Claudius Prinsenlaan e.o, De La Reijweg 95
Bestemmingsplan - gemeente Breda
Vastgesteld op 29-09-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
het bestemmingsplan 'Claudius Prinsenlaan, De La Reijweg 95' met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2016203002-0401 van de gemeente Breda;
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 Afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.6 Archeologische waarden
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
1.7 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 Begane grond
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau;
1.9 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
-
legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning;
-
het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.10 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 Bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.12 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 Bijgebouw
een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.14 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.15 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.16 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder;
1.17 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 Bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.19 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.20 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 Defensievoorzieningen
Voorzieningen die samenhangen met de landsverdediging en overige militaire doeleinden, waaronder legeringsgebouwen, en bijbehorende voorzieningen zoals, maar niet uitsluitend, groenvoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en (ontsluitings)wegen en zend- en ontvangstinstallaties voor telecommunicatie.
1.22 Dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.23 Dakopbouw
een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw;
1.24 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten behoeve van verkoop, verkopen, verhuren en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.25 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.26 Groothandel in smart-, grow- en/of headproducten
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen etc.) ten behoeve van het kweken van planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen;
1.27 Growshop
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen etc.) ten behoeve van het kweken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze kweekbenodigdheden;
1.28 Headshop
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden;
1.29 Hoofdgebouw
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is;
1.30 Horeca
Horeca 1: een zelfstandig winkelondersteunend daghorecabedrijf, overwegend gebonden aan de openingstijden zoals die gelden voor detailhandel conform de Winkeltijdenwet en de gemeentelijke regelgeving aangaande winkeltijden, dat in hoofdzaak is gericht op het verstrekken van maaltijden, drank, consumptie-ijs aan winkelend publiek voor consumptie ter plaatse (lunchroom, koffie-/theehuis, ijssalon). Bij deze vorm van horeca dient de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit te passen binnen een winkelgebied (centrumgebied), en is zij gebonden aan en/of ondersteunend voor de (winkel)functie van dat gebied, daarbij lettend op de aard en de ligging van de andere gebruiksvormen in en het karakter van het gebied;
Horeca 2: een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse (restaurant), met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken;
Horeca 3: een combinatie van horeca 2 (restaurant) en horeca 4 (café);
Horeca 4: een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het ter plaatse verstrekken en consumeren van dranken, met uitzondering van een seksinrichting (café, bar);
Horeca 5: elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling toegankelijke lokaliteit, die in belangrijke mate is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen en waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, met uitzondering van een seksinrichting (discotheek, bar-dancing, partycentrum);
Horeca 6: een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bereiden en verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet voor consumptie ter plaatse, die snel bereid worden en relatief goedkoop zijn (zoals cafetaria, snackbar, automatiek, fastfoodrestaurant, fastfoodbezorging, fastfoodafhaal, grillroom, shoarma, kebab, pizza-afhaal/-bezorging);
Horeca 7: een bedrijf dat is gericht op het bieden van logies (per nacht) met de daarbij behorende voorzieningen zoals een restaurant en vergader- en congresfaciliteiten (hotel).
1.31 Kamerverhuur
het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal 2 personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt;
1.32 Kantoor
een gebouw ten behoeve van een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.33 Legeringsgebouw
gebouw met hoofdzakelijk logiesaccommodatie ten behoeve van defensiepersoneel;
1.34 Maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid (medisch en paramedisch), zorg, cultuur, kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en peuterspeelzalen en daarmee gelijk te stellen bedrijven of instellingen;
1.35 Nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, telefooncellen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie;
1.36 Ondergeschikte horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van met name niet-alcoholische dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca, waarbij de ondergeschikte horeca-activiteiten passen bij de hoofdfunctie qua uitstraling, dienen ter ondersteuning van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie.
1.37 Ruimtelijke kwaliteit
kwaliteit van een gebied dat bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde;
1.38 Seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.39 Smartshop
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel;
2.2 Bebouwingspercentage
het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
2.3 Bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 Dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.5 Diepte van een gebouw
de lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
2.6 Goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.7 Hoogte van een dakopbouw
Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;
2.8 Inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.9 Ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt;
2.10 Oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.11 Peil
-
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
indien het perceel niet direct grenst aan de hoofdtoegang: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor:
-
Algemeen
-
defensievoorzieningen, waaronder legering van defensiepersoneel in legeringsgebouwen, op de gronden met de aanduiding 'militaire zaken';
-
Met daarbij behorend(e):
-
ondergeschikte horeca;
-
speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;
-
parkeren;
-
verkeer;
-
nutsvoorzieningen;
-
groen;
-
water.
3.2 bouwregels
3.3 Specifieke gebruikregels
Op de gronden met de aanduiding ‘militaire zaken’ is de legering van maximaal 420 personen toegestaan.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan de gronden met de aanduiding ‘wetgevingszone – wijzigingsgebied’ wijzigen ten behoeve van de realisatie van nieuwe (legerings)gebouwen, met dien verstande dat:
-
er ten hoogste 2 vrijstaande (legerings)gebouwen mogen worden gebouwd;
-
de afstand tussen de gebouwen ten minste 20 meter bedraagt;
-
de bouwhoogte van de (legerings)gebouwen niet meer bedraagt dan:
-
24 meter voor het meest noordelijk gelegen gebouw;
-
15 meter voor het meest zuidelijk gelegen gebouw
-
binnen het bestemmingsvlak ‘Maatschappelijk’ in totaal plaats is voor de legering van maximaal 580 personen;
-
aangetoond is dat voldaan wordt aan de vereisten ten aanzien van parkeren, zoals bepaald in artikel 9 van deze planregels;
-
de wijziging kan slechts worden toegepast, mits:
-
uit onderzoek blijkt dat een goed woon- en leefklimaat is verzekerd;
-
een positief advies van het Waterschap is verkregen en de ontwikkeling geen onevenredige, nadelige gevolgen heeft voor waterhuishouding;
-
uit onderzoek blijkt dat de ontwikkeling geen onevenredige, nadelige gevolgen heeft voor de op het terrein aanwezige flora en fauna;
-
uit onderzoek blijkt dat de toevoeging van legeringsplaatsen voorziet in een directe behoefte aan huisvesting van legerpersoneel;
-
Uit onderzoek blijkt dat de toevoeging van de legeringsgebouwen 4 en 5 en bijbehorende verkeerstoename past binnen de beschikbare capaciteit op de verkeersinfrastructuur en daarbij nabijgelegen ruimtelijke plannen (in ontwikkeling) zijn meegewogen.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
4.2 bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming 'Waarde - Archeologie', met uitzondering van:
-
gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;
-
de bouw of uitbreiding van bouwwerken tot een oppervlakte van maximaal 100 m²;
-
met inachtneming van het bepaalde in de overige voor dat perceel geldende basisbestemming(en).
4.3 afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 indien op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren mits deze een grotere oppervlakte betreffen dan 100 m²:
-
het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
-
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
-
het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen mits dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;
-
het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
-
het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;
-
het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
overige waterpartijen; -
andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
-
alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.
-
Aan een vergunning als onder lid a. bedoeld, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden.
-
Geen omgevingsvergunning is vereist indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.
Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie
5.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van actuele en het benutten van potentiële cultuurhistorische waarden.
5.2 bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen geldt voor het bouwen van bouwwerken dat het vergroten of veranderen van de bestaande bebouwing of nieuwbouw uitsluitend is toegestaan, indien de vergroting, verandering of nieuwbouw niet zichtbaar is vanaf het openbaar gebied.
5.3 afwijken van de bouwregels
-
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 teneinde:
-
de bestaande bebouwing te vergroten en/of te veranderen of nieuwbouw te realiseren, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van bestaande panden of objecten gelet op:
-
bouwmassa naar hoofdafmeting en onderlinge verhoudingen;
-
dakvorm, nokrichting, dakhelling, dakoverstekken, goot- en daklijsten en schoorstenen;
-
gevelindeling naar ramen, deuren en erkers;
-
het verbouwen van twee zijdelings aan elkaar grenzende gebouwen, op geen van welke deze afwijking eerder is toegepast, tot één geheel, mits:
-
er geen (delen van) muren met monumentale waarden worden verwijderd;
-
de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit van het beschermd stadsgezicht niet onevenredig wordt aangetast.
-
Alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit over de aanvraag om ontheffing en de eventueel daar aan te stellen voorwaarden.
5.4 omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
-
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen:
-
Het in lid a. vermelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:
-
het normaal onderhoud en beheer betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
-
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.
-
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart-, grow- en headshop, alsmede een groothandel in smart-, grow- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;
-
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a., indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
-
de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dit om technische redenen noodzakelijk is;
-
de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
-
de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;
-
de hoogte van de vergroting niet meer dan 0,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Parkeren
-
Bij het bouwen en het uitbreiden of veranderen van functies op grond van deze planregels dienen, overeenkomstig het door de gemeente Breda vastgestelde parkeer- en stallingsbeleid, voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig te zijn of te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden;
-
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. indien in het plangebied, dan wel in de directe omgeving, op een andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, met dien verstande dat aan de omgevingsvergunning financiële voorwaarden verbonden kunnen worden.
9.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
een goede woonsituatie;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
-
Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Claudius Prinsenlaan, De la Reijweg 95.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Dit inleidende hoofdstuk bevat een korte schets van de ontwikkeling die de aanleiding tot dit bestemmingsplan vormt. In dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op de ligging en begrenzing van de Trip van Zoudtlandtkazerne, het vigerende bestemmingsplan, de bij dit bestemmingsplan behorende stukken en de opbouw van dit bestemmingsplan.
1.1 Aanleiding
Aan de De la Reijweg 95 in Breda ligt de Trip van Zoudtlandtkazerne. Het Rijksvastgoedbedrijf is voornemens om het Instituut Defensie Leergangen (IDL) te verplaatsen van de Seeligkazerne naar de Trip van Zoudtlandtkazerne. Om de leerlingen van dat instituut te huisvesten, wil het Rijksvastgoedbedrijf drie zogenoemde 'legeringshotels' bouwen. Deze worden gerealiseerd aan de oostzijde van het plangebied. Het eerste gebouw is inmiddels gerealiseerd nabij de kruising van de De la Reijweg met de Lovensdijkstraat. Deze is gerealiseerd op basis van een omgevingsvergunning voor het bouwen in afwijking van het bestemmingsplan.
Om in een grotere toekomstige vraag naar kantoren voor defensiepersoneel of huisvesting voor leerlingen van het Instituut Defensie Leergangen te voorzien, wil het Rijksvastgoedbedrijf ook ruimte reserveren voor de bouw van twee extra kleinere legeringsgebouwen nabij de kruising van de De la Reijweg met de Piet Avontuurstraat (zuidoosthoek van het plangebied).
De hoogte van de legeringsgebouwen overschrijdt de maximale bebouwingshoogte van 15 meter zoals die in het vigerende bestemmingsplan Breda Zuid-Oost is vastgesteld. Om de strijdigheid op te heffen, wordt een nieuw bestemmingsplan voor het gehele kazerneterrein opgesteld. In dit bestemmingsplan zijn de bestaande planologische mogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3) grotendeels overgenomen, met dien verstande dat de bouwhoogte langs de De la Reijweg wordt vergroot voor de realisatie van drie legeringsgebouwen met een hoogte variërend van 36 (legeringsgebouw 1) aflopend naar maximaal 30 meter (legeringsgebouwen 2 en 3). Tevens is binnen dit bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die onder voorwaarden de realisatie van twee (legerings)gebouwen aan de zuidoostzijde van het plangebied mogelijk maakt met bouwhoogten van respectievelijk maximaal 24 en 15 meter. Alvorens tot realisatie van deze laatst genoemde legeringsgebouwen kan worden overgegaan, dient een wijzigingsplan te worden opgesteld en de uitgebreide openbare procedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht worden doorlopen.
1.2 Ligging
Het plangebied ligt in het oostelijk deel van de Bredase centrum-randzone (zie figuur 1.1). Het kazerneterrein wordt begrensd door de Lovensdijkstraat in het noorden, de De la Reijweg in het oosten, de Piet Avontuur- en de Herculesstraat in het zuiden en de Cavaleriestraat in het westen. De begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.2.
figuur 1.1 Globale ligging van de Trip van Zoudtlandtkazerne in Breda
figuur 1.2 Ligging en begrenzing van de Trip van Zoudtlandtkazerne
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Breda Zuid-Oost'. Dit plan is op 25 juni 1992 vastgesteld door de gemeenteraad. Op 12 november 1992 is datzelfde plan goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant. In het bestemmingsplan heeft de Trip van Zoudtlandtkazerne de bestemming 'Bijzondere doeleinden' met de nadere aanduiding 'Militair'. In de planvoorschriften is beschreven dat de gronden bestemd zijn voor militaire doeleinden.
Voor de Trip van Zoudtlandtkazerne gelden onderstaande bouwvoorschriften:
-
gebouwen mogen uitsluitend binnen he het op de plankaart aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
-
het maximale bebouwingspercentage van de afzonderlijke bouwvlakken is 80%;
-
gebouwen mogen niet hoger zijn dan 15 meter.
In 1997 is het bestemmingsplan 'Breda Zuid-Oost' partieel herzien, waarbij de voorschriften voor aan huis gebonden beroepen binnen de bestemming 'Woongebied' zijn aangepast. Deze heeft geen consequenties voor de Trip van Zoudtlandtkazerne. Daarnaast is in 1999 een tweede partiële herziening van het bestemmingsplan 'Breda Zuid-Oost' vastgesteld, die het houden van een jaarlijkse taptoe op de Trip van Zoudtlandtkazerne mogelijk maakte.
In figuur 1.3 is een uitsnede uit de plankaart van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.
figuur 1.3 Uitsnede uit plankaart bij bestemmingsplan 'Breda Zuid-Oost'
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen:
-
een verbeelding waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven;
-
planregels waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen;
-
een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven.
De verbeelding vormt samen met de regels het bindende deel van het bestemmingsplan. In deze toelichting worden onder andere de keuzen die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Hierin is ook beschreven wat het vigerend beleid inhoudt en met welke milieu- en planologische aspecten rekening is gehouden.
1.5 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied gegeven. Vervolgens zijn in hoofdstuk 3 de plannen voor het plangebied uiteen gezet. Hoofdstuk 4 gaat in op het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente. In hoofdstuk 5 worden milieuaspecten behandeld. De opzet van de planregels wordt in hoofdstuk 6 besproken, gevolgd door een analyse van de uitvoerbaarheid van het initiatief in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 wordt tenslotte ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
In dit hoofdstuk worden de ontwikkeling en de ruimtelijke karakteristieken van de Trip van Zoudtlandtkazerne beschreven en de directe omgeving.
2.1 Omgeving
Aan de zuid- en westzijde wordt het plangebied begrensd door woonbebouwing die bestaat uit traditionele eengezinswoningen. Ook aan de Lovensdijkstraat zijn traditionele eengezinswoningen gelegen, aan deze straat liggen ook serviceappartementen waar mensen zelfstandig wonen en onderwijsvoorzieningen (faculteitsgebouwen). Aan de oostzijde van de De la Reijweg ligt een kantoorcomplex van Defensie. Verder zijn aan de oostzijde van de De la Reijweg een ziekenhuis en enkele faculteitsgebouwen gelegen. De bebouwing aan de oostzijde van de De la Reijweg is veel grootschaliger in karakter dan de bebouwing aan de westzijde van die weg, die afgezien van het kazerneterrein en de faculteitsgebouwen en het verzorgingstehuis overwegend uit woonbebouwing bestaat. De randen van het kazerneterrein zijn relatief transparant, hierdoor kunnen de (groen)structuren en de historische bebouwing op het kazerneterrein vanaf de omringende openbare ruimte beleefd worden. Net als het kazerneterrein heeft de omringende openbare ruimte ook een groen en ruim opgezet karakter.
Op hoger schaalniveau wordt de omgeving van het plangebied gekenmerkt door de aanwezigheid van de Claudius Prinsenlaan. Dit is één van de belangrijkste hoofdontsluitingswegen van Breda en fungeert als verbinding tussen het stadscentrum en de A27 (via de Franklin Rooseveltlaan). Daarnaast verbindt de Claudius Prinsenlaan het stadscentrum met de zuidelijk gelegen wijken Blauwe Kei, Brabantpark, Heusdenhout, IJpelaar, Nieuw Wolfslaar en de kern Bavel.
De Claudius Prinsenlaan is een soort groene wig tussen het stadscentrum en het buitengebied van Breda en Bavel. Dicht bij het stadscentrum is de wig smaller dan bij het buitengebied, dus vanaf het stadscentrum gezien opent de groene wig zich naar het buitengebied. Dichter bij het stadscentrum is de beplanting parkachtig, naarmate men dichter bij het buitengebied komt wordt de beplanting landschappelijker.
Met het veranderen van de maatvoering van de groene wig rondom de Claudius Prinsenlaan verandert ook het karakter van de bebouwing. Dicht bij het stadscentrum bestaat veel bebouwing uit woningen die in diverse perioden van de twintigste eeuw gerealiseerd zijn. Grofweg vanaf het serviceappartementencomplex Vredenberg krijgt de bebouwing in oostelijke richting een grootschaliger karakter en is de bebouwing overwegend in gebruik als kantoor of faculteitsgebouw.
Nabij de kruising met de De la Reijweg wordt de omgeving van het plangebied gekenmerkt door grootschalige bebouwing die onder andere bestaat uit de eerdergenoemde faculteitsgebouwen. In deze omgeving bevindt zich ook een ander grootschalig object, te weten het Amphia ziekenhuis Molengracht. Vanaf de kruising met de Piet Avontuurstraat bestaat de bebouwing in de omgeving van de De la Reijweg overwegend uit grondgebonden woningen en appartementencomplexen met drie bovengrondse bouwlagen. Tot de kruising met de Piet Avontuurstraat, wordt de De la Reijweg gekenmerkt door een breed profiel en de aanwezigheid van veel (boom)beplanting. Na de kruising met de Piet Avontuurstraat blijft in zuidelijke richting dit brede profiel gehandhaafd, maar neemt de hoeveelheid beplanting af, de weg wekt een stedelijke impressie. Die impressie zet zich voort op de Eggestraat die ook wordt gekenmerkt door grondgebonden woningen of appartementencomplexen.
2.2 Bebouwing
De Trip van Zoudtlandtkazerne (oorspronkelijk genaamd Cavaleriekazerne) is ontstaan vlak voor de Eerste Wereldoorlog. In de daaropvolgende 90 jaar zijn in verschillende fasen op het object bouwactiviteiten ontplooid. Deze ontwikkelingsfasen zijn nog steeds in de verschillende gebouwen te herkennen. De bebouwing in het kerndeel van de kazerne is nog steeds te kenmerken als karakteristiek met een geheel eigen schaal, karakter en bebouwingsrichting. Figuur 2.1 geeft een impressie van die bebouwing. In dit bestemmingsplan is de bestemming 'Waarde-Cultuurhistorie' opgenomen om de historisch waardevolle bebouwing op het kazerneterrein te beschermen en behouden.
figuur 2.1 Historische foto van een deel van de bebouwing op de Trip van Zoudtlandtkazerne
Op het kazerneterrein staat over het algemeen vrij grootschalige bebouwing. De deelgebieden aan de noord- en oostzijde worden eveneens gekenmerkt door relatief grootschalige bebouwing. De locatie waar de nieuwbouw van de legeringsgebouwen voorzien is (de oostzijde van het plangebied) wordt daarmee dus omringd door bebouwing met relatief grote massa en variërende bouwhoogte. Zoals reeds beschreven, varieert ook de bebouwing in de omgeving van het kazerneterrein in vorm en functie. De nieuwbouw zal worden gekenmerkt door een eigen architectonische signatuur en zal zowel in voorkomen als in locatie afstand nemen van de historische waardevolle militaire bebouwing.
Kadastrale gegevens wijzen uit dat op de Trip van Zoudtlandtkazerne 34 gebouwen staan. Een groot deel van die gebouwen is voor de Eerste Wereldoorlog gebouwd. In figuur 2.2 zijn de bouwjaren en oppervlakten van ieder gebouw op het kazerneterrein weergegeven.
figuur 2.2 Overzicht van de bebouwing op de Trip van Zoudtlandtkazerne
(de letters corresponderen met de letters in tabel 2.1)
tabel 2.1 Overzicht van functies, status, bouwjaar, aantal bouwlagen, bouwhoogte en oppervlakte van de gebouwen uit figuur 2.2, de letters op diefiguur corresponderen met de letters in deze tabel
2.3 Landschappelijke Aspecten
Op het kazerneterrein bevinden zich geen landschappelijke waardevolle elementen. Zoals reeds beschreven, kunnen de aanwezige (groen)structuren en historische waardevolle bebouwing wel vanaf de omringende openbare ruimte beleefd worden. Daarnaast ligt ten noorden van de kazerne de Lovensdijkstraat met een zeer oude laanbeplanting.
2.4 Verkeerskundige Aspecten
Op het kazerneterrein is een interne verkeersstructuur aanwezig, die aan de oostzijde aansluit op de De la Reijweg.
Omliggende wegen
Rondom het plangebied bevindt zich een aantal wegen waarop het verkeer wordt afgewikkeld. Dit zijn de:
-
Claudius Prinsenlaan;
-
De la Reijweg - Eggestraat;
-
Lovensdijkstraat;
-
Wilhelminasingel.
Zoals beschreven in paragraaf 2.1 is de Claudius Prinsenlaan een belangrijke verbinding tussen het centrum van Breda en de belangrijke uitvalswegen (Franklin Rooseveltlaan en A27). De Claudius Prinsenlaan is een 2x2-baansweg die gelegen is in een groene wig met een ruim profiel. Door middel van kruisingen sluit de Claudius Prinsenlaan aan op wegen die stad in noord-zuidrichting dooraderen. Twee van die wegen waar de Claudius Prinsenlaan op aansluit zijn de De la Reijweg – Eggestraat en de Wilhelminasingel. Beide wegen zijn 2x1-baanswegen waar veel (binnenstedelijke) verkeersbewegingen over plaatsvinden. Woningen en overige objecten aan deze wegen zijn door middel van een oprit direct verbonden met deze wegen. De la Reijweg – Eggestraat heeft aan beide zijden een vrijliggend fietspad. Op de Wilhelminalaan is, behalve bij de kruising met de Claudius Prinsenlaan, geen scheiding tussen rijbaan en fietspad aangebracht.
In de directe omgeving van het plangebied liggen woonbuurten zoals Sportpark I (waarvan de Piet Avontuurstraat de hoofdstraat is) en Sportpark II (waarvan de Achillesstraat en de Poolseweg de hoofdstraten zijn). Ten noorden van de kazerne loopt voorts de Lovensdijkstraat, die een verbinding vormt tussen de Wilheminasingel en de De la Reijweg. De wegen in deze buurten hebben een relatief smal profiel en vaak wordt er langs de weg of in langsparkeervakken naast de rijbaan geparkeerd.
Parkeren
In de bestaande situatie zijn op de Trip van Zoudtlandtkazerne 624 parkeerplaatsen aanwezig. Dit is exclusief 40 parkeerplaatsen voor militaire voertuigen op de grote parkeerplaats aan de westzijde van het plangebied.
In onderstaande figuur zijn de bestaande parkeerplaatsen op het kazerneterrein gevisualiseerd.
figuur 2.3 Overzicht huidige parkeerplaatsen op de Trip van Zoudtlandtkazerne
Hoofdstuk 3 Beschrijving Ontwikkeling
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de voorgenomen ontwikkeling op de Trip van Zoudtlandtkazerne. Daarnaast wordt de ruimtelijke visie op dit kazernecomplex beschreven.
3.1 Toekomstbeeld
Zonering
Om de verschillen in schaal en karakter binnen het plangebied te benadrukken, wordt in dit bestemmingsplan voorzien in een zonering van het kazerneterrein. Deze is schetsmatig weergegeven in figuur 3.1. De Trip van Zoudtlandtkazerne is op te delen in drie deelgebieden. In het deel met de groene arcering (A) staat behoud van het open en groene karakter centraal. De huidige mogelijkheden in de groene zone blijven behouden. In de blauwe zone (B) staat het behoud en de versterking van het monumentale karakter van de Trip van Zoudtlandtkazerne centraal. De cultuurhistorische kwaliteiten in deze zone worden beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde-Cultuurhistorie. Wel kunnen in deze zone ontwikkelingen plaatsvinden, mits deze passen in/bij het monumentale karakter van de zone. De rode zone (C) is bedoeld voor de ontwikkeling van het kazerneterrein en vormt daarmee het gebied waar de twee nog te realiseren legeringsgebouwen (2 en 3) gebouwd kunnen worden. In het zuidelijke deel van deze zone kunnen - na een uitgebreide openbare procedure (afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht) via een wijzigingsbevoegdheid - tevens twee kleinere (legerings)gebouwen (4 en 5) worden gerealiseerd. Hiervan is pas sprake als de behoefte in voldoende mate is onderbouwd en nader onderzoek heeft aangetoond dat de plannen uitvoerbaar zijn op het gebied van onder andere parkeren, verkeersafwikkeling, flora en fauna en de milieuaspecten.
figuur 3.1 Gebiedstypen Trip van Zoudtlandtkazerne
Programma
Het meest noordelijke gebouw op de hoek De la Reijweg-Lovensdijkstraat is inmiddels gerealiseerd en heeft een bouwhoogte van 36 meter. In dit gebouw bevinden zich 150 kamers. Dit bouwplan is gerealiseerd met een omgevingsvergunning met afwijking van het bestemmingsplan.
Op dit moment worden de bouwplannen voorbereid voor gebouwen twee en drie (legering) met een bouwhoogte van 30 meter. Deze gebouwen bevinden zich ten noorden van de toegang tot de kazerne aan de De la Reijweg. Deze gebouwen herbergen beide 135 kamers. Het totaalprogramma van de legeringsgebouwen 1, 2 en 3 bedraagt daarmee 420 kamers.
Om te kunnen anticiperen op de verwachte toekomstige vraag naar kantoren voor defensiepersoneel en/of huisvesting voor leerlingen van het Instituut Defensie Leergangen, is ruimte gereserveerd voor de bouw van twee extra (legerings)gebouwen ten zuiden van de ingang aan de De la Reijweg in zuidelijke richting langs de De la Reijweg richting de kruising met de Piet Avontuurstraat (zuidoosthoek van het plangebied). Omdat deze plannen nog onvoldoende concreet en uitgewerkt zijn, is in onderhavig bestemmingsplan voor gebouwen 4 en 5 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hiervan kan op verzoek van Defensie onder voorwaarden gebruik worden gemaakt. Hiervoor dient een wijzigingsprocedure te worden doorlopen. De maximale bouwhoogte van gebouwen 4 en 5 bedraagt respectievelijk 24 en 15 meter. In de gebouwen kunnen gezamenlijk maximaal 160 kamers worden gerealiseerd. Dit brengt het totaal aantal kamers en te legeren personen- na gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid – op 580 (420+160). In onderstaande tabel zijn de ruimtelijke kenmerken van de legeringsgebouwen opgenomen:
Toren | Bouwhoogte (m) | Bruto Vloeroppervlakte (m2) | Kamers |
1 | 36 | 5.400 | 150 |
2 | 30 | 4.500 | 135 |
3 | 30 | 4.500 | 135 |
4 (wijzigingsbevoegdheid) | 24 | 3.600 | 100 |
5 (wijzigingsbevoegdheid) | 15 | 2.250 | 60 |
Totaal | 20.250 | 580 |
Tabel 3.1 overzicht te realiseren gebouwen Trip van Zoudtlandtkazerne
Ontwikkelrichting
In 2011 is een begin gemaakt met het ontwikkelen van een visie voor de noordoosthoek van de Trip van Zoudtlandtkazerne. Op basis van deze visie zijn de plannen verder uitgewerkt. De inrichtingsschets zoals opgenomen in figuur 3.2 geeft de geplande ontwikkelingsrichting weer.
In deze figuur is het eindbeeld weergegeven, dus inclusief de (legerings)gebouwen 4 en 5 in de zuidoosthoek. Voor de ontwikkeling van deze gebouwen is nog een wijzigingsplan nodig.
figuur 3.2 inrichtingsschets ontwikkelzone Trip van Zoudtlandtkazerne
In figuur 3.3 zijn twee impressies opgenomen. De eerste toont het beeld van de nieuwe situatie, waarin uitsluitend de legeringsgebouwen 1, 2 en 3 zijn gerealiseerd. Dit is hetgeen het bestemmingsplan rechtstreeks toelaat. De tweede impressie toont de situatie waarin – na gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid- ook de (legerings)gebouwen 4 en 5- zijn gerealiseerd. Zoals in de figuur is te zien, bedraagt de afstand tussen het meest zuidelijke gebouw (5) en de woningen aan de Piet Avontuurstraat minimaal 65 meter. Dit is vastgelegd op de verbeelding van het onderhavig bestemmingsplan. Doordat de wijzigingsbevoegdheid op 65 meter ligt.
figuur 3.3 impressie ontwikkeling (boven: exclusief de (legerings)gebouwen 4 en 5, onder: inclusief 4 en 5)
Door de stedenbouwkundige opzet met compacte gebouwen met een bouwhoogte aflopend van
36 meter in het noorden naar uiteindelijk maximaal 15 meter in het zuiden ontstaat een geleidelijke overgang naar het woongebied aan de Piet Avontuurstraat (direct ten noorden van deze straat wordt de bouwhoogte op de Trip van Zoudtlandtkazerne beperkt tot 6 meter). Door de slanke vorm van de gebouwen worden (nieuwe) doorzichten naar het waardevolle, historische ensemble van de Trip van Zoudtlandtkazerne gecreëerd. De intern gelegen parkeervelden zullen zoveel als mogelijk aan het zicht worden onttrokken door gebruik te maken van hoogteverschillen. In de inrichtingsplannen worden zoveel mogelijk bestaande, gezonde bomen ingepast.
De gebouwen staan als het ware met de voeten in het groen. Het groen "krult" zoveel mogelijk om de gebouwen heen waardoor het lijkt alsof de gebouwen in een groen tapijt zijn gelegen. Het parkeren wordt zoveel mogelijk "verstopt" achter de bebouwing en achter een lichte glooiing. In het groen
staan verspreid bomen. Deze staan zo gepositioneerd dat er wel doorzichten mogelijk zijn naar de gebouwen ten westen van deze ontwikkeling. ”Onderstaande figuur toont een gedetailleerde uitwerking van legeringsgebouwen 1, 2 en 3 met de omliggende buitenruimte.
figuur 3.4 Ontwerp van de drie legeringsgebouwen en hun omgeving
3.2 Architectonische Aspecten
De gebouwen aan de De la Reijweg bevinden zich op een zichtlocatie. Er is gezocht naar een specifieke vorm en uitstraling van de gebouwen die met Defensie geassocieerd kunnen worden. De vormgeving van de hedendaagse voor de radar onzichtbare vliegtuigen, de gestroomlijnde schepen en de geblindeerde en gepantserde voertuigen zijn een inspiratiebron voor de gebouwontwerpen. De gebouwen bestaan uit een materiaalafwerking met knikken in gevel -en dakvlakken, met las- en stuiknaden, met verspringende kleine en grote ramen. De gebruikers (marechaussee, marine, landmacht en luchtmacht) worden gerepresenteerd in de keuze van de camouflagekleuren op de gevel.
figuur 3.5 Impressie en luchtfoto van het reeds gerealiseerde legeringsgebouw
De gebouwen 2 en 3 - en later mogelijk ook gebouwen 4 en 5 - worden in samenhang met elkaar en
met het eerste legeringsgebouw ontworpen. Waar het eerste gebouw als hoofdaccent en markering aan een stedelijke as is geprojecteerd, worden de overige gebouwen vrijer in de ruimte geplaatst.
3.3 Verkeerskundige Aspecten
Ontsluiting
Momenteel vindt de ontsluiting van het kazerneterrein hoofdzakelijk plaats via de oostelijke toegangspoort aan de De la Reijweg. Zodra de drie legeringsgebouwen ten noorden van de toegang tot het kazerneterrein aan de De la Reijweg zijn verwezenlijkt, wordt een extra toegangspoort aan de Lovensdijkstraat gerealiseerd. Hierdoor wordt het doorgaande fiets- en autoverkeer op de De la Reijweg, vooral tijdens spitstijden, ontlast. De extra poort krijgt een belangrijke functie in de ontsluiting van het kazerneterrein.
Onderstaande figuur geeft de poorten van de Trip van Zoudtlandtkazerne en het gebruik weer.
figuur 3.6 Toegangspoorten Trip van Zoudtlandtkazerne en het gebruik
Voor de ontwikkelingen op de Trip van Zoudtlandtkazerne is in relatie tot de anderen ontwikkelingen in de directe omgeving (Amphia ziekenhuis en aanleg HOV verbinding) een verkeerskundig advies geschreven (Bijlage 10). Uit dit advies blijkt dat dat het verkeer binnen een cyclustijd van 90 seconden goed afgewikkeld kan worden (cyclustijd is de rondetijd die minimaal nodig is om het aangeboden verkeer op alle aanwezige richtingen goed te kunnen verwerken) Een cyclustijd boven de 120 seconden is niet acceptabel omdat dan lange wachttijden en wachtrijen gaan ontstaan.
Daarnaast volgen uit het verkeerskundig advies de volgende conclusies:
-
De stroomfunctie en het langzaam verkeer op De la Reijweg heeft een hoge prioriteit.
-
Het verkeer kan op het kruispunt De la Reijweg met de Lovensdijkstraat goed afgewikkeld worden.
-
Huidige in- en uitgang Trip van Zoudtlandtkazerne kan gehandhaafd blijven.
-
Voorgestelde in- en uitgang KC De la Reijweg op De la Reijweg is akkoord.
-
De verkeersbewegingen van en naar de Trip van Zoudtlandtkazerne die door de cursisten gegenereerd worden dienen primair afgewikkeld te worden via een nieuw aan te leggen in/uitgang aan de Lovensdijkstraat, ter hoogte van de bestaande poort voor calamiteiten.
Het overige verkeer kan de bestaande in/uitgang aan De la Reijweg blijven gebruiken. -
Voorzieningen voor het benadrukken van de in/uitgangen van de Trip van Zoudtlandtkazerne en KC De la Reijweg zijn wenselijk,
-
Voor het verlaten van de Trip van Zoudtlandtkazerne en KC De la Reijweg zijn voorzieningen nodig om te voorkomen dat er risico’s worden genomen bij het oprijden naar De la Reijweg.
Dit houdt in dat er voldoende opstelruimte op eigen terrein moet zijn voor voertuigen tussen de slagboom en het trottoir van De la Reijweg. -
Er dient voldoende opstelruimte op eigen terrein beschikbaar te zijn bij de toerit naar KC De la Reijweg tussen het trottoir van De la Reijweg en de slagboom. Daarnaast dienen daar tevens enkele parkeerplaatsen te worden gerealiseerd voor bezoekers, aangezien zij eerst naar de overkant moeten (beveiligingspost) voor het afhalen van een toegangspas.
Hoofdstuk 4 Beleid
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid dat van toepassing is op het initiatief.
4.1 Rijksbeleid
In deze paragraaf wordt ingegaan op het rijksbeleid dat van toepassing is op de verdere ontwikkeling van de Trip van Zoudtlandtkazerne. Het voor deze ontwikkeling relevante beleid is opgenomen in:
-
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte;
-
Besluit ruimtelijke ordening;
-
AMvB Ruimte.
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak, de Structuurvisie voor de snelwegomgeving, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daarbij streeft het Rijk naar een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker op de eerste plaats zet, leidt tot doelgerichte investeringen en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
Daarnaast verstevigt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincies en gemeenten gelegd. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor de voorgenomen ontwikkeling zeer beperkt blijft. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn dertien onderwerpen aangegeven die het Rijk als 'nationaal belang' beschermingswaardig acht. Voor een aantal van deze onderwerpen is reeds een (beschermende) regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dat besluit wordt in onderstaande paragraaf toegelicht.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn door het kabinet ambities geformuleerd voor:
-
concurrentiekracht;
-
bereikbaarheid;
-
leefbaarheid;
-
veiligheid.
De nadruk ligt daarbij vooral op ambities die gerelateerd zijn aan infrastructuur en economie. Daarmee wordt het belang van leefbaarheid en leefbare steden in het bijzonder overigens niet ontkent. De kwaliteit van de stad als woon- en werkmilieu is ook in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte een onderdeel van belang. Inzetten op aan infrastructuur en economie gerelateerde aspecten van de stad heeft immers geen zin als er door gebrekkige leefbaarheid niemand in de stad wil wonen. De overheid zet in op een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit.
Voor Breda geldt dat die stad samen met Tilburg, Etten-Leur, Roosendaal en Bergen op Zoom tot een samenhangende stedelijke regio met een concentratie van topsectoren. Met “topsectoren” wordt expliciet gedoeld op de sectoren “Chemie” en “High Tech Systemen en Materialen”. Ook de ontwikkeling van het centraal station en omgeving van Breda wordt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte genoemd als sleutelproject.
Conclusie
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is gericht op rijksniveau en als gevolg daarvan van een zodanig hoog abstractieniveau dat uit die structuurvisie geen concrete beleidskaders voor de verdere ontwikkeling van de Trip van Zoudtlandtkazerne kunnen worden afgeleid.
4.1.2 Besluit ruimtelijke ordening
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De ladder moet verplicht worden toegepast bij ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Voor de verankering van de ladder in het Bro zijn de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 gewijzigd. Artikel 1.1.1 definieert de relevante begrippen. In artikel 3.1.6 lid 2 is de werking van de ladder uitgelegd. De tekst van dit artikel luidt:
lid 2: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
-
er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte (trede 1);
-
indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins (trede 2), en
-
indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 2, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (trede 3).
Op basis van jurisprudentie hoeven de ontwikkelingen die het onderhavige bestemmingsplan mogelijk maakt formeel niet getoetst te worden aan de ladder van duurzame verstedelijking. Dit komt omdat het thans nog vigerende bestemmingsplan een groot bouwvlak heeft wat tot een bouwhoogte van
15 meter voor 80% mag worden volgebouwd en dus veel vierkante meters extra bebouwing mogelijk maakt. Het onderhavige bestemmingsplan omvat minder bebouwingsmogelijkheden, aangezien voor een groot deel van het kazerneterrein een lager bebouwingspercentage wordt gehanteerd 40 of 60%, waardoor er in vierkante meters veel minder bouwing mogelijk is.
Desondanks wordt door Defensie gemotiveerd waarom er sprake is van een 'actuele regionale behoefte'. Aangezien het plangebied zich bevindt binnen bestaand stedelijk gebied wordt bij deze motivering niet ingegaan op de treden 2 en 3.
Onderbouwing
Trede 1: actuele regionale behoefte
Aangezien legeringsgebouw 1 inmiddels is gerealiseerd (op basis van een afwijkingsbesluit) en in gebruik is genomen, wordt dit gebouw buiten beschouwing gelaten.
De realisatie van legeringsgebouwen 2 en 3 met in totaal 270 kamers komt voort uit de afstoting van de Seeligkazerne Noord. Op de Seeligkazerne Noord is momenteel het Instituut Defensie Leergangen gehuisvest. Na realisatie van legeringsgebouwen 2 en 3 verhuist het Instituut Defensie Leergangen naar de Trip van Zoudtlandtkazerne. Vervolgens wordt de Seeligkazerne Noord afgestoten. Met deze ontwikkeling wordt binnen Breda een concentratie van opleidingsfuncties voor Defensie bewerkstelligd. De behoefte komt dus in feite voort uit een verplaatsing van legeringsfuncties in plaats van uit een daadwerkelijke nieuwbouwbehoefte.
Daarnaast wordt inzicht gegeven in de verwachte behoefte voor de (legerings)gebouwen 4 en 5, die door middel van een wijzigingsbevoegdheid worden mogelijk gemaakt, om te voldoen aan artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid moet zijn aangetoond dat de wijziging ruimtelijk acceptabel en uitvoerbaar is.
Binnen de planperiode van 10 jaar is de verwachting dat – gezien de prognose van een groeiend aantal studenten bij het Instituut Defensie Leergangen, mede als gevolg van het toenemende budget voor Defensie – de behoefte aan legeringsvoorzieningen binnen Breda zal toenemen. Gezien de ingezette ontwikkeling van de Trip van Zoudtlandtkazerne en de wens van Defensie om (de Onderwijsfuncties) te concentreren, vormt deze locatie een logische plek om de toenemende behoefte aan legeringsvoorzieningen te realiseren. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van gebouwen 4 en 5, die met een wijzigingsbevoegdheid in onderhavig plan zijn opgenomen. Op het moment dat gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, zal de behoefte nader worden onderbouwd.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande is de behoefte aan de legeringsgebouwen 2 en 3 onderbouwd. Daarnaast is de verwachting dat vanwege de groeiende behoefte aan legeringsvoorzieningen binnen Breda, behoefte is aan (legerings)gebouwen 4 en 5 binnen de planperiode van onderhavig bestemmingsplan. De haalbaarheid van de voor deze (legerings)gebouwen opgenomen wijzigingsbevoegdheid is daarmee globaal aangetoond. Wanneer invulling wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid zal op dat moment een nadere onderbouwing worden opgenomen in het wijzigingsplan.
4.1.3 AMvB Ruimte (Barro)
In het op 30 december 2011 in werking getreden en het op 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen. De onderwerpen betreffen: project mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied en defensie (met uitzondering van radar). Voor de in de AMvB Ruimte genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit die algemene maatregel van bestuur voldoen.
Figuur 4.1 laat zien dat het plangebied gelegen is in het obstakelbeheergebied van het militair luchtvaartterrein Gilze-Rijen. Een obstakelbeheergebied is een zone die bestaat uit een aantal vlakken met een hoogte, die gezien vanuit het luchtvaartterrein, oploopt met het toenemen van de afstand tot het luchtvaartterrein. In het obstakelbeheergebied gelden derhalve beperkingen ten aanzien van de hoogte van objecten. Het obstakelbeheergebied is een samenstelling van de 'funnel' en het 'Inner Horizontal and Conical Surface', die beide gekoppeld zijn aan de ligging van de start- en landingsbanen. De 'funnel' en het 'Inner Horizontal and Conical Surface' waarborgen een veilige start- en landingsprocedure en de werking van het 'Instrument Landing System' en eventuele andere navigatiemiddelen.
De maximale hoogte van bebouwing binnen het obstakelbeheergebied is 162,5 meter. Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in de realisatie van (legerings)gebouwen met een maximale bouwhoogte van 36 meter. De maximale toegestane bouwhoogte in het plangebied is - ook met gebruikmaking van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheden - ruim lager dan de maximale toegestane bouwhoogte in het obstakelbeheergebied. Dat betekent dat dit bestemmingsplan niet in strijd is met het nationaal belang defensie.
figuur 4.1 Obstakelbeheergebied militair luchtvaartterein Gilze-Rijen, de indicatieve
ligging van het plangebied is weergegeven door middel van de rode cirkel
In de AMvB Ruimte zijn geen regels opgenomen die van toepassing zijn op het voornemen tot het realiseren van legeringsgebouwen en andere bebouwing op de Trip van Zoudtlandtkazerne.
Conclusie
Net als de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte richt de AMvB Ruimte zich op ontwikkelingen die landelijke of grootschalige implicaties hebben. Omdat de maximale bouwhoogte lager is dan de hoogte die in het obstakelbeheergebied wordt gesteld, kan geconcludeerd worden dat de AMvB Ruimte zich niet verzet tegen de verdere ontwikkeling van het kazerneterrein.
4.2 Provinciaal Beleid
In onderstaande paragrafen wordt het beleid van de provincie Noord-Brabant, zoals dat van toepassing is op het voornemen om meerdere gebouwen te realiseren op de Trip van Zoudtlandtkazerne, beschreven en geanalyseerd.
4.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening
Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) voor de provincie Noord-Brabant vastgesteld, die op 1 januari 2011 in werking is getreden. In de structuurvisie zijn de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) opgenomen.
Sinds de vaststelling van de Structuurvisie in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn nu vertaald in de 'Structuurvisie RO 2010 – partiële herziening 2014', die op 7 februari 2014 vastgesteld. Er is bewust niet gekozen om een geheel nieuwe visie op te stellen. Dit omdat de bestaande structuurvisie recentelijk is vastgesteld en de visie en sturingsfilosofie voor het overgrote deel nog actueel zijn. Op onderdelen vindt er bijsturing plaats.
De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten, zoals die geboden worden door de Wet ruimtelijke ordening, inzet. Eén van deze instrumenten is de provinciale verordening. In de Verordening Ruimte 2014 (zie onder) zijn de kaderstellende elementen uit de structuurvisie vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.
De provincie stuurt door middel van vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Binnen deze structuren worden de belangrijkste, maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen en kiest de provincie voor een bepaalde ordening van functies. Hiermee wil de provincie een gevarieerd en aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat ontwikkelen waarin een kennisinnovatieve economie het meest van belang is voor een duurzaam Brabant. Het principe van 'behoud en ontwikkeling' staat hierbij centraal.
figuur 4.2 Uitsnede uit de structurenkaart van de provinciale Structuurvisie
ruimtelijke ordening (plangebied in rode cirkel)
In de Structuurvisie ruimtelijke ordening is het plangebied aangewezen als stedelijk concentratiegebied (figuur 4.2). In deze gebieden moet het grootste deel van de verstedelijkingsopgave opgevangen worden. Het stedelijk concentratiegebied moet uitgroeien tot een hoogwaardige omgeving voor wonen, werken en voorzieningen die bestaat uit deelgebieden met uiteenlopende dichtheden. Het primaat aan woningontwikkeling moet binnen het stedelijk concentratiegebied plaatsvinden. In het kader van de verdere ontwikkeling van het stedelijk concentratiegebied wordt er door de provincie Noord-Brabant voor gekozen om de (boven)regionale en bezoekers intensieve functies te concentreren op goed ontsloten locaties in het stedelijk concentratiegebied. Ontwikkeling van dergelijke functies nabij infrastructuurassen en/of stationsgebieden zal Breda doen uitgroeien tot een hoogstedelijk centrum. Bezoekers intensieve voorzieningen moeten in hoogstedelijke zones of nabij stedelijke knooppunten gerealiseerd worden.
Conclusie
De plannen om legeringsgebouwen op de Trip van Zoudtlandtkazerne te realiseren, voorzien enerzijds in het opvangen van de verstedelijkingsopgave en anderzijds in het concentreren van bezoekers intensieve functies op goed ontsloten locaties in het stedelijk concentratiegebied. De Trip van Zoudtlandtkazerne ligt op korte afstand van infrastructuurassen, zoals de rijksweg A16, A27 en A58 en de het op dit moment in ontwikkeling zijde stationsgebied van Breda. Eerdergenoemde snelwegen zijn vanaf de Trip van Zoudtlandtkazerne via wegen als de Claudius Prinsenlaan en de Graaf Engelbert- laan goed bereikbaar. Het voornemen om een gebouwenconcentratie te realiseren op de Trip van Zoudtlandtkazerne past daarmee in het beleid zoals de provincie Noord-Brabant dat in de Structuurvisie ruimtelijke ordening beschreven heeft.
4.2.2 Verordening ruimte 2014
In hun vergadering van 7 februari 2014 en 14 maart 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014 vastgesteld. Vervolgens is deze op 18 maart 2014 door Gedeputeerde Staten gewijzigd. De Verordening ruimte is met ingang van 19 maart 2014 in werking getreden.
De onderwerpen die in de verordening staan, zijn afgeleid uit bovengenoemde structuurvisie. In de structuurvisie is beschreven welke belangen de provincie wil behartigen en hoe zij dat wil doen. De verordening is daarbij één van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. In de Verordening ruimte zijn regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen dienen te voldoen.
figuur 4.3 Uitsnede uit de Verordening ruimte 2014 (rode stip: indicatieve ligging plangebied)
Ook in de Verordening ruimte 2014 is het plangebied aangewezen als stedelijk concentratiegebied (figuur 4.3). Ook hier geldt dat stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied plaats moet vinden. In het bestaand stedelijk gebied moet worden ingezet op verdere verstedelijking door het concentreren van wonen en werken. In deze gebieden moet de komende 20 tot 25 jaar worden voorzien in de ruimtebehoefte. Binnen de grenzen van de regionale woningbouwafspraken is de gemeente vrij om te voorzien in de stedelijke ontwikkeling in het bestaand stedelijk gebied. Om het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk te benutten wordt in het provinciaal beleid de nadruk gelegd op inbreiding en herstructurering.
Conclusie
In de Verordening ruimte 2014 wordt de nadruk op inbreiding en herstructurering gelegd om te komen tot een zo zorgvuldig mogelijk ruimtegebruik. De verdere ontwikkeling van de Trip van Zoudtlandtkazerne voorziet zowel in inbreiding (nieuwbouw van onder andere legeringsgebouwen) als herstructurering (sloop van bestaande opstallen om het terrein hernieuwde allure te geven). Met de verdere ontwikkeling van de Trip van Zoudtlandtkazerne wordt voorzien in verstedelijking door concentratie van functies in hoogbouw. Hiermee past de voorziene ontwikkeling van de Trip van Zoudtlandtkazerne in het beleid, zoals de provincie Noord-Brabant dat in de Verordening ruimte 2014 heeft vastgelegd.
4.3 Gemeentelijk Beleid
In onderstaande paragrafen wordt ingegaan op het gemeentelijk beleid dat relevant is voor de ontwikkeling van een nieuwe gebouwenconcentratie op de Trip van Zoudtlandtkazerne.
4.3.1 Structuurvisie Breda 2030
De gemeenteraad heeft in september 2013 de 'Structuurvisie Breda 2030, Koers in beeld' vastgesteld. De opdracht luidde om de gemeentelijke structuurvisie uit 2007 te herijken als gevolg van gewijzigde inzichten en omstandigheden. Krachtens de Wet ruimtelijke ordening is iedere Nederlandse gemeente verplicht om voor haar gehele grondgebied een actuele structuurvisie te hebben die als integrale basis dient voor bestemmingsplannen, ontwikkelingsvisies en beleidsdocumenten. Met de Structuurvisie Breda 2030 wordt beoogd een stip op te horizon te zetten waarmee richting gegeven kan worden aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Breda tot 2030. Daarnaast is de visie richtinggevend voor de keuzen die aan de orde zijn voor de korte en middellange termijn.
In de Structuurvisie Breda 2030 zijn afwegingen gemaakt die leiden tot substantiële afwijkingen van eerder geformuleerde visies of beleidsdoelstellingen. Voor een belangrijk deel zijn deze afwijkingen ingegeven door de gewijzigde economische en demografische omstandigheden. Daarnaast heeft ook de integrale benadering (niet alleen ruimtelijke ontwikkeling, maar parallel aandacht voor het sociale en fysieke beheer van de stad) effect gehad op de inhoud van de Structuurvisie.
Het fundament voor de ontwikkeling van Breda tot het jaar 2030 is het ontwikkelen van een compacte, duurzame stad, waarin ruimte is voor initiatief. De historie van de stad en de verbondenheid van het stedelijk gebied met het landelijk gebied moeten gekoesterd worden. Centraal staat het opvangen van verstedelijkingsopgaven in het bestaand stedelijke gebied. Burgers, bedrijven en overheid hebben allemaal een rol in het opvangen van die verstedelijkingsopgave. De verschillen in functie en karakter van de diverse stadsdelen maken de stad Breda als geheel aantrekkelijk voor een divers scala van gebruikers.
Conclusie
Gelet op het voornemen om Breda te ontwikkelen tot een compacte stad en de verstedelijkingsopgave zoveel mogelijk in het bestaand stedelijk gebied op te vangen, past de ontwikkeling van een concentratie van (legerings)gebouwen voor Defensie op de Trip van Zoudtlandtkazerne in het beleid zoals omschreven in de structuurvisie.
4.3.2 Nota hemel- en grondwaterbeleid
Gemiddeld valt er in Breda circa 800 millimeter neerslag per jaar. Het grootste deel van deze neerslag valt verspreid over het jaar en zorgt niet of nauwelijks voor overlast. Echter, door klimaatverandering en verstedelijking neemt de druk op het stedelijk watersysteem sluipenderwijs toe. Meer neerslag die in grotere hoeveelheden en in kortere tijd valt, zorgt voor piekbelasting van het stedelijk watersysteem en kan daarmee leiden tot (een groter risico op) wateroverlast.
Een groot gedeelte van de stad Breda is gebouwd op een goed doorlatende zandgrond. Deze zandgrond vormt niet alleen een stevig fundament onder de stand, maar heeft ook een grote waterbergende capaciteit. In plaats van al het overtollig water zo snel mogelijk af te voeren zet de gemeente in op retentie en benutting van neerslag. Dit hemel- en grondwaterbeleid is opgesteld vanuit de nieuwe wettelijke zorgplicht voor hemel- en grondwater. Bij nieuwbouw is het voor een ontwikkelende partij van belang dat er gedacht wordt aan de aanleg van voorzieningen ter nakoming van het nieuwe waterbeleid voor de 21ste eeuw. Volgens het nieuwe beleid moet het water eerst zo lang mogelijk worden vastgehouden. Als dat niet kan of niet voldoende is, dan moet het water worden geborgen. Afvoer van water is de laatste optie.
Door hemelwater te infiltreren in de bodem wordt een bijdrage geleverd aan het oplossen van twee problemen:
-
een te grote hemelwaterafvoer naar de riolering;
-
te weinig bodemvocht voor flora en fauna.
Dit hemelwater en grondwaterbeleid vormt de basis voor het herstel naar een meer natuurlijk evenwicht. Om het aspect water te borgen wordt voor het realiseren van een nieuwe concentratie gebouwen op de Trip van Zoudtlandtkazerne onderworpen aan een watertoets door het waterschap.
Conclusie
De Nota hemel- en grondwaterbeleid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van een gebouwenconcentratie op de Trip van Zoudtlandtkazerne. De omgang met watergerelateerde aspecten wordt nader beschreven in een waterparagraaf (paragraaf 5.2).
4.3.3 Duurzaamheidsvisie Breda 2030
Op 3 maart 2016 heeft de Gemeenteraad de Duurzaamheidsvisie 2030 vastgesteld. Breda wil een duurzame stad zijn. Duurzame ontwikkeling betekent dat ervoor gezorgd dient te worden dat Breda nu en in de toekomst aantrekkelijk is voor haar bewoners en bedrijven. Voorwaarde daarvoor is dat de gevolgen voor het milieu (onze leefomgeving, Planet), voor de economie (onze portemonnee, Profit) en voor de maatschappij (voor de mensen, People) in samenhang worden bezien.
Duurzaamheid gaat dus niet alleen over ‘het milieu’, het gaat ook over mensen. Duurzame ontwikkeling betekent dat we willen voorzien in de behoeften van de huidige generaties én de toekomstige generaties. Het doel is een evenwicht tussen sociale, milieu-, en economische aspecten bij alle ontwikkelingen.
De Bredase doelen op het gebied van duurzaamheid staan in het collegeprogramma en de uitwerkingen daarvan. Het meest specifiek zijn de doelen op het gebied van milieu. Op grond van landelijk en Europees beleid gelden voor Breda concrete doelen op het gebied van de verschillende milieuthema's. De milieugevolgen worden in samenhang bezien met de economische en maatschappelijke gevolgen van een beslissing over de ontwikkeling van Breda. Bij de onderbouwing van onderhavig bestemmingsplan op het gebied van de verschillende milieuthema's (zie hoofdstuk 5) vormt dit het uitgangspunt.
Conclusie
Bij de planuitwerking voor de Trip van Zoudtlandtkazerne staat het aspect duurzaamheid centraal. Er is gezocht naar een toekomstbestendige invulling van het plangebied, waarbij zoveel mogelijk rekening is gehouden met de relevante milieuthema's (planet) zonder daarbij de financiële haalbaarheid (profit) en belangen van omwonenden (people) uit het oog te verliezen. De ontwikkeling is inpasbaar. De duurzaamheidsvisie levert geen belemmeringen op.
Hoofdstuk 5 Gebiedsaspecten
Gebiedsaspecten zoals onder andere archeologie, water en milieuhygiëne zijn onlosmakelijk verbonden met ruimtelijke ordening. De wettelijke verplichting om te komen tot een goede ruimtelijke onderbouwing voor een plan impliceert onderzoek naar de relevante gebiedsaspecten. Dit hoofdstuk bevat de resultaten van dat onderzoek naar die gebiedsaspecten. Voor ieder aspect wordt eerst het relevante beleid beschreven, vervolgens wordt ingegaan op de betekenis van dat beleid voor het plangebied en tot slot wordt geconcludeerd of het relevante beleid en/of de situatie ter plaatse een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.1 Bodem
Beleid
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid
van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Om een voorgenomen ontwikkeling doorgang te laten vinden, dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het onderzoeksgebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Daarbij vormen het Bodemmasterplan Breda 2030 alsmede de Nota Hergebruik (Hergebruik van grond en baggerspecie in Breda) belangrijke uitgangspunten. In het Bodemmasterplan zijn enkele aandachtspunten opgenomen ten aanzien van bodemonderzoek- en sanering. Voor specifieke stoffen zijn factsheets opgenomen. In het Masterplan zijn spoedlocaties en bekende grote verontreinigingen opgenomen alsmede gebieden die voor ontwikkeling in aanmerking komen. Waar een verontreiniging of spoedlocatie met een ontwikkeling samenvalt, liggen kansen voor een ontwikkelgestuurde aanpak. Het plangebied geldt niet als spoedlocatie. Evenmin is er sprake van een grote verontreiniging.
Om te bepalen welke grond mag worden toegepast, dient de kwaliteit getoetst te worden aan de
Nota Hergebruik. Op basis hiervan mag in het grootste deel van Breda alleen schone grond worden toegepast. Alleen in het deel van de gemeente dat op de kaart als functie 'wonen' is aangegeven mag grond worden toegepast die voldoet aan de kwaliteitseisen voor de functie wonen. Voor het plangebied geldt deze eis ook.
Beoordeling
Locatie legeringsgebouw 1
Ter voorbereiding op de planvorming voor de bouw van het eerste legeringsgebouw is reeds een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 1). Het doel van het onderzoek was het aantonen dat er in de bodem onder en nabij het eerste legeringsgebouw geen bodemverontreinigingen aanwezig zijn, die zodanig groot zijn dat zij de voorgenomen ontwikkeling en realisatie van het eerste legeringsgebouw kunnen belemmeren.
In het bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat de vanwege overschrijdingen van landelijke achtergrondwaarden de hypothese 'onverdacht' dient te worden verworpen. Op basis van de Wet bodembescherming dient in principe een nader onderzoek te worden verricht naar de matige verhoogde gehalte aan nikkel in het grondwater. Bij de planvorming voor en realisatie van het eerste legeringsgebouw werd dit echter niet zinvol geacht. Aangenomen wordt dat de verhoogde gehalten aan zware metalen in het grondwater als verhoogde achtergrondwaarden beschouwd moeten worden. Op basis van het bodemonderzoek uit 2010 kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater geen belemmeringen aanwezig zijn voor de planvorming voor en realisatie van het eerste legeringsgebouw.
Locatie legeringsgebouw 2 tot en met 5
Historisch bodemonderzoek
In februari 2016 is een historisch onderzoek uitgevoerd voor de rest van het te herontwikkelen gebied (zie Bijlage 2). Uit de verzamelde informatie blijkt dat tijdens eerdere onderzoeken op de onderzoekslocatie in de grond maximaal licht verhoogde gehalten aan de onderzochte stoffen zijn aangetoond. In het grondwater zijn licht tot sterk verhoogde concentraties aan arseen aangetoond en licht tot matig verhoogde concentraties aan nikkel en zink. Voor de overige onderzochte parameters zijn maximaal in licht verhoogde concentraties aangetoond. De verzamelde informatie geeft verder aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten op het onderzoeksterrein.
Op basis van het vooronderzoek zijn de in tabel 5.1 opgenomen deellocaties te onderscheiden. Deze deellocaties zijn tevens aangeduid in figuur 5.1.
Tabel 5.1 Resultaten historisch bodemonderzoek
De tanks nabij gebouw G1 en nabij gebouw O zijn op een dermate afstand van de onderzoekslocatie gelegen (> 25 m) dat deze niet zijn opgenomen in bovenstaande strategie.
Figuur 5.1 Onderzoekslocaties historisch bodemonderzoek
Verkennend bodemonderzoek
In het kader van het bestemmingsplan en de vergunningverlening is voor gebouwen 2 en 3 een nader veldonderzoek (NEN 5740) uitgevoerd, waarbij bovenstaande onderzoeksstrategie als basis heeft gediend. Vanwege het feit dat de legeringsgebouwen 4 en 5 niet rechtstreeks maar via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt, is het thans nog niet nodig om dit onderzoek uit te voeren voor de legeringsgebouwen 4 en 5.
Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten van het Verkennend bodemonderzoek van 3 augutus 2016 uitgevoerd door Agel (SAP-nummer: P-2103292-P-020-89) kan worden geconcludeerd dat:
-
Bij het verrichten van de boringen is geconstateerd dat de bovengrond puinhoudend is.
-
Betreffende bijmengingen bestaan uit sporen puin, sporen baksteen, resten houtskool en resten sintels.
-
In de mengmonsters van de puinhoudende bovengrond zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan kwik en lood aangetoond.
-
In de onderzochte ondergrond zijn met betrekking tot de onderzochte parameters geen overschrijdingen van de achtergrondwaarden aangetoond.
-
De grond van zowel de boven- als ondergrond heeft in het kader van het Besluit bodemkwaliteit de indicatieve bodemkwaliteitsklasse achtergrondwaarde.
-
In het onderzochte grondwater overschrijden de gehalten aan kobalt en nikkel de betreffende tussenwaarden. Daarnaast is een licht verhoogd gehalte aan barium aangetoond.
-
Op basis van de verkregen analyseresultaten is een herbemonstering uitgevoerd en een analyse op de parameters kobalt en nikkel. De analyseresultaten van beide parameters overschrijden wederom de betreffende tussenwaarden. Aangezien de gehalten uit beide bemonsteringen beneden de interventiewaarde zijn gelegen is het uitvoeren van een nader onderzoek niet zinvol en noodzakelijk geacht en wordt ervan uitgegaan dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
-
Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt redelijkerwijs geen bezwaren met betrekking tot nieuwbouwactiviteiten van de locatie te verwachten.
Op basis van deze conclusies kan worden gesteld dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de ontwikkeling die het onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt.
5.2 Water
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld, mede in relatie tot de watertoets. In deze paragraaf wordt verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding. In het kader hiervan is navolgende watertoets opgesteld.
Beleid
De watertoets, die wettelijk is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, vormt het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. De watertoets verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze paragraaf gaat daar nader op in voor dit bestemmingsplan.
Door de Europese Kaderrichtlijn Water heeft Nederland een resultaatverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde waterlichamen, zijn hiertoe bindende doelen opgesteld.
De maatregelen om de doelen te bereiken worden uitgewerkt in de stroomgebiedprocessen. Voor de overige wateren geldt het stand-stillprincipe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.
Europees en nationaal niveau
Op Europees niveau gaat het om de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Richtlijn overstromingsrisico's (ROR). Op nationaal niveau zijn de Structuurvisie infrastructuur en ruimte (SIR), het Nationaal Waterplan (NWP) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van belang. De KRW is een Europese richtlijn die ervoor moet zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is en blijft. De ROR stimuleert Lidstaten tot informatie-inwinning, overleg en planvorming voor nationaal én grensoverschrijdend beheer van overstromingsrisico's. In de SIR schetst het Rijk een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2009-2015. Het plan beschrijft welke maatregelen genomen moeten worden om Nederland ook in de toekomst veilig en leefbaar te houden en om de (economische) kansen die water biedt te benutten.
Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden, zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Provincies en gemeenten dragen zorg voor een integrale afweging van de ruimtebehoefte en leggen deze vast in provinciale beleids- en streekplannen, respectievelijk structuur- en bestemmingsplannen.
Provinciaal niveau
De hierboven genoemde Europese en nationale richtlijnen zijn door de provincie Noord-Brabant op het gebied van water doorvertaald in een regionaal waterplan “Provinciaal Waterhuishoudingsplan 2010-2015”. Hierin staan op hoofdlijnen de doelen die de provincie wil bereiken op het gebied van water en op welke wijze deze te realiseren. Op punten waar de provincie meer in detail wil regelen hoe met water om te gaan is dit vastgelegd in Provinciale Verordeningen. Voor water zijn de volgende drie verordeningen van belang: de Verordening Water, Verordening Ruimte en de Provinciale Milieuverordening. In de Verordening Water zijn regels opgenomen voor het waterbeheer. Zo zijn er normen gesteld voor de regionale waterkeringen en voor wateroverlast. Ook zijn in de verordening voorschriften opgenomen voor grondwateronttrekkingen waarvoor de provincie het bevoegd gezag is. Binnen het plangebied liggen geen regionale waterkeringen. De norm voor wateroverlast is gesteld op 1 keer per 100 jaar als werknorm voor stedelijk gebied conform het NBW. De Verordening ruimte 2012 Noord-Brabant bevat regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Met betrekking tot water gaat het om de volgende onderwerpen:
regionale waterbergingsgebieden en reserveringsgebieden waterberging, beschermingszones voor grondwaterwinningen voor de openbare drinkwatervoorziening (zie PMV), hoogwaterbescherming.
Regionaal niveau
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen.
Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio. Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de Legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de „natuurlijke‟ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren.
De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de
"beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen".
Gemeentelijk niveau
De Structuurvisie Breda 2030, het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en het Hemelwater- en grondwaterbeleid vormen het beleidskader water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan van de gemeente Breda. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt.
Het Hemel- en grondwaterbeleid is gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond) wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond) watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.
Beoordeling
In onderstaande alinea's wordt de huidige en toekomstige watergerelateerde situatie beschreven.
Huidige situatie
Het totale oppervlak van de kazerne bedraagt 118.269 m2 waarvan in de huidige situatie een groot deel verhard is (bebouwing en terreinverharding).
De maaiveldhoogte van het plangebied ligt op circa NAP +2,8 m (nabij De La Reijweg) aan de oostzijde tot NAP +2,2 m aan de westzijde (nabij de sportvelden).
De objecten lozen het afvalwater op het DWA-stelsel aanwezig op de kazerne. Het DWA-stelsel loost op de gemeentelijke DWA-riolering gelegen in de Lovensdijkstraat en de Piet Avontuurstraat.
Een deel van het verhard terrein en de drainage onder de sportvelden loost via een HWA stelsel.
Het HWA-stelsel van de kazerne loost op de gemeentelijke DWA-riolering gelegen aan de Lovensdijkstraat.
Toekomstige situatie
In het oostelijk deel van de Trip van Zoudtlandtkazerne, aan de De La Reijweg, is nieuwbouw voor legering en andere doeleinden gepland. In totaal zijn vijf nieuwe gebouwen met bijbehorende parkeervoorzieningen - direct dan wel met een wijzigingsbevoegdheid - gepland. Het oostelijke deel van de Trip van Zoutdlandtkazerne is in de huidige situatie grotendeels verhard door de aanwezigheid van bebouwing en terreinverharding. Deze bebouwing wordt geamoveerd en terreinverharding wordt verwijderd ten behoeve van de nieuwbouw. De ontwikkelingen die binnen het plangebied zijn voorzien, vinden in eerste instantie plaats ter plaatse van de eerste drie legeringsgebouwen en tussen gebouwen V en A-B aan de zuidzijde waar een nieuwe parkeerplaats wordt aangelegd. In onderstaande tabel zijn de wijzigingen in verhardingsoppervlak in de huidige en toekomstige situatie weergegeven.
Huidig (m2) | Toekomstig (m2) | |
Legeringsgebouwen 2 en 3 | ||
Bebouwing | 4.550 | 4.185 |
Verharding | 4.005 | 650 |
Verharding (waterdoorlatend) | 775 | 2.210 |
Groen | 8.500 | 10.785 |
Gebouw V & A-B | ||
Bebouwing | 1.705 | 1.705 |
Verharding | 1.275 | 2.470 |
Groen | 2.950 | 1.755 |
Op basis van bovenstaande tabel kan worden geconcludeerd dat per saldo sprake is van een afname aan verhard oppervlak van circa 410 m2.
Waterkwaliteit
Het hemelwater dat terechtkomt op de bebouwing en de openbare verharding wordt beschouwd als schoon wanneer geen uitlogende bouwmaterialen (uitlogende bouwmaterialen zijn o.a. zinken dakgoten en standpijpen, loden dakslabben, betongranulaat als wegfundering etc.) gebruikt worden. Dit schone hemelwater wordt gescheiden van het vuilwater opgevangen en verwerkt.
Vuilwater
De vuilwaterafvoer afkomstig van de nieuwbouw wordt aangesloten op het bestaand gemengd rioolstelsel van de gemeente Breda in de omgeving van het plangebied.
Hemelwater
Bij deze herontwikkeling is geen sprake van toename van het verhard oppervlak. In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard door de aanwezigheid van terreinverharding en bebouwing (zie voorgaande). De hemelwaterafvoer van de aanwezige terreinverharding en bebouwing is aangesloten op het gemengd rioolstelsel van de gemeente Breda. De gemeente Breda vraagt bij ver- of nieuwbouw waarbij het oppervlak niet toeneemt dat 7 mm hemelwater wordt verwerkt op eigen terrein (geen verplichting). De visie en het beleid van defensie sluit hierop aan: Defensie zal zoveel mogelijk invulling geven aan de trits: Hergebruik, vasthouden, bergen en afvoeren.
In het kader van waterneutraal bouwen is in de planvorming retentie in de vorm van een vijverpartij opgenomen langs de De La Reijweg. Er is daarmee sprake van hydrologisch positief bouwen, omdat de hemelwaterafvoer van de bestaande verharding wordt afgekoppeld van het gemengd stelsel en zoveel als mogelijk binnen het plangebied wordt geïnfiltreerd via de vijverpartij (zie figuur 5.2). De parkeerplaatsen bij de gebouwen 1,2 en 3 worden voorzien van waterbergende funderingslaag (aquaflow) met overstort naar de vijverpartij. Het hemelwater van de gebouwen wordt ook aangesloten op deze waterbergende funderingslaag.
Figuur 5.2 Nieuwbouwplan legeringsgebouwen 1/2/3 met ligging retentievijver
Aan de Lovensdijkstraat wordt een regenwaterriool gerealiseerd. Dit regenwaterriool verbindt het waterlichaam aan de Hogeschoollaan met de Wilhelminasingel en voert zo het hemelwater dat op de Trip van Zoudtlandtkazerne valt af naar de Wilhelminasingel.
Daarnaast is in de Structuurvisie Breda 2030 een waterlichaam (in de vorm van een sloot of waterlichaam) langs de Lovensdijkstraat voorzien. Dit waterlichaam wordt in overleg met Defensie gerealiseerd, realisatie van het waterlichaam op korte termijn is niet voorzien. Waar mogelijk wordt rekening gehouden met mogelijkheden om het waterlichaam aan te sluiten op het nog aan te leggen regenwaterriool.
Ontwatering
De ontwateringsrichtlijn van de gemeente Breda voor nieuw stedelijk gebied is 0,7 m. De maaiveldhoogte aan de oostzijde van het plangebied is circa NAP +2,8 m. Op basis van de beschikbare gegevens is de globale ontwateringdiepte te bepalen. Gelet op de grondwatertrappen wordt verwacht dat de hoogste grondwaterstand in de omgeving van het plangebied op ruim 1,0 m -mv. ligt. Dat betekent dat de ontwateringsdiepte onder het plangebied ruim voldoende is.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de verdere ontwikkeling van de Trip van Zoudtlandtkazerne geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding van het plangebied. Omdat er geen sprake is van een toename aan verharding zijn er geen compenserende maatregelen noodzakelijk. Toch wordt een vijverpartij aangelegd, waarmee sprake van hydrologisch positief bouwen; de hemelwaterafvoer van de bestaande verharding wordt afgekoppeld van het gemengd stelsel en zoveel als mogelijk binnen het plangebied geïnfiltreerd via de vijverpartij.
5.3 Natuur
Beleid
Algemeen
De natuurwet- en regelgeving kent 2 sporen, namelijk een soortgericht spoor (Flora- en Faunawet) en een gebiedsgericht spoor (Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Natuurbeschermingswet 1998). De Flora- en Faunawet richt zich op de bescherming van soorten en de EHS en Natuurbeschermingswet 1998 op de bescherming van gebieden. Met de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 is de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving geïmplementeerd.
Flora- en Faunawet
Het doel van de Flora- en Faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Vanuit deze wet is bij ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van de mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het onderzoeksgebied. De Flora- en Faunawet gaat uit van het 'Nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen, waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk.
Ecologische hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt en vastgelegd in de ruimtelijke verordening. Ruimtelijke plannen moeten hieraan worden getoetst. In of in de nabijheid van de EHS geldt het 'Nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als deze ontwikkelingen de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Natura 2000
Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en wetlands zijn beschermd via de Natuur-beschermingswet 1998 en hebben derhalve een wettelijke status. In of in de nabijheid van de Natuurbeschermingswetgebieden geldt het 'Nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als deze ontwikkelingen de natuurlijke waarden van het gebied direct of indirect aantasten.
Beoordeling
De effecten van de voorgenomen ontwikkeling worden per soort en per habitattype beschreven.
Soortenbescherming
Onderdeel van de herontwikkeling van de Trip van Zoudtlandtkazerne is de sloop en nieuwbouw van diverse opstallen op dat kazerneterrein. Onderstaande alinea's beschrijven de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op diverse soorten op het kazerneterrein op basis van het uitgevoerde natuuronderzoek (zie Bijlage 3).
Vleermuizen
Op het terrein van de Trip van Zoudtlandtkazerne is één zomerverblijf van de gewone dwergvleermuis aangetroffen (gebouw A-B). Daarnaast is één paarverblijf aangetroffen (gebouw H-Q) en komen in
4 overige gebouwen (A, B, C en A-B) waarschijnlijk ook paarverblijven voor.
Gebouw H-Q zal deels worden gesloopt. Hierdoor kan de hier aanwezige verblijfplaats aangetast worden. De overige verblijfplaatsen bevinden zich in gebouwen die behouden zullen blijven. Renovatie van de gebouwen vindt uitsluitend aan de binnenzijde plaats.
Vanwege de aantasting van de vleermuisverblijfplaats in gebouw H-Q is een ontheffing op de Flora- en faunawet aangevraagd. Deze is op 19 mei 2016 verleend (zie Bijlage 4). Er worden mitigerende maatregelen in de vorm van vervangende verblijfplaatsen genomen om zowel tijdens de bouwfase als bij het gebruik van de nieuwbouw de functionaliteit van het leefgebied te waarborgen.
Rond de gebouwen op het kazerneterrein is weinig straatverlichting aanwezig, of verlichting wordt afgeschermd door opgaande begroeiing. Dit is voor vleermuizen noodzakelijk. Wanneer beplanting op het terrein niet wordt aangetast en de huidige straatverlichting niet verder wordt uitgebreid, worden geen verstorende effecten op vleermuisverblijfplaatsen verwacht.
Op het terrein van de Trip van Zoudtlandtkazerne zijn geen specifieke vliegroutes van vleermuizen vastgesteld. Het parkachtige karakter van het kazerneterrein blijft behouden. De voorgenomen ruimtelijke ingrepen zullen dan ook niet leiden tot aantasting van essentiële foerageergebieden.
Vogels
Op het kazerneterrein zijn geen verblijfplaatsen van jaarrond beschermde vogelsoorten aangetroffen. Ook essentieel foerageergebied van beschermde soorten wordt door de geplande ruimtelijk ingreep niet aangetast.
Bij uitvoering van de werkzaamheden moet rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels, dat globaal loopt van 15 maart tot 15 juli. Tijdens het broedseizoen vallen namelijk alle bewoonde nesten onder de reikwijdte van artikel 11 van de Flora- en faunawet en zijn daardoor beschermd. Verstoring van broedgevallen van vogels moet worden voorkomen. Voor de op het kazerneterrein te verwachten vogelsoorten wordt hieraan voldaan door eventuele kap- en snoeiwerkzaamheden van beplantingen buiten de broedperiode van aanwezige soorten uit te voeren.
Overige beschermde soorten
Gezien de aard en inrichting van het terrein van de Trip van Zoudtlandtkazerne zijn overige beschermde soorten uit Tabel 2 en Tabel 3 van de Flora- en faunawet niet aangetroffen en worden ook niet verwacht.
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming voor Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingsweg 1998. In de Natura 2000-gebieden zijn de Beschermde Natuurmonumenten alsmede de gebieden met de status Vogel- en/of Habitatrichtlijn opgenomen. Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebiedspecifiek, maar kent wel een externe werking, wat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied.
Het voornemen leidt alleen tot een mogelijke toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied. Gezien de afstand tussen de locatie en Natura-gebieden zijn andere effecten met zekerheid uit te sluiten.
Op 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. De PAS creëert depositieruimte voor economische ontwikkelingen en waarborgt dat Natura 2000-doelen worden gehaald. Het project voor de realisatie van de legeringsgebouwen op de Trip van Zoudtlandtkazerne
is een prioritair project. Dit betekent dat dit project doorgang mag vinden ook als niet voldaan zou kunnen worden aan de PAS. Desondanks is voor het voornemen toch een AERIUS-berekening uitgevoerd en een memo stikstofdepositie opgesteld om te kunnen vaststellen of het bestemmingsplan binnen de ontwikkelingsruimte van de Pas zou passen (zie bijlagen Bijlage 5 en 6). Omdat de PAS gaat over projecten (en niet over (bestemmings)plannen) betekent dit dat is nagegaan of voldoende aannemelijk is dat er voor het project 'Trip van Zoudtlandtkazerne' dat met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, voldoende ontwikkelingsruimte binnen de PAS aanwezig is.
Voor het onderzoek naar de stikstofdepositie dient te worden uitgegaan van het aantal motorvoertuig- bewegingen per etmaal op een jaargemiddelde weekdag. Dit aantal bedraagt voor de Trip van Zoudtlandtkazerne 115 motorvoertuigbewegingen. Dit aantal komt als volgt tot stand: de 580 studenten (dit is de worst case, na het benutten van de wijzigingsbevoegdheid) komen op maandagmorgen en gaan op vrijdagmiddag. Er wordt van uitgegaan dat 90% met de auto komt. Dit betekent 522 verkeersbewegingen op zowel maandag als vrijdag. Om te komen tot het aantal op een jaargemiddelde weekdag geldt de volgende berekening:
522 (motorvoertuigbewegingen) * 2 (maandag en vrijdag) * 40 (aantal werkweken)/365 (dagen per jaar) = 115 motorvoertuigbewegingen.
Daarbij is aangenomen dat de verkeersgeneratie bestaat uit lichte motorvoertuigen.
Het programma aanpak stikstof 2015-2021 is, inclusief de binnen het programma beschikbare ontwikkelingsruimte en de bijdragen van ontwikkelingen beneden de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar, in zijn geheel passend beoordeeld (Ministerie van EZ en Ministerie van I&M, januari 2015). De gebiedsanalyses die onderdeel uitmaken van het programma, vormen de onderbouwing van deze passende beoordeling op gebiedsniveau. In de gebiedsanalyses is voor elk Natura 2000-gebied onderbouwd dat het gebruik van de ontwikkelingsruimte en de bijdragen van de ontwikkelingen beneden de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar de natuurlijke kenmerken van
de te beschermen habitattypen en leefgebieden van de soorten niet zal aantasten.
Doordat de planontwikkeling Trip van Zoudtlandtkazerne een bijdrage aan de stikstofdepositie heeft van maximaal 0,03 mol/ha/jaar op een Natura 2000-gebied, kan derhalve uitgesloten worden dat de ontwikkeling leidt tot de aantasting van de natuurlijke kenmerken van enig Natura 2000-gebied en de betreffende instandhoudingsdoelen in gevaar komen. Bij de berekening is uitgegaan van de worst-situatie waarin de vijf legeringsgebouwen zijn gerealiseerd.
Het programma aanpak stikstof 2015-2021 is, inclusief de ontwikkelingsruimte die binnen het programma beschikbaar is, in zijn geheel passende beoordeeld (Ministerie van EZ en Ministerie van I&M, januari 2015). De passende beoordeling (toets aan de Natuurbeschermingswet) bestaat uit een generiek deel en gebiedsanalyses. In het generieke deel is aangetoond dat in alle gebieden sprake is van een vermindering van depositie ten opzichte van de situatie zonder programma aanpak stikstof. De gebiedsanalyses die onderdeel uitmaken van het programma vormen de onderbouwing van de passende beoordeling op gebiedsniveau. In de gebiedsanalyse is voor elke Natura 2000-gebied onderbouwd dat tegen de achtergrond van de ontwikkeling van de stikstofdepositie, de effecten van de generieke brongerichte maatregelen en de gebiedspecifieke herstelmaatregelen ontwikkelingsruimte beschikbaar is zonder dat de natuurlijke kenmerken van de te beschermen habitattypen en leefgebieden van soorten in gevaar komen of een onevenredige vertraging of belemmering van het halen van de instandhoudingsdoelstellingen ontstaat.
Conclusie
Soortenbescherming
De bouw van legeringsgebouwen op de Trip van Zoudtlandtkazerne heeft geen negatieve effecten op soorten, mits de algemene zorgplicht zoals beschreven in artikel 2 van de Flora- en faunawet in acht wordt genomen en werkzaamheden die veel geluid veroorzaken buiten het broedseizoen van vogels (15 maart tot 15 juli) plaatsvinden.
In het kader van de werkzaamheden aan de bestaande gebouwen is een ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd en verkregen. Deze ontheffing is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.
Gebiedsbescherming
Op basis van de effectenanalyse en het stikstofdepostieonderzoek kan – in samenhang met de passende beoordeling die voor de PAS is gemaakt en waarin onder andere het gebruik van het segment voor autonome groei is getoetst - worden geconcludeerd dat significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden zijn uitgesloten. In de passende beoordeling bij het PAS is gemotiveerd dat het gebruik van de ontwikkelingsruimte niet leidt tot de aantasting van de natuurlijke kenmerken van enig Natura 2000-gebied en dat de betreffende instandhoudingsdoelen niet in gevaar komen. Daarmee staat de Natuurbeschermingswet de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.4 Akoestiek
Beleid
Conform de Wet geluidhinder (Wgh) moeten bij besluitvormingsprocessen zoals deze geluid-grenswaarden in acht genomen worden. De Wet geluidhinder (Wgh) vormt het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, industriële activiteiten en railverkeer. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidhinder.
De Wet geluidhinder kent een systematiek van een (voorkeurs)grenswaarde en ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Bij een geluidbelasting onder de (voorkeurs)grenswaarde gelden geen geluidgerelateerde beperkingen. Een geluidbelasting hoger dan de van toepassing zijnde ten hoogste toelaatbare geluidbelasting is niet toegestaan. Een geluidbelasting tussen de (voorkeurs)grenswaarde en de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting is - onder voorwaarden (al dan niet treffen van geluidbeperkende maatregelen) - mogelijk. In dit geval moet het bevoegd gezag een zogenaamde hogere waarde vaststellen. In de Wet geluidhinder is beschreven dat hotels (zoals de legeringsgebouwen zijn aan te merken) niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder zijn.
Beoordeling
Legeringsgebouwen mogen op basis van de Wet geluidhinder worden gezien als hotels. Omdat hotels geen geluidgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder zijn, hoeft de geluidsbelasting op de legeringshotels als gevolg van omliggende geluidbronnen niet te worden onderzocht.
Gezien de afstand tussen de nieuwbouwlocatie van de legeringsgebouwen en de omliggende hoofdinfrastructuur (Claudius Prinsenlaan) alsmede de aanwezigheid van afschermende bebouwing kan worden aangenomen dat ter plaatse van de nieuwbouw een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. De invloed van de overige wegen (De la Reijweg, Piet Avontuurstraat en Lovensdijkstraat) doet daar vanwege de intensiteiten op deze wegen geen afbreuk aan.
Conclusie
Het aspect akoestiek vormt geen belemmering voor de bouw en het gebruik van de legeringsgebouwen.
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
Beleid
De bedoeling van milieuzonering is om een nieuwe functie dusdanig te plaatsen dat die functie geen hinder (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) veroorzaakt voor de omgeving. Dat betekent dat onderbouwd moet worden welke hinder een plan eventueel kan veroorzaken en hoe deze hinder gemitigeerd of opgelost kan worden. Om dit te bereiken, is het van belang dat eventuele bronnen van hinder en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat dergelijke bronnen zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden dergelijke bronnen (vaak bedrijven) zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.
Om de toelaatbaarheid van activiteiten die eventueel hinder veroorzaken in dit bestemmingsplan vast te leggen is een milieuzonering gebruikt. Zo een zonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en milieugevoelige functies indien nodig afdoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Die Staat van Bedrijfsactiviteiten bevat de meest voorkomende bedrijven en (bedrijfs)activiteiten. Die bedrijven en activiteiten zijn naar gelang de verwachte milieubelasting ingedeeld in een aantal categorieën. Voor die indeling zijn de volgende aspecten van belang:
-
geluid;
-
geur;
-
stof;
-
gevaar (vooral brand- en explosiegevaar).
In dit bestemmingsplan is de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor een gebied met functiemening toegepast. Die Staat van Bedrijfsactiviteiten kan worden toegepast op gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies.
Beoordeling
In de omgeving van het plangebied en in het plangebied zelf is sprake van functiemenging (zie hoofdstuk 2). In dergelijke gebieden is dus sprake van milieubelastende en -gevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Om de toelaatbaarheid van milieubelastende en –gevoelige functies in dergelijke gebieden te bepalen, wordt gewerkt met drie ruimtelijke relevant milieucategorieën:
-
categorie A: toelaatbaar aanpandig aan woningen;
-
categorie B: toelaatbaar indien bouwkundig afgescheiden van woningen;
-
categorie C: toelaatbaar indien gesitueerd langs een hoofdweg.
De Trip van Zoudtlandtkazerne is gecategoriseerd als een type B-inrichting in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Bijlage 7). Als zodanig gecategoriseerde inrichtingen zijn bedoeld voor activiteiten die in een gemengd gebied uitgeoefend kunnen worden, maar die een zodanig milieubelasting hebben dat zij bouwkundig afgezonderd van woningen en andere functies uitgevoerd moeten worden. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan of dat er andere bouwkundige voorzieningen getroffen zijn waardoor milieubelasting voorkomen wordt op vergelijkbare wijze als bij bouwkundige afscheiding. In het geval van de voorgenomen nieuwbouw op de Trip van Zoudtlandtkazerne is er sprake van een bouwkundige scheiding van de gebouwen op het kazerneterrein en de gebouwen in de omgeving van het plangebied. Ook de gebouwen op het kazerneterrein zijn bouwkundig gescheiden, daarnaast worden de nieuw te bouwen legeringsgebouwen solitaire en dus bouwkundig gescheiden objecten. De voorgenomen ontwikkeling voldoet dus aan de eis om een bouwkundige scheidingen aan te brengen.
Randvoorwaarden bij de inpassing van een type B-inrichting zijn dat het gaat om kleinschalige bedrijvigheid, dat productie en laad- en loswerkzaamheden alleen in de dagperiode plaatsvinden en dat activiteiten (inclusief opslag) hoofdzakelijk binnen plaatsvinden.
De legeringsgebouwen zijn hoofdzakelijk bedoeld als verblijf voor huisvesting voor leerlingen van het Instituut Defensie Leergangen (vergelijkbaar met studentenwoningen) en – in mindere mate - kantoorwerkzaamheden. In die zin is de “bedrijvigheid” in de nieuw te bouwen objecten beperkt tot kantoorwerkzaamheden in de gebouwen of heeft niet eens het karakter van bedrijvigheid (verblijven voor leerlingen van het Instituut Defensie Leergangen). De activiteiten op het overige deel van de Trip van Zoudtlandtkazerne zijn genoemd in tabel 2.1 en ook dat zijn activiteiten die in de bebouwing plaatsvinden en ook dat zijn activiteiten waarvan het bedrijfsmatige karakter beperkt is. Productie (voor zover daar sprake van is) en laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats en de activiteiten in het plangebied (inclusief opslag) vinden overwegend binnen plaats. De voorgenomen ontwikkeling voldoet daarmee aan de bovengenoemde randvoorwaarden.
Daarnaast mogen type B-inrichtingen ten hoogste in onderstaande categorieën vallen:
-
categorie 1 voor het aspect gevaar;
-
categorie 2 voor 2 voor de aspecten stof en geur;
-
categorie 3.1 voor het aspect geluid.
In de nieuwe bebouwing worden functies in voornamelijk milieucategorie 1 en 2 gerealiseerd. Er is geen sprake van de realisatie van functie die hinder in de vorm van stof, geur of gevaar opwerpen. Geluid is daarmee het maatgevende aspect. Onderstaand wordt ingegaan op de inpasbaarheid van het kazerneterrein – en dan voornamelijk de nieuwe functies – vanuit het aspect geluid.
Geluid
Er is een akoestisch onderzoek (zie bijlage 8) uitgevoerd om te bepalen wat de invloed van de nieuwe functies op het kazerneterrein is op de omgeving (woningen). In het akoestisch onderzoek is in eerste instantie uitgegaan van de realisatie van de eerste drie legeringshotels die direct binnen onderhavig bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt. Deze gebouwen zijn in het geluidmodel gemodelleerd. Wel is met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking uitgegaan van de verkeersaantallen die worden aangetrokken door de vijf torens. Deze bevatten totaal maximaal 580 kamers. Uitgaande van een percentage van 90% dat met de auto komt, bedraagt het aantal voertuigbewegingen op een piekmoment (maandagochtend en vrijdagmiddag) 522.
De inrichting valt onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. De volgende standaardnormering voor geluid staat beschreven:
-
bij woningen op een bedrijventerrein 55 dB(A) overdag, 50 dB(A) in de avond en 45 dB(A) in de nacht;
-
bij woningen 50 dB(A) in de dagperiode, 45 in de avond- en 40 in de nachtperiode;
-
piekgeluiden mogen tot 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode.
Meer gedetailleerde gegevens over het wettelijk kader zijn te vinden in het akoestisch onderzoek dat als bijlage 8 is toegevoegd bij deze toelichting.
-
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT)
Met het opgestelde overdrachtsmodel zijn de geluidniveaus bepaald ter plaatse van de omliggende geluidgevoelige bestemmingen (woningen).
Op basis van de rekenresultaten, waarbij alle geluidmakende activiteiten zijn meegenomen, blijkt dat de hoogste geluidbelasting (dagperiode) 50 dB(A) bedraagt ter hoogte van de woningen gelegen aan de Golfstraat 1. Maatgevende bronnen zijn de personenautobewegingen, de vrachtwagenbewegingen en de installaties op de daken. In de avondperiode bedraagt de hoogste geluidbelasting 40 dB(A) en in de nachtperiode 40 dB(A). Maatgevende bronnen zijn de uitlaatbronnen op de daken. Op grond van deze bevindingen zal de inrichting inclusief toekomstige ontwikkeling geen negatieve invloed hebben op het ter plaatse zijnde woon- en leefklimaat. De inrichting voldoet aan de richtwaarden gesteld in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarnaast past de 50 dB(A) etmaalwaarde binnen de kaders van de aanbevolen richtwaarde in de leefomgeving woonwijk in de stad, zoals beschreven in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening en in de kaders van de handreiking Bedrijven en milieuzonering van VNG.
-
Maximaal geluidniveau (LAmax)
De berekende maximale geluidniveaus (LAmax) bedragen maximaal 67 dB(A) in de dagperiode, 59 dB(A) in de avondperiode en 59 dB(A) in de nachtperiode. De piekniveaus in de dagperiode zijn afkomstig van rijdende vrachtwagens. In de avond- en nachtperiode zijn de pieken van personenauto’s de maatgevende bron. Op grond van deze bevindingen zal de inrichting inclusief toekomstige ontwikkeling geen negatieve invloed hebben op het ter plaatse zijnde woon- en leefklimaat . De inrichting voldoet aan de aan de voorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en de richtwaarde vermeld in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening.
-
Indirecte hinder
De hoogste toenames van verkeersbewegingen (522 motorvoertuigen) zijn voornamelijk op maandag en vrijdag. Op maandag betreft het aankomende studenten en op vrijdag vertrekkende studenten. Op overige dagen zullen de verkeersbewegingen over het algemeen niet op 522 uitkomen (jaargemiddelde, conform systematiek van verkeerslawaai).
In onderstaande zijn de berekende equivalente geluidniveaus, vanwege het verkeer van en naar de inrichting weergegeven. De berekende waardes zijn onder de tabel getoetst aan het wettelijk kader.
Tabel: LAr,LT in dB(A) de representatieve bedijfssituatie
Uit bovenstaande tabel blijkt dat op alle berekeningspunten wordt voldaan aan de
voorkeurgrenswaarden zoals genoemd in de Circulaire geluidhinder.
Toename totale geluidniveau
De De la Reijweg is een belangrijke en druk bereden weg, als gevolg van de ontsluiting aan het ziekenhuis, diverse scholen en de woonwijk. Uit actuele verkeerscijfers blijkt dat de intensiteit op de De la Reijweg 8.283 motorvoertuigen is. Naar verwachting zullen er circa 522 bewegingen extra op voornamelijk de maandag en vrijdag over de De la Reijweg naar de Trip van Zoudtlandtkazerne plaatsvinden. De geluidtoename vanwege het verkeer van de kazerne is daarmee minder dan 0,5 dB. Er kan gesteld worden dat de verkeersintensiteit op de De la Reijweg dermate hoog is dat het verkeer van de inrichting direct opgaat in het heersende straatbeeld. Derhalve is er geen sprake van indirecte geluidhinder.
Indien er uit wordt gegaan van 522 bewegingen extra over de Lovensdijkstraat kan op basis van de intensiteiten van 2006 (3.000 motorvoertuigen) gesteld worden dat de toename circa 20 % is, wat neerkomt op een toename van minder dan 1 dB ten opzichte van de huidige situatie. Deze toename is voor het menselijk gehoor niet waarneembaar, waarmee gesteld kan worden dat ook voor de Lovensdijkstraat geen sprake is van indirecte geluidhinder.
-
Maatregelen
In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing is onderzocht welke maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting op de gevels van woningen terug te brengen. In dit kader is onderzocht wat het effect is van het aanbrengen van een muurconstructie van 2 meter hoog tussen de Trip van Zoudtlandtkazerne en de tuinen van de woningen gelegen aan de Piet Avontuurstraat en de Golfstraat. Zie navolgende figuur voor de ligging van de doorgerekende maatregelvariant.
Figuur 5.3: ligging maatregelvariant
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT)
De aanleg van een twee meter hoge muurconstructie tussen de tuinen van de woningen gelegen aan de Piet Avontuurstraat en de Golfstraat en de Zoudtlandtkazerne levert enkel op de begane grond (1,5 meter hoog) een reductie op van maximaal 5 dB in de dagperiode voor de woning gelegen aan de Golfstraat 1. Voor de overige woningen in dit blok is de reductie nagenoeg nihil voor de woningen midden in het blok tot maximaal 3 dB aan de uiteinden.
Maximaal geluidniveau (LAmax)
De reductie op de maximale geluidniveaus blijven ook beperkt tot enkel begane grondniveau. Reducties van afgerond 10 dB in de dagperiode, 7 dB in de avondperiode en 7 dB in de nachtperiode kunnen behaald worden.
Afweging
Het berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) op begane grondniveau is voor het woonblok zonder maatregelen 42-47 dB(A) waarmee ruim binnen de kaders van de aanbevolen richtwaarde in de leefomgeving woonwijk in de stad gebleven wordt. De te behalen reductie middels een muurconstructie weegt in deze situatie derhalve niet op tegen de tegenoverstaande kosten ook omdat op de woningen in het midden van het blok en op etageniveau de muurconstructie weinig tot geen effect heeft (grove inschatting totale kosten muurconstructie €50.000 - €100.000).
De berekende maximale geluidniveaus (LAmax) op begane grondniveau is voor het woonblok zonder maatregelen 56-67 dB(A) waarmee de inrichting voldoet aan de aan de voorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en de richtwaarde vermeld in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. De piekgeluiden passen binnen de algemene piekgeluiden afkomstig uit de leefomgeving. De te behalen reductie weegt in deze situatie derhalve niet op tegen de tegenoverstaande kosten ook omdat op etageniveau de muurconstructie weinig effect heeft.
Overige aspecten
De overige aspecten (stof, geur en gevaar) zijn niet van toepassing voor de voorgenomen ontwikkeling en vormen daarmee geen belemmering.
Conclusie
Het uitgevoerde onderzoek heeft aangetoond dat er vanuit het aspect milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de ontwikkelingen die met onderhavig bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt.
5.6 Externe Veiligheid
Beleid
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het relevante beleidskader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten aanwezig zijn of geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals hieronder weergegeven.
Beoordeling
De kazerne zelf is – als opleidingscentrum van Defensie - geen risicovolle activiteit op grond van het Bevi; hier vinden geen risicovolle activiteiten plaats. Bij de beoordeling is dus uitsluitend relevant of er in de omgeving van het plangebied risicovolle activiteiten plaatsvinden, die van invloed kunnen zijn op de voorgenomen ontwikkeling.
Inrichtingen
Op circa 600 meter van het plangebied bevindt zich een inrichting met gevaarlijke stoffen. Het
betreft een tankstation met LPG aan de Claudius Prinsenlaan 150. Het wettelijk invloedsgebied van 150 meter reikt niet tot het plangebied. Dit betekent dat er op het gebied van risicovolle inrichtingen geen beperkingen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied .
Gasleidingen
Een uitsnede uit de risicokaart (figuur 5.3) laat zien dat het plangebied buiten de invloedssfeer van een gasleiding (Z-528-01-KR-021) ligt. Deze gasleiding heeft een uitwendige diameter van 324 millimeter, een wanddikte van 7 millimeter en een druk van 40 bar. Dat betekent dat de 1%-letaliteitsgrens op
140 meter ligt en de 100%-letaliteitsgrens op 70 meter ligt. De afstand van de leiding tot de dichtstbijzijnde grens van het plangebied is circa 189 meter. Derhalve ligt het plangebied buiten het invloedsgebied van de gasleiding en zijn er geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied.
figuur 5.3 Uitsnede risicokaart, het plangebied is weergegeven door middel van een rode ovaal
Transportroutes
Verder ligt het plangebied niet in de invloedssfeer van een weg waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Een dergelijke invloedssfeer reikt namelijk tot 325 meter aan weerszijden van een weg (wanneer er over die weg brandbare gassen getransporteerd worden) en de dichtstbijzijnde weg waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de A27 en die ligt op een afstand van circa 2.000 meter ten oosten van het plangebied (zie figuur 5.2). Over het spoor wordt een grote diversiteit aan gevaarlijke stoffen getransporteerd. Afhankelijk van het type gevaarlijke stof is het invloedsgebied 500, 1.000 of 4.000 meter. De afstand tussen het plangebied en het spoor is circa 1.000 meter en het plangebied ligt in het invloedsgebied van het spoor als er sprake is van een toxisch scenario. In dat kader moet het groepsrisico in het plangebied beperkt toegelicht worden, dat wordt in onderstaande alinea's gedaan.
Het plangebied ligt in het invloedsgebied (1% letaliteit) van het spoor (toxisch scenario). Krachtens artikel 7 van het 'Besluit externe veiligheid transportroutes', moet worden ingegaan op de hulpverlening aan en zelfredzaamheid van aanwezigen in het plangebied in het geval van een calamiteit. Omdat de afstand tussen het plangebied en het spoor groter is dan 200 meter kan worden volstaan moet een beperkte verhandeling over hulpverlening en zelfredzaamheid. Die verhandeling wordt in onderstaande alinea's gegeven.
In artikel 7a van het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' wordt de nadruk gelegd op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval op de desbetreffende transportroute. Beschouwd moet worden of ontwikkelingen in het plangebied kunnen een negatieve invloed hebben op deze mogelijkheden. Deze negatieve gevolgen dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen.
Bouwkundige voorzieningen kunnen een belangrijke rol spelen bij de beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Zo komen er in de nieuw te bouwen objecten diverse (alarm)installaties. Er komt een brandmeldinstallatie en er komt noodverlichting. Tevens worden bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning vluchtrouteplannen voor ieder nieuw te bouwen object ingediend. Dat vluchtrouteplan moet voldoen aan de relevante wet- en regelgeving en beschrijft hoe gehandeld moet worden bij een incident met een toxische stof.
Het aspect bestrijdbaarheid richt zich op risicobron. Geconstateerd moet worden dat de Veiligheidsregio speciale protocollen heeft inzake de bestrijding van (mogelijke) incidenten met gevaarlijke stoffen op het spoor, de rijksweg of bij het LPG-tankstation. Niet relevant vanuit het oogpunt van externe veiligheid, maar informatief vanuit het oogpunt van veiligheid: er komt in de nabijheid van de nieuwbouwobjecten een hydrant die moet zorgen voor voldoende bluswater. Voor de brandweer komt er een opstelplaats bij de nieuwbouwobjecten. De locatie is goed bereikbaar voor de brandweer en andere hulpdiensten omdat de hoofdpoort van het kazerneterrein 24 uur per dag bewaakt is. De bewaking kan de hulpdiensten in het geval van een calamiteit snel toegang tot het plangebied geven.
Artikel 7b van datzelfde besluit heeft betrekking op de mogelijkheden voor personen in nog niet gerealiseerde kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten waarvan de bouw, vestiging of aanleg op grond van het desbetreffende besluit is toegelaten, om zich in veiligheid te brengen indien zich een ongeval zou voordoen op een transportroute. De mate van zelfredzaamheid is hierbij bepalend. De nieuwbouwobjecten zijn bedoeld voor militairen. Hun zelfredzaamheid en mobiliteit is over het algemeen goed.
Conclusie
De locatie is gelegen op relatief grote afstand van risicobronnen. Op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes is de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling beschouwd. Deze heeft uitgewezen dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling opwerpt.
5.7 Luchtkwaliteit
Beleid
Het wettelijk kader voor luchtkwaliteit is beschreven in titel 5.2 van de Wet milieubeheer en de algemene maatregelen van bestuur inzake de luchtkwaliteitseisen. In de Wet milieubeheer is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen zoals deze in de Wet luchtkwaliteit waren opgenomen verruimd. Een project draagt volgens het NSL "niet in betekende mate" bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden. Voor kantoren geldt dat kantoren met een brutovloeroppervlak van maximaal 100.000 m2 bij 1 ontsluitingsweg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen niet in betekende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Beoordeling
Het initiatief voorziet in de realisatie van in totaal maximaal vijf legeringsgebouwen. Hierbij is reeds rekening gehouden met de mogelijkheden die de wijzigingsbevoegdheid biedt en is daarmee uitgegaan van een worst-case scenario. Gezamenlijk hebben die vijf legeringsgebouwen een brutovloeroppervlak van 20.880 m2 en accommoderen ze in totaal 580 kamers. Het initiatief voorziet dus niet in de realisatie van meer dan 3.000 woningen of kantoorfuncties met een maximaal brutovloeroppervlak van 100.000 m2, dat betekent dat het niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.
Voor kleinere plannen (omslagpunt is 1.800 lichte voertuigbewegingen per dag) heeft het voormalige ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekenhulp ontwikkeld waarmee op een eenvoudige en snelle manier kan worden bepaald of er sprake is van een NIBM-bijdrage.
De extra voertuigbewegingen zijn gelijk aan de extra voertuigbewegingen zoals zij zijn gebruikt voor de berekening van de extra stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied 'Ulvenhoutse Bos'. Dit betreft het jaargemiddeld weekdaggemiddelde. Voor dit plan betreft dit circa 112 motorvoertuigbewegingen (zie paragraaf 5.3 voor de berekening van dit aantal). De berekening met de rekenhulp van het voormalig ministerie van VROM en InfoMil is weergegeven in tabel 5.2. De berekening laat zien dat het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Ook wanneer wordt uitgegaan van het maximaal aantal verkeersbewegingen per dag (circa 580 indien alle personen met de auto komen) vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering. Dit is weergegeven in de tweede tabel.
tabel 5.2 Berekening van het effect van het initiatief op de luchtkwaliteit (boven op basis van jaargemiddeld weekdaggemiddelde, onder op basis van maximaal aantal verkeersbewegingen per dag).
Conclusie
Het bovenstaande in acht nemende, valt te concluderen dat vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen ten aanzien van het initiatief bestaan. Enerzijds omdat de voorgenomen ontwikkeling gecategoriseerd is als een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Anderzijds omdat de berekening met bovengenoemde rekenhulp laat zien dat er geen sprake is van een initiatief dat leidt tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit.
5.8 Cultureel Erfgoed
Beleid
Het Europese Verdrag van Valletta, ook wel het Verdrag van Malta genoemd, beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat bijvoorbeeld om grafvelden, gebruiksvoorwerpen en resten van bewoning. Op iedere plaats in de bodem kan dit soort erfgoed zich bevinden. Vaak werden archeologen laat bij de ontwikkeling van plannen betrokken. Hierdoor werd de aanwezigheid van archeologische waarden pas ontdekt als projecten, zoals de aanleg van wegen of stadsvernieuwing, al in volle gang waren.
Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw van bijvoorbeeld nieuwe wijken te beperken, is het vanaf 1 januari 2005 verplicht vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de verdere ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden. Op 16 april 1992 werd de verdragstekst door de leden van de Europese ministerraad in Valletta ondertekend.
Daarmee is het verdrag de opvolger van een eerder Europees verdrag uit 1969 waarin vooral de bescherming van archeologische monumenten werd geregeld. Uitgangspunt van het nieuwe verdrag is dat het archeologische erfgoed al voordat het tot monument is verklaard, integrale bescherming nodig heeft en krijgt.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw van bijvoorbeeld nieuwe wijken te beperken, is het vanaf 1 januari 2005 verplicht vooraf onderzoek te (laten) doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening worden gehouden met het bodemarchief.
De beleidsnota 'Erfgoed in context: Erfgoedvisie Breda 2008-2015' van de gemeente Breda beschrijft dat het Bredase erfgoed de basis vormt voor de Bredase identiteit en fungeert als uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Om het erfgoed in Breda te beschermen en in te passen in ruimtelijke ontwikkelingen is een inventarisatie van het erfgoed noodzakelijk. Die inventarisatie wordt in deze paragraaf gegeven.
Beoordeling
Archeologie
Het grootste deel van het plangebied kent een hoge archeologische verwachtingswaarde (rode vlak op figuur 5.4), de overige vlakken (oranje gearceerd op figuur 5.4) zijn vrijgegeven van verder archeologisch onderzoek.
figuur 5.4 Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Breda, de rode cirkel geeft de indicatieve ligging van het plangebied weer
Cultuurhistorie
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is het plangebied aangewezen als onderdeel van een complex van historische stedenbouw. Eén van de gebouwen op de Trip van Zoudtlandtkazerne is op die kaart daarnaast aangewezen dat wegens de historische bouwkunst van dat complex van cultuurhistorische waarde is. De stedenbouwkundige structuur van het kazerneterrein is een relatief open ruimte met solitaire gebouwen en complexen van gebouwen.
In de toelichting bij het besluit tot uitbreiding van het beschermd stadsgezicht van Breda is beschreven dat het plangebied geen deel uitmaakt van het beschermd stadsgezicht, maar er wel aan grenst (zie figuur 5.5).
figuur 5.5 Beschermd stadsgezicht Breda en locatie plangebied
De toelichting bij het besluit tot uitbreiding van het beschermd stadsgezicht van Breda beschrijft ook dat Trip van Zoudtlandtkazerne een gaaf voorbeeld is van kazernecomplex gebouwd in de paviljoenstijl, al dan niet verrijkt met latere toevoegingen. De aanwezigheid van militaire voorzieningen en de bijbehorende stedenbouwkundige structuren hebben een groot stempel op de ruimtelijke ontwikkeling van Breda gedrukt.
De paviljoenstijl heeft betrekking op kazernes die rond het begin van de twintigste eeuw op de oude schootsvelden of juist daarbuiten zijn gebouwd. De omvang van het kazerneterrein bedraagt 8 tot 12 hectare. Het doel van de paviljoenbouw is om een kazerneterrein op een overzichtelijke en systematische manier te organiseren waarbij de hoofdgebouwen of complexen van gebouwen herhaald werden om een impressie van ernst en waardigheid op te roepen. De bijgebouwen op het kazerneterrein hebben een meer kleinschalige en vrijere architectuur waarmee zij zorgen voor afwisseling. Ook kenmerkend voor de paviljoenbouw is de samenhang tussen het stedenbouwkundig plan en de architectuur van de individuele gebouwen of complexen van gebouwen. De architectuur van de kazernes in paviljoenstijl wordt beheerst door functionalistische baksteenbouw waarbij de gebouwen op de Trip van Zoudtlandtkazerne invloeden van de meest traditionele paviljoenstijl laten zien.
Conclusie
Om de archeologische en cultuurhistorische waarde van de Trip van Zoudtlandtkazerne in stand te houden, zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie' en 'Waarde – Cultuurhistorie' aan het kazerneterrein toegekend. In de regels bij dit bestemmingsplan zijn daarnaast bepalingen opgenomen om de archeologische en cultuurhistorische waarde van de Trip van Zoudtlandtkazerne in stand te houden.
5.9 Parkeren
Beleid
De gemeente Breda heeft in de herziene 'Nota Parkeer- en stallingsgebied' beschreven hoeveel parkeerplaatsen er in een bepaald gebied moeten zijn. De door de gemeente Breda gehanteerde parkeernormering is gebaseerd op:
-
een onderscheid naar gebied (binnenstad, schil, overig gebied);
-
een onderscheid naar functie met verdere onderverdeling (wonen, werken, winkelen/detailhandel, onderwijsvoorzieningen, zorgvoorzieningen, sociaal-culturele voorzieningen, horeca- en sportvoorzieningen) waarbij per (deel) functie een norm gehanteerd wordt: per woning, leslokaal of 100 m2 brutovloeroppervlak.
Beoordeling
Uitgangspunten
De uitgangspunten ten aanzien van de toekomstige verkeerskundige situatie voor de Trip van Zoudtlandtkazerne zijn:
-
0,5 parkeerplaats per kamer in de legeringsgebouwen.
-
Het aantal parkeerplaatsen moet worden afgestemd met de parkeernormering van Defensie en de parkeernormering van de gemeente Breda.
-
De stroomfunctie en het langzaam verkeer op de De la Reijweg moeten worden gewaarborgd.
-
De huidige in- en uitgang van de Trip van Zoudtlandtkazerne wordt gehandhaafd, met een spitspoort op langere termijn aan de Lovensdijkstraat.
Autoparkeren
Zoals in paragraaf 2.4 beschreven en gevisualiseerd bedraagt het huidige aantal parkeerplaatsen op het kazerneterrein 624 parkeerplaatsen en 40 parkeerplaatsen voor militaire voertuigen. De parkeerplaatsen zijn verdeeld over het gehele complex. In de nieuwe situatie is sprake van deels een wijziging van functies van gebouwen en deels een toevoeging van functies in de vorm van legeringsgebouwen.
Het uitgangspunt bij het bepalen van de parkeerdruk is dat sprake is van dubbeltelling, omdat cursisten die onderwijs genieten op het Kasteel van Breda ook gebruikmaken van de parkeer- voorzieningen op de Trip van Zoudtlandtkazerne (Bijlage 9). Die cursisten mogen hun voertuig namelijk niet parkeren op het terrein van het Kasteel van Breda. In de nieuwe situatie moet op de
Trip van Zoudtlandtkazerne, conform het gemeentelijk parkeerbeleid, worden voorzien in 554 parkeer- plaatsen ten behoeve van de bestaande en toekomstige functies. De totstandkoming van dit aantal is weergegeven in bijlage 9. In de nieuwe situatie zijn op het kazerneterrein 596 parkeerplaatsen aan- wezig. Dit is exclusief de parkeerplaatsen in het historisch cluster en exclusief de 40 parkeerplaatsen voor militaire voertuigen. De situering van de toekomstige parkeerplaatsen is weergegeven in figuur 5.6. Opgemerkt dient te worden dat de huidige parkeerbalans is gebaseerd op de realisatie van legeringsgebouwen 1, 2 en 3. Indien met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid (legerings-) gebouwen 4 en 5 worden gerealiseerd, dient het parkeervraagstuk opnieuw te worden onderzocht en uitgewerkt.
figuur 5.6 Toekomstige parkeersituatie Trip van Zoudtlandtkazerne
De nieuw te realiseren parkeerplaatsen ten behoeve van legeringsgebouwen 1, 2 en 3 worden gerealiseerd nabij de nieuwe gebouwen alsmede tussen gebouwen V en A-B aan de zuidzijde van het plangebied. Voor de situering van deze parkeerplaatsen wordt verwezen naar figuur 5.7.
figuur 5.7 indicatie parkeren nabij legeringsgebouwen 1/2/3 (links) en ter plaatse van gebouwen V en A-B
Fietsparkeren
Fietsparkeren is mogelijk in de aanwezige rijwielstallingen op het terrein. De kazerne heeft momenteel vijf rijwielstallingen die verspreid liggen over het terrein. Naast deze vijf stallingen komt er bij ieder legeringsgebouw één nieuwe rijwielstalling.
Conclusie
In de uitwerking van de nieuwbouwplannen wordt aangesloten bij de 'Nota Parkeer- en stallingsgebied' van de gemeente Breda. Er worden in de nieuwe situatie ruim voldoende auto- en fietsparkeer- plaatsen gerealiseerd voor de bestaande en toekomstige functies, waardoor de parkeervraag van de Trip van Zoudtlandtkazerne op eigen terrein kan worden opgevangen.
5.10 Duurzaamheid
Beleid
De Rijksoverheid heeft ten aanzien van het aspect duurzaamheid een voorbeeldfunctie op zich genomen en Defensie speelt een belangrijke rol in het nader invullen van die voorbeeldfunctie. Om die reden worden negatieve milieu- en gezondheidseffecten als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied zo veel mogelijk gereduceerd. Het duurzaamheidsbeleid van Defensie ten aanzien van ontwikkelingen zoals die op de Trip van Zoudtlandtkazerne, is vastgelegd in het document 'Defensie Energie- en Milieubeleid 2015-2018'. Dat document zet het door het ministerie van Defensie gevoerde milieubeleid voort en versterkt het beleid ten aanzien van energie. Het uitgangspunt voor de beleidsnota is om te voldoen aan wet- en regelgeving en het rijksbeleid ten aanzien van duurzaamheid uit te voeren. Een belangrijke doelstelling van het duurzaamheidsbeleid van Defensie zoals vastgelegd in voornoemde beleidsnota is om negatieve effecten op de gezondheid van omwonenden en het milieu te voorkomen. Om die reden streeft Defensie naar energiebesparing, CO2-reductie, het gebruik van duurzame materialen die zo min mogelijk negatieve effecten op de gezondheid van omwonenden en het milieu hebben, verantwoord gebruik van water, voorkoming van uitputting van bronnen die grondstoffen leveren en duurzaam slopen.
Beoordeling
Bij de ontwikkelingen in het plangebied wordt ingezet op energiebesparing in de nieuw te realiseren bebouwing, CO2-reductie, het toepassen van duurzame materialen die zo min mogelijk negatieve effecten op het milieu en de gezondheid van omwonenden hebben, het op een duurzame manier slopen van bebouwing om materialen te hergebruiken, voorkomen van uitputting van bronnen die grondstoffen leveren en het spaarzaam gebruiken van water. Flexibel bouwen kan hierbij eveneens een positieve bijdrage leveren aan verlengde levensduur en het beperken van de milieubelasting.
Voor de voorziene ontwikkelingen op de Trip van Zoudtlandtkazerne wordt invulling gegeven aan het rijksbeleid met betrekking tot duurzaam bouwen door het integreren van milieuaspecten in het ontwerp, de realisatie, het beheer, het gebruik en onderhoud. Dit houdt in dat wordt uitgegaan van een integraal ketenbeheer waarbij kringlopen van grondstoffengebruik in de bouw zoveel mogelijk gesloten zijn, restafvalstromen worden voorkomen en het hergebruik van gebouwen en bouwdelen, bouw- en sloopafval wordt bevorderd. Voorts betekent dit het verminderen van restemissies naar het milieu bij de productie van bouwmaterialen en bij het productieproces bouwen.
Tijdens de planvorming voor defensieontwikkeling wordt reeds in een vroeg stadium van het planvormingsproces rekening gehouden met duurzaamheidsaspecten door het “Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw” te hanteren. Daarnaast wordt bij de bouw van nieuwe les- legerings- en/of kantoorgebouwen de zogenoemde Life cycle costing-methodiek gebruikt. Bij de Life cycle costing-methodiek worden tijdens de besluitvormingsfase en het ontwerp van vastgoed de investeringskosten en meest relevante kosten gedurende de levensduur (onderhoud, energieverbruik en schoonmaak) in beeld gebracht om een gebouw zo duurzaam en economisch rendabel mogelijk te maken.
Bij het ontwerpen en beheren van objecten in het plangebied wordt verder gestreefd naar een integrale energiebewuste en energiezuinige opzet van verwarming, koeling en ventilatie van gebouwen en het zo efficiënt mogelijk verwarmen van gebouwen. Daarbij zal ook zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van de locatie en van de situering zodat ook passieve energie gebruikt kan worden. Daarnaast zal waar mogelijk het inzetten van alternatieve energiebronnen en het verhogen van het aandeel duurzame energie worden bevorderd.
Het softwareprogramma GPR-Gebouw, waarmee in het ontwerpproces de duurzaamheid op de thema's energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde wordt bepaald, wordt sinds 2010 bij de Dienst Vastgoed Defensie gebruikt. Het systeem berekent ook de Energieprestatie (EPG) en de Milieuprestatie (MPG) van gebouwen ten behoeve van de aanvraag van de bouwvergunning. Defensie heeft de door het ministerie van Infrastructuur en Milieu vastgestelde minimumscore van
7 punten op alle thema's in GPR-Gebouw ook bij de planvorming voor de legeringsgebouwen op de Trip van Zoudtlandtkazerne geëist. Daarmee voldoen deze gebouwen aan de landelijk geldende duurzaamheidseisen zoals vastgesteld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu.
In het geval van het initiatief dat dit bestemmingsplan beschrijft, wordt uiting gegeven aan het aspect duurzaamheid door:
-
Efficiënt grondgebruik na te streven door te bouwen in relatief hoge en compacte (dus met een beperkte omvang van het bodemoppervlak dat door de gebouwen in beslag genomen wordt) gebouwen aan de rand van het kazerneterrein. Hiermee wordt onder andere het verhard oppervlak op het kazerneterrein beperkt;
-
Een streven naar een meer efficiënte en veilige externe ontsluiting van de kazerne door een tweede (spits)poort die toegang biedt tot de Lovensdijkstraat te creëren en door ruimte te reserveren voor een eventuele aanpassing van de hoofdentree tot het kazerneterrein. Dit beperkt tevens de tijdsduur dat voertuigen met draaiende motor staan te wachten om het kazerneterrein op/af te kunnen;
-
De beschikbare ruimte efficiënter te gebruiken door de wegenstructuur op het kazerneterrein logischer vorm te geven;
-
Parkeervoorzieningen voor zogenoemde burgervoertuigen te concentreren waardoor de versnippering van parkeerterreinen op het kazerneterrein en zoekverkeer over het kazerneterrein zoveel mogelijk voorkomen wordt;
-
De beschikbare ruimte efficiënter te gebruiken door ook stallingsplekken voor militaire voertuigen zoveel mogelijk te concentreren;
-
Het historische hart van het kazernecomplex verkeersluw in te richten en hier meer ruimte te bieden voor groenvoorzieningen;
-
Ruimte te reserveren voor de aanleg van een waterberging waarin water vastgehouden kan worden en in de bodem kan infiltreren;
-
Waardevolle houtopstanden in te passen in het kazerneterrein;
-
Historische patronen op het kazerneterrein te respecteren.
Conclusie
Bij de realisatie van de legeringsgebouwen wordt rekening gehouden met duurzaamheidsaspecten. Het aspect duurzaamheid vormt een integraal onderdeel van de planvorming en werpt daarmee geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling op, maar is juist gebruikt als leidend principe bij de planvorming.
5.11 Vormvrije M.e.r. Beoordeling
In het kader van het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor de realisatie van vijf legeringsgebouwen op het terrein van de Trip van Zoudtlandtkazerne in Breda dient conform de eisen gesteld in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. een zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling worden opgesteld. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling houdt in dat het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente Breda) moet bepalen of de realisatie en het gebruik van de vijf legeringsgebouwen leidt tot belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu, die het doorlopen van een (niet-vormvrije) m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure noodzakelijk of wenselijk maken.
Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is vormvrij in vorm en proces. Er hoeft geen apart besluit voor genomen te worden, de afweging maakt onderdeel uit van de afweging in het kader van het bestemmingsplan.
Beoordeling
Onderstaande vormvrije m.e.r.-beoordeling is gebaseerd op de onderzoeken naar de gebiedsaspecten in dit hoofdstuk. Voor een onderbouwing van onderstaande conclusies wordt verwezen naar de voorgaande paragrafen. Aanvullende informatie over een bepaald onderdeel van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan worden gevonden in de paragraaf waar het desbetreffende onderdeel uitgebreider beschreven is.
Stedenbouwkunde, cultuurhistorie en archeologie
Realisatie en gebruik van de vijf legeringsgebouwen op de Trip van Zoudtlandtkazerne heeft geen wezenlijk negatieve gevolgen op de stedenbouwkundige structuur, cultuurhistorische waarden en archeologische waarden van het kazerneterrein. Er gaan geen cultuurhistorisch waardevolle en/of beschermde waarden verloren. De bebouwing die wordt gesloopt betreft geen cultuurhistorische waardevolle en/of beschermde waarden. De structuur en beschermde bebouwing van de kazerne blijven intact. De dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie' borgt dat het terrein voorafgaand aan bebouwing wordt onderzocht op archeologische waarde.. Parallel daaraan worden maatregelen getroffen om het cultuurhistorisch waardevolle ensemble aan bebouwing op het kazerneterrein beter tot zijn recht te laten komen.
Bodem en water
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op bodem en water. Er is geen sprake van bodemverontreiniging. Ten aanzien van het aspect water is er geen sprake van een toename van het verhard oppervlak, daarnaast wordt er een retentievijver aangelegd op het deel van het kazerneterrein dat grenst aan de De la Reijweg. Het plangebied is niet in of nabij waterbeschermingsgebieden gelegen.
Akoestiek en luchtkwaliteit
De geluidemissie als gevolg van de activiteiten op de Trip van Zoudtlandtkazerne past binnen de geluidniveaus van de omgeving van de kazerne. De geluidnormen worden niet overschreden. De uitstoot van luchtverontreinigende stoffen neemt enigszins toe, maar blijft ruim binnen de normen. De voorgenomen ontwikkeling is niet gecategoriseerd als een ontwikkeling die in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Ecologie
Realisatie en gebruik van de vijf legeringsgebouwen leidt niet tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Aantasting van de natuurlijke kenmerken van Natura2000-gebieden kan met zekerheid worden uitgesloten (zie .
Realisatie en gebruik van de legeringsgebouwen heeft geen negatief effect op Natuurnetwerk Nederland-gebieden (voorheen EHS).
De bouw van legeringsgebouwen op de Trip van Zoudtlandtkazerne heeft geen negatieve effecten op beschermde plant- en diersoorten, mits de algemene zorgplicht zoals beschreven in artikel 2 van de Flora- en faunawet in acht wordt genomen en werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels (15 maart tot 15 juli) plaatsvinden.
Externe veiligheid
Realisatie en gebruik van de vijf legeringsgebouwen leidt niet tot een nieuwe risicobronnen op het gebied van externe veiligheid. Wel neemt het aantal kwetsbare objecten toe. Het plangebied ligt niet in de invloedssfeer van zogenoemde risicovolle inrichtingen. Het plangebied ligt wel in het invloedsgebied (1% letaliteit) van het spoor (scenario toxisch). Door het aanbrengen van brandmeldinstallaties en noodverlichting, door de aanwezigheid van een apart bluswaternet op de kazerne, door de goede bereikbaarheid van het plangebied voor hulpdiensten en de grote zelfredzaamheid van het grootste deel van de aanwezigen op de kazerne, is de veiligheid gegarandeerd.
Parkeren
Op de Trip van Zoudtlandtkazerne zijn in de nieuwe situatie ruim voldoende parkeerplaatsen aanwezig om de parkeerbehoefte van de bestaande en toekomstige functies op eigen terrein te kunnen opvangen.
Conclusie
Conclusie is dat de voorgenomen ontwikkelingen op de Trip van Zoudtlandtkazerne niet leiden tot belangrijke negatieve milieugevolgen. Er is geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure/m.e.r.-(beoordelings)procedure.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige en toekomstige waarden en karakteristieken van het plangebied. De voorgenomen ontwikkelingen dienen – voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk – juridisch vertaald te worden. Het aangegeven planologisch instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In de navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.
6.2 Hoofdopzet
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en de verbeelding. De verbeelding en de daarin aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt aangegeven. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan.
In Nederland zijn regels afgesproken over de naamgeving, de opbouw van de planregels en hoe deze worden verbeeld. Dit wordt de zogenoemde Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) genoemd. Dit alles om alle bestemmingsplannen in Nederland beter te kunnen vergelijken en ze ook digitaal uitwisselbaar te maken. Per 1 januari 2010 is deze digitalisering verplicht. Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld volgens deze landelijke richtlijnen en standaarden.
Bij de opzet van dit bestemmingsplan is gekozen voor het gebruik van een eindbestemming. Op basis van de bepalingen van een eindbestemming kunnen direct omgevingsvergunningen worden afgegeven, indien deze passen binnen de bestemmingsomschrijving en de bebouwingsbepalingen. In deze gevallen is sprake van een 'directe bouwtitel'. Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt dat ook bij een eindbestemming niet te allen tijde sprake moet zijn van een zeer gedetailleerde bestemming. Afhankelijk van de situatie kan een eindbestemming een globaal karakter hebben en meerdere functies bevatten (bestemmingen). Een flexibel bestemmingsplan betekent overigens niet dat geen rekening wordt gehouden met de bestaande omgeving en omliggende functies. Zo zijn onder meer voorwaarden opgenomen voor de maximale bouwhoogtes.
Indeling planregels
De juridische regeling bestaat uit 4 hoofdstukken, te weten:
-
Inleidende regels;
-
Bestemmingsregels;
-
Algemene regels;
-
Overgangs- en slotregels.
De volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP.
In hoofdstuk 1 ('inleidende regels') worden de in het bestemmingplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe oppervlakte, hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
In het volgende hoofdstuk ('bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemming en het gebruik (zie paragraaf 6.3.) Daarna volgt het hoofdstuk ('algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
6.3 Bestemmingen
Artikel 4: Maatschappelijk
Deze bestemming is bedoeld voor maatschappelijke voorzieningen en specifiek voor militaire zaken zoals weergeven door middel van de aanduiding 'militaire zaken', vergelijkbaar met het huidige bestemmingsplan.
Voor de zone waar de drie nieuwe legeringsgebouwen zijn voorzien, zijn bouwvlakken met maximale bouwhoogten opgenomen. De bouwhoogten variëren van 36 tot 30 meter. De bouwvlakken zijn zodanig gepositioneerd dat sprake is van een minimale tussenruimte tussen de onderlinge gebouwen van 20 meter. Daardoor wordt geborgd dat er een bepaalde mate van transparantie in het bouwplan ontstaat en er geen lange aaneengebouwde massa ontstaat.
In de specifieke gebruiksregels is geborgd dat binnen de bestemming ‘Maatschappelijk’ rechtstreeks de legering van maximaal 420 personen is toegestaan.
In een wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemming ‘Maatschappelijk’ is bepaald dat burgmeester en wethouders onder voorwaarden de gronden binnen de aanduiding ‘wetgevingszone – wijzigingsgebied’ kunnen wijzigen voor de realisatie van twee extra (legerings)gebouwen van respectievelijk 24 en 15 meter. Deze wijziging kan slechts worden toegepast indien de haalbaarheid op basis van nader onderzoek blijkt. Na realisatie is het maximum aantal personen dat gelegerd kan worden 580.
Artikel 5: Waarde - Archeologie
Om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen, is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met bijbehorend vergunningstelsel opgenomen.
Artikel 6: Waarde - Cultuurhistorie
Ter bescherming van de cultuurhistorische bebouwing voor het historische deel van het is deze regeling opgenomen. De regeling stelt voorwaarden aan de bouwmogelijkheden die gelden vanuit de overige bestemmingen.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
In artikel 3.1.6, sub i van het Besluit op de ruimtelijke ordening is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan om gronden te bestemmen voor 'Wonen' als vanwege kosten woningbouw op die locatie onmogelijk is. Op het moment dat de gronden dan bestemd worden voor 'wonen', is er sprake van een oneigenlijke bestemming. De gronden kunnen namelijk onmogelijk worden gebruikt voor hetgeen ze bestemd zijn. Dit is wettelijk niet toegestaan. Vandaar de noodzaak tot onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid.
Inmiddels is ook een ministeriële regeling vastgesteld waarbij wordt gesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van ontwikkelingen als hiervoor bedoeld, maar slechts sprake is van onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan, deze dan niet vallen onder de exploitatiewetgeving.
Onderhavig plan betreft de herbestemming van het kazerneterrein, waarbij meerdere legerings- gebouwen mogelijk worden gemaakt. Gelet hierop dient de economische uitvoerbaarheid inzichtelijk gemaakt te worden.
7.2 Toepassing Grondexploitatiewet
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
-
de bouw van een of meer woningen;
-
de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
-
de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlak (bvo) of met één of meer woningen;
-
de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
-
de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bvo bedraagt;
-
de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 bvo m².
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is. Indien de kosten minder dan €10.000,- bedragen, kan ervoor gekozen worden deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen.
7.3 Financiële Uitvoerbaarheid
De gemeente Breda en Defensie, als initiatiefnemer, hebben voor dit plan een overeenkomst gesloten met betrekking tot de financiële afhandeling van het plan. In een dergelijke overeenkomst worden afspraken gemaakt aangaande de realisatie van de plannen. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet nodig.
Hoofdstuk 8 Communicatie
8.1 Inleiding
Over het conceptontwerp van dit bestemmingsplan wordt, indien van toepassing, gelegenheid tot inspraak geboden. De resultaten van zowel het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro met de maatschappelijke instanties, belangengroeperingen en andere overheden, evenals indien van toepassing de inspraakresultaten, zullen in het bestemmingsplan worden verwerkt.
8.2 Procedure
8.2.1 Vooroverleg
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro is onderhavig conceptontwerp van het bestemmingsplan toegezonden aan de volgende instanties:
-
Provincie van Noord-Brabant
-
Waterschap Brabantse Delta
-
Brandweer Midden- en West-Brabant
-
Wijkraad Zandberg oost
De instanties onder a en b hebben schriftelijk gereageerd. De overige instanties hebben niet gereageerd in het kader van het vooroverleg. De reacties worden in deze paragraaf samengevat en beantwoord. De uitkomsten van het overleg worden verwerkt in het bestemmingsplan.
De Provincie Noord-Brabant heeft schriftelijk aangegeven dat het bestemmingsplan geen aanleiding geeft voor het maken van op- en aanmerkingen.
Vooroverlegreactie Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap geeft aan dat in de waterparagraaf een foutieve verwijzing van het beleid van waterschap Brabantse Delta is opgenomen en geeft een voorstel voor een vervangende tekst.
Reactie
Conform het voorstel van het waterschap is de waterparagraaf in de toelichting aangepast.
8.2.2 Zienswijzen
Met de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) start de formele vaststellingsprocedure.
Het ontwerpbestemmingsplan Claudius Prinsenlaan, De la Reijweg 95 heeft van 31 maart tot en met
11 mei 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft de gemeente 11 zienswijzen ontvangen, waarvan één medeondertekend door 107 buurtbewoners. De zienswijze hebben er toe geleid dat het vast te stellen bestemmingsplan in overleg met Defensie gewijzigd is.
De belangrijkste wijziging is het feit dat in het vast te stellen bestemmingsplan alleen de legerings- gebouwen 1 t/m 3 rechtstreeks worden bestemd en dat voor de (legerings)gebouwen 4 en 5 een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen. In deze wijzigingsbevoegdheid is de hoogte van de gebouwen
4 en 5 teruggebracht tot respectievelijk 15 en 24 meter en is de wijzigingsbevoegdheid gesitueerd op minimaal 65 meter van de woningen aan de Piet Avontuurstraat. De bestaande gebouwen aan de zijde van de Piet Avontuurstraat krijgen een maximale hoogte van 6 meter in plaats van de thans opgenomen maximale hoogte van 15 meter in het vigerende bestemmingsplan Breda Zuid Oost. Zie voor de behandeling van de zienswijzen het raadsvoorstel en -besluit dat onderdeel is van het vastgestelde bestemmingsplan.
8.2.3 Beroep
Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.