling van het plangebied. Autonome groei is hierin ook verdisconteerd. Op dit moment is onduidelijk in welk jaartal het plangebied de eindsituatie benadert, voor de reconstructie-eis geldt hetzelfde. De uitgangspunten zijn enkel kritisch voor de Princenhagelaan, enkel deze weg is beoordeeld op effect. In de tabel hieronder staan de gegevens opgenomen voor de vergelijking.

Situatie

Weekdaggemiddelde

Toename in %

Intensiteit 2013

12.473

0

Moment juist voor reconstructie

12.893

10

Eindsituatie

19.112

65

tabel ontwikkeling verkeer op Princenhagelaan als gevolg van plan

De eindsituatie zal leiden tot een toename in verkeer van 55% (moment juist voor reconstructie, vergeleken met de eindsituatie). Deze toename leidt in de praktijk tot een evenredige toename in geluid, wat overeenkomt met ongeveer 1,8 dB. Deze toename voldoet niet aan de eisen die zouden gelden bij een reconstructie-eis uit de Wet geluidhinder.

Om deze reconstructie Wet geluidhinder te voorkomen, worden bij voorkeur bronmaatregelen genomen. Omdat de kruispunten de afwikkeling van het verkeer niet aankunnen in de eindsituatie, zal er een fysieke aanpassing moeten worden genomen. Deze fysieke aanpassing betreft het toevoegen van opstelvakken, afslagen en VRI’s. Tegelijkertijd zal het asfalt worden vervangen. Het huidige asfalt is een dicht asfalt beton, oftewel het referentiewegdek. Indien dit vervangen wordt door SMA 0/6 (kostprijs identiek aan dicht asfalt beton), zal de geluidbelasting met 1,5 dB afnemen. Hiermee blijft de netto-toename beperkt tot minder dan een halve dB. Dit effect naar de omliggende woningen is acceptabel, zeker gezien het feit dat de situatie voor nagenoeg alle woningen blijft voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Zie voor een weergave van de niveaus in de uiteindelijke situatie, met inachtneming van een aangepast wegdek, onderstaande figuur. De exacte verkaveling van het terrein is nog niet bekend, maar aangenomen wordt dat de objecten een vergelijkbaar reflectieprofiel hebben als in figuur 5.2.

[image]

Figuur 5.2 Akoestische effecten voor Rithmeester Park

Conclusie

In het plangebied worden geen geluidgevoelige bestemmingen gerealiseerd, met uitzondering van een schoolfunctie (HBO of academisch). Het plan biedt afdoende ruimte om deze functie in een gebouw te realiseren dat geluidluw is. Verblijfplaatsen in de openbare ruimte zullen worden gerealiseerd in de gebieden waar de geluidbelasting zo laag mogelijk is.

De toename van geluid kan met behulp van een bronmaatregel volledig worden gecompenseerd. De wegdekverharding van de Princenhagelaan wordt hiertoe uitgevoerd met een steen mastiek asfalt type (0/8.). Het toepassen hiervan sluit aan bij de fasering van het plan; het uitgangspunt is dat er bij een verkeersreconstructie in wordt voorzien. Dit natuurlijke moment is voor zowel de verkeersafwikkeling alsmede de geluidbelasting op hetzelfde moment noodzakelijk. Verder past een dergelijke vorm van “werk met werk maken” in het duurzaamheidsprincipe dat Rithmeester Park hoog in het vaandel heeft staan.

Met inbegrip van bovenstaande criteria staat het aspect ‘geluid’ de totstandkoming van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.8 Luchtkwaliteit

Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging houden ruimtelijke ontwikkelingen rekening met de luchtkwaliteit ter plaatse.

Regelgeving

Op 15 november 2007 is in de Wet milieubeheer onder titel 5.2 ‘Luchtkwaliteiteisen’ opgenomen. Dit onderdeel is een implementatie van de Europese regelgeving uit 1996, en bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofoxiden en stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof (PM10)), lood, koolmonoxide en benzeen. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden. Een grenswaarde geeft de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt. Behalve voor zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide voldoet de luchtkwaliteit overal in Breda aan de gestelde grenswaarden. Mede door de relatief hoge achtergrondconcentraties overschrijden de concentraties zwevende deeltjes en stikstofdioxide plaatselijk de grenswaarden. De overschrijdingen hangen in de meeste gevallen samen met het drukke verkeer.

Vanaf 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking. Nederland hoeft op die manier later aan de Europese regelgeving te voldoen. Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is voor een ontwikkeling dat ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit, geen uitgebreid luchtkwaliteitonderzoek nodig en kan de ontwikkeling zonder toetsing aan de luchtkwaliteitseisen doorgang vinden.

Het ministerie van IenM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Projecten die de concentratie CO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. Dit criterium is een 'of-benadering'. Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;

  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit ‘gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)’ in werking getreden. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide, met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in zo’n onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een ‘gevoelige bestemming’ niet toenemen. Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde ‘gevoelige bestemmingen’, zoals een school, in de nabijheid van (snel)wegen beperkt.

Onderzoek

Het gebied heeft een grote omvang, waardoor het niet valt onder de criteria van “Niet In Betekenende Mate”. Daarom is met behulp van de online rekentool CAR versie 12.0, de luchtkwaliteit in kaart gebracht. Er is een vergelijking gemaakt tussen huidig (2012), de autonome situatie in 2020 en de situatie met inachtneming van totale ontwikkeling, ook in 2020. De verkeersprognoses van de gemeente Breda hebben als basis gefungeerd voor de invoer van parameters in de online tool. De resultaten van de rekensessie zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Jaargemiddelde [microgram per kubieke meter]

Omschrijving

Huidig

Autonoom 2020

Ontwikkeling 2020

NOx - PM10

NOx - PM10

NOx - PM10

Princenhagelaan

34 - 22

24 - 21

25 - 22

Rithsestraat

29 - 21

21 - 21

21 - 21

Graaf Engelbertlaan

37 - 23

27 - 22

27 - 22

Aantal overschrijdingen [aantal overschrijdingen van plandrempel]

Omschrijving

Huidig

Autonoom 2020

Ontwikkeling 2020

NOx - PM10

NOx - PM10

NOx - PM10

Princenhagelaan

0 - 11

0 - 10

0 - 11

Rithsestraat

0 - 10

0 - 9

0 - 9

Graaf Engelbertlaan

0 - 13

0 - 12

0 - 12

Uit de rekenresultaten blijkt dat de situatie geen beperkingen kent voor de luchtkwaliteit. De concentraties aan luchtverontreinigende stoffen bevindt zich ten allen tijden binnen de wettelijke marges. Daarnaast is de invloed van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit op de omgeving zodanig beperkt, dat het nemen van maatregelen niet noodzakelijk is.

De realisatie van de onderwijsfunctie betreft enkel de categorie Hoger Beroeps Onderwijs of Academisch onderwijs. Hiermee wordt impliciet bedoeld dat de leeftijd van de studenten minimaal 18 jaar is. De onderwijsfunctie zoals bedoeld is hiermee dan ook niet te kwantificeren als een ‘gevoelige bestemming’. Ook al voldoet de situatie aan de Wet luchtkwaliteit, de gezondheidssituatie is niet optimaal te noemen.

Conclusie

In het plangebied zijn geen beperkingen vanwege de luchtkwaliteit aanwezig. Het aspect ‘luchtkwaliteit’ staat de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan niet in de weg.

5.9 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of de betreffende transportroute.

De doelstelling ten aanzien van externe veiligheid in de Bredase milieuvisie is: ‘In 2015 zijn de risico’s inzichtelijk, bekend en aanvaardbaar. Waar noodzakelijk liggen rampenplannen en vluchtroutes klaar. De hulpverleningsdiensten zijn opgeleid en de Bredanaars weten wat ze moeten doen bij gevaarlijke situaties’.

Regelgeving

Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico’s vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste regelingen zijn:

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Staatsblad 2004 nr. 250;

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Staatsblad 2010 nr. 686;

Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen, Staatscourant 4/8/2004 nr. 147 /

ontwerp-Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De externe veiligheidsrisico’s worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) binnen het invloedsgebied.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictief) persoon zich 24 uur per

dag gedurende een heel jaar onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door het aantal transporten van gevaarlijke stoffen en de ongevalfrequentie en wordt uitgedrukt als een kans per jaar.

De plaatsgebonden risicocontour is een contour waarbij alle punten met een gelijk risico met elkaar verbonden worden. Deze punten worden bepaald door de kans van optreden van diverse ongevalscenario’s. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is 10-6 per jaar en geldt voor nieuwe situaties. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden toegevoegd en ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten, zijn in beginsel niet toegestaan. Als het plaatsgebonden risico 10-8 per jaar is, wordt het als verwaarloosbaar beschouwd.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico wordt behalve de ongevalfrequentie en het aantal transporten van gevaarlijke stoffen, tevens bepaald door de hoeveelheid aanwezige mensen in de nabijheid van een mogelijk ongeval. Bij het aangeven van representatieve hoeveelheden personen wordt gewerkt vanuit zowel kwetsbare als beperkt kwetsbare objecten. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe groot het aantal dodelijke slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de hoeveelheid aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers groter wordt, moet de kans op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Bij het bepalen van het

groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde.

Invloedsgebied

Gebied aan weerszijden van een weg, spoorweg of binnenwater waar ten hoogste 1% van de in dat gebied aanwezige personen kan overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op die weg, spoorweg of binnenwater waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Voor wat betreft risicobedrijven is het invloedsgebied het gebied, dat in het Reglement externe veiligheid inrichtingen is bepaald, waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan deze normen. Ontwikkelingen zijn niet toegestaan indien deze leiden tot een overschrijding van de grenswaarden. Van de richtwaarden kan gemotiveerd worden afgeweken.

Onderzoek

Risicobedrijven:

In of nabij het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die vallen onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Er zijn derhalve geen relevante veiligheidscontouren waarmee rekening moet worden gehouden.

Buisleidingen:

In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig die vallen onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Er zijn derhalve geen relevante veiligheidscontouren waarmee rekening moet worden gehouden.

Transportroutes:

Naar verwachting zal in 2014 het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking en zal daarmee de circulaire ‘Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen’ vervangen. In het Bevt staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen.
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Bevt zijn de hiertoe uitgevoerde onderzoeken (Basisnetten Spoor, Weg en Water) reeds als bijlage bij de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen opgenomen.

Spoor

Op een afstand van ruim 2 km is, ten noorden van het plangebied, het spoortraject Breda - Roosendaal gelegen. Over dit traject worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Gelet op de afstand ten opzichte van het spoortraject is er geen bijdrage van het plangebied aan het groepsrisico tengevolge van dit spoortraject.

Rijksweg

Langs het plangebied is de Rijksweg A16 gelegen. Over deze Rijksweg vindt vervoer plaats van gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze weg levert externe veiligheidsrisico’s op voor de nabije omgeving.

Nabij het plangebied is het HSL-spoortraject gelegen. Hierover worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd en wordt dus voor wat betreft externe veiligheid buiten beschouwing gelaten.

Ten westen van het plangebied loop de Rijksweg A16. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Langs het plangebied liggen de volgende wegvakken:

Wegvak B40, A16/A58: knp Princeville – afrit 15 (Rijsbergen), veiligheidszone 26 m.

Wegvak B116 A16/A58: afrit 15 (Rijsbergen) – knp Galder, veiligheidszone 30 m.

Binnen de veiligheidszones zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig of geprojecteerd.

Veiligheidszones

In het algemene risicobeleid dat binnen Nederland wordt gehanteerd is bepaald dat de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk met gevaarlijke stoffen maximaal 1 op de miljoen per jaar mag zijn (= 10-6, plaatsgebonden risico). Dat betekent dat binnen een bepaalde zone langs de weg (dit is de zogenaamde veiligheidszone) geen kwetsbare objecten gebouwd mogen worden.

De grootte van de veiligheidszone is langs elke weg anders, afhankelijk van de hoeveelheid

en samenstelling van het vervoer.

De veiligheidsafstand bedraagt 26 m voor wegvak B40 en 30 m voor wegvak B116.

Dit betekent dat er binnen deze afstand geen (beperkt) kwetsbare objecten zijn toegestaan.

Binnen deze afstand zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig. Nieuwe ontwikkelingen binnen deze veiligheidsafstand worden niet mogelijk gemaakt.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)

In het Basisnet Weg is, net als in het Basisnet Spoor, het begrip plasbrandaandachtsgebied (PAG) geïntroduceerd. Gemeenten moeten langs bepaalde wegen rekening gaan houden met de effecten van een ongeluk met zeer brandbare vloeistoffen. Bij een ongeval met een tankwagen met zeer brandbare vloeistoffen kan die uitstromen en in brand raken (plasbrand). Dat kan in een zone van 30 meter langs de weg tot slachtoffers leiden. De zone van 30 meter langs wegen,gemeten vanaf de rand van de weg, waar veel zeer brandbare vloeistoffen vervoerd worden is daarom aangeduid als plasbrandaandachtsgebied (PAG). De gemeente moet bij ruimtelijke ontwikkelingen in die gebieden verantwoorden waarom op deze locatie wordt gebouwd. Voor deze zone gelden bovendien aanvullende bouwvoorschriften.

Langs de genoemde wegvak B40 en B116 zijn dergelijke aandachtgebieden aanwezig. In het PAG zijn echter geen objecten aanwezig en worden ook niet toegestaan.

Groepsrisico (GR)

Bij het groepsrisico is er sprake van een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkpunt en geen norm. Er is sprake van een verantwoordingsplicht. Het doel van de verantwoordingsplicht is juist om naast de omvang van het groepsrisico (en de verhouding tot die oriëntatiewaarde) discussie te laten plaats vinden over de veiligheid van de bron, de interactie met de omgeving, de capaciteiten van de hulpverlening en de mogelijkheid tot zelfredzaamheid. Een afweging op basis van deze aspecten biedt de basis voor de invulling van de verantwoordingsplicht.

In het kader van het Basisnet Weg is het GR voor zowel de huidige situatie als de situatie in 2020 bepaald. In het bijlagenrapport van de definitieve eindrapportage Basisnet Weg is opgenomen dat ter hoogte van de wegvakken B40 en B116 het groepsrisico (nu en in 2020) kleiner is dan 0,1 * de oriëntatiewaarde.

Ruimtelijke ontwikkelingen die binnen 200 meter van een rijksweg waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden zijn van invloed op de hoogte van het GR. Zoals ook in de eindrapportage Basisnet Weg is opgenomen moeten gemeenten voor de bebouwing binnen 200 meter rekening houden met het groepsrisico. Bij bouwplannen binnen deze afstand moet het GR worden verantwoord.

Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van Rijksweg A16.

Door Arcadis Nederland BV is in juni 2011 een risico-berekening uitgevoerd teneinde het GR te berekenen in de huidige en de toekomstige situatie. Door Arcadis is uitgegaan van het toenmalige programma ten behoeve van ontwikkeling van een Dinalog Campus. In de berekening is uitgegaan van 100.000 m2 bruto vloeroppervlak ten behoeve van kantoor, onderzoek en faciliteiten. Nu is het een beoogd bedrijventerrein met een vergelijkbaar programma wat betreft gebruik en bruto vloeroppervlakte.

Voor dit bestemmingsplan wordt derhalve gebruik gemaakt van de berekening die destijds door Arcadis is uitgevoerd. De berekening is bijgevoegd (bijlage 6).

Geconcludeerd wordt dat het groepsrisico tengevolge van de ontwikkeling van het plangebied weliswaar toeneemt maar ruimschoots blijft onder de oriëntatiewaarde.

Verantwoording van het groepsrisico tengevolge van de Rijksweg A16 overeenkomstig de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

Het groepsrisico.

Het groepsrisico bedraagt in de nieuwe situatie 0,306 (oriëntatiewaarde = 1). Zie de berekening van Arcadis Nederland BV. Hierbij is uitgegaan van ontwikkeling Dinalog Campus waarbij sprake van een vergelijkbaar programma.

Het eerder vastgestelde groepsrisico.

Het groepsrisico bedraagt zonder de ontwikkeling, 0,077. Zie de berekening van Arcadis Nederland BV.

Een aanduiding van het invloedsgebied.

Zie de berekening van Arcadis Nederland BV.

De aanwezige en de te verwachten personendichtheid.

Zie de berekening van Arcadis Nederland BV.

Een aanduiding van de vervoersstromen

Zie de berekening van Arcadis Nederland BV.

Een aanduiding van de redelijkerwijs te verwachten vervoersstromen in de toekomst (periode van 10 jaar)

Het Basisnet Weg zal worden geïmplementeerd in Besluit externe veiligheid transportroutes. In dit Besluit dat naar verwachting in 2014 in werking zal treden is opgenomen dat, gebaseerd op de te verwachten vervoerstromen, in 2020 de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet zal worden overschreden.

De bijdrage in hoofdlijnen van de aanwezige en van de redelijkerwijs voorzienbare toekomstige (periode van 10 jaar) [beperkt] kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico.

Zie de berekening van Arcadis Nederland BV.

De mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico, nu en in de toekomst (periode van 10 jaar).

Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een bedrijventerrein mogelijk. Er zijn geen groepen minder zelfredzame personen voorzien.

De mogelijkheden van de voorbereiding op de bestrijding van en de beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.

Bij de inrichting van het plangebied zal rekening worden gehouden met de bluswatervoorziening, bereikbaarheid voor hulpdiensten, alarmering en vluchtwegen..

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet

Er zijn geen groepen van minder zelfredzame personen aanwezig. Bij de ontwikkeling van het gebied zal rekening worden gehouden met de bluswatervoorziening, bereikbaar voor hulpdiensten en vluchtwegen.

De regionale brandweer is, als zijnde wettelijk adviseur, in de gelegenheid gesteld om over het bestemmingsplan te adviseren.

Op 28 mei 2014 is het brandweeradvies ontvangen. In hoofdlijnen houdt het advies het volgende in:

  1. Advies om afsluitbare mechanische ventilatie toe te passen welke centraal kan worden uitgeschakeld.

  2. Advies om te communiceren met de toekomstige gebruikers over de risico’s en om de toekomstige gebruikers te stimuleren om in hun ontruimingsplannen rekening te houden met externe incidenten.

  3. Advies om op het bedrijventerrein geen risicobedrijven (Bevi-bedrijven) te bestemmen.

Voor wat betreft punt 1 is het bestemmingsplan niet het instrument om bouwkundige maatregelen gerealiseerd te krijgen. Bij de aanvraag om de omgevingsvergunning – bouw zal de brandweer opnieuw om advies worden gevraagd.

Voor wat betreft punt 2 geldt dat het een nog te ontwikkelen bedrijventerrein is en er nog geen (toekomstige) gebruikers bekend zijn en direct communiceren dus niet mogelijk is. Dit bestemmingsplan wordt uiteraard ter inzage gelegd en blijft ook daarna raadpleegbaar zodat toekomstige gebruikers kennis kunnen nemen van de risico’s.

Met betrekking tot punt 3 wordt opgemerkt dat het bestemmingsplan vestiging van risicobedrijven niet mogelijk maakt.

Conclusie

Door de Regionale Brandweer is een aanvullende risico-analyse uitgevoerd. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico blijkt hieruit niet tot problemen te leiden. Verder worden in de analyse ontwerpvoorwaarden neergelegd, die worden getoetst bij de aanvraag van een omgevingsvergunning.

De uitkomsten van het onderzoek staat uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Het advies van de brandweer is bijgevoegd als bijlage 6.

5.10 Duurzaamheid

Algemeen

Breda wil een duurzame stad zijn en vooral ook blijven. Duurzame ontwikkeling betekent dat de gemeente ervoor zorgt dat Breda nu en in de toekomst aantrekkelijk is voor haar bewoners en bedrijven. Voorwaarde daarvoor is dat de gevolgen voor het milieu (onze leefomgeving, Planet), voor de economie (onze portemonnee, Profit) en voor de maatschappij (voor de mensen, People) in samenhang worden bezien. Deze samenhang resulteert in een gemeente waarin het prettig wonen, verblijven en recreëren is. Duurzaamheid is dan ook steeds meer een belangrijk afwegingscriterium in ruimtelijke ontwikkelingen. De definitie van duurzaamheid volgens de VN-commissie Brundtland, 1987 luidt: "Duurzame ontwikkeling is ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen."

Om verschillende behoeften van groepen, individuen en elementen duurzaam op elkaar af te stemmen wordt de graad van duurzaamheid verder afgemeten aan de hoeveelheid wederzijdse relaties hiertussen aanwezig zijn. Duurzaamheid is op basis hiervan veel breder dan de traditionele definitie.

Regelgeving/visie

In de visie van de gemeente Breda zijn er twee duurzaamheidspijlers voor Rithmeester Park. Beide pijlers zijn versterkend voor elkaar. Het gaat om wederzijdse afhankelijkheid alsmede het toepassen van de criteria van ecotouch en ecotech.

Wederzijdse afhankelijkheid

Het Rithmeester Park wordt voorgesteld als een zelfstandig systeem welke kan functioneren op voorwaarde van een opening naar de wereld toe (HSL/A16-bundel en geruggensteund door de stad). De aanwezige of te creëren afhankelijkheden tussen de ontwikkeling en de bestaande omgeving bepalen in hoeverre er sprake is van een duurzame ontwikkeling. De wederzijdse afhankelijkheid hierin bestaat uit mobiliteit, woon/leefomgeving en imago.

Aanvullend worden er twee extra afhankelijkheden onderzocht die extra relaties leggen tussen de Rithmeester Park en de gemeente. Het gaat hier om het retentievraagstuk en het energievraagstuk. Indien deze twee afhankelijkheden in de praktijk optimaal worden gerealiseerd, zal dat bijdragen aan een groter duurzaamheidsniveau.

Het plangebied is opgebouwd uit enkele belangrijke fundamenten. De mate waarin de bijbehorende identiteit wordt gebruikt als blauwdruk voor de wederzijdse afhankelijkheid bepaalt (mede) de duurzaamheid. Er is een grote mate van flexibiliteit; het plan bestaat uit een groeiproces met onduidelijk einde, onduidelijke bevolking maar met enkele vereiste startelementen.

Ecotouch en Ecotech

Bij ecotouch is de aanwezigheid van bestaande waarden, zoals waterhuishouding, culturele identiteit, landschap,en sociale cohesie, het belangrijkste. Het accent ligt niet op technische oplossingen, wel op het leggen van relaties tussen stedelijke elementen met respect voor wat er is of ooit was. Lukt dit niet, dan zijn technische oplossingen nodig, oftewel ecotech. De vervuilingsbron wordt als het ware ingepakt; bijvoorbeeld met geluidluwe gevels, of groen op daken om wateropvang mogelijk te maken. Deze oplossing kan leiden tot verdichting van stedelijke functies, maar wel op een evenwichtige manier. Ecotouch als het kan, en ecotech als het moet.

Onderzoek

Voor de locatie zijn onder andere van toepassing de aanwezigheid van de beekloop door het gebied, een hoge archeologische verwachtingswaarde aan de noordzijde van de bijloop, de ecologische structuur (bijloop) en de forse invloeden vanwege de infrastructuur. De ontwikkeling houdt rekening met deze eigenschappen. Daarnaast wordt dit concept verder verbeterd door middel van het nemen van technische maatregelen op de traditionele milieuthema’s (bijvoorbeeld geluid, luchtkwaliteit).

Binnen ecotouch en ecotech zijn er afwegingen nodig om te bepalen welke variant geschikt is voor de ontwikkeling. Stedenbouwkundige maar ook milieutechnische argumenten worden hierbij afgewogen.

Functies met een duurzaam karakter

Het plangebied heeft veel mogelijkheden voor duurzame bedrijvigheid. De ontwikkelstrategie van het plangebied laat een organische groei toe, en voorziet hiermee in bedrijven die een functionele binding met elkaar hebben. Een voorbeeld hiervan is de mogelijkheid tot kleinschalige energie-opwekking, en dit vervolgens direct koppelen aan gebruikers of bedrijven die zich specialiseren in omzetting van die energie in een ander medium. De planregels geven kansen voor bedrijven om breed te voorzien in deze duurzame ontwikkeling. Het gaat hier om:

  1. ruime bebouwingspercentages;

  2. de mogelijkheid tot het realiseren van gebouwgebonden objecten (bv bepaald type mast)

  3. ruime mogelijkheden binnen de milieu-categorieën 1 t/m 3.

Conclusie

De planregels, de verbeelding en bijlagen van het bestemmingsplan plan houden integraal rekening met duurzaamheidsdoelstellingen.

5.11 Energie

Algemeen

Een duurzame ontwikkeling stelt eisen aan het energiegebruik en de energiebronnen van de locatie. De volgende maatregelen kunnen genomen worden om de energiehuishouding zo duurzaam mogelijk te maken. De voorkeursvolgorde voor maatregelen is:

  1. beperken energieverbruik;

  2. toepassen duurzame energiebronnen;

  3. efficiënt gebruik van fossiele brandstoffen.

Getracht moet worden om bij nieuwe ontwikkelingen het streefbeeld zo dicht mogelijk te benaderen.

Regelgeving

Naast de milieuvisie is in het Uitvoeringsprogramma Klimaat afgesproken dat Breda in 2044 CO2-neutraal moet zijn. Nieuwe ontwikkelingen vormen hierbij bij uitstek de mogelijkheid om deze doelstelling te kunnen behalen. Deze zullen energieneutraal en CO2-neutraal worden uitgevoerd of een eenvoudige omschakeling naar energieneutraliteit moet mogelijk zijn.

Onderzoek

Door IF Technology is in oktober 2014 een onderzoek uitgevoerd naar de kansen voor een koude-warmteopslagsysteem (KWO) in het plangebied. Belangrijke factoren voor het energieverbruik zijn het percentage van het perceel dat gebruikt wordt voor kantoorfuncties, en de grootte van het bedrijf dat zich vestigt.

In bijlage 7 is het onderzoek opgenomen. Hieruit blijkt dat KWO kansrijk is voor een groot aantal type bedrijven. Bovendien blijkt dat KWO uitstekend is in te passen in de ontwikkelstrategie van het plangebied, waarbij toch vooral individuele bedrijven een energievoorziening nodig hebben.

Conclusie

Een nieuw plangebied kent uitstekende mogelijkheden om te voorzien in een duurzame energievoorziening. In eerste instantie wordt een inspanning verlangt omtrent een energiezuinige ontwikkeling. De exacte behoefte en mogelijke koppeling met andere bedrijven vormt vervolgens de basis voor de (duurzame) energievraag.

Het onderzoek toont aan dat een KWO-voorziening een financieel aantrekkelijk alternatief kan zijn voor traditioneel verwarmen of koelen.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Inleiding

6.2 Hoofdopzet

Het bestemmingsplan bestaat uit planregels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

In Nederland zijn verplichte regels afgesproken over de naamgeving, de opbouw van de planregels en hoe deze worden verbeeld. Dit wordt de zogenoemde Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) genoemd. Dit alles om alle bestemmingsplannen in Nederland beter te kunnen vergelijken en ze ook digitaal uitwisselbaar te maken. Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld volgens deze landelijke richtlijnen en standaarden.

Centraal in de planopzet staat de ontwikkeling van het plangebied als bedrijventerrein. Het gehele plangebied kan in juridisch-planologisch opzicht worden opgevat als een ontwikkelingsgebied.

Indeling planregels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:

  1. Inleidende regels;

  2. Bestemmingsregels;

  3. Algemene regels;

  4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

In het volgende hoofdstuk ('hoofdstuk 2 Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemmingen en hun gebruik (zie ook paragraaf 6.3). Daarna volgt hoofdstuk 3 ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

6.3 Bestemmingen

In de planregels zijn de bestemmingen in alfabetische volgorde opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op elke bestemming.

Bedrijventerrein (artikel 3)

Het zuidelijke deel van het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijventerrein' toegekend gekregen. In dit deel van het plangebied zijn uitsluitend bedrijven toegestaan in de milieucategoriën 2 tot en met 3.2. De bedrijvenlijst is specifiek afgestemd op het plangebied van Rithmeester Park; bepaalde bedrijven, die wel als categorie 3.2 zijn aangemerkt zijn niet toegestaan, met name omdat ze niet passen in het beoogde karakter en uitstraling van het gebied. Deze categorien bedrijven zijn uitgesloten op de bedrijvenlijst die is toegevoegd als bijlage bij de regels.

In principe zijn zelfstandige kantoren of andere functies niet toegestaan; alleen kantoren die horen bij een bedrijf dat is gevestigd op Rithmeester Park en dus ook ten dienste staat van dat bedrijf. In het zuidoosten van het plangebied is echter een uitzondering hierop gemaakt. Gelet op onder meer de aantrekkelijke ligging van deze (zicht)locatie is hier wel maximaal één zelfstandig kantoorgebouw mogelijk gemaakt. Er kan dus 1 groter kantoorgebouw worden gerealiseerd met daarin meerdere kantoorvestigingen; dit is in de regels ook zo benoemd. De omvang en ligging van dit kantoor is echter wel begrensd door de aanduiding 'kantoor' en daarbij gekoppelde specifieke bouwregels. De bedrijfsvloeroppervlakte mag in totaal maximaal 6.000 m2 bedragen.

De bouwregels zijn binnen deze bestemming zo flexibel mogelijk gemaakt: een ruim bouwvlak, waarbinnen ruime bouwmogelijkheden zijn opgenomen. Op de verbeelding is de maximale bouwhoogte aangeduid. In de regels is verder een minimum bebouwingspercentage opgenomen van 30%.

Gemengd (artikel 4)

Het noordelijke deel van het plangebied heeft een gemengde bestemming gekregen. Binnen deze bestemming zijn verschillende gebruiksfuncties mogelijk gemaakt, zoals bedrijven, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, afhaalpunten, horeca in de categorie 2 of 3 (maximaal 1), kantoren en maximaal 1 facilitypoint. In de begripsbepalingen is nader toegelicht wat onder deze verschillende functies wordt verstaan.

De bouwregels zijn zo flexibel mogelijk gemaakt: een ruim bouwvlak, waarbinnen ruime bouwmogelijkheden zijn opgenomen.

Groen (artikel 5)

Binnen deze bestemming is het bestaande en nieuw aan te leggen openbare groen opgenomen dat een structurele betekenis heeft voor het gebied. Het verschil met het groen uit bijvoorbeeld de bestemming ‘Verkeer’ is dat in de bestemming 'Groen' de structurele en waardevolle groenvoorzieningen zijn opgenomen. Naast het feitelijke groen zijn binnen deze bestemming bijvoorbeeld ook ondergeschikte verhardingen in de vorm van voet- en fietspaden toegestaan.

Bebouwing is uitsluitend toegestaan in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De maximale hoogten voor de verschillende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels vastgelegd.

Natuur (artikel 6)

Het beekdal van de Bijloop is bestemd als ‘Natuur’. De bestemming biedt een kader voor behoud, herstel en ontwikkeling van de ecologische en landschappelijke waarden. Vanwege de aanwezige ecologische waarden mogen niet zonder meer bepaalde werken of werkzaamheden, zoals het verwijderen van bomen of het verharden van paden, uitgevoerd worden zonder een omgevingsvergunning. Medegebruik voor (extensieve) recreatie is binnen deze bestemming mogelijk. Gebouwen, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan.

Verkeer (artikel 7)

Alle wegen, die aansluiten op de bestaande infrastructuur binnen het plangebied hebben de bestemming ‘Verkeer’. De wegen die nog aangelegd moeten worden in het plangebied zelf, zijn binnen de gemengde of bedrijventerreinbestemming mogelijk gemaakt.

Water (artikel 8)

De bepaalde randen van het plangebied is de bestemming 'Water' toegekend om de waterretentie te garanderen. De waterloop Bijloop heeft gezien het daaraan toegekende ecologisch belang de bestemming 'Natuur' gekregen, waarbinnen, naast de ecologische, ook waterstaatkundige doeleinden mogelijk zijn gemaakt.

Leiding (artikel 9)

Er lopen twee leidingen door het plangebied: een waterleiding en een rioolleiding. In dit artikel zijn regels opgenomen ter bescherming van deze twee leidingen. Het betreft hier een dubbelbestemming, dat wil zeggen dat zowel de regels van 'Leiding' als bijvoorbeeld 'Bedrijventerrein' van toepassing zijn.

Waarde - Archeologie (artikel 10)

Bij ruimtelijke inrichting en ontwikkelingen in een gedeelte van het plangebied moet worden gezocht naar beschermings- en inpassingmogelijkheden van eventuele archeologische waarden. De dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ is gehanteerd voor de gebieden die conform de archeologische beleidsadvieskaart zijn gekenmerkt als gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachting. Deze bestemming is erop gericht de archeologische belangen op adequate wijze te beschermen. Bodemingrepen zijn op deze gronden in principe niet toegestaan; als een ingreep dieper gaat dan 0,30 meter onder het maaiveld en een planoppervlak behelst van 100 m² of meer is een omgevingsvergunning verplicht. Het college van burgemeester en wethouders stelt de bepalingen in de omgevingsvergunning vast. Het principe ‘de verstoorder betaalt’ is van toepassing. Op de gronden met deze dubbelbestemming dient in beginsel een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden bij dergelijke ingrepen. De resultaten van het onderzoek worden door het bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld. Indien uit onderzoeken blijkt dat geen sprake (meer) is van archeologische waarden of voldoende maatregelen zijn genomen om de archeologische waarden te beschermen, is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.

Waterstaat - Waterbergings (artikel 11)

Een klein deel van het plangebied ligt in de beschermingszone van de waterberging. Om de belangen van het waterbergingsgebied veilig te stellen is de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterbergingsgebied' aan deze gronden toegekend. Hierin is geregeld dat voor bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden, zoals het ophogen van gronden en dempen van watergangen, een omgevingsvergunning is vereist.

Algemene gebruiksregels (artikel 14)

In dit artikel zijn enkele bepalingen opgenomen die van toepassing zijn op alle bestemmingen. In dit artikel is aangegeven welk gebruik in ieder geval strijdig is met de bestemming.

Algemene aanduidingsregels (artikel 15)

Veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen weg-gr contour

Binnen deze aanduiding dienen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen vooraf in het kader van externe veiligheid te worden getoetst en te voldoen aan het groepsrisico of plaatsgebonden risico.

Vrijwaringszone molenbiotoop

In Princenhage staat aan de Liesboslaan een molen, weliswaar op dit moment zonder wieken, maar het is in theorie mogelijk dat die wieken nog wel worden geplaatst. In de aanduidingsregels zijn regels opgenomen ter bescherming van deze (fictieve) molenbiotoop.

Parkeren (artikel 19)

De raad heeft in de Nota parkeer- en Stallingsbeleid Breda, vastgesteld op 10 september 2004 en herijkt op 20 juni 2013, parkeernormen vastgesteld. Hierin is verder bepaald dat parkeerplaatsen in principe op eigen terrein gerealiseerd moeten worden. Indien de raad de parkeernomen wijzigt, zijn deze automatisch ook van toepassing. Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van de parkeernormen, vastgelegd in beleidsregels. Dat kan in geval bijvoorbeeld ingeval buiten het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid is en deze parkeergelegenheid gehuurd kan worden. Er zijn ook bijzondere omstandigheden denkbaar dat de parkeerbehoefte lager is dan in de parkeernorm wordt uitgegaan. Het is tot slot ook mogelijk om in een bepaald gebied (centrum Breda) geld te storten in het gemeentelijk parkeerfonds.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

7.2 Toepassing grondexploitatiewet

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie ('Grexwet') opgenomen. Centrale doelstelling hiervan is om in een situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.

Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van een of meer woningen;

  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;

  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m2 of met een of meer woningen;

  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;

  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bedraagt;

  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Indien de kosten minder dan € 10.000,- bedragen, kan ervoor gekozen worden deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen.

7.3 Financiële haalbaarheid

De raad heeft op 30 januari 2014 kennis genomen van de 'Ontwikkelingsvisie - 1e aanzet Realisatiestrategie Rithmeester Park' en ingestemd met de gekozen koers. Tevens heeft de raad de grondexploitatie, met negatief planresultaat waarvoor een voorziening is getroffen, vastgesteld.

Hoofdstuk 8 Communicatie

8.1 Inleiding

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de te volgen wettelijke procedure voor het bestemmingsplan vastgelegd. Als eerste wordt een concept-ontwerpbestemmingsplan opgesteld. In dat stadium vindt ook het wettelijke vooroverleg plaats met instanties als waterschap, diensten van het Rijk en provincie (paragraaf 8.2.1 en 8.2.2). Indien dit traject is afgerond, start de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan (paragraaf 8.2.3).

De resultaten van zowel het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro met de maatschappelijke instanties, belangengroeperingen en andere overheden, evenals indien van toepassing de inspraakresultaten, zullen in het bestemmingsplan worden verwerkt.

8.2 Procedure