Bavel, Pastoor Doensstraat - Kloosterstraat
Bestemmingsplan - Breda
Vastgesteld op 16-10-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
het bestemmingsplan ‘Bavel, Pastoor Doensstraat - Kloosterstraat’ met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2013057003-0402 van de gemeente Breda;
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.4 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 Afhaalzaak, traiteur,
een specifieke vorm van detailhandel waarbij in hoofdzaak kant- en klaarmaaltijden en kleine etenswaren alsmede alcoholvrije drank en consumptie-ijs worden verkocht dan wel bezorgd voor directe consumptie anders dan ter plaatse. Deze zaken hanteren de voor detailhandel geldende openingstijden;
1.7 Archeologische waarden
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
1.8 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 Bed & breakfast
een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de eigenaren van de desbetreffende woning;
1.10 Bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.11 Bedrijfsmatige activiteit
de in bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten (ontleend aan de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering) genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte hinder en omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.12 Bedrijfsvloeroppervlakte
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.13 Bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een (bedrijfs)gebouw of op een bedrijventerrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.14 Begane grond
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau;
1.15 Belwinkel
elke ruimte voor het bedrijfsmatig aan het publiek gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, al dan niet in daarvoor bestemde belcabines, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen en het toegang bieden tot het internet al dan niet in combinatie met de verkoop van telefoons of accessoires voor telefoons;
1.16 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
-
legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning;
-
het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.17 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 Bijgebouw
een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.20 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.21 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.22 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder;
1.23 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.24 Bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.25 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.26 Bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.27 Buitenschoolse opvang
een bedrijf of stichting gericht op de opvang van kinderen buiten de schooltijden;
1.28 Cultuur en ontspanning
voorzieningen gericht op kunst, ontspanning, vrijetijdsbesteding en vermaak, zoals bowlingbanen, (kook)ateliers, sauna's, galeries, creatieve en culinaire workshops en yogastudio's. Hieronder worden niet verstaan speelautomatenhallen en seksinrichtingen;
1.29 Dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.30 Dakopbouw
een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw;
1.31 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten behoeve van verkoop, verkopen, verhuren en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.32 Dienstverlening
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaak, schoonheidsinstituut, fotostudio, bank, postkantoor, gemeentehuis, reisbureau en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen;
1.33 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.34 Gestapelde woning
een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen;
1.35 Groen
bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en daarmee vergelijkbaar groen;
1.36 Groothandel in smart-, grow- en/of headproducten
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen etc.) ten behoeve van het kweken van planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen;
1.37 Growshop
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen etc.) ten behoeve van het kweken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze kweekbenodigdheden;
1.38 Headshop
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden;
1.39 Hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.40 Horeca
1.41 Huishouden
een of meer personen die in vast verband, continu en in onderlinge verbondenheid samenleven;
1.42 Kinderdagverblijf
een bedrijf of stichting gericht op de opvang van kinderen niet zijnde buitenschoolse opvang;
1.43 Kamerverhuur
het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden. Het verhuren van maximaal twee kamers aan maximaal twee personen wordt niet als kamerverhuur aangemerkt, indien de eigenaar (hospita) in dezelfde woning woont;
1.44 Kantoor
een gebouw ten behoeve van een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.45 Kap
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 75°;
1.46 Maatschappelijke voorzieningen
voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid (medisch en paramedisch), cultuur, religie, verenigingsleven, onderwijs, openbare orde en veiligheid, kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en peuterspeelzalen en daarmee gelijk te stellen bedrijven of instellingen;
1.47 Mantelzorg
het bieden van zorg aan familieleden die hulpbehoevend zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.48 Nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, telefooncellen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie;
1.49 Onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 meter boven het peil is gelegen;
1.50 Ondergeschikte horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van met name niet-alcoholische dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca, waarbij de ondergeschikte horeca-activiteiten passen bij de hoofdfunctie qua uitstraling, dienen ter ondersteuning van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie;
1.51 Overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.52 Pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.53 Prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.54 Risicovolle inrichting
een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde of richtwaarde voor het plaatsgebonden risico of een risicoafstand moet worden aangehouden dan wel andere inrichtingen, waarvan het plaatsgebonden risico, berekend volgens de op grond van het Bevi vastgestelde regels, hoger is of kan zijn dan 10-6 per jaar;
of een inrichting waarvoor regels gelden krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer.
1.55 Seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.56 Smartshop
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen;
1.57 Standplaats
het gedurende een bepaalde tijd met een regelmaat van tenminste eenmaal per veertien dagen in gebruik nemen van openbare gemeentegrond op een bepaalde vaste plaats, gedurende langer dan één uur per dag om goederen van welke aard dan ook te koop aan te bieden of te verkopen dan wel diensten aan te bieden;
1.58 Supermarkt
een zelfbedieningswinkel, met name voor levensmiddelen, met een brutovloeroppervlakte van meer dan 600 m2;
1.59 Verkoopvloeroppervlakte
de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank;
1.60 Voorgevel
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.61 (voor)gevelrooilijn
-
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
-
langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
1.62 Winkel
een gebouw, dat een ruimte omvat welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor detailhandel;
1.63 Woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.64 Zolder
een gedeelte van een gebouw waarvan de vrije hoogte tussen de bovenkant van de vloer en het laagste punt van de onderkant van het dak minder dan 1,20 meter bedraagt;
1.65 Zorgwoning
een woning voor mensen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking die begeleiding en zorg nodig hebben.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel;
2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;
2.3 Bebouwingspercentage
het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 De diepte van een gebouw
de lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
2.6 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.7 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 Ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van de bouw- en bestemmingsgrenzen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw-, of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt;
2.9 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.10 Peil
-
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
indien het perceel niet direct grenst aan de hoofdtoegang: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;
-
indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil;
-
indien op of langs een spoorlijn wordt gebouwd de bovenkant van de spoorstaaf.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2, zoals opgenomen in de bijlage bij deze regels;
-
cultuur en ontspanning;
-
detailhandel, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt' maximaal 1 supermarkt is toegestaan met een maximum bruto vloeroppervlakte van 1.642 m2;
-
ter plaatse van de aanduiding ‘laad- en losplaats’ zijn de gronden uitsluitend bestemd voor expeditieruimte, te weten uitsluitend bestemd voor het laden en lossen van goederen;
-
dienstverlening;
-
horeca behorende tot de categorie 1;
-
kantoren met in totaal een bedrijfsvloeroppervlak van maximaal 500 m2;
-
maatschappelijke voorzieningen;
-
ondergeschikte horeca;
met dien verstande dat de onder a tot en met i genoemde functies uitsluitend op de begane grond zijn toegestaan;
-
wonen op de verdiepingen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarbij het aantal woningen niet mag worden vermeerderd;
-
in afwijking van het bepaalde onder j is ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’ op de verdiepingen het volgende toegestaan:
-
maximaal 8 gestapelde woningen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, en maximaal 22 zorgwoningen of
-
maximaal 33 zorgwoningen;
met daarbij behorend(e):
-
groen;
-
nutsvoorzieningen;
-
parkeren;
-
verkeer;
-
water.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
-
Het is verboden een woning te gebruiken voor kamerverhuur.
-
Onder kamerverhuur wordt niet verstaan, het verhuren van maximaal 2 kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal 2 personen, door een eigenaar die in dezelfde woning woont.
-
Het gebruik van de gronden als supermarkt is enkel toegestaan indien;
-
gebruik wordt gemaakt van winkelwagens met stille wieltjes met een akoestisch bronvermogen van maximaal 72 dB(A);
-
gebruik wordt gemaakt van stille koelcondensors op het dak van de supermarkt met een akoestisch bronvermogen van maximaal 68 dB(A);
-
de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum – parkeerverbod avond- en nachtperiode' uitsluitend tussen 07.00 uur en 19.00 gebruikt worden ten behoeve van het parkeren, in de periode tussen 19.00 uur en 07.00 uur geldt ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van centrum – parkeerverbod avond- en nachtperiode' een parkeerverbod.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1, onder a, voor een inrichting, bedrijf of bedrijfsactiviteit die naar aard en invloed op de omgeving gelijk is te stellen met de in deze regels direct toegelaten activiteiten met dien verstande dat dit niet geldt voor de vestiging van:
-
zelfstandige detailhandel;
-
zelfstandige kantoren;
-
zelfstandige horecabedrijven;
-
bedrijven welke vallen onder artikel 2.1, lid 3, Besluit omgevingsrecht;
-
risicovolle bedrijven als bedoeld in artikel 2, lid 1, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en artikel 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen, straten en paden;
-
parkeren;
-
speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;
-
groen;
-
water.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming ‘Waarde - Archeologie’, met uitzondering van:
-
gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;
-
de bouw of uitbreiding van bouwwerken tot een oppervlakte van maximaal 100 m²;
-
met inachtneming van het bepaalde in de overige voor dat perceel geldende bestemmingen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, indien:
-
op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn;
-
er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m2:
-
het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
-
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
-
het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen als dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;
-
het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
-
het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;
-
het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
overige waterpartijen; -
andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
-
alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.
-
Aan een vergunning als bedoeld onder a, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden;
-
Geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is vereist indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
-
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
-
het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart-, grow- en headshop, alsmede een groothandel in smart-, grow- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;
-
het gebruik van bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte;
-
het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;
-
het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;
-
het gebruik van een woning voor kamerverhuur.
-
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a., indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
-
de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;
-
de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
-
de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
-
de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;
-
de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel, 10 en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de bestemmingen wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’ met de aanduiding ‘nutsvoorziening’ voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals zend-, ontvang- en/of sirenemasten, mits de bouwhoogte maximaal 50 meter bedraagt.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.6, van de Wet ruimtelijke ordening, is de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Parkeren
-
Bij het bouwen op grond van deze planregels dient te allen tijde te worden voldaan aan hetgeen ten aanzien van de normering inzake parkeren is vastgelegd in de Nota Parkeer- en Stallingsbeleid Breda zoals vastgesteld op 20 juni 2013.
-
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om indien er met betrekking tot parkeren door de gemeenteraad gewijzigd beleid wordt vastgesteld, dit overeenkomstig van toepassing te verklaren op onderhavig bestemmingsplan.
12.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
een goede woonsituatie;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
-
Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kan het bevoegd gezag, ten behoeve van die persoon of personen met een omgevingsvergunning van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Bavel, Pastoor Doensstraat - Kloosterstraat’.
Bavel, Pastoor Doenstraat - Kloosterstraat
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel
In het centrum van de kern Bavel, op de percelen Pastoor Doensstraat 4 en Kloosterstraat 11-19 (oneven nummers), is nieuwbouw van winkels, waaronder een supermarkt, en (zorg)appartementen gepland. De huidige bebouwing ter plaatse wordt gesloopt.
Deze ontwikkeling is niet mogelijk binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Bavel”. Binnen dit bestemmingsplan hebben de betreffende percelen de bestemming ‘Centrum’ en ‘Wonen’, waarin met name in deze laatste bestemming de functie detailhandel niet is toegestaan. Daarnaast is het plan in strijd met diverse bouwregels uit het geldende plan. Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan is noodzakelijk om de beoogde ontwikkelingen mogelijk te maken.
Om deze ontwikkeling te realiseren is een herziening van dat plan noodzakelijk. Met voorliggend document wordt hieraan voldaan.
Tegen het op 19 december 2013 vastgestelde bestemmingsplan ‘Bavel, pastoor Doensstraat- Kloosterstraat’ is door omwonenden beroep ingesteld en is tevens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Bij uitspraak van 13 mei 2014 heeft de ABRvS bij wijze van voorlopige voorziening de werking van het raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan geschorst. De voorlopige beoordeling geven aanleiding om delen van het bestemmingsplan aan te passen. Onderhavig bestemmingsplan bevat deze aanpassingen.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied ligt aan de Kloosterstraat 11 – 19 (oneven) en de Pastoor Doensstraat 4 in de kern Bavel in de gemeente Breda. De kern Bavel ligt ten zuidoosten van Breda.
Figuur: ligging en begrenzing plangebied (rood).
Het plangebied wordt aan de noordkant begrensd door de Lange Vore. Aan de oostkant grenst het plangebied aan het café ‘t Karrewiel gelegen aan de Kloosterstraat 21. Aan de zuidkant wordt het plangebied begrensd door de Kloosterstraat en aan de westkant door de Pastoor Doensstraat.
Op navolgende luchtfoto is de ligging en begrenzing van het plangebied globaal weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.
1.3 Huidige planologie
Voor het plangebied is het bestemmingsplannen ‘Bavel’ geldend. Het bestemmingsplan Bavel is 30 mei 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Breda. De met dit bestemmingsplan beoogde ontwikkeling is niet in overeenstemming met het bestemmingsplan Bavel, maar is wel in de toelichting op dit bestemmingsplan genoemd. Nu er een concreet plan voor de invulling ligt, wordt voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Figuur: uitsnede vigerend bestemmingsplan Bavel
De vigerende regelingen van deze bestemmingsplannen worden navolgend beschreven.
Bestemmingsplan Bavel
Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan Bavel de bestemmingen ‘Centrum’, ‘Verkeer’ en de bestemming ‘Wonen’. Eveneens heeft het plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ om op deze wijze eventuele archeologische waarden te beschermen.
Binnen de bestemming ‘Centrum’ zijn de met voorliggend bestemmingsplan beoogde functies toegestaan, met dien verstande dat slechts de bestaande supermarkt is toegestaan. Daarnaast wordt de maximale goot- en bouwhoogte overschreden en is de beoogde nieuwbouw ook buiten het aanwezige bouwvlak geprojecteerd. Binnen de bestemming ‘Wonen’ zijn de beoogde functies niet realiseerbaar. Ook is de voorgestelde bebouwing niet mogelijk binnen de bestemming ‘Wonen’.
Conclusie
De geplande nieuwbouw past niet binnen het geldend bestemmingsplan “Bavel”. De nieuwe bebouwing valt deels buiten het aangegeven bebouwingsvlak en de goot- en bouwhoogte overschrijdt de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte. Eveneens is bebouwing voorzien ten behoeve van centrumfuncties binnen de gegeven woonbestemming ter plaatse.
1.4 Planvorm
Onderhavig bestemmingsplan is voornamelijk ontwikkelingsgericht en betreft de herontwikkeling van de percelen Kloosterstraat 11-19 (oneven) en Pastoor Doensstraat 4 in Bavel. Met dit bestemmingsplan wordt de haalbaarheid van deze ontwikkeling aangetoond. Voor een klein deel (noordkant plangebied) is dit bestemmingsplan conserverend van aard.
1.5 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 'Gebiedsanalyse' een ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied. In hoofdstuk 3 'Beleid' wordt het (relevante) ruimtelijke rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 4 beschrijft de in het plangebied geplande ontwikkelingen. In hoofdstuk 5 'Milieu en landschap' zijn de sectorale milieu- en landschapsaspecten opgenomen. Daarna volgt in hoofdstuk 6 de juridische planbeschrijving. In dit hoofdstuk wordt de wijze van bestemmen uiteengezet en is een toelichting gegeven op de regels van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 wordt de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven. Tot slot is hoofdstuk 8 'Communicatie' gereserveerd voor de uitkomsten van het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, evenals een beschrijving van de verdere procedure.
Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk is, na de positionering van het plangebied in breder verband, de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied uiteengezet. De ruimtelijke structuur is beschreven en in beeld gebracht aan de hand van de aspecten cultureel erfgoed, bebouwingsstructuur, openbare ruimte en verkeer. In de beschrijving van de functionele structuur wordt ingegaan op de diverse in het plangebied voorkomende functies. Tot slot wordt de toekomstige ontwikkeling in het plangebied beschreven.
2.2 Positionering plangebied
Het plangebied ligt in het centrum van de kern Bavel aan de Pastoor Doensstraat en de Kloosterstraat.
Bavel ligt ten zuidwesten van Breda, in de elleboog van de snelwegen A27 en A58 en op de grens van stedelijk gebied en landelijk gebied. Sinds 1997 valt Bavel, als gevolg van de gemeentelijke herindeling, onder het gemeentebestuur van Breda. Daarvóór hoorde Bavel, samen met het nabijgelegen Ulvenhout en Galder, bij de gemeente Nieuw Ginneken. Sinds de herindeling in 1997 hebben in het buitengebied en de randen van de kern Bavel diverse ruimtelijke ontwikkelingen plaatsgevonden. Ondanks de herindeling en de recente ontwikkelingen heeft Bavel echter zijn dorpse karakter behouden, vanwege het feit dat het dorp nog fysiek gescheiden is
van Breda. De A27 zorgt ervoor dat Bavel aan de westzijde ruimtelijk gescheiden blijft van Breda. De Lange Bunder vormt de belangrijkste verbinding tussen Bavel en Breda en doet gelijktijdig dienst als de 'rondweg' van Bavel. De in het centrum van het dorp gelegen kerk, met daaromheen de winkels, geven het dorp een ‘echt hart’.
Bavel is vooral gegroeid vanaf de jaren '60 van de vorige eeuw, met als meest recente uitbreiding de nieuwe woonwijk Wolfslaar aan de westzijde van de A27. Het woonmilieu (groen, rustig, grotere woningen en dicht bij de stad) waren belangrijke aspecten voor deze suburbanisatietendens. Het dorp is te karakteriseren als een forensendorp.
In het dorp wordt hoofdzakelijk gewoond. Voorzieningen die het basisniveau overstijgen, zoals voorgezet onderwijs, winkelcentra, werkgelegenheid, zijn nauwelijks aanwezig. Functioneel gezien is de oriëntatie op Breda daardoor groot.
2.3 Ruimtelijke structuur
2.4 Functionele structuur
Het plangebied ligt in het centrum van de kern Bavel aan de Pastoor Doensstraat en de Kloosterstraat. Het plangebied ligt in het winkelconcentratiegebied van Bavel. In de omgeving is een divers aanbod van centrumvoorzieningen. Het winkelaanbod bestaat onder andere uit een opticien, kapsalon, huishoudwinkel, kadowinkel, tijdschriftenwinkel, modezaak, bakkerij, reiswinkel, groenten- en fruitspeciaalzaak, garagebedrijf en een supermarkt (Albert Hein). Ook zijn er een aantal horecagelegenheden zoals een pizzeria en lunchroom. Tot slot is er sprake van een aantal maatschappelijke- en zorgvoorzieningen zoals de bibliotheek en een apotheek.
Het plangebied herbergt op dit moment een opticien, parkeervoorzieningen, een voormalig tankstation en een aantal woningen. Het voormalige tankstation ligt op de hoek van het plangebied. De woningen zijn (half)vrijstaande woningen met smalle langgerekte achterpercelen.
De foto’s op de volgende pagina geven een impressie van het plangebied en de omgeving.
Plangebied en omgeving. Bron: Kolpa Architecten, Centrumontwikkeling Bavel, 19 januari 2012.
Het plangebied ligt aan de Pastoor Doensstraat en de Kloosterstraat. Beide straten hebben een centrum- en woonfunctie. Het zijn belangrijke ontsluitingsstraten voor de bereikbaarheid van het centrumgebied. De Pastoor Doensstraat heeft tevens een parkeerfunctie voor het winkelend publiek; aan twee zijden van deze straat zijn langsparkeervakken.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Inleiding
De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal beleid
3.4 Gemeentelijk beleid
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Nieuwbouw
Een functionele versterking van het dorpshart door een uitbreiding van detailhandel is gewenst. Het nieuwbouwplan voor de hoek van de Pastoor Doensstraat en de Kloosterstraat in Bavel bestaat uit een complex met detailhandel op de begane grond en (zorg)woningen op de twee daar boven gelegen verdiepingen. Op de begane grond is ruimte voor detailhandel:1.902 m2 verdeeld over meerdere units. Hiervan zal maximaal 1.642 m2 in gebruik worden genomen door een supermarkt. Daarnaast is er ruimte voor 128 m2 laad- en losruimte voor de nieuwe supermarkt. Op de eerste verdieping is ruimte voor óf maximaal 33 zorgappartementen óf maximaal 22 zorgappartementen en 8 appartementen.
De entrees van de detailhandelsvestigingen zijn gelegen aan de Pastoor Doensstraat. Het magazijn en de laad- en losruimte van de supermarkt is aan de oostkant van het plangebied gevestigd. Tussen de oud- en nieuwbouw aan de Pastoor Doensstraat wordt een voetgangersdoorgang gerealiseerd het nieuwe parkeerterrein op het achterterrein.
De zorgwoningen en/of (senioren)huurappartementen komen tegemoet aan de woonbehoefte van een groeiende groep ouderen in Bavel. Een zorgorganisatie gaat de seniorenappartementen en zorgwoningen exploiteren. Bewoners van de seniorenappartementen kunnen aanvullende zorg betrekken van deze zorgorganisatie. De entree van de zorgwoningen en seniorenappartementen is aan de Kloosterstraat gesitueerd.
Figuur: impressie aanzicht nieuwbouw vanuit Kloosterstraat en Pastoor Doensstraat. Bron: Kolpa Architecten, 29 oktober 2012.
Figuur: impressie overzicht nieuwbouw plangebied. Bron: Kolpa Architecten, 29 oktober 2012.
Bij de uitwerking van het ontwerp wordt rekening gehouden met de karakteristieken en stedenbouwkundige structuur van de omgeving, maar wordt tegelijkertijd benadrukt dat de locatie deel uitmaakt van het dorpshart van Bavel.
Zo krijgt het gebouw een gevarieerde gevel met verschillende dakrichtingen, passend bij de dorpse uitstraling van het centrum. Richting de naastgelegen percelen aan de Kloosterstraat wordt de bebouwing trapsgewijs verlaagd en voorzien van een kap, aansluitend aan de omgeving.
De hoek Pastoor Doensstraat/ Kloosterstraat is een centrale, herkenbare locatie in Bavel. Dit aspect wordt benadrukt door op de hoek een accent aan te brengen door bebouwing in drie lagen met een kap. De maximale bouwhoogte bedraagt hier 14 meter.
4.2 Parkeren/ Openbare ruimte
Voor de ontwikkeling is een parkeerbalans opgesteld (zie bijlage 1a). In de huidige situatie zijn er, op basis van de functies en de parkeerbezetting en rekening houdend met de aanwezigheidspercentages, circa 9 parkeerplaatsen nodig. In de nieuwe situatie is er een parkeervraag van 90 parkeerplaatsen, rekening houdend met dubbelgebruik.
Bij de nieuwbouw kunnen maximaal 78 plaatsen aangelegd worden: 60 parkeerplaatsen op het eigen achterterrein en 18 parkeerplekken in de openbare ruimte van de Pastoor Doensstraat (langsparkeren) en de Kloosterstraat (zowel langsparkeren als gestoken parkeren).
Het (geringe) tekort aan parkeerplaatsen volgens de huidige gemeentelijke normen wordt acceptabel geacht, gezien het feit dat bezoekers straks diverse functies tegelijkertijd bezoeken en dus geen extra druk op het gebied leggen.
Het parkeerterrein krijgt twee ontsluitingen, een inrit aan de Kloosterstraat en een uitrit aan de Lange Vore. Het magazijn van de supermarkt is aan de oostkant van het plangebied gevestigd en is voor het laad- en losverkeer van uitsluitend de supermarkt bereikbaar via de ontsluiting aan de Kloosterstraat. Het overige laden en lossen vindt plaats aan de Pastoor Doensstraat.
Op basis van de totale hoeveelheid motorvoertuigbewegingen per dag is onderscheid gemaakt in het aantal bewegingen per dag. Tussen 7 en 19 uur ligt dit op circa 115 per uur, tussen 19 en 23 uur op circa 38 per uur. Dat betekent dat het in de avonduren circa 3x zo rustig is qua motorvoertuigbewegingen, en derhalve ook op het gebied van de parkeerdruk. Er van uitgaande dat de 60 parkeerplaatsen op het achterterrein volledig bezet worden gedurende de dagperiode (7 tot 19 uur), mag verondersteld worden dat er gedurende de avonduren niet meer dan circa 20 parkeerplaatsen worden gebruikt. Ten behoeve van het beperken van het geluidsniveau in de avonduren is het nodig om 9 parkeerplaatsen die tegen de gevel van de supermarkt zijn gelegen (direct onder de appartementen) en 5 parkeerplaatsen aan de westzijde van het parkeerterrein tijdens de avonduren niet te gebruiken. Dit zal door middel van verkeersborden, welke aangeven dat tijdens bepaalde tijden deze plaatsen niet mogen worden gebruikt, aangegeven worden. Aangezien verwacht mag worden dat tijdens de avonduren nog circa 40 parkeerplaatsen onbenut zijn, levert dit geen probleem op voor de totale parkeerdruk in het gebied.
Om de geluiduitstraling van het parkeerterrein voor (toekomstige) bewoners zoveel mogelijk te beperken en daarmee het woon- en leefklimaat op dit punt te optimaliseren zijn in het kader van het akoestisch onderzoek een aantal maatregelen voorgesteld voor het gebruik en de inrichting van het parkeerterrein. Het betreft de volgende maatregelen:
-
De verharding van de buitenruimte, waaronder het parkeerterrein, wordt uitgevoerd door middel van asfalt of een andere verharding zonder voegen. In het akoestisch onderzoek wordt al gerekend met asfalt i.p.v. een open bestrating, het is als uitgangspunt genomen;
-
Voor de 14 parkeerplaatsen aan de zuidzijde van het parkeerterrein geldt dat uitsluitend tussen 07.00 en 19.00 uur geparkeerd mag worden;
-
Het parkeerterrein is tussen 23.00 en 07.00 uur uitsluitend toegankelijk door middel van een slagboom in combinatie met een toegangspas.
Indicatie ontwerp Buitenruimte. Bron: Bosch Slabbers 26-10-2012.
Voor een nadere omschrijving, locatie en juridisch-planologische verankering van deze en overige maatregelen wordt verwezen naar paragraaf 5.7.2.
Binnen de openbare ruimte wordt ook aandacht besteed aan groen. Een mogelijk ontwerp voor de openbare ruimte binnen onderhavig plangebied is op bovenstaande figuur weergegeven.
Voor een groenere uitstraling van de openbare ruimte zijn er diverse mogelijkheden voor beplantingen. Hierbij kan gedacht worden aan plantvakken op het parkeerterrein.
en langs de Kloosterstraat en Pastoor van Doensstraat. Voor een meer groen straatbeeld kan er ook gedacht worden aan haagblokken met bijvoorbeeld een haagbeuk langs deze straten. De ruimtelijke kwaliteit van het parkeerterrein wordt bewerkstelligd door hoogwaardige materialen toe te passen (bestrating, beplanting, verlichting, boomroosters). Daar waar het parkeerterrein grenst aan de tuinen van omliggende woningen kunnen erfafscheidingen met planten worden gerealiseerd, zoals een Hedera hibernica tegen een gaashekwerk of een Beukenhaag. Deze Hedera hibernica tegen gaashekwerk kan mogelijk ook geplaatst worden als groene scheiding aan de kopse kant van een rij parkeervakken.
In de Pastoor Doensstraat en de Kloosterstraat wordt de openbare ruimte ingericht in lijn met de kwaliteit van het dorpscentrum. De laanstructuren worden versterkt door de aanplant van nieuwe laanbomen en er zullen parkeervakken worden aangelegd in beide straten. Een en ander zal in het vervolgtraject nader worden uitgewerkt.
Hoofdstuk 5 Milieu
5.1 Inleiding
Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzaam Breda, dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieu hygiënische aspecten die door het plangebied en/of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieu hygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.
5.2 Afweging noodzaak milieueffectrapportage
Vanaf 1987 is het in Nederland wettelijk verplicht om voor bepaalde activiteiten die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, de zogenoemde procedure voor de milieueffectrapportage, kortweg de m.e.r.- procedure, te doorlopen. In het Besluit m.e.r. bijlage C en D staat een opsomming van activiteiten die mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Indien de activiteit (kolom 1) de genoemde drempelwaarde (kolom 2) overschrijdt, geldt voor de in kolom 3 en/of 4 genoemde plannen en/of besluiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Op basis van de genoemde C- en D-lijst zijn de maatregelen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt niet m.e.r-plichtig. Ten aanzien van de m.e.r.-beoordelingsplicht ligt deze afweging als gevolg van een uitspraak van het Europees Hof van Justitie gecompliceerder. Om risico's ten aanzien van de voortgang van het project te voorkomen is uitgebreider gekeken of m.e.r.-plicht voor dit project aan de orde is. Daarbij is, mede gezien de uitspraak van het Europees Hof, een aanpak gekozen zoals die wordt toegepast indien wel sprake is van m.e.r.-beoordelingsplicht.
Deze aanpak houdt in dat de mogelijke effecten van ontwikkeling (parkeerplaatsen, verkeersstromen en milieuzonering) op het milieu zijn afgewogen. Uit de afweging blijkt dat de effecten van de maatregelen voor de geluidsbelasting, milieuzonering en de natuur niet of minimaal aanwezig zijn. Voor de normen voor luchtkwaliteit, geldt dat deze als gevolg van de maatregelen niet overschreden worden. Verder zijn er geen andere milieuaspecten waarop eventuele nadelige effecten verwacht kunnen worden. In de navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op de toetsing van het plan aan de milieuaspecten.
Kijkend naar de C- en D-lijst en naar de kenmerken van het project, de plaats van het project en de potentiële effecten die bij de oplossingsrichtingen worden verwacht, wordt gesteld dat het doorlopen van de m.e.r.-procedure en het opstellen van een MER voor de besluitvorming niet nodig is. Ook een eventuele plan-m.e.r.-plicht vanwege de ligging van Natura2000 gebieden is vanwege de maatregelen, bestaande uit een kleinschalige ontwikkeling in het centrum, ver (1600 meter) buiten het Natura2000 gebied en de gewogen effecten, niet aan de orde (zie paragraaf 5.5). Om die reden is voor dit project geen m.e.r.-procedure doorlopen.
5.3 Bodem
Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater ter plaatse geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk.
Toetsing
Voor onderhavig plangebied zijn in 2006 diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. De geldigheid van deze onderzoeken is verlopen. AT MilieuAdvies heeft daarom een nieuw actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd voor deze planlocatie. In bijlage 1b van deze toelichting is dit onderzoek opgenomen. In navolgende paragraaf worden de belangrijkste bevindingen uit dit onderzoek weergegeven.
Het doel van het bodemonderzoek is het actualiseren / vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. De multifunctionaliteit van de bodem kan bij overschrijding van normen van verontreinigde stoffen worden aangetast.
Slootdempingen
In de zandige bovengrond (0,0-0,5 m –mv), ter plaatse van de slootdempingen, is een licht verhoogde concentratie voor lood aangetoond.
Ondergrondse brandstoftanks
In de zandige ondergrond (2,5-3,0 m –mv), ter hoogte van de grondwaterstand, ter plaatse van de ondergrondse brandstoftanks, is geen verhoogde concentratie voor minerale olie aangetoond. In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties voor minerale olie en vluchtige aromaten aangetoond.
Pompeiland
In de zandige bovengrond (0,1-0,4 m –mv), ter plaatse van het pompeiland, zijn geen verhoogde concentraties voor minerale olie aangetoond. In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties voor minerale olie en vluchtige aromaten aangetoond.
Ten zuidoosten van de winkel van het voormalige benzinestation
In de puinhoudende zandige bovengrond (0,45-0,6 m –mv), ten zuidoosten van de winkel van het voormalige benzinestation, is geen verhoogde concentratie voor koper aangetoond. De in voorgaande bodemonderzoeken aangetoonde matige koperverontreiniging wordt in onderhavig bodemonderzoek niet meer aangetoond.
Conclusie
Met het onderhavig onderzoek is de bodemkwaliteit op de locatie geactualiseerd. Op basis van de onderzoeksresultaten en de resultaten van de voorgaande bodemonderzoeken bestaat er geen aanleiding voor de uitvoering van een nader onderzoek of het nemen van saneringsmaatregelen. De licht verhoogde concentraties in grond en grondwater geven geen beperkingen ten aanzien van het huidige gebruik en de mogelijke herinrichting van de locatie.
5.4 Water
Vierde nota Waterhuishouding
De vierde nota Waterhuishouding beschrijft het landelijke integrale waterbeheer. Hoofddoelstelling is het ontwikkelen en in stand houden van een gezond waterhuishoudkundig systeem dat een meervoudig duurzaam gebruik garandeert.
De belangrijkste beleidsdoelen zijn weergegeven door middel van streefbeelden per type waterhuishoudkundig systeem en vinden hun verdere uitwerking in de provinciale waterhuishoudingplannen. Belangrijke doelen zijn in dit verband:
-
bij elk ingrijpen in het watersysteem rekening houden met meerdere belangen en met het functioneren van het systeem;
-
invullen van de Ecologische (Hoofd)structuur, onder meer door de aanleg van milieuvriendelijke oevers, de aanleg van passages en het opheffen van barrières voor dieren;
-
gebiedsgericht aanpakken van eutrofiëring en verdroging;
-
zonering van gebruiksvormen.
Waterbeleid 21e eeuw
In Nederland verscheen in het najaar van 2000 het rapport “Waterbeleid voor de 21e eeuw”, een advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (Commissie WB21). Deze door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen ingestelde commissie doet aanbevelingen over hoe in de komende eeuw met water moet worden omgegaan. De Commissie WB21 stelt dat de 21e eeuw om een andere aanpak van het waterbeleid vraagt dan de 20e eeuw.
Er moet minder accent op het technische beheer komen te liggen. Het water moet niet langer als vijand, maar veel meer als bondgenoot worden gezien. Het waterbeheer dient te worden gebaseerd op:
-
stroomgebiedsbenadering;
-
ruimte geven aan water;
-
vasthouden en tijdelijk bergen van water, alvorens af te voeren;
-
kansen benutten voor meervoudig ruimtegebruik;
-
geen afwenteling van problemen in het watersysteem zelf, noch van bestuurlijke verantwoordelijkheden of kosten;
-
te ontwikkelen normenstelsel per stroomgebied.
Bij grootschalige en/of ingrijpende locatiebesluiten dienen de kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen voor het watersysteem te worden onderzocht aan de hand van een zogenaamde watertoets. Zo nodig moeten compensatiemaatregelen worden getroffen. Naar verwachting zal de door de Commissie WB 21 voorgestane aanpak belangrijke voordelen opleveren, zoals een toegenomen veiligheid van mens en dier en een betere bescherming van materiële goederen. Een snelle implementatie van de maatregelen voorkomt bovendien dat op termijn duurdere oplossingen voor de steeds groter wordende problemen moeten worden gezocht. Ruimte voor water heeft tevens een positieve invloed op de natuurontwikkeling, de landbouw en de ruimtelijke kwaliteit in zowel stedelijk als buitengebied.
Nationaal Waterplan 2009 - 2015
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding.
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Beleid Waterschap Brabantse Delta
Voor het beleid van het waterschap zijn twee beleidsstukken van belang, te weten het Waterbeheerplan 2010-2015 en de Keur waterschap Brabantse Delta.
In het Waterbeheerplan wordt aangegeven dat het watertoetsbeleid binnen de planperiode aangepast wordt op basis van nieuwe landelijke handreikingen. Binnen het Waterbeheerplan wordt aandacht gevraagd voor de reductie van wateroverlast in de stad, zoals ook is afgesproken bij de actualisering van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel). Afkoppelen van regenwater van gemengde rioolstelsels kan hierbij een effectieve maatregel zijn, maar dit wordt niet meer als doel op zich beschouwd. Ook geeft het waterbeheerplan aan dat de waterbergingsgebieden, die het waterschap realiseert, ook opgenomen moeten gaan worden in bestemmingsplannen. Tenslotte geeft het Waterbeheerplan aan dat het waterschap ernaar streeft om de toegankelijkheid van het water via wandel- en fietspaden te willen vergroten.
Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwaliteit en waterkwantiteit) binnen het plangebied. Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur te lozen op het oppervlaktewater bij een uitbreiding van het verhard oppervlak groter of gelijk aan 2.000 m2.
Voor nieuwbouwinitiatieven is het uitgangspunt dat deze ‘waterneutraal’ dienen te zijn. Dit betekent dat de ontwikkelingen niet mogen leiden tot verslechteringen aan het watersysteem. Voorkomen moet worden dat het hemelwater versneld afvoert ten gevolge van een toename van het verhard oppervlak.
Het hemelwater van de schone oppervlakken wordt bij voorkeur gescheiden van het vuilwater afgevoerd. Voor daken, goten en overige regenwatervoorzieningen en wegverhardingen dienen bij voorkeur niet-uitlogende bouwmaterialen te worden gebruikt.
Om de waterkwaliteit te verbeteren, wordt waar mogelijk schoon verhard oppervlak afgekoppeld van het rioolstelsel. Deze oppervlakken krijgen een eigen afvoervoorziening, waardoor het (verbeterd) gescheiden stelsel minder wordt belast. Bij ontwikkelingen worden schone oppervlakken zoveel als mogelijk niet op het rioleringssysteem aangesloten.
In de Waterwet (22 december 2009) wordt duidelijker omschreven wie waar verantwoordelijk voor is.
Eén van de zaken die hier uit voortvloeien is dat een particulier in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor de verwerking van het hemelwater en grondwater op zijn eigen terrein. In dit kader verwacht de gemeente in de toekomst meer inspanning van de particulier om zelf maatregelen te nemen om wateroverlast te voorkomen. Dit uitgangspunt is opgenomen in het door de gemeenteraad vastgestelde 'Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan'. Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van retentievoorzieningen op eigen terrein bijvoorbeeld met groene daken en waterdoorlatende verharding.
Situatie plangebied
In het plangebied is op dit moment geen open water aanwezig. Wel wordt door de uitvoering van dit plan het verhard oppervlak vergroot. De gemeente Breda heeft de voorkeur om hemelwater zoveel mogelijk zichtbaar in de bodem te brengen en vast te houden. Dit betekent dat ten eerste wordt gestreefd naar infiltreren waar het kan.
Om inzicht te krijgen in de doorlatendheid van de bodem en de actuele grondwaterstanden zijn infiltratietesten in het plangebied uitgevoerd. De bevindingen van de infiltratietesten zijn verwerkt in de watertoets waarin tevens een voorstel is gedaan voor de omvang en aard van de infiltratievoorzieningen.
De belangrijkste bevindingen uit de watertoets zijn in het onderstaande opgenomen. Het volledige rapport van de watertoets is opgenomen in bijlage 2.
Huidige situatie
In de huidige situatie heeft het plangebied de volgende kenmerken:
-
Hoogteligging: het maaiveldniveau ligt binnen het plangebied op circa 7,00 m + NAP;
-
Riolering: in de Lange Vore is een gemengd stelsel aanwezig. In de Pastoor Doensstraat en Kloosterstraat is daarnaast ook een infiltratieriool aanwezig. Ten slotte ligt in de Kloosterstraat een hemelwaterriolering.
-
Bodemopbouw: op de bodemkaart van Nederland zijn stedelijke gebieden niet gekarteerd. De bodem ten noordoosten van de kern Bavel bestaat volgende de bodemkaart uit lage enkeerdgronden (leemarm en zwak lemig fijn zand). De bodem ten zuidwesten bestaat uit hoge veldpodzolgronden met leemarm en zwak lemig fijn zand.
-
Oppervlaktewater: in de omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
-
Infiltratieonderzoek: op 22 februari 2013 is veldwerk uitgevoerd waarbij zeven boringen zijn geplaatst waarin infiltratietests zijn uitgevoerd. Hieruit is bepaald dat de gemiddelde doorlatendheid 2,5 m/dag is (variërend van 1 tot 6 m/dag). Gezien de bodemopbouw kan derhalve gesteld worden dat infiltratie binnen het plangebied mogelijk is.
-
Grondwaterstanden: verondersteld kan worden dat de grondwaterstand in noord(west)elijke richting afneemt. Op basis hiervan lijkt de GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) ter hoogte van het plangebied lager dan tijdens het veldwerk uitgevoerde boringen. Daarnaast beschikt Dinoloket over meetgegevens van peilbuizen. Nabij de kern Bavel zijn meetgegevens bekeken van drie boringen waarin langdurig is gemeten. Voor deze drie boringen is de grondwatertrap gelijk (VII).
-
Waterschapsbelangen: het plangebied bevindt zich niet binnen of langs een natte natuurparel, ecologische verbindingszone, gronden voor beekherstel, primaire waterkering, waterbergingsgebied, grondwateronttrekkingsgebied of beschermingsgebied voor drinkwaterwinning.
Toekomstige situatie
In de nieuwe situatie neemt het verhard oppervlak toe met 2.509 m2. Op grond van het beleid van waterschap en gemeente dienen zware buien op eigen terrein verwerkt te worden. Als norm wordt hierbij 78 mm gehanteerd; dit komt neer op 196 m3. Een groot deel van het plangebied was reeds verhard. Hier is sprake van vervangende nieuwbouw. Beleid hierbij is dat kleine buien op een zo natuurlijk mogelijke wijze verwerkt moeten worden op eigen terrein. Als werknorm wordt hierbij 7 mm gehanteerd. Bij een bestaand verhard oppervlak van 4.664 m2 komt dit neer op 33 m3. De totale bergingsopgave is dan 229 m3 (196 m3 + 33 m3).
Uit het infiltratieonderzoek is een gemiddelde doorlatendheid van de bodem van 2,5 m/dag bepaald. Gezien de bodemopbouw is infiltratie binnen het plangebied dus goed mogelijk. Naast bodemopbouw zijn ook de grondwaterstanden van grote invloed op de mogelijkheden tot infiltreren. Voor dit plan is een minimale ontwateringsdiepte van 0,7 meter vereist.
Op basis van de meetreeksen van DinoLoket lijken de grondwaterstanden voldoende laag om te infiltreren binnen het plangebied. Daarnaast heeft de gemeente Breda aangegeven dat in de kern Bavel in de Pastoor Doenstraat, Kloosterstraat en Brigidastraat infiltratieriolering aanwezig is. Er zijn geen meldingen dat deze niet goed functioneren.
Ervan uitgaande dat de ontwateringsdiepte voldoende is kan binnen het plangebied worden geïnfiltreerd. Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden:
-
Waterdoorlatende verharding. Door de aanleg van deze verhardingen kan regenwater ter plaatse infiltreren. Geadviseerd wordt om enkele kolken aan te leggen die direct afvoeren naar het infiltratiepakket;
-
Infiltratiekratten. Deze worden ook onder de grond aangelegd. Via hemelwaterleidingen wordt hemelwater naar de kratten afgevoerd. In de kratten kan hemelwater langzaam infiltreren. De kratten dienen minimaal 0,30 meter beneden het wegdek te worden aangelegd.
Uitgaande van een bergingsopgave van 229 m3 en circa 40% holle ruimte in de infiltratievoorziening komt dit neer op een totale inhoud van 573 m3. Wanneer wordt uitgegaan van een dikte van 0,40 meter is een oppervlakte van circa 1.430 m2 nodig. Binnen het plangebied is deze oppervlakte beschikbaar.
Belangrijk is de aanleg van een overloop waarlangs bij hevige regenval hemelwater kan overstorten. Deze kan worden aangebracht richting het bestaande stelsel. Deze constructie dient zodanig gerealiseerd te worden dat er geen terugstroming vanuit het gemengde stelsel naar de infiltratievoorziening kan plaatsvinden.
Wat betreft de waterkwaliteit kan worden gesteld dat vuilwater en (schoon) regenwater, afkomstig van het plangebied, gescheiden dienen te worden ingezameld. Om vervuiling te beperken mag bij de bouw geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen zoals koper, zink en lood, teerhoudende dakbedekking (PAK’s). Op deze manier wordt voorkomen dat deze stoffen niet in grond- of oppervlaktewater terecht komen.
Vuilwater zal apart worden ingezameld en kan worden afgevoerd via het gemengde stelsel.
Resultaten overleg waterbeheerder
In het kader van het wettelijk vooroverleg is het bestemmingsplan voorgelegd aan de waterbeheerder. De resultaten van het vooroverleg zijn verwerkt in het bestemmingsplan en meegewogen bij de verdere planvorming.
5.5 Ecologie
Algemeen
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de haalbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet.
Deze wetten vormen tevens de implementatie van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn op nationaal niveau. Er mogen geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, waarvan op voorhand duidelijk is dat deze op bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden of op streng beschermde planten of dieren.
In dit kader is door SAB in april 2013 een quick scan flora en fauna uitgevoerd (bijlage 3). Uit deze quick scan kan het volgende worden geconcludeerd.
Gebiedsbescherming
In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op de beschermde gebieden. Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied dat is aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet. Het dichtstbijzijnde gebied beschermd in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 betreft het Natura 2000-gebied “Ulvenhoutse Bos”. Dit beschermde gebied ligt op ongeveer 1.600 meter afstand. Gezien de ontwikkeling slechts beperkt blijft tot de dorpskern van Bavel, de toename van het aantal verkeersbewegingen door de ingreep marginaal is en er veel grote verstorende tussenliggende elementen aanwezig zijn (bebouwing, wegen en de Rijkswegen A27 en A58 met knooppunt Sint Annabosch) zijn directe en indirecte negatieve effecten van de plannen op het beschermde gebied niet te verwachten.
Voor dit plan is geen sprake van een vergunningsaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet.
Soortenbescherming
De meeste van de in het plangebied voorkomende soorten zijn beschermd en vallen onder het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet. Hiervoor geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een algehele vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties. Dit betekent dat voor deze soorten de werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden zonder ontheffing.
Met de plannen zijn negatieve effecten op ontheffingsplichtige vleermuizen, de Huismus en Gierzwaluw niet op voorhand uit te sluiten. Voor deze soorten geldt, bij aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen, een ontheffingsplicht in het kader van de Flora- en faunawet.
Nader onderzoek dient uitgevoerd te worden naar:
-
Gebouw- en boombewonende vleermuizen: onderzoeksperiode globaal 15 mei - eind juli (kraamkolonies) en 15 augustus - eind september (paarverblijven).
-
Huismus: onderzoeksperiode globaal begin april - half juli.
-
Gierzwaluw: onderzoeksperiode globaal eind april - half juli.
Het gebruik van het plangebied door deze soorten kan door middel van nader onderzoek in beeld worden gebracht zodat het werkelijke effect van de ingreep op (het leefgebied van) daadwerkelijk aanwezige soorten kan worden bepaald. Pas dan kan worden bepaald of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk is. Bij een dergelijke ontheffing worden vaak mitigerende en/of compenserende maatregelen gevraagd. Als wordt voldaan aan dergelijke voorwaarden, kan op basis van eerdere ervaringen redelijkerwijs worden verwacht dat een dergelijke ontheffing door het Ministerie van Economische Zaken wordt verleend.
De quick scan flora en fauna is opgenomen in bijlage 3.
Nader onderzoek flora en fauna
Door Natuurkompas is een nader onderzoek flora en fauna uitgevoerd (bijlage 4). Dit nader onderzoek heeft zich toegespitst op de huismus, gierzwaluw en vleermuis. Op grond van een eerste tussenrapportage is vastgesteld dat er tijdens de vier veldbezoeken in het plangebied geen territoriumindicerende waarnemingen van de huismus en gierzwaluw zijn gedaan. Op basis van dit onderzoek kan worden gesteld dat binnen het plangebied geen vaste rust- en verblijfplaatsen van de huismus en gierzwaluw aanwezig zijn.
Tijdens het kraamverblijvenonderzoek zijn er geen invliegende of uitvliegende vleermuizen waargenomen. Ook zijn er geen andere aanwijzingen waargenomen welke duiden op de aanwezigheid van dagrust- en/of kraamverblijfplaatsen van vleermuizen binnen het plangebied. Enkele delen van het plangebied fungeren als foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Met de voorgenomen herinrichting van het plangebied gaan deze foerageergebieden mogelijk (deels) verloren. In de directe omgeving van het plangebied zijn echter voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig, bijvoorbeeld de tuinen van de woningen aan de Lange Vore. Het verlies van de binnen het plangebied gelegen foerageergebieden heeft daarmee geen negatief effect op de lokale gunstige staat van instandhouding van de lokale populaties van de gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Op basis van het nader onderzoek kan worden geconcludeerd dat binnen het plangebied geen kraamverblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn.
Net buiten het plangebied is een paarverblijf van de gewonen dwergvleermuis waargenomen. Er dienen ten behoeve hiervan in het zomerseizoen maatregelen getroffen te worden, zoals 's nachts geen zware, verstorende bouwlampen op de bouwplaats te laten branden, werkzaamheden overdag uitvoeren en in de schemering geen lampen met verstrooiing buiten het werkgebied gebruiken. Indien deze maatregelen worden getroffen, kunnen negatieve effecten op vleermuizen worden uitgesloten. In de omgevingsvergunning voor de nieuwbouw zullen hiervoor nadere eisen worden opgenomen.
De rapportage van het nader onderzoek flora en fauna is opgenomen in bijlage 4.
5.6 Bedrijven
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.
Toetsing
In de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ worden op basis van onderzoeks- en ervaringsgegevens richtafstanden aanbevolen tussen bedrijvigheid en milieuhindergevoelige functies.
Uit de analyse blijkt dat in de directe omgeving enkele bedrijfsfuncties aanwezig zijn. Het betreft hier met name bestaande detailhandelsvestigingen waarvoor volgens de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) een grootste aan te houden afstand van 10 m tot aan milieuhindergevoelige functies moet worden aangehouden. In onderhavige situatie kan hierbij een afstandsstap lager worden aangehouden, omdat sprake is van een centrumlocatie, een gemengd gebied. Om die reden mag de afstand worden verkleind tot 0 m.
Aan de Kloosterstraat 14-A bevindt zich een garagebedrijf. Een 'handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven' valt volgens de VNG-handreiking onder milieucategorie 2. Voor deze categorie wordt in een rustige omgeving een afstand van 30 m ten opzichte van woningen aangegeven en in gemengd gebied een afstand van 10 m. Aan laatstgenoemde afstand wordt in onderhavige situatie voldaan.
Ten slotte is in het kader van onderhavig bestemmingsplan een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd om te beoordelen of de realisatie van de supermarkt zich verenigd met de aanwezige en geplande milieuhindergevoelige functies. Het betreft hier met name het aspect ‘geluid’. De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn opgenomen in de navolgende paragraaf.
Conclusie
Gesteld kan worden dat het aspect ‘Bedrijven en milieuzonering’ geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
5.7 Geluid
Algemeen
De mate waarin het geluid veroorzaakt door het (spoor)wegverkeer of industrie het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voor-keursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet worden overschreden. In het geval van indu-strielawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar geluidsbelasting ten gevolge van alle (spoor)wegen op een bepaalde afstand van geluidsgevoelige functies.
Woningen zijn geluidsgevoelige bestemmingen waarvoor akoestisch onderzoek moet worden verricht. De geluidsbelasting van woningen wordt getoetst aan de normen uit de Wet geluidhinder (Wgh). Dit geldt zowel voor onderzoek naar wegverkeerslawaai alsmede onderzoek industrielawaai.
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Externe veiligheid
Algemeen
In het kader van de bestemmingsplanprocedure moet het aspect externe veiligheid onderzocht worden. Hierbij dienen de risico's in beeld gebracht te worden die het gevolg zijn van opslag, vervoer of verwerking van gevaarlijke stoffen. Risicobronnen zijn bijvoorbeeld vervoersassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, buisleidingen en risicovolle inrichtingen. Externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven in de vorm van contouren rond een risicobron. Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek: de fN-curve. Deze curve geeft aan hoe groot de kans is op een ongeval met een bepaald aantal slachtoffers. De plaatsgebonden risicocontouren en de fN-curve zijn weergegeven in het navolgende figuur.
Figuur: plaatsgebonden risicocontouren en fN-curve
Binnen de plaatsgebonden risicocontouren bestaat een bepaald risico te overlijden als gevolg van een calamiteit. Binnen deze contouren gelden harde bouwrestricties. Deze restricties kunnen per risicobron verschillen. De hoogte van het groepsrisico wordt niet alleen bepaald door de aard van de risicobron, maar ook door het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied daarvan. Bij veel ruimtelijke besluiten moet de hoogte van dit groepsrisico verantwoord worden. Dit noemt men de verantwoordingsplicht van het groepsrisico.
Besluit externe veiligheid
Sinds 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunningsplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven en wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten.
Uit het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet een verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Ten behoeve van de verantwoording groepsrisico is advies gevraagd en ontvangen van de regionale brandweer en/of veiligheidsregio.
Toetsing
Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Daartoe moeten de risico’s voor de bevolking, die verbonden zijn aan gevaar veroorzakende activiteiten (bestaand en nieuw), in beeld worden gebracht. Volgens het huidige beleid gebeurt dat door de effecten van bepaalde mogelijke ongevallen te berekenen en uit te drukken in de kans op (aantallen) doden. Voor het bepalen van externe veiligheidsrisico’s, dient te worden gekeken naar het plaatsgebonden risico (PR) en naar het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico heeft betrekking op de theoretische kans op overlijden op een bepaalde plaats voor een persoon die zich een jaar lang op die plaats bevindt. Hiervoor geldt dat een kans groter dan 1 op de miljoen (10-6/jaar) onacceptabel wordt geacht. Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (zoals te realiseren woonlocaties) mogen niet binnen de zogenaamde 10-6-contour worden gerealiseerd. Bedrijven op een bedrijventerrein zijn overigens geen kwetsbare objecten. Het groepsrisico wordt berekend tot aan de 10-8-risicocontour. Het groepsrisico is afhankelijk van het aantal personen dat zich op een bepaalde plaats bevindt (dit geldt ook voor werknemers van bedrijven): naarmate de groep mogelijke slachtoffers groter wordt, dient de kans op zo’n ongeval kleiner te zijn. Het groepsrisico wordt opgesplitst in twee zones. De eerste zone loopt van de 10-6 –contour naar de 10-7-contour met een aanwezigheidslimiet van circa 100 personen/ hectare. De tweede zone loopt van 10-7-contour naar de 10-8-contour met een aanwezigheidslimiet van circa 280 personen/ hectare. De berekende groepsrisicowaarden geven een oriënterende waarde. Het bevoegd gezag kan hier gemotiveerd van afwijken.
Op de navolgende afbeelding is een fragment van de provinciale risicokaart opgenomen. De ligging van het plangebied is globaal aangeduid met een zwart kader. Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat er in de omgeving van het plangebied geen stationaire bronnen zijn gelegen. Daarnaast is de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en het Basisnet geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er geen mobiele bronnen in de nabijheid van het plangebied liggen.
Uitsnede Risicokaart.nl met globale aanduiding plangebied (zwart)
Ten noorden en oosten van het plangebied is een hogedrukaardgasleiding gelegen. Het invloedsgebied van deze leiding reikt niet tot de grenzen van het plangebied. Een nadere verantwoording van het groepsrisico kan derhalve achterwege blijven.
Conclusie
Binnen of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen gevaar veroorzakende activiteiten of transportroutes aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling binnen het plangebied.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige karakteristieken en waarden van het plangebied. Om deze waarden daadwerkelijk te kunnen behouden, dienen deze - voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk - juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.
6.2 Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen
6.3 Bestemmingen
In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen: 'Centrum' en 'Verkeer'. Verder is de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ opgenomen. In deze paragraaf worden deze bestemmingen beschreven.
Centrum
Zowel aan het bestaande en te handhaven plangedeelte (gelegen aan de zijde Lange Vore – Pastoor Doensstraat) als aan het te herontwikkelen gebied (hoek Kloosterstraat – Pastoor Doensstraat), is de bestemming 'Centrum' toegekend. Hierbij is aangesloten op het vigerend bestemmingsplan Bavel.
Binnen de bestemming 'Centrum' zijn verschillende functies toegestaan, zoals detailhandel (waaronder één supermarkt), dienstverlening, horeca 1, kleine kantoren, maatschappelijke voorzieningen en kleinschalige bedrijvigheid. Er is ook ondergeschikte horeca toegestaan. In de begripsbepalingen is opgenomen wat hieronder verstaan wordt.
Op de verdieping(en) mag worden gewoond, echter het gebruik voor kamerverhuur is niet toegestaan. Ook is opgenomen dat woningvermeerdering niet is toegestaan. De bestaande woningen mogen gebruikt worden voor wonen, maar er mogen geen nieuwe woningen bijkomen. Dit geldt niet voor het plangedeelte met de aanduiding ‘wonen’, hier zijn hetzij maximaal 8 gestapelde woningen en maximaal 22 zorgwoningen toegestaan, hetzij maximaal 33 zorgwoningen. In de begripsbepalingen is een zorgwoning als volgt beschreven "een woning voor mensen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking die begeleiding en zorg nodig hebben".
Gebouwen moeten worden gerealiseerd binnen het bouwvlak. De maximale goot- en bouwhoogte is opgenomen op de verbeelding.
Tevens zijn specifieke gebruiksregels opgenomen. Het gebruik van de gronden als supermarkt is niet eerder toegestaan dan nadat wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen. Artikel 3.3. bevat een verplichting tot het toepassen van stille wieltjes voor de winkelwagens, stille koelcondensors en een verbod op het gebruik van specifiek aangeduide parkeerplaatsen in de avond- en nachtperiode.
Verkeer
De wegen en het (verharde) verblijfsgebied binnen het plangebied zijn voorzien van de bestemming ‘Verkeer’. Binnen deze bestemming vallen eveneens de openbare ruimten en de groenvoorzieningen die niet worden gerekend tot het structurele groen. Binnen deze bestemming is uitwisselbaarheid van verschillende functies in het openbare gebied toegestaan. Gebouwen zijn niet toegestaan. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de bouwregels maximale bouwhoogten opgenomen. Zo mag de bouwhoogte van speelvoorzieningen maximaal 5 meter bedragen en mag de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 8 meter bedragen.
Waarde - Archeologie
Bij ruimtelijke inrichting en ontwikkelingen in een gedeelte van het plangebied moet worden gezocht naar beschermings- en inpassingmogelijkheden van eventuele archeologische waarden. De dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ is gehanteerd voor de gebieden die conform de archeologische beleidsadvieskaart zijn gekenmerkt als gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachting. Deze bestemming is erop gericht de archeologische belangen op adequate wijze te beschermen. Bodemingrepen zijn op deze gronden in principe niet toegestaan; als een ingreep dieper gaat dan 0,30 meter onder het maaiveld en een planoppervlak behelsd van 100 m² of meer is een omgevingsvergunning verplicht. Het bevoegd gezag stelt de bepalingen in de omgevingsvergunning vast. Het principe ‘de verstoorder betaalt’ is van toepassing.
Op de gronden met deze dubbelbestemming dient in beginsel een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden bij dergelijke ingrepen. De resultaten van het onderzoek worden door het bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.
Indien uit onderzoeken blijkt dat geen sprake (meer) is van archeologische waarden of voldoende maatregelen zijn genomen om de archeologische waarden te beschermen, dan is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
Op 1 juli 2008 is de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. De zogenoemde ‘grondexploitatiewet’ is een onderdeel van deze Wro (afdeling 6.4) en met name ingesteld om aan de gemeente bij particuliere ontwikkelingen een goede regeling voor kostenverhaal en het stellen van locatie-eisen te bieden. In 7.2 is beschreven of de grondexploitatiewet van toepassing is op (delen van) het bestemmingsplan en op welke wijze hier uitvoering aan is gegeven. In 7.3 is aangegeven op welke wijze het bestemmingsplan uitgevoerd zal worden.
7.2 Toepassing grondexploitatiewet
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij de hierna genoemde ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of bij een omgevingsvergunning. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
-
de bouw van één of meer woningen;
-
de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen;
-
de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlak of met één of meer woningen;
-
de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
-
de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² brutovloeroppervlak bedraagt;
-
de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlak.
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategoriën) gesteld moeten worden en het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is (bijvoorbeeld via een overeenkomst), er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd en geen locatie-eisen (openbare ruimte) of woningbouwcategorieën hoeven te worden vastgesteld. Indien de kosten minder dan €10.000,- bedragen, kan ervoor gekozen worden deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen, bijvoorbeeld via leges. In de Wro is tevens geregeld dat voor gronden waarop al gebouwd mocht worden (onbenutte bouwruimte) geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.
7.3 Financiële haalbaarheid
Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan is echter niet verplicht, wanneer het verhaal van deze kosten ‘anderszins verzekerd’ is.
Onderhavig project wordt ontwikkeld door particuliere initiatiefnemers. Tussen de particuliere initiatiefnemers en de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten in de vorm van exploitatieovereenkomst, waarbij onder meer afspraken zijn gemaakt over de vergoeding van de gemeentelijke kosten. De kosten voor de gemeente zijn daarmee anderszins verzekerd. Een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 8 Communicatie
8.1 Inleiding
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor het voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.