Buitengebied Teteringen, Nieuwe Bredase Baan 3-5
Bestemmingsplan - Breda
Vastgesteld op 28-05-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Teteringen, herziening Nieuwe Bredase Baan 3 en- 5' met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2014051010-0401 van de gemeente Breda.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aan- en uitbouwen
Een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt.
1.4 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.5 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 Achtererfgebied
Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.8 Afhankelijke woonruimte
Een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.9 Agrarisch verwant bedrijf
Bedrijven met een verwantschap aan de agrarische sector, waarin gebruik wordt gemaakt van land- en tuinbouwmethoden, dieren worden gehuisvest, of werkzaamheden voor landbouwbedrijven worden verricht met behulp van landbouwwerktuigen, zoals: maneges, KI-stations, veehandelsbedrijven, dierenklinieken voor grootvee, dierenpensions, hoveniersbedrijven, loonwerkers en composteerinrichtingen.
1.10 Archeologische waarden
Waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.
1.11 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 Bed & breakfast
Een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning en/of bijgebouw.
1.13 Bedrijfsgebouw
Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.14 Bedrijfs- of dienstwoning
Een woning in of bij een (bedrijfs)gebouw of op een bedrijventerrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.15 Begane grond
De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.
1.16 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
-
Legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning.
-
Het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.17 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.18 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.20 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.21 Bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder.
1.22 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.23 Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.24 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.25 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.26 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 Hoofdgebouw
Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.
1.28 Mantelzorg
Het bieden van zorg aan familieleden die hulpbehoevend zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.29 Niet-grondgebonden agrarisch bedrijf
Een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt.
1.30 Nok
Het snijpunt van twee hellende vlakken.
1.31 Onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 meter boven het peil is gelegen.
1.32 Ondergeschikte horeca
Het bedrijfsmatig verstrekken van met name niet-alcoholische dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca, waarbij de ondergeschikte horeca-activiteiten passen bij de hoofdfunctie qua uitstraling, dienen ter ondersteuning van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie.
1.33 Ondergeschikte detailhandel
Detailhandelsactiviteiten die qua uitstraling passen bij de hoofdfunctie, ter ondersteuning dienen van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn, los van de hoofdfunctie.
1.34 Paardenhouderij
Allerlei vormen van bedrijvigheid waar hoofdzakelijk met paarden wordt gewerkt zoals paardenfokkerijen, africhtingstallen, handelsstallen, paardenpensions en maneges.
1.35 Ruimtelijke kwaliteit
Kwaliteit van een gebied dat bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.
1.36 Seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.37 Smartshop
Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel
De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
2.2 Bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 Goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 Inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van de bouw- en bestemmingsgrenzen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw-, of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
2.6 Oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 Peil
-
Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
-
Indien het perceel niet direct grenst aan de hoofdtoegang: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden – Landschapswaarden
3.1 Bestemingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
duurzaam agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening met dien verstande dat intensieve veehouderijen, in één bouwlaag, overige veehouderijen, niet grondgebonden agrarische bedrijven en glastuinbouwbedrijven uitsluitend respectievelijk ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij', 'niet grondgebonden' of 'glastuinbouw' zijn toegestaan;
-
behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en abiotische waarden;
-
water;
-
extensief recreatief medegebruik.
3.2 Bouwregels
Op of in de tot Agrarisch met waarden- natuur- en landschapswaarden bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemming met dien verstande dat:
-
bebouwing alleen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met uitzondering van terreinafscheidingen en voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor wat betreft terreinafscheidingen maximaal 1.50 meter mag bedragen;
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten de aanduiding 'bouwvlak' voor zover kan worden aangetoond dat het oprichten hiervan geen onevenredige effecten heeft of kan hebben op de aanwezige natuur- en landschapswaarden en de bouwhoogte van de voorzieningen niet meer bedraagt dan 2,50 meter.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Voor het gebruik van de gronden en gebouwen is het bepaalde in artike 12 van toepassing.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 16 lid 16.1van toepassing.
3.6 Wijzigingsbevoegheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van het bepaalde in artikel 15 van dit plan voor wijziging van de bestemming in de bestemming 'Natuur' voor het behoud van een kwaliteitsverbetering van het landschap of voor de realisatie van een ecologische verbinding.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
paardenpensions met de daarbij behorende voorzieningen zoals o.a. parkeervoorzieningen;
-
water.
4.2 Bouwregels
Op of in de tot Bedrijf bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
-
de gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen worden gebouwd met dien verstande dat indien gebouwd wordt ten behoeve van de uitbreiding van de aantallen dieren aangetoond moet worden dat er stikstofneutraal wordt gebouwd;
-
ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 75% mag worden bebouwd met gebouwen, met dien verstande dat per bedrijf een rijhal aanwezig mag zijn van maximaal 1200 m2;
-
de goothoogte van de gebouwen maximaal 7 meter mag bedragen;
-
de bouwhoogte van de gebouwen maximaal 10 meter mag bedragen;
-
per bedrijf één bedrijfswoning aanwezig mag zijn voor zover deze ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van het plan reeds aanwezig is; de inhoud van de bedrijfswoning mag maximaal 750 m3 bedragen tenzij deze bestaat uit een voormalige boerderij met geïntegreerde bedrijfsruimte in welk geval de inhoud gelijk mag zijn aan het bestaande bouwvolume onder de voorwaarde dat de voormalige boerderij in zijn oorspronkelijke karakter wordt hersteld en/of gehandhaafd;
-
voor het wonen mogen per bedrijfswoning een of meerdere bijgebouwen aanwezig zijn met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2, een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter;
-
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 6 meter bedragen met uitzondering van terreinafscheidingen waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen met dien verstande dat deze niet geplaatst mogen worden ter weerszijden van de bestemming Water binnen een afstand van 5 meter hieruit.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 :
-
voor het verbouwen van een bijgebouw tot afhankelijke woonruimte in het kader van de mantelzorg met dien verstande dat:
-
maximaal 75 m2 van het bijgebouw hiervoor mag worden aangewend;
-
het te verbouwen bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
-
de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van Wet maatschappelijke ondersteuning en dient beperkt te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;
-
er mag geen strijd ontstaan met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte mag geen belemmering opleveren in het kader van de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven;
-
zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd;
-
vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
-
voor de bouw van tijdelijke bouwwerken ten behoeve van het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat:
-
deze ter plaatse van de aanduiding 'bestemmingsvlak' of binnen een straal van 30 meter aansluitend hieraan moet worden geplaatst;
-
deze geen grotere hoogte hebben dan 10 meter;
-
deze geen grotere oppervlakte hebben dan 400 m2;deze maximaal gedurende 6 maanden per jaar mogen worden geplaatst en na afloop van die termijn dienen te worden verwijderd.
-
voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in de bedrijfswoning of een bestaand bijgebouw in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande dat:
-
de bedrijfswoning geschikt blijft voor bewoning door de ondernemer;
-
maximaal 200 m2 bedrijfsbebouwing voor deze functie mag worden gebruikt;
-
de agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven niet worden beperkt;
-
de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat er in de openbare ruimte aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12 voor het toestaan van bedrijfsactiviteiten welke niet zijn genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten maar welke qua aard en milieubelasting zijn gelijk te stellen met de in de lijst genoemde bedrijven binnen de categorieën 1 en 2 , niet zijnde detailhandelsbedrijven, horecabedrijven of zelfstandige kantoren, en voor bedrijven die niet zijn genoemd en/of uit een hogere categorie mits het betrokken bedrijf naar omvang, aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen met bedrijven in de categorieën 1 en 2.
Artikel 5 Natuur
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
de duurzame instandhouding van natuurgebieden;
-
behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuur- en hydrologische waarden;
-
behoud of versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
-
water;
-
extensief recreatief medegebruik.
5.2 Bouwregels
Op of in de tot Natuur bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de hoogte niet meer dan 1.50 meter mag bedragen en in de vorm van voorzieningen voor het extensief recreatief medegebruik zoals zitgelegenheden.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 16 lid 16.1van toepassing.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
waterhuishoudkundige doeleinden waaronder waterberging;
-
behoud, herstel en of ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden in de vorm van waardevolle oeverbeplanting en landschapselementen in het algemeen en ecologische verbindingszones in het bijzonder;
-
extensief recreatief medegebruik voor zover daardoor geen afbreuk wordt gedaan aan de onder a en b genoemde doelen;
-
ter plaatse van de aanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' tevens daarvoor.
6.2 Bouwregels
Op of in de tot Water bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, zoals onder andere, bruggen, dammen en/of duikers, met dien verstande dat vooraf advies wordt ingewonnen van de waterbeheerder.
Artikel 7 Leiding
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
-
ter plaatse van de aanduiding ‘leiding – gas’ voor een gasleiding;
-
ter plaatse van de aanduiding ‘leiding – stadsverwarming’ een leiding van de stadsverwarming;
-
de aanleg, onderhoud en bescherming van de diverse leidingen.
7.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming gericht op het beheer van deze leidingen met dien verstande dat gebouwen geen grotere hoogte mogen hebben dan 4 meter en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals terreinafscheidingen geen grotere hoogte dan 2 meter mogen hebben.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 en toestaan dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde overeenkomstig de basisbestemming zijn toegestaan onder de voorwaarden dat:
-
de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad;
-
vooraf schriftelijk advies hierover is gevraagd bij de betrokken leidingbeheerder;
-
ter plaatse van de aanduiding 'leiding - gas" er geen kwetsbare objecten worden toegestaan.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
-
het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
-
het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;
-
het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
overige waterpartijen; -
andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
-
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
-
het aanleggen van andere ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
-
Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
-
het normale onderhoud betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
-
De in onder a. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting van de belangen van de leiding- en/of energievoorzieningbeheerder ontstaat of kan ontstaan en vooraf schriftelijk positief advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 8 Waarde - Archeologie
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
-
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming ‘Waarde - Archeologie’.
-
In afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen:
-
gebouwen worden gebouwd ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;
-
bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 100 m².
-
Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 indien:
-
op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn;
-
dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 16 lid 16.1 van toepassing.
Artikel 9 Waarde - Attentiegebied Ecologische Hoofdstructuur
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Attentiegebied ecologische hoofdstructuur' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, herstel en/of
ontwikkeling van de hydrologische waarden.
9.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag binnen deze bestemming slechts worden gebouwd indien direct of indirect door het treffen van maatregelen geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de hydrologische waarden hetgeen aangetoond dient te worden door een watertoetsadvies van het Waterschap Brabantse Delta.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 16 lid 16.1 van toepassing.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Bouwregels
-
Indien het gebruik van gronden en bebouwing of de maatvoering van de bestaande bebouwing of het aantal woningen dat bestaat ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering en/of gebruik c.q aantal woningen te allen tijde worden gehandhaafd en vernieuwd.
-
Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:
-
het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak onder het gehele gebouw of een gedeelte van het gebouw dat geheel boven het peil is gelegen;
-
het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan tot 1 bouwlaag met een bouwdiepte van maximaal 4 meter onder peil.
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
-
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.
-
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a., indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels
13.1 veiligheidszone - leiding gas
Op gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – leiding gas' dienen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen van inrichtingen vooraf in het kader van externe veiligheid te worden getoetst en te voldoen aan de plaatsgebonden en/of groepsgebonden risico's.
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
-
de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen gewenst of noodzakelijk is;
-
de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
-
de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
-
de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;
-
de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 15 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.6, van de Wet ruimtelijke ordening, is de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.
Artikel 16 Overige Regels
16.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Verboden werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders binnen de bestemde of nader aangeduide gebieden, onder verwijzing naar de tabel van omgevingsvergunningen en gebruiksverboden, de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
Overzicht van werken en werkzaamheden
Bodem
-
Het verlagen, vergraven of egaliseren van de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen.
-
Het ophogen van de bodem1.
-
Het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,50 meter.
-
Het aanleggen en/of verharden van bedrijfswegen, onderhoudspaden, paden voor dagrecreatief medegebruik, dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen voor zover gelegen buiten de aanduiding 'bouwvlak'.
-
Het aanbrengen van tijdelijk teeltondersteunend voorzieningen.
Beplanting/grondgebruik
-
Het vellen of rooien van houtgewas als bos, houtsingels, boomgroepen struwelen alsmede het verwijderen van landschapselementen als poelen, moerasjes en ruigten.
-
Het beplanten van gronden met houtgewas (bos heesters) alsmede het aanleggen en/of aanplanten van landschapselementen.
-
Het beplanten van gronden met opgaand houtgewas ten behoeve van sierteelt of boomteelt.
-
Het permanent omzetten van grasland in bouwland.
Water2
-
Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van vaarten, waterlopen, sloten en greppels.
-
Het beïnvloeden van de grondwaterstand door de aanleg van een werk voor bemaling, onderbemaling of drainage.
-
Het aanbrengen van kades of het wijzigen daarvan1
1 Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 1 horen burgemeester en wethouders het ter plaatse bevoegde gezag.
2 Deze werkzaamheden zijn uitsluitend vergunningplichtig voorzover daarbij landschappelijke waarden (aardkundig, cultuurhistorisch, visueel-ruimtelijk) en of natuurlijke waarden in het geding zijn. De waterhuishoudkundige aspecten zijn veiliggesteld via de Keur van het Waterbeheerplan.
Tabel van omgevingsvergunningen en gebruiksverboden
Bestemmingen/aanduidingen | a | b | c | d | e | f | g | h | i | j | k | l |
Natuur | A | A | A | A | S | A | A | S | A | A | A | A |
Agrarisch met waarden- natuur en landschapswaarde | A | A | A | A | A | A | A | A | A | A | A | A |
Agrarisch met waarden-landschapswaarde | A | A | + | A | + | A | A | A | A | A | A | A |
Water | A | A | S | S | S | A | A | S | S | A | A | A |
Waterstaat | A | A | A | + | S | + | A | S | S | A | A | A |
Waarde-Archeologie | A | A | A | A | + | A | A | A | A | A | A | A |
Waarde-attengebied ecologische hoofdstructuur | A | A | + | A | + | + | + | + | + | A | A | + |
Leiding (ondergronds) | A | + | A | A | A | A | A | A | A | A | + | + |
Waarde – Aardkundige waarden | A | A | A | A | + | A | A | A | A | A | A | A |
Waarde- Cultuurhistorie | A | A | + | A | A | A | A | S | A | S | + | A |
+: toegestaan
A: omgevingsvergunning vereist
S: strijdig gebruik
-
Voorwaarden voor de omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder 16.1 onder a is slechts toelaatbaar, indien door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en landschappelijke waarden en de cultuurhistorische en archeologische waarden op deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, de versterking en/of het herstel van die waarden niet in onevenredige mate worden verkleind en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen het verkeersbelang, tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd dan wel de in geval van de aanwezigheid van boven- of ondergrondse leidingen de betreffende leidingbeheerder een positief advies heeft afgegeven.
-
Toegestane werkzaamheden
Het bepaalde onder 16.1 onder a is niet van toepassing op:
-
werken en/of werkzaamheden van geringe omvang en uit planologisch oogpunt van ondergeschikt belang gericht op en noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden of de instandhouding van het gebied, waaronder begrepen de normale agrarische bedrijfsvoering en de normale beheerswerkzaamheden door natuurbeherende instanties;
-
werken en/of werkzaamheden die onderdeel zijn van een door Gedeputeerde Staten in het kader van de landinrichting goedgekeurd plan van wegen en waterlopen of goedgekeurd landschapsplan;
-
werken en/of werkzaamheden welke worden uitgevoerd in een beschermd natuurmonument in de zin van de Natuurbeschermingswet en handelingen opleveren waarvoor ingevolge artikel 13 van die Wet een vergunning van de Minister bedoeld in genoemde wet is vereist, dan wel handelingen welke zijn voorzien in een beheersplan als bedoeld in artikel 14 van die Wet;
-
indien voor bedoelde werken en/of werkzaamheden een vergunning/ontheffing op grond van de Keur van het Waterschap Brabantse Delta en/of de Verordening Waterhuishouding Noord-Brabant 1997 -of latere gewijzigde regelgeving ter zake - noodzakelijk is.
d. Gebruiksregels
Voor zover in de "Tabel omgevingsvergunningen" werken en/of werkzaamheden zijn aangeduid met de letter S is het verboden de betreffende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren binnen de aangegeven bestemmingen. Het aldaar uitvoeren of laten uitvoeren van de betreffende werken en/of werkzaamheden wordt in elk geval aangemerkt als strijdig gebruik.
16.2 Parkeren
-
Bij het bouwen op grond van deze planregels dient te allen tijde te worden voldaan aan hetgeen ten aanzien van de normering inzake parkeren is vastgelegd in de Nota Parkeer- en Stallingsbeleid Breda zoals vastgesteld op 10 september 2004 en laatst gewijzigd op 20 juni 2013.
-
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om indien er met betrekking tot parkeren door de gemeenteraad gewijzigd beleid wordt vastgesteld, dit overeenkomstig van toepassing te verklaren op onderhavig bestemmingsplan.
16.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
een goede woonsituatie;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid en
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
-
Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
“Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Teteringen, herziening Nieuwe Bredase Baan 3 en- 5".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Nieuwe Bredase Baan 3 en 5 te Breda zijn twee paardenhouderijen in de vorm van paardenpensions gevestigd. De betreffende pensions voldoen niet meer aan de eisen die tegenwoordig gesteld worden aan dit soort voorzieningen, met name waar het gaat om de mogelijkheden om overdekt met de paarden te rijden. Beide ondernemers hebben te kennen gegeven hun bedrijf in dat verband dan ook te willen uitbreiden. Het huidige bestemmingsplan geeft die mogelijkheden niet. Voor de locatie Nieuwe Bredase Baan 5 dient zelfs de bestemming te worden gewijzigd.
1.2 Vigerend Bestemmingsplan
Voor dit plangebied geldt thans het bestemmingsplan 'Buitengebied Teteringen', vastgesteld door de gemeenteraad van Breda op 21 oktober 2004, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 31 mei 2005 en gedeeltelijk onherroepelijk geworden bij besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state van 31 mei 2006.
In dit bestemmingsplan is de locatie Nieuwe Bredase Baan 3 bestemd tot 'Bedrijf' met de aanduiding 'paardenpension' en de locatie Nieuwe Bredase Baan 5 tot 'Agrarisch bouwvlak B'.
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied maakt deel uit van het buitengebied van Teteringen en wordt aan de westkant begrensd door de Nieuwe Bredase Baan, aan de zuidzijde door waterloop het Galooysegat en aan de oost- en noordzijde door het buitengebied van Teteringen.
Hoofdstuk 2 Doelstellingen Van Het Bestemmingsplan
2.1 Huidige Situatie
Op de locaties Nieuwe Bredase Baan 3 en 5 te Breda zijn thans twee zelfstandige paardenpensions aanwezig. Op de locatie Nieuwe Bredase Baan 3 bevindt zich een bedrijfswoning met twee bedrijfsgebouwen. In een van de bedrijfsgebouwen is naast paardenstallen ook een rijhal aanwezig. Verder staat op het perceel nog een buitenbak met verlichting en een tredmolen. Op de locatie Nieuwe Bredase Baan 5 is een bedrijfswoning aanwezig met een bedrijfsgebouw en een kleiner bijgebouw. In het grootste gebouw bevinden zich de paardenstallen en de rijhal. Ook hier is nog een buitenbak met verlichting aanwezig.
figuur 1: bestaande toestand Nieuwe Bredase Baan 3 en 5
2.2 Toekomstige Situatie
Voor de locatie Nieuwe Bredase Baan 5 dient de bestemming van de locatie afgestemd worden op de bestaande situatie en wordt daarom gewijzigd in de bestenmming 'Bedrijf' met de aanduiding 'paardenpension'.
Daarnaast willen beide ondernemers hun hoofdgebouw, met de rijhal, vergroten teneinde onder andere de faciliteiten om binnen te rijden te vergroten. Dit is nodig om de exploiteerbaarheid van de ondernemingen naar de toekomst toe te kunnen garanderen. In verband hiermee zal de bestemming voor de locatie Nieuwe Bredase Baan 5 worden gewijzigd als hiervoor aangegeven en zal een bestemmings- en bouwvlak worden toegekend. Voor de locatie Nieuwe Bredase Baan 3 zal het bestemmings- en bouwvlak worden aangepast. Hierdoor zullen de bedrijven de mogelijkheid krijgen hun bebouwing uit te breiden.
2.3 Regelgeving
2.3.1 Inleiding
Om te kunnen bepalen of een en ander binnen de regelgeving past zullen de bebouwingsmogelijkheden moeten worden getoetst aan de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant.
Er is getoetst aan de Verordening ruimte 2014 die deels op 18 maart 2014 en, met betrekking tot een aantal kleine wijzigingen, op 19 maart 2014 in werking is getreden.
De beide bedrijven kunnen op basis van de begripsbepalingen uit de Verordening ruimte 2014 worden aangemerkt als een aan de agrarische sector verwant bedrijf. In artikel 1, lid 1.5 is namelijk de volgende definitiebepaling opgenomen: 'bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet agrarische bedrijven waarbij gebruik wordt gemaakt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- op natuurbouwkundige methoden met uitzondering van mestbewerking'. Voor zover een paardenhouderij niet in overwegende mate gericht is op het fokken van dieren valt deze die definitie.
Op grond van de Verordening ruimte 2014 zijn beide bedrijven gelegen in de structuur Groenblauwe mantel met de aanduiding 'Attentiegebied ecologische hoofdstructuur'.
Vanwege deze ligging zijn, naast hoofdstuk 1, tevens hoofdstuk 2 'Algemene regels' (artikel 3 Bevordering ruimtelijke kwaliteit), hoofdstuk 3 'Structuren' (artikel 6 Groenblauwe mantel) en hoofdstuk 4 'Aanduidingen' (artikel 12 Attentiegebied Ecologische hoofdstructuur) van toepassing.
Bevordering ruimtelijke kwaliteit
Artikel 3, lid 3.2 bepaald dat elke ruimtelijke ontwikkeling gepaard moet gaan met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiele kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.
Groenblauwe mantel
Binnen de groenblauwe mantel zijn geen afwijkende regels opgenomen voor de vestiging van agrarisch verwante bedrijven zoals de paardenpensions. De provincie meent dat het opnemen van afwijkende regels voor die functies binnen de groenblauwe mantel niet gewenst is. Dit betekent dat vestiging van dergelijke functies alleen mogelijk is mits aan de voorwaarden van artikel 6.10 wordt voldaan.
Artikel 6, lid 6.10 eerste lid bepaalt dat een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel kan voorzien in een vestiging van een niet-agrarische functie mits:
-
de totale omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling ten hoogste 5.000 m² bedraagt;
-
de ontwikkeling onder toepassing van artikel 6.1 eerste lid onder a. en b. (bescherming groenblauwe mantel) gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
-
is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
-
de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;
-
de beoogde ontwikkeling niet leidt tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
-
de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
-
de beoogde ontwikkeling niet leidt tot al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m²;
-
is aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de toegestane omvang van 5.000 m²;
-
de beoogde activiteit niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling.
Artikel 6, lid 6.10 tweede lid bepaalt dat in afwijking van het bepaalde in het eerste lid onder a., d. en i. een bestemmingsplan kan voorzien in een uitbreiding van een bestaande niet-agrarisch functie mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
-
de beoogde uitbreiding in redelijke verhouding staat tot de bestaande omvang en/of aantallen bezoekers/overnachtingen;
-
overeenkomstige toepassing is gegeven aan artikel 4.6, tweede lid (uitbereiding bedrijven in kern landelijk gebied);
-
de ontwikkeling onder toepassing van artikel 6.1 eerste lid onder a. en b. gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
-
de beoogde uitbreiding in redelijke verhouding staat tot de op grond van artikel 3.1 vereiste zorgplicht ruimtelijke kwaliteit.
Vanwege het feit dat hier sprake is van een bedrijf waar vee (paarden) gehouden wordt en deze locaties liggen binnen het invloedsgebied van een Natura 2000 gebied, i.c. het Ulvenhoutse Bos en uit eerdere passende beoordelingen blijkt dat de uitstoot van stikstof tot significante negatieve effecten kan leiden, is hier ook de Natuurbeschermingswet van toepassing. Deze wet bepaalt dat ruimtelijke ontwikkelingen geen signaficante negatieve effecten mogen hebben op het betreffende Natura 2000 gebied, i.c. het Ulvenhoutse Bos.
2.3.2 Onderzoek
De onderhavige verzoeken dienen vooral aan het bepaalde uit de Verordening ruimte 2014 te worden getoetst. Zoals eerder aangegeven gaat het in het onderhavige geval om twee bestaande paardenpensions waarvan de Nieuwe Bredase Baan 3 al positief is bestemd in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Teteringen' en de Nieuwe Bredase Baan 5 nog is gelegen binnen een agrarische bestemming. Dit laatste bedrijf bestaat echter al zo lang als paardenpension dat het ook als bestaand mag worden aangemerkt.
Zoals ook al aangegeven zijn het bedrijfstypen die passen binnen de definitie van een agrarisch verwant bedrijf.
Ruimtelijke ontwikkeling versus ruimtelijke kwaliteit
De mogelijkheden die geboden worden, worden gezien als een ruimtelijke ontwikkeling zoals gedefinieerd in artikel 1.72 en bedoeld in artikel 3 van de Verordening ruimte 2014. In dit verband zijn dus maatregelen vereist in het kader van de kwaliteitsverbetering van het landschap en is minimaal een landschappelijke inpassing verplicht gesteld. Deze landschappelijke inpassing is in het bestemmingsplan vastgelegd via een in het plan opgenomen natuurbestemming voor de locaties waar deze inpassing moet worden gerealiseerd. De aanleg en onderhoud van deze landschappelijke inpassing is vastgelegd in de met de beide ondernemers afgesloten overeenkomst. Op deze manier is zowel de aanleg als het beboud geborgd.
Beide bedrijven passen qua type bedrijf in het bepaalde van de Verordening ruimte 2014 als in paragraaf 2.3.1 reeds is aangegeven.
Veehouderijen
De Verordening ruimte 2014 geeft regels ten aanzien van veehouderijen en dan met name de uitbreiding hiervan met aantallen dieren. Een paardenhouderij wordt door de Verordening ruimte 2014 echter niet aangemerkt als een veehouderij zodat de regels omtrent veehouderijen niet op dit plan van toepassing zijn en hiermee dus ook geen rekening behoeft te worden gehouden.
Niet agrarische bebouwing
Op grond van het bepaalde in de Verordening ruimte 2014 (artikel 6.10) mag het bouwperceel slechts een oppervlakte hebben van maximaal 5.000 m² waarbinnen, zoals aangegeven in de begripsbepaling voor bouwperceel, alle gebouwen dienen te worden opgericht terwijl buiten het bouwvlak bouwwerken, geen gebouwen zijn toegestaan. In de huidige situatie zijn de bestaande bouwvlakken al groter dan 5.000 m² (het bouwvlak bij de Nieuwe Bredase Baan 3 is 1,2 ha en bij de Nieuwe Bredase Baan 5 5.400 m²) . Niet alleen de gebouwen dienen binnen het bouw- of bestemmingsvlak te worden opgericht/ondergebracht maar ook alle andere voorzieningen zoals buitenbakken en tredmolens.
figuur 2: Uittreksel vigerend bestemmingsplan met oppervlakten
Het bestemmingsvlak voor het bedrijf aan de Nieuwe Bredase Baan 3 verandert door het onderhavige plan van vorm zodat de bebouwingsmogelijkheden voor dit bedrijf aan de achterzijde komen te liggen. Binnen het bestemmingsvlak is een aanduiding 'bouwvlak' opgenomen van ruim 7.000 m² waarbinnen de (nieuwe) gebouwen gesitueerd mogen worden. Met het opnemen van de aanduiding 'bouwvlak' wordt voorkomen dat het gehele bestemmingsvlak bebouwd kan worden. Alle bestaande gebouwen en voorzieningen vallen in ieder geval binnen het bestemmingsvlak en is er ruimte voor uitbreiding. De overige benodigde voorzieningen i.c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden opgericht, mits ze maar binnen het bestemmingsvlak worden gesitueerd.
Het bouwvlak voor de locatie Nieuwe Bredase baan 5 zal in grootte iets afnemen ten opzichte van de huidige situatie maar het bestemmingsvlak zal iets groter worden om ook hier de noodzakelijke buitenvoorzeiningen te kunnen realiseren.
De hoogtes van de gebouwen en de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in het plan afgestemd op de bestaande situatie en zo dus passend binnen de bestemming maar zeker ook passend in de omgeving. De bedrijven zijn beide gelegen aan de doorgaande weg naar Terheijden en gelegen tegenover het bedrijventerrein Krogten. De gebouwen worden zoveel als mogelijk geconcentreerd binnen het bestemmingsvlak. Aan de achterzijde, en dus buiten het bouwvlak, mogen alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd en is er ruimte gereseveerd via een natuurbestemming voor de landschappelijke inpassing van de beide bedrijven.
Natuurbeschermingswet
Om te voorkomen dat er vanuit de bedrijven significante effecten optreden op een Natura 200 gebied vanwege het feit dat er in de bedrijven dieren worden gehouden (uitstoot van stikstof) is in de regels opgenomen dat bij bouwacticviteiten, die een uitbreiding van het aantal dieren beogen, aangetoond moet worden dat er stikstofneutraal wordt gebouwd.
2.3.3 Conclusie
Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat aan alle voorwaarden uit de van toepassing zijnde regelgeving is of kan worden voldaan en er dus aan deze verzoeken medewerking kan worden gegeven via een bestemmingsplanherziening.
Hoofdstuk 3 Milieu
3.1 Inleiding
Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzamer Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuhygiënische aspecten die door het plangebied en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld.
In de Structuurvisie Breda 2030 is aangegeven dat Breda een duurzame ruimtelijke ontwikkeling nastreeft. Door voortdurende, samenhangende aandacht voor duurzaamheid en milieu is Breda al jaren één van de meest duurzame gemeenten van Nederland. De ontwikkeling van het juiste programma met de juiste kwaliteit op de juiste locatie vormt de basis voor het versterken van het vestigingsklimaat van Breda. Duurzame ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een hoge kwaliteit van ruimte en gebouwen, een gezond leefmilieu met een goede infrastructuur en het verantwoord omgaan met natuurlijke hulpbronnen. De aandacht voor duurzame ontwikkeling vertaalt zich onder meer in het inzetten op duurzaam en schoner vervoer, aandacht voor energie, ondergrond en klimaat en groen en water. Hiernaast blijft onverminderd aandacht voor de ‘klassieke’ milieuthema’s zoals waterkwaliteit, geluid en luchtkwaliteit.
In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.
3.2 Milieueffectrapportage
3.2.1 Algemeen
Voor plannen en besluiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben moet een milieueffect rapportage worden opgesteld.
3.2.2 Regelgeving
In het Besluit milieueffectrapportage 1994 (Besluit Milieu Effect Rapportage, 1994, AMvB bij de Wet milieubeheer) en gewijzigd op 1 april 2011 is omschreven wanneer een m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure gevolgd moet worden. Er wordt dan getoetst of:
-
de activiteit voldoet aan de definitie in het Besluit;
-
de omvang groter is dan de in het Besluit genoemde drempelwaarde;
-
de activiteit in het Besluit genoemd is.
Voor activiteiten die genoemd worden in het Besluit milieueffectrapportage gelden drempelwaarden waarboven een m.e.r.-plicht (C-lijst) geldt of waarboven een m.e.r.-beoordelingsplicht (D-lijst) geldt.
Na 1 april 2011 kan niet langer worden volstaan met toetsing van m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten aan de drempelwaarden; indien een activiteit onder de drempelwaarde ligt zal alsnog getoetst moeten worden aan de Europese richtlijn.
Het bevoegd gezag beoordeelt of de activiteit daadwerkelijk geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben.
3.2.3 Onderzoek
Aan de Bredasebaan is sprake van een bestaande situatie. Er vindt geen uitbreiding plaats van activiteiten zoals genoemd in de C-lijst of de D-lijst.
3.2.4 Conclusie
De m.e.r.-regelgeving is niet van toepassing op onderhavig bestemmingsplan.
3.3 Bodem
3.3.1 Algemeen
Een bodemverontreiniging is over het algemeen niet zichtbaar aanwezig. Daarom speelt de bodemkwaliteit in de beleving van de gebruikers van de ruimte een relatief kleine rol. Toch kan een eventuele bodemverontreiniging nieuwe ontwikkelingen frustreren omdat de kosten van een sanering te hoog zijn. Daarnaast kan een (vermoeden van) bodemverontreiniging leiden tot ontrust bij de omwonenden.
Het plangebied heeft steeds een agrarische of natuurfunctie gehad. Grootschalige bedrijfsactiviteiten hebben hier niet plaatsgevonden. Naar verwachting zullen er binnen het plangebied dan ook geen verontreinigingen aanwezig zijn die eventuele nieuwe ontwikkelingen frustreren. Wel kunnen plaatselijk verontreinigingen aanwezig zijn ten gevolge van activiteiten in het verleden. Hierbij kan bv gedacht worden aan kleinschalige bedrijfsactiviteiten, dempingen ed.
3.3.2 Regelgeving
Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming, inclusief de aanvullende besluiten leidend. De Wet bodembescherming kent nieuwe gevallen van bodemverontreiniging (ontstaan na 1 januari 1986) waarbij er sprake is van een saneringsplicht die direct van kracht is. Voor oude gevallen van bodemverontreiniging is de start van de sanering met de nieuwe Wet bodembescherming afhankelijk van de ontoelaatbare risico's voor de mens, verspreiding of het milieu nu en in de toekomst. De saneringsverplichtingen zijn voortaan gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het (toekomstig) gebruik van de bodem.
Het gemeentelijk beleidskader voor bodem van de gemeente Breda is verwoord in de Verordening bodemsanering. Hierin is het functiegericht en kosteneffectief saneren opgenomen en zijn de regels ten aanzien van het omgaan met asbest in de bodem toegevoegd. In 2015 is Breda een eind op weg richting de landelijke doelstelling: een stad op een stevige, leefbare en duurzamere bodem, die geschikt is voor een breed gebruik. Alle historische bodemverontreinigingen zijn gesaneerd of beheersbaar geworden.
In de Bouwverordening is opgenomen dat de gemeente bij het verlenen van een bouwvergunning moet toetsen of de bodemkwaliteit geschikt is voor het toekomstige gebruik van de locatie. Hierbij wordt getoetst of er geen gezondheidsrisico's zijn voor de toekomstige gebruikers.
In de nota ‘De Bredase grondslag Bodembeleid, uitvoering en procedures (januari 2009)’ is vastgelegd welke eisen de Gemeente Breda stelt aan bodemonderzoeken, saneringsplannen en saneringsverslagen.
De algemene doelstelling van het Rijk is dat in 2030 alle ernstige verontreinigingen van de (water)bodem zijn gesaneerd en /of onder controle zijn.
3.3.3 Onderzoek
Plaatselijk kunnen ten gevolge van (bedrijfs-)activiteiten in het verleden verontreinigingen in de bodem zijn ontstaan. Bij nieuwe ontwikkelingen zal dan ook per geval onderzocht moeten worden of er een bodemverontreiniging aanwezig is. Indien een verontreiniging aanwezig is, zal bekeken worden hoe hiermee om moet worden gegaan. Voor de bouwvergunning zal een bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden in het kader van de bouwregelgeving, waarbij de bodemkwaliteit ter plaatse van de woningen inzichtelijk wordt gemaakt.
3.3.4 Conclusie
Binnen het plangebied is, gelet op de bodemkwaliteit, sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij ontwikkelingen moet de bodemkwaliteit in kaart worden gebracht. Indien nodig moeten hierop acties worden ondernomen.
3.4 Bedrijven
3.4.1 Algemeen
De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen zorgen voor hinder van geur, stof, geluid en risico’s van gevaar. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woningen de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.
De mate en de ernst van de invloed van een bedrijf is mede afhankelijk van het type en de omvang van het bedrijf. In de uitgave “Bedrijven en milieuzonering” uitgegeven door de VNG is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar.
3.4.2 Regelgeving
Om bedrijfsmatige activiteiten uit te mogen oefenen is een melding of vergunning volgens de Wet milieubeheer nodig. De milieuvergunning heet tegenwoordig ‘omgevingsvergunning milieu’. Voordat de vergunning of melding akkoord is, wordt bekeken of voldaan wordt aan de afstandseisen.
3.4.3 Onderzoek
Aan de overzijde van de Bredaseweg is sprake van een bedrijventerrein. Op geruime afstand (Hartelweg) zijn een aantal woningen gelegen.
De bedrijfsactiviteiten aan de Bredasebaan 3 en 5 wijzigen niet. Er vindt alleen aanpassing plaats van de faciliteiten ten behoeve van de reeds aanwezige bedrijfsactiviteiten. Dit zal geen extra hinder teweegbrengen.
3.4.4 Conclusie
Door uitvoering te geven aan de Wet milieubeheer en aanverwante wet- en regelgeving wordt voldoende ruimtelijke scheiding gewaarborgd om schade en hinder richting omwonenden te voorkomen.
3.5 Geluid
3.5.1 Algemeen
Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Door
de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast
met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten. In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed
door geluid. Hoge geluidsniveaus kunnen het gehoor beschadigen en ook de verstoring van de
slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. Door de toename van het geluid in de
omgeving, wordt de behoefte aan stilte steeds meer als een noodzaak gevoeld. Om deze zaken te ondervangen zijn normen opgenomen in wetten. Met name de Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in dit kader van belang. Deze normen ondervangen echter slechts voor een deel de problemen. Zo richt de wetgeving zich op zogenaamde gevoelige objecten zoals woningen, scholen en ziekenhuizen. Over het geluid in natuur- of buitengebieden zijn geen normen in wetten opgenomen, terwijl ook dit geluid als storend wordt ervaren. Dit gegeven wordt ook in het Nationaal Milieu Plan onderkend. Om de leefbaarheid te verbeteren of tenminste te handhaven, richt het beleid zich vooral op de bron van het geluid.
3.5.2 Regelgeving
Bij nieuwe ontwikkelingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht worden. De geluidniveaus op de
gevel van nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidnormen. Het wettelijk kader voor wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Verder is door de gemeente Breda het ontheffingenbeleid Wet geluidhinder vastgesteld. Hierin zijn regels omtrent het verlenen van hogere waarden vastgelegd. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet. Geluidbronnen van inrichtingen in het kader van de Wet milieubeheer worden op basis van de methodiek van de VNG in kaart gebracht.
3.5.3 Onderzoek
Zoals reeds eerder is vermeld, zijn de bedrijfsactiviteiten reeds aanwezig.
De Nieuwe Bredase Baan betreft de doorgaande weg naar Terheijden.
Er zullen geen extra vervoersbewegingen plaats gaan vinden, omdat er geen sprake is van uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten.
3.5.4 Conclusie
De conclusie is dat het milieuaspect “geluid” totstandkoming van onderhavig bestemmingsplan niet in de weg staat.
3.6 Luchtkwaliteit
3.6.1 Algemeen
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
3.6.2 Regelgeving
Op 15 november 2007 is in de Wet milieubeheer onder titel 5.2 ‘Luchtkwaliteiteisen’ opgenomen. Dit onderdeel is een implementatie van de Europese regelgeving uit 1996, en bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofoxiden en stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof (PM10)), lood, koolmonoxide en benzeen. Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de grenswaarden. Een grenswaarde geeft de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste moet worden in stand gehouden. Behalve voor zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide voldoet de luchtkwaliteit overal in Breda aan de gestelde grenswaarden. Mede door de relatief hoge achtergrondconcentraties overschrijden de concentraties zwevende deeltjes en stikstofdioxide plaatselijk de grenswaarden. De overschrijdingen hangen in de meeste gevallen samen met het drukke verkeer.
Vanaf 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking. Nederland hoeft op die manier later aan de Europese regelgeving te voldoen.
Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is voor een ontwikkeling dat ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit, geen uitgebreid luchtkwaliteitonderzoek nodig en kan de ontwikkeling zonder toetsing aan de luchtkwaliteitseisen doorgang vinden.
VROM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Projecten die de concentratie CO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. Dit criterium is een 'of-benadering'. Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
woningbouw 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 15 januari 2009 is het Besluit ‘gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)’ in Staatsblad nr. 14 gepubliceerd, waarna het besluit op 16 januari in werking getreden is. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in zo’n onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een ‘gevoelige bestemming’ niet toenemen. Met deze Amvb wordt de bouw van zogenaamde ‘gevoelige bestemmingen’, zoals een school, in de nabijheid van (snel)wegen beperkt.
3.6.3 Onderzoek
In dit bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die een verslechtering van de
luchtkwaliteit veroorzaken (NIBM).
3.6.4 Conclusie
In het plangebied zijn geen beperkingen vanwege luchtkwaliteit aanwezig.
3.7 Geur
3.7.1 Algemeen
Geur kan hinder veroorzaken.In het buitengebied is met name geur afkomstig van veehouderijen een aandachtspunt.
3.7.2 Regelgeving
De Wet geurhinder en veehouderij (verder te noemen: geurwet) vormt het toetsingskader voor veranderingen bij veehouderijen. De geurwet geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De Gemeenteraad van Breda heeft op 30 oktober 2008 een geurverordening vastgesteld die is onderbouwd door een gebiedsvisie. In de geurverordening zijn normen vastgesteld voor de ligging van geurgevoelige objecten in drie type gebieden, zie onderstaande tabel.
gebied | norm in ou/m398 percentiel |
bestaande bebouwde kommen | 3 |
nieuwe woon- en werklocaties, zoals aangeduid in Structuurvisie Breda 2020; 3 zoekgebieden in Prinsenbeek | 8 |
buitengebied | 14 |
De situatie ter plaatse van het plangebied is weergegeven in onderstaande afbeelding:
Geurverordening 2008
Ter plaatse van het plangebied geldt een norm van 14 ou.
3.7.3 Onderzoek
In 2007 is een quickscan uitgevoerd om de consequenties van de nieuwe geurwet voor de gemeente
Breda in beeld te brengen. Uit de quickscan bleek dat er in het buitengebied van Breda sprake is van
een redelijk goed tot zeer goed leefmilieu. Bij een beperkt aantal woningen is sprake van een matig of
slecht leefmilieu. Dit heeft veelal te maken met de ligging van een woning op zeer korte afstand tot
een veehouderij.
De geurcirkels van de bedrijven in de omgeving van het plangebied zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.
Hieruit blijkt dat ter er geen geurgevoelige objecten aanwezig zijn binnen de geurcirkels van de bedrijven aan de Nieuwe Bredase Baan 3 en 5.
3.7.4 Conclusie
Er zijn geen beperkingen tav geur aanwezig.
3.8 Ammoniak
3.8.1 Algemeen
Op dit moment is in nagenoeg heel Nederland de ammoniakdepositie ver boven de kritische depositiewaarde, de depositie die een ecosysteem kan verdragen zonder schade te ondervinden. Een aanzienlijk deel is afkomstig van dierenverblijven bij veehouderijen.
3.8.2 Regelgeving
Het ammoniakbeleid is daarom gericht op een zo groot mogelijke verlaging van de ammoniakemissie uit stallen, ongeacht de ligging. Daarnaast is bekend dat een belangrijk deel van de ammoniakemissie uit stallen op korte afstand neerslaat. Hierdoor ontstaan depositiepieken op kwetsbare natuurgebieden. Om die reden krijgen vooral intensieve bedrijven binnen een zone van 250 meter van kwetsbare gebieden bij uitbreidingen te maken met extra beperkingen. Dit vloeit voort uit de Wet ammoniak en veehouderij. Provinciale staten hebben op 3 december 2008 de zeer kwetsbare gebieden in Noord-Brabant aangewezen. In het plangebied liggen meerdere zeer kwetsbare gebieden.
De overmaat aan ammoniak in de buitenlucht is ook een probleem voor het bereiken van de Natura 2000-doelen. In Breda is het Ulvenhoutse bos aangewezen als Natura2000-gebied. Maar ook Natura2000-gebieden buiten de gemeente- en landsgrens krijgen bescherming. Op 15 juli 2010 is de provinciale Verordening Stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant in werking getreden. De verordening vindt zijn grondslag in de Natuurbeschermingswet en stelt beperkingen aan ammoniakemissies uit veehouderijen ten opzichte van de Natura2000-gebieden. Later is via een uitspraak van de Raad van State duidelijk geworden dat naar de provinciale stikstofverordening ook de Natuurbeschermingswet via een vergunningplicht rechtstreeks van toepassing is op bedrijven.
Op 1 april 2008 trad het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (Besluit huisvesting) in werking. Als gevolg daarvan waren alle intensieve veehouderijen en grote rundveebedrijven verplicht om op 1 januari 2010 voorzieningen in de stallen aan te brengen om de ammoniakemissie te beperken. Door Rijk, provincies en gemeenten is in samenwerking met de sector een Actieplan Ammoniak en Veehouderij opgesteld. Veehouderijen kregen hiermee uitstel van de verplichting om de stallen aan te passen. Binnen enkele jaren moeten alle traditionele stallen zijn aangepast.
Op grotere intensieve veehouderijen is rechtstreeks Europese regelgeving van toepassing en wordt bij veranderingen getoetst of er significante effecten op natuurgebieden te verwachten zijn. In het plangebied zijn geen zogenaamde IPPC-bedrijven aanwezig.
Op 15 juli 2010 is de provinciale Verordening Stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant in werking getreden. De verordening vindt zijn grondslag in de Natuurbeschermingswet en ziet toe op de ammoniakemissies uit de veehouderijen ten opzichte van de Natura2000-gebieden. In Breda is het Ulvenhoutse bos aangewezen als Natura2000-gebied.
3.8.3 Onderzoek
Elke voorgenomen verandering wordt via de omgevingsvergunning milieu of via een milieumelding getoetst aan de uitgebreide ammoniakwet- en regelgeving. Daarnaast krijgt elke veehouder in het plangebied die een stal bouwt of renoveert, te maken met de Verordening Stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant. De provincie is hiervoor het bevoegd gezag. De verordening stelt voorwaarden voor ammoniakemissie en stelt extra technische eisen aan stallen.
In onderhavig bestemmingsplan is geen sprake van een toename van het aantal paarden. Er is dan ook geen sprake van de toename van de ammoniakemissie.
3.8.4 Conclusie
Aan de ontwikkelingen bij veehouderijen worden via de nodige vergunningen/meldingen zodanige technische eisen gesteld dat er vooralsnog geen toename te verwachten is van de ammoniakuitstoot in het plangebied.
3.9 Externe Veiligheid
3.9.1 Algemeen
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (autowegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan.
Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of het betreffende transportroute. Dit wordt geregeld via de Arbeidsomstandighedenwetgeving.
Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictief) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door het aantal transporten van gevaarlijke stoffen en de ongevalfrequentie en wordt uitgedrukt als een kans per jaar. De plaatsgebonden risicocontour is een contour waarbij alle punten met een gelijk risico met elkaar verbonden worden. Deze punten worden bepaald door de kans van optreden van diverse ongevalscenario’s. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is 10-6 per jaar en geldt voor nieuwe situaties. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden toegevoegd en ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten, zijn in beginsel niet toegestaan. Als het plaatsgebonden risico 10-8 per jaar is, wordt het als verwaarloosbaar beschouwd. Groepsrisico Het groepsrisico wordt behalve de ongevalfrequentie en het aantal transporten van gevaarlijke stoffen, tevens bepaald door de hoeveelheid aanwezige mensen in de nabijheid van een mogelijk ongeval. Bij het aangeven van representatieve hoeveelheden personen wordt gewerkt vanuit zowel kwetsbare als beperkt kwetsbare objecten. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe groot het aantal dodelijke slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de hoeveelheid aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers groter wordt, moet de kans op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Bij het bepalen van het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde. |
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of de betreffende transportroute.
3.9.2 Regelgeving
Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico’s vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste regelingen zijn:
Besluit externe veiligheid inrichtingen, Staatsblad 2004 nr. 250.
Besluit externe veiligheid buisleidingen, Staatsblad 2010 nr. 686.
Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen, Staatscourant 4/8/2004 nr. 147 (Besluit Transportroutes Externe Veiligheid, Basisnet weg en spoor).
De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
3.9.3 Onderzoek
Binnen het plangebied is een gasleiding gelegen en als zodanig ook meegenomen in de regels op het plan. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan normen vermeld in bovengenoemde regelgeving. Er is hier sprake van een bestaande activiteit die beperkt wordt uitgebreid.
Er is geen sprake van een wezenlijke toename van het aantal personen dat ter plaatse zal verblijven.
3.9.4 Conclusie
In het plangebied zijn geen beperkingen vanwege externe veiligheid aanwezig.
3.10 Duurzaamheid
Duurzaam bouwen
Er bestaan verschillende definities van duurzamer bouwen. Alle definities bouwen voort op de definitie van een duurzamere ontwikkeling: "onder duurzamere ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien."
Duurzaam bouwen is meer dan het toepassen of vermijden van bepaalde materialen. Ook de locatiekeuze, verkaveling, inrichting van de waterhuishouding, flexibel en levensloopbestendig bouwen, energievoorziening, veiligheid en gezondheid zijn aandachtspunten die onder deze noemer thuis horen. In de nota "Kwaliteit wonen" zijn de eisen die gemeente Breda aan al deze aspecten stelt opgenomen. Als leidraad voor duurzamer bouwen maakt de Gemeente Breda gebruik van het Nationaal pakket Duurzaam Bouwen. Uitgangspunt is dat gebouwen en omgevingen gerealiseerd worden, die zowel nu als in de toekomst voldoen aan de wensen en eisen van de gebruikers.
In het vervolg van deze paragraaf wordt een aantal duurzaamheidaspecten beschreven waarvan de ruimtelijke werking beperkt is, maar die wel van belang zijn voor een duurzamere ontwikkeling, namelijk materiaalgebruik, energie en afval.
Materiaalgebruik
Bij het (ver)bouwen van gebouwen wordt het milieu op verschillende wijzen belast. Hierbij dient zowel naar de bouwfase als naar het gebruik en het onderhoud van de woning gekeken te worden. De milieubelasting kan worden verminderd door bijvoorbeeld verantwoord materiaalgebruik, energie- en waterbesparing en afvalpreventie.
Uitgangspunt bij nieuwbouw (of renovatie) is dat er zoveel mogelijk gebruik gemaakt wordt van duurzamere bouwmaterialen. Duurzame bouwmaterialen zijn in principe bouwmaterialen die het milieu niet belasten en geen aanslag doen op uitputbare bronnen. Het uitgangspunt dient de volgende drie-stappen-strategie te zijn:
Voorkom onnodig gebruik van grondstoffen.
Gebruik eindeloze bronnen zoals hout, vlas, cellulose, leem, e.d.
Gebruik eindige bronnen effectief
Omdat het afkoppelen van regenwater een doelstelling van het beleid is moeten enkel niet uitloogbare materialen worden toegepast.
Toepassing van groene daken (en gevels) is voor vele doelen goed. Waterretentie is een voorbeeld, maar ook een effectievere energiebalans (vermindering energieverbruik) , een comfortabeler gebouw, schakels in groen verbindingen en een vriendelijker uitstraling.
Koude- en warmteopslag in de bodem is een milieuvriendelijke én een comfortabele manier om de vraag naar warmte in een gebouw te regelen. Deze vorm van duurzamer bouwen wordt steeds meer toegepast, zoveel dat het nodig wordt om de exploitatie van de bodem aan regels te gaan binden.
Energie
Een duurzamere ontwikkeling stelt eisen aan het energiegebruik en de energiebronnen van de locatie.
Er kunnen maatregelen genomen worden om de energiehuishouding zo duurzamer mogelijk te maken. De voorkeurvolgorde voor maatregelen is:
Beperken energieverbruik;
Toepassen duurzamere energiebronnen
Efficiënt gebruik van fossiele brandstoffen.
Het streven is om nieuwe ontwikkelingen energie-neutraal uit te voeren.
3.11 Water
3.11.1 Algemeen
Het voorliggende plan voorziet in de uitbreiding van twee paardenpensions aan de Nieuqwe Bredasebaan 3 en 5 in Teteringen. De bebouwing zal beperkt worden uitgebreid.
3.11.2 Regelgeving
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits- en kwaliteitsbeheer, de waterkeringszorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.
Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2010-2015, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie.
Het waterschap heeft in een toetsingskader RO "De ruimte blauw geordend" aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/ speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; de Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een Watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de "beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009".
Uit de Keurkaart beschermde gebieden blijkt dat deze locaties binnen attentiegebied van volledig beschermd gebied liggen. De volledig beschermde gebieden volgen uit het Provinciaal Waterplan. De attentiezone heeft als doel het tegengaan van verdroging van het volledig beschermd gebied. Het Waterschap dringt bij nieuwe ontwikkelingen in attentiegebied, naast waterneutraal, dan ook aan op het zoveel mogelijk infiltreren van hemelwater.
De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt.
3.11.3 Onderzoek
Het huidige terrein is deels verhard en deels onverhard. Door de uitbreiding van de gebouwen zal het regenwater minder in de bodem infiltreren. De toename dient daarom conform gemeentelijk en waterschapsbeleid gecompenseerd te worden. Het regenwater dient in overleg met het waterschap bij voorkeur afgevoerd te worden op de omliggende sloten.
Het hemelwater wordt ter plaatse niet afgevoerd via het rioolsysteem maar dient op eigen terrein te worden geinfiltreerd of te worden afgevoerd via de nabijgelegen waterlopen hetgeen nu ook al gebeurd. Met de eventuele uitbreiding van de gebouwen blijven er voldoende mogelijkheden aanwezig het afkomende hemelwater te infiltreren in de bodem via een retentievijver dan wel af te voeren naar de nabijgelegen waterlopen.
Nu is nog niet mogelijk over de eventuele gevolgen van de plannen voor de hydrologische sitautie inzicht te geven omdat de bouwplannen nog niet bekend zijn.
Bij de nieuwbouw dient gebruik te worden gemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen en dient het gebruik van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC achterwege te worden gelaten. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water (bodem)kwaliteit en ecologie.
Het plangebied wordt verder doorkruist door een categorie A oppervlaktewater. Aan de noordzijde wordt het plangebied ook begrensd door een A oppervlaktewater. Voor deze categorie waterlopen geldt dat aan beide zijden eenn onderhoudsstrook moet worden vrijgehouden van 5 meter. Binnen deze zone mogen in pricipe geen obstakels worden geplaatst, waarmee bijvoorbeeld ook bomen struiiken worden bedoeld. Binnen het plangebied zijn ook categorie B opprervlaktewateren aanwezig. In onderstaande figuur staan de beide categorieën waterlopen aangegeven in blauw (A) en rood (B).
3.11.4 Conclusie
Er zijn geen dan ook geen beperkingen te verwachten in relatie tot de afvoer van hemelwater. Omdat de bouwplannen nog niet bekend zijn is in de regels (artikel 9, lid 9.2) opgenomen dat alleen gebouwd mag worden binnen het gebied met de aanduiding attentiegebied ecologische hoofdstructuur na een watertoestadvies van het Waterschap.
Voor wat betreft de vrij te houden onderhoudsstrook bij categorie A oppervlaktewateren is in de regels in dit kader een beperking opgenomen ten aanzien van het plaatsen van obstakels binnen die strook.
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige en toekomstige waarden en karakteristieken van het plangebied. De voorgenomen ontwikkelingen, dienen - voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk - juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologisch instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.
4.2 Hoofdopzet
Een bestemmingsplan bestaat uit planregels (voorheen voorschriften) en de verbeelding (voorheen plankaart), vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden.
4.3 Indeling Planregels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:
Inleidende regels;
-
Bestemmingsregels;
-
Algemene regels;
-
Overgangs- en slotregels.
Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012).
In het eerste hoofdstuk ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe oppervlakte, hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
In het daaropvolgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemming en het gebruik (zie paragraaf 6.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
4.4 Bestemmingen
In de planregels zijn de bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen.
Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
Binnen deze bestemming zijn de gronden opgenomen die rond de twee bedrijven liggen en die hun agrarische bestemming behouden. Op deze gronden mag slechts beperkt worden gebouwd nu hierin geen bouwvlakken zijn aangeduid.
Bedrijf
Binnen deze bestemming zijn de beide bedrijven opgenomen met een aanduiding paardenpension. Binnen het bestemmingsvlak is een aanduiding 'bouwvlak' opgenomen waarbinnen alle gebouwen gebouwd dienen te worden. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen buiten het bouwvlak maar moeten uiteraard binnen het bestemmingsvlak.
Natuur
Het nieuwe natuurgebied rondom de bedrijfslocaties heeft de bestemming Natuur. Het betreft hier de verplicht gestelde landschappelijke inpassing op grond van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. De gronden met de bestemming Natuur zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en extensief recreatief medegebruik. Hiermee wordt het behoud van deze natuurzones ook juridisch geborgd.
Water
Binnen deze bestemming zijn de binnen het plangebied bestaande waterlopen opgenomen.
Leiding
Een dubbelbestemming waarbinnen de in het plangebied gelegen gasleiding en transportleiding stadsverwarming van een juridische regeling zijn voorzien.
Waarden - Archeologie
Een dubbelbestemming waarbinnen de gebieden met hoge en middelhoge verwachtingswaarde archeologie zijn beschermd tegen ingrepen die mogelijk aanwezige archeologische waarden kunnen verstoren.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijk regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
de bouw van een of meer woningen;
-
de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
-
de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
-
de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
-
de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
-
de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte .
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is (bijvoorbeeld via een overeenkomst) én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Indien de kosten minder dan € 10.000,- bedragen, kan ervoor gekozen worden deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen.
Het betreft hier een particuliere ontwikkeling en nu met de beide ondernemers een overeenkomst is gesloten o.a. met betrekking kostenverhaal is dit anderzins verzekerd en is het niet noodzakelijk voor dit plan een exploitatieplan op te stellen.
Hoofdstuk 6 Communicatie
6.1 Inleiding
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
6.2 Vooroverleg
Voor dit plan is vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, gevoerd met de volgende instanties die belangen hebben binnen of in de omgeving van het plangebied:
-
Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant
-
Waterschap Brabantse Delta,
-
Enexis BV
-
NV Nederlandse Gasunie
-
Dorpsraad Teteringen
Van Gedeputeerde Staten, Waterschap Brabantse Delta en de NV Nederlandse Gasunie is een schriftelijke reactie ontvangen waarop hierna nader zal worden ingegaan. Van de Dorpsraad Teteringen is geen reactie ontvangen.
Gedeputeerde Staten
Inhoud reactie
Het plan is getoetst aan de Verordening ruimte 2014. Nu het plan voorziet in de uitbreiding van de bedrijven en dit gelet op het bepaalde in artikel 6.10 vanwege de ligging van de beide locaties in de Groenblauwe mantel niet is toegestaan is het plan in strijd met de Verordening ruimte. In het plan ontbreekt verder geen verantwoording van de verplichte bijdrage die de ontwikkeling levert aan de onderkende ecologische en landschappelijke waarden. Daarnaast wordt nog opgemerkt dat een verantwoording ontbreeekt van verplichte kwaliteitsverbetering van het landschapin de toelichting. Tenslotte wordt nog opgemerkt dat op de verbeelding niet de bestemming Bedrijf met de aanduiding paardenpension hebben meegekregen terwijl dit in de plantoelichting wel als zodanig is vermeld.
Verzoeken bij het verder in procedure brengen van het plan dit uitdrukkelijk mee te nemen.
Commentaar
Zoals ook in het plan is aangegeven betreft het hier twee bestaande paardenpensions die nodig uitbreiding behoeven. De twee bedrijven liggen inderdaad binnen de aanduidiing Groenblauwe mantel als aangegeven op de kaarten behorende bij de Verordening ruimte. Artikel 6.10 van die verordening geeft de grenzen aan van de ontwikkeling van niet agrarische bedrijven binnen die betreffende aanduiding. Hierin zijn inderdaad beperkingen opgenomen inzake de oppervlakte van een bestemmingsvlak (maximaal 5000 m2) en de milieucategorie. Artikel 6.10, lid 2 heeft echter mogelijkheden om in afwijking van het bepaalde inzake grootte bestemmingsvlak, maximale milieucategorie en de grootte van de ontwikkeling (niet grootschalig) te voorzien in een uitbreiding van een bestaande niet-agrarische functie.
Nu hier echter sprake is van twee bestaande paardenpensions die een beperkte uitbreiding wensen is er dus geen sprake van strijd met de Verordening ruimte 2014 nu hiertoe mogelijkheden zijn geboden in lid 2 van artikel 6.10.
Daar komt bij dat het bedrijf aan de Nieuwe Bredase Baan 3 op dit moment in het bestemmingsplan Buitengebied Teteringen een bestemmings- en tevens bouwvlak heeft ter grootte van 1,2 ha. Met deze wijziging wordt het vlak van vorm veranderd zodanig dat er nu aan de achterzijde van de bestaande bebouwing uitgebreid kan worden. Met dit plan zijn de bouwmogelijkheden dus verlegd naar de achterzijde van het perceel maar hebben we in het ontwerp, teneinde te voldoen aan de zorgplicht ruimtelijke kwaliteit uit de Verordening ruimte, de bouwmogelijkheid van gebouwen ingeperkt tot een in het plan opgenomen bouwvlak (was 1.2 ha en wordt ruim 7000 m2). Het resterende deel van het bouwvlak uit het oude plan is als bestemmingsvlak opgenomen ten behoeve van het oprichten van de bij deze bedrijfstak behorende noodzakelijk buitenvoorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals een paardenbak en een tredmolen.
Ook de bouwmogelijkheden voor het bouwen van gebouwen voor het bedrijf aan de Nieuwe Bredase Baan 5 worden ook enigzins beperkter. In het vigerende plan had dit bedrijf een bouwvlak ter grootte van ca 5400 m2. In het onderhavighe plan is dit beperkt tot bijna 5300 m2. Wel is aan het bedrijf een groter bestemmingsvlak toegekend teneinde ook dit bedrijf mogelijkheden te geven tot het oprichten van de noodzakelijke buitenvoorzieningen.
Ten aanzien van de opmerkingen inzake de verplichte kwaliteitsverbetering van het landschap klopt het dat er inderdaad niets over in de toelichting was opgenomen. Dit is in de toelichting op het ontwerpbestemmingsplan hersteld. In Hoofdstuk 2 paragraaf 2.3 is een ander nader verduidelijkt en gemotiveerd.
Op de verbeelding behorende bij het onderhavige bestemmingsplan is ook de bestemming Bedrijf nu toegevoegd. In de regels is vastgelegd dat binnen deze bestemming paardenpensions zijn toegestaan.
Waterschap Brabantse Delta
Inhoud reactie
-
Niet duidelijk is hoe voorzien gaat worden in infiltratie van hemelwater. Omdat het verhard oppervlak groter wordt kan mogelijk een retentievoorziening noodzakelijk zijn. het direct lozen zonder retentie is niet toegestaan. Verzocht wordt een en ander inzichtelijk te maken.
-
Binnen het plangebied zijn een aantal waterlopen aanwezig (categorie A en B) met een onderhoudstrook ter weerszijden hiervan. Verzocht wordt de voorgestelde tekst en de figuur aan de toelichting toe te voegen. Ditzelfde geldt voor een in het plangebied gelegen waterkering.
-
Verzoeken in bestemming natuur de functie water toe te voegen nu hierin categorie B oppervlaktewateren zijn gelegen.
-
De bestemming Bedrijf is mogelijk gemaakt maar niet op de verbeelding aangegeven.
-
Verzocht wordt de bouwvlakken niet tot aan het oppervlaktewater te laten lopen vanwege een verplichte onderhoudsstrook (5 meter) ter weerszijden van de waterloop.
Commentaar
-
Dat is op dit moment nog niet duidelijk omdat de bouwplannen nog niet bekend zijn. Vanwege de ligging van het plangebied binnen de aanduiding 'attentiegebied ecologische hoofdstructuur' en om toch voldoende grip hierop te houden is in de regels (artikel 9) de eis opgenomen dat bij het bouwen van gebouwen binnen de aanduiding voldaan moet worden aan de regels van het Waterschap inzake infiltratie en retentie. Bovendien is binnen de bestemming 'Bedrijf' de functie Water opgenomen zodat een retentievoorziening ook zondermeer gerealiseerd kan worden.
-
De betreffende tekst is in de toelichting toegevoegd.
-
Het plan is hierop aangepast.
-
Het plan is hierop aangepast.
-
Het plan is hierop aangepast.
Gasunie Transport Services BV
Inhoud reactie
-
Zijn niet in de gelegenheid geweest het plan digitaal te raadplegen. Verzoeken dan ook de exacte ligging van een in het plangebied gelegen gasleiding te controleren.
-
Artikel 7 van de planregels zijn onvoldoende om een veilig en bedrijfszeker gastransport te kunnen waarborgen. Verzoeken de regels aan te passen overeenkomstig een door hen gegeven tekstvoorstel.
-
Verzoeken de aanwezigheid van de gastransportleiding in de toelichjting te vermelden en hierbij aandacht te besteden aan de regeling die daarvoor geldt en die bij de reactie is gevoegd.
Commentaar
-
De leiding is geprojecteerd aan de hand van de door de Gasunie bschikbaar gestelde informatie.
-
In de thans in het plan opgenomen regels voor de gasleiding is de dubbelbestemming die hiervoor is opg preferent aan de de overeige bestemmingen. Dit is als zodanig bepaald in artikel 7 lid 7.2. De afwijkingsmogelijkheid is aangepast aan het voorstel van de Gasunie.
-
Het plan is hierop aangepast.