KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Maatschappelijk
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Wonen
Artikel 8 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Plan
1.4 Leeswijzer
Hoodstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Beoogde Ontwikkeling
2.3 Ruimtelijke En Functionele Inpasbaarheid
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Vormvrije M.e.r.
4.3 Water
4.4 Bodem
4.5 Geluid
4.6 Archeologie En Cultuurhistorie
4.7 Verkeer En Parkeren
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Kabels En Leidingen
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Bedrijven En Milieuhinder
4.12 Ecologie
4.13 Duurzaamheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Opzet Planbeschrijving
5.3 Inleidende Regels
5.4 Bestemmingsregels
5.5 Algemene Regels
5.6 Overgangsrecht En Slotregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
6.2 Toepassing Afdeling 6.4 Wro (Grondexploitatie)
6.3 Financiële Haalbaarheid
Hoofdstuk 7 Communicatie
7.1 Inleiding
7.2 Procedure

Prinsenbeek, Middenweg - Brabantstraat

Bestemmingsplan - gemeente Breda

Vastgesteld op 12-04-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Toelichting

Bijlage Bij Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Prinsenbeek, Middenweg - Brabantstraat met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2016216004-0401 van de gemeente Breda.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouwen

een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt.

1.6 aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.7 aaneengebouwde woning

een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan ten minste één zijde van het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.

1.8 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.9 archeologische waarden

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)

  1. legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een legale vergunning;

  2. het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.15 bijgebouw

een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 gestapelde woning

een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen.

1.25 groen

bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen.

1.26 hoekperceel

een perceel, gelegen aan twee wegen of aan twee zijden grenst aan het openbaar gebied.

1.27 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.28 kamerverhuur

het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.

1.29 maatschappelijke voorzieningen

voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid (medisch en paramedisch), cultuur, religie, verenigingsleven, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen bedrijven of instellingen.

1.30 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, telefooncellen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie.

1.31 selectiebesluit

een door het bevoegd gezag genomen besluit op basis van het in het archeologische onderzoeksrapport opgestelde selectieadvies.

1.32 twee-aaneenwoning

Een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.

1.33 voorgevel

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.34 (voor)gevelrooilijn

  1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

  2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld anwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

1.35 Waterbergingsvoorziening

Bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater in de bodem, zoals groene daken, wadi’s (verlaging in het groen), waterbergende bestrating, berging op het dak, grindkoffers, infiltratiekratten en/of het aanbrengen of vergroten van (bestaande) greppels, (zak)sloten, watergangen en vijver.

1.36 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.3 bebouwingspercentage

het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met dien verstande dat bij een lessenaarsdak het hoogste punt van het dak wordt aangemerkt als bouwhoogte met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 diepte van een gebouw

de lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.7 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 hoogte van een dakopbouw

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

2.9 hoogte van een kap

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

2.10 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.11 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.12 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.13 peil

  1. voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. indien het perceel niet direct grenst aan de hoofdtoegang: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;

  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen;

  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  3. speelvoorzieningen;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. verhardingen in de vorm van fiets- en voetpaden;

  6. kunstobjecten;

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Maatschappelijk

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren;

  4. verkeer;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en paden;

  2. parkeren;

  3. groen;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;

  2. parkeren;

met daarbij behorend:

  1. wegen, straten en paden;

  2. erven en tuinen;

  3. groen;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. speelvoorzieningen;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

7.2 Bouwregels

Artikel 8 Waarde - Archeologie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

  1. in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming 'Waarde - Archeologie';

  2. In afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen:

  1. gebouwen worden gebouwd ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;

  2. bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 100 m².

  1. Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2 indien:

  1. op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, of;

  2. passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of andere met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:

  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;

  2. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;

  3. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen als dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;

  4. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

  5. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;

  6. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
    overige waterpartijen;

  7. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;

  8. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.

  1. aan een vergunning als bedoeld in lid a, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden;

  2. in afwijking van het bepaalde in lid a is geen omgevingsvergunning vereist, indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd en/of vernieuwd, met dien verstande dat de afwijking niet mag worden vergroot.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

  1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.

  2. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart-, grow- en headshop, alsmede een groothandel in smart-, grow- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;

  2. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en/of huisvesting in verband met mantelzorg;

  3. het gebruik van bijgebouwen voor een aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;

  4. het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;

  5. het gebruik van een woning voor kamerverhuur.

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a en b, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;

  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;

  3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  4. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:

  1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;

  2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Parkeren

  1. bij het bouwen en het uitbreiden of veranderen van functies op grond van deze planregels dient, overeenkomstig de parkeernormering uit het door de gemeente Breda vastgestelde parkeer- en stallingsbeleid zoals als bijlage 1 bij de regels opgenomen, voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig te zijn of te worden gerealiseerd;

  2. de in lid a. bedoelde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden;

  3. het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. (overeenkomstig het door de gemeente Breda vastgestelde parkeer- en stallingsbeleid), met dien verstande dat aan de omgevingsvergunning (financiële) voorwaarden verbonden kunnen worden;

  4. indien het onder a. bedoelde parkeer- en stallingsbeleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met dezewijziging.

13.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. een goede woonsituatie;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;

  1. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;

  2. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

14.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kan het bevoegd gezag, ten behoeve van die persoon of personen met een omgevingsvergunning van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Prinsenbeek, Middenweg - Brabantstraat'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De locatie van het voormalige verzorgingstehuis Hagedonk aan de Middenweg in Prinsenbeek staat al enige tijd leeg nadat het zorgcentrum in 2014 verhuisde naar een nieuw gebouw aan de Schoolstraat. Er is daarom een plan gemaakt voor herinvulling van de locatie dat voorziet in de sloop van de bestaande gebouwen en het realiseren van woningbouw. Het woningbouwprogramma bestaat uit een combinatie van grondgebonden woningen en (senioren)appartementen. De 18 bestaande seniorenwoningen op de hoek van de Nassaustraat en Brabantstraat blijven gehandhaafd.

De beoogde ontwikkeling past niet binnen het vigerend bestemmingsplan 'Kom Prinsenbeek'. De gemeente Breda heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het opstellen van een nieuw juridisch-planologisch kader voor het betreffende perceel. Het voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen in het zuidoosten van de kern van Prinsenbeek. Het wordt in het noorden begrensd door de Middenweg, in het zuiden door de Brabantstraat en in het oosten door de Nassaustraat. Aan de westzijde grenst het plangebied aan het perceel van de huisartsenpraktijk met apotheek. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

[image]

Figuur 1.1 Ligging plangebied in rood (bron: Bing Maps)

1.3 Vigerend Plan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Kom Prinsenbeek', vastgesteld op 15 december 2005 en onherroepelijk sinds 6 februari 2008. De gronden waar het plangebied betrekking op heeft, zijn bestemd ten behoeve van Maatschappelijke doeleinden. Er is een ruim bouwvlak opgenomen met een maximale bouwhoogte van 20 meter en een bebouwingspercentage van 70%. De beoogde woningbouwontwikkeling past niet binnen het bestemmingsplan. Ter plaatse is geen woonfunctie toegestaan. Ter hoogte van het plangebied is wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de gronden te wijzigen ten behoeve van woondoeleinden. Hierbij geldt echter de beperking dat dit alleen mag voor de realisatie van appartementen. Omdat het planvoornemen ook voorziet in de realisatie van grondgebonden woningen kan er geen gebruik gemaakt worden van deze wijzigingsbevoegdheid.

[image]

Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie en het planvoornemen. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Breda. In hoofdstuk 4 komt de toets aan de sectorale aspecten aan bod. In hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 6 en 7 wordt nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en de procedure.

Hoodstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

Het plangebied omvat het terrein waar voorheen het verzorgingstehuis Hagedonk gevestigd was. De locatie grenst aan de noordzijde aan de interne hoofdverkeersontsluiting van Prinsenbeek: de Haverdijk en de Middenweg en aan een langzaam verkeerroute die, via Park Overbos over de snelweg, Prinsenbeek met Breda verbindt. Door de ligging aan een woonbuurt aan de zuid- en oostzijde is een onderscheid te maken tussen een dynamische/levendige en een luwe zijde. De groene noordwesthoek van het plangebied fungeert als landschappelijk 'scharnierpunt' voor de wijk; het verbindt de groene ruimten van de Haverdijk en Middenweg en is onderdeel van een belangrijke ruimtelijke structuur in Prinsenbeek. Het structureel groen, bestaande uit gazon met bomen, rond het plangebied maakt deze locatie met 'bebouwing op een groen tapijt' een bijzonder deel van de stedelijke structuur van Prinsenbeek.

Centraal in het plangebied staat het gebouw waarin zich de zorgappartementen bevonden. Dit gebouw bestaat uit 6 bouwlagen. Om de hoogbouw is éénlaagse bebouwing aanwezig waarin zich algemene ruimten bevonden. Het inmiddels ruim 40 jaar oude complex voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd. Om deze reden is er een nieuw gebouw aan de Schoolstraat gerealiseerd en zijn de bewoners in 2014 naar deze locatie verhuisd; sinds die tijd wordt het pand tijdelijk verhuurd. In de zuidoosthoek van het terrein staat een moderner gebouw van drie bouwlagen met zorgappartementen. Dit is nog wél in gebruik en sluit aan op de eisen van deze tijd. Op het terrein zijn ook parkeerplaatsen aanwezig. Aan de zuidwest zijde van het terrein is een nutsgebouw aanwezig.

De directe omgeving van het plangebied omvat vooral woningen met groen- en speelvoorzieningen. Het grootste deel van de bebouwing bestaat uit laagbouw in gesloten bouwblokken, met de voordeur aan de straatkant en achterterreinen met tuinen. Hierdoor is er een heldere scheiding tussen het privédomein en het openbaar gebied. Deze stedenbouwkundige opbouw is kenmerkend voor de uitbreidingen die vanuit het dorpshart van Prinsenbeek richting het zuiden hebben plaatsgevonden. Direct ten westen van het plangebied, aan de Middenweg, is een huisartsenpraktijk met apotheek gevestigd. Ten noorden van het plangebied, aan de Haverdijk, bevindt zich een plint met diverse horecavoorzieningen.

[image]

Figuur 2.1 Impressie van bestaande situatie vanuit de Nassaustraat

[image]

Figuur 2.2 impressie van bestaande situatie vanuit de Middenweg

Het perceel wordt ontsloten via de Brabantstraat en Nassaustraat. De Haverdijk verzorgt de verdere ontsluiting richting het centrum van Prinsenbeek. In oostelijke richting kunnen vervolgens, via de Beeksestraat, de op- en afritten van de A16 worden bereikt. Via de Westrik bereikt men binnen enkele minuten het buitengebied van Prinsenbeek.

2.2 Beoogde Ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling voorziet in de sloop van de bebouwing van het voormalige verpleegtehuis, centraal in het gebied, en de realisatie van nieuwe woningen. Het woningbouwprogramma bestaat uit een combinatie van grondgebonden woningen en (senioren)appartementen. Het complex met appartementen in de zuidoosthoek blijft gehandhaafd.

Het planvoornemen is opgedeeld in 4 deelprojecten, zie figuur 2.3.

[image]

[image]

Figuur 2.3 Indicatieve situatietekening beoogde ontwikkeling (bron: Rothuizen architecten)

Het verschil in de dynamiek en omgevingskwaliteiten van de noord en zuidzijde heeft geleid tot een specifiek ruimtelijk ontwerp voor bebouwing en de openbare ruimte. Ommuurde grondgebonden aaneengebouwde woningen in één laag (gedeeltelijk met opbouwen) vormen samen met appartementen een nieuw complex die door ruime afstanden naar bestaande wegen en omliggende bebouwing het stedenbouwkundig concept van bebouwing op een 'groen tapijt' versterken. De ontsluiting van de grondgebonden woningen vindt plaats via een nieuwe straat die aansluit op de Brabantstraat.

Ter hoogte van het meest noordelijke complex worden 25 koopappartementen gerealiseerd. Dit complex zal bestaan uit 5 bouwlagen. Het komt op de plaats van de huidige hoogbouw van Hagedonk zodat de afstand tot de omliggende woningen groot is. Bovendien wordt het gebouw lager. Dit gebouw krijgt een gezamenlijke entree met trappenhuis. De ontsluiting van deze woningen vindt plaats via de Nassaustraat. Het parkeren vindt plaats op maaiveld ten oosten van het complex.

In het zuiden zijn 21 huurappartementen voor senioren beoogd. Deze appartementen bevinden zich in een complex van maximaal 4 bouwlagen. Ook dit pand kent een gezamenlijke entree, wordt ontsloten via de Nassaustraat en er kan geparkeerd worden op het maaiveld ten noorden van het complex.

De bestaande 18 seniorenwoningen in het zuidoosten blijven behouden.

De 18 bestaande appartementen en de 21 nieuwe huurappartementen zullen binnen de sociale huurcategorie verhuurd gaan worden.

De overige gronden van het plangebied worden ingericht ten behoeve van groen. Daarbij worden ruime afstanden aangehouden ten opzichte van de bestaande wegen en de omliggende bebouwing. Op deze wijze ontstaat een natuurlijke overgang naar het omliggende woongebied. Bovendien blijft het groene karakter van de omgeving gewaarborgd. Wel zal het bestaande groen opgewaardeerd worden. Bestaande bomen blijven daarbij zoveel mogelijk behouden. Tevens worden nieuwe bomen toegevoegd. Tussen het groen komt een openbaar wandelpad.

2.3 Ruimtelijke En Functionele Inpasbaarheid

De directe omgeving van het plangebied omvat vooral woningen met groen- en speelvoorzieningen. Het grootste deel van de bebouwing bestaat uit laagbouw in de vorm van 2 bouwlagen met kap. Aan de Haverdijk bevinden zich meerdere complexen bestaande uit 3 bouwlagen. In de onderste bouwlaag bevindt zich een plint waarin met name horecafuncties gevestigd zijn. Voor wat betreft kleurstelling zit er verscheidenheid tussen de woningen in de diverse woonstraten. Het voormalig verzorgingstehuis kent een bouwhoogte van circa 20 meter en is daarmee het hoogste pand in de directe woonomgeving.

Het verschil in dynamiek, met een diversiteit aan functies ten noorden van het plangebied en een luwe zijde ten zuiden van het plangebied, biedt kansen voor een ruimtelijk ontwerp waarin ook de inrichting van de openbare ruimte wordt meegenomen. De noordwesthoek van het plangebied vormt namelijk een landschappelijk 'scharnierpunt' voor de wijk. Het verbindt de groene ruimten van de Haverdijk en Middenweg en is onderdeel van een belangrijke ruimtelijke structuur in Prinsenbeek. De groenstrook aan de noordwestzijde vormt een verbinding naar Park Overbos. Binnen het planvoornemen is rekening gehouden met deze 'scharnierfunctie' van het plangebied. De groene omranding inclusief de bestaande bomen blijven zoveel mogelijk behouden. Door de woningen meer in het midden van het plangebied te realiseren en daarbij te voorzien in een afwisseling in grondgebonden woningen en appartementen ontstaat een eigen stedenbouwkundig ensemble. De te realiseren complexen zullen bestaan uit meerdere woonlagen. De bestaande bouwhoogte van 20 meter zal echter niet gehaald worden. De lagere bouwhoogte in combinatie met de brede groenstrook zorgt voor een geringe ruimtelijke impact in de vorm van privacyverlies of schaduwwerking naar de omliggende woningen. Ommuring van de grondgebonden woningen zorgt daarnaast voor een duidelijke scheiding tussen openbaar en privégebied. Door het omranden van de parkeervoorzieningen met (blok)hagen wordt tot slot wederom aansluiting gezocht bij de bestaande groene omzoming van het plangebied.

De beoogde ontwikkeling voorziet in overwegende mate in de groeiende vraag naar (senioren)woningen voor ouderen woonachtig in Prinsenbeek. Ter hoogte van de 21 nieuwe (senioren)woningen wordt daarnaast een ontmoetingsruimte op de begane grond gerealiseerd. Hier kunnen ook de bewoners van de bestaande en te behouden appartementen op de hoek van de Nassaustraat-Brabantstraat gebruik van maken. Hierdoor vervallen niet alle voorzieningen zoals deze aanwezig waren ten tijde van het verzorgingstehuis. Het planvoornemen is daarmee zowel ruimtelijk als functioneel inpasbaar.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciale beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 3.4.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat plannen voor ruimte en mobiliteit. In dit beleidsdocument staat beschreven in welke grote infrastructurele projecten het kabinet tot en met 2040 wil gaan investeren. Er is sprake van een hoog abstractieniveau: de visie richt zich alleen op nationale belangen zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en de waterveiligheid. De ambities die tot 2028 zijn geformuleerd luiden als volgt:

  1. het vergroten van de concurrentiepositie door de ruimtelijk- economische structuur te versterken;

  2. het verbeteren van de bereikbaarheid;

  3. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving, met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Het aantal nationale belangen waarvoor ruimte nodig is, is teruggebracht van 39 naar 13. Naast de verbetering van structuren op nationaal niveau, vraagt zij om zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Toetsing

In het voorgenomen bestemmingsplan zijn geen nationale belangen in het geding. Er zal zorg worden gedragen voor een zorgvuldige afweging en een transparante besluitvorming.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament, defensie en de ecologische hoofdstructuur.

Toetsing

Voor het plangebied geldt dat in het Barro regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van defensietaken. Het plangebied is namelijk deels gelegen in het obstakelbeheergebied van het militaire luchtvaart terrein Gilze-Rijen. Een obstakelbeheergebied bij een (militair) luchtvaart terrein kenmerkt zich door, gezien vanuit het vliegveld, een aantal vlakken waarvan de hoogte oploopt met het toenemen van de afstand tot het luchtvaart terrein. In het gebied gelden beperkingen ten aanzien van de hoogte van objecten. Het obstakelbeheergebied is een samenstelling van de funnel en het 'Inner Horizontal and Conical Surface', die beide zijn gekoppeld aan de ligging van de start- en landingsbaan(banen) ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. Ook zijn er vlakken die verband houden met het goed functioneren van het Instrument Landing Systeem en eventueel andere aanwezige navigatiemiddelen. Concreet betekent dit dat binnen het obstakelbeheergebied een maximale hoogte voor objecten geldt van circa 160 meter.

De maximale toegestane hoogte in het plangebied is lager dan toegestaan is in het kader van het obstakelbeheergebied. Het bestemmingsplan is dus niet in strijd met het nationale belang 'uitoefening van defensietaken'.

[image]

Figuur 3.1 Uitsnede militair luchtvaart terrein vliegbasis Gilze-Rijen met plangebied in rood (bron: Regeling algemene regels ruimtelijke ordening)

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer ruimtelijke plannen die nieuwe woningen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De provincie Noord-Brabant heeft deze uitgangspunten overgenomen in de Verordening ruimte 2014. De ladder werkt met de volgende opeenvolgende stappen:

  1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en intergemeentelijke behoefte voor woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een specifiek woonmilieu) op regionale of intergemeentelijke schaal. Voor de nieuwbouw van woningen zijn afspraken vastgelegd in het regionaal ruimtelijk overleg.

  2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale of intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door het benutten van locaties voor herstructurering of transformatie.

  3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale of intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling en moet getoetst worden aan de uitgangspunten zoals vastgelegd in de ladder voor duurzame verstedelijking.

Trede 1

Kwantitatief en kwalitatief

In de Regionale Agenda Wonen 2017 zijn de actuele ontwikkelingen op de woningmarkt in Noord-Brabant beschreven. Ook is de regionale plancapaciteit tot en met 2025 vastgelegd. Zoals blijkt uit paragraaf 3.4.2 is er voldoende ruimte voor de realisatie van 54 nieuwe (levensloopbestendige) woningen in de huur en middeldure koopsector.

De gemeente Breda voert regie op het stedelijk programma via de Structuurvisie Breda 2030. In de structuurvisie is beschreven dat het woonaanbod in Breda ook in de toekomst geschikt moet zijn voor elke doelgroep en leefstijl. De diversiteit in woonmilieus en leefstijlen moet versterkt worden (Breda Mozaïek). De dorpen van Breda dragen met een eigen identiteit bij aan het woon- en leefklimaat van Breda. Gestreefd wordt naar behoud van diversiteit van woonmilieus. Voor Prinsenbeek betekent dit behoud van een dorps woonmilieu met een historische kern.

In Prinsenbeek worden op dit moment diverse locaties tot ontwikkeling gebracht. Om regie te houden op deze ontwikkelingen, de benodigde programmaruimte te reserveren en prioritering en fasering tussen de locaties aan te brengen, is de Realisatiestrategie Prinsenbeek 2016-2025 vastgesteld. Zoals uit paragraaf 3.5.3 blijkt, is de locatie Middenweg opgenomen als ontwikkellocatie voor de huisvesting van senioren. Aangestuurd wordt op de realisatie van huurappartementen in het sociale segment en in beperkte mate grondgebonden koopwoningen in het middeldure segment (tot € 350.000,-). Voor deze ontwikkellocatie is vastgelegd dat de nieuwe woningen tussen 2017 en 2019 opgeleverd kunnen worden.

Het planvoornemen sluit uit zowel kwantitatief als kwalitatief oogpunt aan bij de regionale en gemeentelijke woningbouwbehoefte.

Trede 2

Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied en omvat een gebiedstransformatie van een maatschappelijke functie (zorg) naar een woonfunctie.

Trede 3

De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied. Hierdoor hoeft trede 3 niet te worden doorlopen.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014

Visie op hoofdlijnen

In deze structuurvisie is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Dit met als doel een goede woon-, werk- en leefomgeving voor de inwoners en bedrijven in Brabant.

De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Ook is er aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. Een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw) is ook onderdeel van de structuurvisie. Tot slot is er aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).

Provinciale ruimtelijke belangen

De provinciale opgaven, leiden tot ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. Bij deze ruimtelijke keuzes hanteert de provincie twee leidende principes:

  • ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid;

  • vestigings- en leefklimaat en gezondheid.

De ruimtelijke keuzes zijn vertaald in 14 provinciale ruimtelijke belangen:

  • regionale contrasten;

  • een multifunctioneel landelijk gebied;

  • een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem;

  • een betere waterveiligheid door preventie;

  • koppeling van waterberging en droogtebestrijding;

  • duurzaam gebruik van de ondergrond;

  • ruimte voor duurzame energie;

  • concentratie van verstedelijking;

  • sterk stedelijk netwerk;

  • groene geledingszones tussen steden;

  • gedifferentieerd aanbod aan goed bereikbare vrijetijdsvoorzieningen;

  • economische clusters;

  • (inter)nationale bereikbaarheid;

  • beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.

Toetsing

Uit een bestudering van deze belangen blijkt dat de aspecten 'concentratie van verstedelijking' en 'sterk stedelijk netwerk' relevant zijn voor de beoogde ontwikkeling. Bij de opgave voor wonen en werken ligt het accent op de herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is geheel gelegen in het door de provincie aangewezen 'stedelijk concentratiegebied' zoals weergegeven in figuur 3.2. De steden Breda, Eindhoven, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg vormen daarnaast samen het stedelijk netwerk BrabantStad. De gemeenten die onderdeel uitmaken van Brabantstad zijn de locaties die de provincie ziet als het brandpunt van toekomstige verstedelijking en ontwikkeling.

[image]

[image]

Figuur 3.2 Uitsnede visiekaart met plangebied in rood (bron: provincie Noord-Brabant)

3.3.2 Verordening ruimte 2014

De Verordening ruimte 2014 is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. In de verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit het provinciaal en rijksbeleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De regels in de Verordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreeks voor burgers. In de verordening staat vermeld dat de gemeente binnen het bestaand stedelijk gebied in het algemeen vrij is om te voorzien in stedelijke ontwikkeling. Wel zijn er in de verordening een aantal bepalingen opgenomen over de gemeentelijke zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit.

Toetsing

Het plangebied is gelegen binnen 'stedelijk concentratiegebied' van de Verordening ruimte 2014. Binnen deze gebieden kan worden voorzien in de ruimte voor wonen, werken en andere verstedelijkingsopgaven, om zo de verstedelijking zo veel mogelijk te bundelen. Binnen het stedelijk gebied liggen verschillende mogelijkheden voor inbreiding, herstructurering en intensief, meervoudig ruimtegebruik.

[image]

[image]

Figuur 3.3 Uitsnede Verordening ruimte met plangebied in rood (bron: provincie Noord-Brabant)

3.4 Regionaal Beleid

Gemeente Breda behoort tot de regio West-Brabant, een samenwerkingsverband tussen 19 gemeenten in West-Brabant. Ook is de gemeente onderdeel van het netwerk BrabantStad, waarin het met de gemeenten 's-Hertogenbosch, Tilburg, Eindhoven en Helmond samenwerkt aan het verbeteren van de Brabantse concurrentiepositie en een duurzame groei van het stedelijke netwerk.

3.4.1 Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030

De Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 beschrijft, met een doorkijk naar 2040, de koers van de regio West-Brabant in een ruimtelijk casco. Dat casco biedt een gemeenschappelijk kader voor de samenwerkingspartners in de aanpak van opgaven die uiteengezet zijn in de ruimtelijke agenda. Het is de koers van West-Brabant, waarin bestaande ambities gekoppeld zijn aan strategische keuzes ten aanzien van structurele veranderingen op langere termijn.

De Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 ziet de streek als een aantrekkelijke woonregio die zich actief open stelt voor nieuwe inwoners. Hiermee wordt vooralsnog ingezet op groei van de bevolking. De bijbehorende woningbouwopgave wordt gezien als een kwalitatieve marktvraag, waarbij het onderscheid in verschillende subregionale woningmarkten met een eigen, herkenbare problematiek van belang is.

Toetsing

Voor het plangebied betekent het dat er vanuit de regio West-Brabant geen eisen of restricties geformuleerd zijn waar de nieuwe ontwikkeling aan moet voldoen.

3.4.2 Regionale Agenda Wonen 2017

In de Regionale Agenda Wonen 2017 is een beeld geschetst van enkele actuele ontwikkelingen op de woningmarkt in Noord-Brabant. Naast de regionale plancapaciteit komt ook een aantal vraagstukken en opgaven rond de aansluiting van vraag en aanbod op de regionale woningmarkt in dit stuk aan bod. In de loop der jaren is de plancapaciteit teruggebracht om te voldoen aan de veranderende vraag en zo te komen tot een realistisch aanbod. Op dit moment blijft de gerealiseerde woningbouw achter op de geprognosticeerde woningbouwopgave. Daarnaast laat de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose nog een behoorlijke regionale woningbouwopgave zien van circa 33.000 woningen tot 2030. Een groot deel van deze opgave komt terecht in de steden, vooral in Breda. De kwantitatieve doelstelling blijft bestaan, maar moet ook gekoppeld worden aan de juiste kwalitatieve samenstelling van de woningbouwplannen. Verwacht wordt dat de vraag zich de eerstkomende jaren zal richten op de huursector en het minder dure koopsegment. Ruimte en flexibiliteit in planning en programmering, die benut kan worden om in te spelen op de veranderde prijsstellingen op de woningmarkt, eventueel ook in combinatie met het herbestemmen van leegstaand of leeg komend vastgoed zijn daarbij van belang.

Toetsing

Voor de gemeente Breda ligt er tot 2025 een woningbouwopgave van 8.275 woningen. Circa 70% van deze benodigde woningbouw is vastgelegd in zogenaamde harde plannen. De beoogde ontwikkeling voorziet in de toevoeging van 54 woningen en het behoud van 18 woningen. Hiermee kan een bijdrage geleverd worden aan het benodigde aantal woningen. De woningen zijn daarnaast levensloopbestendig en worden aangeboden in het huur en middeldure koopsegment. Op lokaal niveau blijkt er voldoende vraag te zijn naar dit type woningen in daarbij behorend prijssegment.

[image]

Figuur 3.3 Regionale woningbouwprogramma West-Brabant (bron: Regionaal ruimtelijke overleg West-Brabant)

3.4.3 Strategische agenda BrabantStad

Het netwerk Brabantstad heeft een strategische agenda opgezet die bestaat uit vier programma's: economische versterking, vergroten van internationale allure, bevorderen van bereikbaarheid en versterken van ruimtelijke structuur.

Toetsing

Het programma 'versterken van ruimtelijke structuur' bestaat uit de doelstelling om in BrabantStad hoog stedelijke allure te creëren op strategische toplocaties en het groene karakter van de regio te behouden en waar mogelijk versterken. De beoogde ontwikkeling voorziet hierin.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Structuurvisie Breda 2030

De gemeenteraad heeft in september 2013 de Structuurvisie Breda 2030, 'Keuzes maken in een dynamische tijd', vastgesteld. In de Structuurvisie Breda 2030 wordt het toekomstperspectief voor Breda in 2030 geschetst en de visie biedt tevens een afwegingskader voor de stedelijke woningbouwprogrammering. De stad is in de afgelopen jaren meer completer en internationaler geworden. Breda wordt gekenmerkt door een veelzijdigheid aan kwaliteiten, waar de kansen voor de verdere ontwikkeling van de stad liggen. Voor de ontwikkeling van de stad zijn drie hoofdlijnen en zes kernwaarden geformuleerd.

Voor wat betreft woningbouw is het streven een betere aansluiting van de nieuwbouw op de bestaande voorraad en de ontwikkelende woningvraag. Het is van belang dat een herprogrammering plaatsvindt, waarbij prioriteiten gesteld worden welke woningbouwplannen wel en geen doorgang mogen vinden. Verdichten in centrum-stedelijke en dorpse woonmilieus is een van de uitgangspunten.

Komende jaren is er daarnaast sprake van een bevolkingstoename, vooral van alleengaanden en eenoudergezinnen. Het aandeel alleengaanden in de middelbare leeftijdsgroepen zal waarschijnlijk gaan toenemen. Op de woningmarkt vindt een verschuiving plaats van koop naar huur. In de huidige planvoorraad zitten veel grote koopappartementen en duurdere grondgebonden woningen. Bij de bestaande woningvoorraad is verduurzaming het sleutelwoord. De vergrijzing zal gaan zorgen voor minder doorstroming. Er is aandacht voor jonge huishoudens en studenten. Uitgangspunt blijft 'geschikt wonen voor iedereen' Breda ondersteunt initiatieven en kiest voor een differentiatie in woonmilieus.

Toetsing

Het realiseren van appartementen en levensloopbestendige woningen in het huur en middeldure koopsegment sluit goed aan bij de vergrijzing en de toenemende groep alleengaanden in de middelbare leeftijd. Het planvoornemen voldoet daarnaast aan het streven van de gemeente om verdichting plaats te laten vinden in het stedelijk woonmilieu nabij voorzieningen. Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan de gewenste differentiatie in typologie bij nieuwbouwinitiatieven. Breda wil een breed pallet aan gevarieerde woonmilieus bieden, die tegemoet komt aan de diversiteit van de bewoners (Breda Mozaïek).

3.5.2 Woonvisie Breda en Uitvoeringsagenda

Op 16 december 2014 heeft het college de Uitvoeringsagenda van de Woonvisie vastgesteld. In deze agenda benoemt de Gemeente Breda de acties en prestaties waarmee de ambities en opgaven uit de in december 2013 vastgestelde ‘Woonvisie Breda, wonen in een dynamische tijd’ worden geborgd. Breda streeft naar een kwalitatief goede, duurzame en gedifferentieerde woningvoorraad. Essentieel is dat de woningvoorraad aansluit bij de diversiteit in de vraag vanuit de verschillende groepen van bewoners en dat we vitale wijken hebben.

In de Uitvoeringsagenda van de Woonvisie wordt richting gegeven aan de uitvoering van de vier kernopgaven uit de Woonvisie:

  • een aantrekkelijke en betaalbare woning voor iedereen;

  • aantrekkelijk wonen voor iedereen: specifieke opgaven;

  • een prettige woonomgeving;

  • duurzaam wonen en leven.

Toetsing

De Woonvisie en Uitvoeringsagenda zijn gestoeld op de regionale woningbouwafspraken en de uitgangspunten van de Structuurvisie Breda 2030. Omdat de beoogde ontwikkeling past binnen deze kaders, vormt de Woonvisie Breda met bijbehorende Uitvoeringsagenda geen belemmering voor de uitvoering.

3.5.3 Realisatiestrategie Prinsenbeek 2016-2025

De dorpen van Breda dragen met een eigen identiteit bij aan het woon- en leefklimaat van Breda. In het gemeentelijke beleid zoals verwoord in de Structuurvisie Breda 2030 wordt gestreefd naar behoud van diversiteit van woonmilieus. Voor Prinsenbeek betekent dit behoud van een dorps woonmilieu met een historische kern.

Het dorp Prinsenbeek is een aantrekkelijk woongebied en draagt bij aan de kwaliteit van het wonen in Breda. De mensen blijven er graag wonen of willen naar verloop van tijd graag weer terugkomen. De dorpskern is vooral in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw fors gegroeid en kent sindsdien een geleidelijke toename van bevolking en woningen. Momenteel telt zij ruim 10.700 inwoners.

In Prinsenbeek worden thans diverse locaties tot ontwikkeling gebracht. Om regie te houden op deze ontwikkelingen, de benodigde programmaruimte te reserveren en prioritering en fasering tussen de locaties aan te brengen is de Realisatiestrategie Prinsenbeek 2016-2025 opgesteld.

Voor Prinsenbeek is een groei van de bevolking voorzien van ruim 400 inwoners tot 2025. De woningbehoefte neemt daarmee in de periode 2013-2025 toe met circa 340 woningen. De kwalitatieve opgave in de woningbouw ligt met name op het realiseren van woningen voor kleinere huishoudens (één tot twee persoonshuishoudens) om te voorzien in de behoefte aan woningen voor ouderen en starters. Dit hoeven niet per definitie seniorenwoningen te zijn, maar vooral woningen die door hun flexibele inrichting geschikt zijn voor diverse leeftijdsgroepen en voldoen aan de eisen van levensloopbestendigheid. Het betreft zowel woningen in het koopsegment als huursegment waarbij voor de senioren met name behoefte is aan betaalbare huur. Naast grondgebonden woningen zoekt een groot deel van deze groep naar een appartement. Het is gewenst om woningen in deze laatste typologie toe te voegen.

De gemeente en maatschappelijke partners maken zich sterk voor een stad waarin wonen, welzijn en zorg goed geregeld en voor iedereen beschikbaar zijn. Daartoe zijn zogeheten GWI-zones ingesteld. Voor deze zones wordt ingezet op voldoende geschikte huisvesting (voor senioren), een toegankelijke woonomgeving en de aanwezigheid van basis-, zorg- en welzijnsvoorzieningen. In Prinsenbeek is deze zone geconcentreerd rond het centrum waar de meeste voorzieningen aanwezig zijn.

Toetsing

Het plangebied is opgenomen als ontwikkellocatie binnen de GWI-zone. Hiermee voldoet de locatie aan het beleid voor het huisvesten van senioren nabij voorzieningen. Het centrum (Markt) ligt op circa 500 meter afstand en is via een directe en rechte route (Haverdijk) goed bereikbaar. De ligging aan een hoofdontsluiting, nabij Park Overbos en nabij voorzieningen rondom de Markt zijn onderscheidende kwaliteiten.

Op basis van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in vigerend bestemmingsplan is de realisatie van (senioren)appartementen mogelijk. Vanuit de realisatiestrategie wordt aangestuurd op de ontwikkeling van huurappartementen in het sociale segment en in beperkte mate grondgebonden koopwoningen in het middeldure segment (tot € 350.000,-). Samen met de andere bekende initiatieven is er voor de periode tot 2025 een wens voor 312 woningen. Dit past binnen het benodigde programma van 340 woningen. De beoogde ontwikkeling past daarmee zowel in de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte zoals vastgelegd voor het dorp Prinsenbeek.

3.5.4 Nota Parkeer- en Stallingsbeleid

Op 20 juni 2013 heeft de gemeenteraad Breda de herijking van het parkeerbeleid vastgesteld. Het gaat daarbij om twee onderwerpen. Enerzijds de procedure en de stappen om tot invoering van vergunninggebieden te komen, anderzijds de aanpassing van de gemeentelijke parkeernormen. De herijking van het parkeerbeleid is een aanvulling op de bestaande Nota Parkeer- en Stallingsbeleid Breda uit 2004. Met het vaststellen van de nieuwe parkeernormen vervallen de oude parkeernormen uit deze nota en wordt elke aanvraag van een omgevingsvergunning getoetst aan de nieuwe parkeernormen.

Toetsing

Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de geldende parkeernormen is opgenomen in paragraaf 4.7Verkeer en parkeren. Om te borgen dat er daadwerkelijk voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd wordt, is hiervoor een apart artikel toegevoegd aan de regels van dit bestemmingsplan.

3.5.5 Duurzaamheidsvisie Breda 2030 en Impuls Ruimtelijke Adaptatie Breda

De Impuls Ruimtelijke Adaptatie Breda vindt zijn oorsprong in de Duurzaamheidsvisie Breda 2030. In de Impuls staat hoe Breda handen en voeten geeft aan (het beperken van) de gevolgen van de klimaatverandering. De Impuls bevat het programma voor het jaar 2016 op het gebied van ruimtelijke adaptatie. De gemeente heeft de ambitie om in 2044 klimaatneutraal te zijn. In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestimuleerd aandacht te besteden aan groene daken en gevels. Het anders omgaan met hemelwater wordt tevens bevorderd.

Het Rijk streeft ernaar geen aardgas meer te willen gebruiken als energievoorziening in 2050. Bij beoogde nieuwbouw is het advies om te kijken naar de energie-infrastructuur en de toekomstige hittebestendigheid van woningen.

Toetsing

Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan het aspect duurzaamheid is opgenomen in paragraaf 4.13Duurzaamheid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Vormvrije M.e.r.

Normstelling en beleid

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;

  • de plaats van de projecten;

  • de kenmerken van de potentiële effecten.


Onderzoek en conclusie

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.3 Water

Waterbeheer en watertoets

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk ontwikkeling en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Brabantse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NWP)

  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)

  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 (PMWP)

  • Verordening water

  • Verordening ruimte 2014

Waterschapsbeleid

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwantiteits en - kwaliteitsbeheer) in het plangebied. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het Waterbeheerplan 2016-2021. Het plan beschrijft de hoofdlijnen van het beheer van het water- en zuiveringssysteem voor de periode 2016-2021. Nieuwe accenten in het Waterbeheerplan zijn: de versterking van de primaire en regionale keringen, inzet op waterbewustwording van watergebruikers, helder zijn over de beperkingen en mogelijkheden die er vanuit het watersysteem zijn voor de gebruiksfuncties, een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie en dynamisch waterbeheer.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. Beleid hierover is vastgelegd in de ‘Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’.

Op waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur waterschap Brabantse Delta 2015 van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur te lozen op het oppervlaktewater bij een uitbreiding van het verhard oppervlak groter of gelijk aan 2.000 m². Indien door de ontwikkeling het verhard oppervlak met meer dan 2.000 m² toeneemt, eist het waterschap compensatie voor de uitbreiding van verharding. Bij het dimensioneren van retentie-/infiltratievoorzieningen dient rekening te worden gehouden met neerslaghoeveelheden met een herhalingstijd van 1 tot 100 jaar. Aangezien de retentiebehoefte het grootst is bij T = 100 is deze waarde maatgevend.

Het gebruik van uitlogende (bouw)materialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC wordt ten zeerste afgeraden in verband met de negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

Gemeentelijk beleid

De Structuurvisie Breda, het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en het Hemelwater- en grondwaterbeleid vormen het beleidskader water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan van de gemeente Breda. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt.

Het Hemel- en grondwaterbeleid zijn gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond)wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond)watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.

De gemeentelijke ambitie bij herstructurering is het verwerken van kleine buien op een zo natuurlijk mogelijke wijze. Uitgangspunt van dit beleid is dat het systeem duurzaam, maar ook doelmatig wordt ingericht. Bij een toename aan verharding dient op grond van gemeentelijk beleid 78 mm (78 liter per m2) te worden geborgen. Bij een duurzame en klimaatadaptieve invulling van het plan kan hiervan af worden geweken tot de minimale eis van 60 mm. Voor bestaande verharde oppervlakten wordt gerekend met een compensatie van 7 mm.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied omvat het terrein van het voormalig verzorgingstehuis Hagedonk. Momenteel is circa 3.955 m² van dit terrein verhard.

Bodem en grondwater

Omdat het plangebied in de bebouwde kom van Breda ligt, is het plangebied op de Bodemkaart van Nederland niet gekarteerd. In figuur 4.1 is te zien waaruit de bodem in de omgeving van het plangebied bestaat en welke watertrap hier geldt. Er is hoofdzakelijk sprake van leemarm zand en enkeerdgronden. De grondwatertrap wisselt sterk.

[image]

Figuur 4.1 Opbouw bodem en grondwatertrappen met plangebied in rood (bron: Bodemdata)

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het plangebied ligt ook niet binnen de keurzone van een waterkering en is ook geen onderdeel van een grondwaterbeschermingsgebied. In figuur 4.2 is een uitsnede te zien van het plangebied in relatie tot de informatie beschikbaar via Watertoets Viewer van het waterschap Brabantse Delta.

[image]

Figuur 4.2 Uitsnede Watertoets Viewer met plangebied in rood (bron: Waterschap Brabantse Delta)

Toekomstige situatie

Waterkwantiteit

De ontwikkeling zorgt voor een toename in verharding. Er wordt circa 1.500 m² aan verhard oppervlak toegevoegd ten opzichte van de huidige situatie. In de toekomstige situatie blijft het terrein rondom de nieuwe woningen en de daarbij behorende infrastructuur ingericht ten behoeve van openbaar groen en tuinen. Watercompensatie is vanuit het waterschap Brabantse Delta verplicht bij een planvoornemen met een toename in verharding van meer dan 2.000 m2. De beoogde ontwikkeling voorziet hier niet in. De gemeente Breda heeft echter geen ondergrens in het beleid en dit betekent dat bij iedere toename in verharding compensatie dient plaats te vinden. Voor het plangebied levert dit een bergingsopgave op van 145 m3. Deze opgave wordt ingevuld door water zichtbaar te bergen in de groenzones in het plangebied. Dit door middel van de aanleg van wadi's.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Bij het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (lood, zink en zacht PVC) kunnen deze stoffen zich ophopen in het water(bodem)systeem. Hierdoor kan het gebruik hiervan een zeer nadelige invloed hebben op de water(bodem)kwaliteit en ecologie. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem worden milieuvriendelijke bouwmaterialen gebruikt, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,

  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,

  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,

  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.4 Bodem

Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

De gemeente Breda beschikt over eigen bodembeleid. In de nota ‘Bodemmasterplan Breda 2030’ wordt de landelijke beleidslijn van saneren naar functie verder ingevuld. Tegenwoordig hoeven alleen de zogeheten ‘ernstige’ verontreinigingen aangepakt te worden. De aanpak wordt afgestemd op de functie. De belangrijkste criteria voor de keuze van maatregelen zijn de risico’s voor gezondheid of milieu die de verontreiniging kan vormen.

Onderzoek

Gezien het feit dat er sprake is van een functiewijziging is op basis van het Besluit ruimtelijke ordening inzage in de bodemkwaliteit ter plaatse noodzakelijk.

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door Econsultancy een verkennend bodemonderzoek en een verkennend onderzoek asbest in bodem en puin uitgevoerd (zie bijlage 1). Uit het bodemonderzoek blijkt dat over het algemeen zowel de boven- als de ondergrond analytisch licht verontreinigd is met PCB en/of PAK. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Deze metaalverontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan lokaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater. Gelet op de aard en mate van verontreinigingen, bestaat er geen reden voor een nader onderzoek.

Er zijn geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Er zijn zowel op het maaiveld als zintuiglijk in de bodem en het puin ook geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In het puin is wel een lage concentratie asbest aangetoond na analyse. Deze benadert het criterium van nader onderzoek niet. Op basis van de onderzoeksresultaten kan daarmee worden gesteld dat de locatie niet verdacht is voor asbest in bodem en puin en dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest.

Conclusie

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmeringen aanwezig zijn voor de beoogde ontwikkeling van de locatie.

4.5 Geluid

4.5.1 Wegverkeerslawaai

Normstelling en beleid

De bestemmingswijziging voorziet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bebouwing in de vorm van woningen. Het plangebied is gelegen tussen de Nassaustraat, Brabanstraat en Middenweg. De Middenweg en Haverdijk zijn gecategoriseerd als wijkontsluitingswegen met een snelheidsregime van 50 km/uur. De overige wegen betreffen erftoegangswegen met een snelheidsregime van maximaal 30 km/uur. Het plangebied ligt op een afstand van circa 200 meter van de snelweg A16. Het plangebied is gelegen binnen de, conform de Wet geluidhinder, vastgestelde geluidszone van de Middenweg, de Haverdijk en de A16.

Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden

(L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

[image]

Tabel 4.1 Geluidszones wegen (bron: Wet geluidhinder)

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

De gemeente heeft in een aantal situaties de bevoegdheid om van deze waarde van 48 dB af te wijken en een hogere grenswaarde vast te stellen tot een maximum van 53 dB tot respectievelijk 63 dB. De maximum grenswaarde van 53 dB is van toepassing indien sprake is van een buitenstedelijk gebied of van een auto(snel)weg; de maximum grenswaarde van 63 dB geldt indien sprake is van een binnenstedelijk gebied. In de onderhavige situatie is voor Rijksweg A16 sprake van een autosnelweg en geldt derhalve de maximumgrenswaarde van 53 dB. Voor de Middenweg en de Haverdijk is sprake van een binnenstedelijk gebied en geldt derhalve de maximumgrenswaarde van 63 dB.

30 km/h-wegen

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u of lager op basis van de Wet geluidhinder niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wet geluidhinder hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de uiterste grenswaarde als maximaal aanvaardbare waarde.

Aftrek ex artikel 3.4 RMG 2012

Krachtens artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG) 2012 mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB.

Onderzoek

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform hoofdstuk 3 van het 'Reken en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012'. Het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 2. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat realisatie van de woningen mogelijk is binnen de kaders van de Wet geluidhinder en het gemeentelijk geluidbeleid. Wel wordt de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het wegverkeer op de A16, de Haverdijk en de Middenweg overschreden, waardoor een procedure hogere grenswaarden doorlopen dient te worden.

[image]

Tabel 4.2 Overzicht benodigde hogere waarden

Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting

Aangezien ten gevolge van het verkeer de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, dient onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting te reduceren. De maatregelen dienen voldoende effect te sorteren en niet op bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige en/of financiële aard.

A16

Ten aanzien van wegverkeerslawaai kunnen bronmaatregelen bestaan uit het toepassen van geluidreducerend asfalt of snelheidsverlaging. Het verlagen van de snelheid op de A16 is vanwege diverse redenen niet wenselijk en/of mogelijk. Daarnaast is de A16 reeds voorzien van een geluidreducerend wegdektype (ZOAB). De snelweg is tevens reeds voorzien van geluidschermen. Het verhogen van de bestaande geluidschermen zou in theorie wellicht mogelijk zijn. Echter, gezien de afstand van het plangebied tot aan de snelweg (circa 200 meter), zal deze verhoging over een zeer grote afstand (tenminste 400 meter) noodzakelijk zijn teneinde het gewenste effect te sorteren. Gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling in relatie tot bovengenoemde ingrijpende aanpassing van rijksinfrastructuur dient geconcludeerd te worden dat een dergelijke maatregel op financiële en uitvoeringstechnische bezwaren leidt

Haverdijk en Middenweg

Het terugbrengen van de maximumsnelheid van 50 km/u naar 30 km/u op zowel de de Haverdijk als ook de Middenweg resulteert in een situatie waarbij de voorkeursgrenswaarde niet meer wordt overschreden. Echter, gezien de wijkontsluitende functie van de wegen is snelheidsverlaging niet wenselijk. De wegen hebben namelijk een functie als hoofdroute voor zowel autoverkeer, fietsverkeer als openbaar vervoer waarbij het bevorderen van de doorstroming van essentieel belang is.Een andere mogelijkheid is het projecteren van een ander soort wegverharding. Binnen de bebouwde kom van Prinsenbeek is echter bij het overgrote deel van de straten sprake van een wegdekverharding bestaande uit klinkers. Stedenbouwkundig gezien is een dergelijke wijziging van wegverharding niet wenselijk. Tevens stuit de realisatie van een 'stiller' wegdektype vanuit financieel oogpunt op bezwaren.

Conclusie

De richtwaarde van 48 dB wordt overschreden. Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting vanuit de A16 zijn niet mogelijk en/of wenselijk vanuit financieel en uitvoeringstechnisch standpunt. Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting vanuit de Haverdijk en Middenweg (zoals verlagen snelheid en aanpassen wegdekverharding) zijn doelmatig, maar vanuit de gemeente niet wenselijk vanuit verkeerskundig, financieel en stedenbouwkundig oogpunt. Omdat de maximaal aanvaardbare waarde niet wordt overschreden, is het wel mogelijk een hogere waarde aan te vragen. De aan te vragen hogere waarden zijn opgenomen in tabel 4.1. De hogere waarden zullen in het kadaster worden vastgelegd.

4.5.2 Spoorweglawaai

Normstelling en beleid

Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde spoorweg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. De zonebreedte van spoorwegen is afhankelijk van de hoogte van het vastgestelde Geluidproductieplafond (GPP) en wordt gemeten uit de kant van de buitenste spoorstaaf. De zonebreedte varieert tussen de 100 meter en 1.200 meter. Voor nieuwe geluidgevoelige functies binnen de wettelijke geluidszone van een spoorweg geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Ontheffing van deze voorkeursgrenswaarde is mogelijk tot een maximale ontheffingswaarde van 68 dB.

Onderzoek en conclusie

Het plan ligt buiten de wettelijke geluidszone van gezoneerde spoorwegen. Zodoende wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Het aspect spoorweglawaai vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.5.3 Industrielawaai

Normstelling en beleid

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. De bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd - zijn nader genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidzone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai.

Onderzoek en conclusie

Het plan ligt niet binnen de geluidzones van gezoneerde industrieterreinen. Zodoende wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.6 Archeologie En Cultuurhistorie

Normstelling en beleid

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Op gemeentelijk niveau is de nota 'Erfgoed in context: ErfgoedVisie Breda 2008-2015' van belang. In dit beleidsdocument heeft de gemeente de volgende visie verwoord: "cultureel erfgoed is een integraal deel van de identiteit en de stedelijke en landschappelijke ontwikkeling van Breda, waardoor ontmoetingen van heden en verleden gelden als uitdaging en inspiratiebron voor de toekomst."

Onderzoek

Archeologie

Het plangebied heeft een hoge verwachtingswaarde volgens de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Breda. Dit houdt in dat archeologische onderzoek verplicht is als een ontwikkeling groter is dan 100 m2 en dieper gaat dan 0,3 meter onder maaiveld. De archeologische beleidsadvies kaart is te zien in figuur 4.3.

[image]

[image]

Figuur 4.3 Fragment archeologische beleidsadvieskaart (bron: gemeente Breda)

Om de archeologische waarden in beeld te krijgen, dient een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. In september 2016 is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in de aanwezigheid en aard van eventuele archeologische relicten. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de bodem in het gehele plangebied grotendeels onverstoord is, ook nabij de bestaande bebouwing. In het noorden van het plangebied is een concentratie van mogelijk middeleeuwse paalkuilen aangetroffen. In de paalkuilen is echter geen dateerbaar vondstmateriaal aangetroffen. In het overig gedeelte van het plangebied zijn een aantal greppels aangetroffen.

In het selectiebesluit zoals bijgevoegd in bijlage 3 blijkt dat de locatie van één toekomstig bouwblok vrijgegeven kan worden, omdat deze voor wat betreft het aspect archeologie voldoende is onderzocht. Voor de overige drie beoogde bouwblokken (rode vlakken, kaartbijlage 4) is dit echter nog niet het geval en dient er aanvullend archeologisch onderzoek middels een archeologische opgraving te worden uitgevoerd alvorens er met het bouwrijp maken en bouwwerkzaamheden kan worden begonnen. Om deze reden is voor deze delen van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Dit proefsleuvenonderzoek wordt uitgevoerd voor vaststelling van het bestemmingsplan.

Cultuurhistorie

De oude linten van Prinsenbeek zijn richtinggevend geweest voor de huidige stedenbouwkundige opbouw. Achter de linten is het agrarisch gebied in de loop der tijd bebouwd met in hoofdzaak woningen in de vorm van bouwblokken. De bebouwing rondom het plangebied dateert uit de jaren zestig van de vorige eeuw. Ter hoogte van het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zoals monumenten.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie staan de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Verkeer En Parkeren

Normstelling en beleid

De verkeersgeneratie van een ontwikkeling wordt bepaald op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). De parkeerbehoefte van de ontwikkeling is bepaald op basis van de gemeentelijke parkeernormen.

Onderzoek

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Het plangebied ligt tussen de Middenweg, Nassaustraat en Brabanstraat en wordt in de toekomst ontsloten via de Nassaustraat en Brabantstraat. De Haverdijk verzorgt de verdere ontsluiting richting het centrum van Prinsenbeek. In oostelijke richting kunnen vervolgens, via de route Valdijk-Markt-Beeksestraat-Backer en Ruebweg, de op- en afritten van de A16 worden bereikt. Ontsluiting naar de A16 kan ook plaatsvinden via de Middenweg - Vianendreef - Molenstraat - Heikantsestraat - Velsgoed.

Ontsluiting langzaam verkeer

De Middenweg en Haverdijk vormen voor de locatie de voornaamste ontsluitingsroutes. Hier geldt een maximum snelheid van 50 km/u. De Nassaustraat en Brabantstraat zijn onderdeel van een 30 km/u-zone. Gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer maken op al deze wegen gebruik van dezelfde infrastructuur. Gezien de categorisering van deze laatste wegen als erftoegangsweg en de daarmee samenhangende relatief lage rijsnelheid van het gemotoriseerd verkeer (30 km/u) en beperkte verkeersintensiteiten, is deze inrichting conform de standaard volgens Duurzaam Veilig. Ten behoeve van voetgangers zijn trottoirs aanwezig.

Ontsluiting openbaar vervoer

Aan de Middenweg, ter hoogte van de huisartsenpraktijk en apotheek, zijn twee bushaltes aanwezig. Ter plaatse halteren bussen richting Breda, Etten-Leur, Zevenbergen en het station van Prinsenbeek. Op het station kan worden overgestapt op het landelijke railnetwerk.

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is berekend op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Uitgangspunt is een ligging van het plangebied in een sterk stedelijke gemeente binnen het restgebied van de bebouwde kom. Op basis van het autobezit binnen de gemeente Breda, in vergelijking met ander gemeenten met dezelfde stedelijkheidsgraad, dient uitgegaan te worden van de maximale CROW kencijfers.

Binnen het plangebied wordt de ontwikkeling van 54 woningen mogelijk gemaakt. Het woningaanbod bestaat uit een mix van 8 aaneengebouwde woningen (grondgebonden) en 46 (senioren)appartementen (gestapeld). Daar staat tegenover dat het in de huidige situatie aanwezige verzorgingstehuis met 88 zorgeenheden is komen te vervallen.

Voor het verzorgingstehuis zijn geen kencijfers ten aanzien van de verkeersgeneratie voorhanden. De verkeersgeneratie kan benaderd worden op basis van de parkeerbehoefte. Op basis van de gemeentelijke parkeernormen bedraagt de parkeerbehoefte van een verzorgingstehuis met 88 zorgeenheden 53 parkeerplaatsen (0,6 parkeerplaatsen per wooneenheid). Deze parkeerbehoefte wordt op basis van een 'turnover' van 1,5 per parkeerplaats omgerekend naar een verkeersgeneratie. Elk geparkeerd voertuig maakt daarbij twee verkeersbewegingen (aankomst en vertrek). De verkeersgeneratie bedraagt daarmee circa 160 mvt/etmaal.

Voor de te ontwikkelen aaneengebouwde woningen en appartementen zijn wel kencijfers ten aanzien van de verkeersgeneratie voorhanden. Voor de aaneengebouwde woningen is aangesloten bij het kencijfer voor rij-/hoekwoningen (7,5 mvt/etmaal per woning) en voor de appartementen bij het kencijfer voor huurappartementen in de middeldure/goedkope sector (4,0 mvt/etmaal per woning). De verkeersgeneratie van de te ontwikkelen woningen bedraagt in totaal circa 245 mvt/etmaal. Dit betreft de verkeersgeneratie op een gemiddelde weekdag. Omrekening naar een werkdag vindt plaats op basis van een omrekenfactor van 1,11. Dit leidt op een werkdag tot een verkeersgeneratie van 270 mvt/etmaal.

Als gevolg van de ontwikkeling neemt de verkeersgeneratie van het gebied toe met 270 mvt/etmaal. Dit omdat er sprake is van een verplaatsing van het verzorgingstehuis naar een andere locatie in Prinsenbeek. De voormalige verkeersgeneratie blijft behouden, maar verplaatst zich. Een dergelijke verkeersgeneratie is echter op de bestaande intensiteiten dermate gering dat deze niet zal leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

De parkeerbehoefte is berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen zoals opgenomen in de 'Herijking parkeerbeleid - herijking nota Parkeer- en Stallingsbeleid 2004' van juni 2013 van de gemeente Breda. Voor grondgebonden woningen in het 'overig gebied' (niet zijnde centrum en schil) geldt een parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen per woning. Voor appartementen geldt een norm van 1,5 parkeerplaats per woning. Voor zorgappartementen geldt een parkeernorm van 0,6 per woning. In totaal leidt dit tot de onderstaande parkeervraag voor de nieuw te realiseren woningen.

Type woning

Aantal

Parkeernorm

Totaal

Grondgebonden woning

8

1,9

15,2

Appartementen

25

1,5

37,5

Zorgappartementen

21

0,6

12,6

65,3

Tabel 4.3 Parkeervraag nieuwbouw

Ook voor de 18 te behouden appartementen bestaat een parkeervraag die uitkomt op 27 parkeerplaatsen. De gemeente Breda heeft echter aangegeven hiervoor 15 parkeerplaatsen beschikbaar te stellen. Daarmee komt de totale parkeervraag uit op 78 parkeerplaatsen.

Ten behoeve van de voormalige zorgeenheden waren 53 parkeerplaatsen noodzakelijk. In totaal betreft het dus een toename in parkeerbehoefte van 25 parkeerplaatsen. Omdat er ook enkele bestaande parkeerplaatsen verloren gaan door de herontwikkeling moeten deze ook gecompenseerd worden.

In totaal worden er 81 parkeerplaatsen in het plangebied aangelegd, waarvan 8 op eigen terrein bij de aaneengebouwde woningen. Hiermee wordt voorzien in de benodigde parkeerbehoefte.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed en de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een onevenredige verkeersgeneratie. Er zijn voldoende mogelijkheden voor parkeren op eigen terrein. Het aspect verkeer en parkeren staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.8 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Stof

Toetsing van

Grenswaarde

Stikstofdioxide (NO2)

Jaargemiddelde concentratie

40 µg/m³

Uurgemiddelde concentratie

Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³

Fijn stof (PM10)

Jaargemiddelde concentratie

40 µg/m³

24-uurgemiddelde concentratie

Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³

Fijn stof (PM2,5)

Jaargemiddelde concentratie

25 µg/m³

Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% toename van concentratie NO2 (stikstof dioxide) en PM10 (fijn stof) in de buitenlucht;

  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 54 woningen inclusief bijbehorende voorzieningen. De realisatie van 54 woningen is opgenomen in het Besluit niet in betekende mate als een project wat vrijgesteld is van toetsing aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Daarmee kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, en nader toetsing en/of onderzoek niet noodzakelijk geacht worden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel van belang aan te tonen dat ter plaatse aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De maatgevende wegen waarop metingen zijn uitgevoerd betreft de Middenweg en Haverdijk. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 25,9 µg/m³ voor NO2, 22,5 µg/m³ voor PM10 en 14,3 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 11.

Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Hierdoor zal ter plaatste van het plangebied voldaan worden aan de wettelijke grenswaarden en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Kabels En Leidingen

Normstelling en beleid

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  1. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;

  2. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;

  3. defensiebrandstoffen;

  4. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

Binnen en in de omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante buisleidingen aanwezig. Op ongeveer 250 meter ten noorden van het plangebied bevindt zich een straalpad met een hoogtebeperking van 28 meter. Dit heeft geen verdere consequenties ten aanzien van de beoogde ontwikkelingen in het plangebied. Met eventueel aanwezige overige, planologisch gezien niet-relevante, leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat.

4.10 Externe Veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;

  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR, wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij

de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Over de A16, op een afstand van circa 210 m ten oosten van het plangebied, vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Hier geldt een PR 10-6 contour van 33 meter en een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter. Het plangebied is niet gelegen in de PR 10-6 risicocontour of het PAG. Zowel de risicocontour als de PAG vormen dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Het plangebied is wel gelegen in het invloedsgebied van de A16, deze bedraagt 355 meter. In het kader van het Basisnet Weg is het GR voor de situatie in 2020 bepaald. In het bijlagenrapport van de eindrapportage van de Regeling Basisnet is opgenomen dat ter hoogte van het betreffende wegvak (B 39) het groepsrisico in 2020 kleiner is dan 0,1 * de oriëntatiewaarde. Gezien de afstand zal de toename in personen niet leiden tot een significante toename van het groepsrisico. Vanwege de ligging van het plangebied in het invloedsgebied van de A16 dient er wel een beknopte verantwoording te worden opgesteld waarbij wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid. Deze verantwoording is hieronder opgenomen.

Over het spoor vindt tevens vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het spoor ligt circa 450 meter van het plangebied en heeft een invloedsgebied van meer dan 4 km. Het plangebied ligt dan ook in het invloedsgebied, hiervoor is een verantwoording opgesteld die aan het einde van de paragraaf is opgenomen.

In de directe omgeving van het plangebied zijn er geen risicovolle inrichtingen gelegen. Tevens vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen over het water of door buisleidingen dat van invloed is op de veiligheidssituatie in het plangebied.

Beknopte verantwoording A16 en spoor

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.

Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is. Het plangebied wordt in oostelijke richting aan de zuidzijde ontsloten door de Brabantstraat die overgaat in de Groenstraat en aan de noordzijde in oostelijke richting door de Middenweg die vervolgens overgaat in de Vianendreef. Deze route kan gebruikt worden als vluchtroute voor de aanwezige personen. Hiermee kunnen zij van de risicobron af vluchten. Gelet op bovenstaande zijn de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.

Zelfredzaamheid

Uitgangspunt is dat de meerderheid van de aanwezige personen minder zelfredzaam is, wanneer uitgegaan wordt voor woningen voor met name senioren. De ouderen wonen echter wel op zichzelf waardoor verwacht kan worden dat zij zichzelf over het algemeen kunnen redden. Omdat hier voorheen voornamelijk niet zelfredzame personen aanwezig waren, is dit een verbetering van de situatie ter plaatse. Er wordt daarnaast uitgegaan van het feit dat andere bewoners in de wijk en de verzorgers de ouderen, indien nodig, kunnen begeleiden zodat zij gezamenlijk kunnen vluchten. In het kader van een effectieve zelfredzaamheid kan het hulpsysteem 'Hartveilig Wonen' gehanteerd worden waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren in afwachting van een ambulance.

Ten aanzien van het toxisch scenario als gevolg van vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor, is schuilen de beste vorm van zelfredzaamheid. Het is van belang dat de woningen lucht- en lekdicht kunnen worden afgesloten. Hiervoor dient de mechanische ventilatie handmatig te kunnen worden uitgezet.

Conclusie

Ten gevolge van de realisatie van de seniorenwoningen neemt het aantal personen in beperkte mate toe. Ter plaatse van het plangebied wordt de oriëntatiewaarde voor de genoemde risicobron niet overschreden. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.11 Bedrijven En Milieuhinder

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven of andere milieuhinderlijke functies in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;

  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. Gezien de ligging nabij bedrijvigheid kan het gebied getypeerd worden als gemengd gebied.

Direct ten noorden van het plangebied, aan de Haverdijk, staat een appartementengebouw met een commerciële plint. In deze plint komen verschillende functies voor waaronder een restaurant, kapper en een cafetaria. Deze bedrijven vallen onder milieucategorie 1, hiervoor geldt een richtafstand van 0 meter in een gemengd gebied. Aan de richtafstand wordt voldaan.

Ten westen van het plangebied, aan de Bongerd, ligt een huisartsenpraktijk met apotheek. Conform de VNG-publicatie kan een huisartsenpraktijk geschaald worden onder 'Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven' milieucategorie 1 met een bijbehorende richtafstand van 0 meter in een gemengd gebied (SBI 2008-8621). De beoogde woningen liggen op een afstand van circa 5 meter van de huisartsenpraktijk. Hier kan worden voldaan aan de richtafstand. Aangezien de woningen aan de Vliet in de huidige situatie ook op korte afstand van de betreffende huisartenpraktijk zijn gelegen, zal ter plaatse van de beoogde woningen eveneens sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens is de nabijheid van een huisartenpraktijk en apotheek gunstig voor de senioren die zich gaan huisvesten in het plangebied.

Ter plaatse van de beoogde woningen is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.12 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Ter hoogte van het plangebied is de bebouwing, voorheen in gebruik ten behoeve van het verzorgingstehuis Hagedonk, nog aanwezig. Het bestaande pand wordt omringd door een ruime groenstructuur. Ook zijn er parkeerplaatsen, ontsluitingen en een nutsgebouw aanwezig.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in een wijziging van de huidige bebouwingsmogelijkheden. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • sloopwerkzaamheden;

  • (deels) bouwrijp maken;

  • bouwwerkzaamheden.

Normstelling en beleid

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europees-rechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;

  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;

  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en

  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;

  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;

  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

De Wnb is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant

In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat. Ten aanzien van de bunzing, hermelijn en wezel wordt in hetzelfde kader een tijdelijke vrijstelling verleend tot 1 oktober 2017.

Verordening ruimte 2014

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden is geregeld via de provinciale Verordening ruimte.

Het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, legt de provincie nieuwe natuur aan. Het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor planten en dieren zijn nodig om soorten van uitsterven te behoeden. Maar het netwerk is er ook voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur, om te recreëren en tot rust komen.

De provincie wil in 2027 alle gaten in het netwerk hebben gedicht met nieuwe natuur. De concrete ambities staan in het natuurbeheerplan. Hierin staan twee kaarten: de beheertypekaart en de ambitiekaart. De beheertypekaart laat zien hoe natuur en landschap in Brabant er nu voor staan. De ambitiekaart geeft aan hoe zij er uit moeten gaan zien. Het effect van de ingreep op de natuurlijke kenmerken en waarden van het NNN dienen conform de Verordening ruimte van de Provincie Noord-Brabant op een zevental aspecten getoetst te worden:

  • Geomorfologische waarden en processen

  • Waterhuishouding en waterkwaliteit

  • Natuurkwaliteit en areaal

  • Rust en stilte

  • Donkerte en openheid

  • Landschapsstructuur

  • Belevingswaarde

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 of een weidevogelleefgebied. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Nationaal Natuurnetwerk of een ecologische verbindingszone. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN (Liesbos) bevindt zich op circa 1,1 kilometer ten zuidenwesten van het plangebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos zich op circa 7 kilometer ten zuidoosten van het plangebied.

De beoogde ontwikkeling leidt niet tot areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding of verstoring van de natuurgebieden. De realisatie van de woningen en de toename van verkeer zouden kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden in de omgeving. Met het programma AERIUS Calculator is een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. De berekening is opgenomen in bijlage 4. Uit de berekening blijkt dat er geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan de drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/jr. Voor dergelijke projecten met zeer kleine deposities is met het Programma Aanpak Stikstof (PAS) voldoende ontwikkelingsruimte gecreëerd door het treffen van maatregelen in de Natura 2000-gebieden. Voor projecten die een bijdrage hebben van minder dan 0,05 mol N/ha/jr. geldt geen vergunnings-, of meldingsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming. Deze wet en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het project niet in de weg.

[image]

Figuur 4.5 Ligging plangebied t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Provincie Noord-Brabant)

Soortenbescherming

In 2014 zijn de ecologische waarden vastgesteld aan de hand van een flora- en fauna-onderzoek (zie bijlage 5). In tabel 4.5 staat aangegeven welke beschermde soorten op grond van de Wet natuurbescherming er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Wet Natuurbescherming

Vogelrichtlijn

alle inheemse soorten

Habitatrichtlijn bijlage IV

alle vleermuizen

Overige soorten

Algemeen Vrijstellingsregeling provincie Noord-Brabant

egel, huisspitsmuis

Tabel 4.5 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

In 2016 is wederom een quickscan flora en fauna uitgevoerd (bijlage 6). Dit in verband met uitbreiding van het plangebied en daarmee het onderzoeksgebied. Voor de algemene broedvogelsoorten die op de onderzoekslocatie zijn te verwachten geldt dat, indien het groen buiten het broedseizoen wordt verwijderd, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. De te slopen bebouwing en te kappen bomen op de onderzoekslocatie zijn in principe geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. De sloop van de bebouwing en de kap van bomen zou kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming (voorheen Flora- en faunawet). Gelet op de geschiktheid van een aantal panden op de onderzoekslocatie voor vleermuizen, is aanvullend onderzoek noodzakelijk om de functie van het gebied voor vleermuizen te kunnen vaststellen. Dit aanvullend onderzoek ten aanzien van de gebouwen is reeds in 2014 uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen dat de bebouwing niet in gebruik was als verblijfplaats door vleermuizen. Aanvullend onderzoek is derhalve alleen benodigd naar de holtes in de bomen om te bepalen of deze in gebruik zijn als verblijfplaats voor vleermuizen.

Dit aanvullend boomholte-onderzoek is uitgevoerd en bijgevoegd in bijlage 7. Tijdens het onderzoek zijn alle bomen binnen het plangebied onderzocht op holtes. Deze holtes zijn vervolgens onderzocht op hun potentiële geschiktheid als vaste rust- en verblijfplaats voor vleermuizen. Uit dit onderzoek blijkt dat er in totaal in vijf bomen holtes zijn aangetroffen. De holtes bleken echter allemaal niet geschikt als vaste rust- of verblijfplaats van vleermuizen. Tevens bleken de holtes te klein voor broedvogels, zoals de koolmees en pimpelmees. Aanvullend onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Omdat er wel nesten van vogels en nestkasten zijn aangetroffen in de bomen wordt geadviseerd om de te rooien bomen en andere vegetatie buiten het broedseizoen te verwijderen.

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van (senioren)woningen en de sloop van de huidige bebouwing. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden:

  • Er is geen ontheffing nodig voor de soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Wnb. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

  • De sloop van het gebouw kan een negatief effect hebben op broedvogels die gebruik maken van opgaande begroeiing in de directe omgeving van het gebouw. Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Wnb wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).

  • Vleermuizen zijn onderzocht in 2014 en 2016. De enige waargenomen soort is de gewone dwergvleermuis. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor verblijfplaatsen. Het belang van het terrein voor vliegroutes en als foerageergebied is te verwaarlozen.

Bomen

De gemeente Breda heeft een bomenkaart opgesteld waarin alle vergunningplichtige houtopstanden zijn aangegeven. Ter hoogte van het plangebied zijn 6 behoudenswaardige bomen aanwezig zoals zichtbaar in figuur 4.6. Deze bomen blijven in de nieuwe plannen allen behouden. Ook worden 18 nieuwe bomen toegevoegd.

[image]

Figuur 4.6 Bomenkaart (bron: gemeente Breda)

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Effecten op beschermde soorten zijn eveneens uitgesloten. Het aspect ecologie staat de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.13 Duurzaamheid

Normstelling en beleid

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC).

De gemeente Breda zet in op ruimtelijke adaptatie om de stad klimaatbestendig te maken. Bij nieuwe ontwikkeling wordt gestreefd aandacht te besteden aan de energie-infrastructuur, hittebestendigheid en het anders omgaan met hemelwater.

Onderzoek en conclusie

Voor woningen geldt een EPC-eis vanuit het Bouwbesluit. Aan deze norm zal bij de beoogde ontwikkeling voldaan worden.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) bindende afspraken waarmee, bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. In de voorafgaande hoofdstukken zijn de planuitgangspunten voor het op te stellen bestemmingsplan weergegeven. Deze uitgangspunten zijn (juridisch) vertaald naar het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt de doorvertaling van de plantoelichting naar planregels met de verbeelding verwoord.

5.2 Opzet Planbeschrijving

De regels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels waarin de begrippen en de wijze van meten worden uitgelegd. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat ten slotte de overgang- en slotregel. In de volgende paragrafen worden de bestemmingsregels nader beschreven.

5.3 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.4 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

De bestaande nutsvoorziening aan de Brabantstraat is als zodanig bestemd.

Artikel 4 Groen

Voor de omliggende gronden geldt de bestemming 'Groen'. Deze gronden kunnen onder andere worden ingericht ten behoeve van groenvoorzieningen, verhardingen en kunstobjecten. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan zoals beschreven in lid 4.2.2.

Artikel 5 Maatschappelijk

De gronden behorend bij de naastgelegen huisartsenpraktijk met apotheek zijn bestemd ten behoeve van maatschappelijke doeleinden. Er is geen bouwvlak aanwezig. Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan zoals erfafscheidingen.

Artikel 6 Verkeer

De gronden met de bestemming 'Verkeer' worden ingericht ten behoeve van de afwikkeling van het verkeer en het openbaar parkeren. Op de gronden zijn enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

Artikel 7 Wonen

De gronden waar (de nieuw te realiseren) woningen zijn toegestaan, zijn bestemd als 'Wonen'. De woningen worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken. Het totaal aantal woningen bedraagt maximaal 72. Dit betreft zowel de bestaande woningen als de nieuwe te realiseren woningen. De maximaal toelaatbare goot- en bouwhoogte is weergegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan omdat hier veel differentiatie in zit. Voor de overige bouwregels wordt verwezen naar lid 7.2.

Artikel 8 Waarde - Archeologie

De dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' is gebruikt om de archeologische belangen op adequate wijze te beschermen. De gronden waarvoor reeds een selectiebesluit is verleend zijn niet voorzien van een dubbelbestemming.

5.5 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Het doel van de antidubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 10 Algemene bouwregels

Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering worden gehandhaafd of vernieuwd.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn enkele algemene regels opgenomen als het gaat om strijdig gebruik van gronden en bouwwerken.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een algemene bevoegdheid tot afwijken opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking.

Artikel 13 Overige regels

In deze bepaling is bepaald dat bij iedere ruimtelijke ontwikkeling getoetst moet worden of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Dit aan de hand van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels.

5.6 Overgangsrecht En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

In artikel 3.2.1. van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Artikel 15 Slotregel

Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het onderhavige bestemmingsplan Prinsenbeek, Middenweg - Brabantstraat.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van het project. Indien een bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente, moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Ook wordt ingegaan op de grondexploitatie en het verplichte kostenverhaal.

6.2 Toepassing Afdeling 6.4 Wro (Grondexploitatie)

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling daarvan is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning met afwijking. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van één of meer woningen;

  • de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen;

  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² bvo of met één of meer woningen;

  • de verbouwing van één of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;

  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bvo bedraagt;

  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bvo.

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is. Indien de kosten minder dan €10.000,- bedragen kan ervoor worden gekozen deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen. Voor gronden waarop al gebouwd mocht worden (onbenutte bouwruimte) hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

6.3 Financiële Haalbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de financiële haalbaarheid van het plan. Doorgaans is relevant de vraag of er gemeentelijke kosten zijn en hoe deze verhaald worden. Deze vraag omhelst tevens eventuele planschade.

De gemeente en initiatiefnemer hebben voor deze ontwikkeling een anterieure overeenkomst afgesloten waarin ondermeer het kostenverhaal en eventuele planschade zijn geregeld. Een exploitatieplan is om deze reden niet noodzakelijk. Voor de aankoop, sloop, planontwikkeling en uitvoering zijn door de initiatiefnemer voldoende middelen gereserveerd.

Hoofdstuk 7 Communicatie

7.1 Inleiding

In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.

7.2 Procedure

7.2.1 Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is onderhavig concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de diverse overleginstanties.

Van de volgende instanties is een reactie ontvangen:

Enexis B.V., Breda

Enexis B.V. geeft aan dat er zich in het plangebied aansluitkabels en gasleiding(en) van Enexis bevinden. Afhankelijk van het definitieve ontwerp dienen deze kabels op kosten van de opdrachtgever te worden verlegd en/of verwijderd.

Reactie:

Bij de nadere uitwerking van de plannen in een definitief ontwerp wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van deze kabels. Indien noodzakelijk worden deze op kosten van de initiatiefnemer verlegd en/of verwijderd.

Provincie Noord-Brabant, 's Hertogenbosch

De provincie ziet geen aanleiding om opmerkingen te maken op het bestemmingsplan.

Reactie:

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Waterschap Brabantse Delta, Breda

Het waterschap geeft aan dat het verhard oppervlak door de ontwikkeling toeneemt met 1.500 m2. Bij een uitbreiding tot 2.000 m2 is vanuit de Keur geen compensatie verplicht. Echter, op basis van de hemelwaterverordening Breda dient berging gerealiseerd te worden van in totaal 145 m2 . Deze wordt aangelegd in de vorm van wadi's. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op het watersysteem. Het waterschap adviseert positief.

Reactie:

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Brandweer Midden en West-Brabant, Pro-actie en Preventie, Tilburg

Het plan geeft de brandweer geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Het standaardadvies is van toepassing. Wel wordt gevraagd hoe in de seniorenwoningen wordt voorzien in mechanische ventilatie die handmatig kan worden uitgezet.

Reactie:

Bij de nadere uitwerking van de plannen in een definitief ontwerp wordt rekening gehouden met het handmatig kunnen uitschakelen van de ventilatie, bijvoorbeeld via een schakelaar in de meterkast.

7.2.2 Zienswijzen

Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) wordt de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende deze periode kan iedereen op het ontwerp bestemmingsplan een schriftelijke of mondelinge zienswijze indienen. De zienswijzen worden samengevat en voorzien van beantwoording. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college van B &W de gemeenteraad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.

7.2.3 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.