KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Artikel 4 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
1.2 Ligging Van Projectgebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse En Huidige Situatie
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
2.2 Huidige Situatie Projectgebied En Directe Omgeving
Hoofdstuk 3 Toetsing Aan Ruimtelijk Beleid En Visies
3.1 Inleiding
3.2 Beleid Hogere Overheden
3.3 Gemeentelijk Beleid En Visie
Hoofdstuk 4 Beschrijving Van Het Plan
Hoofdstuk 5 Sectorale Toetsen En Onderzoeken
5.1 Inleiding
5.2 Verkeer
5.3 Bedrijven En Milieuhinder
5.4 Geluid
5.5 Luchtkwaliteit
5.6 Externe Veiligheid
5.7 Watertoets
5.8 Kabels En Leidingen
5.9 Bodemkwaliteit
5.10 Ecologie
5.11 Cultuurhistorie En Archeologie
5.12 Mer-rapportage
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Inleiding
6.2 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen
6.3 Voorliggend Bestemmingsplan
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Grondexploitatie En Kostenverhaal
7.3 Financiële Haalbaarheid
Hoofdstuk 8 Communicatie
8.1 Inleiding
8.2 Procedure

Ruitersbos, Mendelssohnlaan - Mozartlaan

Bestemmingsplan - gemeente Breda

Vastgesteld op 13-07-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Regels

Bijlage Bij Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Ruitersbos, Mendelssohnlaan - Mozartlaan met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2015213003-0401 van de gemeente Breda.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepalingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.6 begane grond

De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.

1.7 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.10 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.11 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.12 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder.

1.13 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.14 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.15 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.16 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.17 dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.18 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.19 groen

Bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen.

1.20 hoofdgebouw

Een gebouw dat op een perceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk is aan te merken.

1.21 maatschappelijke voorzieningen

voorzieningen inzake onderwijs, kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en peuterspeelzalen en daarmee gelijk te stellen bedrijven of instellingen.

1.22 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie.

1.23 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.24 selectiebesluit

een door het bevoegd gezag genomen besluit op basis van het in het archeologische onderzoeksrapport opgestelde selectieadvies.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.2 bebouwingspercentage

Het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 diepte van een gebouw

De lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 peil

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren;

  4. verkeer;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

  1. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming 'Waarde - Archeologie'.

  2. In afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen:

  1. gebouwen worden gebouwd ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;

  2. bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 100 m².

  1. Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 indien:

  1. op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, of

  2. passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of andere met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Bouwen beneden het maaiveld

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak onder het gehele gebouw of een gedeelte van het gebouw dat geheel boven het peil is gelegen;

  2. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan tot 1 bouwlaag met een bouwdiepte van maximaal 4 meter onder peil.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;

  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;

  3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  4. het bepaalde ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:

  1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;

  2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 8 Overige Regels

8.1 Parkeren

  1. Bij het bouwen en het uitbreiden of veranderen van functies op grond van deze planregels dient, overeenkomstig het door de gemeente Breda vastgestelde parkeer- en stallingsbeleid, voldoende parkeergelegenheid direct rond het plangebied aanwezig te zijn of te worden gerealiseerd.

  2. De onder a. bedoelde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.

  3. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. met dien verstande dat aan de omgevingsvergunning (financiële) voorwaarden verbonden kunnen worden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

  1. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;

  2. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Ruitersbos, Mendelssohnlaan - Mozartlaan'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan

Op de scholenlocatie aan de Ruitersboslaan zijn met de uitbreiding van het Mencia de Mendoza Lyceum en de nieuwbouw van de Internationale School Breda twee aparte ontwikkelingen beoogd. Het Mencia de Mendoza en de Internationale School Breda zijn twee zelfstandige scholen die samen op één locatie worden gehuisvest en samen vormen ze de Internationale Campus Breda. Hiervoor is door RoosRos Architecten een uitbreidingsplan (november, 2014) gemaakt.

De uitbreiding van het Mencia de Mendoza Lyceum past binnen het vigerende bestemmingsplan Ruitersbos. De nieuwe bebouwingselementen van de Internationale School wijken op een aantal onderdelen hiervan af. Zo overschrijdt de nieuwbouw aan de westzijde de bestemmingsgrens en het bouwvlak en valt daarmee in de bestemming 'Groenvoorzieningen'. Daarnaast is het opgenomen bebouwingspercentage van 35% niet toereikend. Om de ontwikkeling mogelijk te kunnen maken, moet de bestemming op deze punten worden aangepast. De gemeente Breda is bereid hieraan mee te werken, waarbij tevens de ruime vigerende maatschappelijke bestemming wordt ingeperkt tot enkel onderwijsvoorzieningen. Hiervoor is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Van Projectgebied

De planlocatie betreft het huidige terrein van het Mencia de Mendoza Lyceum, gelegen in de wijk Ruitersbos aan de Ruitersboslaan ten zuiden van de zuidelijke rondweg in het zuidwesten van Breda. De planlocatie is momenteel in gebruik als middelbare school. Daarnaast zijn er op dit terrein de tijdelijke gebouwen van de Internationale School Breda aanwezig.

[image]

Figuur 1.1 Globale aanduiding van de locatie (bron: www.maps.google.nl)

1.3 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 wordt de huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied beschreven. Aansluitend wordt ingegaan op de voorgenomen ontwikkeling, c.q. het bouwplan;

  • In hoofdstuk 3 wordt het planinitiatief getoetst aan het beleid van hogere overheden en aan het gemeentelijk beleid. Daarin wordt onder andere ook het geldende bestemmingsplan Ruitersbos uiteengezet;

  • In hoofdstuk 4 wordt de beschrijving van de voorgenomen ontwikkeling gegeven;

  • De toetsing van het plan voornemen aan de diverse sectorale aspecten wordt beschreven in hoofdstuk 5;

  • Hoofdstuk 6 bevat de juridische planbeschrijving, waarin wordt onderbouwd waarom voor welke regels is gekozen;

  • Hoofdstuk 7 gaat in op de economische en financiële haalbaarheid van het initiatief;

  • Ten slotte wordt in hoofdstuk 8 een beschrijving gegeven van de gevolgde procedure.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse En Huidige Situatie

2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het plangebied maakt deel uit van de wijk Ruitersbos. Dit is een villawijk die op de rand ligt tussen de stad Breda in het noorden en het Mastbos in het zuiden. De wijk heeft een zeer groen karakter door de grote groene woonpercelen en laanbeplanting en plantsoenen in het openbaar gebied. Ruitersbos ligt ten zuiden van de Graaf Engelbertlaan. De Graaf Engelbertlaan maakt deel uit van de hoofdontsluiting van zuid Breda. In het westen komt deze weg uit op de E19/A16, in het oosten op de E311/A27. De wijk Ruitersbos wordt verder begrensd door de rivier de Aa of Weerijs (west), de Baronielaan (oost) en in het zuiden door het Mastbos.

De wijk Ruitersbos is overwegend bestemd voor wonen. In het noordoosten van de wijk staat het woonzorgcentrum Ruitersbos. In het zuidoosten van de wijk is de hogeschool NHTV gevestigd. Centraal in de wijk liggen tennisvelden en aan de westkant voetbalvelden.

[image]

Figuur 2.1 Plangebied (rood)

2.2 Huidige Situatie Projectgebied En Directe Omgeving

De huidige bebouwing op het plangebied bestaat uit de gebouwen van het Mencia de Mendoza (MdM) Lyceum. Verder is op het plangebied de tijdelijke bebouwing van de Internationale School Breda (ISB) aanwezig. In het noorden van het plangebied liggen de sportvelden. Het MdM Lyceum en de ISB samen vormen de Internationale Campus Breda.

De bestaande bebouwing van MdM bestaat uit 52 lokalen met daarnaast nog 3 gymnastieklokalen. Het totale bebouwd oppervlak is 5.150 m2 met een totaal bruto vloeroppervlak (incl. gymzalen) van 10.915 m2. De bouwhoogte van de bestaande gebouwdelen varieert van 5 en 9 meter aan de Mozartlaan tot ruim 7 meter voor de centrale bebouwing, tot 12-14 meter aan de Ruiterboslaan en Mendelssohnlaan.


Het bestaande gebouw ISB (tijdelijke huisvesting) bestaat uit 18 lokalen. Het totale bebouwd oppervlak is 1.040 m2 met een totaal bruto vloeroppervlak van 2.080 m2. De bouwhoogte van de tijdelijke huisvestiging ISB is 7 meter.


Ten westen van het plangebied liggen de voetbalvelden van de voetbalvereniging SAB. Direct hieraan grenzend staat een aantal vrijstaande woningen. Ten noorden, oosten en zuiden staan woningen.

Het plangebied wordt op verschillende locaties ontsloten. Aan de oostzijde ligt het schoolplein van het MdM Lyceum en het fietsenhok. Aan de westzijde ligt de ontsluiting voor de tijdelijke bebouwing van de ISB. Aan de noord- en zuidzijde zijn geen ontsluitingen.

[image]

Figuur 2.2 Situatie oostzijde plangebied, 2014

[image]

Figuur 2.3 Situatie westzijde plangebied, 2014

Het plangebied ligt aan de Ruitersboslaan. Deze weg dient als wijkontsluitingsweg over de Graaf Engelbertlaan richting de wijk Heuvel en de Willem van Oranjelaan. De wegen rondom het plangebied hebben allemaal een maximum snelheidsregiem van 30 km/h.

Hoofdstuk 3 Toetsing Aan Ruimtelijk Beleid En Visies

3.1 Inleiding

Een nagenoeg volledig overzicht van de beleidsplannen en regelgeving dat voor het plangebied van toepassing is, is te vinden op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Op basis van een eerste verkenning blijkt dat veel van deze plannen of regelingen geen betrekking hebben op het plangebied of ze zijn op voorhand niet relevant of niet gedetailleerd genoeg voor het beoordelen van het voorgenomen initiatief.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het beleid dat vooral ruimtelijk en planologisch relevant is. Op verschillende beleidsterreinen, vooral met betrekking tot milieu, is daarnaast sectorale wet- en regelgeving van toepassing. De vermelding van dat toetsingskader en de toetsing daaraan is opgenomen in hoofdstuk 5 van deze plan toelichting.

3.2 Beleid Hogere Overheden

3.2.1 Rijksbeleid en -wetgeving

Structuurvisie infrastructuur en ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR) bevat het ruimtelijke beleid van het Rijk. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld.

Hoofddoelen van beleid voor de periode 2020/2028

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn:

  1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.

  2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.

  3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet aandacht zijn voor de gevolgen op de waterhuishouding, het milieu en cultureel erfgoed.

Toetsing

Zowel voor het plangebied als voor het type ontwikkeling geeft het rijksbeleid specifieke regels.

Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen, onder andere ten aanzien van de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. De ontwikkeling van de internationale campus valt onder deze definitie. Dat betekent onder andere dat de zogenaamde 'duurzaamheidsladder' moet worden toegepast.

De 3 stappen in de duurzaamheidsladder

In het artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening staan de drie stappen van de ladder beschreven:

  1. De voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

  2. Bezien moet worden in hoeverre die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;

  3. Indien de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, moet worden beschreven in hoeverre van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing van het initiatief aan de duurzaamheidsladder

Sinds voorjaar 2011 is de ISB gevestigd op de locatie van MdM. De ISB is een uniek samenwerkingsproject tussen primair en voortgezet onderwijs. De financiering van de school verloopt regulier via het Ministerie van OCW, anders gezegd: de school heeft van OCW officieel de licentie voor IGO (Internationaal Georiënteerd Onderwijs), bestaande uit IGBO (Internationaal Georiënteerd Basis Onderwijs) en IGVO (internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs). Sinds de inspectie van het IBO (International Baccalaureate Organization) mag de school zich IBO World School noemen. De resultaten van de school zijn uitstekend.

Op dit moment (juli 2015) heeft die school meer dan 200 leerlingen, afkomstig uit meer dan 40 landen. De verwachting is dat vóór 1 januari 2016 de grens van 250 leerlingen wordt overschreden. Een groei die vraagt om permanente bebouwing toegesneden op deze vorm van onderwijs en koppeling met MdM.

Uitgangspunt van het zoeken naar een vestiging voor een internationale school in 2005 was niet het oprichten van een geheel nieuwe school, maar voor aansluiting bij een reeds bestaande opleiding voor voortgezet onderwijs. Het MdM was daarbij een goede keuze om de volgende redenen:

  • De school bood reeds tweetalig onderwijs aan (vwo - TTO);

  • De aanwezigheid van native speakers;

  • Ambitieuze grondhouding van die school, vooral op het gebied van internationalisering;

  • Gunstige ligging MdM complex t.o.v. de omgeving;

De vestiging van de ISB op het terrein van MdM komt voort uit een aantal motieven die uiteindelijk de locatiekeuze van de ISB hebben bepaald. Het MdM heeft een internationaal schoolprofiel, waaruit in samenwerking met het bestuur van de ISB 'de internationale campus' is ontstaan. Deze samenwerking versterkt het internationale profiel van het MdM. Daadwerkelijke samenwerking tussen beide scholen is alleen mogelijk als zij naast elkaar liggen en letterlijk met elkaar zijn verbonden. Veel docenten werken namelijk op de ISB én op het MdM.

Daarnaast kunnen de bouwbudgetten in elkaar worden geschoven waardoor maximale efficiëntie bij de besteding van deze budgetten wordt bereikt. Op deze manier kunnen de beide scholen profiteren van elkaars en van de gezamenlijke voorzieningen. De keuze voor nieuwbouw ten westen van het huidige MdM complex ten behoeve van de ISB zorgt ervoor dat het gebouw geheel vanuit de eigen filosofie kan worden opgezet, zonder beperkingen vooraf van een al bestaand gebouw.

De uitbreiding van de MdM is noodzakelijk, omdat het huidige complex niet meer voldoet aan de eisen die de maatschappij anno 2015 stelt aan het onderwijs. De lokalen van het MdM zijn uitsluitend geschikt voor klassikaal onderwijs aan homogene groepen van telkens maximaal 30 leerlingen. Individuele plekken voor leerlingen en docenten en de mogelijkheid om met grote of juist kleinere groepen te werken biedt het gebouw niet.

Omdat het plangebied zich bevindt binnen bestaand stedelijk gebied hoeft geen nadere invulling te worden gegeven aan treden 2 en 3 van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Modernisering van de monumentenzorg (MOMO) Bro

Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden in en rondom het plangebied. Dit is noodzakelijk om te voorkomen dat cultuurhistorische waarden verloren gaan. Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Eén van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om deze cultuurhistorische waarden te beschermen in een gebied. In paragraaf 5.11 wordt verder ingegaan op de bescherming van de cultuurhistorische waarden in het plangebied.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor het voorliggende bestemmingsplan is het Barro niet direct van belang.

Conclusie

Uit deze toelichting blijkt dat sprake is van een zorgvuldige belangenafweging en van een duurzame ruimtelijke verstedelijking. De sectorale afweging is opgenomen in hoofdstuk 5. De ontwikkeling past in de hoofdlijnen van het rijksbeleid.

3.2.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie 2010 (inclusief partiële herziening 2014)

Visie op hoofdlijnen

In deze structuurvisie is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Er gaat geen directe werking uit richting gemeentelijke besluitvorming.

De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Ook is er aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. Een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw) is ook onderdeel van de structuurvisie. Tot slot is er aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).

Provinciale ruimtelijke belangen

De provinciale opgaven, leiden tot ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. Deze ruimtelijke keuzes zijn vertaald in 14 provinciale ruimtelijke belangen:

  • regionale contrasten;

  • een multifunctioneel landelijk gebied;

  • een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem;

  • een betere waterveiligheid door preventie;

  • koppeling van waterberging en droogtebestrijding;

  • duurzaam gebruik van de ondergrond;

  • ruimte voor duurzame energie;

  • concentratie van verstedelijking;

  • sterk stedelijk netwerk;

  • groene geledingszones tussen steden;

  • gedifferentieerd aanbod aan goed bereikbare vrijetijdsvoorzieningen;

  • economische clusters;

  • (inter)nationale bereikbaarheid;

  • beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.

Uit een bestudering van deze belangen blijkt dat de aspecten 'concentratie van verstedelijking', ' sterk stedelijk netwerk' en 'economische kennisclusters' van deze provinciale ruimtelijke belangen direct relevant zijn voor de uit- en nieuwbouw voor de scholen op het plangebied.

Concentratie van verstedelijking

Brabant heeft de ambitie zich te ontwikkelen tot een top kennis- en innovatieregio op Europees niveau. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. Om zo bij te dragen aan een onderscheidend leef- en vestigingsklimaat ter versterking van de kenniseconomie in Brabant. Door de verstedelijking te concentreren zijn er meer mogelijkheden om een hoog voorzieningenniveau in stand te houden en verder te ontwikkelen. De concentratie van verstedelijking vindt plaats in het zogenaamde 'kralensnoer' van steden (met omliggende kleinere kernen) op de overgang van zand naar klei (van Bergen op Zoom tot aan Oss) en rond de steden op het zand (Eindhoven – Helmond, Tilburg en Uden – Veghel). Hier wordt de bovenlokale groei van de verstedelijking opgevangen.

De beoogde ontwikkeling valt binnen het stedelijk concentratiegebied, zoals de provincie deze voor ogen heeft. De ontwikkeling van de ISB wordt gezien als een versterking van de kenniseconomie. Mede door het besef dat de verschillende delen van de wereld steeds meer afhankelijk van elkaar worden en steeds meer invloed op elkaar hebben. Dit is een ondersteuning voor de ambitie van de provincie om zich te ontwikkelen tot de top kennis- en innovatieregio op Europees niveau.

Sterk stedelijk netwerk

De steden Breda, Eindhoven, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg vormen samen met de provincie het stedelijk netwerk BrabantStad. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en draagt dit onder andere bij aan een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant. Het Brabants stedelijk netwerk ontwikkelt zich tot een onderscheidend netwerk binnen de Noordwest- Europese stedelijke agglomeratie.

De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de versterking van het stedelijke netwerk BrabantStad, doordat leerlingen internationaal georiënteerd worden en door het bieden van faciliteiten aan gezinnen van buitenlandse werknemers/bedrijven.

Economische clusters

Brabant kent een sterk industrieel DNA. De strategische ligging in Europa, te midden van mainports en grote bevolkingsconcentraties, blijft een sterke troefkaart voor de innovatieve economie. Brabant onderscheidt op basis van sterke tradities binnen de Brabantse economie en de kansen op het wereldtoneel de volgende economische clusters: high-tech systems en materialen (inclusief automotive en solar), life sciences/health, agrofood, logistiek, maintenance en biobased economy. Om deze clusters te versterken is het economisch programma 2020 vastgesteld. Samen met ondernemers, onderwijsinstellingen en betrokken overheden wordt invulling gegeven aan de ondersteuning van deze clusters. Het ruimtelijke faciliteren van deze clusters is een belangrijke bouwsteen in deze aanpak. Deze aanpak is vertaald in de provinciale strategie werklocaties.

De beoogde ontwikkeling draagt bij aan het versterken van de innovatieve economie. Door internationale scholing krijgen leerlingen al een goede basis mee voor internationaal georiënteerde opleidingen die worden aangeboden in de economische clusters waarbinnen de Brabantse economie kansen ziet op het wereldtoneel.

Zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. De provincie gebruikt voor haar afweging rondom zorgvuldig ruimtegebruik de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. In paragraaf 3.2.1 is deze toetsing al opgenomen. Daaruit blijkt dat sprake is van een duurzame ruimtelijke verstedelijking.

Verordening ruimte 2014

Ruimtelijke kwaliteit en zorgvuldig ruimtegebruik

De Verordening ruimte 2014 heeft wel een doorwerking naar gemeentelijke besluitvorming. Ingevolge de Verordening dient bij een ruimtelijk plan of besluit dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording te worden opgenomen waaruit blijkt dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het

behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. Toepassing moet worden gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dit principe houdt in ieder geval in dat:

  • uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden.

  • Een groter bebouwingspercentage en kleine uitbreiding van het bouwvlak zijn nodig om uitbreiding van het MDM Lyceum en de ISB toekomstbestendig te kunnen accommoderen op de bestaande locatie.

  • in geval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking).

In paragraaf 3.2.1 heeft de betreffende toets plaatsgevonden.

Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan een verantwoording waaruit blijkt dat:

  • in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;

  • de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;

  • een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer.

Aan de hiervoor vermelde vereisten aan de toelichting wordt in hoofdstukken 3 en 4 voldaan. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen. Voor het overige is de Verordening ruimte niet relevant voor onderhavig bestemmingsplan.

Conclusie

De uitbouw en nieuwbouw van de ISB en het MdM zijn ontwikkelingen die in stedelijke context plaatsvinden. Deze zijn in overeenstemming met de provinciale ruimtelijke structuurvisie en de ruimtelijke verordening. Het plan draagt bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. Er wordt toepassing gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

3.3 Gemeentelijk Beleid En Visie

3.3.1 Structuurvisie Breda 2030

In de Structuurvisie Breda (vastgesteld 26 september 2013) wordt het toekomstperspectief voor Breda in 2030 geschetst. De stad is in de afgelopen jaren meer completer en internationaler geworden. Breda wordt gekenmerkt door een veelzijdigheid aan kwaliteiten, waar de kansen voor de verdere ontwikkeling van de stad liggen. Voor de ontwikkeling van de stad zijn zes kernwaarden geformuleerd. De kernwaarden die van belang zijn bij de voorgenomen ontwikkeling zijn hierna uitgewerkt.

Kernwaarde 'onderwijsstad'

Voor onderhavig bestemmingsplan is vooral de kernwaarde 'onderwijsstad' van belang. De onderwijssector is met ruim 8.500 banen en 20.000 studenten van economisch belang voor Breda en de regio. Breda beschikt over een aantal goede onderwijsinstellingen: Avans Hogeschool, NHTV internationale hogeschool Breda, Nederlandse Defensie Academie en twee ROC’s. Naast deze onderwijsinstellingen zijn er ook twee kennisinstituten die aansluiten bij de topsectoren: Dinalog en DI-WCM.( Dutch Institute World Class Maintenance). Samen met de onderwijsinstellingen werkt Breda daarom continu aan een breed en aantrekkelijk pakket voorzieningen op het gebied van huisvesting, cultuur, evenementen en sport.

Bij een onderwijsstad hoort een breed aanbod van verschillende soorten onderwijs. Het MDM biedt een breed scala aan vooropleidingen aan. De ISB biedt juist een specifieke vorm van vooropleidingen aan, in de vorm van internationaal onderwijs. Samen zorgen zij voor een breed aanbod.

Kernwaarde ‘Cultureel erfgoed en de creatie van nieuwe waarden’

Deze kernwaarde gaat uit van de opvatting dat Breda levend cultureel erfgoed is en hierin veel te bewaken en veel te winnen heeft. Naast het koesteren en gebruiken van bestaande waarden in stad, dorpen en buitengebied worden via architectuur, stedenbouw, openbare ruimte en landschap nieuwe waarden gecreëerd. Bij dit plan is daarvan zeker sprake: het bestaande schoolcomplex heeft monumentale en cultuurhistorische waarde. Bij het tot stand komen van het bouwplan en het opstellen van dit bestemmingsplan heeft dit een rol gespeeld. Zo is aan de zijde van de Mendelsohnlaan zicht op de monumentale gevel zeker gesteld door bebouwing op maaiveld niet toe te staan en is aan de zijde van de Mozartlaan de vrijstaande positie van de ISB ten opzichte van het MdM door het bouwvlak geborgd.

Ruimte voor economie

Daarnaast is de komst van de ISB in economisch opzicht van belang. De ISB biedt hoogwaardig en internationaal erkend onderwijs. De ISB biedt vormt daarmee voor Breda een belangrijk “asset” bij de vestigingkeuze van internationaal opererende bedrijven.

3.3.2 Erfgoedvisie Breda (2008-2015)

In de Erfgoedvisie 'Erfgoed in context' (2008-2015)' van de gemeente Breda is vastgesteld dat het Bredase erfgoed de basis is van de Bredase identiteit. Het Bredase erfgoed vormt de basis van ruimtelijke ontwikkelingen in Breda. Om het erfgoed goed te kunnen inpassen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is een goede inventarisatie noodzakelijk. In paragraaf 5.11 Cultuurhistorie enarcheologie is deze inventarisatie opgenomen.

3.3.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan 'Ruitersbos' (onherroepelijk geworden op 6 januari 2009). In figuur 3.1 is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven.

[image]

Figuur 3.1 Uitsnede geldend bestemmingsplan Ruitersbos

Het plangebied heeft de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden'. Deze gronden zijn bestemd voor allerlei maatschappelijke voorzieningen zoals educatieve, sociaal-medische, culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, sport en recreatie, openbare dienstverlening en voor aan zorg gerelateerde woonvormen. Het gehele plangebied is voorzien van een bouwvlak. Hiervoor geldt een bebouwingspercentage van maximaal 35%. Voor het gehele bouwvlak geldt een maximum bouwhoogte voor gebouwen van 12 meter. De uitbreiding van MdM past binnen deze bestemmingsregeling en zal met een reguliere procedure omgevingsvergunning worden gerealiseerd. De uitbreiding van ISB past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. In figuur 3.2 is aangegeven waar ten behoeve van de uitbreiding van ISB de bestemming maatschappelijk inclusief bouwvlak moet worden uitgebreid ter plaatse van de nu geldende bestemming 'Groenvoorzieningen'. Daarnaast overschrijdt de nieuwe bebouwing het bebouwingspercentage van 35 % die momenteel op de maatschappelijke bestemming ligt.

[image]

Figuur 3.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan Ruitersbos, met afwijking (rode vlak) t.b.v. uitbreiding ISB.

Met de vaststelling van dit bestemmingsplan brengt de gemeente Breda tevens de uitgebreide maatschappelijke bestemming op deze locatie terug tot enkel onderwijsvoorzieningen en ook de mogelijkheid voor het realiseren van bijzondere woonvormen wordt geschrapt.

Hoofdstuk 4 Beschrijving Van Het Plan

De bestaande bebouwing blijft grotendeels bestaan. De huidige noodlokalen en de voormalige woning aan de westzijde worden gesloopt. Welke gebouwen gesloopt worden en waar de nieuwbouw wordt gesitueerd, is afgebeeld in figuur 4.1. De te slopen bebouwing heeft hierbij een rode arcering (te slopen bestaande bouw) gekregen.

De nieuw te bouwen bebouwing is op twee manieren weergegeven. Ten eerste de bebouwing die blauw gearceerd (nieuw te bouwen) is: deze bebouwing wordt vanaf de begane grond gebouwd. De nieuwe bebouwing die niet op de begane grond wordt gebouwd, maar pas vanaf de eerste verdieping, heeft alleen een blauw kader (nieuw te bouwen projectie). De bestaande en blijvende bebouwing is grijs gekleurd. Tenslotte heeft de grond die nieuw moet worden aangekocht een oranje kleur met arcering (aan te kopen grond).

[image]

Figuur 4.1 Te slopen en nieuw te bouwen bebouwing (RoosRos, 2015)

De nieuwbouw bestaat uit vier onderdelen die zijn te zien in figuur 4.2. De "blauwe" bebouwing is de uitbreiding van de ISB. Deze ligt aan de westelijke zijde van het plangebied. In totaal bestaat de nieuwe bebouwing uit drie verdiepingen met een bouwhoogte van 11.8 meter en een totaal bruto vloeroppervlak van 2.379 m2. Op de begane grond is de "Primary" afdeling gesitueerd met 7 lokalen. Op de 1e verdieping zijn 5 lokalen t.b.v. de "Primary" en 3 lokalen t.b.v. de "Secundary" afdeling en op de 2e verdieping zijn nog eens 8 lokalen t.b.v. de "Secundary" afdeling gesitueerd.

De "gele" bebouwing is de uitbreiding van de gymzalen. In de uitbreiding wordt voorzien in 2 gymzalen met bijbehorende ruimten, de bouwhoogte van deze uitbreiding is maximaal 9 meter en heeft een totaal bruto vloeroppervlak van 1.123 m2.

De "rode" bebouwing is een deel van de uitbreiding van het MdM. Deze dient als verbinding tussen bestaande bebouwing. Building F is de naam van deze nieuwe verbinding met daarin het auditorium. De begane grond blijft volledig vrij van bebouwing. Op deze manier blijft de hoofdingang voor leerlingen en medewerkers goed bereikbaar. Op de eerste verdieping komt het auditorium met 300 zitplaatsen, deze is twee verdiepingen hoog. Aan de zijkanten van dit auditorium komen op de eerste verdieping lokalen. Op de tweede verdieping komen ook lokalen. 'Building F' heeft een bouwhoogte van 11.4 meter.

De "oranje" bebouwing is de uitbreiding van het MdM waarin het CKV-cluster (Culturele en kunstzinnige vorming) is opgenomen. De uitbreiding voorziet in 2 tekenlokalen, 1 technieklokaal en 2 muzieklokalen. De uitbreiding bestaat uit een eenlaags gebouw met een bouwhoogte van 4.1 meter wat grotendeels onder een bestaand bouwdeel wordt gebouwd.

De totale uitbreiding van het MdM heeft een bruto vloeroppervlakte van 1.797 m2 bvo.


Er is in nauw overleg met omwonenden afgesproken dat het sportveld niet bebouwd zal worden bij eventuele permanente nieuwbouw van het ISB. Er is daarom gekozen om de nieuwbouw van het ISB zoveel mogelijk buiten het zicht van de omringende woningen te realiseren, aan de zuidwestzijde van het plangebied rekening houdend met de monumentale randvoorwaarden van het gebouw en terrein van het Mencia de Mendoza.


De uitbreiding van de gymzalen is gesitueerd in het verlengde van de reeds aanwezige gymzalen. Het volume van deze uitbreiding is zover mogelijk verwijderd van de erfgrenzen van de omliggende woningen om zicht- en zonbelemmering zoveel mogelijk te voorkomen. Er is in overleg met omwonenden gekozen om het volume relatief laag te houden door het volume op het maaiveld te situeren en niet op kolommen. Het gevolg hiervan is dat de fietsenstalling niet onder dit volume geplaatst kan worden maar naast de uitbreiding moeten worden gesitueerd wat ten koste gaat van het sportveld.


In figuur 4.2 is de functionele terreininrichting weergegeven. Een gedetailleerde beschrijving van de ontsluiting, ligging van entrees tot de locatie en verkeerscirculatie van langzaam en gemotoriseerd verkeer is opgenomen in bijlage 1 bij deze toelichting.

[image]

Figuur 4.2 Nieuwe bebouwing (RoosRos, 2015)

[image]

Figuur 4.3 Zijaanzicht ISB (RoosRos, 2015).

[image]

Figuur 4.4 Zijaanzicht Building F met auditorium (RoosRos, 2015)

[image]

Figuur 4.5 Zijaanzicht MdM (bron: RoosRos, 2015)

Hoofdstuk 5 Sectorale Toetsen En Onderzoeken

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de relevante sectorale aspecten behandeld. Hiermee zal worden aangetoond dat er vanuit sectorale wetgeving geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkeling en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

5.2 Verkeer

Verkeersontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt in het westen ontsloten door de Mozartlaan en in het oosten door de Mendelssohnlaan. Deze straten komen beide uit op de Ruitersboslaan. De Ruitersboslaan heeft een wijkontsluitende functie en komt in het oosten uit op de Willem van Oranjelaan die weer een verbinding heeft met de Graaf Engelbertlaan van waar een directe aansluiting is met de snelwegen A16 en A27.

Langzaam verkeer

De ontsluiting van het langzaam verkeer loopt langs dezelfde wegen als het gemotoriseerde verkeer. Met dien verstande dat de Ruitersboslaan aan de westzijde middels een viaduct over de Graaf Engelbertlaan de verbinding vormt met de wijken in Breda-west. Doordat op het plangebied zich een school voor middelbaar onderwijs en een basisschool bevindt, is er sprake van veel fietsverkeer. Voor het fietsverkeer zijn in de wijk rond het plangebied geen aparte fietspaden. De meeste fietsers komen via de oostzijde het plangebied binnen. De reden hiervoor is dat de fietsenstallingen aan de oostzijde van het plangebied zijn gesitueerd.

Openbaar vervoer

Aan de zuidzijde van het plangebied is de bushalte 'Mencia de Mendoza' . Op deze halte stopt lijn 622 richting Wernhout. Verder ligt aan de Willem van Oranjelaan een bushalte met buslijnen in verschillende richtingen. Aan de noordkant van het centrum van Breda ligt een treinstation waarvan intercity's en stoptreinen vertrekken in verschillende richtingen.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Voor de berekening van de verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling is , ten aanzien van de uitbreiding van het aantal middelbare school klassen, gebruik gemaakt van CROW publicatie 317 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Voor het basisonderwijs zijn in deze publicatie geen kencijfers opgenomen op het gebied van verkeersgeneratie. Hiervoor is aangesloten bij de online rekentool van het CROW ten aanzien van halen en brengen bij basisscholen.

Binnen de ontwikkeling is de realisatie van in totaal 12 nieuwe middelbare schoolklassen voorzien. Op basis van landelijke gemiddelden bedraagt het aantal leerlingen in een dergelijke klas gemiddeld 24 leerlingen (bron: www.rijksoverheid.nl). Als gevolg van de ontwikkeling zal het aantal middelbare scholieren toenemen met circa 288 leerlingen. De locatie ligt binnen het restgebied van de bebouwde kom in een sterk stedelijke omgeving. Op basis daarvan geldt voor de verkeersgeneratie een maximaal kencijfer van 17,6 mvt/etmaal per 100 leerlingen (weekdag). Dit leidt tot een verkeersgeneratie van circa 50 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Omrekening naar werkdagen vindt plaats op basis van een omrekenfactor van 1,4. De verkeersgeneratie op een werkdag bedraagt dan 70 mvt/etmaal.

Binnen de ontwikkeling is de realisatie van drie nieuwe klassen voorzien ten behoeve van basisonderwijs. Op basis van de online CROW rekentool is, als gevolg van deze ontwikkeling, een verkeersgeneratie berekend van 136 mvt/etmaal op een openingsdag (werkdag). Omgerekend naar een gemiddelde weekdag bedraagt dit aantal 98 mvt/etmaal.

De totale verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling omvat 206 mvt/etmaal op een werkdag en 148 mvt/etmaal op een weekdag. Een dergelijk verkeersgeneratie is dermate laag dat dit niet zal leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

Voor de berekening van de parkeerbehoefte is de gemeentelijke Nota Parkeer- en Stallingsbeleid (10 september 2004) beschikbaar. Op 20 juni 2013 heeft de gemeenteraad het beleid herijkt. De herijking betreft onder andere nieuwe parkeernormen.

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een parkeerbalans memo opgesteld. Deze memo is opgesteld door Rho Adviseurs voor de Leefruimte op 2 maart 2016. Deze is terug te vinden in Bijlage 1. De memo is opgesteld omdat door de voorgenomen ontwikkeling de parkeervraag van beide scholen zal wijzigen.

Op basis van de gemeentelijke parkeernorm is door de opdrachtgever voor de gehele Internationale Campus een parkeerbehoefte bepaald van 60 parkeerplaatsen. In eerste instantie is aangegeven dat de benodigde extra parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd moeten worden. Het schoolbestuur heeft aangegeven dat de realisatie van parkeergelegenheid op eigen terrein stuit op forse bezwaren en dat op de parkeerterreinen aan de Ruitersboslaan voldoende restcapaciteit aanwezig is om de parkeerbehoefte op te kunnen vangen. Rho Adviseurs heeft een parkeerdrukmeting uitgevoerd en op basis daarvan een passende parkeerbalans opgesteld.

Geconcludeerd wordt dat de noodzakelijke parkeerplaatsen met name bedoeld zijn voor ISB-ouders die hun kinderen naar school willen brengen en hiervoor kort de auto willen parkeren. Geadviseerd wordt om aan de westelijke kant van het plangebied een kiss & ride strook voor 6 parkeerplaatsen aan te leggen. Op deze manier ontstaat er een mogelijkheid om voor korte tijd de auto te parkeren. Voor het overige parkeren kan gebruik worden gemaakt van de restcapaciteit die aanwezig is om het plangebied.

Conclusie

De ontsluiting voor de verschillende vervoerswijzen is goed. Rondom het plangebied is aangetoond dat er voldoende restcapaciteit aanwezig is om de extra parkeerbehoefte op te vangen. Voor het kort parkeren kan een kiss & ride strook worden aangelegd om te voorzien in de tijdelijke parkeerbehoefte tijdens de drukste uren. Het aspect verkeer staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

5.3 Bedrijven En Milieuhinder

5.3.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;

  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om in dit bestemmingsplan een goede belangenafweging te maken tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering, wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die moeten worden aangehouden tussen de grens van een milieubelastende functie en de uiterste grens van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan (of via vergunningvrij bouwen) mogelijk is. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, valt het bedrijf in een hogere milieucategorie en wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Van de richtafstanden kan worden afgeweken als door middel van onderzoek is aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

5.3.2 Onderzoek

In deze paragraaf wordt beoordeeld of de uitbreiding van de school gevolgen heeft voor de omliggende woningen en eventuele bedrijven en omgekeerd of de omliggende woningen en bedrijven een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

De ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van de bestaande school richting de Mozartlaan. Ten behoeve van de uitbreiding van de school worden de aanwezige noodlokalen gesloopt. De uitbreiding wordt gerealiseerd binnen de bestaande functie Maatschappelijk. Binnen het gehele plangebied zijn in de huidige planologische situatie reeds maatschappelijke activiteiten mogelijk. Dit bestemmingsplan voorziet in het uitbreiden van het bouwvlak en een hoger bebouwingspercentage binnen het bouwvlak waardoor de schoolgebouwen met name op de bestaande plek verdicht en uitgebreid zullen worden.

Voor een school geldt een richtafstand van 30 meter ten opzichte van woningen in een rustige woonwijk, hierbij is geluid het maatgevende milieuaspect. Aan deze richtafstand kan niet worden voldaan. Ten opzichte van de huidige situatie zal de afstand tot de woningen echter niet kleiner worden. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de activiteiten met de meeste geluiduitstraling (schoolplein) afgeschermd worden door de nieuwe bebouwing. De geluiduitstraling ten gevolge van de school zal dan ook afnemen ten opzichte van de huidige situatie.

De aanwezige noodlokalen worden gesloopt. De nieuw te realiseren bebouwing komt op een grotere afstand dan deze noodlokalen. Daarmee zal eveneens de geluiduitstraling afnemen ten opzichte van de huidige situatie.

5.3.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

5.4 Geluid

5.4.1 Wegverkeerslawaai

De Internationale Campus in Breda is voornemens de bestaande schoolgebouwen uit te breiden. Onderwijsgebouwen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze zijn gelegen binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Deze toetsing is vastgelegd in de rapportage 'Internationale Campus Breda - akoestisch onderzoek'. Deze rapportage is opgenomen in bijlage 2.

5.4.2 Resultaat en conclusie

Ten gevolge van de Ruitersboslaan, Mozartlaan en Mendelssohnlaan is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Ten gevolge van het wegverkeer op de Graaf Engelbertlaan is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Geconcludeerd kan worden dat verdere maatregelen niet mogelijk zijn om de geluidsbelasting te reduceren. Daarnaast voldoet het plan aan ontheffingsbeleid van de gemeente Breda.

Er is dan ook een verzoek tot vaststelling van hogere waarden gedaan. Een en ander is vastgelegd in tabel 5.1. De verleende hogere waarden zullen in het kadaster worden vastgelegd (zie bijlage 3).

Tabel 5.1 Ontheffingswaarden

Ontwikkeling

Ontheffingswaarde

Geluidsbron

Internationale Campus Breda

51 dB

Graaf Engelbertlaan

De voorgenomen ontwikkeling is, met inachtneming van het bovenstaande, niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.5 weergegeven.

Tabel 5.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof

toetsing van

grenswaarde

geldig

stikstofdioxide (NO2) 1)

jaargemiddelde concentratie

40 µg/m³

vanaf 2015

Fijn stof (PM2.5)

jaargemiddelde concentratie

25 µg/m³

Vanaf 2015

fijn stof (PM10) 2)

jaargemiddelde concentratie

40 µg/m³

vanaf 11 juni 2011

24-uurgemiddelde concentratie

max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³

vanaf 11 juni 201

1 De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.

2 Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);

  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);

  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);

  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);

  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

5.5.2 Onderzoek

In paragraaf 5.2 is de extra verkeersgeneratie berekent. Ten gevolge van de nieuwe functies zal de verkeersgeneratie 168 motorvoertuigen per etmaal bedragen. Hierbij is uitgegaan van een vrachtverkeerpercentage van 2,0 %. Met behulp van de NIBM-tool is onderzoek gedaan of de verkeersgeneratie mogelijk een in betekende mate bijdrage levert aan de luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek blijkt dat het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Derhalve is nader onderzoek niet noodzakelijk. In figuur 5.2 is de NIBM-tool weergegeven.

[image]

Figuur 5.2 NIBM-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat voldaan wordt aan de normen uit de Wet milieubeheer zoals weergegeven in tabel 5.6. De maatgevende weg nabij het plangebied betreft de Graaf Engelbertlaan. Voor deze weg geldt ter hoogte van het plangebied een maximaal gehalte stikstofdioxide(NO2) van 30,55 µg/m³ ,

voor fijn stof (PM10) bedraagt maximaal 23,8 µg/m³ en voor fijn stof (PM2,5) bedraagt maximaal 15,1 µg/m³. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uursgemiddelde voor fijn stof bedraagt 14 dagen. In figuur 5.3. zijn de rekenpunten ten opzichte van het plangebied weergegeven.

[image]

Figuur 5.3 Luchtkwaliteit o.b.v. NSL-monitoringstool

Direct langs deze wegen wordt aan de grenswaarden voldaan, dit zal ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

5.5.3 Conclusie

Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.6 Externe Veiligheid

5.6.1 Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;

  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

5.6.2 Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Volgens de professionele risicokaart blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen in de directe omgeving aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting ligt op circa 900 m afstand. Hierbij gaat het om een LPG punt bij het tankstation 'Texaco Boeimeer'. Dit tankstation beschikt over een maximaal invloedsgebied van 150 meter. Dit reikt niet tot het plangebied.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Conform het basisnet worden in de directe omgeving geen gevaarlijke stoffen getransporteerd over de weg, het water of door buisleidingen. Over de Graaf Engelbertlaan worden in minimale hoeveelheid gevaarlijke stoffen getransporteerd ten behoeve van de bevoorrading van de in de stad aanwezige LPG-tankstations. Dit betreffen echter dermate lage transportaantallen dat deze niet significant zijn voor het plaatsgebonden- of groepsrisico.

5.6.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.7 Watertoets

5.7.1 Wettelijk en beleidskader

Waterbeheer en watertoets

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening stelt dat in de toelichting van bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater.

Beleid duurzaam waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). De plannen van de hogere bestuursniveau's zijn of worden in die van de lagere bestuursniveaus verwerkt.

Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante beleidnota's en -plannen, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europees niveau

  • Europese Kaderrichtlijn Water (KRW),

  • Richtlijn overstromingsrisico's (ROR).

Nationaal niveau

  • Structuurvisie infrastructuur en ruimte (SIR),

  • Nationaal Waterplan (NWP),

  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW),

  • Waterwet.

Provinciaal niveau

  • Regionaal waterplan 'Provinciaal Waterhuishoudingsplan 2010-2015',

  • Verordening Water,

  • Verordening ruimte 2012/2104,

  • Provinciale Milieuverordening.


Regionaal niveau: waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwantiteits en - kwaliteitsbeheer) in het plangebied. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2010-2015. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie. Daarnaast beschikt het waterschap over de Beleidsregel toepassing Waterwet. Hierin zijn veel praktische zaken geregeld.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009'.

Op waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur waterschap Brabantse Delta 2015 van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur te lozen op het oppervlaktewater bij een uitbreiding van het verhard oppervlak groter of gelijk aan 2.000 m². Indien door de ontwikkeling het verhard oppervlak met meer dan 2.000 m² toeneemt, eist het waterschap compensatie voor de uitbreiding van verharding. Bij het dimensioneren van retentie-/infiltratievoorzieningen dient rekening te worden gehouden met neerslaghoeveelheden met een herhalingstijd van 1 tot 100 jaar. Aangezien de retentiebehoefte het grootst is bij T = 100 is deze waarde maatgevend.

Het gebruik van uitlogende (bouw)materialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC wordt ten zeerste afgeraden in verband met de negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

Conform de Leidraad Riolering en het waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;

  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;

  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;

  • afstromend hemelwater afvoeren naar afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI).

Gemeentelijk niveau

De Structuurvisie Breda, het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en het Hemelwater- en grondwaterbeleid vormen het beleidskader water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan van de gemeente Breda. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt.

Het Hemel- en grondwaterbeleid is gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond)wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond)watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt 'zuiveren' waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.

5.7.2 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Mozartlaan, Mendelssohnlaan en Ruiterboslaan in Breda. In de huidige situatie is het plangebied bebouwd met een schoolgebouw, opgebouwd uit verschillende bouwdelen. Het plangebied is verder ingericht met bijbehorende voorzieningen zoals schoolpleinen, fietsenstallingen, groenstroken en voor ontsluiting. De beoogde ontwikkeling bestaat uit het vergroten van de nieuwbouw van de ISB en daarvoor het beperkt uitbreiden van het bouwvlak en vergroten van het toegestaan bebouwingspercentage tot 45% van het bouwvlak.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit sterk leming fijn zand. Er is sprake van grondwater trap III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 meter onder maaiveld bedraagt en de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert van 0,8 tot 1,2 meter onder maaiveld.

Afvalwaterketen en riolering

De riolering van de huidige school is aangesloten op de gemeentelijke riolering.

5.7.3 Toekomstige situatie

De ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van een bestaand bouwblok. Ten gevolge van deze uitbreiding en de aanpassing van het bebouwingspercentage kan het verhard oppervlak met maximaal 1.865 m² toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Voor plannen met een toename in verharding van minder dan 2.000 m² geldt een vrijstelling van watercompenserende maatregelen. Voor het projectgebied is berekend dat het verhard oppervlak met circa 1.865 m2 wordt uitgebreid. Er is op basis van dit beleid dus geen retentie noodzakelijk, echter bij lozing op riool kunnen door de gemeente voorzieningen gevraagd worden omdat het riool veel kwetsbaarder is voor extra regenwater. Hieraan wordt deels al aan voldaan door water doorlatende verharding te realiseren.

Voor de nieuwbouw zal voor de afvoer van hemelwater zoveel mogelijk worden afgezien van lozing op het gemengde rioleringsstelsel. Voor het omgaan met hemelwater geldt de voorkeursvolgorde infiltreren in de bodem, vasthouden en afvoeren. Voor de verschillende onderdelen van het extra verharde oppervlakte worden de volgende afvoerroutes voorgesteld:

  • perceel 1; dit bestaat uit een deel fietsenstalling (ca. 300 m2) en een deel dak van de nieuwe gymzaal (ca. 200 m2). Voor de fietsenstalling zal water passerende verharding worden aangelegd en het kleine extra deel dak zal, met het nieuwe dak, op de bestaande riolering worden aangesloten;

  • perceel 2 en 3; deze 2 delen extra verhard oppervlak (ca. 1.365 m2) zullen, in overleg met het waterschap, worden geloosd op oppervlaktewater.

Een lozing van hemelwater van meer dan 2.000 m2 verhard oppervlak op oppervlaktewater is vergunning plichtig en is dus hier niet het geval. Het Waterschap toetst altijd bij lozing op oppervlaktewater en er dient dan ook een vergunning te worden aangevraagd indien geloosd gaat worden op oppervlaktewater.

In de uitgangssituatie is op het projectgebied geen oppervlaktewater aanwezig. Het projectgebied grenst niet maar ligt wel vlak aan een watergang, De Zaart. De Mozartlaan is gesitueerd tussen het projectgebied en de watergang. Indien er hemelwater afgekoppeld gaat worden op deze watergang dient de afwatering onder deze weg door te worden gegraven.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;

  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;

  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;

  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

5.7.4 Conclusie

De gevolgen van het plan voor de waterhuishouding zijn goed in beeld gebracht. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van water. Het aspect water staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.

5.8 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  1. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;

  2. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;

  3. defensiebrandstoffen;

  4. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en Conclusie

In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

5.9 Bodemkwaliteit

5.9.1 Beleid en regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Daarnaast beschikt de gemeente Breda over eigen bodembeleid. In de nota ‘Bodemmasterplan Breda 2030’ wordt de landelijke beleidslijn van saneren naar functie verder ingevuld. Tegenwoordig hoeven alleen de zogeheten ‘ernstige’ verontreinigingen aangepakt te worden. De aanpak wordt afgestemd op de functie. De belangrijkste criteria voor de keuze van maatregelen zijn de risico’s voor gezondheid of milieu die de verontreiniging kan vormen.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

5.9.2 Onderzoek

Op 16 juni 2015 is door ABO-Milieuconsult B.V. een vooronderzoek en een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, conform NEN 5725 en NEN 5740. Dit onderzoek is terug te vinden in Bijlage 2. Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn in totaal vier boringen verricht. Uit deze boringen zijn de volgende resultaten naar voren gekomen:

  • ter plaatse van de onderzoekslocatie worden tot een diepte van circa 0,8 m sporen van puin, glas en kolengruis aangetroffen;

  • ter plaatse van de onderzoekslocatie worden in de ondergrond op een diepte van 0,8 - 3,0 m geen zintuigelijke afwijkingen geconstateerd;

  • uit analyseresultaten wordt geconcludeerd dat in de boven- en ondergrond lichte verontreiniging met zware metalen en PAK aangetoond;

  • In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium getoond.

5.9.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de aangetoonde lichte verontreinigingen in de grond en het grondwater dermate gering zijn dat aanvullend bodemonderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. De onderzoeks- resultaten vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.10 Ecologie

5.10.1 Wet- en regelgeving

Inleiding

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van het Nationaal Natuurnetwerk (de Ecologische Hoofdstructuur) en de Flora- en faunawet de uitvoering van het plan niet in de weg staan. Hierna wordt nader ingegaan de aspecten gebieds- en soortbescherming.

Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL &I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;

  2. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL &I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;

  3. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder 1 en 2 bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten, dan kan het plan alleen doorgang vinden als:

  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;

  • geen alternatieven voorhanden zijn;

  • resterende effecten worden gecompenseerd.

Verordening Ruimte provincie Noord-Brabant

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte.

Het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, legt de provincie nieuwe natuur aan.

Het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor planten en dieren zijn nodig om soorten van uitsterven te behoeden. Maar het netwerk is er ook voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur, om te recreëren en tot rust komen.

De provincie wil in 2027 alle gaten in het netwerk hebben gedicht met nieuwe natuur. De concrete ambities staan in het natuurbeheerplan. Hierin staan twee kaarten: de beheertypekaart en de ambitiekaart. De beheertypekaart laat zien hoe natuur en landschap in Brabant er nu voor staan. De ambitiekaart geeft aan hoe zij er uit moeten gaan zien.

Het effect van de ingreep op de natuurlijke kenmerken en waarden van de EHS dienen conform de Verordening Ruimte van de Provincie Noord-Brabant op een zevental aspecten getoetst te worden.

  1. Geomorfologische waarden en processen

  2. Waterhuishouding en waterkwaliteit

  3. Natuurkwaliteit en areaal

  4. Rust en stilte

  5. Donkerte en openheid

  6. Landschapsstructuur

  7. Belevingswaarde

Flora- en faunawet (soortenbescherming)

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;

  • er geen alternatief is;

  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).

  2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).

  3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).

  4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  1. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

5.10.2 Onderzoek en conclusie

Op 31 maart 2015 heeft Aqua Terra Nova BV een eco-effectenscan uitgevoerd voor het plangebied. Het doel van dit onderzoek is om te inventariseren of het plan in strijd zou zijn met de wet en regelgeving. Hierna zijn de resultaten en conclusies voor beschermde natuurgebieden en beschermde soorten uitgewerkt.

Beschermde natuurgebieden

Het plan ligt buiten de invloedssferen van beschermde natuurgebieden of ecologische verbindingszones. De stikstof emissie van de te plaatsen cv-ketels en de mogelijke toename van

verkeersbewegingen veroorzaakt geen stikstofdepositie in het nabijgelegen Natura 2000-gebied

Ulvenhoutse Bos. Een nadere toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 of het Natuurnetwerk Nederland is niet nodig.

Beschermde soorten

Op basis van een locatiebezoek en literatuurstudie is geïnventariseerd welke beschermde soorten aanwezig kunnen zijn in het plangebied. In tabel 5.1 zijn de resultaten weergegeven. Hieruit wordt geconcludeerd dat er mogelijk huismussen en/of vleermuizen aanwezig kunnen zijn. Het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 6.

Tabel 5.1: Resultaten beschermde soorten

[image]

Op basis van deze conclusies is nader (jaarrond) onderzoek gestart naar het daadwerkelijk voorkomen van vleermuizen en huismussen in en in de directe omgeving van het plangebied en de functie van het schoolpand voor deze soorten. Ook is beoordeeld welke effecten het project heeft op de functionele leefomgeving van aanwezige soorten. Het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 7.

Huismussen

Zowel binnen de grenzen van het plangebied als in de directe omgeving zijn geen huismussen aangetroffen. Het plangebied heeft geen functie als foerageergebied, vliegroute of verblijfplaats voor deze soort. De beoogde ontwikkeling heeft om deze reden geen effect op huismussen.

Vleermuizen

In het plangebied zijn drie soorten vleermuizen waargenomen: gewone dwergvleermuis, ruige

dwergvleermuis en laatvlieger. In de directe omgeving van het projectgebied is tevens de watervleermuis aangetroffen. De naastgelegen watergang en de bomenrij langs de Mendelssohnlaan (buiten begrenzing plangebied) worden door de gewone dwergvleermuis en laatvlieger intensief gebruikt als vliegroute. De watergang wordt tevens door een watervleermuis gebruikt als foerageerlocatie. Hier zullen echter geen werkzaamheden plaatsvinden. Negatieve effecten worden daarom niet verwacht.

Door de ontwikkeling worden wel meerdere verblijfplaatsen (in de spouwmuur van de gymzaal) van de gewone dwergvleermuis tijdelijk verstoord. Voor het verstoren van een verblijfplaats van een vleermuis is te allen tijde een ontheffing in het kader van artikel 11 van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Om ontheffing te krijgen moeten mitigerende maatregelen worden genomen om de verstoring tot een minimum te beperken en alternatieven te bieden tijdens de werkzaamheden. Deze maatregelen zijn uiteengezet in een activiteitenplan, opgenomen in hoofdstuk 6 van bijlage 7.

Op 10 juni 2015 zijn reeds 8 vleermuiskasten voor de gewone dwergvleermuis opgehangen aan gevels van het Mencia de Mendoza Lyceum waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden. Dit als alternatief op de te verstoren verblijfplaatsen en ter uitvoering van de voorschriften uit het activiteitenplan.

5.10.3 Conclusie

Gebiedsbescherming

Gezien de ligging in het centrum van Breda en de afstand tot Natura 2000-gebieden zijn effecten op de beschermde natuurwaarden uit te sluiten. De aanvraag van een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet nodig.


Soortbescherming

Uit nader onderzoek is gebleken dat zich op de locatie meerdere verblijfplaatsen van vleermuizen bevinden die tijdelijk worden verstoord door de werkzaamheden. Mitigerende maatregelen zijn reeds genomen om de verstoring tot een minimum te beperken. Ontheffing in het kader van artikel 11 van de Flora- en faunawet is verleend op 15 februari 2016.

5.11 Cultuurhistorie En Archeologie

5.11.1 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden in en rondom het plangebied. Op gemeentelijk niveau is de nota Erfgoed in context ErfgoedVisie Breda 2008-2015 van belang.

Onderzoek

Historische geografie

Ten noordoosten van het plangebied bevond zich Slot Vredenburg. Dit slot is nu niet meer zichtbaar. Op het plangebied zijn bovengronds geen sporen te vinden van historische geografie.

Gebouwd erfgoed

Het complex van de MdM aan de Mendelssohnlaan 1 is momenteel geen gemeentelijk monument. Wel loopt op het moment van deze planontwikkeling de procedure aanwijzing gemeentelijk monument voor het gehele complex (gebouw met groen eromheen). Mocht het complex de status krijgen van gemeentelijk monument, dan heeft de gemeente toegezegd dat de voorgenomen ontwikkeling wel passend is binnen de potentiële gemeentelijke monumentenstatus van het complex.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat op het plangebied het huidige complex van MdM in aanmerking komt voor de gemeentelijke monumentenstatus en dat hiervoor de procedure nog doorlopen moet worden. Dit vormt echter geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.11.2 Archeologie

Toetsingskader

In het Verdrag van Valletta is op Europees niveau de integrale bescherming van archeologisch erfgoed vastgelegd. Dit verdrag is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving met de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Hiervoor zijn in deze wet de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten gewijzigd. De Monumentenwet 1988 regelt sindsdien onder andere de bescherming van archeologisch erfgoed in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de 'verstoorder betaalt'. Op provinciaal niveau is de bescherming van archeologische waarden geregeld in de Verordening ruimte (onderdeel van de te beschermen cultuurhistorische waarden). In het verlengde daarvan en van de Wamz heeft de gemeente Breda archeologiebeleid vastgelegd in de Nota Erfgoed in context ErfgoedVisie Breda 2008-2015.

Onderzoek

Het plangebied heeft een middelhoge verwachtingswaarde volgende de archeologische beleidsadvies kaart van de gemeente Breda. Dit houdt in dat archeologische onderzoek verplicht is als een ontwikkeling groter is dan 100 m2 en dieper gaat dan 0,3 m - mv, tenzij de gemeente Breda een positief selectie besluit af geeft. De archeologische beleidsadvies kaart is te zien in figuur 5.8.

[image]

Figuur 5.8 Fragment Archeologische beleidsadvies kaart

In december 2014 is door het team erfgoed van de afdeling ruimte van de gemeente Breda in het plangebied een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door middel van proefsleuven. Tijdens dit onderzoek zijn er twee percelingsgreppels en een paalspoor aangetroffen. Het besluit van de gemeente Breda is als volgt: "De aangetroffen sporen in het plangebied zijn middels het hierboven beschreven archeologisch onderzoek voldoende onderzocht. Het gehele gebied, zoals aangegeven middels een blauw kader in figuur 5.9, wordt vrijgegeven voor wat betreft archeologie. Voor het overige gedeelte van het plangebied wordt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' opgenomen. Hierdoor is geen verder archeologisch onderzoek noodzakelijk in het plangebied''.

[image]

Figuur 5.9 Grens selectiebesluit gebied (gemeente Breda, 2014)

Tot slot wordt opgemerkt op dat dit archeologisch onderzoek geen 100% garantie geeft dat er geen archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. Wanneer er bij het ontgraven van het terrein toch nog archeologische sporen aan het licht komen, dienen deze volgens de Monumentenwet 1988 binnen drie dagen te worden gemeld bij het de afdeling ruimte van de gemeente Breda." Het erfgoedbesluit, inclusief de kaartbijlage, is terug te vinden in bijlage 8.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat archeologie geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.12 Mer-rapportage

5.12.1 Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;

  • de plaats van de projecten;

  • de kenmerken van de potentiële effecten.

5.12.2 Onderzoek en conclusies

Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor deze omgevingsvergunning is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de beoogde herontwikkeling en de ruimtelijke onderbouwing ervan. Om de ontwikkeling daadwerkelijk te kunnen realiseren, moet deze (voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk) juridisch worden vertaald. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze het initiatief planologisch-juridisch is geregeld in onderhavig bestemmingsplan. Eerst wordt echter ingegaan op de eisen die de wet stelt aan bestemmingsplannen.

6.2 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

6.2.1 Hoofdopzet

Het bestemmingsplan bestaat uit planregels, een verbeelding en een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In Nederland zijn regels afgesproken over de naamgeving, de opbouw van de planregels en hoe deze worden verbeeld. Dit wordt de zogenoemde Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) genoemd. Dit alles om alle bestemmingsplannen in Nederland beter te kunnen vergelijken en ze ook digitaal uitwisselbaar te maken. Per 1 januari 2010 is deze digitalisering verplicht. Het bestemmingsplan Ruitersbos, Mendelssohnlaan - Mozartlaan is opgesteld volgens deze landelijke richtlijnen en standaarden.

6.2.2 Indeling planregels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:

  • inleidende regels;

  • bestemmingsregels;

  • algemene regels;

  • overgangs- en slotregels.

Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP.

In hoofdstuk 1 ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

In het volgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemmingen en hun gebruik (zie paragraaf 6.3). Dat is in dit bestemmingsplan slechts één bestemming.

Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn.

Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

6.3 Voorliggend Bestemmingsplan

6.3.1 Toelichting op de verbeelding

Het gehele plangebied is voorzien van de bestemming Maatschappelijk.

6.3.2 Regeling nieuwe ontwikkeling

Binnen de bestemming Maatschappelijk is een bouwvlak opgenomen voor het gehele schoolterrein, wat aan de westzijde iets is verruimd en is afgestemd op het uitbreidingsplan ter plaatse. De maximum bouwhoogte blijft conform het vigerende bestemmingsplan Ruiterbos maximaal 12 meter. Voor het bouwvlak is een ruimer maximum bebouwingspercentage opgenomen van 45% in plaats van de 35% uit het vigerende bestemmingsplan. Dit om de realisatie van de nieuwbouw van ISB mogelijk te maken.

De bestemming Maatschappelijk is ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan Ruitersbos ingeperkt tot alleen educatieve voorzieningen alsook kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang, toegesneden op de huidige en toekomstige onderwijsfunctie van het gebied. De mogelijkheid voor het realiseren van aan zorg gerelateerde woonvormen komt daarmee te vervallen.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' ter bescherming van eventuele archeologische waarden is opgenomen voor het noordelijk gedeelte van het plangebied. Voor het overige gedeelte is een selectiebesluit genomen door de gemeente Breda (december, 2014).

6.3.3 Overige regels

In hoofdstuk 3 Algemene regels zijn regels opgenomen die voor alle bestemmingen in dit bestemmingsplan van toepassing of relevant zijn.

  • In artikel 2 lid 2.7 is een regeling opgenomen voor ondergeschikte bouwdelen, zoals ventilatiekanalen, schoorstenen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken. Deze worden bij het meten buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt. Een beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van een bouwvlak en van de maximum bouwhoogten is daarmee mogelijk. Een bouwvlak is op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn.

  • In artikel 5 is een anti-dubbeltelregel opgenomen. Dit artikel is verplicht voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Bro, maar is voor onderhavig bestemmingsplan niet echt relevant. Het doel van dit artikel is namelijk te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld in het geval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

  • Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) is in artikel 7 een algemene afwijkingsregel opgenomen.

  • In artikel 9 is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 9.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 9.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van het project. Indien een bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente, moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Ook wordt ingegaan op de grondexploitatie en het verplichte kostenverhaal.

7.2 Grondexploitatie En Kostenverhaal

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling daarvan is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning met afwijking. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van een of meer woningen;

  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;

  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² bvo of met een of meer woningen;

  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;

  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bvo bedraagt;

  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bvo.

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is. Indien de kosten minder dan € 10.000,-- bedragen kan ervoor worden gekozen deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen. Voor gronden waarop al gebouwd mocht worden (onbenutte bouwruimte) hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

7.3 Financiële Haalbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer hebben voor dit plan een anterieure overeenkomst gesloten waarin onder meer de verkoop van grond en het kostenverhaal zijn geregeld. Een exploitatieplan is niet nodig.

Voor de aankoop, sloop, planontwikkeling en -uitvoering zijn door de initiatiefnemer voldoende middelen gereserveerd. Daarnaast is er in Breda voldoende vraag naar structurele uitbreiding van de ISB en het MdM Lyceum, zodat ook de afzet en de programmatische haalbaarheid daarmee aangetoond is.

Hoofdstuk 8 Communicatie

8.1 Inleiding

In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.

8.2 Procedure

Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het onderhavige ontwerpbestemmingsplan vooroverleg gevoerd. Het vooroverleg heeft plaatsgevonden met:

  1. Provincie van Noord-Brabant

  2. Waterschap Brabantse Delta

  3. Brandweer Midden- en West-Brabant

  4. Wijkraad

De instanties onder a en b hebben schriftelijk gereageerd. De overige instanties hebben niet gereageerd in het kader van het vooroverleg. De reacties worden in deze paragraaf samengevat en beantwoord. De uitkomsten van het overleg worden verwerkt in het bestemmingsplan.

De Provincie Noord-Brabant heeft schriftelijk aangegeven dat het bestemmingsplan geen aanleiding geeft voor het maken van op- en aanmerkingen.

Vooroverlegreactie Waterschap Brabantse Delta

  1. het Waterschap verzoek om in de toelichting te verwijzen naar het nieuwe vigerende beleid van het waterschap zoals opgenomen in de Keur 2015 en in het kader hiervan in de waterparagraaf, genoemd in hoofdstuk 5.7 van de toelichting.

Reactie:

De watertoetsparagraaf is aangepast op bovengenoemde opmerking.

  1. De tekst onder de kopjes 'waterkwantiteit' en 'Veiligheid en waterkeringen' onder paragraaf 5.7.2 kan vervallen. Binnen het plangebied bevinden zich geen waterlopen of waterkeringen. Ook de beschermingszones van deze waterstaatswerken reiken niet tot in het plangebied.

Reactie:

De betreffende teksten zijn verwijderd uit deze toelichting.

Zienswijzen

Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) is de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende de periode van de terinzagelegging kan iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen tegen het plan inbrengen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.

Beroep

Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.