KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Plangrenzen
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Planhistorie
1.5 Bij Het Plan Behorende Stukken
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse
2.1 Inleiding
2.2 Positionering Plangebied
2.3 Ruimtelijke Structuur
2.4 Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Doelstellingen Van Het Bestemmingsplan
4.1 Stedenbouwkundige Opzet
4.2 Beschrijving Op Onderdelen
Hoofdstuk 5 Milieu
5.1 Inleiding
5.2 Milieueffectrapportage
5.3 Bodem
5.4 Water
5.5 Ecologie
5.6 Flora En Fauna
5.7 Natuurbescherming
5.8 Bedrijven
5.9 Geluid
5.10 Luchtkwaliteit
5.11 Geur
5.12 Externe Veiligheid
5.13 Duurzaamheid
5.14 Overig
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Inleiding
6.2 Hoofdopzet
6.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Toepassing Afdeling 6.4 Wro (Grondexploitatie)
7.2 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Communicatie
8.1 Inleiding
8.2 Vooroverleg
8.3 Zienswijzen
8.4 Beroep

Roosbergseweg Noord, herziening Roosbergseweg West

Bestemmingsplan - gemeente Breda

Vastgesteld op 24-09-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Regels

Bijlage Bij Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

Het bestemmingsplan 'Roosbergseweg Noord, herziening Roosbergseweg West' met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2014058006-0401 van de gemeente Breda.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 Aan- en uitbouwen

Een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt.

1.4 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.5 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Achtererfgebied

Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.8 Afhankelijke woonruimte

Een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.9 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 Bed & Breakfast

Een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning en/of bijgebouw.

1.11 Bedrijfsgebouw

Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.12 Begane grond

De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.

1.13 Belwinkel

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig aan het publiek gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, al dan niet in daarvoor bestemde belcabines, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen en het toegang bieden tot het internet al dan niet in combinatie met de verkoop van telefoons of accessoires voor telefoons.

1.14 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)

  • Legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning.

  • Het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.15 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.16 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 Bevoegd gezag

Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.18 Bijgebouw

Een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.19 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.21 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder.

1.22 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 Bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.24 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.25 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 Dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.27 Dakopbouw

Een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw.

1.28 Dienstverlening

Bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaak, schoonheidsinstituut, fotostudio, reisbureau en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen.

1.29 Dove gevel

Een gevel zonder te openen delen, dan wel een gevel waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de te openen delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.30 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 Geluidsgevoelig object

Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in de Wet geluidhinder en in het Besluit geluidhinder.

1.32 Geluidsgevoelige ruimte

Een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van minimaal 11 m².

1.33 Geluidsluwe gevel

Een gevel die in beperkte mate door geluid wordt belast en waaraan ten minste één verblijfsruimte - met te openen delen - grenst. De gevelbelasting dient voor alle geluidsoorten aan de voorkeursgrenswaarden te voldoen.

1.34 Gestapelde woning

Een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen.

1.35 Geschakelde woning

Een woning, waarvan het hoofdgebouw aan een zijde op de bouwperceelgrens is gebouwd en door middel van aan- of uitbouwen of een aangebouwd bijgebouw geschakeld is met een ander hoofdgebouw op een aangrenzend bouwperceel.

1.36 Groen

Bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen.

1.37 Grondgebonden woning

Woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld.

1.38 Groothandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, danwel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.39 Groothandel in smart-, grow- en/of headproducten

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen etc.) ten behoeve van het kweken van planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen.

1.40 Growshop

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen etc.) ten behoeve van het kweken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze kweekbenodigdheden.

1.41 Headshop

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden.

1.42 Hoekperceel

Een perceel, gelegen aan twee wegen of aan twee zijden grenst aan het openbaar gebied.

1.43 Hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.44 Huisvesting in verband met mantelzorg

Huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan en ontvangt van een bewoner van de woning.

1.45 Kamerverhuur

Het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.

1.46 Kap

De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 75°.

1.47 Lessenaarsdak

Een dakvorm waarbij de afdekking van het gehele huis bestaat uit één schuin dakvlak en de afwatering van dit dak plaatsvindt aan één zijde.

1.48 Mantelzorg

Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.49 Nok

Het snijpunt van twee hellende vlakken.

1.50 Nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie.

1.51 Onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 meter boven het peil is gelegen.

1.52 Patiowoning

Een woning hoofdzakelijk bestaande uit één grondgebonden woonlaag, met een binnentuin.

1.53 Permanente bewoning

Bewoning door een of meerdere personen van een daarvoor bestemd gebouw als hoofdverblijf.

1.54 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.55 Ruimtelijke kwaliteit

Kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.

1.56 Seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.57 Smartshop

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen.

1.58 Voorgevel

De naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.59 Voorgevelrooilijn

  1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

  2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

1.60 Vrijstaande woning

Een woning waarvan het hoofdgebouw losstaat van de zijdelingse bouwperceelgrenzen.

1.61 Woning

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.62 Zolder

Een gedeelte van een gebouw waarvan de vrije hoogte tussen de bovenkant van de vloer en het laagste punt van de onderkant van het dak minder dan 1,20 meter bedraagt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens

De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel.

2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel

De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.3 Bebouwingspercentage

Het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.

2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 Dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 Diepte van een gebouw

De lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.7 Goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 Hoogte van een dakopbouw

Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

2.9 Hoogte van een kap

Vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

2.10 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.11 Lessenaarsdak

In afwijking van het bepaalde in de leden 2.4 en 2.7 bij een woning met een lessenaarsdak wordt het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte.

2.12 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.13 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.14 Peil

  • Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.

  • Indien het perceel niet direct grenst aan de hoofdtoegang: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.

  • Indien in of op het water wordt gebouwd: het ter plaatse geldende peil ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil (NAP).

  • Indien op of langs een spoorlijn wordt gebouwd de bovenkant van de spoorstaaf.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en paden;

  2. groen, bermen, beplanting en plantsoen;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. parkeren;

  5. water.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren;

  4. verharding, in de vorm van een in- en uitrit, met dien verstande dat deze niet mogen worden aangelegd ter plaatse van de functieaanduiding 'ontsluiting uitgesloten';

  5. water.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 4.2.1onder a, voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak op hoekpercelen, met dien verstande dat:

  1. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen op minimaal 3 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd;

  2. het bepaalde in artikel 4.2.1 en 4.2.3 in acht moet worden genomen;

  3. de stedebouwkundige kwaliteit en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  4. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens minimaal 3 meter bedraagt.

  1. artikel 4.2.2 onder a met betrekking tot de maximale goothoogte voor het vervangen van een schuine kap voor een dakopbouw met dien verstande dat:

  1. de oppervlakte van de dakopbouw niet groter is dan 60% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;

  2. de goothoogte gelijk is aan de maximaal toegestane bouwhoogte.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7:

  1. voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt;

  2. het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;

  3. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;

  4. de beroeps- en bedrijfsactiviteit niet-vergunningplichtig ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mag zijn;

  1. voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande woning als huisvesting in verband met mantelzorg, met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

  2. de huisvesting niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

  3. geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmeringen ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

  4. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

  1. Indien het gebruik van gronden en bebouwing of de maatvoering van de bestaande bebouwing of het aantal woningen dat bestaat ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering en/of gebruik c.q aantal woningen te allen tijde worden gehandhaafd en vernieuwd.

  2. Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak onder het gehele gebouw of een gedeelte van het gebouw dat geheel boven het peil is gelegen;

  2. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan tot 1 bouwlaag met een bouwdiepte van maximaal 4 meter onder peil.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

  1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.

  2. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart-, grow- en headshop, alsmede een groothandel in smart-, grow- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;

  2. het gebruik van bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en/of huisvesting in verband met mantelzorg;

  3. gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;

  4. het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;

  5. het gebruik van een woning voor kamerverhuur.

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a en b, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 luchtvaartverkeerzone - ils zone

Voor zover gebouwen en andere bouwwerken, die zijn toegestaan op grond van de bestemmingsbepalingen, zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'vluchtvaartverkeerszone - ils zone', mag de hoogte van de betreffende gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 82 meter +NAP (Normaal Amsterdams Peil).

8.2 luchtvaartverkeerzone - ihcs zone

Voor zover gebouwen en andere bouwwerken, die zijn toegestaan op grond van de bestemmingsbepalingen, zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'vluchtvaartverkeerszone - ihcs zone', mag de hoogte van de betreffende gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 145 meter +NAP (Normaal Amsterdams Peil) in het oosterlijk deel van het plangebied en liniar oplopend tot 155 meter +NAP in het westerlijk deel van het plangebied.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;

  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;

  3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  4. het bepaalde ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:

  1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;

  2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de bestemmingen wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’ met de aanduiding ‘nutsvoorziening’ voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals zend-, ontvang- en/of sirenemasten, mits de hoogte maximaal 50 meter bedraagt.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.6, van de Wet ruimtelijke ordening, is de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Parkeren

  1. Voor zover in de planregels niet anders is bepaald dienen bij het bouwen en het uitbreiden of veranderen van functies op grond van deze planregels, overeenkomstig het door de gemeente Breda vastgestelde parkeer- en stallingsbeleid, voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig te zijn of te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden.

  2. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. indien in het plangebied, dan wel in de directe omgeving, op een andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, met dien verstande dat aan de omgevingsvergunning financiële voorwaarden verbonden kunnen worden.

12.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. een goede woonsituatie;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder lid a met maximaal 10%.

  2. Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder lid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

“Regels van het bestemmingsplan 'Roosbergseweg Noord, herziening Roosbergseweg West".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de ontwikkeling van woningbouw langs de Roosbergseweg.

Langs de Roosbergseweg vigeert het bestemmingsplan 'Bavel-Zuid, Roosbergseweg Noord', vastgesteld op 31 mei 2012 en bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onherroepelijk geworden op 4 september 2012. Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid voor de bouw van maximaal 44 nieuwe woningen en de bouw van zes woningen op reeds aangelegde kavels. In het bestemmingsplan 'Bavel-Zuid, Roosbergseweg Noord' is de eis opgenomen dat de kavels aan de Roosbergseweg minimaal 1.000 m² moeten bedragen, tevens is het aantal woningen gemaximaliseerd.

Inmiddels zijn nagenoeg alle kavels rond de Nieuwe Daalakker verkocht. Deze kavels variëren in grootte van 400 m² tot 750 m². De grotere kavels aan de noordzijde van de Roosbergseweg (ter hoogte van huisnummer 16) verkopen niet. De reden hiervoor is de grootte van de kavels, de kavels variëren hier van ongeveer 1.000 tot 1.300 m².

Met het aanbieden van kleinere kavels aan de noordzijde van de Roosbergseweg wordt beter aangesloten bij de vraag vanuit de markt. Tevens wordt gehoor gegeven aan de aangenomen motie die in het kader van Structuurvisie Breda 2030 het college opdraagt meer kleinere kavels aan te bieden. De kavels worden vanwege de ligging en het ontwerp niet kleiner dan 500 m² (variërend van 500 m² tot 750 m²). De herverkaveling leidt tot vier extra woningen langs de Roosbergseweg, te weten drie extra kavels die de gemeente verkoopt en een extra kavels als gevolg van de kavelsplitsing bij particulieren.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt de eis van minimale kavelgrootte losgelaten en wordt voorzien in het toevoegen van vier extra woningen.

1.2 Ligging En Plangrenzen

Het plangebied bestaat uit twee gebieden en ligt ten zuiden van de kom Bavel. Het betreft percelen gelegen ten noorden van de Roosbergseweg, het plangebied grenst ten westen aan de Roosbergseweg 26 en wordt ten oosten en noorden begrenst door de Hoge Daalakker en het naastgelegen bosgebied.

[image]

Figuur 1: Ligging plangebied

[image]

Figuur 2: Plangrens

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Roosbergseweg Noord, Herziening Roosbergseweg West' vervangt een deel van het bestemmingsplan 'Bavel-Zuid, Roosbergseweg Noord', vastgesteld op 31 mei 2012 en bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onherroepelijk geworden op 4 september 2012.

1.4 Planhistorie

Hieronder is een overzicht opgenomen van de plannen en procedures welke in het verleden zijn gevoerd in Breda-Oost en van invloed zijn op de ontwikkelingen in het plangebied:

  • In december 2005 heeft de gemeenteraad het structuurplan Breda-Oost 'Bavel, Beek en Berg' vastgesteld. Het structuurplan geeft richting aan de transformatie van het gebied Breda-Oost. Een groenblauw raamwerk, gekoppeld aan de aanwezige beekdalen, bepaalt de maximale verstedelijkingsruimte voor wonen en werken tot 2020. In het structuurplan is onder andere ruimte voor maximaal 90 hectare bedrijventerrein en de ontwikkeling van een woongebied met maximaal 1000 woningen rondom de kern Bavel.

  • In mei 2006 is voor het gebied Breda-Oost een m.e.r.-procedure gevolgd: Milieueffectrapport Breda-Oost, bedrijventerrein en woningbouw.

  • Op basis van de structuurvisie Breda-Oost is eind 2006 een vrijstelling voor de bouw van 61 woningen tussen de Roosbergseweg en Daalakker verleend. Het merendeel van deze woningen is inmiddels gebouwd.

  • In mei 2009 is een voorontwerpbestemmingsplan voor het gebied Bavel-Zuid in procedure gebracht met daarin onder andere de mogelijkheid voor de bouw van maximaal 800 woningen, 5 hectare woonwerkfuncties en 53 hectare bedrijventerrein. Vanwege de herziening van het gehele woningbouwprogramma van Breda is de planvorming eind 2009 stilgelegd.

  • Op 16 december 2010 is de notitie Stedelijke programmering 2020 'Koers gezet' vastgesteld door de gemeenteraad. Als gevolg van gewijzigde omstandigheden ten aanzien van de demografische ontwikkeling van de stad was het noodzakelijk dat de uitgangspunten van de structuurvisie Breda 2020 'Stad in evenwicht' werden herijkt. Dat is gebeurd met het beleidskader over de stedelijke programmering. Deze koerswijziging heeft gevolgen voor de ontwikkelingen in Breda-Oost. Voor de locatie Bavel is opgenomen dat er ruimte wordt gecreëerd voor bedrijventerreinen en een beperkte toevoeging van woningen. De locatie Lijndonk-Tervoort wordt niet ontwikkeld.

  • Op 27 maart 2012 is door het college de Nota van uitgangspunten Breda-Oost vastgesteld. Het opstellen van de nota was nodig vanwege de sterke vermindering van het programma ten opzichte van het Structuurplan Breda-Oost. De opgave in de nota van uitgangspunten is terug gebracht naar maximaal 140 woningen en maximaal 35 hectare bedrijventerrein (inclusief woonwerklocaties).

  • In 2012 zijn twee bestemmingsplannen vastgesteld in het gebied Breda-Oost. Het bestemmingsplan Gilzewouwerbeek 1e fase voorziet in 17 hectare natuurontwikkeling, mede als compensatie voor de toekomstige ontwikkelingen in Bavel-Zuid. Het bestemmingsplan Roosbergseweg Noord, vastgesteld op 31 mei 2012, maakt een begin met de afronding van het woongebied van het dorp Bavel: hier kunnen 44 woningen worden toegevoegd tussen de Roosbergseweg en Daalakker.

  • Op 26 september 2013 is de Structuurvisie Breda 2030 vastgesteld. Bij vaststelling hiervan zijn de oude structuurplannen Breda-Oost en Lijndonk-Tervoort en ook de notitie Koers Gezet ingetrokken. De Nota van Uitgangspunten Breda-Oost blijft van kracht. In de structuurvisie wordt de locatie Eikberg aangemerkt voor het vraaggericht ontwikkelen van woningbouw en Bavel-Zuid wordt aangemerkt als strategische reservelocatie voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen.

  • De gemeenteraad heeft op 13 oktober 2014 ingestemd met de realisatiestrategie Eikberg. Daarbij is een beleidslijn voor nieuwbouw in geheel Bavel opgenomen. Er lopen op dit moment meerdere uitbreidingsplannen in Bavel, waarbij gekeken is naar mogelijkheden voor starters. Stedenbouwkundig passen relatief meer woningen voor starters (met kleinere kavels) in de groenstedelijke milieus aan de noordzijde van Bavel (nabij de snelweg, richting stad) dan in de dorpse woonmilieus aan de zuidrand van Bavel. Dit levert voor de diverse plannen het volgende stedenbouwkundig vertrekpunt:

  • Inpassing van relatief meer starters aan de noordzijde van Bavel: herontwikkeling van appartementsgebouw Citta Verde in Nieuw Wolflaar, aanpassing van het project “B van Bavel”, mogelijke woningen aan de Dorstseweg ter plaatse van het kinderdagverblijf.

  • Inpassing van relatief minder starters aan de zuidzijde, waar het dorp Bavel wordt afgerond en de overgang naar het landschap wordt vorm gegeven met lagere bebouwingsdichtheden en meer groen: herverkaveling Roosbergseweg west en uitbreidingsplan Eikberg.

  • Op 28 oktober 2014 heeft de gemeenteraad ingestemd met aanpassing van de realisatiestrategie / herverkaveling Roosbergseweg West waarmee de aanzet is gegeven voor het bestemmingsplan 'Roosbergseweg Noord, herziening Roosbergseweg West'.

1.5 Bij Het Plan Behorende Stukken

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, regels waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden onder andere de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Hierin staat ook beschreven hoe het plan past binnen het vigerend beleid en met welke milieu- en planologische aspecten rekening is gehouden.

1.6 Leeswijzer

Het eerste deel van het bestemmingsplan 'Roosbergseweg Noord, herziening Roosbergseweg West' is de toelichting. Andere onderdelen van dit bestemmingsplan zijn de planregels en de verbeelding. De toelichting is opgebouwd uit de volgende hoofdstukken:

  • In hoofdstuk 2 ‘Gebiedsanalyse’ is allereerst een ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied opgenomen;

  • In hoofdstuk 3 ‘Beleid’ wordt het relevante ruimtelijke beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente beschreven;

  • In hoofdstuk 4 komen de doelstellingen van het bestemmingsplan aan bod;

  • In hoofdstuk 5 ‘Milieu en landschap’ de sectorale milieu aspecten zoals, water, geluid, bodemkwaliteit, externe veiligheid, ecologie, enzovoorts aan bod;

  • In hoofdstuk 6 is de juridische planbeschrijving opgenomen. In dit hoofdstuk wordt de wijze van bestemmen uiteengezet en is een toelichting gegeven op de regels van het bestemmingsplan;

  • In hoofdstuk 7 wordt de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven;

  • In hoofdstuk 8 ‘Communicatie’ zijn de uitkomsten van het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen.

De regels behorende bij dit bestemmingsplan staan in het tweede deel. De regels bestaan uit vier hoofdstukken, waarin de inleidende regels in hoofdstuk 1 zijn opgenomen, de bestemmingsregels in hoofdstuk 2, de algemene regels in hoofdstuk 3 en de overgangs- en slotregels in hoofdstuk 4.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn achtereenvolgens de ruimtelijke structuur en de functionele structuur van het plangebied uiteengezet. De ruimtelijke structuur is beschreven en in beeld gebracht aan de hand van bebouwingstructuur, archeologie en cultuurhistorie, groen en verkeer. In de beschrijving van de functionele structuur wordt ingegaan op de diverse in het plangebied voorkomende functies.

2.2 Positionering Plangebied

Bavel is één van de vier dorpen welke, sinds de gemeentelijke herindeling in 1997, deel uitmaken van de gemeente Breda. Het plangebied ligt aan de zuidrand van de bebouwde kom van het dorp Bavel en maakte oorspronkelijk deel uit van het agrarische buitengebied van Bavel. Toen Bavel nog deel uitmaakte van de gemeente Nieuw-Ginneken was er al sprake van de uitbreiding van het woongebied Bavel op deze locatie.

2.3 Ruimtelijke Structuur

2.3.1 Bebouwingstructuur

In en rond Bavel vinden we een aantal historische bebouwingslinten. De Kerkstraat en Brigidastraat zijn dorpse bebouwingslinten, de Roosbergseweg en Gilzeweg zijn agrarische bebouwingslinten. De dorpse linten worden gekarakteriseerd door een verscheidenheid in bebouwing, terwijl de agrarische linten worden getypeerd door een afwisseling van vrijstaande bebouwing en open ruimte, met doorzichten naar het achtergelegen gebied.

Aan de Roosbergseweg staan diverse vrijstaande woningen op afstand van elkaar, waaronder voormalige bedrijven en boerderijen. De weg wordt begeleid door laanbeplanting. De nieuwe woningen aan het lint, waarvan de bouw mogelijk is gemaakt met een artikel 19 procedure (2006) en bestemmingsplan Roosbergseweg Noord (2012), zijn vrijstaand gebouwd op grote kavels tussen de bestaande lintbebouwing. Achter de lintbebouwing is een nieuwe besloten woonbuurt gerealiseerd met diverse woningtypen: vrijstaand, twee-onder-een-kap en rijwoningen. Een deel van de woonbuurt wordt ontsloten op de Daalakker, de rest op de Roosbergseweg. Aan de westzijde van het plangebied staan nog twee vrijstaande woningen op grote percelen in het bosgebied.

2.3.2 Archeologie en cultuurhistorie

In de nota Erfgoed in context ErfgoedVisie Breda 2008-2015 is vastgesteld dat het Bredase erfgoed de basis vormt van de Bredase identiteit en tevens de basis vormt van ruimtelijke ontwikkelingen in Breda. Om het erfgoed in brede zin op herkenbare wijze te kunnen inpassen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsprocessen is een goede inventarisatie noodzakelijk. In deze toelichting op het bestemmingsplan wordt het aanwezige cultureel erfgoed (te verdelen in archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed) globaal in beeld gebracht en wordt aangegeven hoe deze waarden beschermd worden.

Archeologie wordt in een bestemmingsplan vertaald middels de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie', historische geografie en gebouwd erfgoed worden vertaald middels de dubbelbestemming 'Waarde Cultuurhistorie'.

Archeologie

Het centrum van het plangebied is gelegen op de lage dekzandrug Bavel en de oostkant op de hoge dekzandrug Eikberg. Omdat dekzandruggen, vanwege de hogere ligging in het landschap, de hoogste kans hebben op het aantreffen van bewoningssporen heeft het plangebied voornamelijk een hoge archeologische verwachting en deels ook een middelhoge archeologische verwachting op de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1 Archeologie gekregen. Voor zowel de hoge als de middelhoge archeologische verwachting geldt de verplichting tot het uitvoeren van een archeologisch onderzoek voorafgaand aan bodemingrepen van meer dan 100 m2 die de bodem op meer dan 30 centimeter onder maaiveld zullen verstoren.

Om archeologische waarden in een gebied te beschermen conform het vastgestelde gemeentelijk beleid, de Monumentenwet 1988, waarin besloten ligt de Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007, wordt de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ opgenomen voor de gebieden die conform de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1 Archeologie zijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachting anders dan laag. Hetzelfde geldt voor de gebieden met archeologische waarden en gemeentelijke archeologische monumenten. Ter plaatse van gronden met een dubbelbestemming dient voorafgaand aan ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het resultaat van het archeologisch onderzoek wordt door bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vastgesteld.

Archeologische onderzoeksgebieden

Terreinen met een hoge archeologische verwachting

Bodemingrepen zijn in principe niet toegestaan; indien een ingreep dieper gaat dan 0,30 meter onder maaiveld en een planoppervlak behelst van 100 m² of meer is een aanlegvergunning verplicht. Het college van B en W stelt de bepalingen in de aanlegvergunning vast. Het principe 'de verstoorder betaalt' is van toepassing.

Terreinen met een middelhoge archeologische verwachting

Bodemingrepen die dieper gaan dan 0,30 meter onder maaiveld en een planoppervlak behelzen van 100 m² of meer zijn in principe niet toegestaan, tenzij door het bevoegd gezag van de gemeente Breda een gunstig selectiebesluit is afgegeven. In alle overige gevallen is een aanlegvergunning verplicht. Het college van B en W stelt de bepalingen in de aanlegvergunning vast. Het principe 'de verstoorder betaalt' is van toepassing.

Terreinen met een lage archeologische verwachting

Bodemingrepen zijn in principe toegestaan. Archeologisch vooronderzoek is uitsluitend noodzakelijk bij MER-plichtige projecten en grootschalige inrichtingsplannen die een oppervlak van 5 hectare of meer omvatten.

Verstoorde terreinen

Ontgronde, verstoorde en archeologisch onderzochte terreinen. Hier gelden geen archeologische beperkingen.

Historische geografie

Het plangebied bevindt zich tussen de oude gehuchten Roosberg (aan de oostzijde) en Eikberg (aan de westzijde). Het plangebied ligt langs de Roosbergseweg, die verderop overgaat in de Gilzeweg, de oude verbinding tussen Breda en Gilze. In het plangebied zelf zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.

Historische bebouwingslinten

Langs oudere hoofdwegen en uitvalswegen van en naar historische dorpskernen zijn in de loop der tijd bebouwingslinten ontstaan, gebaseerd op oorspronkelijke ontginningsstructuren en landwegen. Deze veelal van oorsprong agrarische en organisch gegroeide lintbebouwingen zijn uitgegroeid tot dorpskernen met een autonoom karakter. Opvallend is de diversiteit van verschillende bouwperioden en/of functies. Door deze diversiteit hebben deze linten vaak een enigszins informeel karakter. Kenmerkend voor de linten is de dorpse, eenvoudige en lineaire structuur, met kleinschalige bebouwing. De bebouwing bestaat uit zowel geschakelde als vrijstaande panden met verspringende voorgevellijnen en waar mogelijk voortuinen. De bebouwing is relatief eenvoudig van vorm en bestaat uit één, twee en soms drie lagen, met of zonder kap. De Kerkstraat en het noordelijk deel van de Brigidastraat zijn een mooi voorbeeld van dorpse bebouwingslinten.

In het (voormalig) buitengebied rond Bavel vinden we een aantal landelijke bebouwingslinten. De Roosbergseweg, Gilzeweg en Eikbergseweg zijn hier voorbeelden van. Landelijke bebouwingslinten bestaan uit historische en nieuwe bebouwing, organisch gegroeid langs agrarische ontginningsstructuren en landwegen. Sinds de Middeleeuwen worden de gronden langs aangelegde wegen vaak systematisch ontgonnen, in kavels ingedeeld en bebouwd met hoeven. In een aantal gevallen was oorspronkelijk nog geen sprake van een lint, doordat de gebouwen te ver van elkaar waren gelegen. Door verdichting, als gevolg van herverkaveling en de bouw van burgerwoningen tussen de oude boerderijen, zijn de huidige bebouwingslinten ontstaan. De bebouwing, eenzijdig of aan weerzijden van de weg, bestaat uit boerderijen, vrijstaande burgerwoningen en kleinschalige bedrijvigheid. Het profiel van de landelijke wegen bestaat uit smalle rijbanen met aangrenzend bermen, sloten en soms bomenrijen. De structuur van het lint wordt soms gekenmerkt door een gebogen verloop, met gevarieerde open straatbeelden, waar gebouwen worden afgewisseld met open ruimtes, waardoor fraaie doorzichten op het achterliggende open agrarische gebied worden verkregen. Door deze doorzichten, de ruime erven, de groene bermen en de nog aanwezige boerderijen, wordt het landelijke karakter versterkt. Het beeld is gevarieerd door afwisseling in bebouwingsdichtheid, positionering, bouwmassa’s, oriëntatie en vormgeving van de bebouwing.

[image]

Figuur 4: Wonen aan het lint (Bron: Gemeente Breda, 2015)

Gebouwd erfgoed

In het plangebied bevindt zich geen gebouwd erfgoed.

Selectiebesluit plangebied

Vanwege erdere geplande ontwikkelingen zijn er in het plangebied al archeologische onderzoeken uitgevoerd. Daarbij zijn verschillende archeologische sporen uit de nieuwe tijd aangetroffen. In selectiebesluit 2015-03 is vastgelegd dat daarmee die delen van het plangebied voldoende zijn onderzocht en dat de archeologische verwachting en dus de dubbelbestemming ‘waarde archeologie’ voor die delen van het plangebied niet meer van toepassing is. Het selectiebesluit is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

2.3.3 Groen

De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een afwisseling van open en gesloten gebieden. Zo ligt aan de westkant van het plangebied aan beide zijden van de Roosbegseweg een klein, waardevol bosgebied. Deze groenelementen maken deel uit van de ecologische hoofdstructuur. Het plangebied is grotendeels open weidegebied, zonder opgaand groen. De Roosbergseweg wordt begeleid door laanbeplanting.

2.3.4 Verkeer

Het gebied ten zuiden van Bavel ligt globaal in de invloedsfeer van de rijkswegen A58 aan de zuidkant en A27 aan de westkant. De hoofdontsluiting voor Bavel loopt via de afrit ‘Bavel’ op de A58 over de Gilzeweg, overgaand in de Lange Bunder richting Breda of in de Roosbergseweg richting Ulvenhout. De Roosbergseweg is een wijkontsluitingsweg, welke de verbinding vormt tussen Ulvenhout en Gilze. Er geldt in de huidige situatie een maximum snelheid van 60 km/uur. Onderdeel van de ontwikkeling van het bestemmingsplan Roosbergseweg Noord is de verplaatsing van de bebouwde kom grens en de herinrichting van de Roosbergseweg naar een 50 km/uur weg. De kruising Roosbergseweg Gilzeweg zal daarbij zo worden vormgegeven dat de Gilzeweg de doorgaande route wordt en de Roosbergseweg een afslaande beweging. De Roosbergseweg wordt heringericht, waarbij de rijbaan wordt versmald en op diverse plekken verkeersdrempels worden aangebracht. De overige gebieden in de kom van Bavel zijn 30 km/uur gebieden, de zogenaamde verblijfsgebieden (erftoegangswegen). Ook in de nieuwe woonbuurt tussen Roosbergseweg en Daalakker geldt een maximum snelheid van 30 km/uur, waarbij de Lage Daalakker wordt ontsloten op de Daalakker en de Hoge Daalakker en Nieuwe Daalakkker worden ontsloten op de Roosbergseweg. Het is niet mogelijk om met de auto binnendoor van de Roosbergseweg richting het centrum van Bavel te rijden. Het gemotoriseerde verkeer dient via de Deken Dr. Dirckxweg te rijden. Er is wel een fietsverbinding tussen de Roosbergseweg en Daalakker.

2.4 Functionele Structuur

2.4.1 Wonen

Het plangebied bestaat uit onbebouwde kavels voor nieuw te bouwen woningen. Ten westen van het plangebied bevinden zich enkele bospercelen, welke aangewezen zijn als groene hoofdstructuur. Hierin staan enkele vrijstaande woningen. Tussen de Daalakker en Roosbergseweg is in 2006, met een artikel 19 procedure, de bouw van 61 woningen mogelijk gemaakt: 24 vrijstaande woningen, 26 twee onder een kap woningen en 11 rijwoningen. Met het bestemmingsplan Roosbergseweg Noord werd in 2012 de bouw van nog 44 woningen mogelijk gemaakt. Langs het historische bebouwingslint Roosbergseweg staan verschillende vrijstaande woningen op grote kavels. Onderhavig bestemmingsplan biedt de planologische ruimte om 13 nieuwe vrijstaande woningen in het gebied langs de Roosbergseweg toe te voegen. Dit zijn er vier meer dan het bestemmingsplan Roosbergseweg Noord mogelijk maakt.

2.4.2 Bedrijven

In de nabijheid van het plangebied zijn geen (agrarische) bedrijven meer actief.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante ruimtelijke beleid samengevat.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Zo beschrijft het kabinet in de SVIR in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Het Rijk geeft daarbij meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geeft ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

In de Structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid

en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:

Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren;

  2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;

  3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;

  4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;

Bereikbaar = Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  1. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen;

  2. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;

  3. Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;

Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:

  1. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;

  2. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;

  3. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;

  4. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;

  5. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:

  1. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. Hierbij is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid. Bovendien worden nieuwe activiteiten altijd zoveel mogelijk geconcentreerd in het bestaand bebouwd gebied, aansluitend op bestaand bebouwd gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten.

Voor deze 13 belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Een groot deel van deze belangen is juridisch geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) (paragraaf 3.2.2), de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Rarro) of het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Specifiek voor Breda kan het volgende worden opgemerkt. Breda hoort samen met Tilburg, Etten-Leur, Roosendaal en Bergen op Zoom tot een samenhangende "stedelijke regio met een concentratie van topsectoren". Hierbij worden met name de sectoren ‘Chemie’ en ‘High Tech Systemen en Materialen’ genoemd. Ook het Nieuw Sleutelproject Breda (nieuwe stationsomgeving) wordt expliciet vermeld. Verder geldt, ook voor Breda, dat de ecologische hoofdstructuur beschermd moet worden.

Locatie Roosbergseweg West

In het plangebied worden nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen mogelijk gemaakt, namelijk de toevoeging van vier extra woningen. Een toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' is derhalve aan de orde.

Gebleken is dat er vanuit de markt weinig tot geen vraag (meer) is naar bouwkavels met een omvang van 1.000 tot 1.300 m². Middels verkleining van de kavels wordt een betere aansluiting gezocht met de marktvraag. Er is geen sprake van hergebruik van bestaande bebouwing maar wel van het beter in de markt zetten van onbenutte bouwkavels in bestaand bebouwd gebied. Er wordt gestreefd de nieuwe woningen optimaal in te passen in de aanwezige stedenbouwkundige structuur. De planlocatie bevind zich aan de zuidzijde van het dorp Bavel, waar het dorp wordt afgerond en de overgang naar het landschap wordt vorm gegeven met lagere bebouwingsdichtheden en meer groen. In de regels is expliciet opgenomen dat de te bouwen woningen die rechtstreeks grenzen aan de Roosbergseweg georiënteerd moeten zijn op de Roosbergseweg.

Regionaal zijn afspraken gemaakt omtrent de woningbouwprogrammering. Elke gemeente mag, mede op basis van demografische gegevens, een bepaalde hoeveelheid woningen bouwen. Het gemeentelijk woningbouwprogramma is integraal opgenomen in de Structuurvisie Breda 2030 (SV2030). Doelstelling in deze Structuurvisie voor wat betreft woningbouwvermeerdering is een betere aansluiting van de nieuwbouw op de bestaande voorraad en de ontwikkelende woningvraag.

Met het aanbieden van kleinere kavels aan de noordzijde van de Roosbergseweg wordt beter aangesloten bij de vraag vanuit de markt. Tevens wordt gehoor gegeven aan de aangenomen motie die in het kader van de SV2030 het College opdraagt meer kleinere kavels aan te bieden. De woningbouwvermeerdering in het onderhavige bestemmingsplan is in lijn met het gemeentelijk beleid op het gebied van de woningbouwprogrammering en past daarmee binnen de regionale afspraken.

De voorgenomen ontwikkeling volgt derhalve de lijn van de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaast is geen ander nationaal belang in het geding, aangezien het een kleinschalige ontwikkeling is, die geen consequenties heeft op nationaal niveau. Het plan is dus in overeenstemming met de SVIR en is niet in strijd met een van de nationale belangen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, zijn in het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (1 oktober 2012) geborgd. In het Barro is een aantal projecten die van rijksbelang zijn, genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project zijn vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt, zijn:

  1. de mainportontwikkeling van Rotterdam;

  2. de bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren;

  3. de bescherming en behoud van de Waddenzee;

  4. de bescherming en behoud van enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam;

  5. de uitoefening van defensietaken;

  6. veiligheid rond rijksvaarwegen;

  7. toekomstige uitbreiding van hoofd(spoor)wegennet;

  8. de elektriciteitsvoorziening;

  9. de ecologische hoofdstructuur (EHS);

  10. de veiligheid en bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament;

  11. toekomstige rivierverruiming langs de Maas;

  12. verstedelijking in het IJsselmeer;

  13. duurzame verstedelijking.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (paragraaf 3.2.1). Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en vermindering van de bestuurlijke drukte. De bedoeling is duidelijk: belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Dat zal inderdaad kunnen leiden tot een versnelde uitvoering van die projecten.

Daar staat tegenover dat gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakt aan een belang van één van de projecten in het Barro, nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten checken. Gebeurt dat niet, dan bestaat het risico op een reactieve aanwijzing van Gedeputeerde Staten of van de Minister. Het effect daarvan is dat bepaalde onderdelen van het bestemmingsplan niet in werking treden.

Uitoefening van defensietaken

In het Barro zijn verschillende regels opgenomen voor de bescherming van de nationale belangen. Voor het plangebied geldt dat in het Barro regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van defensietaken. Het plangebied is namelijk gelegen in het obstakelbeheergebied van het militaire luchtvaartterrein Gilze-Rijen.

Een obstakelbeheergebied kenmerkt zich door – gezien vanuit het vliegveld – een aantal vlakken

waarvan de hoogte oploopt met het toenemen van de afstand tot het luchtvaartterrein. Het

obstakelbeheergebied bepaalt tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden.

Dit is ter voorkoming van gevaar voor het vliegverkeer rond de luchthaven ter waarborging van veilige

vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. De obstakelvrije zone rondom het vliegveld

Gilze-Rijen is opgebouwd uit drie componenten:

  1. Invliegfunnel: Dit zijn de start- en landingsvlakken met zijkanten, die zijn vastgesteld in het verlengde van de starten landingsbaan. Hiervoor gelden hoogtebeperkingen als het gaat om het oprichten van hoge obstakels.

  2. Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS): Het IHCS heeft tot doel vliegtuigen die in het circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen hoge objecten. Dit is uitgewerkt in een zogenaamde 'pannenkoek', een ovaalvormige zone rondom de gehele luchthaven met een straal van circa 4 kilometer rond de landingsbaan, waarin de maximale bouwhoogte 56 meter (vanaf NAP) bedraagt en dat overgaat in een conisch vlak met een helling van 5% over een afstand van 2 km. Dit gebied is vastgesteld ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid.

  3. Instrument Landing System (ILS): Vliegbasis Gilze-Rijen beschikt over een 'Instrument Landing System' (ILS). Het ILS is bedoeld voor het nauwkeuriger uitvoeren van naderingen door vliegverkeer, ook onder slechte weersomstandigheden. Voor het goed functioneren van het ILS is het noodzakelijk dat in een gebied, het verstoringsgebied, rondom de start- en landingsbaan geen verstoring optreedt. Objecten, vast (gebouwen, windmolens, bomen, etc) en mobiel (bouwkranen, heistellingen, etc) vormen in potentie een bedreiging voor de goede werking van de apparatuur, omdat ze de uitgezonden radiosignalen kunnen verstoren. Het verstoringsgebied bestaat uit meerdere vlakken met daarbij behorende hoogtes, zowel horizontaal als oplopend.

[image]

Figuur 5: Uitsnede militair luchtvaartterrein - vliegbasis Gilze-Rijen [uit: Regeling algemene regels ruimtelijke ordening, bijlage 3.6]

Locatie Roosbergseweg West

Onderhavig plangebied is gelegen buiten de invliegfunnel. Wel is het plangebied gelegen binnen het oplopende gebied van het IHCS met een maximaal toelaatbare bouwhoogte van 145 tot 155 meter boven NAP voor de planlocatie. Tevens bevindt het plangebied zich binnen het ILS op basis waarvan de maximale bebouwingshoogte zo'n 82 meter boven NAP mag bedragen.

De maximale bouwhoogte die in onderhavig plan wordt mogelijk gemaakt is de bouwhoogte van 10 meter. Met een mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken tot niet meer dan 10% van de maten, afmetingen en percentages. Daarnaast is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals zend-, ontvang- en/of sirenemasten, mits de hoogte maximaal 50 meter bedraagt.

De maximale hoogte in het plangebied is dus lager dan toegestaan is in het kader van het obstakelbeheergebied. Het bestemmingsplan is dus niet in strijd met het nationale belang 'uitoefening van defensietaken'.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Barro is ook het nationaal belang, 'ladder voor duurzame verstedelijking', opgenomen. Doel van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen. Allereerst dient bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling de vraag beantwoord te worden of er een regionale behoefte is (trede 1). Zo ja, dan dient bekeken te worden of deze behoefte op te vangen is binnen het bestaand stedelijk gebied (trede 2). Zo ja, dan is de beantwoording klaar. Zo nee, dan dient een locatie gezocht te worden die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte (trede 3).

Locatie Roosbergseweg West

In paragraag 3.2.1 is reeds gemotiveerd uiteengezet dat de voorgenomen ontwikkeling de lijn van de ladder voor duurzame verstedelijking volgt. Verder worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt in onderhavig bestemmingsplan die in strijd zijn met één van de nationale belangen. Onderhavig bestemmingsplan is dus in overeenstemming met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.2.3 Wijziging Besluit ruimtelijke ordening

Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg aangepast.

Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De regering wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.

De gemeente Breda heeft in de visie ‘Erfgoed in context 2008-2015’ al de basis gelegd voor de Bredase identiteit, hetgeen de basis vormt voor het meenemen van cultuurhistorische waarden in bestemmingsplannen. De cultuurhistorische waarden worden al enige jaren in het begin van het planproces meegenomen. In paragraaf 2.3 is het historisch karakter van het plangebied uiteengezet. De wijze waarop het eventueel aanwezige waardevolle karakter is geborgd, is met name in paragraaf 2.3.2 en paragraaf 6.3 beschreven. Hiermee wordt voldaan aan zowel het Barro als het gewijzigde Bro.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant

In de 'Structuurvisie 2010-partiële herziening 2014' (1 januari 2011 in werking getreden en op 7 februari 2014 partiël herzien) is het beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in Brabant op hoofdlijnen uiteengezet.

De Structuurvisie geeft de samenhang weer tussen het beleid op het gebied van milieu, verkeer en vervoer en water. Daarnaast houdt de Structuurvisie ruimtelijke ordening rekening met het provinciaal beleid op economisch, sociaal-cultureel en ecologisch vlak. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de provincie aan hoe zij omgaat met de ruimtelijke opgave voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Er gaat geen directe werking uit richting gemeentelijke besluitvorming. De Verordening ruimte (paragraaf 3.3.2) heeft wel een doorwerking naar gemeentelijke besluitvorming.

De Structuurvisie beschrijft een aantal trends en ontwikkelingen die ruimtelijke keuzes op provinciaal niveau vergen. Deze trends en ontwikkelingen zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit staat onder druk;

  • veranderend klimaat;

  • achteruitgang biodiversiteit;

  • veranderend landelijk gebied;

  • toenemende behoefte aan duurzame energie;

  • toenemende concurrentie tussen economische regio’s;

  • afnemende bevolkingsgroei;

  • toename mobiliteit.

Daarnaast beschrijft de Structuurvisie de onderscheidende kwaliteiten van Noord-Brabant. Dit zijn;

  • de natuurlijke basis; de belangrijkste trends en ontwikkelingen die ruimtelijke keuzes op provinciaal niveau vergen;

  • het ontginningslandschap;

  • het moderne landschap.

Op basis van de hierboven genoemde trends en kernkwaliteiten geeft de Structuurvisie ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. De provincie kiest voor een ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen.

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen. De vier structuren zijn:

  1. de groenblauwe structuur;

  2. het landelijk gebied;

  3. de stedelijke structuur;

  4. de infrastructuur.

[image]

[image]

Figuur 6: Uitsnede uit de structurenkaart van de Structuurvisie 2010-partiële herziening 2014 (Bron: Provincie Noord-Brabant)

Locatie Roosbergseweg West

Onderhavige ontwikkeling voorziet in het toevoegen van vier extra woningen in het 'zoekgebied verstedelijking'. Hierbij is sprake van herontwikkeling van een locatie in reeds bebouwd gebied. Daarmee voldoet dit plan aan het uitgangspunt van het provinciale beleid om zoveel mogelijk te herstructureren, inbreiden en intensiveren in het bestaand bebouwd gebied.

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant

De 'Verordening ruimte 2014' (vastgesteld op 7 februari 2014 en per 19 maart 2014 in werking) is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. In de verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit het provinciaal en rijksbeleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. De regels in de Verordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreeks voor burgers. Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;

  • stedelijke ontwikkelingen;

  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;

  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de intensieve veehouderij;

  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

In de Verordening ruimte zijn regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, dienen te voldoen. De regels van de Verordening ruimte zijn, in lijn met het beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening, erop gericht om het merendeel van de stedelijke ontwikkelingen plaats te laten vinden in de stedelijke regio’s en in het bestaand stedelijk gebied.

Locatie Roosbergseweg West

Het plangebied ligt geheel in binnen bestaand stedelijk gebied, 'stedelijk concentratiegebied' (figuur 6). De Verordening zegt over gebieden in stedelijk gebied dat 'bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend gelegen moeten zijn in het bestaand stedelijk gebied'.

In het stedelijk concentratiegebied zijn de mogelijkheden om het bestaand stedelijk gebied beter te benutten door inbreiding en herstructurering en intensief en meervoudig ruimtegebruik van belang. Daarnaast moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheden die compacte bouwwijzen - zoals het bouwen in de hoogte en steeds vaker ook in de diepte (de ondergrondse ruimte) - bieden om het ruimtegebruik te intensiveren. Ook moet bestaande, nieuwe of te herontwikkelen ruimte intensiever worden benut. Door verschillende functies op een locatie te combineren kan extra ruimtebeslag worden voorkomen of beperkt. In de stedelijke gebieden kan men denken aan het combineren van functies als wonen, werk en zorg.

Ook verwacht de provincie van gemeenten aangaande nieuwbouw van zelfstandige woningen dat zij bij de ontwikkeling en het opstellen van ruimtelijke plannen rekening houden met de afspraken, zoals die zijn gemaakt in het regionale planningsoverleg ('ladder van duurzame verstedelijking'). Het vereiste van regionale afstemming is gebaseerd op de constatering dat wezenlijke processen met betrekking tot het wonen zich meer en meer afspelen op het regionale schaalniveau. Het wonen moet dan ook steeds meer als een regionale opgave worden gezien en de noodzaak om met betrekking tot de woningbouw tot (meer en betere) regionale afstemming te komen en ook regionale afspraken te maken, wordt alleen maar groter. In lijn hiermee voorziet de Verordening ruimte erin dat, op basis van de door de provincie opgestelde bevolkings- en woningbehoefteprognose, in regionaal verband bestuurlijke afspraken worden gemaakt over de gemeentelijke woningbouwprogramma’s, in samenhang met de gemeentelijke plancapaciteit voor woningbouw.

De gemeente Breda kent, op basis van de regionale afspraken, een maximum aantal woningen die tot 2023 gebouwd mogen worden. In paragraag 3.2.1 is reeds gemotiveerd uiteengezet dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen de regionale afspraken en zodoende voldoende onderbouwd volgens de ladder van duurzame verstedelijking.[image]

[image]

Figuur 7: Uitsnede uit kaart Stedelijke ontwikkeling uit de Verordening Ruimte 2014, NL.IMRO.9930.vr2014-va03 (Bron: Provincie Noord-Brabant, 2014)

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Breda 2030, Keuzes maken in een dynamische tijd

De 'Structuurvisie Breda 2030', hierna SV2030 (vastgesteld door de raad op 26 september 2013) geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weer en biedt een afwegingskader voor de stedelijke programmering. De SV2030 beoogt een stip op de horizon te zetten waar het gaat om de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Breda tot 2030. Daarnaast is de visie richtinggevend voor de keuzen die aan de orde zijn voor de korte en middellange termijn. De SV2030 dient als integrale basis voor bestemmingsplannen, ontwikkelingsvisies en beleidsdocumenten. Deze structuurvisie:

  • geeft nadrukkelijk inhoud aan het economisch profiel van de stad in de regio (internationaal,

  • nationaal, provinciaal, regionaal);

  • belicht de sociale dimensie van de ontwikkeling van de stad in relatie tot een reeks van opgaven als de vergrijzing, de betaalbaarheid van de zorg, het groeiend aantal arbeidsmigranten, een groeiende studentenpopulatie, de decentralisatie van een aantal rijkstaken, etc.;

  • zet inbreiding/ hergebruik van de stad, met de nodige implicaties voor functie en gebruik van het publieke domein en maatschappelijk vastgoed centraal;

  • presenteert stad, dorpen en buitengebied als een samenhangende kwaliteit, elk met een eigen identiteit en dynamiek;

  • zet de kwaliteit van de bestaande stad centraal;

  • geeft aan dat de bestaande infrastructuur op korte termijn niet meer afdoende is om de stad bereikbaar te houden en verdere (her)ontwikkeling mogelijk te maken;

  • legt de nadruk op de vraaggerichte benadering in plaats van de aanbodgerichte benadering;

  • onderstreept het belang van een geleidelijke energietransitie en de gevolgen van de verandering van het klimaat;

  • maakt de programmering structureel onderdeel van de ordening van de stad;

  • geeft een uitvoeringsperspectief dat inzicht biedt in de financiële opgave op de langere termijn, wat vertaald wordt in een meerjaren investeringsplan voor de middellange termijn.

Het fundament voor de ontwikkeling van Breda naar 2030 is het ontwikkelen van een compacte, duurzame stad, waarin ruimte is voor initiatief. De compacte stad koestert haar historie en beseft de verbondenheid van stedelijk en landelijk gebied. Verstedelijkingsopgaven in het bestaande stedelijk gebied hebben de voorkeur boven de ontwikkeling van nieuwe buitenstedelijke terreinen. De kracht van het initiatief staat centraal, burgers, bedrijfsleven en overheid hebben hier allemaal een rol in. De verschillen in functie en karakter van delen van de stad maken Breda aantrekkelijk voor de diversiteit aan gebruikers.

Locatie Roosbergseweg West

Onderhavig bestemmingsplan maakt het toevoegen van vier extra woningen mogelijk. Doelstelling in de SV2030 voor wat betreft woningbouwvermeerdering is een betere aansluiting van de nieuwbouw op de bestaande voorraad en de ontwikkelende woningvraag. In de SV2030 is de focus op herprogrammering en het ombuigen van bestaande plannen benadrukt. Concreet betekent dit dat er vraaggericht ontwikkeld gaat worden. De locatie Bavel-Eikberg is expliciet benoemd als te ontwikkelen locatie, tezamen met de onder andere de locaties Stationskwartier, Bouverijen en Drie Hoefijzers.

Met het aanbieden van kleinere kavels aan de noordzijde van de Roosbergseweg wordt beter aangesloten bij de vraag vanuit de markt. Tevens wordt gehoor gegeven aan de aangenomen motie die in het kader van de SV2030 het College opdraagt meer kleinere kavels aan te bieden. De woningbouwvermeerdering in het onderhavige bestemmingsplan is in lijn met het gemeentelijk beleid op het gebied van de woningbouwprogrammering.

Hoofdstuk 4 Doelstellingen Van Het Bestemmingsplan

4.1 Stedenbouwkundige Opzet

Inleiding

De kom van Bavel werd lange tijd aan de zuidzijde begrensd door de Daalakker en de achterzijde van de percelen langs de Akkerveld en Kalverwei. Het gebied daarbuiten viel onder het bestemmingsplan buitengebied Nieuw Ginneken. De afgelopen jaren is gestart met de ontwikkeling van het woongebied Roosbergseweg Noord tussen de Daalakker en Roosbergseweg. Binnenkort wordt gestart met het bestemmingsplan Eikberg, waarbij ook het gebied tussen de Brigidastraat en Gilzeweg zal worden ontwikkeld. Door ontwikkeling van het hele gebied dat ligt tussen de Deken Dr. Dirckxweg in het westen, de Roosbergseweg in het zuiden, de Gilzeweg in het oosten en de Daalakker en Kalverwei aan de noordzijde ontstaat een logische uitbreiding en afronding van de woonkern Bavel. De Roosbergseweg en Gilzeweg vormen daarbij de nieuwe dorpsrand van Bavel aan de zuidzijde. Het plangebied ligt aan de Roosbergseweg, één van de historische bebouwingslinten die kenmerkend zijn voor Bavel en omgeving.

Bestemmingsplan Roosbergseweg Noord

De historische linten vormen de dragers van de recente en nieuwe ontwikkelingen. Net als in het verleden vindt de uitbreiding van woonfuncties in eerste instantie plaats door verdichting langs de linten, waarbij de continuïteit van het lint voorop staat. Vervolgens wordt de ruimte achter de linten benut.

Met de vaststelling van het bestemmingsplan Roosbergseweg Noord is het hele gebied tussen de Roosbergseweg en Daalakker toegevoegd aan het dorps(landelijke) woonmilieu. Het historische landelijke bebouwingslint van de Roosbergseweg neemt een centrale plaats in, in het plangebied. Ten zuiden van de Roosbergseweg blijft het gebied vooralsnog agrarisch. Hiervoor zal een bestemmingsplan Buitengebied Breda Oost worden opgesteld. Het gebied aan de noordzijde kan gezien worden als een afronding van de kom Bavel. Langs de noordzijde van de weg worden, vergelijkbaar met de reeds bestaande kavels langs het lint, woonkavels ontwikkeld met vrijstaande bebouwing georiënteerd op de weg. Achter het lint is een groen en dorpslandelijk woonmilieu met een meer gevarieerde typologie gerealiseerd. De woningen liggen hier bijna allen aan of rondom een centrale groene ruimte (buurtgroen) of het bosgebied.

In het bestemmingsplan Roosbergseweg Noord waren langs de Roosbergseweg kavels voorzien voor de bouw van vrijstaande woningen met een minimale grootte van 1000 m2 en een kavelbreedte van circa 20 meter. Aan de westzijde van het plangebied werden de achterliggende kavels ontsloten op twee korte insteekweggetjes vanaf de Roosbergseweg.

[image]

Figuur 8: Oude verkavelingsschets Roosbergseweg Noord (Bron: Bestemmingsplan Roosbergseweg Noord, 2012)

Herinrichting Roosbergseweg

Met de ontwikkeling van het plangebied Roosbergseweg Noord en Eikberg vormen de Roosbergseweg en Gilzeweg de nieuwe dorpsrand van Bavel. Als gevolg hiervan wordt ook de bebouwde kom grens van Bavel aangepast. Zowel de Roosbergseweg als een gedeelte van de Gilzeweg liggen binnenkort binnen de bebouwde kom. De maximum snelheid zal hier worden aangepast naar 50 kilometer per uur. De kruising Gilzeweg - Roosbergseweg wordt aangepast, waarbij de Gilzeweg de doorgaande richting wordt en de Roosbergseweg een afslaande beweging. De Roosbergseweg wordt heringericht, waarbij de rijbaan wordt versmald en op diverse plekken verkeersdrempels worden aangebracht. De weg behoudt zijn doorgaande functie als wijkontsluitingsweg en verbinding tussen Ulvenhout en Gilze, maar krijgt daarnaast meer het karakter van een woonstraat. De laanstructuur blijft zoveel mogelijk behouden.

Herverkaveling

De planlocatie bevind zich aan de zuidzijde van het dorp Bavel, waar het dorp wordt afgerond en de overgang naar het landschap wordt vorm gegeven met lagere bebouwingsdichtheden en meer groen. Om de groene uitstraling van het historische bebouwingslint Roosbergseweg te borgen was in het bestemmingsplan Roosbergseweg Noord opgenomen dat de kavels langs het lint een minimale grootte van 1000m2 en een minimale breedte van 20 meter dienden te hebben. Inmiddels zijn bijna alle kavels rond de Nieuwe Daalakker, variërend in grootte van 450 tot 750 m2, verkocht. De grotere kavels aan de Roosbergseweg verkochten niet. In dit bestemmingsplan wordt de eis van minimale kavelgrootte losgelaten. De kavels aan het lint krijgen nu een oppervlak van circa 750m2. De minimale kavelbreedte langs het lint blijft circa 20 meter.

De snelheid op de Roosbergseweg wordt terug gebracht naar 50 km/uur. De weg wordt heringericht en voorzien van geluidarm asfalt. Desondanks moet er bij de nieuwbouw van woningen nog rekening worden gehouden met een geluidzone langs de Roosbergseweg. Zonder aanvullende maatregelen kan de woning tot 21 meter uit de as van de weg worden gebouwd, met een dove gevel tot 16 meter (zie paragraaf 5.8). De kavels hebben daarom diepere voortuinen. De aanwezigheid van ruime voor- en zijtuinen zorgt voor een groene uitstraling aan het lint.

De herverkaveling leidt tot het toevoegen van vier extra woningen ten opzichte van het bestemmingsplan Roosbergseweg Noord:

  • Twee extra kavels langs de Roosbergseweg: één in het gebied ten zuiden van het bosperceel en één extra kavel ten westen van de ontsluitingsweg Hoge Daalakker. Om de laanstructuur zoveel mogelijk te behouden wordt bij de aanleg van nieuwe inritten zoveel mogelijk rekening gehouden met het behoud van de bestaande bomen. Waar mogelijk worden woningen ontsloten op de nieuwe ontsluitingsweg of op de Hoge Daalakker.

  • Door verkleining van de kavels achter het lint kunnen nog twee extra kavels worden gerealiseerd. In plaats van twee insteekweggetjes wordt nu een rondlopende nieuwe ontsluitingsweg aangelegd langs het bosperceel. De nieuwe woningen achter het lint worden georiënteeerd op de nieuwe weg en op het bos. De kavels variëren in grootte van 500 tot 650 m2. De nieuwe ontsluitingsweg heeft een smal profiel met groene bermen. Het parkeren gebeurt zoveel mogelijk op eigen terrein.

[image]

Figuur 9: Nieuwe verkaveling Roosbergseweg West (Bron: Gemeente Breda, 2015)

4.2 Beschrijving Op Onderdelen

4.2.1 Wonen

Bavel wordt gekenmerkt door een dorps woonmilieu dat bestaat uit een groot aandeel vrijstaande woningen. In het gebied tussen de Roosbergseweg en Daalakker zijn in de afgelopen jaren verschillende vrijstaande-, twee-onder-een-kap- en rijwoningen (waarvan 9 starterswoningen) gerealiseerd. In het bestemmingsplan Roosbergseweg Noord waren op de betreffende locatie al vrijstaande woningen gepland. Het gewijzigde plan bestaat ook uit vrijstaande woningen en sluit aan bij de nieuwe dorpsrand van Bavel waar de overgang naar het landschap wordt vorm gegeven met lagere bebouwingsdichtheden en meer groen. Het karakter van de Roosbergseweg als historisch bebouwingslint is het uitgangspunt voor ruime kavels langs het lint. Achter de kavels aan het lint zijn via een nieuwe insteekweg ook een aantal kavels voor vrijstaande woningen gepland tegen de bosrand. Met het aanbieden van kleinere kavels wordt beter aangesloten bij de vraag vanuit de markt. Tevens wordt gehoor gegeven aan de aangenomen motie die in het kader van Structuurvisie Breda 2030 het college opdraagt meer kleinere kavels aan te bieden. Vanwege de ligging, aan de dorpsrand langs een historisch bebouwingslint en tegen het bos, en rekening houdend met de aanwezige geluidzone worden de kavels echter niet kleiner dan 500m2.

De gemeenteraad heeft op 13 oktober 2014 ingestemd met de realisatiestrategie Eikberg en de bijbehorende grondexploitatie vastgesteld. Daarbij is een beleidslijn voor nieuwbouw in geheel Bavel opgenomen:

Er lopen op dit moment meerdere uitbreidingsplannen in Bavel, waarbij gekeken is naar mogelijkheden voor starters. Stedenbouwkundig passen relatief meer woningen voor starters (met kleinere kavels) in de groenstedelijke milieus aan de noordzijde van Bavel (nabij de snelweg, richting stad) dan in de dorpse woonmilieus aan de zuidrand van Bavel. Dit levert voor de diverse plannen het volgende stedenbouwkundig vertrekpunt:

  • Inpassing van relatief meer starters aan de noordzijde van Bavel: herontwikkeling van appartementsgebouw Citta Verde in Nieuw Wolflaar, aanpassing van het project “B van Bavel”, mogelijke woningen aan de Dorstseweg ter plaatse van het kinderdagverblijf.

  • Inpassing van relatief minder starters aan de zuidzijde, waar het dorp Bavel wordt afgerond en de overgang naar het landschap wordt vorm gegeven met lagere bebouwingsdichtheden en meer groen: herverkaveling Roosbergseweg west en uitbreidingsplan Eikberg.

De nieuwe woningen worden allemaal in particulier opdrachtgeverschap uitgevoerd. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de vraag naar zelfbouwkavels. Als gevolg van de grote vraag naar de (zelf)bouw van woningen in het dure segment, is de realisatie van de eerste en tweede fase van woningbouw tussen Roosbergseweg en Daalakker succesvol verlopen. De verwachting is dat, na de voorgestelde verkleining van de kavels, de volgende fase ook sneller gerealiseerd zal worden.

4.2.2 Infrastructuur

De Roosbergseweg is een wijkontsluitingsweg, die de dorpen Ulvenhout en Gilze verbindt. De bebouwde komgrens wordt aangepast, waarbij de Roosbergseweg binnen de bebouwde kom komt te liggen. De kruising met de Gilzeweg zal zo worden vormgegeven dat de Roosbergseweg een afslaande beweging wordt en de Gilzeweg richting Lange Bunder de doorgaande (voorrangs) route. De maximum snelheid zal worden verlaagd naar 50 km/uur. In de nieuwe woonbuurt tussen Roosbergseweg en Daalakker geldt een maximum snelheid van 30 km/uur. De Roosbergseweg zal worden heringericht, waarbij het rijbaanprofiel op delen wordt versmald en op een aantal plaatsen worden voorzien van verkeersdrempels om de snelheid te verlagen. Ook ter hoogte van de aansluiting van de Hoge Daalakker en ter hoogte van het fietspad tussen de Daalakker en Roosbergseweg zal een plateaudrempel worden aangelegd. Het asfalt zal worden vervangen door geluidsarm asfalt. Aan de Roosbergseweg liggen nu vooral grote kavels, welke rechtstreeks een inrit hebben op de weg. Om de aanwezige laanstructuur zoveel mogelijk te sparen zullen de nieuwe kavels zoveel mogelijk ontsloten worden op de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg. Alleen de middelste kavel en het bestaande perceel 16A krijgen direct een inrit op de Roosbergseweg. De twee kavels op de hoek Roosbergseweg - Hoge Daalakker, krijgen een inrit op de Roosbergseweg of Hoge Daalakker. De aansluitingen op de Roosbergseweg, alsmede de inrichting van het gebied zelf, worden ontworpen volgens de richtlijnen die passen bij een verkeersveilige inrichting.

Bij de ontwikkeling van het gebied wordt voldaan aan de gestelde parkeernorm uit de nota ‘Parkeer- en Stallingbeleid’. Omdat het bestemmingsplan de bouw betreft van vrijstaande woningen op ruime kavels, wordt hierbij uitgegaan van de realisatie van twee parkeerplaatsen op eigen terrein. De parkeerplaatsen zijn toegankelijk vanaf de openbare weg via één inrit per kavel. Een garage wordt niet meegeteld als parkeerplaats. In de openbare ruimte worden langs de nieuwe ontsluitingsweg enkele bezoekersparkeerplaatsen gerealiseerd.

Het gebied wordt tevens ontsloten via een fietsstructuur (Fietsnota 2008). De hoofdfietsroutes in de omgeving zijn de Deken Dr. Dirckxweg en de Lange Bunder/Gilzeweg. De aanvullende fietsroutes betreffen de Roosbergseweg en de Brigidastraat.

4.2.3 Groen

Grenzend aan het plangebied liggen verschillende bospercelen, welke aangewezen zijn als ecologische groenstructuur. Deze percelen zijn middels de bestemming Natuur beschermd in het bestemmingsplan Roosbergseweg Noord. Langs een groot deel van de Roosbergseweg is laanbeplanting aanwezig. Deze beplanting zal zoveel mogelijk worden gehandhaafd. Met de locatie van de nieuwe ontsluitingsweg en het zorgvuldig situeren en beperken van het aantal inritten op de Roosbergseweg wordt rekening gehouden met de aanwezige beplanting.

Hoofdstuk 5 Milieu

5.1 Inleiding

Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzaam Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieu aspecten die door het plangebied en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieu aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.

5.2 Milieueffectrapportage

5.2.1 Algemeen

Voor het gebied Breda-Oost is een m.e.r.-procedure gevolgd: Milieueffectrapport Breda-Oost, bedrijventerrein en woningbouw, Gemeente Breda, april 2006, 110501/ZF6/1D6/201131. Een aantal geplande ontwikkelingen, die zijn opgenomen in de m.e.r., zal geen of in beperkte mate doorgang vinden. Dit is vastgelegd in de Structuurvisie Breda 2030.

5.2.2 Regelgeving

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r. (-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een m.e.r. nodig is. Hierbij wordt getoetst aan de selectiecriteria uit bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets door het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden, dan is het opstellen van een MER nodig.

5.2.3 Onderzoek

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

In het plangebied wordt de bouw van in totaal veertien, maar ten opzichte van het vastgestelde bestemmingsplan Roosbergseweg Noord vier extra, nieuwe woningen mogelijk gemaakt. In geval van een stedelijk ontwikkelingsproject is direct een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk als de activiteit gaat om de bouw van 2.000 woningen of meer in een aaneengesloten gebied of als de activiteit een omvang heeft van 100 hectare (Bijlage bij het Besluit m.e.r. Onderdeel D 11.2) of 200.000m2 bedrijfsvloeroppervlakte. De ontwikkeling van onderhavig plangebied ligt ver beneneden deze drempelwaarde zoals opgenomen in het Besluit m.e.r..

De selectiecriteria uit bijlage III zijn:

  1. Kenmerken van de projecten;

  2. Plaats van de projecten;

  3. Kenmerken van het potentiële effect.

Ook de toetsing aan de selectiecriteria laat zien dat er geen sprake is van zodanige te verwachten milieueffecten dat een MER moet worden opgesteld.

5.2.4 Conclusie

In het verleden is reeds een MER opgesteld voor het gebied Breda-Oost. De ontwikkelingen in onderhavig plangebied zijn gering in omvang en vinden niet plaats in gevoelige gebieden. Er zijn dan ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten, ook niet op basis van de selectiecriterie uit de Europese m.e.r.-richtlijn. Uitvoering of aanpassing van de MER is in het kader van onderhavig plan niet nodig.

5.3 Bodem

5.3.1 Algemeen

Het plangebied is lange tijd in agrarisch gebruik geweest. Grootschalige bedrijfsactiviteiten hebben hier niet plaats gevonden. Naar verwachting zullen er binnen het plangebied dan ook geen verontreinigingen aanwezig zijn die eventuele nieuwe ontwikkelingen frustreren. Wel kunnen plaatselijk verontreinigingen aanwezig zijn ten gevolge van activiteiten in het verleden. Hierbij kan gedacht worden aan kleinschalige bedrijfsactiviteiten, maar ook aan huisbrandolietanks.

5.3.2 Regelgeving

De tijd dat bodemverontreiniging geheel moet worden weggenomen is voorbij. Begin 2009 heeft de gemeente Breda haar eigen bodembeleid vastgesteld middels de nota 'De Bredase grondslag'. Hierin wordt de landelijke beleidslijn van saneren naar functie verder ingevuld. Tegenwoordig hoeven alleen de zogeheten 'ernstige' verontreinigingen aangepakt te worden. De aanpak wordt afgestemd op de functie. De belangrijkste criteria voor de keuze van maatregelen zijn de risico's voor gezondheid of milieu die de verontreiniging kan vormen. In de praktijk blijken gelukkig niet vaak risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat de ontwikkeling afgestemd wordt op eventueel aanwezige verontreiniging.

Om kansen te benutten en problemen te voorkomen is het van belang dat er bij (ver)bouw en ontwikkelingen tijdig kennis is van de bodemkwaliteit. Deels bewaakt de gemeente dit door in voorkomende gevallen een bodemonderzoek uit te voeren of te verlangen. De uitkomsten hiervan toetst de gemeente aan de Wet bodembescherming (Wbb), landelijke circulaires en het Bredase bodembeleid. Zo wordt bepaald waaraan de kwaliteit van de bodem moet voldoen en of er maatregelen als beheer of sanering nodig zijn. De uiteindelijke bodemkwaliteit moet steeds voldoen aan de functie. De bodem is een bepalende factor om tot een duurzame inrichting van een gebied te komen. De bodem moet daarvoor voldoen aan diverse wettelijke regelingen, maar meestal ook aan technische voorwaarden die gesteld worden vanuit de ontwikkeling.

De natuurlijke kwaliteit van de bodem kan per gebied variëren. De gemeente Breda heeft een Bodemkwaliteit- en functiekaart vastgesteld, in overeenstemming met het Besluit bodemkwaliteit. De bodemkwaliteitskaart is vastgesteld op basis van lokale achtergrondgehalten. Op de functiekaart is de gemeente ingedeeld in de functies 'wonen', 'industrie' en 'niet ingedeeld'. De kwaliteit van de grond die op een locatie gebruikt wordt, moet voldoende zijn voor de functie van het gebied. Het gaat hierbij om de natuurlijke achtergrondkwaliteit, verontreinigde locaties zijn van deze kaart uitgesloten. Voor locaties die (door menselijk handelen) zijn verontreinigd geldt het gebruikelijke onderzoek- en saneringstraject.

Daarnaast is in de Bouwverordening opgenomen dat de gemeente bij het verlenen van een bouwvergunning moet toetsen of de bodemkwaliteit geschikt is voor het toekomstige gebruik van de locatie (een bodemonderzoek dient opnieuw te worden uitgevoerd indien deze 5 jaar of ouder is). Hierbij wordt getoetst of er gezondheidsrisico's zijn voor de toekomstige gebruikers.

5.3.3 Onderzoek

In en rond het plangebied zijn enkele bodemonderzoeken uitgevoerd. Behoudens enkele licht verhoogde gehaltes zijn geen verontreinigingen in de grond aangetroffen. Wel worden in het grondwater licht tot sterk verhoogde concentraties zware metalen aangetroffen zonder dat hiervoor een aanwijsbare oorzaak is. Dergelijke concentraties worden ook elders in en rond Breda in het grondwater aangetroffen en worden als normaal beschouwd worden.

5.3.4 Conclusie

Voordat in het gebied gebouwd gaat worden zal, ten behoeve van de bouwvergunning, een bodemonderzoek moeten worden verricht om te kijken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de toekomstige functie. Naar verwachting zal de bodemkwaliteit voldoen aan de normen.

5.4 Water

5.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt in het stroomgebied van de Bavelse Leij. In de omgeving liggen een beperkt aantal sloten. Deze sloten staan in droge perioden droog. Er zijn geen waterlopen aanwezig die in het beheer zijn van het waterschap. Wel ligt in het gebied een aantal greppels/zaksloten waarin regenwater wordt opgevangen om vervolgens naar het grondwater te infiltreren. Het overtollige regenwater dat niet infiltreert, stroomt via deze sloten onder de A27 naar de Bavelse Leij. Het gebied is een infiltratie gebied.

Bij de herinrichting van de Roosbergseweg wordt het huidige drukriool vervangen door een gescheiden stelsel. De nieuwe woonbuurt Roosbergseweg-Daalakker is al voorzien van een gescheiden rioolstelsel. Het afvalwater is aangesloten op het gemengde stelsel in Bavel. Het hemelwater wordt via een apart hemelwaterriool afgevoerd naar de retentievijver die ten zuiden van de Roosbergseweg is aangelegd.

5.4.2 Regelgeving

Het waterbeleid is er op gericht om het watersysteem op orde te brengen en vervolgens op orde te houden. Dit betekent dat er zo min mogelijk wateroverlast ontstaat en dat de waterkwaliteit voldoende is. Het beleid van het waterschap is gericht op het voorkomen van rechtstreekse lozingen op het oppervlaktewater. De voorkeursvolgorde voor het omgaan met hemelwater is 'vasthouden, bergen, afvoeren'. Ten aanzien van de waterkwaliteit is de voorkeursvolgorde: 'schoonhouden, scheiden en zuiveren'.

Voor nieuwbouwinitiatieven en bij grootschalige renovaties is het uitgangspunt dat deze ‘waterneutraal’ dienen te zijn. Dit betekent dat de ontwikkelingen niet mogen leiden tot verslechteringen aan het watersysteem. Voorkomen moet worden dat het water versneld afvoert ten gevolge van een toename van het verhard oppervlak. Schone oppervlakken worden indien mogelijk niet op het rioleringssysteem aangesloten. Er wordt bij voorkeur aangesloten op een gescheiden hemelwaterstelsel. Om de waterkwaliteit te verbeteren, wordt waar mogelijk schoon verhard oppervlak afgekoppeld van het rioolstelsel. Deze oppervlakken krijgen een eigen afvoervoorziening, waardoor het gemengd stelsel minder wordt belast. Hiermee wordt het aantal overstortgebeurtenissen met vervuild water vanuit het gemengde stelsel verminderd. Voor daken, goten en overige regenwatervoorzieningen en wegverhardingen dienen bij voorkeur niet-uitlogende bouwmaterialen te worden gebruikt.

Om te voorkomen dat water versneld wordt afgevoerd dienen retentievoorzieningen te worden aangelegd, indien het verhard oppervlak toeneemt en indien bestaand verhard oppervlak wordt afgekoppeld. Bij een toename van het verhard oppervlak dient een retentievoorziening van 780 m3 aangelegd te worden per hectare verhard oppervlak (toename).

In de nieuwe Waterwet wordt duidelijker omschreven wie waar verantwoordelijk voor is. Een van de zaken die hier uit voortvloeien is dat een particulier in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor de verwerking van het hemelwater en grondwater op zijn eigen terrein. In dit kader verwacht de gemeente meer inspanning van de particulier om zelf maatregelen te nemen om wateroverlast te voorkomen. Dit uitgangspunt is opgenomen in het gemeentelijke “Hemel- en grondwaterbeleid”. Hierin is onder andere opgenomen dat bij herontwikkeling van bestaande verharde oppervlaktes minimaal 70 m3 retentie per hectare verhard oppervlak moet worden gerealiseerd. Voor nieuw verhard oppervlak wordt dezelfde norm gehanteerd als het waterschap (780 m3 retentie per hectare).

5.4.3 Onderzoek

In 2006 is door Witteveen en Bos een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd in het gebied Breda-Oost waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt. Uit dit onderzoek blijkt dat de doorlatendheid van de bodem circa 3 meter per dag bedraagt. De gemiddelde grondwaterstand is circa 2,0 meter onder maaiveld, de hoogst gemeten grondwaterstand over een periode van een jaar is circa 1,0 meter onder maaiveld. Er kan geconcludeerd worden dat de bodem geschikt is om hemelwater te infiltreren.

De woningen aan de Roosbergseweg sluiten, na herinrichting van de weg, aan op het gescheiden stelsel. Ook onder de nieuwe ontsluitingsweg voor de overige woningen wordt een gescheiden stelsel aangelegd. Het vuil water zal bij gemaal Roosberg aan de Brigidastraat gaan lozen op het gemengde stelsel van Bavel, het hemelwater zal gaan lozen op de bestaande retentievijver aan de zuidzijde van de Roosbergseweg.

Omdat het gebied geschikt is om hemelwater te infiltreren zal het hemelwater zoveel mogelijk ter plaatse worden geïnfiltreerd. Dit zal in eerste instantie zoveel mogelijk gebeuren op de kavels zelf. De toekomstige eigenaren dienen hiervoor op eigen terrein voldoende waterretentie en/of infiltratiecapaciteit te realiseren om een bui van 7 millimeter te kunnen verwerken. Dit is voldoende capaciteit voor circa 80% van alle jaarlijkse regenbuien. Opvang en infiltratie van regenwater op eigen terrein kan bijvoorbeeld gebeuren door de aanleg van een grindkoffer of infiltratiekolken. In de planregels is bij de bestemming Woongebied de verplichting voor het bergen van de 7 millimeter opgenomen. Daarnaast worden afspraken gemaakt in de koopcontracten. Ook in de openbare ruimte wordt 7 millimeter ter plaatse geïnfiltreerd door het toepassen van infiltratiekolken.

Het overtollige regenwater (71 mm of 710 m3/ha) wordt afgevoerd naar de retentievijver aan de zuidzijde van de Roosbergseweg. De retentievijver is aangelegd ten behoeve van de eerste fase woningbouw tussen de Roosbergseweg en Daalakker (2006). Ten behoeve van de bouw van 44 woningen in het bestemmingsplan Roosbergseweg Noord (2013) en de aansluiting van de Roosbergseweg na herinrichting is de waterretentievijver vergroot. De vijver is nu 4154 m2 en de huidige peilstijging bedraagt 0,6 meter. De retentievijver heeft de bestemming water.

Door de herverkaveling van het plangebied worden vier extra vrijstaande woningen toegevoegd en een nieuw stuk openbare verharding aangelegd voor de ontsluiting van de woningen. Een deel (350m2) van de nieuwe verharding watert direct af op een nieuw aan te leggen greppel tussen de weg en het bos en de eventuele parkeerplaatsen en inritten worden aangelegd in doorlatende verharding. Voor een vrijstaande woning wordt uitgegaan van 200 m2 verhard oppervlak. In totaal wordt vier woningen x 200m2 en 200 m2 extra weg = 1000m2 extra verharding aangesloten op de riolering. Er dient 0,1 ha x 71 mm = 71 m3 extra water te worden geborgen. In plaats van het vergroten van de retentievijver wordt gekozen om de stuw iets hoger af te stellen, zodat de peilstijging 0,62 meter bedraagt. Hierdoor kan 83 m3 extra worden geborgen.

Om te voorkomen dat het afstromende hemelwater verontreinigd wordt, dienen voor daken, goten en overige regenwatervoorzieningen van de gebouwen en wegverhardingen niet-uitlogende bouwmaterialen gebruikt te worden.

5.4.4 Conclusie

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, heeft geen negatieve invloed op het watersysteem.

5.5 Ecologie

5.5.1 Algemeen

De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Natuur en de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, worden over het algemeen positief gewaardeerd. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebieden is voor deze dieren van essentieel belang.

5.5.2 Regelgeving

Het Rijk heeft een ecologische hoofdstructuur (EHS) vastgesteld. De begrenzing van de EHS heeft de provincie Noord-Brabant vastgelegd in de Verordening Ruimte. De doelstelling van de EHS is het behoud, het herstel en de ontwikkeling van nationaal en internationaal belangrijke ecosystemen. De EHS bevat gebieden waarop de inspanningen van het Rijk en de provincie worden gericht om deze opgave te verwezenlijken. Dit dient onder andere te gebeuren door middel van de ruimtelijke veiligstelling van de bestaande ecologisch structuren in bestemmingsplannen.

[image]

Figuur 10: Uitsnede Ecologische Hoofdstructuur (Bron: Provincie Noord-Brabant)

Aansluitend op de EHS heeft de gemeente Breda een ecologische groenstructuur opgesteld. Op onderstaand kaartje is een uitsnede hiervan met betrekking tot het plangebied opgenomen. Het beleid is er op gericht om de bestaande ecologische groenstructuur te handhaven en waar mogelijk te versterken. Met name het realiseren en in stand houden van robuuste ecologische verbindingszones tussen de natuurgebieden is hierbij van belang. Waar handhaving van de bestaande structuur niet mogelijk is, dient dit gecompenseerd te worden.

[image]

Figuur 11: Uitsnede gemeentelijke ecologische groenstructuur (Bron: Gemeente Breda)

5.5.3 Onderzoek

Binnen het plangebied liggen geen percelen, die in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de gemeentelijke groenstructuur vallen. De naastgelegen bospercelen hebben in het bestemmingsplan Roosbergseweg Noord de bestemming Natuur gekregen.

5.5.4 Conclusie

Er zijn geen percelen in het plangebied gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur.

5.6 Flora En Fauna

5.6.1 Regelgeving

Sinds 1 april 2002 is de Flora- en fauna wet van kracht. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Een van de uitvloeisels van deze regelgeving is dat de effecten van nieuwe plannen op de planten- en diersoorten die in een gebied aanwezig zijn beoordeeld dienen te worden. Indien de nieuwe plannen een negatieve invloed hebben op de aanwezige beschermde soorten dient ontheffing aangevraagd te worden. Of deze ontheffing verleend wordt is afhankelijk van het in gevaar komen van het duurzaam voortbestaan van de soorten en het al dan niet nemen van compenserende maatregelen.

5.6.2 Onderzoek

Op 28 januari 2015 een quick-scan uitgevoerd om te onderzoeken wat de actuele natuurwaarden zijn in het plangebied. De flora en fauna in het plangebied beperkt zich tot algemeen voorkomende soorten. Er zijn geen bedreigde en/of beschermde soorten waargenomen. Populaties van voorkomende soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd als gevolg van de geplande ingreep.

5.6.3 Conclusie

De quick-scan is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Op basis van de quick-scan is beoordeeld dat geen ontheffingsaanvraag noodzakelijk is.

5.7 Natuurbescherming

5.7.1 Algemeen

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van de Natura 2000-gebieden en vertaalt deze bescherming naar de Nederlandse regelgeving. Op basis van de Natuurbeschermingswet worden in Nederland de Natura 2000- gebieden aangewezen. Deze worden door middel van een ministeriële aanwijzing vastgelegd. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd, die (meestal door de provincies) in beheerplannen moeten worden uitgewerkt.

5.7.2 Regelgeving

Het Ulvenhoutse Bos is aangewezen als Natura 2000-gebied. Voor het bestemmingsplan is een zogenaamde 'passende beoordeling' nodig in verband met mogelijke effecten op het Natura 2000-gebied. Bij deze passende beoordeling wordt aandacht besteed aan ontwikkelingsmogelijkheden buiten het gebied die tot verslechtering of significante verstoring kunnen leiden. Een plan kan alleen doorgang vinden indien het - gelet op de instandhoudingsdoelstellingen - niet leidt tot significant negatieve gevolgen voor de natuurlijke kenmerken van het gebied die in het kader van de natuurbeschermingswet van belang zijn. Om de natuurdoelen van het gebied te kunnen halen, zal de neerslag van stikstofverbindingen uit de lucht - de stikstofdepositie - minder moet worden. Die depositie daalt weliswaar al tientallen jaren maar is in veel gevallen nog steeds te groot om de stikstofgevoelige leefgebieden (habitatten) van planten en dieren de gewenste kwaliteit te bezorgen.

5.7.3 Onderzoek

Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen voor het Ulvenhoutse Bos ten gevolge van het realiseren van extra woningen in het plangebied zijn niet te verwachten. Het betreft een geringe toename van slechts vier woningen op een grotere afstand van het Ulvenhoutse Bos. Hiermee is ook niet te verwachten dat negatieve effecten optreden op andere Natura-2000 gebieden, die op meer dan tien kilometer afstand van het plangebied liggen. Een Natuurbeschermingswetvergunning wordt niet nodig geacht.

5.7.4 Conclusie

Door de ontwikkeling van vier extra woningen langs de Roosbergseweg zijn geen significante negatieve effecten te verwachten op het Natura 2000-gebied het Ulvenhoutse bos.

5.8 Bedrijven

5.8.1 Algemeen

De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden met geur, stof, geluid en gevaar. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden.

5.8.2 Regelgeving

Bedrijven en gevoelige bestemmingen moeten daarom ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.

5.8.3 Onderzoek

Aan de Roosbergseweg was een stratenmakerbedrijf gevestigd met een hindercirkel, waarbinnen geen woningbouw kon plaatsvinden. Ten behoeve van de realisatie van de voorgestelde woningbouw in het bestemmingsplan 'Roosbergseweg Noord', is het bedrijf verplaatst naar een locatie buiten het plangebied. Het perceel heeft een woonbestemming gekregen.

5.8.4 Conclusie

In het plangebied Roosbergseweg West hoeft geen rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van bedrijven.

5.9 Geluid

5.9.1 Algemeen

Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepaalt. Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht worden. De geluidsniveaus op de gevel van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient in dit geval gekeken te worden naar de volgende vier bronnen van geluid: wegverkeerslawaai, industrielawaai, vliegtuiglawaai en spoorlawaai. Voor elke bron zijn zogenaamde geluidzones vastgesteld. Indien nieuwe ontwikkelingen buiten deze zones plaats vinden, kan er in principe vanuit gegaan worden dat de geluidssituatie voldoende is. Indien nieuwe ontwikkelingen binnen een geluidzone zijn gepland, dient met akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat er een goede geluidssituatie gerealiseerd wordt. Over het plangebied liggen geen geluidszones van een industrieterrein, vliegveld of spoorlijn.

5.9.2 Regelgeving

In de Wet geluidhinder staat dat de voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige objecten ten gevolge van het wegverkeer 48 dB bedraagt. Om te onderzoeken of aan deze voorwaarde kan worden voldaan, dient op de eerste plaats gekeken te worden of de geluidgevoelige objecten binnen de geluidzones van wegen vallen. Volgens de Wet geluidhinder hebben alle wegen geluidzones, behalve:

  • Wegen die binnen een als woonerf aangeduid gebied zijn gelegen;

  • Wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving: stedelijk dan wel buitenstedelijk gebied. In onderstaande tabel zijn de geluidzones voor de verschillende wegen weergegeven.

aantal rijstroken

breedte van de geluidszone (m)

buitenstedelijk gebied

stedelijk gebied

5 of meer

600

350

3 of 4

400

350

1 of 2

250

200

Tabel 1: Breedte van de geluidszone in relatie tot gebiedstypering en het aantal rijstroken

Indien geluidgevoelige bestemmingen binnen deze zones liggen dient de akoestisch situatie nader bekeken te worden en getoetst te worden aan de wettelijke kaders. Ontwikkelingen die niet binnen een zone vallen hoeven niet getoetst te worden omdat ervan uitgegaan mag worden dat de normen hier niet overschreden worden.

5.9.3 Onderzoek

Het plangebied ligt in de oksel van de A58 en A27. Beide snelwegen zorgen voor geluidsinvloeden binnen het plangebied. Daarnaast heeft de wijkontsluitingsweg Roosbergseweg een geluidszone die van invloed is op het plangebied. Op deze weg gaat een maximale snelheid van 50 km/ uur gelden. Omdat een deel van de nieuwe woningen binnen de geluidszones van deze wegen ligt, is ten behoeve van het bestemmingsplan Roosbergseweg Noord een akoestisch onderzoek verricht. De gezoneerde wegen nabij het te ontwikkelen gebied genereren kritische niveaus ten opzichte van de voorkeursgrenswaarde. In het algemeen gelden de volgende uitgangspunten:

  • Roosbergseweg uitvoeren met een dunne deklaag (stil asfalt);

  • Snelheid Roosbergseweg wordt 50 km/h;

  • Woningbouw op 21 meter uit de as van de Roosbergseweg is mogelijk zonder aanvullende maatregelen; 48 dB;

  • Woningbouw op 16 meter uit de as van de Roosbergseweg is mogelijk indien een dove gevel wordt toegepast;

  • De invloed van de rijkswegen is niet van toepassing op de kavels in het plangebied Roosbergseweg West.

5.9.4 Conclusie

De gezoneerde wegen nabij het te ontwikkelen gebied genereren kritische niveaus ten opzichte van de voorkeursgrenswaarde. In het bestemmingsplan is het bouwvlak voor nieuw te bouwen woningen aangepast op de voorkeursgrenswaarde. Binnen het bouwvlak is een zone aangegeven waarbinnen de aanduiding 'dove gevel' is opgenomen. Hiervoor geldt:

  • Geen te openen delen met daarachter een verblijfsruimte (woonkamer, woonkeuken, slaapkamer), niet-verblijfsruimten zijn wel toegestaan (hal, serre, onbenoemde ruimte);

  • Roosterventilatie kan onder voorwaarden in de dove gevel, mits de benodigde capaciteit voor reguliere ventilatie wordt behaald aan de geluidluwe gevels. Deze voorziening is bedoeld voor spuiventilatie;

  • De zijgevels kunnen regulier worden geopend.

Het akoestisch onderzoek ten behoeve van Bestemmingsplan "Roosbergseweg Noord" (Rapportnummer 20111810-1, 27 oktober 2011) is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd in 2011 en wordt nog steeds actueel gewacht. Toename van verkeer is in de prognoses beperkt, waardoor conclusies niet wijzigen. Verder zal in kader van de omgevingsvergunning voor de bouw van woningen worden getoetst of voldaan wordt aan bovengenoemde eisen.

5.10 Luchtkwaliteit

5.10.1 Algemeen

Met wet- en regelgeving wil de overheid zorgen voor een goede luchtkwaliteit en de burgers beschermen tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De verontreiniging is afkomstig van verschillende bronnen, zoals het gemotoriseerde verkeer, industriële en agrarische inrichtingen en achtergrondconcentraties van verontreinigende stoffen.

5.10.2 Regelgeving

Om de kwaliteit van de buitenlucht in de leefomgeving te waarborgen zijn:

  • Regels opgesteld die de uitstoot van verontreinigende stoffen door de industriële en agrarische inrichtingen en het gemotoriseerde verkeer beperken.

  • Grenswaarden opgesteld waaraan de kwaliteit van de buitenlucht moet voldoen.

Vooral de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn vaak beperkend bij het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. Uitgangspunt is dat een project niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Als er wel sprake is van een overschrijding, dan mag een project de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren. De normen voor luchtkwaliteit staan in de Wet milieubeheer (Wm).

Luchtkwaliteitsnormen vormen onder de Wm geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.

  • Een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

  • Een project draagt slechts in ‘niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.

  • Een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

NSL

Het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) bevat maatregelen om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau te voldoen aan de normen. Daarbij is rekening gehouden met gewenste en geplande ruimtelijke ontwikkelingen.

NIBM

Als een project valt binnen de categorieën van gevallen uit de Regeling Niet In Betekenende Mate is geen toetsing aan de grenswaarden van de luchtkwaliteit nodig. Ook als de overheid anderszins kan aantonen dat een project niet in betekenende mate bijdraagt kan toetsing achterwege blijven. Wel moet aangetoond worden dat er sprake is van goede ruimtelijke ordening.

5.10.3 Onderzoek

De ontwikkeling aan de Roosbergseweg voldoet aan het NIBM-beginsel. Ondanks dat normen niet worden overschreden, moet aangetoond worden dat voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening. In dat kader is met behulp van de NIBM-tool onderzocht of de invloed van de ontwikkeling ook getalsmatig binnen de marges blijft. Alhoewel de ontwikkeling slechts een beperkt aantal woningen toestaat, wordt in de tool gerekend met een voertuigaantrekking van 100 bewegingen per etmaal (weekdaggemiddeld). In werkelijkheid zal dit slechts een fractie van dit aantal zijn, de verkenning is hiermee extreem worstcase en zal bovendien in combinatie met andere ontwikkelingen inpasbaar zijn in het kader van luchtkwaliteit. Het percentage vrachtverkeer is gesteld op 5%, wat voor een woonfunctie aanzienlijk is.

5.10.4 Conclusie

De maximale bijdrage van de ontwikkeling, op basis van bovenstaande worstcase verkenning, bedraagt 0,15 microgram NO2 per kubieke meter. De grens bevindt zich op 1,20 microgram NO2 per kubieke meter. Op basis hiervan is de conclusie dat ruimschoots aan de normen wordt voldaan.

In het plangebied zijn geen beperkingen vanwege de luchtkwaliteit aanwezig. Daarnaast worden er geen nieuwe ontwikkelingen in het plangebied mogelijk gemaakt die 'in betekende mate' bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het aspect ‘luchtkwaliteit’ staat de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan

niet in de weg.

5.11 Geur

5.11.1 Algemeen

In de omgeving van het plangebied bevinden zich nog enkele veehouderijen. Rond een bedrijf kunnen zogenaamde "geurbelasting contouren" worden bepaald. Deze contouren geven de geurbelasting op een bepaalde plaats rond een bedrijf weer. De geurbelasting wordt uitgedrukt in aantallen "Europese odour units" per kubieke meters (ou/ m3). De geurbelasting is onder andere afhankelijk van door het aantal dieren, de aard van de stal en de afstand tot een bedrijf. Op basis van deze contouren kan beoordeeld worden of de ontwikkeling van een "geurgevoelig object" ter plaatse is toegestaan. Geurgevoelige objecten zijn locaties waar mensen wonen of regelmatig verblijven.

5.11.2 Regelgeving

In de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn de normen opgenomen waaraan wordt getoetst. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebied en niet-concentratiegebied en tussen bebouwde kom en niet bebouwde kom. Een gemeente kan binnen een bepaalde bandbreedte afwijken van dit generieke, mits hiervoor een verordening is opgesteld. Deze verordening dient onderbouwd te zijn met een gebiedsvisie. Op dit moment is er nog geen verordening voor de gemeente Breda opgesteld.

5.11.3 Onderzoek

Voor het gebied Bavel-Zuid is door Arcadis een "Quick scan Wet geluidhinder en veehouderij’ uitgevoerd (september 2007). Binnen deze cirkels kunnen geen nieuwe woningen en bedrijven worden gerealiseerd.

[image]

Figuur 12: Geurcontouren veehouderijen Bavel-Zuid; Quick scan Wet geluidhinder en veehouderij (Bron: Arcadis, september 2007)

5.11.4 Conclusie

Er worden in het bestemmingsplan Roosbergseweg West geen nieuwe woningen gerealiseerd binnen geurcontouren.

5.12 Externe Veiligheid

5.12.1 Algemeen

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen een bedrijf of op de betreffende transportroute. De doelstelling ten aanzien van externe veiligheid in de Bredase milieuvisie is: ‘In 2015 zijn de risico’s inzichtelijk, bekend en aanvaardbaar. Waar noodzakelijk liggen rampenplannen en vluchtroutes klaar. De hulpverleningsdiensten zijn opgeleid en de Bredanaars weten wat ze moeten doen bij gevaarlijke situaties.’

5.12.2 Regelgeving

Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico’s vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste regelingen zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Staatsblad 2004 nr. 250;

  • Circulaire 'Risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen', Staatscourant 4/8/2004 nr. 147

  • (Basisnet weg en spoor);

  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Staatsblad 2010 nr. 686.

De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan normen vermeld in bovengenoemde regelgeving. Ontwikkelingen zijn niet toegestaan indien deze leiden tot een overschrijding van de grenswaarden. Van de richtwaarden kan gemotiveerd worden afgeweken.

5.12.3 Onderzoek

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen welke vallen onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Er zijn derhalve geen relevante risicocontouren waarmee rekening gehouden dient te houden.

Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid, Btev)

Het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen staat in het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). In het Btev staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen.

Het plangebied is gelegen in de nabijheid van rijkswegenknooppunt Sint Annabosch (aansluiting A58 van afrit 12 Gilze – A27 richting afrit 15 Breda [wegvak B5] en aansluiting A58 van afrit 14 Ulvenhout – A27 richting afrit 15 Breda [wegvak B101]). Het knooppunt is gelegen op een afstand van ten minste 300 m ten westen van het plangebied. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze weg levert externe veiligheidsrisico’s op voor de nabije omgeving.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictief) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door het aantal transporten van gevaarlijke stoffen en de ongeval frequentie en wordt uitgedrukt als een kans per jaar.

De plaatsgebonden risicocontour is een contour waarbij alle punten met een gelijk risico met elkaar verbonden worden. Deze punten worden bepaald door de kans van optreden van diverse ongeval scenario’s. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is 10-6 per jaar en geldt voor nieuwe situaties. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden toegevoegd en ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten, zijn in beginsel niet toegestaan. Als het plaatsgebonden risico 10-8 per jaar is, wordt het als verwaarloosbaar beschouwd.

In het algemene risicobeleid dat binnen Nederland wordt gehanteerd is bepaald dat de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk met gevaarlijke stoffen maximaal 1 op de miljoen per jaar mag zijn (= 10-6, plaatsgebonden risico). Dat betekent dat binnen een bepaalde zone langs de weg (dit is de zogenaamde veiligheidszone) geen kwetsbare objecten gebouwd mogen worden. De grootte van de veiligheidszone is langs elke weg anders, afhankelijk van de hoeveelheid en samenstelling van het vervoer. De veiligheidsafstand, gemeten vanaf het midden van de weg, bedraagt 10,5 m. (wegvak B5) en 11,5 m. (wegvak B101). Het plangebied is gelegen buiten de respectievelijke veiligheid afstanden.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico wordt, behalve door de ongeval frequentie en het aantal transporten van gevaarlijke stoffen, tevens bepaald door de hoeveelheid aanwezige mensen in de nabijheid van een mogelijk ongeval. Bij het aangeven van representatieve hoeveelheden personen wordt gewerkt vanuit zowel kwetsbare als beperkt kwetsbare objecten. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe groot het aantal dodelijke slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de hoeveelheid aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers groter wordt, moet de kans op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Bij het bepalen van het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde.

Ruimtelijke ontwikkelingen binnen 200 meter van een rijksweg waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zijn van invloed op de hoogte van het GR. Zoals ook in de eindrapportage Basisnet Weg is opgenomen moeten gemeenten voor de bebouwing binnen 200 meter rekening houden met het groepsrisico. Het plangebied ligt op een afstand van ten minste 300 meter van de rijksweg A58 / A27 (knooppunt Sint Annabosch). Het plangebied ligt derhalve het invloedgebied. Er hoeft geen rekening te worden gehouden met het groepsrisico.

Plasbrandaandachtgebied (PAG)

In het Basisnet Weg is het begrip plasbrandaandachtgebied geïntroduceerd. Gemeenten langs bepaalde wegen moeten rekening gaan houden met de effecten van een ongeluk met zeer brandbare vloeistoffen. Bij een ongeval met een tankwagen met zeer brandbare vloeistoffen kan die uitstromen en in brand raken (plasbrand). Dat kan in een zone van 30 meter langs de weg tot slachtoffers leiden. De zone van 30 meter langs wegen, gemeten vanaf de rand van de weg, waar veel zeer brandbare vloeistoffen vervoerd worden is daarom aangeduid als plasbrandaandachtgebied (PAG). De gemeente moet bij ruimtelijke ontwikkelingen in die gebieden verantwoorden waarom op deze locatie wordt gebouwd. Voor deze zone gelden bovendien aanvullende bouwvoorschriften. Langs het knooppunt Sint Annabosch is een dergelijk aandacht gebied aanwezig. Het plangebied is ruimschoots gelegen buiten dit PAG en aanvullende eisen zijn derhalve niet van toepassing.

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden.

In dit besluit zijn is een grenswaarde opgenomen voor het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar voor kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde, waarvan gemotiveerd mag worden afgeweken. Voor wat betreft het groepsrisico geldt bij ontwikkelingen in het invloedgebied een verantwoordingsplicht.

Ten oosten van het plangebied, op een afstand van ten minste 250 meter, is een hogedruk aardgasleiding (Z-528-01) gelegen. De plaatsgebonden risicocontour bedraagt 0 meter. Het invloedgebied bedraagt 140 meter aan weerszijden van de leiding.

Het plangebied is gelegen op een afstand van minimaal 250 meter en valt daarmee buiten de invloedssfeer van de hogedruk leiding. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen is derhalve niet van toepassing.

5.12.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen beperkingen vanwege externe veiligheid aanwezig.

5.13 Duurzaamheid

Er bestaan verschillende definities van duurzaam bouwen. Alle definities bouwen voort op de definitie van een duurzame ontwikkeling: "Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien." Duurzaam bouwen is meer dan het toepassen of vermijden van bepaalde materialen. Ook de locatiekeuze, verkaveling, inrichting van de waterhuishouding, flexibel en levensloopbestendig bouwen, energievoorziening, veiligheid en gezondheid zijn aandachtspunten die onder deze noemer thuis horen.

Gezondheid en veiligheid zijn uitgangspunten bij alle bouwplannen en bij het wonen in bestaande woningen. Een daartoe ontwikkelde integrale visie op natuur, milieu, bouwen en wonen is de inhoudelijke basis. Een aantal milieuaspecten die van belang zijn voor een duurzame ontwikkeling zoals water, lucht en geluid, zijn elders in dit stuk verwoord. Deze aspecten hebben vaak ruimtelijke consequenties. In het vervolg van deze paragraaf wordt een aantal duurzaamheidaspecten beschreven waarvan de ruimtelijke werking beperkt is, maar die wel van belang zijn voor een duurzame ontwikkeling, namelijk materiaalgebruik, energie en afval.

Materiaalgebruik

Bij het (ver)bouwen van gebouwen wordt het milieu op verschillende wijzen belast. Hierbij dient zowel naar de bouwfase als naar het gebruik en het onderhoud van de woning gekeken te worden. De milieubelasting kan worden verminderd door bijvoorbeeld verantwoord materiaalgebruik, energie- en waterbesparing en afvalpreventie. Uitgangspunt bij nieuwbouw (of renovatie) is dat er zoveel mogelijk gebruik gemaakt wordt van duurzame bouwmaterialen. Duurzame bouwmaterialen zijn in principe bouwmaterialen die het milieu niet belasten en geen aanslag doen op uitputbare bronnen. Het uitgangspunt dient de volgende drie stappen strategie te zijn:

  1. Voorkom onnodig gebruik van grondstoffen;

  2. Gebruik eindeloze bronnen zoals hout, vlas, cellulose, leem, e.d.;

  3. Gebruik eindige bronnen effectief.

Omdat het afkoppelen van regenwater een doelstelling van het beleid is moeten enkel niet-uitloogbare materialen worden toegepast.

Toepassing van groene daken (en gevels) is voor vele doelen goed. Waterretentie is een voorbeeld, maar ook een effectievere energiebalans (vermindering energieverbruik), een comfortabeler gebouw, schakels in groen verbindingen en een vriendelijker uitstraling.

Koude- en warmteopslag in de bodem is een milieuvriendelijke én een comfortabele manier om de vraag naar warmte in een gebouw te regelen. Deze vorm van duurzaam bouwen wordt steeds meer toegepast, zoveel dat het nodig wordt om de exploitatie van de bodem aan regels te gaan binden.

Energie

Een duurzame ontwikkeling stelt eisen aan het energiegebruik en de energiebronnen van de locatie.

De energie die nog nodig is, komt uit energiebronnen die niet opraken, zoals zon, wind water, biomassa en aardwarmte. Hoewel dit streefbeeld op dit moment nog niet haalbaar is, kunnen er maatregelen genomen worden om de energiehuishouding zo duurzaam mogelijk te maken. De voorkeurvolgorde voor maatregelen is:

  1. Beperken energieverbruik;

  2. Toepassen duurzame energiebronnen;

  3. Efficiënt gebruik van fossiele brandstoffen.

Getracht moet worden om bij nieuwe ontwikkelingen het streefbeeld zo dicht mogelijk te benaderen.

Voor woningbouw geldt in Breda het volgende uitgangspunt:

  • Het toepassen van duurzame energie als standaard onderdeel van de planontwikkeling in de nieuwbouw en bestaande bouw;

  • Energiezuinig bouwen met een Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) die ten minste 10% onder de norm van het Bouwbesluit ligt.;

  • Het streven naar het toepassen van Lage Temperatuur verwarmingssystemen.

Afval

Een aspect dat de aandacht verdient is de wijze waarop het afval wordt ingezameld. Bij de inrichting van het woongebied dient in een vroeg stadium rekening gehouden met de wijze waarop het afval wordt ingezameld. Er dient ruimte gereserveerd te worden voor de vuilniswagens en de afvalverzamelplaatsen. Er dient nagedacht te worden over de plaatsen waar de afvalbakken (vaak worden er grote containers gebruikt) neergezet moeten worden, zowel bij of in de woning als op straat en de wijze waarop de containers door de bewoners op straat kunnen worden gezet (het is niet handig om containers door het huis te moeten verplaatsen). Uitgangspunten dienen te zijn: het beperken van de overlast en het gebruiksgemak voor de bewoners.

5.14 Overig

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen die het project kunnen

belemmeren. Over het plangebied ligt geen straalpad of vliegfunnel. Wel is het plangebied gelegen binnen het oplopende gebied van het Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS) met een maximaal toelaatbare bouwhoogte van 145 tot 155 meter boven NAP voor de planlocatie. Tevens bevindt het plangebied zich binnen het Instrument Landing System (ILS) op basis waarvan de maximale bebouwingshoogte zo'n 82 meter boven NAP mag bedragen (zie paragraaf 3.2.2). De maximale hoogte in het plangebied is lager dan toegestaan is in het kader van het obstakelbeheergebied. Het bestemmingsplan is dus niet in strijd met het nationale belang 'uitoefening van defensietaken'.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige en toekomstige waarden en karakteristieken van het plangebied. De voorgenomen ontwikkelingen, dienen - voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk - juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.

6.2 Hoofdopzet

6.2.1 Bestemmingsplan algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit planregels, een verbeelding en een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening, maar deze is niet juridisch bindend.

In Nederland zijn regels afgesproken over de naamgeving, de opbouw van de planregels en hoe deze worden verbeeld. Dit wordt de zogenoemde Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) genoemd. Dit alles om alle bestemmingsplannen in Nederland beter te kunnen vergelijken en ze ook digitaal uitwisselbaar te maken. Het bestemmingsplan 'Buitengebied Nieuw Ginneken, Bolbergseweg 12' is opgesteld volgens deze landelijke richtlijnen en standaarden. Bij strijdigheid met de analoge versie, geldt de digitale versie.

6.2.2 Indeling planregels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:

  1. Inleidende regels;

  2. Bestemmingsregels;

  3. Algemene regels;

  4. Overgangs- en slotregels.

Deze volgorde is gebaseerd op de indeling, zoals is voorgeschreven in de SVBP. In hoofdstuk 1 ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. In het volgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op bestemmingen en hun gebruik (zie paragraaf 6.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moet worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

6.3 Bestemmingen

In de planregels zijn de bestemmingen in alfabetische volgorde opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op elke bestemming.

Verkeer

Onder de bestemming 'Verkeer' worden de toekomstige ontsluitingswegen en -straten verstaan. Groenvoorzieningen, voet- en rijwielpaden, water en waterretentie, parkeervoorzieningen en bermen zijn (mits ondergeschikt) binnen deze bestemming direct mogelijk.

Wonen

Binnen de bestemming 'Wonen' mogen de gronden, naast wonen, tevens worden gebruikt voor het daarbij behorend groen, water, parkeren en nutsvoorzieningen.

Het bestemmingsplan bevat planregels voor de afmetingen van de woningen en voor het verbouwen, uitbreiden en vervangen van de aanwezige woningen. Uitbreiding van de woning op het perceel is dus, rekening houdend met de betreffende bouwregels, mogelijk. Per aanduiding 'bouwvlak' mogen niet meer woningen worden gebouwd dan expliciet is aangegeven. Vanwege de hoge geluidbelasting is op de verbeelding de specifieke bouwaanduiding - dove gevel opgenomen. Voor zover een woning ter polaatse van deze aanduiding wordt opgericht dient de woning te beschikken over een zgn. "dove gevel".

Naast de woonfunctie is het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan in het hoofdgebouw. In de begripsbepaling van ‘aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit is aangegeven wat hieronder verstaan wordt en onder welke voorwaarden deze activiteiten mogelijk zijn. Dergelijke activiteiten in een bijgebouw zijn via een afwijking van de gebruiksregels wel mogelijk als voldaan wordt aan de gestelde randvoorwaarden in de planregels. Ook is in de planregels de mogelijkheid geboden om het bijgebouw te benutten voor een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit of afhankelijke woonruimte in het kader van de mantelzorg.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Toepassing Afdeling 6.4 Wro (Grondexploitatie)

In artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij de hierna genoemde ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of bij een omgevingsvergunning.

Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van één of meer woningen;

  • de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen;

  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bvo of met één of meer woningen;

  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;

  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bvo bedraagt;

  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000m² bvo.

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woning categorieën) gesteld moeten worden en het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is (bijvoorbeeld via een overeenkomst), er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd en geen locatie-eisen (openbare ruimte) of woningbouwcategorieën hoeven te worden vastgesteld. Indien de kosten minder dan € 10.000,- bedragen, kan ervoor gekozen worden deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen, bijvoorbeeld via leges. In de Wro is tevens geregeld dat voor gronden waarop al gebouwd mocht worden (onbenutte bouwruimte) geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.

7.2 Uitvoerbaarheid

De herverkaveling leidt tot vier extra woningen langs de Roosbergseweg, te weten drie extra kavels die de gemeente verkoopt en een extra kavel als gevolg van de kavelsplitsing van een particuliere eigenaar.

Om de gewenste kavelverkleining op gemeentelijk eigendom mogelijk te maken worden kosten gemaakt voor het voeren van een bestemmingsplanprocedure, voor het aanleggen van een extra stuk ontsluitingsweg en tevens is sprake van inkomstenderving omdat minder m² grond kunnen worden verkocht. Met deze kosten is in de grondexploitatieherziening jaarrekening 2013 reeds rekening gehouden. Deze bestemmingsplanwijziging heeft derhalve geen additioneel negatief effect op de grondexploitatie Roosberg.

Om de kavelverkleining op particuliere grond mogelijk te maken is alleen een bestemmingsplanwijziging nodig, en zijn geen civieltechnische werkzaamheden noodzakelijk. Met de particuliere eigenaar is een anterieure overeenkomsten gesloten zodat het kostenverhaal voor die bestemmingsplanwijziging anderszins verzekerd is. Er hoeft dus geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 8 Communicatie

8.1 Inleiding

In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.

8.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is onderhavig ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende instanties:

  1. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;

  2. Waterschap Brabantse Delta;

  3. Brandweer Midden- en West-Brabant;

  4. Burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze-Rijen;

  5. Ministerie van Defensie;

  6. Ziggo.

Provincie Noord-Brabant

Ziet geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Waterschap Brabantse Delta

Het Waterschap kan zich vinden in de voorgestelde oplossing om de aanwezige stuw te verhogen zodat 83 m3 extra water kan worden geborgen. Het Waterschap heeft geen opmerkingen op de planregels en de verbeelding en geeft een positief wateradvies af. Wel dient de verleende keurvergunning, d.d. 6 november 2012, gewijzigd moeten worden.

Brandweer Midden- en West-Brabant

Het plangebied voldoet aan de criteria van het standaardadvies, de brandweer heeft geen opmerkingen op het plan.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze-Rijen

Geen reactie op het plan.

Ministerie van Defensie

Geen reactie op het plan.

Ziggo

Geen reactie op het plan.

8.3 Zienswijzen

Met de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) is de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende de periode van de tervisielegging kan iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen tegen het plan inbrengen. Gedurende deze periode zijn twee zienswijzen ingediend tegen het bestemmingsplan. Deze zijn in het raadsvoorstel samengevat en van commentaar voorzien. Er is beoordeeld of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft naar aanleiding van deze zienswijzen. Vervolgens heeft het college de raad voorgesteld het bestemmingsplan vast te stellen.

8.4 Beroep

Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk.