KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Maatschappelijk
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Woongebied
Artikel 7 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Plangrenzen
1.3 Huidige Planologie
1.4 Planvorm
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse
2.1 Inleiding
2.2 Positionering In Breder Verbrand
2.3 Ruimtelijke Structuur
2.3.2 Stedenbouw
2.4 Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleid
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Doelstellingen Van Het Bestemmingsplan
4.1 Doelstelling
4.2 Beschrijving Plan
Hoofdstuk 5 Milieu En Landschap
5.1 Inleiding
5.2 Mer
5.3 Bodem
5.4 Water
5.5 Ecologie
5.6 Lucht
5.7 Geluid
5.8 Bedrijven En Milieuzonering
5.9 Externe Veiligheid
5.10 Duurzaamheid
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Inleiding
6.2 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen
6.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Toepassing Afdeling 6.4 Wro (Grondexploitatie)
7.3 Financiele Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 Inleiding
8.2 Procedure

Hoge Vucht, 2 locaties Geeren Zuid

Bestemmingsplan - gemeente Breda

Vastgesteld op 05-03-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Regels

Bijlage Bij Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

Het bestemmingsplan 'Hoge Vucht, 2 locaties in Geeren Zuid' met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2013043006-0401 van de gemeente Breda.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aan- en uitbouwen

Een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt.

1.4 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.5 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Aaneengebouwde woning

Een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan ten minste één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.

1.8 Achtererfgebied

Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.9 Afhankelijke woonruimte

Een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.10 Ambachtelijke bedrijvigheid

Het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht.

1.11 Archeologische waarden

Waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.12 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.13 Bed & Breakfast

Een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning en/of bijgebouw.

1.14 Begane grond

De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.

1.15 Belwinkel

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig aan het publiek gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, al dan niet in daarvoor bestemde belcabines, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen en het toegang bieden tot het internet al dan niet in combinatie met de verkoop van telefoons of accessoires voor telefoons.

1.16 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)

  • Legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning;

  • Het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.17 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.18 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 Bevoegd gezag

Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.20 Bijgebouw

Een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.21 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.22 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.23 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder.

1.24 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 Bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.26 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 Cultuur en ontspanning

Voorzieningen gericht op kunst, ontspanning, vrijetijdsbesteding en vermaak, zoals, muziekcentra, ateliers, galeries en yogastudio's. Hieronder worden niet verstaan casino's, speelautomatenhallen en seksinrichtingen.

1.29 Buitenschoolse opvang

Een bedrijf of stichting gericht op de opvang van kinderen buiten de schooltijden.

1.30 Dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.31 Dakopbouw

Een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw.

1.32 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 Gestapelde woning

Een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen.

1.34 Groen

Bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen.

1.35 Grondgebonden woning

Woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld.

1.36 Groothandel in smart-, grow- en/of headproducten

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen etc.) ten behoeve van het kweken van planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen.

1.37 Growshop

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen etc.) ten behoeve van het kweken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze kweekbenodigdheden.

1.38 Headshop

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden.

1.39 Hoekperceel

Een perceel, gelegen aan twee wegen of aan twee zijden grenst aan het openbaar gebied.

1.40 Hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.41 Kamerverhuur

Het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.

1.42 Kap

De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 75°.

1.43 kinderdagverblijf

Een bedrijf of stichting gericht op de opvang van kinderen, niet zijnde buitenschoolse opvang.

1.44 Kinderopvang

Een bedrijf of stichting gericht op de opvang van kinderen.

1.45 Lessenaarsdak

Een dakvorm waarbij de afdekking van het gehele huis bestaat uit één schuin dakvlak en de afwatering van dit dak plaatsvindt aan één zijde.

1.46 Maatschappelijke voorzieningen

Voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid (medisch en paramedisch), cultuur, religie, verenigingsleven, onderwijs, openbare orde en veiligheid, kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en peuterspeelzalen en daarmee gelijk te stellen bedrijven of instellingen.

1.47 Mantelzorg

Langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.48 Nok

Het snijpunt van twee hellende vlakken.

1.49 Nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie.

1.50 Onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 meter boven het peil is gelegen.

1.51 Ondergeschikte horeca

Het bedrijfsmatig verstrekken van met name niet-alcoholische dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca, waarbij de ondergeschikte horeca-activiteiten passen bij de hoofdfunctie qua uitstraling, dienen ter ondersteuning van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie.

1.52 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.53 Ruimtelijke kwaliteit

Kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.

1.54 Seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.55 Selectiebesluit

Een door het bevoegd gezag genomen besluit op basis van het in het archeologische onderzoeksrapport opgestelde selectieadvies.

1.56 Smartshop

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen.

1.57 Stadslandbouw

Kleinschalige voedselproductie voor het eigen gebruik en/of de verkoop aan derden, in en rond de stad.

1.58 Voorgevel

De naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.59 Voorgevelrooilijn

  1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

  2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

1.60 Woning

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.61 Woonunit

Een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit een bouwlaag, alsmede een stacaravan die gelet op de feitelijke omstandigheden als bouwwerk wordt aangemerkt, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag- of nachtverblijf en ingericht ten behoeve van tijdelijke bewoning.

1.62 Zolder

Een gedeelte van een gebouw waarvan de vrije hoogte tussen de bovenkant van de vloer en het laagste punt van de onderkant van het dak minder dan 1,20 meter bedraagt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens

De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel.

2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel

De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.3 Bebouwingspercentage

Het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.

2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 Dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 Diepte van een gebouw

De lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.7 Goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 Hoogte van een dakopbouw

Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

2.9 Hoogte van een kap

Vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

2.10 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.11 Lessenaarsdak

In afwijking van het bepaalde in de leden 2.4 en 2.7 bij een woning met een lessenaarsdak wordt het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte.

2.12 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van de regels worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw-, of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.13 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.14 Peil

  • Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.

  • Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.

  • Indien in of op het water wordt gebouwd: het ter plaatse geldende peil ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil (NAP)

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen;

  2. water;

  3. speelvoorzieningen;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. verhardingen in de vorm van fiets- en voetpaden;

  6. kunstobjecten;

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;

met daarbij behorend(e):

  1. ondergeschikte horeca;

  2. groen;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;

  5. verhardingen;

  6. water.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en paden,

  2. groen;

  3. kunstobjecten;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. parkeren;

  6. water

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Woongebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;

  2. stadslandbouw;

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren;

  4. verkeer;

  5. water.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10

  1. voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt;

  2. het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;

  3. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;

  4. de activiteit niet-vergunningplichtig ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mag zijn;

  1. voor het gebruik en/of (ver)bouwen van aan- en uitbouwen en een bijgebouw bij een bestaande woning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

  2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

  3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

  4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

  5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

  1. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming ‘Waarde - Archeologie’.

  2. In afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen:

  1. gebouwen worden gebouwd ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;

  2. bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 100 m².

  1. Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 28.2 indien:

  1. op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, of

  2. passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of andere met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:

  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;

  2. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;

  3. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen als dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;

  4. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

  5. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;

  6. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
    overige waterpartijen;

  7. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;

  8. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.

  1. Aan een vergunning als bedoeld in lid a, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden.

  2. In afwijking van het bepaalde in lid a is geen omgevingsvergunning vereist, indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd en/of vernieuwd, met dien verstande dat de afwijking niet mag worden vergroot.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

  1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.

  2. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart-, grow- en headshop, alsmede een groothandel in smart-, grow- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;

  2. het gebruik van bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte;

  3. het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;

  4. het gebruik van een woning voor kamerverhuur.

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a en b, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;

  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;

  3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  4. het bepaalde ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:

  1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;

  2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 39, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de bestemmingen wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’ met de aanduiding ‘nutsvoorziening’ voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals zend-, ontvang- en/of sirenemasten, mits de hoogte maximaal 50 meter bedraagt.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Parkeren

  1. Bij het bouwen en het uitbreiden of veranderen van functies op grond van deze planregels dienen, overeenkomstig het door de gemeente Breda vastgestelde parkeer- en stallingsbeleid, voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig te zijn of te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden;

  2. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. indien in het plangebied, dan wel in de directe omgeving op een andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, met dien verstande dat aan de omgevingsvergunning financiële voorwaarden verbonden kunnen worden

13.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. een goede woonsituatie;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder lid a met maximaal 10%.

  2. Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder lid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

14.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders
ten behoeve van die persoon of personen met een omgevingsvergunning van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

“Regels van het bestemmingsplan 'Hoge Vucht, 2 locaties in Geeren zuid'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de wijk Hoge Vucht, in de buurt Geeren-Zuid is de gemeente voornemens een nieuw schoolgebouw te bouwen voor de basisschool De Fontein op de hoek Hendrik Berlagestraat / Johan Metzelaarstraat. De grond is momenteel nog in eigendom van woningstichting AlleeWonen. In ruil voor deze grond krijgt AlleeWonen grond aan de Rombout Keldermansstraat, waar ruimte is voor maximaal 14 grondgebonden woningen.

De voorgenomen ontwikkelingen zijn niet mogelijk binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Hoge Vucht'. Binnen dit bestemmingsplan hebben de betreffende locaties respectievelijk de bestemming ‘Groen’ en ‘Wonen’. Zowel de nieuwe school als de gewenste 14 woningen passen qua functie niet in de betreffende bestemming.

Om genoemde ontwikkelingen te realiseren, is een herziening van het bestemmingsplan 'Hoge Vucht' noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt hieraan voldaan.

1.2 Ligging En Plangrenzen

Het plangebied omvat twee locaties in de buurt Geeren-zuid van de wijk Hoge Vucht in het noorden van Breda. Het gaat om een locatie aan de Rombout Keldermansstraat. De noordzijde van deze locatie wordt begrenst door het buurtpark. De tweede locatie is gelegen op de hoek Hendrik Berlagestraat / Johan Metzelaarstraat. De oostzijde wordt begrenst door de Claas Persoonsstraat, de zuidzijde door het Gerrit Rietveldcomplex. Het plangebied is weergegeven in figuur 1.

[image]

Figuur 1. Indicatie van begrenzing plangebieden. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.

1.3 Huidige Planologie

Voor het plangebied is het bestemmingsplan ‘Hoge Vucht’ geldend. Het bestemmingsplan Hoge Vucht is op 15 maart 2012 vastgesteld door de gemeenteraad van Breda. De met dit bestemmingsplan beoogde ontwikkeling is niet in overeenstemming met de juridische regeling in het bestemmingsplan Hoge Vucht. De locatie van de Brede School is wel genoemd in de toelichting als te ontwikkelen gebied, maar toentertijd werd nog gedacht aan woningbouw. Aangeven werd dat te zijner tijd apart een nieuw bestemmingsplan voor de locatie opgesteld zal worden. Nu er een concreet plan voor de locatie ligt, wordt - inclusief voor de locatie aan de Rombouts Keldermansstraat- voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

Het plangebied heeft in het bestemmingsplan 'Hoge Vucht' voor de locaties Brede School en 14 woningen respectievelijk de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Groen’. De beoogde functies, respectievelijk school en woningen, passen qua functie niet binnen de bestemmingsplanomschrijving van de betreffende bestemmingen. Eveneens heeft de bestemming 'Wonen' deels de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ om op deze wijze eventuele archeologische waarden te beschermen. De locatie met de bestemming 'Groen' ligt tevens in een groter gebied met de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied'. In deze zone is het mogelijk maximaal 75 woningen te bouwen. Hiervoor dienen wel eerst de 80 woningen die momenteel in de zone staan gesloopt te worden. Gevraagd wordt 14 woningen in deze zone bij te bouwen zonder de 80 woningen te slopen. Het verzoek voor de bouw van de 14 woningen past dan ook niet binnen de wijzigingsvoorwaarden.

Conclusie

De geplande nieuwbouw op beide locaties past niet binnen het nu nog geldend bestemmingsplan 'Hoge Vucht'. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Planvorm

Onderhavig bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht en betreft de herontwikkeling van de twee locaties in de buurt Geeren Zuid met respectievelijk een Brede School en 14 woningen. Met dit bestemmingsplan wordt de haalbaarheid van deze ontwikkeling aangetoond.

1.5 Leeswijzer

Deze toelichting is onderdeel van het bestemmingsplan 'Hoge Vucht, 2 locaties in Geeren Zuid'. Andere onderdelen van dit bestemmingsplan zijn de planregels en de verbeelding. De toelichting is opgebouwd uit de volgende hoofdstukken:

  • In hoofdstuk 2 is de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied opgenomen.

  • In hoofdstuk 3 is het relevante ruimtelijke beleid beschreven.

  • In hoofdstuk 4 komen de in het plangebied geplande ontwikkeling aan bod.

  • In hoofdstuk 5 komen de sectorale milieuaspecten aan bod.

  • In hoofdstuk 6 is de juridische planbeschrijving verantwoord.

  • In hoofdstuk 7 is de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.

  • In hoofdstuk 8 zijn de bestemmingsprocedure en het bijbehorende communicatieproces opgenomen.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn, na de positionering van het plangebied in breder verband, de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied uiteengezet. De ruimtelijke structuur is beschreven en in beeld gebracht aan de hand van de ondergrond, cultuurhistorie, stedenbouw en openbare ruimte. In de beschrijving van de functionele structuur is ingegaan op de diverse in het plangebied voorkomende functies. Tot slot worden de (mogelijke) ontwikkelingen in het plangebied beschreven.

[image]

Figuur 1: De Hoge Vucht

2.2 Positionering In Breder Verbrand

De wijk Hoge Vucht is gesitueerd in het noordoosten van Breda. De Hoge Vucht onderscheidt zich van haar omgeving door haar ligging en eigen typerende karakter van een woonwijk uit de jaren zestig van de twintigste eeuw. Belangrijke auto-infrastructuur (Terheijdenseweg en Nieuwe Kadijk) en de polder dragen hieraan bij. Hoge Vucht is onder te verdelen in vier buurten, waarvan Geeren Zuid de zuidoostelijke is.

Ten westen van de Hoge Vucht ligt bedrijven- en industrieterrein De Krogten, bedoeld voor bedrijven in zware milieucategorieën. In het noorden is de Lage Vuchtpolder - een onbebouwd, visueel open, laaggelegen, nat, zandig en venig weidegebied - de tegenhanger van het stedelijke gebied van Breda. In het oosten, aan de kant van Teteringen, is de VINEX-locatie Waterdonken gebouwd. Ten zuiden van de Hoge Vucht liggen de naoorlogse woonwijken Linie en Doornbos.

2.3 Ruimtelijke Structuur

2.3.1 Cultureel erfgoed

In de nota Erfgoed in context ErfgoedVisie Breda 2008-2015 is vastgesteld dat het Bredase erfgoed gedeeltelijk de basis vormt van de Bredase identiteit en mede de basis vormt van ruimtelijke ontwikkelingen in Breda. Om het erfgoed in brede zin op herkenbare wijze te kunnen inpassen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsprocessen is een goede inventarisatie noodzakelijk. In deze toelichting op het bestemmingsplan wordt het aanwezige cultureel erfgoed (te verdelen in archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed) globaal in beeld gebracht en wordt aangegeven hoe deze waarden beschermd worden.

Archeologie

Het plangebied maakt deel uit van een laagte waar vanaf de steentijd reeds sprake is geweest van veenvorming. Temidden van dit gebied waren meerdere grote en kleinere dekzandkoppen aanwezig. Deze leenden zich uitstekend als vestigingsplaats voor tijdelijke (jacht)kampementen. De bewoningssporen in het plangebied kunnen derhalve teruggaan tot en met het mesolithicum.

Gedurende de metaaltijden, de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen, kunnen resten van bewoning en landgebruik niet worden uitgesloten, maar deze zijn niet voor de hand liggend. Op basis van het tot op heden uitgevoerde archeologische onderzoek en losse vondsten uit de omgeving, mag verwacht worden dat de bewoning gedurende de late middeleeuwen pas weer een aanvang neemt. De sporen zullen dan bestaan uit individuele huisplaatsen en resten van landinrichting en waterputten dan wel waterkuilen. Wel moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van de 17e-eeuwse linies uit de verschillende momenten van belegering van de vesting Breda. Bij meerdere onderzoeken in het gebied en meer naar het oosten toe in het kader van de realisatie van de vinexdelen van Teteringen werden restanten van de linies daadwerkelijk aangetroffen.

[image]

[image]

Figuur 2. Archeologische verwachtingswaarden

Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen is de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ opgenomen voor de gebieden, die conform de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1 Archeologie, een middelhoge en hoge archeologische (verwachtings)waarde hebben.

Voor het plangebied geldt een overwegend lage archeologische verwachtingswaarde op de beleidsadvieskaart van de gemeente Breda (versie 2008). Uitzondering hierop zijn enkele smalle zones in het landschap. Deze hebben een hoge archeologische verwachtingswaarde.

Ter plaatse van gronden met een dubbelbestemming dient voorafgaand aan ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd indien het een ontwikkeling betreft van een plangebied groter dan 100 m² en er bodemingrepen mee gepaard gaan die dieper rijken dan 0,3 meter min maaiveld. De resultaten van het archeologisch onderzoek wordt door bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.

Terreinen met een hoge archeologische verwachting

Bodemingrepen zijn in principe niet toegestaan; indien een ingreep dieper gaat dan 0,3 meter min maaiveld is en een planoppervlak behelst van 100 m² of meer is een omgevingsvergunning verplicht. Het bevoegd gezag stelt de bepalingen in de omgevingsvergunning vast. Het principe 'de verstoorder betaalt' is van toepassing.

Historische geografie

De Hoge Vucht was van oudsher een nauwelijks bewoonde polder ten zuiden van de Lage Vuchtpolder. De polders kennen als gevolg van ontveningen in de veertiende en vijftiende eeuw een karakteristieke polderverkaveling van smalle, langerekte kavels in noord-zuidrichting. Tot circa 1960 bleef de polder voornamelijk een agrarisch gebied, daarna ontwikkelde de Hoge Vucht zich als grootschalige woonwijk.

In de locatie brede school in het plangebied bevonden zich oorspronkelijk dijk- en beemdenwegen waavan nu nauwelijks of geen sporen bovengronds zichtbaar zijn.

Gebouwd erfgoed

De Wijkgedachte - de algemene opvatting van de stedenbouwkundigen in die tijd (met name in de wederopbouwperiode), waarbij de stad hiërarchisch wordt ingedeeld in buurten, wijken en stadsdelen, elk met bijpassende voorzieningen, gemarkeerd door een groen raamwerk – is bijna letterlijk afleesbaar in de plattegrond van de Hoge Vucht.

De Hoge Vucht wordt onder andere gewaardeerd als voorbeeld van functionalistische woningbouw en stedenbouw waar de nadruk op kwantiteit lag, vanwege de hiërarchische opbouw, het groene raamwerk als belangrijkste kwaliteit en de parkways zoals de Cornelis Joosstraat en de Kapittelweg.

De Hoge Vucht is ook een representatief voorbeeld van CIAM-stedenbouw. Een van de belangrijkste ideeën die uit de CIAM voortkwamen was het idee van "de functionele stad". De CIAM werden geplande steden gepropageerd, waarbij de functies als wonen, werken en recreatie van elkaar gescheiden zijn.

In het plangebied bevinden zich geen beschermde monumenten. In de Cultuurhistorische gebiedsverkenning naoorlogse woonwijken Breda (1940-1970) wordt de Hoge Vucht beschreven en gewaardeerd.

2.3.2 Stedenbouw

Vanaf 1960 heeft de Hoge Vucht zich ontwikkeld als grootschalige woonwijk. De realisatie van de wijk duurde tot omstreeks 1970.

[image]

De plangebieden liggen in de buurt Geeren Zuid. Deze wijk maakt deel uit van het stadsdeel Breda Noordoost oftewel de Hoge Vucht. Hoge Vucht strekt zich uit tussen de Zwarte Dijk in het noorden, de Terheijdenseweg in het westen, de Nieuwe Kadijk in het zuiden en de Kapittelweg in het oosten. Ten noorden van de Zwarte Dijk ligt de Lage Vuchtpolder.

De Hoge Vucht is een tamelijk zakelijk voorbeeld van functionalistische steden- en woningbouw uit de jaren zestig, waarbij kwantiteit, scheiding van functies en een ruimtelijke open opzet belangrijke doelstellingen waren. De architectuur is overwegend uniform en schraal.

De hoofdopzet van Hoge Vucht is hiërarchisch en bestaat uit vier buurten die op dezelfde wijze opgebouwd zijn. De vier buurten (Biesdonk, Wisselaar, Geeren Zuid en Geeren Noord) zijn gegroepeerd rondom een centraal winkelcentrum op de plek waar de wijkontsluitingswegen samenkomen. De buurten zijn op hun beurt samengesteld uit vier bebouwingsvelden rond een assenkruis van groene wiggen met voorzieningen in het hart (kerk, scholen en/of buurtwinkels). De voorzieningen in de buurten zijn ondertussen grotendeels verdwenen. Tot slot bestaan vrijwel alle bebouwingsvelden uit grondgebonden woningen met kap rond een groene kern (speelveldje, plantsoen).

Momenteel is ten oosten van de Kapittelweg een deels bebouwd en deels open gebied tussen Hoge Vucht en Teteringen ontstaan. Behalve agrarische percelen, ligt hier ook een bedrijventerrein. In het noordelijk deel is de nieuwbouwwijk 'Waterdonken' gerealiseerd. Ten zuiden van Geeren Zuid aan de zuidzijde van de Nieuwe Kadijk ligt de wijk Doornbos.

Van het oorspronkelijke landschap is binnen de wijk niets meer terug te vinden. Het resterende deel van de Lage Vuchtpolder aan de noordzijde van de wijk is echter, juist door de contrastwerking (open – besloten, bebouwd – onbebouwd), manifest aanwezig.

[image][image]

Figuur 3: centrale parkways naar het winkelcentrum Figuur 4: Centrale groenstructuur waar de

voorzieningen een plek dienden te krijgen

[image]

Figuur 5: Latere toevoegingen van bebouwing in de wijk.

De meest beeldbepalende en structurerende elementen op het schaalniveau van de wijk zijn de wijkontsluitingswegen met de begeleidende (middel)hoogbouw, het winkelcentrum en het groene raamwerk. De wijkontsluitingswegen Doornboslaan, Groenedijk en Cornelis Joosstraat zijn opgevat als parkways: brede verkeersaders met gescheiden rijbanen, groene middenberm, bomen en flankerende (middel)hoogbouw in wisselende verkavelingen. Het groene raamwerk bestaat uit een redelijk aaneengesloten stelsel van singels, plantsoenen, groenstroken en buurtparken. Het raamwerk structureert de buurten, verbindt ze onderling en middels een groene zoom met het buitengebied. In het natste gedeelte van de wijk Geeren-Noord bevinden zich met name de singels, in het droogste gedeelte Biesdonk de groene wiggen en parken.

De vier buurten worden door de hoofdinfrastructuur en de groenzone’s gescheiden. De buurten zijn ruim van opzet. De bebouwing en verkaveling per buurt zijn strak en rechtlijnig, zo ook de inrichting van het openbaar gebied. De hoogbouw is gesitueerd aan de randen van de buurten, in Geeren Zuid aan de west-, zuid- en oostzijde. De laagbouw bestaat voornamelijk uit rijwoningen. In het hart van Geeren Zuid is een centraal buurtpark in oost-westrichting gelegen.

2.3.3 Openbare ruimte

Visie Openbare Ruimte

In 2009 heeft de gemeenteraad de 'Visie Openbare Ruimte 2020' vastgesteld. Het gebruik, de inrichting en het beheer van de openbare ruimte in de stad moeten het goed toeven van Bredase burgers, forensen en toeristen bevorderen. Dit gebeurt door mogelijkheden te vergroten om samen de openbare ruimte te delen, door de identiteit van buurt, wijk, dorp en stad te versterken en de openbare ruimte duurzaam te gebruiken, in te richten en te beheren.

[image]

Figuur 6. Streefbeeld 2020 uit Masterplan openbare ruimte 2020, Hoge Vucht, Doornbos en Linie

Een krachtige openbare ruimte is noodzakelijk. Krachtig wil zeggen een openbare ruimte die precies past bij de gebruiksbehoefte van mensen, planten en dieren. Een ruimte die mensen aantrekt en uitdaagt, die tegelijk veilig en spannend is. In deze visie worden daartoe drie keuzes gemaakt: ‘gedeelde ruimte’, ‘herkenbare ruimte’ en ‘duurzame ruimte’.

Masterplan openbare ruimte 2020, Hoge Vucht, Doornbos en Linie

In 2009 is een Masterplan openbare ruimte 2020 voor Hoge Vucht, Doornbos en Linie vastgesteld. De wijk Hoge Vucht is herkenbaar opgebouwd en heeft een sterke groene hoofdstructuur, bestaande uit parkways, wijkgroen en buurtplantsoenen. Het vele ‘kijkgroen’ valt nauwelijks op door het eenvormige karakter. Dit alles heeft geresulteerd in een streefbeeld voor de wijk (figuur 6).

Hoge Vucht

De openbare ruimte vormt samen met de bebouwde delen de opbouw en structuur van de stad en vervult een belangrijke functie voor de ontsluiting, de leefbaarheid, het verblijf en het woon- en werkmilieu. De Hoge Vucht is een groene, ruime wijk met fraaie doorzichten. Elke straat heeft een groencomponent in het wegprofiel: een haag, een plantsoen of pleintje en er is veel groen op buurt- en wijkniveau. Het groen heeft op enkele plekken ook een ecologische waarde. Anderzijds is het groen ook anoniem, eenvormig en niet in gebruik. De functie beperkt zich vaak tot kijkgroen. Er is een duidelijke ruimtelijke opbouw in vier buurten (kwadranten) en een sterke hoofdstructuur, gevormd door de parkways Groenedijk, Doornboslaan, Cornelis Joosstraat en Kapittelweg. De vier buurten Biesdonk, Wisselaar, Geeren-Noord en Geeren-Zuid zijn opgedeeld in subbuurten, waardoorheen het groen van de secundaire groenstructuur loopt. De noordelijke buurten Wisselaar en Geeren-Noord zijn waterrijk en grenzen aan de Lage Vuchtpolder. De zuidelijke buurten hebben een sterk parkachtig karakter, met groene dooraderingen. De buurten kennen buurtpleintjes en -groentjes. Sommige daarvan zijn ingericht als speeltuin of hondenuitlaatplaats. Het groen kent een sterke samenhang, maar is niet altijd functioneel ingericht. Er is veel 'kijkgroen' aanwezig.

Het groen in de buurt Geeren Zuid zit vooral in de randen met de flats (Lelystraat, Calandstraat, Daniël Marotstraat) en in het assenkruis van plantsoenen en groenplekken. De kenmerkende buurtpleintjes worden gebruikt als speelplek en hondenuitlaatplaats.

2.3.4 Verkeer

Ontsluiting autoverkeer

Het plangebied is gelegen binnen de wijk Hoge Vucht. De hoofdontsluiting van Hoge Vucht vindt plaats via de Nieuwe Kadijk, dit wordt verkeerskundig ook de Noordelijke Rondweg genoemd, onderdeel van de interne ring, die is gecategoriseerd als stadsontsluitingsweg, de Groenedijk, Doornboslaan en de Cornelis Joosstraat. De laatste drie straten zijn gecategoriseerd als wijkontsluitingswegen waarbij een maximumsnelheid geldt van 50 km/h. Via de Cornelis Joosstraat en de Groenedijk wordt de Terheijdenseweg (N285) bereikt. De Terheijdenseweg, de Nieuwe Kadijk, Crogtdijk en Backer en Ruebweg zijn gecategoriseerd als stadsontsluitingswegen. Verder in noordelijke richting wordt ten noorden van Terheijden via de N285 de autosnelweg A59 bereikt. Via de westelijk gelegen Doornboslaan en oostelijk gelegen Kapittelweg wordt in zuidelijke richting aangesloten op de Nieuwe Kadijk (Noordelijke Rondweg). De Nieuwe Kadijk vormt de verbinding tussen de A16 en A27.

De hoofdontsluiting van de buurt Geeren-Zuid vindt plaats via de Hendrik Berlagestraat. Deze straat en overige straten in de buurt zijn 30 km/uur wegen.

Ontsluiting openbaar vervoer

Aan de Hendrik Berlagestraat is een bushalte gelegen. Deze halte wordt bediend door één busdienst vanaf het treinstation Breda centraal naar Hoge Vucht. Deze busdienst rijdt met een frequentie van 4x per uur in elke rijrichting. Op het treinstation Breda centraal kan worden overgestapt op het landelijke spoornetwerk. Gezien de afstand tot de halte, de frequentie en de verbindingen van de halterende bus, is de OV-ontsluiting goed te noemen.

Ontsluiting langzaam verkeer

Het langzaam verkeer op de erftoegangswegen binnen het plangebied wordt conform de Richtlijnen van Duurzaam Veilig gemengd afgewikkeld met het gemotoriseerde verkeer. Zowel de wijkontsluitingswegen als de stadsontsluitingswegen zijn voorzien van vrijliggende fietspaden. De inrichting op de wijk- en stadsontsluitingswegen voldoet hiermee aan de vormgeving conform Duurzaam Veilig. De ontsluiting voor het langzaam verkeer is dan ook goed te noemen.

Parkeren

De parkeernormen zijn vastgelegd in de gemeentelijke bouwverordening waarin verwezen wordt naar het in 2004 door de gemeenteraad vastgestelde parkeerbeleid (Nota parkeer- en stallingsbeleid Breda) en herijkt in juni 2013. In de planregels van onderhavig bestemmingsplan zijn de parkeernormen uit dit parkeerbeleid van toepassing verklaard. Bij nieuwbouw, verbouw, functieverandering en –uitbreiding geldt de gemeentelijke parkeernorm. De parkeerplaatsen dienen in principe op eigen terrein te worden gerealiseerd, en deels op openbaar gebied bijvoorbeeld voor bezoekers.

2.4 Functionele Structuur

In de buurt Geeren-Zuid is de woonfunctie de belangrijkste en meest voorkomende functie. Ter ondersteuning van de woonfunctie is het winkelcentrum Moerwijk in het midden van de wijk Hoge Vucht gelegen. Daarnaast zijn mondjesmaat verschillende andere functies in Geeren-Zuid gelegen, zoals het voormalig buurthuis aan de Cornelis Joosstraat (momenteel een multifunctioneel centrum van de woningcorporatie AlleeWonen), basisschool de Fontein aan de Leeghwaterstraat en het zorgcentrum G. Rietveldhuis.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleid

3.1 Inleiding

Bij het maken van een ruimtelijke plan wordt rekening gehouden met het beleid van hogere overheden (het rijk en de provincie) en de vastgestelde gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk is het relevante ruimtelijke beleid voor het plangebied weergegeven.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Zo beschrijft het kabinet in de SVIR in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Het Rijk geeft daarbij meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geeft ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Er zijn drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen.

Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor wordt de Ladder voor Duurzame Verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

Bovendien worden nieuwe activiteiten altijd zoveel mogelijk geconcentreerd in het bestaand bebouwd gebied, aansluitend op bestaand bebouwd gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten.

Een groot deel van deze belangen is juridisch geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro), de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Rarro) of het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Plangebied

In de SVIR zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. In de SVIR wordt zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Bij toekomstige ontwikkelingen heeft inbreiding en herstructurering de voorkeur boven uitbreiding.

Onderhavig plannen liggen in stedelijk gebied. De Brede School komt op een plek waar voorheen bebouwing heeft gestaan, de 14 woningen sluiten direct aan op een woongebied en completeren de structuur. De voorgenomen ontwikkeling volgt derhalve de lijn van de ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan is dus in overeenstemming met de SVIR en is niet in strijd met een van de nationale belangen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, zijn in het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (1 oktober 2012, hierna Barro) geborgd. In het Barro is een aantal projecten die van rijksbelang zijn, genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project zijn vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt, zijn:

  1. de mainportontwikkeling van Rotterdam;

  2. de bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren;

  3. de bescherming en behoud van de Waddenzee;

  4. de bescherming en behoud van enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam;

  5. de uitoefening van defensietaken;

  6. veiligheid rond rijksvaarwegen;

  7. toekomstige uitbreiding van hoofd(spoor)wegennet;

  8. de elektriciteitsvoorziening;

  9. de ecologische hoofdstructuur (EHS);

  10. de veiligheid en bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament;

  11. toekomstige rivierverruiming langs de Maas;

  12. verstedelijking in het IJsselmeer;

  13. duurzame verstedelijking.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de SVIR. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en vermindering van de bestuurlijke drukte. De bedoeling is duidelijk: belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Dat zal inderdaad kunnen leiden tot een versnelde uitvoering van die projecten.

Daar staat tegenover dat gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakt aan een belang van één van de projecten in het Barro, nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten checken. Gebeurt dat niet, dan kunnen Gedeputeerde Staten of de Minister een reactieve aanwijzing geven. Het effect daarvan is dat bepaalde onderdelen van het bestemmingsplan niet in werking treden.

Plangebied

Uitoefening van defensietaken

Voor het plangebied geldt dat in het Barro regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van defensietaken. Het plangebied ligt net buiten het obstakelbeheergebied van het militaire luchtvaartterrein Gilze-Rijen, zodat dit geen belemmering is voor de gewenste ontwikkeling.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Barro is ook het nationaal belang, 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zie ook bij 3.2.1.), opgenomen. Doel van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

Allereerst dient bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling de vraag beantwoord te worden of er een regionale behoefte is (trede 1). Zo ja, dan dient bekeken te worden of deze behoefte op te vangen is binnen het bestaand stedelijk gebied (trede 2). Zo ja, dan is de beantwoording klaar. Zo nee, dan dient een locatie gezocht te worden die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte (trede 3).

In dit geval betreft het twee bouwplannen, een voor de bouw van een Brede School (verplaatsing van basisschool die momenteel aan de Leeghwaterstraat gelegen is) en de andere voor 14 nieuwe woningen.

Breda heeft wat betreft de vraag naar verschillende functies, zoals wonen, bedrijven en detailhandel, afspraken gemaakt met de regio (regionaal ruimtelijk overleg). In het regionaal ruimtelijk overleg wordt, onder andere op basis van demografische gegevens, voor elke gemeente de behoefte aan de diverse functies vastgelegd. Breda heeft deze afspraken verankerd in eigen beleidsstukken. Voor wat betreft de stedelijke programmering voor wonen heeft de gemeente Breda de koers geformuleerd in de Structuurvisie Breda 2030 (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2013).

Hierin is aangegeven dat het regionaal afgestemde woningbouwprogramma voor Breda 6325 woningen bedraagt voor de periode tot 2023 en circa 5000 woningen voor de periode 2023-2030.

Dit betekent dat de gemeente keuzes dient te maken in de te realiseren bouwplannen. Voor wat betreft de woningbouwplannen van de corporaties zijn de keuzes en prestatieafspraken vastgelegd in de (herijkte) Alliantie die gesloten is tussen de gemeente en de Bredase corporaties. Onder meer is afgesproken dat als een corporatie een ander woningbouwplan wil realiseren dan is afgesproken dit mogelijk is, mits de corporatie het beoogde aantal woningen elders niet realiseert of middels verdunning (meer slopen dan terugbouwen) mogelijk gemaakt. Met initiatiefnemer van de 14 woningen, woningcorporatie AlleeWonen, zijn hierover afspraken gemaakt en in een overeenkomst vastgelegd. Derhalve past voorgenomen bouwplan binnen de regionale behoefte (trede 1). De Brede School komt op een plek waar voorheen bebouwing heeft gestaan, de 14 woningen sluiten direct aan op een woongebied en completeren de structuur (trede 2).

Conclusie

In het plangebied worden geen nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het plangebied maakt ook geen onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur. De voorgenomen ontwikkeling volgt derhalve de lijn van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Verder worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt in onderhavig bestemmingsplan die in strijd zijn met één van de nationale belangen. Onderhavig bestemmingsplan is dus in overeenstemming met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

In de 'Structuurvisie 2010-partiële herziening 2014' (1 januari 2011 in werking getreden en op 7 februari 2014 partiël herzien) is het beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in Brabant op hoofdlijnen uiteengezet.

De Structuurvisie geeft de samenhang weer tussen het beleid op het gebied van milieu, verkeer en vervoer en water. Daarnaast houdt de Structuurvisie ruimtelijke ordening rekening met het provinciaal beleid op economisch, sociaal-cultureel en ecologisch vlak. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de provincie aan hoe zij omgaat met de ruimtelijke opgave voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Er gaat geen directe werking uit richting gemeentelijke besluitvorming. De Verordening ruimte heeft wel een doorwerking naar gemeentelijke besluitvorming.

De Structuurvisie beschrijft een aantal trends en ontwikkelingen die ruimtelijke keuzes op provinciaal niveau vergen. Deze trends en ontwikkelingen zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit staat onder druk;

  • veranderend klimaat;

  • achteruitgang biodiversiteit;

  • veranderend landelijk gebied;

  • toenemende behoefte aan duurzame energie;

  • toenemende concurrentie tussen economische regio’s;

  • afnemende bevolkingsgroei;

  • toename mobiliteit.

Daarnaast beschrijft de Structuurvisie de onderscheidende kwaliteiten van Noord-Brabant. Dit zijn:

  • de natuurlijke basis;

  • de belangrijkste trends en ontwikkelingen die ruimtelijke keuzes op provinciaal niveau vergen;

  • het ontginningslandschap;

  • het moderne landschap.

Op basis van de hierboven genoemde trends en kernkwaliteiten geeft de Structuurvisie ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. De provincie kiest voor een ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen.

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen. De vier structuren zijn:

  • de groenblauwe structuur;

  • het landelijk gebied;

  • de stedelijke structuur;

  • de infrastructuur.

Plangebied

Het plangebied is als onderdeel van de bestaande stad op de bijbehorende kaarten aangegeven als 'stedelijk concentratiegebied' (zie figuur 5). In de stedelijke structuur wil de provincie het volgende bereiken:

  1. concentratie van verstedelijking;

  2. zorgvuldig ruimtegebruik;

  3. meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit;

  4. betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur;

  5. versterking van de economische kennisclusters.

[image][image]

Figuur 5. Uitsnede structurenkaart Structuurvisie 2010-partiële herziening 2014' (plangebieden zijn globaal met rood omcirkeld) [bron: www.brabant.nl]

Binnen het stedelijk gebied is functiemenging, inbreiding, herstructurering en transformatie belangrijk, zodat er minder ruimte nodig is voor stedelijke uitbreidingen. Door de verstedelijking te concentreren, zijn er meer mogelijkheden om een hoog voorzieningenniveau in stand te houden en verder te ontwikkelen. Dat gebeurt rond goed ontsloten gebieden, zoals in dynamische stadscentra en op knooppunten van infrastructuur.

Onderhavig plangebied ligt in het stedelijk concentratiegebied. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale overleggen. Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de ladder voor duurzame ontwikkeling zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken.

Conclusie

Onderhavige ontwikkeling voorziet in de verplaatsing van een basisschool en de bouw van 14 woningen in het bestaand stedelijk gebied. Daarmee voldoet dit plan aan het uitgangspunt van het provinciale beleid om zoveel mogelijk te herstructureren, inbreiden en intensiveren in het bestaand bebouwd gebied.

3.3.2 Verordening ruimte 2014

De 'Verordening ruimte 2014' (vastgesteld op 7 februari 2014 en per 19 maart 2014 in werking) is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. In de Verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit het provinciaal en rijksbeleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

De onderwerpen die in de Verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De Verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. De regels in de Verordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreeks voor burgers. Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;

  • stedelijke ontwikkelingen;

  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;

  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de intensieve veehouderij;

  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

In de Verordening ruimte zijn regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, dienen te voldoen. De regels van de Verordening ruimte zijn, in lijn met het beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening, erop gericht om het merendeel van de stedelijke ontwikkelingen plaats te laten vinden in de stedelijke regio’s en in het bestaand stedelijk gebied.

Plangebied

In onderhavig plangebied is sprake van herontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied. Het plangebied ligt geheel in bestaand stedelijk gebied, 'stedelijk concentratiegebied' (figuur 7). De Verordening zegt over gebieden in stedelijk gebied dat 'bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend gelegen moeten zijn in het bestaand stedelijk gebied'.

In het stedelijk concentratiegebied zijn de mogelijkheden om het bestaand stedelijk gebied beter te benutten door inbreiding en herstructurering en intensief en meervoudig ruimtegebruik van belang.

Daarnaast verwacht de provincie van gemeenten aangaande nieuwbouw van zelfstandige woningen dat zij bij de ontwikkeling en het opstellen van ruimtelijke plannen rekening houden met de afspraken, zoals die zijn gemaakt in het regionale planningsoverleg. Het vereiste van regionale afstemming is gebaseerd op de constatering dat wezenlijke processen met betrekking tot het wonen zich meer en meer afspelen op het regionale schaalniveau. Het wonen moet dan ook steeds meer als een regionale opgave worden gezien en de noodzaak om met betrekking tot de woningbouw tot (meer en betere) regionale afstemming te komen en ook regionale afspraken te maken, wordt alleen maar groter. In lijn hiermee voorziet de Verordening ruimte erin dat, op basis van de door de provincie opgestelde bevolkings- en woningbehoefteprognose, in regionaal verband bestuurlijke afspraken worden gemaakt over de gemeentelijke woningbouwprogramma’s, in samenhang met de gemeentelijke plancapaciteit voor woningbouw. De gemeente Breda kent, op basis van de regionale afspraken, een maximum aantal woningen die tot 2023 gebouwd mogen worden. Naar aanleiding hiervan zijn met de corporaties afspraken gemaakt. De voorgenomen ontwikkeling is passend binnen de regionale afspraken.

Onderhavig bestemmingsplan past binnen de regels van de Verordening ruimte en is dus niet in strijd met een provinciaal belang.

[image]

Figuur 6. Uitsnede Verordening ruimte 2014, kaart 'stedelijke ontwikkeling', plangebied globaal met zwart omcirkeld [bron: www.brabant.nl]

Conclusie

Onderhavige ontwikkeling voorziet in de verplaatsing van een basisschool in dezelfde buurt en de bouw van 14 woningen in bestaand stedelijk gebied conform regionale afspraken. Daarmee voldoet dit plan aan het uitgangspunt van het provinciale beleid om zoveel mogelijk te herstructureren, inbreiden en intensiveren in het bestaand bebouwd gebied.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Ontwikkelingsplan Breda Noordoost

Sinds 1999 werken gemeente, woningcorporaties, zorginstellingen en bewoners samen aan de vernieuwing van Hoge Vucht en Doornbos-Linie (Samenwerken Aan Leefbaarheid). In 2001 is voor het gebied een ontwikkelingsplan gemaakt, 'Ontwikkelingsplan Breda Noordoost'. Per wijk is een verbeterplan ontwikkeld en eind 2004 zijn concrete maatregelen per wijk vastgelegd in de 'Overeenkomst Herstructurering Breda Noordoost'. Ontwikkelingen richten zich niet alleen op de 'harde' kant, de woningvoorraad en inrichting van de openbare ruimte, maar ook op de 'zachte' kant, de sociale kant. Voor de wijkontwikkeling zijn drie thema's geformuleerd.

Onbekommerd wonen

Onbekommerd wonen heeft betrekking op de alledaagse lusten en lasten van het wonen en samenleven met je buren in een veelkleurige wijk. Doel is dat mensen zich niet voortdurend zorgen maken over hun toekomst, zoals ouder worden en de toekomst van de kinderen.

Zicht op vooruitgang

Het benadrukken van achterstand en neergang van Breda Noordoost neemt het zicht weg op de aantrekkelijke kanten van de wijk en op de ambities van bewoners. Het 'ontwikkelingsplan

Breda Noordoost' is gericht op het bieden van kansen, zodat bewoners op verschillende terreinen vooruit kunnen komen.

Noordoost op de kaart

Door het versterken van de recreatieve gebieden, de aanwezige voorzieningen en het creëren van gedifferentieerde woonmilieus kan het imago van Hoge Vucht en Doornbos/Linie versterkt worden en aantrekkelijker worden voor de mensen uit de wijde omgeving.

Bovenstaande thema's voor geheel Breda Noordoost zijn gebruikt als input voor het maken van het gewenste buurtprofiel voor Geeren-Zuid. Dit profiel vormt de basis voor de ontwikkelingen in de wijk en is gebruikt als input bij het maken van het Integraal Wijkontwikkelingsplan.

3.4.2 Ontwikkelingsvisie Hoge Vucht, Doornbos en Linie, 2010-2015

In navolging van het Ontwikkelingsplan Breda Noord-Oost is in 2009 de Ontwikkelingsvisie Hoge Vucht, Doornbos en Linie 2010-2015 vastgesteld. Hierbij is gekeken in hoeverre de doelstellingen uit het Ontwikkelingsplan gehaald zijn en waar bijstelling nodig is. In de Ontwikkelingsvisie is opgenomen dat de volgende ambities in 2010-2015 van belang zijn:

  • Kinderen en jongeren de steun geven die nodig is in het dagelijks leven en onderwijs, voor een goede basis en een kansrijk perspectief.

  • Met scholing, maatschappelijke begeleiding, werkervaring en eigen ondernemerschap bewoners een steuntje in de rug geven.

  • Samen werken aan een veilige en schone leefomgeving.

  • Zorgen voor woonmogelijkheden in een aantrekkelijke woonomgeving.

  • Ouderen en mensen die zorg nodig hebben de mogelijkheid bieden in de eigen woonomgeving te kunnen wonen en leven.

  • Samen werken aan leefbaarheid; met, voor en door bewoners.

Geconcludeerd wordt dat veel ruimtelijke projecten die beschreven staan in het Ontwikkelingsplan zoals sloop, nieuwbouw, renovatie en werk aan de openbare ruimte nog in uitvoering zijn of zelfs nog moeten beginnen. Hiermee is rekening gehouden in de nieuwe Ontwikkelingsvisie. Gesteld wordt dat vooral het toevoegen van middeldure koop- en huurwoningen gewenst is in Hoge Vucht.

3.4.3 Integraal Wijkontwikkelingsplan Geeren Zuid

In november 2008 is het Integraal Wijkontwikkelingsplan Geeren Zuid opgesteld. Hoewel dit plan niet is vastgesteld, vormt het Wijkontwikkelingsplan wel de basis voor ontwikkelingen in de buurt Geeren Zuid. Geeren-Zuid is een van de wijken van Breda met een sociale achterstand.

De doelstellingen van het IWOP zijn:

- meer diverse woningtypen om andere sociale klassen aan te trekken en om wooncarriere in Geeren-Zuid mogelijk te maken,

- creëren van zicht op straat door blinde koppen van woningen aan te pakken,

- sociale cohesie en ontmoeting stimuleren in de openbare ruimte en groen,

- opknappen van bestaande woningbouwvoorraad.

Bewoners wonen niet met elkaar, maar naast elkaar. De tegenstellingen tussen oud en jong en van diverse culturen maken dat de sociale cohesie onder druk staat. Het imago van Geeren-Zuid is weinig positief. Geeren-Zuid wordt gekenmerkt door ondermeer een overmaat aan gelijksoortige sociale huurwoningen en er is weinig kans voor de huidige bewoners om door te stromen binnen de wijk. Er heerst een grotere dan gemiddelde werkloosheidssituatie.

Naast een inventarisatie van de wijk zijn in het wijkontwikkelingsplan uitgangspunten opgesteld die leiden tot duidbare fysieke ingrepen in de wijk. Het gaat om het opknappen of verkopen van woningen, maar ook om sloop en nieuwbouw van bepaalde woningen. Op sommige plekken zal de wegenstructuur veranderen en wordt de openbare ruimte opnieuw ingericht. Het wijkontwikkelingsplan zet in op een breed palet van verbeteringen op het gebied van wonen, werken, recreëren, opleiding inkomen en samenleven, en in zijn algemeenheid op het verbeteren van het leefklimaat.

In het ontwikkelingsplan is een woningbouwprogramma opgenomen die gefaseerd uitgevoerd zal worden.

Beeldregieplan

Als uitwerking van de doelstellingen in het Integraal Wijkontwikkelingsplan Geeren Zuid heeft de gemeente Breda samen met de twee woningcorporaties die veel woningbezit hebben in deze buurt in 2009 een beeldregieplan laten opstellen. Het beeldregieplan vormt het kwalitatieve kader voor de gewenste beeldkwaliteit van de bebouwing en is het toetsingskader voor bouwplannen en initiatieven.

3.4.4 Structuurvisie Breda 2030, Keuzes maken in een dynamische tijd

De 'Structuurvisie Breda 2030' (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2013) geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weer en biedt een afwegingskader voor de stedelijke programmering. De Structuurvisie beoogt een stip op de horizon te zetten waar het gaat om de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Breda tot 2030. Daarnaast is de visie richtinggevend voor de keuzen die aan de orde zijn voor de korte en middellange termijn. De structuurvisie dient als integrale basis voor bestemmingsplannen, ontwikkelingsvisies en beleidsdocumenten. Deze structuurvisie:

  • geeft nadrukkelijk inhoud aan het economisch profiel van de stad in de regio (internationaal, nationaal, provinciaal, regionaal);

  • belicht de sociale dimensie van de ontwikkeling van de stad in relatie tot een reeks van opgaven als de vergrijzing, de betaalbaarheid van de zorg, het groeiend aantal arbeidsmigranten, een groeiende studentenpopulatie, de decentralisatie van een aantal rijkstaken, etc.;

  • zet inbreiding/ hergebruik van de stad, met de nodige implicaties voor functie en gebruik van het publieke domein en maatschappelijk vastgoed centraal;

  • presenteert stad, dorpen en buitengebied als een samenhangende kwaliteit, elk met een eigen identiteit en dynamiek;

  • zet de kwaliteit van de bestaande stad centraal;

  • geeft aan dat de bestaande infrastructuur op korte termijn niet meer afdoende is om de stad bereikbaar te houden en verdere (her)ontwikkeling mogelijk te maken;

  • legt de nadruk op de vraaggerichte benadering in plaats van de aanbodgerichte benadering;

  • onderstreept het belang van een geleidelijke energietransitie en de gevolgen van de verandering van het klimaat;

  • maakt de programmering structureel onderdeel van de ordening van de stad;

  • geeft een uitvoeringsperspectief dat inzicht biedt in de financiële opgave op de langere termijn, wat vertaald wordt in een meerjaren investeringsplan voor de middellange termijn.

Het fundament voor de ontwikkeling van Breda naar 2030 is het ontwikkelen van een compacte, duurzame stad, waarin ruimte is voor initiatief. De compacte stad koestert haar historie en beseft de verbondenheid van stedelijk en landelijk gebied. Verstedelijkingsopgaven in het bestaande stedelijk gebied hebben de voorkeur boven de ontwikkeling van nieuwe buitenstedelijke terreinen. De kracht van het initiatief staat centraal, burgers, bedrijfsleven en overheid hebben hier allemaal een rol in. De verschillen in functie en karakter van delen van de stad maken Breda aantrekkelijk voor de diversiteit aan gebruikers.

Uitgangspunt in de Structuurvisie voor wat betreft woningbouw is een betere aansluiting van de nieuwbouw op de bestaande voorraad en de ontwikkelende woningvraag. Vraag en aanbod moeten beter op elkaar afgestemd worden. Het is dus van belang dat een herprogrammering plaatsvindt, waarbij prioriteiten gesteld worden welke woningbouwplannen wel en geen doorgang mogen vinden. Het afstemmen van het woningaanbod op de woonvraag is een opgave voor markt en overheid. De gemeente voert de regie op het programma en zal samen met andere partijen en bewoners richting geven aan de projecten waarop wordt ingezet. Zij heeft hierbij vooral een regisserende, stimulerende en faciliterende rol. Wanneer de bevolkingsontwikkeling, de woningmarkt en de ambities rond het wonen vertaald worden naar het woonbeleid, komen de volgende accenten naar voren:

  • Realistisch programmeren. Bijstellen, doseren en faseren van lopende plannen;

  • Schrappen van projecten die niet tot ontwikkeling komen;

  • Faciliteren van vernieuwende, onderscheidende en unieke woonlocaties;

  • Ondersteunen van initiatieven (zelfbouw);

  • Aandacht voor de vitaliteit van de dorpen en wijken;

  • Inzetten op duurzaamheid bestaande voorraad (o.a. particuliere woningverbetering);

  • Aandacht voor vergrijzing (nul-trede-woningen, thuis wonen met zorg in de buurt);

  • Huisvesten van jonge huishoudens;

  • Huisvesten van kwetsbare groepen en de benodigde kernvoorraad aan sociale huurwoningen;

  • GWI en bereikbaarheid voorzieningen;

  • Arbeidsmigranten en studenten en regulering kamermarkt.

Plangebied

Het voorgenomen bouwplan wordt gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied. Het bouwplan is in lijn met de doelen en accenten uit de Structuurvisie. Zo wordt door de bouw van de 14 woningen een woonmilieu toegevoegd in de betaalbare sector.

Hoofdstuk 4 Doelstellingen Van Het Bestemmingsplan

4.1 Doelstelling

De doelstelling van dit bestemmingsplan is het mogelijk maken van de bouw van een Brede School op de locatie Hendrik Berlagestraat - Johan Metzelaarstraat en maximaal 14 grondgebonden woningen aan de Rombout Keldermansstraat. Het plan biedt een kwaliteitsverbetering van de locaties en de omgeving en vormt daarom een gewenste ontwikkeling. De school betreft de verplaatsing van de Fontein Basisschool. Het is nog niet duidelijk wat er zal gaan gebeuren met de vertreklocatie van de school.

4.2 Beschrijving Plan

Locatie Brede School

Het gaat om een verplaatsing van de school de Fontein die momenteel in dezelfde wijk op de hoek Calandstraat en Leeghwaterstraat gelegen is. De nieuwe locatie ligt dicht bij overige buurtvoorzieningen, zoals het nieuwe buurtcentrum Geeren-Zuid, de kerk van het Leger des Heils en het G. Rietveldhuis. Door samenwerking tussen deze instellingen ontstaat hier een zogenaamde Brede School met een breder aanbod dan alleen lesgeven aan kinderen.

De school is gelegen in de groenhoofdstructuur van Geeren-Zuid, in het groen assenkruis van de buurt. De westelijke kopgevel aan de Hendrik Berlagestraat is gelegen in een vaste lijn die aansluit op één van de karakteristieke elementen van Geeren-Zuid, namelijk het verstaffelen of verspringen van kopgevel ten opzichte van elkaar. De nieuwbouw mag maximaal twee bouwlagen omvatten, met een maximaal hoogte van negen meter. Er wordt momenteel uitgegaan van een programma van 9 leslokalen. In de toekomst komen er eventueel één à twee lokalen bij. Het gebouw krijgt een oost-west oriëntatie die aansluit op de orthogonale structuur van Geeren Zuid. De oostelijk en westelijke kop van het gebouw hebben een open en expressieve gevel. Vooral de westelijke kopgevel is transparant zodat er vanaf de openbare ruimte zicht is in het gebouw en de maatschappelijke functie van de school goed zichtbaar is.

[image]

figuur 7. impressie school aan de zijde van de Johan Metzelaarstraat

[image]

figuur 8. impressie school aan de zijde van de Hendrik Berlagestraat

De lange noord- en zuid gevel krijgen een wat meer gesloten uitstraling, passend bij de uitstraling van de woonstraten in Geeren Zuid.

De school krijgt een schoolplein aan de oost- en zuidzijde van het gebouw. Aan de oostzijde wordt ook de hoofdentree van de school gepositioneerd. Ten oosten van het schoolplein ligt een openbaar groen plantsoen dat als groene long voor dit deel ven Geeren Zuid fungeert.

Het benodige parkeren voor de school gebeurd grotendeels ten noorden van de school. Ten zuiden van het gebouw, aan de bestaande inrit naar de parkeerplaats behorende bij het Gerrit Rietveldhuis, worden enkele parkeerplaatsen voor personeelsleden aangelegd.

Locatie 14 woningen

Op termijn kunnen hier grondgebonden rijwoningen gebouwd worden in twee bouwblokken. Het wijkpark is een langgerekt park met een oost-westoriëntatie. Aan de zuidzijde stulpt het park uit. De woningen zijn gedacht in deze uitstulping.

De woningen mogen twee bouwlagen met een kap zijn of twee bouwlagen met een terugliggende tweede verdieping en een plat dak. De realisatie van de woningen past binnen de hoofdgedachte van de wijkontwikkeling waarin wordt ingezet op een meer diverse woningvoorraad binnen Geeren-Zuid. Deze woningen kunnen dus wat betreft afmeting en typologie afwijken van de oude woningvoorraad. Het verdient de voorkeur dat de twee bouwblokken ten opzichte van elkaar verspringen om een forse eentonige wand aan het park te voorkomen. Bij de uitwerking van de woningen zal bekeken worden hoe deze eentonigheid vermeden kan worden. De voorzijde van de woningen dienen georienteerd te zijn op de parkzijde (de noordzijde), zo ontstaat ook sociale controle op het park. De achtertuinen liggen aan de zuidzijde. De erfafscheiding naar de openbare ruimte dient mee ontworpen te worden en is onderdeel van het project. Het benodigd parkeren mag niet aan de parkzijde plaats te vinden.

Tussen de twee bouwblokken dient een doorgang/doorzicht naar het park te komen.

De woningen zullen pas op termijn gebouwd worden. In de tussentijd is het mogelijk hier stadslandbouw uit te oefenen.

Hoofdstuk 5 Milieu En Landschap

5.1 Inleiding

Breda wil een stad zijn waarin mensen graag wonen, werken en recreëren. Leefbaarheid en duurzaamheid zijn hiervoor sleutelbegrippen. Een gezond en veilig woonmilieu is hierbij van groot belang. Daarnaast hebben bedrijven ruimte nodig om zich te ontwikkelen en dient er voldoende groen te zijn voor natuurontwikkeling en recreatie. Om dit te kunnen bereiken dient bij ruimtelijke ontwikkelingen integraal naar het te ontwikkelen gebied te worden gekeken en zullen alle, soms tegenstrijdige, belangen zo goed mogelijk op elkaar af gestemd moeten worden.

Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzaam Breda dienen bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuhygiënische aspecten die door het plangebied en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld.

Karakterisering van het gebied

Het plangebied Geeren-Zuid laat zich als volgt karakteriseren; een buurt uit de jaren ’60 van de 20e eeuw, gelegen aan de oostzijde van de wijk Hoge Vucht. Het plangebied heeft een natuurlijke begrenzing door omliggende wegen.

In onderstaand hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht. Uitgangspunt hierbij is het bestaande bestemmingsplangebied.

5.2 Mer

De bedoeling van de mer-regelgeving is om milieu een volwaardige plaats in de besluitvormingsprocessen van een groot aantal wetten, waaronder de Wro, te geven.

Besluitvorming over ruimtelijke plannen vraagt altijd om een integrale afweging tussen vele, soms tegenstrijdige, belangen. Maar een zorgvuldige afweging tussen al of niet tegenstrijdige belangen is vaak niet voldoende. Juist het zoeken naar oplossingen, waarbij de verschillende belangen naast elkaar in plaats van ten koste van elkaar tot hun recht komen, is de uitdaging. In deze benadering, met aandacht voor het proces, kan de mer-regelgeving, natuurlijk vanuit het milieuperspectief, een positieve rol spelen.

In 2010 en 2011 is de mer-regelgeving gewijzigd. Zowel de procedurele kant (vastgelegd in de Wet milieubeheer) als de inhoudelijke kant (vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage) zijn gewijzigd. De ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de beoordelingscriteria uit bijlage III van de Europese mer-richtlijn.

In Geeren-Zuid zijn enkele kleine ontwikkelingen voorzien. Deze worden voor de volledigheid vergeleken met de (indicatieve) plandrempels uit het Besluit MER. Hieruit blijkt dat de stedelijke ontwikkeling enkel betrekking kan hebben op artikel 11.2 uit bijlage D:

In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of

3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer

Als minimale eis wordt hier een aaneengesloten gebied en een plan van 2.000 woningen aangegeven als drempelwaarde. Aangezien er slechts beperkt nieuwe woningen gerealiseerd worden, wordt de drempelwaarde ruimschoots niet behaald. Tevens is er geen sprake van de nabijheid van een natuurbeschermingsgebied of een ander gevoelig gebied. Ook de toets aan de beoordelingscriteria uit bijlage III van de mer-richtlijn leidt tot de conclusie dat deze criteria geen aanleiding geven tot het opstellen van een milieueffectrapport.

Op basis van bovenstaande overweging vormt de MER-wetgeving geen belemmering in de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.3 Bodem

De algemene doelstelling van het Rijk is dat in 2030 alle ernstige verontreinigingen van de (water)bodem zijn gesaneerd en /of onder controle zijn. Door het (industriële) verleden van Breda, kunnen er lokaal in meer of minder mate verontreinigingen aanwezig zijn. De gemeente Breda heeft de betreffende lokaties geinventariseerd en combineert deze informatie met de vele bodemonderzoeken die zijn of worden uitgevoerd bij bv bouw, aan/verkoop en grondverzet. Al deze zaken zijn bij de gemeente beschikbaar in bodeminformatiesystemen en worden gebruikt bij beoordelingen en advisering. Lokaties met daarop een zogeheten wettelijke beoordeling (beschikking) zijn bovendien kadastraal geregistreerd.

De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico’s voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico’s te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico’s (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen. Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten “ernstige vervuilingen” in meer of minder mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.

Beoordeling bodemkwaliteit

Om kansen te benutten en problemen te voorkomen is het van belang dat er bij (ver)bouw en ontwikkelingen tijdig kennis is van de bodemkwaliteit. De gemeente bewaakt dit door in voorkomende gevallen een bodemonderzoek uit te voeren of te verlangen. De uitkomsten hiervan toetst de gemeente aan de regels die gesteld zijn in de Wet bodembescherming (Wbb). Op basis van deze wet, landelijke circulaires en het Bredase bodembeleid wordt bepaald waaraan de kwaliteit van de bodem wordt getoetst en of er maatregelen (bv beheer of sanering nodig is). De uiteindelijke bodemkwaliteit moet voldoen aan de functie.

Grondverzet

Grondverzet moet overeenkomstig het Besluit bodemkwaliteit plaatsvinden. Als gevolg van dit Besluit, heeft de gemeente Breda op basis van lokaal geldende bodemkwaliteiten een Bodemkwaliteits- en functiekaart vastgesteld. Op deze bodemfunctiekaart is de gemeente ingedeeld in de functies ‘wonen’, ‘industrie’ en ‘niet ingedeeld’. De kwaliteit van de grond die op een locatie wordt gebruikt moet voldoen aan de vastgelegde functie en bodemkwaliteit. Het gaat hierbij om de ‘natuurlijke’ achtergrondkwaliteit, verontreinigde lokaties zijn van deze kaart uitgesloten. Hiervoor geldt het gebruikelijke onderzoeks- en saneringstraject.

Ondergrond

Naast de (milieukundige) bodemkwaliteit speelt er steeds meer in de ondergrond. Denk aan installaties voor Koude- Warmte Opslag (KWO), kabels en leidingen, archeologie, etc. Het meenemen van de ondergrond in de planvorming, geeft ruimtelijke, milieukundige en financiële voordelen (lagenbenadering) Door de ondergrond efficiënt in te richten, kan een gemeente functies als waterberging en Koude- Warmte Opslag zo goed mogelijk faciliteren. Alleen door slim gebruik van de ondergrond, blijft deze schatkamer voor biodiversiteit, milieukwaliteit, schoon water, cultuurhistorie en geologie beschermd. met betrekking tot de ondergrond vraagt de gemeente dan ook aandacht voor:

1. Grondwateronttrekkingen: bijvoorbeeld bronnering bij bouwwerkzaamheden. Bij bronneringswerkzaamheden zullen voor zover relevant ingevolge de Grondwaterwet, de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren en de Lozingsregeling riolering meldingen c.q. aanvragen voor vergunningen moeten worden ingediend.

2. Plaatsing Koude- Warmte Opslag (KWO) installaties. Deze kunnen niet overal geïnstalleerd worden: mogelijk is er ongewenste beïnvloeding van een andere KWO installatie of een grootschalige grondwaterverontreiniging. De gemeente wil alle installaties registreren (dus zowel open als gesloten systemen). Voor een open systeem is bovendien vergunning van de provincie nodig.

Plangebied

Locatie Brede School Hendrik Berlagestraat

In het plangebied is relatief veel actueel bodemonderzoek verricht. Aan de kruising van Hendrik Berlagestraat en Cornelis Outshoornstraat was een tankstation aanwezig. Als gevolg hiervan heeft een bodemsanering plaats gevonden die in de jaren ’90 van de 20e eeuw is afgerond. Verder is in het plangebied in 2009 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, hieruit bleek de bovengrond en het grondwater licht verontreinigd.

In het kader van de omgevingsvergunning voor de Brede School is een actueel bodemonderzoek noodzakelijk. Een herijking van de resultaten uit 2009 zal moeten plaatsvinden om risico’s uit te sluiten.

Locatie 14 woningen Rombout Keldermansstraat

De locatie is altijd onbebouwd geweest en maakt deel uit van een park. In 1995 heeft een bodemonderzoek plaatsgevonden waar een deel van de locatie deel van uitmaakte. Er zijn geen verontreinigingen gevonden. In het kader van de omgevingsvergunning voor de woningen is een actueel bodemonderzoek noodzakelijk.

5.4 Water

5.4.1 Algemeen

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan.

5.4.2 Regelgeving

Nationaal waterbeleid

In de afgelopen decennia heeft Nederland meerdere keren te kampen gehad met wateroverlast. Dit heeft geresulteerd in een omslag in het waterbeleid en het denken over water. Het kabinet heeft in december 2000 voor het Waterbeleid 21e eeuw drie uitgangspunten opgesteld, te weten anticiperen in plaats van reageren, niet afwentelen van waterproblemen op het volgende stroomgebied, maar handelen volgens de drietrapsstrategie van vasthouden-bergen-afvoeren en meer ruimtelijke maatregelen naast technische ingrepen. Belangrijk onderdeel in het waterbeleid is de watertoets. Nieuwe plannen en projecten moeten worden getoetst aan de effecten op veiligheid, wateroverlast en verdroging. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.

Het Waterbeleid 21e eeuw richt zich derhalve primair op het voorkomen van wateroverlast door overstroming vanwege veel neerslag in een korte tijd. Hieruit volgen richtlijnen voor de ruimtelijke inrichting van het gebied om wateroverlast tegen te gaan en de mogelijke technische maatregelen die kunnen worden ingezet. De maatregelen kunnen worden ingedeeld in de voorkeursvolgorde van vasthouden, bergen en afvoeren. De doelstelling van deze maatregelen is een afvoer te krijgen die niet groter is dan de landbouwkundige afvoer.

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van

oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke

ordening. Een belangrijke verandering na het in werking treden van de Waterwet is de onderverdeling in het bevoegde gezag met betrekking tot directe en indirecte lozingen. Alle indirecte lozingen vallen onder het Wabo bevoegde gezag (gemeente en provincie). Alle directe lozingen vallen onder het bevoegde gezag voor de Waterwet (waterschappen voor de regionale wateren en Rijkswaterstaat voor de Rijkswateren). De directe lozingen vallen onder de Waterwet (Wtw). De indirecte lozingen zijn opgegaan in de Wet milieubeheer (Wm) en vallen inmiddels onder de omgevingsvergunning (Wabo).

Beleid Waterschap en provincie

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeleid in en om de gemeente Breda. Het waterschap zorgt ervoor dat er voldoende water is en dat dit water een goede kwaliteit heeft. Om deze taak goed uit te voeren, zijn wettelijke regels nodig, ook op en langs het water. Deze regels staan in de Keur van het waterschap en gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap Brabantse Delta. Het Waterschap stelt ter concretisering van het waterhuishoudkundig beleid kaartmateriaal vast. Voor wat betreft de aanwijzing van de gebieden waarvoor een vergunning voor het lozen in en afvoeren naar oppervlaktewateren is vereist, is dit ook een taak van het waterschap.

Het Waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2010-2015, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie. Het waterschap heeft in een toetsingskader RO “De ruimte blauw geordend” aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid.

Daarnaast heeft het Waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema’s c.q. speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; de Keur en de Legger. De Keur bevat zoals reeds vermeld gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De Legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het Waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij

gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009’. Het beoogde plan is niet vergunningplichtig in het kader van de Keur van Waterschap Brabantse Delta. In de Keur staat namelijk weergegeven dat het verboden is om zonder vergunning van het waterschap hemelwater, afkomstig van verhard oppervlak met een totaal oppervlakte van 2.000 m² of meer, op het oppervlaktewater te lozen.

Het provinciaal beleid is onder andere verwoord in het Provinciaal Waterplan 2010 tot 2015. Het Provinciaal Waterplan vormt de strategische basis voor het Brabantse waterbeleid en waterbeheer, voor de korte en lange termijn. Het Waterplan houdt rekening met duurzaamheid en klimaatveranderingen. Het is een breed gedragen beleidsplan, omdat het tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met veel belanghebbende (water)partijen in Brabant.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Breda heeft de volgende beleidsplannen vastgesteld ten aanzien van het onderwerp water:

  • verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2009-2013 (vGRP);

  • Hemel- en Grondwaterbeleid.

De gemeente Breda streeft via het grondwaterbeleid naar een situatie waarbij het grondwater niet tot

structurele grondwateroverlast leidt en geen belemmering vormt voor het gebruik van de grond. De

ontwikkelende partij moet bij (her)inrichting van het terrein naast het bouwbesluit in een zo vroeg mogelijk stadium rekening houden met grondwater. Dit betekent dat ten eerste wordt gestreefd naar verhogen waar het kan, bouwkundige aanpassingen waar mogelijk en als laatste afvoeren waar nodig. In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet.

Met het oog op de waterkwaliteit dient ook rekening te worden gehouden met de te gebruiken materialen in verband met eventuele uitloging van milieugevaarlijke stoffen. De emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater dient te worden teruggedrongen.

De voorkeursvolgorde voor hemelwater in Breda is gericht op het zoveel mogelijk zichtbaar in de bodem brengen en vasthouden van schoon hemelwater, daar waar het valt. Dit betekent dat ten eerste wordt gestreefd naar infiltreren waar het kan, ten tweede bergen en vertraagd afvoeren waar infiltratie niet kan en als laatste afvoeren naar een andere bergings- of afvoervoorziening. Deze voorkeursvolgorde geldt voor zowel bij een toename van het verhard oppervlak als bij geen toename van verhard oppervlak. Er is geen toename van verhard oppervlak bij het opbreken van bestrating, terugplaatsen van dezelfde of nieuwe bestrating en sloop-nieuwbouw van gebouwen.

Verhard oppervlak wat niet afvoert op het riool of open water maar het water infiltreert in de bodem wordt gelijk gesteld aan onverhard oppervlak. Ook groene daken worden beschouwd als onverhard. In alle gevallen geldt zuiveren waar nodig.

Neerslaggegevens

Bij een toename van het aangesloten verhard oppervlak moet de ontwikkelende partij op eigen terrein

extreem zware buien kunnen verwerken en schone en vuile waterstromen gescheiden houden tot aan de perceelsgrens. Een bui die gemiddeld eenmaal per 100 jaar voorkomt wordt beschouwd als een extreem zware bui. Ter bepaling van het ruimtebeslag en retentiecapaciteit van de hemelwaterverwerkende voorziening hanteert de gemeente een werknorm van 780 m3 waterberging per hectare toename verhard oppervlak. Dit staat gelijk aan het bergen van 78 mm neerslag per vierkante meter. Dit beleid sluit aan bij het beleid uit de Keur van het Waterschap Brabantse Delta.

Gebied

Uit beschikbare kaarten van de Wateratlas van de Provincie Noord-Brabant valt af te lezen dat er geen gegevens bekend zijn met betrekking tot de grondwaterdynamiek in het plangebied (stedelijk gebied). Verder bevinden de plangebieden zich niet in een grondwaterbeschermingsgebied (25 jaars-zone).

Beïnvloeding van het waterhuishoudkundig systeem

Door de beoogde realisatie van het planvoornemen zullen er wijzigingen plaatsvinden aan de verharde

oppervlakten. De waterhuishoudkundige situatie ter plaatse zal derhalve veranderen. Een aspect binnen het plangebied is de afkoppeling en eventuele infiltratie van hemelwater in de bodem. Infiltratie van hemelwater biedt namelijk voordelen tegenover de gebruikelijke afvoermethoden via het oppervlaktewater of via rioleringssystemen.

Deze voordelen zijn onder andere:

  • verdroging van de bodem wordt tegengegaan en de natuurlijke waterkringloop wordt verbeterd;

  • reduceren van de wateroverlast;

  • minder of geen belasting van het rioolstelsel. Daardoor zullen minder of geen overstorten plaatsvinden, zodat minder vuillast in het oppervlaktewater terecht komt;

  • lagere piekaanvoer op de RioolWaterZuiveringInstallatie (RWZI);

  • mogelijkheid tot hergebruik van (geïnfiltreerd) water.

Infiltratie van regenwater is in Nederland een relatief nieuwe ontwikkeling. In Duitsland is hiermee al meer ervaring opgedaan en is vastgelegd dat minimaal een infiltratiesnelheid (k-waarde) van 10-6 - 5.10-6 m/s (circa 0,09-0,43 meter/dag ofwel 3,6-18 mm/h) vereist is voor het succesvol toepassen van

regenwaterinfiltratie.

De reden die hiervoor wordt opgegeven is dat er bij lagere doorlatendheden reducerende omstandigheden kunnen optreden in de onverzadigde zone, die een ongunstige invloed kunnen hebben op het retentie- en omzettingsvermogen ervan. Daarnaast is bij lagere doorlatendheden ook een groot ruimtebeslag nodig voor het aanleggen van infiltratievoorzieningen. Bovendien moet er rekening mee worden gehouden dat deze langer (dagen achtereen) water blijven voeren, hetgeen onwenselijk kan zijn in een (woon)omgeving.

De doorlatendheid van een bodem is afhankelijk van vele factoren, onder meer poriëngrootte, de

continuïteit van de poriën, de poriënvorm, het poriënaantal, de geometrie van de poriënkanalen en de

diepte tot de grondwaterstand. De poriëngrootte en de verdeling ervan hangen in de eerste plaats van de bodemsoort en de bodemstructuur af. Bovendien is de doorlatendheid afhankelijk van de verzadigingsgraad en kan ze beïnvloed worden door micro-organismen. Hieruit kan worden afgeleid dat de infiltratiesnelheid van de ondergrond geen constante waarde heeft, maar van plaats tot plaats varieert, waarbij zelfs op vrij kleine schaal belangrijke verschillen kunnen optreden.

5.4.3 Onderzoek

Huidige situatie

Het plangebied ligt in het noorden van Breda en is grotendeels in gebruik als woongebied. In en rond het plangebied is een vrij uitgebreid stelsel van oppervlaktewater aanwezig. In dit oppervlaktewater wordt de kwel opgevangen. Het oppervlaktewater wordt via het gemaal Moerlaken naar de Mark gepompt.

Op figuur 9 zijn de categorie A-waterlopen in het gebied weergegeven. Deze waterlopen zijn in beheer bij het waterschap. De waterhuishoudkundige functie dient behouden te blijven.

[image]

Figuur 9. Categorie A-waterlopen

Binnen het plangebied ligt voor het grootste gedeelte een gemengd rioolstelsel. Dit betekent dat het vuile water en het hemelwater in één buis wordt afgevoerd. Alleen aan de westelijke rand van het plangebied langs de Terheijdenseweg ligt een gescheiden stelsel.

Locatie plangebied 14 woningen

Het plangebied aan de Rombout Keldermansstraat heeft een oppervlakte van circa 2.800 m2. De locatie is momenteel in gebruik als openbare park- en groenvoorziening. Er loopt een voetpad door het plangebied. Verder staan er enkele hoge bomen aan zowel het voetpad als aan de openbare weg. Het westelijke en noordelijke deel van het openbare park zal blijven bestaan. Het voetpad en onder andere de bomen die binnen het plangebied zijn gelegen zullen verdwijnen. Het plan voorziet tevens in nieuw groen (openbaar en tuinen). In het zuiden en oosten zijn de belendende percelen in gebruik als openbare weg. De maaiveldhoogte van de locatie bedraagt circa 3 meter boven NAP.

Aangezien er nog geen bouwtekeningen van het plan voorhanden zijn wordt er op basis van een

aangeleverde situatieschets vooralsnog uitgegaan van een toename van het verhard oppervlak (dak en terreinverharding) van 1.765 m². Hierbij wordt er worst-case van uitgegaan dat 50% van het onbebouwde deel van het plangebied uit terreinverharding zal bestaan.

Van de onderzoekslocatie zijn de volgende gegevens bekend:

locatie : Rombout Keldermansstraat ong. te Breda;

toekomstige bestemming : wonen;

totale oppervlakte plangebied : 2.800 m²

bestaand bebouwd oppervlak : 0 m²

bestaande terreinverharding (trottoir) : 35 m²

totaal dakoppervlak nieuwe situatie : 800 m²

totale terreinverharding nieuwe situatie : 1.000 m²

totaal extra verharding (dak + terrein) : 1.765 m²

Grondwater

Tijdens de door Tritium Advies uitgevoerde infiltratiemetingen (documentnummer: 1312/051/MD-03,

d.d. 23 januari 2013) werd het grondwater aangetroffen op een diepte van 0,84 meter beneden maaiveld. Uit beschikbare gegevens (kaartmateriaal) blijkt voorts dat de gemiddelde stijghoogte van het freatisch grondwater circa 1 meter boven NAP bedraagt. De regionale stromingsrichting van het freatisch grondwater is noordoostelijk. De regionale stromingsrichting van het grondwater in het eerste watervoerende pakket is eveneens noordoostelijk. Voor zover bekend vinden in de directe omgeving van de locatie geen grootschalige grondwateronttrekkingen plaats die een directe invloed hebben op de grondwaterstand en grondwaterstroming op de locatie. Met betrekking tot de kwaliteit van het grondwater zijn geen (recente) gegevens bekend. Bij eventuele verontreinigingen kunnen er vanuit milieuhygiënisch oogpunt beperkingen en/of belemmeringen bestaan voor infiltratie ter plaatse.

Bodem

Uit de boorprofielen die bij voornoemd infiltratieonderzoek zijn vastgesteld blijkt dat de bodem van de

onderzoekslocatie tot gemiddeld circa 0,8 m-mv globaal bestaat uit zeer fijn tot matig fijn zand (matig

humeus en zwak siltig). Onder deze toplaag is tot gemiddeld circa 1,3 m-mv een veen- of kleilaag

aanwezig. Onder de veen- of kleilaag wordt tot 4,0 m-mv (=einddiepte diepste boring) voornamelijk matig fijn zand (zwak kleiig en zwak plantenhoudend) aangetroffen.

Uit de door bureau Wematech uitgevoerde in-situ partijkeuring blijkt dat de bodem ter plaatse van de

onderzoekslocatie zal worden ontgraven tot een diepte van circa 1 meter. Verder blijkt dat de onderzochte (af te voeren) grond voldoet aan de gestelde samenstellingseisen voor achtergrondwaarden volgens het generieke beleid. Met betrekking tot de bodemkwaliteit op een diepte van meer dan 1 meter onder maaiveld zijn geen (recente) gegevens bekend.

Waterberging

Binnen zowel het plangebied als de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig. Op een afstand van circa 500 meter ten oosten van het plangebied stroomt hoofdwaterloop Korte Vugtsloot.

De wateropgave voor de ontwikkeling van de 14 woningen zal centraal geregeld worden. Om te voldoen aan het beleid van gemeente en waterschap is de aanleg van compensatie voor de toename van afvoerend verhard oppervlak noodzakelijk. Deze zal niet in het plangebied maar centraal in de wijk door de gemeente Breda gecreëerd worden. Conform de werknorm voor de toename van verhard oppervlak van 780 m3 per hectare is de wateropgave voor deze ontwikkeling 138 m3. De berekende hoeveelheid hemelwater (wateropgave) wordt afgekocht door de ontwikkelende partij. De wateropgave is vastgelegd in de anterieure overeenkomst en hoeft niet in het bestemmingsplan te worden vastgelegd met een voorwaardelijke verplichting.In het plangebied wordt wel rekening gehouden met het infiltreren van kleine buien en het verminderen van wateroverlast bij zeer hevige neerslag.

Het huishoudelijk afvalwater zal voorts worden afgevoerd via het gemeentelijk riool.

Locatie Brede School

Binnen zowel het plangebied als de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

De wateropgave voor de ontwikkeling van de school zal, net zoals de wateropgave voor de 14 woningen, centraal geregeld worden. Om te voldoen aan het beleid van gemeente en Waterschap is de aanleg van compensatie voor de toename van afvoerend verhard oppervlak noodzakelijk. Deze zal niet in het plangebied maar centraal in de wijk door de gemeente Breda gecreëerd worden. Het verhard oppervlak van de school is 1.710 m2, waarvan 1.000 m2 schoolplein. Conform de werknorm voor de toename van verhard oppervlak van 780 m3 per hectare is de wateropgave voor deze ontwikkeling 134 m3. In het plangebied wordt wel rekening gehouden met het infiltreren van kleine buien en het verminderen van wateroverlast bij zeer hevige neerslag.

Het huishoudelijk afvalwater zal voorts worden afgevoerd via het gemeentelijk riool.

Aandachtspunten

Afkoppeling van het hemelwater van het afvalwater maakt dat er in de bebouwing geen materialen gebruikt mogen worden die de grondwaterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Het betreft uitlogende materialen zoals zink en lood. Dat betekent dat slechts duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruikt mogen worden. Voorts moeten in het afwateringssysteem van de daken voorzieningen worden aangebracht om vaste bestanddelen als bladeren, zand, ander sediment en dergelijke achter te houden zodat het systeem niet verstopt raakt of dicht gaat slibben na verloop van tijd. Deze voorzieningen moeten goed bereikbaar blijven, om ze regelmatig te kunnen onderhouden en reinigen.

Tenslotte wordt opgemerkt, dat het niet is toegestaan chemische bestrijdingsmiddelen toe te passen of agressieve reinigingsmiddelen te gebruiken op de af te koppelen verharde oppervlakken. Het is in beperkte mate toegestaan tijdens gladheid door bevriezing of sneeuwval zout als gladheidbestrijdingsmiddel op de bestrating en parkeerplaatsen e.d. toe te passen. Een alternatief kan bijvoorbeeld zand zijn. Ook zal regelmatig onderhoud van de aanvoerzijde van de voorzieningen noodzakelijk zijn om te garanderen dat het systeem blijft functioneren.

5.5 Ecologie

5.5.1 Algemeen

Natuur en groen worden over het algemeen positief gewaardeerd. Zowel in als buiten de stad vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de bossen en parken in en rond de stad. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in de stad wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.

5.5.2 Regelgeving

Sinds april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Eén van de uitvloeisels van deze regelgeving is dat de effecten van nieuwe plannen op de planten- en diersoorten die in een gebied aanwezig zijn beoordeeld dienen te worden. Indien de nieuwe ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op de aanwezige soorten dient ontheffing aangevraagd te worden. Of deze ontheffing verleend wordt, is afhankelijk van de bijzonderheid van de soorten en het al dan niet nemen van compenserende maatregelen.

Het Rijk heeft een ecologische hoofdstructuur (EHS) vastgesteld. Aansluitend heeft de provincie de Groene hoofdstructuur (GHS) vastgesteld waarin de EHS is opgenomen. De doelstelling van de EHS en de GHS is het behoud, het herstel en de ontwikkeling van nationaal en internationaal belangrijke ecosystemen. De EHS en de GHS bevatten de gebieden waarop de inspanningen van het Rijk en de provincie worden gericht om deze opgave te verwezenlijken. Dit dient onder andere te gebeuren door middel van de ruimtelijke veiligstelling van deze structuren in bestemmingsplannen.

De locaties maken geen onderdeel uit van EHS of GHS structuur. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is het Ulvenhoutsebos, op ruim 5 kilometer afstand. Gezien deze afstand en de aard van de ontwikkelingen, ontstaat er door de ontwikkelingen geen negatief effect op dit gebied.

Aansluitend op de GHS heeft de gemeente Breda een ecologische groenstructuur opgesteld. In deze structuur wordt onderscheid gemaakt tussen verblijfsgebieden, bijzondere gebieden en verbindingszones. Verblijfsgebieden zijn gebieden die, door de aanwezigheid van verschillende natuurlijke elementen, een leefgebied voor dieren zijn. Bijzondere gebieden zijn gebieden waar beschermde of bedreigde planten en/of dieren voorkomen. Verbindingszones zijn noodzakelijk om het mogelijk te maken dat de dieren zich tussen de verschillende verblijfsgebieden kunnen verplaatsen. Deze verbindingszones kunnen gekoppeld worden aan overige infrastructuur (bijvoorbeeld wegbermen).

5.5.3 Onderzoek

De twee locaties betreffen beide een open terrein. De locatie voor de Brede School is omringt door woningbouw. Ook heeft op dit terrein woningbouw gestaan die reeds gesloopt is en het terrein is als bouwwerkterrein in gebruik geweest. Beschermde flora en fauna komt hier niet voor.

De locatie voor de 14 woningen aan de Rombout Keldermansstraat is ook een open terrein, maar maakt onderdeel uit van een centrale parkzone in de wijk Geeren-Zuid. De bomen die op de locatie stonden zijn om veiligheidsredenen gekapt (staat los van het bouwplan). Voor dit gebied is in januari 2014 is door Tritium Advies een quick-scan uitgevoerd voor de locatie met 14 woningen, bestaande uit een bronnenonderzoek en een veldonderzoek. Geconcludeerd kan worden dat in het onderzoeksgebied mogelijk verschillende beschermde soorten dieren voor kunnen komen die vermeld staan op de lijsten van de Flora- en faunawet, maar deze soorten zijn –zoals verwacht- tijdens het veldbezoek niet waargenomen.

5.6 Lucht

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De Wet Luchtkwaliteit is een implementatie van de Europese regelgeving uit 1996, en bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofoxiden en stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen. Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de grenswaarden. Een grenswaarde geeft de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die ten minste moet worden in stand gehouden. Uit de jaarlijks geactualiseerde monitoringstool blijkt dat er in Breda geen sprake is van overschrijdingen van de grenswaarden.

In navolging van de Wet luchtkwaliteit zijn diverse bepalingen opgenomen. Het belangrijkste toetsinstrument om een ontwikkeling te toetsen op invloed is te beoordelen of het ‘Niet In Betekende Mate’ (NIBM) bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Hiervoor is een bijdrage van 3% van de luchtkwaliteitsnorm als drempelwaarde gehanteerd. Beneden deze drempelwaarde is geen uitgebreide verkenning luchtkwaliteit nodig. In het algemeen wordt de drempelwaarde bereikt bij een bouwplan waarbij vele honderden extra voertuigbewegingen worden toegevoegd aan de bestaande situatie.

Indien blijkt dat een ontwikkeling toch in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, kan onderzocht worden of het mogelijk is om met maatregelen toch te voldoen aan de normen. Hierbij hebben bronmaatregelen de voorkeur. Indien dit niet mogelijk is kunnen overdrachtsmaatregelen of in het uiterste geval maatregelen bij de ontvanger worden genomen.

Plangebied

In het plangebied zijn twee ontwikkelingen aanwezig die bestaande functies vervangen. Als resultaat hiervan is slechts een beperkte groei in voertuigbewegingen te verwachten, enkele tientallen per etmaal. De bijdrage aan verslechtering van de luchtkwaliteit is verwaarloosbaar. Ter illustratie is in onderstaande toets met de NIBM-tool (niet in betekenende mate) bepaald hoeveel extra voertuigbewegingen nog kunnen worden toegevoegd aan het plangebied, zodanig dat de situatie niet in betekenende mate bijdraagt. Hieruit blijkt, dat bij een aandeel vrachtwagens van 1%, er 1.220 voertuigen kunnen worden toegevoegd zonder deze grens te overschrijden. De ontwikkeling van de twee percelen is verwaarloosbaar ten opzichte van dit aantal, luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

[image]

5.7 Geluid

Inleiding

Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepaalt. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten, In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed door geluid. Hoge geluidsniveaus kunnen het gehoor beschadigen en ook de verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. Door de toename van het geluid in de omgeving, wordt de behoefte aan stilte steeds meer als een noodzaak gevoeld.

Om deze zaken te ondervangen zijn normen opgenomen in wetten. Met name de Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in dit kader van belang. Deze normen ondervangen echter slechts voor een deel de problemen. Zo richt de wetgeving zich op zogenaamde gevoelige objecten zoals woningen, scholen en ziekenhuizen. Over het geluid in natuur- en of buitengebieden zijn geen normen in wetten opgenomen, terwijl ook dit geluid als storend wordt ervaren. Dit gegeven wordt ook in het Nationaal Milieu Plan onderkend. Om de leefbaarheid te verbeteren of tenminste te handhaven, zal het beleid zich in de toekomst vooral richten op de bron van het geluid.

Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevel van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk wegverkeerslawaai, spoorlawaai, industrielawaai en vliegtuiglawaai.

Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder staat dat de voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige objecten ten gevolge van het wegverkeer ten hoogste 48 dB bedraagt.

Indien de gevoelige objecten buiten de bovengenoemde zones liggen, kan er vanuit gegaan worden dat aan de voorkeursgrenswaarde voldaan wordt. Indien ze binnen deze zones liggen dient een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. In dit akoestisch onderzoek wordt de geluidsbelasting op de gevel van de geluidgevoelige objecten bepaald. In het plangebied zijn twee ontwikkelingen voorzien, die in het kader van de Wet geluidhinder geluidgevoelig zijn. In onderstaande passages zijn de conclusies en advies opgenomen voor de twee losse ontwikkelingen.

Locatie Brede School Hendrik Berlagestraat

De basisschool is geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder. De locatie is gelegen binnen de zones van de Cornelis Joosstraat en de Kapittelweg. De afstand, in combinatie met de afschermende werking van eerstelijnsbebouwing zorgt ervoor dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Zie hiervoor onderstaande figuren (groen = lager dan voorkeursgrenswaarde).

[image][image]

fig. 10. Geluidcontouren vanwege Kapittelweg fig. 11. Geluidcontouren vanwege Corn. Joosstraat

(incl. correcties) (incl. correcties)

Nabij het plangebied zijn enkel verder 30 km/h-wegen gelegen, die geen wettelijke zone hebben. Hierdoor is toetsing aan de Wet geluidhinder niet van toepassing. Wel is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening belangrijk om te beoordelen of de berekende geluidbelasting een goed woon- en leefklimaat kan garanderen. In het kader daarvan is onderstaande contourberekening gemaakt.

Uit onderstaande contour blijken maximale niveaus te vinden zijn tot 60 dB-Lden (cumulatief, exclusief correcties). Dergelijke niveaus geven afdoende zekerheid om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen. In het kader van de architectuur van het plan verdient het de aanbeveling de leslokalen zo ver mogelijk te realiseren van de Hendrik Berlagestraat. Indien dat niet mogelijk is, dient gezorgd te worden voor zoveel mogelijk ventilatie / te openen ramen aan de zuidzijde van het gebouw. Hiermee wordt een optimale situatie gerealiseerd. Verder is een berekening van de noodzakelijke geluidwering verplicht in het kader van de omgevingsvergunning. Hieruit blijkt welke gevelmaterialen nodig zijn om te kunnen voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit.

[image]

fig. 10. Geluidcontouren omliggende wegen (exclusief correcties)

Goede ruimtelijke ordening –Brede school

Naast de verkenningen in het kader van de Wet geluidhinder, is het in het kader van een planologische procedure belangrijk om de situatie te toetsen aan een goede ruimtelijke ordening. Voor de Bredeschool is er de wetenschap dat de basisschool gerealiseert wordt nabij andere geluidgevoelige bestemmingen. Juist dan is er de gelegenheid om te voorzien in een verkenning en eventuele maatregelen om de situatie juist in te passen. Afzetten van kinderen vindt plaats in de openbare ruimte en vormt geen onderdeel in de beschouwing. Voor een basisschool is vooral het stemgeluid van kinderen relevant, hier wordt verder op ingezoomd in onderstaande figuren.

[image][image]

fig. 12. Waarneempunten omliggende woningen fig. 13. Toetsniveaus LA;Max

Op basis van bovenstaande resultaten blijkt dat het stemgeluid van kinderen ten hoogste 74 dB(A) in de dagperiode genereert ter plaatse van omliggende woningen. Dit soort niveaus zijn te verwachten in de directe nabijheid van een basisschool. Het plangebied is relatief klein van opzet, en biedt hierdoor niet de mogelijkheid om een speelplaats voor kinderen intern te realiseren (bv carrévolume).

Vanwege het feit dat de school enkel in de dagperiode in gebruik is, en er tijdens pauzes altijd toezicht gehouden wordt op spelende kinderen, zal de overlast voor omwonenden beperkt blijven. De situatie is inpasbaar en voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.

Locatie 14 woningen Rombout Keldermansstraat

Voor de locatie heeft Tritium Advies in januari 2014 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het gebied is gelegen binnen de geluidzone van de Doornboslaan (tussen de Cornelis Joosstraat en de Nieuwe Kadijk). Voor de gezoneerde weg Doornboslaan geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt. Voor de beschouwde 30 km/uur wegen geldt eveneens dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde niet overschrijdt. Verder garanderen de berekende niveaus een goed woon- en leefklimaat. Op basis hiervan is de ontwikkeling inpasbaar.

5.8 Bedrijven En Milieuzonering

De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering. In de milieuvisie is de volgende doelstelling opgenomen:

Milieu, economie en ruimtelijke ordening worden in samenhang beschouwd. Hierbij wordt gestreefd naar het maximaal haalbare milieurendement. Economische groei gaat hand in hand met een vermindering van de milieubelasting. De gemeente, bedrijven en instellingen zijn in dialoog over het te voeren milieubeleid en wisselen kennis uit.

De mate en de ernst van de invloed van een bedrijf is mede afhankelijk van het type en de omvang van het bedrijf. In de uitgave “Bedrijven en milieuzonering” uitgegeven door de VNG is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld.

  • Categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter

  • Categorie 2 grootste afstand 30 meter

  • Categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter

  • Categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter

  • Categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1000 meter

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

Locatie Brede School

In het bestemmingsplangebied wordt een basisschool toegevoegd. Dit betreft volgens de uitgave “Bedrijven en milieuzonering” een categorie-2 inrichting, met een bijbehorende invloedszone van 30 meter. Aangezien de wijk voornamelijk bestaat uit woningbouw, is deze niet te kwalificeren als ‘gemengd gebied’. De invloedszone blijft 30 meter, met maatgevende milieucomponent ‘geluid’. In de paragraaf geluid is aangetoond dat het realiseren van een basisschool geen belemmeringen kent voor de ruimtelijke procedure. Middels verwijzing daarnaar is de situatie dan ook inpasbaar.

Locatie 14 woningen Rombout Keldermansstraat

De woningen geven geen belemmeringen voor omliggend gebied. Andersom zijn er ook geen bedrijven of instellingen in de directe omgeving die invloed hebben op de nieuwe woningen.

5.9 Externe Veiligheid

Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of de betreffende transportroute. Dit wordt geregeld via de Arbeidsomstandighedenwetgeving.

In het plangebied zijn geen contouren aanwezig voor BRZO’s, transportroutes weg of gasleidingen (zie bovenstaand figuur). Het spoor is gelegen op 1100 meter, het plangebied bevindt zich hiermee buiten de invloedszone voor plaatsgebonden risico, groepsrisico en plasbrandaandachtsgebied maar binnen het invloedsgebied ‘toxische calamiteiten’.

[image]

Fig. 10. Plangebied

5.10 Duurzaamheid

Nieuwbouw in een plangebied kent ambities op het gebied van duurzaamheid. In het geval van de Brede School betreft het zelfs een ontwikkeling door de gemeente zelf, die een voorbeeldfunctie heeft in het verduurzamen van gebouwen. In het Uitvoeringsprogramma Klimaat staan ambities genoemd voor de duurzaamheidsambities, hieronder volgen de specifieke mogelijkheden voor de plannen zélf.

Energie

Een duurzame ontwikkeling stelt eisen aan het energiegebruik en de energiebronnen van de locatie. In het kort komt het neer op de volgende voorkeursvolgorde voor maatregelen:

beperken energieverbruik;

  1. toepassen duurzame energiebronnen;

  2. efficiënt gebruik van fossiele brandstoffen.

De energiezuinigheid van de Brede School is onderdeel in de ontwerpfase; verbeterde EPC-waarde, het realiseren van een groen dak om warmteinstraling te verminderen en alternatieve methoden om te verwarmen zijn onderdeel van het proces. In de verkenningen blijkt zonne-energie, eventeel in combinatie met warmte uit de lucht economisch rendabel. Deze verkenningen maken deel uit van de ontwerpfase van de basisschool.

Overig

De wijk Geeren-Zuid is groen van opzet waarin deze ontwikkelingen worden gerealiseerd. Het versterken van het groen is belangrijk om biodiversiteit te vergroten, maar ook om het heat island effect te verminderen en de luchtkwaliteit verder te verbeteren. De ontwikkelingen houden rekening met deze behoefte.

Verder kent de wijk bewoners die in principe voor alle dagelijkse activiteiten de fiets kunnen pakken; scholing, supermarkten en vrijetijdsbesteding zijn allen dichtbij te vinden. De Brede School voorziet in een functie die aansluit bij de mogelijkheid om veelvuldig met de fiets te gaan, en genereert nauwelijks extra autoverkeer waarmee de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige karakteristieken en waarden van het plangebied. Om deze waarden daadwerkelijk te kunnen behouden, dienen deze - voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk - juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.

6.2 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

6.2.1 Hoofdopzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit planregels, een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. In de toelichting is gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

In Nederland zijn regels vastgesteld voor de naamgeving, de opbouw van de planregels en hoe deze worden verbeeld. Dit wordt de zogenoemde Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) genoemd. Dit alles om alle bestemmingsplannen in Nederland beter te kunnen vergelijken en ze ook digitaal uitwisselbaar te maken. Per 1 januari 2010 is deze digitalisering verplicht. Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld volgens deze landelijke richtlijnen en standaarden.

6.2.2 Indeling planregels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Inleidende regels;

  • Bestemmingsregels;

  • Algemene regels;

  • Overgangs- en slotregels.

Deze volgorde is gebaseerd op in indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP.

In hoofdstuk 1 ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

In het volgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemmingen en hun gebruik (zie paragraaf 6.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

6.2.3 Voorliggend bestemmingsplan

De basis van het bestemmingsplan is de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van de wijk. Voor het bestemmingsplan wordt gestreefd naar het beschermen van de aanwezige ruimtelijke en functionele kwaliteiten aan de ene kant en naar voldoende flexibiliteit aan de andere kant. Ontwikkelingen die zich binnen deze planperiode voordoen, zullen in samenhang met de mogelijkheden van deze fysieke structuur plaats moeten vinden. Voorkomen moet worden dat voor iedere functiewijziging, welke niet op ruimtelijke bezwaren stuit, een ontheffing dan wel een wijziging van het bestemmingsplan moet worden doorlopen.

Het plangebied kan daarom in juridisch-planologisch opzicht worden opgevat als een overwegend geconsolideerd gebied, waarbij enkele ontwikkelingen mogelijk zijn.

6.3 Bestemmingen

In de voorgaande hoofdstukken is aangegeven dat in de wijk beperkt ruimte is voor het plegen van nieuwbouw van woningen of andere gebouwen. Daarnaast is binnen de regels altijd beperkt verandering, vernieuwing en aanpassing van de bestaande bebouwing mogelijk. Ook is denkbaar dat gebouwen hun huidige functie verliezen en voor herontwikkeling in aanmerking komen. Mocht zich een dergelijke situatie voordoen, dan kan daaraan, indien het in het licht van een goede ruimtelijke ordening wenselijk is, medewerking worden verleend. Dit kan door middel van bijvoorbeeld een bestemmingsplanherziening of wijzigingsplan.

In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Groen

  • Maatschappelijk;

  • Verkeer;

  • Woongebied;

  • Waarde - Archeologie;

Groen (artikel 3)

Binnen deze bestemming is het openbare groen opgenomen dat een structurele betekenis heeft voor het gebied of de ecologische structuur. Het verschil met de groenvoorzieningen uit de bestemming ‘Verkeer’ is dat in de bestemming 'Groen' de structurele en waardevolle groenvoorzieningen worden opgenomen. Gebouwen mogen niet worden gebouwd. In deze bestemming is de uitwisseling van functies in het openbare gebied niet aan de orde. Naast het feitelijke groen zijn binnen deze bestemming bijvoorbeeld wel speelvoorzieningen en ondergeschikte verhardingen in de vorm van voet- en fietspaden toegestaan.

Maatschappelijk (artikel 4)

Voor de maatschappelijke voorzieningen is een 'ruime' regeling opgenomen, gelet op toekomstig flexibel gebruik. Dit wil zeggen dat binnen deze bestemming diverse maatschappelijke voorzieningen gevestigd kunnen worden, zoals onderwijs-, zorg- en (kinder)opvangvoorzieningen.

Verkeer (artikel 5)

Binnen deze bestemming zijn de in het plangebied gelegen wegen bestemd tot ‘Verkeer’, met daarbij behorende voorzieningen en bouwwerken. Verder vallen binnen deze bestemmingen de openbare ruimten en de groenvoorzieningen die niet worden gerekend tot het structurele groen van het gebied. Binnen deze bestemming is uitwisselbaarheid van verschillende functies in het openbare gebied toegestaan.

Woongebied (artikel 6)

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn de woningen, tuinen, eventuele achterpaden en andere privéruimten begrepen. Centraal binnen deze bestemming staat de nieuwbouw van de woningen.

De regels zijn er op gericht de bestaande stedenbouwkundige typologie te handhaven. Rooilijnen, oriëntaties en bouwhoogten (of goothoogten) zorgen voor een heldere definiëring van de openbare ruimte. De bestemming bevat planregels voor het realiseren van de woningen. De planregels bieden ruimte voor het (beperkt) uitbreiden van de woning aan de achterzijde en de zijkant. Dit sluit aan bij een veel voorkomende wens, welke bovendien niet strijdig is met de bescherming van de karakteristiek van de openbare ruimte of de stedenbouwkundige typologie.

Omdat de woningen pas op termijn gebouwd zullen worden, is opgenomen dat in de tussentijd stadslandbouw mogelijk is, met de daarbij horende bouwwerken.

Gebruik

Naast de woonfunctie zijn mogelijkheden opgenomen voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit. In de begripsbepaling is aangegeven wat hieronder verstaan wordt en onder welke voorwaarden deze activiteiten mogelijk zijn.

Ook is het gebruik van een woning voor kamerverhuur niet mogelijk, om de overlast van kamerverhuur in reguliere eengezinswoningen te beperken.

Daarnaast is aangegeven dat het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als onafhankelijke woonruimte en het gebruik van bijgebouwen bij een woning voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit in principe niet is toegestaan zonder een omgevingsvergunning.

Waarde - Archeologie (artikel 7)

Bij ruimtelijke inrichting en ontwikkelingen in een gedeelte van het plangebied moet worden gezocht naar beschermings- en inpassingmogelijkheden van eventuele archeologische waarden.

De dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ is gehanteerd voor de gebieden die conform de archeologische beleidsadvieskaart zijn gekenmerkt als gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachting. Deze bestemming is erop gericht de archeologische belangen op adequate wijze te beschermen. Bodemingrepen zijn op deze gronden in principe niet toegestaan; indien een ingreep dieper gaat dan 0,30 meter onder het maaiveld en een planoppervlak behelst van 100 m² of meer is een aanlegvergunning verplicht. Het college van burgemeester en wethouders stelt de bepalingen in de aanlegvergunning vast. Het principe ‘de verstoorder betaalt’ is van toepassing. Op de gronden met deze dubbelbestemming dient in beginsel een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden bij dergelijke ingrepen. De resultaten van het onderzoek worden door het bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld. Indien uit onderzoeken blijkt dat geen sprake (meer) is van archeologische waarden of voldoende maatregelen zijn genomen om de archeologische waarden te beschermen, dan is geen aanlegvergunning noodzakelijk.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

7.2 Toepassing Afdeling 6.4 Wro (Grondexploitatie)

In de Wro is in afdeling 6.4. de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of bij een omgevingsvergunning met afwijking van het bestemmingsplan. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van een of meer woningen;

  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;

  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m2 brutovloeroppervlak of met een of meer woningen;

  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;

  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m2 brutovloeroppervlak bedraagt;

  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1.000 m2 brutovloeroppvervlak.

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitiatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd en geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Indien de kosten minder dan € 10.000,-- bedragen, kan ervoor gekozen worden deze middels andere wijze dan een exploitatieplante verhalen.

7.3 Financiele Uitvoerbaarheid

Het plangebied voor de locatie waar de Brede School komt wordt eigendom van de gemeente Breda. Er is geen sprake van particuliere grondexploitatie.

Voor locatie 14 woningen Rombout Keldermansstraat is met initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Inleiding

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de te volgen wettelijke procedure voor het bestemmingsplan vastgelegd. Allereerst is een concept-ontwerpbestemmingsplan opgesteld. In dat stadium vindt het wettelijke vooroverleg plaats met instanties als waterschap, diensten van het Rijk en provincie en heeft inspraak plaatsgevonden. Nadat dit traject is afgerond, start de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan.

8.2 Procedure

8.2.1 Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is onderhavig concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende instanties:

  1. Provincie Noord-Brabant, Directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving, 's-Hertogenbosch;

  2. Waterschap Brabantse Delta, Breda;

  3. N.V. Nederlandse Gasunie, Waddinxveen;

  4. Brabant Water, Breda;

  5. Brandweer Midden en West-Brabant, Pro-actie en Preventie, Tilburg;

  6. Brandweer Midden en West-Brabant, Cluster Breda/secot risicobeheersing

  7. KPN Operations Vaste Net, Apeldoorn;

  8. Enexis, ‘s-Hertogenbosch;

  9. Ziggo, Den Haag;

  10. Tennet, Arnhem;

  11. Wijkraad Breda Noord OBN.

De instanties hebben tot 24 september 2014 de gelegenheid gekregen om een reactie te geven.

De instanties genoemd onder 1, 3, 4, 9, 10 hebben gereageerd en hebben geen inhoudelijke opmerkingen.

De instanties genoemd onder 2 en 5 hebben inhoudelijk gereageerd. Hieronder staat een samenvatting van de reactie en het antwoord hierop.

De overige instanties hebben niet inhoudelijk gereageerd.

Waterschap Brabantse Delta

Op de planlocatie is een infiltratieonderzoek uitgevoerd. Het Waterschap zou graag dit onderzoek als bijlage toegevoegd zien aan het bestemmingsplan.

De gemeente heeft in het bestemmingsplan aangegeven de retentieopgave voor beide ontwikkelingen op zich te nemen, te realiseren op een centrale locatie in de buurt. Het Waterschap staat hier positief tegenover en gaat graag hierover met de gemeente verder in gesprek over de verdere invulling.

Het Waterschap geeft een positief wateradvies.

Reactie

Er is een infiltratieonderzoek uitgevoerd voor de locatie met de 14 woningen. Deze zal toegevoegd worden aan de toelichting van het bestemmingsplan.

Het Waterschap zal betrokken worden bij de verdere uitwerking van de centrale retentievoorziening in de buurt.

Brandweer Midden- en West-Brabant, risicobeheersing

De Brandweer geeft een algemeen advies inzake risicobeheersing, omdat een groot deel van de gemeente Breda is gelegen in het invloedsgebied van het toxische scenario van een of meerdere Brzo bedrijven en/of van een spoorlijn, autoweg of buisleiding.

Reactie

De reactie geeft geen aanleiding om het plan aan te passen.

8.2.2 Zienswijzen

Er zijn tijdens de periode van tervisielegging zienswijzen ingediend. Deze hebben niet geleid tot aanpassing van het plan.

De raad heeft het bestemmingsplan vervolgens vastgesteld op 5 maart 2015.

8.2.3 Beroep

Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.