KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden
Artikel 5 Gemengd - 3
Artikel 6 Natuur
Artikel 7 Verkeer
Artikel 8 Water
Artikel 9 Wonen
Artikel 10 Waarde - Archeologie
Artikel 11 Waarde - Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant
Artikel 12 Waarde - Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Overige Bepalingen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsregels
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doel
1.3 Ligging En Plangrenzen
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
1.5 Planvorm
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse
2.1 Ruimtelijke Structuur
2.2 Functionele Structuur
2.3 Ontwikkelingen
Hoofdstuk 3 Beleid En Regelgeving
3.1 Inleiding
3.2 Europees Beleid
3.3 Rijksbeleid
3.4 Provinciaal Beleid
3.4.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening
3.4.2 Verordening Ruimte
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Structuurvisie Breda 2030
3.5.2 Landschapsinvesteringsregeling Breda
3.5.3 Erfgoednota
Hoofdstuk 4 Doelstellingen Van Het Bestemmingsplan
4.1 Doelstelling Plan
4.2 Meerwaardetraject
4.3 Planbeschrijving Initiatieven
4.4 Hydrologische Inrichtingsschets
4.5 Natuur Netwerk Brabant
Hoofdstuk 5 Milieu
5.1 Inleiding
5.2 Milieueffectrapportage
5.3 Bodem
5.4 Water
5.5 Ecologie
5.6 Bedrijven
5.7 Geluid
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Externe Veiligheid
5.10 Geur
5.11 Duurzaamheid
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Inleiding
6.2 Juridische Opzet
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Toepassing Afdeling 6.4 Wro (Grondexploitatie)
Hoofdstuk 8 Communicatie
8.1 Vooroverleg En Inspraak
Bijlage 1
Bijlage 2
Bijlage 3

Buitengebied Zuid 2013, Markdal Breda

Bestemmingsplan - gemeente Breda

Vastgesteld op 28-11-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan:

het bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013, Markdal Breda;

1.2 Verbeelding

de verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013 Markdal Breda zoals vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0758.BP2016227004-0401 met bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aardkundige waarden

waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydeen bedrijf'rologische verschijnselen en processen, dan wel anderszins vanwege en natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem, van algemeen belang zijn vanuit aardkundig oogpunt;

1.5 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Aan-huis-gebonden-beroepen

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een zodanige ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is en waarbij degene die de activiteiten uitoefent tevens de (hoofd)bewoner is;

1.7 Abiotische waarden

waarden in verband met het abiotische milieu (niet levende natuur), in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden;

1.8 Afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.9 Agrarisch bedrijf

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.10 Ambachtelijke bedrijvigheid

een activiteit waarbij de werkzaamheden geheel of nagenoeg geheel met de hand worden uitgevoerd;

1.11 Agrarisch verwant bedrijf

een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet agrarische bedrijven of waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden met uitzondering van mestbewerking en vergisting ;

Voorbeelden zijn: dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, paardenhouderijen niet zijnde fokkerijen, instelling voor agrarisch praktijkonderwijs, proefbedrijven.

1.12 Archeologische waarden

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;

1.13 Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant

gebied gelegen rondom en binnen het Natuur Netwerk Brabant waar fysieke ingrepen geen negatief effect op de waterhuishouding mogen hebben.

1.14 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.15 Bebouwingspercentage:

een in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.16 Bed & Breakfast

een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning en/of eigenaren van het bijgebouw.

1.17 Bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.18 Bedrijfswoning

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor een persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.19 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)

legaal tot stand gekomen bebouwing en gebruik, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning;

1.20 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.21 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO met bijbehorende regels, toelichting en bijlagen;

1.22 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.23 Boerderij met geïntegreerde bedrijfsruimte

een authentieke agrarische bedrijfswoning waarbij de bedrijfsruimte (vroeger meestal de veestal) zodanig is geïntegr

eerd in de bouwmassa dat woning en bedrijfsruimte als een architectonische eenheid moet worden beschouwd.

1.24 Bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht en qua gebruik ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.25 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.26 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.27 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 Bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.29 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder;

1.30 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.31 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.32 Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

alle gebouwen welke zijn aangewezen als gemeentelijke- en/of rijksmonument en de in bijlage 2 bij de regels opgenomen panden alsmede die bebouwing waarbij na bouwhistorisch onderzoek is gebleken dat deze als cultuurhistorisch waardevol kan worden aangemerkt;

1.33 Dagrecreatie

een recreatieve activiteit op een aaneengesloten terrein ten behoeve van de bedrijfsmatige uitoefening van diensten op het gebied van recreatie, sport, educatie of cultuur welke geheel of in overwegende mate in de open lucht wordt aangeboden met de daarbij behorende voorzieningen;

1.34 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.35 Extensief recreatief medegebruik

recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met uitzondering van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving;

1.36 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.37 Groepsrisico

het groepsrisico geeft de cumulatieve kansen aan per jaar, dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval op een transportroute of als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke (afval)stof of bestrijdingsmiddel betrokken is;

1.38 Grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarische bdrijf waarbij de bedrijfsvoering geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;

1.39 hervestiging:

het verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf van het ene agrarische bouwvlak naar een ander agrarisch bouwvlak waar de agrarische activiteiten zijn gestaakt;

1.40 Hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.41 Horeca

Horeca 1: een zelfstandig winkelondersteunend daghorecabedrijf, overwegend gebonden aan de openingstijden zoals die gelden voor detailhandel conform de Winkeltijdenwet en de gemeentelijke regelgeving aangaande winkeltijden, dat in hoofdzaak is gericht op het verstrekken van maaltijden, drank, consumptie-ijs aan winkelend publiek voor consumptie ter plaatse (lunchroom, koffie-/theehuis, ijssalon);

Horeca 2: een horecabedrijf met als hoofddoel verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse (restaurant);

Horeca 3: combinatie van restaurant en café;

Horeca 4: een horecabedrijf met als hoofddoel verstrekken van (alcoholhoudende) dranken voor consumptie ter plaatse (café, bar);

Horeca 5: discotheek, bar-dancing, partycentra;

Horeca 6: een horecabedrijf met als hoofddoel verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide kleine etenswaren, die snel bereid worden en relatief goedkoop zijn (zoals cafetaria, snackbar, automatiek, fastfoodrestaurant, fastfoodbezorging, fastfoodafhaal, shoarma, kebab, pizza-afhaal/-bezorging);

Horeca 7: hotel.

1.42 Intensieve veehouderij

een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, schapen-, geiten-, of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;

1.43 Kampeermiddel

  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;

  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.44 Kamperen bij de boer

het naast het exploiteren van een agrarisch bedrijf tevens hebben van een beperkt kampeerterrein als ondergeschikte nevenactiviteit op of in de onmiddellijke nabijheid van het ten behoeve van het agrarisch bedrijf toegekende bouwvlak;

1.45 Kas

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas og een permanente tunnel of boogkas hoger dan 1,50 meter;

1.46 Kwaliteitsverbetering van het landschap

de in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling uit te voeren aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkeling in hoofdlijnen heeft beschreven en zoals vastgelegd in Landschapsinvesteringsregeling Breda;

1.47 Landschapselementen

landschappelijk, cultuurhistorische en natuurlijk waardevolle elementen in het landschap zoals onder andere houtopstanden, houtwallen en singels of andere natuurlijke elementen anders dan opgaande beplanting zoals moerasjes, poelen en steilranden welke geen agrarische productiefunctie hebben;

1.48 Legale bebouwing:

bebouwing dat op grond van een onherroepelijke bouwvergunning is gebouwd of gebouwd kan worden dan wel bebouwing dat niet langer kan worden gewraakt;

1.49 Maatschappelijk

een zorgvoorziening voor dagbesteding voor mensen met een beperking met daaraan gerelateerde detailhandel en horeca;

1.50 Mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.51 Nevenactiviteiten:

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak, die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen zoals kleinschalige recreatieve functies, agrarisch verwante functies, agrarisch technische hulpfuncties en statische opslag;

1.52 Niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt;

1.53 Ondergeschikte horeca

een niet zelfstandige horecafunctie welke onderdeel uitmaakt van een recreatieve of andersoortige voorziening en uitsluitend is bedoeld voor gebruikers of bezoekers van de betreffende voorziening;

1.54 Overige teeltondersteunende voorzieningen

teeltondersteunende voorzieningen niet zijnde permanente en / of tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, bedoeld ter ondersteuning of bescherming van teelten die rechtstreeks in de open grond plaatsvinden, zoals een hekwerk ten behoeve van boomteelt, teeltgeleidende en / of ondersteunende palen en dergelijke

1.55 Permanente bewoning

het anders dan voor recreatieve bewoning aanwenden van een kampeermiddel of recreatiewoning voor bewoning;

1.56 Permanente teeltondersteunende voorziening:

voorzieningen ter ondersteuning van de diverse teelten op de bedrijven die voor onbepaalde tijd worden gebruikt;

1.57 Plaatsgebonden risico

het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar op overlijden van een onbeschermd individu op een bepaalde locatie naar aanleiding van een incident met gevaarlijke stoffen. Voor het PR zijn getalsnormen vastgesteld. Voor nieuwe situaties is de maximale toelaatbare overlijdenskans van een persoon 10-6 /jaar (1 op een miljoen). Dit betekent dat bij nieuwe situaties de grenswaarde wordt overschreden als zich woningen of andere kwetsbare objecten, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid, tussen de 10-6 risicocontour en de inrichting of transportroute bevinden;

1.58 Prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.59 Recreatiewoning

een gebouw dat dient als recreatieverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.60 Recreatieve bewoning

bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.61 Ruimtelijke kwaliteit

kwaliteit van een gebied dat bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde;

1.62 Ruimtelijke ontwikkeling

bouwactiviteiten en planologische bedrijfsactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologische regime nodig is;

1.63 Seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.64 Stacaravan

een caravan, die, als een gebouw valt aan te merken en als zodanig bedoeld is om permanent te worden geplaatst;

1.65 Statische opslag

opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;

1.66 Stikstofneutraal

een uitbreiding van een bedrijfsgebouw zonder extra depositie van stikstof op een nabijgelegen Natura 2000-gebied dan wel passend binnen regelgeving van de centrale overheid in dit kader;

1.67 Teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen, zoals kassen, tunnels, afdekfolies, containervelden en dergelijke die dienen ter ondersteuning van een agrarisch bedrijf;

1.68 Tijdelijke ondersteunende voorzieningen

voorzieningen die dienen ter ondersteuning van de diverse teelten in de grond en gedurende maximaal 6 maanden van het jaar noodzakelijk zijn en worden opgericht, zoals folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;

1.69 Tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering tot een maximum van 6 maanden;

1.70 Veehouderij

agrarisch bedrijf gericht op het fokken , mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;

1.71 Verblijfsrecreatie

vormen van recreatie waarbij ook nachtverblijf wordt geboden zoals campings, hotels en pensions;

1.72 Verbrede landbouw

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak, die ruimtelijk inpasbaar zijn en verbonden zijn aan de bestaande en te behouden agrarische bedrijfsvoering zoals bijvoorbeeld minicampings en maisdoolhoven, agrarisch natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter plaatse geproduceerde producten. de verkoop van streekeigen producten en zorgboerderijen;

1.73 Voormalige agrarische bedrijfslocatie

een agrarisch of niet agrarisch bouwvlak waarop in het verleden een agrarisch bedrijf werd uitgeoefend, en waarvan de bedrijfsgebouwen nog geheel of gedeeltelijk bestaan;

1.74 Woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.75 woninginrichting:

een bedrijf dat zich bezighoud met de verkoop van artikelen voor de inrichting van woningen zoals meubels en woonaccessoires;

1.76 woonunit:

een te verplaatsen bouwwerk bestaande uit een bouwlaag, alsmede een stacaravan die gelet op de feitelijke omstandigheden als bouwwerk wordt aangemerkt, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag- of nachtverblijf en ingericht ten behoeve van tijdelijke bewoning;

1.77 Zorgvuldige veehouderij

een veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de (bouw)hoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de hoogte van een windmolen:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen.

2.6 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,50 meter bedraagt.

2.7 peil:

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. indien in of op het water wordt gebouwd het Normaal Amsterdams Peil;

  3. in alle overige gevallen het afgewerkte maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden- Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. duurzaam agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening

  2. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en abiotische waarden;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' tevens daarvoor;

  4. verspreid liggende legale bebouwing, zoals die aanwezig is ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van dit plan, voor zover die niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  5. water;

  6. extensief recreatief medegebruik.

3.2 Bouwregels

Op of in de tot 'Agrarisch met waarden- Landschapswaarden' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemming, met dien verstande dat:

  1. er niet gebouwd mag worden behoudens terreinafscheidingen en voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik;

  2. bebouwing als bedoeld in lid 3.1 onder d mag worden gehandhaafd in zijn huidige omvang en als zodanig ook geheel mag worden vervangen;

  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 1.50 meter mag bedragen;

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 13 lid 13.8.1 van toepassing.

3.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van het bepaalde in artikel 13 lid 13.7 van dit plan voor wijziging van de bestemming in de bestemming 'Natuur' voor het behoud van een kwaliteitsverbetering van het landschap, voor de realisatie van een ecologische verbindingszone of de realisatie van Natuur Netwerk Brabant.

Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. duurzaam agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening die is afgestemd op behoud van landschappelijke en natuurlijke waarden in samenhang met de waterhuishouding ;

  2. behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en abiotische waarden;

  3. water;

  4. extensief recreatief medegebruik.

4.2 Bouwregels

Op of in de tot 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemming met dien verstande dat:

  1. alle bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' dient te worden gebouwd met uitzondering van terreinafscheidingen en voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik;

  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor wat betreft terreinafscheidingen maximaal 1.50 meter mag bedragen;

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 13 lid 13.8.1 van toepassing.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van het bepaalde in artikel 13lid 13.7 van dit plan voor wijziging van de bestemming in de bestemming 'Natuur' voor het behoud van een kwaliteitsverbetering van het landschap, de realisatie van een ecologische verbinding of de realisatie van Natuur Netwerk Brabant.

Artikel 5 Gemengd - 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

Binnen de bestemming 'Gemengd - 3' zijn de aangewezen gronden bestemd voor:

  1. woningen en zorgeenheden;

  2. maatschappelijke voorzieningen, met uitzondering van onderwijs;

  3. dienstverlening;

  4. aan de maatschappelijke voorzieningen verbonden ondergeschikte faciliteiten in de vorm van o.a. sauna/welness, zorghotel, creatief centrum;

  5. horeca 1 en 2;

  6. ter plaatse van de aanduiding "p" uitsluitend een parkeerterrein;

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Natuur

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de duurzame instandhouding van natuurgebieden;

  2. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuur- en hydrologische waarden;

  3. waterhuishoudkundige doeleinden waaronder waterlopen en waterberging;

  4. behoud of versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen', tevens daarvoor;

  6. extensief recreatief medegebruik.

6.2 Bouwregels

Op of in de tot 'Natuur' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de hoogte niet meer dan 1.50 meter mag bedragen en in de vorm van voorzieningen voor het extensief recreatief medegebruik zoals zitgelegenheden met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan' alleen gebouwd mag worden binnen de daarvoor opgenomen bouwvlakken.

6.3 Voorwaardelijke verplichting

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landschappelijke inpassing' dient een op basis van een toegestane ruimtelijke ontwikkeling vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap te worden aangelegd, overeenkomstig de inrichtingsplannen zoals die per locatie aan deze regels als bijalge zijn toegevoegd, en in stand wordt gehouden, met dien verstande dat de vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap wordt uitgevoerd binnen 1,5 jaar nadat het bestemmings- of wijzigingsplan voor de betreffende locaties onherroepelijk in werking is getreden.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 13 lid 13.8.1van toepassing.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen;

  2. voet- en rijwielpaden;

  3. groen waaronder bermen langs wegen;

  4. water;

  5. ecologische verbindingen;
    met daaraan ondergeschikt:

  6. parkeren.

7.2 Bouwregels

Op of in de tot 'Verkeer' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming, waaronder geluidbeperkende voorzieningen, straatmeubilair en lichtmasten worden gebouwd met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen.

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterhuishoudkundige doeleinden waaronder waterberging;

  2. behoud, herstel en of ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden in de vorm van waardevolle oeverbeplanting en landschapselementen in het algemeen en ecologische verbindingszones in het bijzonder;

  3. extensief recreatief medegebruik voor zover daardoor geen afbreuk wordt gedaan aan de onder a en b genoemde doelen;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' tevens daarvoor.

8.2 Bouwregels

Op of in de tot 'Water' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, zoals onder andere, bruggen, dammen en/of duikers, met dien verstande dat vooraf advies wordt ingewonnen van de waterbeheerder.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 13lid 13.8.1 van toepassing.

Artikel 9 Wonen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen met de daarbij behorende tuinen en erven;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' tevens voor een inrichting voor dagbesteding inclusief ondergeschikte horeca en ter plaatse van de aanduiding 'bed en breakfast' tevens voor een bed en breakfast.

9.2 Bouwregels

Op of in de tot 'Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met dien verstande dat:

  1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' per aanduiding maximaal één woning aanwezig mag zijn c.q. mag worden gebouwd;

  2. de woning mag worden gebouwd, verbouwd, uitgebreid en vervangen met dien verstande dat de inhoud van de woning, de bebouwing onder peil niet meegerekend, nooit meer zal mogen bedragen dan 750 m³ met uitzondering van ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume (m3)' waar de inhoud van de woning maximaal de inhoud mag bedragen als aangegeven;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dient de bouw van de woning gericht te zijn op het terugbrengen van de oorspronkelijke verschijningsvorm van een Vlaamse schuur en moeten de woning en de bijgebouwen, anders dan bepaald onder e in dit lid, in één bouwvolume te worden gerealiseerd;

  4. de goothoogte niet meer dan 6 meter en de bouwhoogte niet meer dan 9 meter mag bedragen met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' waar de betreffende hoogtematen maximaal mogen bedragen als aangegeven;

  5. bijgebouwen zowel vrijstaand als aangebouwd mogen worden opgericht met dien verstande dat het gezamenlijke grondoppervlak maximaal 100 m² bedraagt;

  6. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' de bouw van een bijgebouw is toegestaan onder de voorwaarde dat de bouw is gericht op het terugbrengen van de oorspronkelijke verschijningsvorm van een Vlaamse schuur ter grootte van maximaal 350 m2;

  7. ter plaatse van de aanduiding 'bed en breakfast' maximaal 200 m2 bvo voor deze functie mag worden aangewend en voor maximaal 10 personen;

  8. de maximum goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag respectievelijk 3 en 5 meter bedragen, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' waar de betreffende hoogtematen maximaal mogen bedragen als aangegeven;

  9. bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 4 meter mogen bedragen met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:

  1. voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in een bestaande woning of een bestaand bijgebouw bij een woning in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande dat:

  1. de woning geschikt blijft voor zelfstandige bewoning;

  2. maximaal 200 m² bebouwing voor deze functie mag worden gebruikt met dien verstande dat de resterende bijgebouwen dienen te worden gesloopt voor zover dit geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft;

  3. de woning of het bijgebouw ten behoeve van deze functie niet mag worden uitgebreid;

  4. de agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven niet worden beperkt;

  5. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.

  1. voor het verbouwen van of gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte in het kader van de mantelzorg met dien verstande dat:

  1. maximaal 75 m2 van het bijgebouw hiervoor mag worden aangewend;

  2. het te verbouwen bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;

  3. de zorgvraag dient afgeleid te kunnen worden uit een indicatie in het kader van Wet maatschappelijke ondersteuning en dient beperkt te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

  4. de afhankelijke woonruimte mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

  5. er mag geen strijd ontstaan met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en mag geen belemmering opleveren in het kader van de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven;

  6. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd;

  7. vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling gemeente Breda.

9.4 Afwijking van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13 lid 13.3 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd voor het gebruik van een bijgebouw voor een aan huis verbonden beroep met dien verstande dat:

  1. voor deze functie te gebruiken oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m2 tenzij een groter aantal m² aan bijgebouwen aanwezig is dan de maximaal toegestane 100 m2 in welk geval 10 % van het meerdere tevens voor het aan huis gebonden beroep mag worden aangewend;

  2. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen, zoals de aanleg van extra parkeerruimte, noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.

Artikel 10 Waarde - Archeologie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse.

10.2 Bouwregels

Binnen de tot 'Waarde - Archeologie' bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:

  1. gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft;

  2. voorzover het betreft het oprichten van gebouwen of een uitbreiding van gebouwen met een oppervlakte van maximaal 100 m²;

  3. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  4. de gebieden die zijn vrijgegeven middels een door of namens burgemeester en wethouders afgegeven selectiebesluit.

10.3 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels indien op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn met dien verstande dat daarnaast ook voldaan moet worden aan het bepaalde in de basisbestemming.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 13lid 13.8.1 van toepassing met dien verstande dat aan een vergunning voorwaarden kunnen worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden. Geen omgevingsvergunning is vereist indien niet dieper dan 0,50 meter wordt ontgraven dan wel uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en door het aanleggen of het uitvoeren van de vergunningplichtige werken of werkzaamheden, dan wel de daaraan direct of indirect te verwachten gevolgen, geen archeologische waarden worden aangetast.

Artikel 11 Waarde - Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.

11.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag binnen deze bestemming slechts worden gebouwd indien direct of indirect door het treffen van maatregelen geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de hydrologische waarden hetgeen aangetoond dient te worden middels een watertoetsadvies van het Waterschap Brabantse Delta.

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het verzetten of vergraven van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 0,60 meter beneden maaiveld voorzover geen vergunning is vereist op grond van de Ontgrondingenwet;

  2. de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage;

  3. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;

  4. het buiten een agrarisch bouwperceel aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m² anders dan een bouwwerk.

  1. Het in a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  1. De in a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de hydrologische waarden van het te beschermen gebied. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de waterbeheerder.

Artikel 12 Waarde - Cultuurhistorie

12.1 Bestemingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het onderscheiden gebied.

12.2 Bouwregels

In afwijking van de regels opgenomen bij de andere bestemmingen (basisbestemmingen) geldt dat het bouwen van gebouwen niet is toegestaan.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning, nadat advies is ingewonnen bij de Commissie Ruimtelijke kwaliteit, afwijken van het bepaalde in lid 12.2 onder a, teneinde een nieuwe woning te bouwen, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van de omgeving waarbij rekening dient te worden gehouden met de:

  1. bouwmassa naar hoofdafmeting en onderlinge verhoudingen;

  2. bouwkundige kenmerken, zoals dakvorm, nokrichting, dakhelling en gevelindeling;

en de bouw in overeenstemming is met de regels opgenomen in de basisbestemming.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 13 lid 13.8.1 van toepassing.

12.5 Omgevingsvergunning tot sloop

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bouwwwerken gelegen binnen deze dubbelbestemming en als aangegeven op de als bijlage 1 bij deze regels gevoegde lijst met cultuurhistorisch waardevolle bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen.

  2. Over een vergunning wordt niet eerder beslist dan nadat advies is ingewonnen van de commissie ruimtelijke kwaliteit.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 13 Overige Bepalingen

13.1 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

13.2 Algemene bouwregels

  1. Indien het gebruik van gronden en bebouwing of de maatvoering van de bebouwing of het aantal woningen dat bestaat ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag dit legaal afwijkende gebruik, maatvoering c.q aantal woningen te allen tijde worden gehandhaafd en vernieuwd.

  2. Voor het bouwen van beneden het peil gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan onder de bestaande bebouwing met uitzondering van de gebouwen gelegen binnen een specifiek voor dat gebouw geprojecteerd bouwvlak in welk geval dit binnen het bouwvlak mag plaatsvinden:

  2. het bouwen van de onder 1 bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan tot 1 bouwlaag met een bouwdiepte van maximaal 4 meter onder peil.

13.3 Algemene gebruiksregels

  1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen gebruik van gebouwen en gronden voor een seksinrichting of gebruik van gebouwen voor smart-, head- en growshops of een combinatie daarvan.

  2. Burgemeester en wethouders wijken af van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

13.4 Algemene aanduidingsregels

13.5 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, en gelet op het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen gewenst of noodzakelijk is;

  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen op de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;

  3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  4. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

13.6 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en met inachtneming van het bepaalde in artikel 13 lid 13.7 , de bestemmingen wijzigen in de bestemming Bedrijfs-Nutsvoorziening en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals zend-, ontvang- en/of sirenemasten, kunnen worden geplaatst tot een maximale hoogte van 50.00 meter voorzover de locatie niet is gelegen binnen de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' of 'Natuur' en wordt voldaan aan Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 3 aan deze regels is toegevoegd.

13.7 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging of uitwerking van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening is de volgende procedure van toepassing:

  1. Een ontwerpbesluit ligt met bijbehorende stukken, gedurende 6 weken op het ter inzage.

  2. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van de voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend.

  3. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot naar voren brengen van zienswijzen door belanghebbenden.

  4. Gedurende de in lid a. genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen naar voren brengen omtrent het ontwerpbesluit.

13.8 Overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsregels

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a en toestaan dat een eenmalige vergroting plaatsvindt van de inhoud van een bouwwerk met niet meer dan 10%.

  2. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij deze verandering de afwijking naar aard en omvang verkleind.

  3. In het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze planregels kunnen worden aangehaald onder de titel:

Planregels deel uitmakende van

het bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013 Markdal Breda

van de gemeente Breda

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Vereniging Markdal heeft in 2013 het initiatief genomen om in samenwerking met bewoners van het Markdal, Provincie Noord-Brabant, Waterschap Brabantse Delta, gemeente Alphen-Chaam en gemeente Breda tot een plan te komen dat:

  1. De aanleg van het Natuur Netwerk Brabant (NNB) in het Markdal weer een stap verder brengt;

  2. De realisatie van de maatregelen die voortkomen uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) mogelijk maakt;

Ad 1)

Het Rijk en de provincies hebben met elkaar afgesproken dat de provincies de nationale (in 1990 vastgestelde en in 2015 herijkte) Ecologische Hoofdstructuur uiterlijk in 2027 realiseren. De naam van de EHS is inmiddels gewijzigd in Natuurnetwerk Nederland. De begrenzing van de NNN in Noord-Brabant is vastgelegd in de provinciale Verordening Ruimte en is bestempeld als het Natuur Netwerk Brabant (NNB). Vanaf 2000 heeft er op verschillende plekken in het Markdal natuurontwikkeling plaatsgevonden, waardoor een deel van het NNB is gerealiseerd. Doordat het belang van natuurontwikkeling in een aantal gevallen niet overeenkomt met het belang van agrarische ondernemers en bewoners in het Markdal, is het provincie en gemeenten nog niet gelukt om het totale NNB in het Markdal te realiseren.

De Vereniging Markdal heeft het initiatief genomen om in samenwerking met de desbetreffende ondernemers en bewoners een integraal planproces op te starten, waarbij gezamenlijk is gezocht naar aanpassingen in het ruimtegebruik die enerzijds realisatie van de NNB mogelijk maken en anderzijds toekomstperspectief bieden aan bewoners en gebruikers.

Een aantal voorstellen in het plan - Perspectief voor het Markdal genaamd - vraagt om een herbegrenzing van het NNB zoals deze op dit moment is opgenomen in de Verordening Ruimte. Op 24 september 2019 is door Gedeputeerde Staten de voorgesteld eherbegrenzing vastgesteld.

Ad 2)

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Daarin zijn afspraken gemaakt die ervoor moeten zorgen dat uiterlijk in 2027 het water in alle Europese landen voldoende schoon (chemisch op orde) en gezond (ecologisch in evenwicht) is. (Zie ook 3.2.1)

Om deze doelen te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Bij Waterschap Brabantse Delta ligt de opgave om de richtlijn ten aanzien van het Markdal goed en doelmatig uit te voeren. Deze opgave betreft het terugdringen van het gebruik en de emissie van meststoffen en bestrijdingsmiddelen, dat de Mark vrij moet kunnen stromen en dat het Markdal voldoende capaciteit moet hebben om water te kunnen bergen en pieken te kunnen afvoeren. Hiervoor zijn verscheidene extra (meanderende) zijtakken van de Mark nodig.

Om de benodigde meanders te kunnen aanleggen dient er grondruil plaats te vinden in het Markdal en dienen er afspraken te worden gemaakt met de grondeigenaren. Hierbij is het toekomstperspectief van de grondeigenaren van zeer groot belang. Deze perspectieven passen in een aantal gevallen echter niet rechtstreeks binnen de regels van de Verordening Ruimte. Om dit mogelijk te maken is het plan voor het Markdal ingebracht in het provinciale Meerwaardetraject.

Opgave

Met voorliggend bestemmingsplan wordt het volgende mogelijk gemaakt:

1. Initiatieven die een belangrijke meerwaarde voor het Markdal opleveren, waaronder het

beschikbaar komen van gronden voor de inrichting van natuur.

2. Gronden langs de Mark die nog zijn niet zijn bestemd als natuur, maar wel als zodanig zijn

of worden ingericht, worden bestemd als natuur.

Hiermee wordt een belangrijke stap gezet richting de realisatie van 100 ha nieuwe natuur in het

Markdal en het treffen van maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren waaronder het

realiseren van een vrijstromende Mark. Hiervoor is de samenwerkingsovereenkomst realisatie

uitvoeringsprogramma Markdal gesloten met de provincie Noord-Brabant op 29 oktober 2013.

Aanpak

Onder regie van de vereniging is een proces gestart in het gebied dat is gericht op het realiseren

van de opgave met kwaliteitsverbetering, maatschappelijke versterking en vrijwillige kavelruil. Van

binnenuit de samenleving. Dit proces leidt tot een kwaliteitssprong in ruimtelijk, maatschappelijk

en economisch opzicht. De nadere uitwerking in de bestemmingsplannen is gebaseerd op de

omgevingsvisie “Het Perspectief voor het Markdal”, waarin ”Het Perspectief voor Strijbeek” is

opgenomen.

In onderstaand overzicht zijn de verschillende stappen en bijbehorende fasen opgenomen.

[image]

Vervolg

De volgende stap is het opstellen van een inrichtingsplan voor het gebied inclusief een

projectplan Waterwet. Een inrichtingsplan of integraal uitvoeringsplan is een plan waarin de

water- en natuurdoelen, alsmede de doelen op het gebied van recreatie, landschap,

cultuurhistorie en archeologie in onderlinge samenhang zijn uitgewerkt en waarin in de effecten

op de omgeving in beeld zijn gebracht.

1.2 Doel

Het doel van onderhavig bestemmingsplan is tweeledig:

  1. Een juridische basis scheppen voor de benodigde herbegrenzing van het NNB in het Markdal;

  2. De uitvoering van het Meerwaardetraject Markdal juridisch mogelijk maken.

1.3 Ligging En Plangrenzen

Onderhavig bestemmingsplan betreft verschillende gebiedjes in het Markdal en de directe omgeving.

1.4 Vigerende Bestemmingsplannen

De plangebieden in de gemeente Breda maken deel uit van bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013' is vastgesteld op 18 december 2014 en gewijzigd vastgesteld bij besluiten van de raad van 5 november 2015 en 3 maart 2016. Deel onherroepelijk geworden bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 februari 2017 en deels gerepareerd bij besluit van 13 juli 2017 en na vaststelling in werking getreden. De genoemde reparatie treft niet de in het onderhavige plan opgenomen gebieden.

1.5 Planvorm

Onderhavig plan betreft een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan dat natuurontwikkeling (waaronder hermeandering van de Mark) mogelijk maakt.

1.6 Leeswijzer

Deze toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt allereerst de ruimtelijke opbouw van het Markdal beschreven (H2). Vervolgens het beleid dat van toepassing is op het initiatief (H3). Daarna worden het Perspectief voor het Markdal en de doelstellingen van het bestemmingsplan nader toegelicht (H4), gevolgd door de milieukundige randvoorwaarden die gelden voor het plan (H5). Hierna worden de verschillende bestemmingen nader toegelicht (H6). Daarna komt de haalbaarheid aan bod (H7) en tenslotte wordt het communicatieproces toegelicht (H8).

Omdat het een plan betreft dat in twee gemeentes ligt zal een deel van deze toelichting tevens over het grondgebied van de gemeente Alphen-Chaam gaan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

2.1 Ruimtelijke Structuur

Het beekdal van de Boven Mark ligt ten zuiden van Breda en stroomt langs dorpskernen Strijbeek, Galder en Ulvenhout. De beek is het bovenstroomse deel van de rivier de Mark. De bron van de Mark ligt in Koekhoven (België), stroomt bij Dreef de Belgisch-Nederlandse grens over en komt bij de Duivelsbrug de stad Breda binnen. Op de Boven Mark wateren meerdere beken af, waaronder de Bavelsche Leij, de Chaamse Beek, de Strijbeeksche Beek, de Hazeldonkse Beek, de Kerselsche Beek, de Galdersche Beek en ’t Merkske.

Het Markdal wordt doorsneden door de A58, die het gebied in een noordelijk en zuidelijk deel verdeelt en tevens de gemeentegrens vormt tussen Breda en Alphen-Chaam.

2.1.1 Geomorfologie

Reliëf

Aan het begin van het Vroeg-Pleistoceen (781.000 – 1.800.000 jaar geleden) bedekte de Noordzee een groot deel van Nederland, tot ongeveer de lijn Breda-Arnhem-Deventer. In de loop der tijd trok de Noordzee zich steeds verder naar het noordwesten terug en op het droogvallende land ontstond een rivierennetwerk met rivieren die in noord-noordoostelijke richting naar de toenmalige kustlijn afwaterden. Deze afwateringsrichting is nog steeds terug te zien in de richting van het dal van de Boven Mark.

Het klimaat in het Vroeg-Pleistoceen bestond uit een opeenvolging van ijstijden en tussenijstijden (wat warmere perioden). Een complete cyclus van een ijstijd en een tussenijstijd duurde ongeveer veertigduizend jaar.

Tijdens de ijstijden stond de zeespiegel meer dan 100 meter lager dan nu. Door het koude klimaat en de lage zeespiegelstand sneden de rivieren zich in en diepten hun valleien plaatselijk uit, zo ook het dal van de Boven Mark. Deze rivieren bestonden uit verwilderde of vlechtende rivieren: rivieren met meerdere, zich vertakkende geulen. Een deel van het meegevoerde zand werd elders weer in het dal afgezet. In het open toendralandschap waaide het zand uit de rivierdalen makkelijk op en werd het buiten de dalen in een dun zanddek afgezet.

Tijdens de tussenijstijden hadden de rivieren met name een meanderende vorm. De meanderende rivieren vulden de riviervalleien op met vooral klei en veen.

Na de laatste ijstijd (ca. 10.000 jaar geleden) is de Boven Mark een laatste keer veranderd van een vlechtende rivier, die veel water en zand transporteerde, naar een meanderende rivier, die leem en klei afzette in het Markdal. Onder invloed van een verder opwarmend klimaat en een stijgende zeespiegel ontstond een dicht begroeid moeras in het Markdal, dat zich geleidelijk vulde met veen.

In de middeleeuwen is dit veen ontgonnen. Aan het einde van de middeleeuwen was het Markdal geheel ontveend en in gebruik genomen als landbouwgrond.[image]

Figuur 1 Relief (bron: Arcadis)

Aardkundige waarde

De aardkundig waardevolle gebieden bevinden zich aan de randen van het plangebied, te weten het Mastbosch en de Strijbeekse Heide tot aan de Strijbeeksche Beek.

2.1.2 Bodem

De ondergrond in het Markdal is gevormd door marine, fluviatiele en eolische afzettingen. Geohydrologisch wordt de basis gevormd door de Formatie van Rupel, ook bekend als Boomse klei. Dit is een zeer stugge kleilaag van zo ongeveer 100 meter dikte. Deze laag kan daarom als ondoorlatend worden beschouwd. Boven deze laag ligt de Formatie van Breda, welke in het Markdal enkele tientallen meters dik is en voornamelijk is opgebouwd is uit fijn zand met een beperkte doorlatendheid. Samen met de Formatie van Oosterhout vormt dit het diepe watervoerend pakket. De formatie van Oosterhout is ca. 100 meter dik en bestaat uit matig fijn tot grof zand waarbij de doorlatendheid kan variëren tussen de 10 en 25 m/d. De bovenkant van de formatie bestaat uit een kleiige afzetting van de formatie van Oosterhout, welke het diepe van het middeldiepe watervoerende pakket scheidt. Het middeldiepe watervoerend pakket, ca. 50 meter dik, wordt gevormd door de Formatie van Maassluis en oudere afzettingen van de Formaties Peize en Waalre. De matig fijn tot grofzandige afzettingen in het middeldiepe watervoerend pakket hebben een doorlatendheid variërend tussen de 10 en 35 m/d en wordt op een enkele plek onderbroken door veen en kleiige afzettingen van Maassluis. Het middeldiepe watervoerend pakket wordt afgesloten door de kleiige afzetting van de Formatie van Waalre. De ondiepe ondergrond tot NAP –30 meter geeft een grillig beeld met kleiige afzettingen van de Formatie van Waalre en leemafzettingen van de Formatie van Stramproy. Deze afzettingen zijn echter niet allemaal vlakdekkend aanwezig. De weerstand tussen verschillende watervoerende lagen kan daardoor lokaal ontbreken, wat zijn doorwerking heeft op de kwel en wegzijging en in het gebied. De ondiepe watervoerende laag kan grofweg in twee delen gesplitst worden, afzettingen van de Formatie van Peize en Waalre (NAP -15 tot -30 m) en afzettingen van de Formatie van Stramproy (lokaal aan maaiveld tot NAP -15 m). Aan de flanken van het beekdal ligt de Formatie van Stramproy aan maaiveld, in het beekdal worden deze afzettingen afgedekt door zandige afzettingen van de Formatie van Boxtel.

2.1.3 Water

Grondwater

De Boven Mark heeft een belangrijke drainerende functie van het grondwater. Naast het lokale regenwater dat het ontwatert en afwatert, wordt ook diep grondwater aangetrokken. Dit is terug te vinden in verschillende kwelrijke gebieden rond de beek. In de hoger gelegen delen bij Zoersel, Turnhout, Ravels in België en Baarle-Hertog en Gilze in Nederland infiltreert het ondiepe grondwater, gevoed door neerslag, naar diepere grondlagen. Het grondwater stroomt globaal in noordelijke richting vanaf Zoersel en in westelijke richting tussen Baarle-Hertog en Gilze. Het diepe grondwater komt op sommige plekken in het Markdal weer aan de oppervlakte. Dit komt omdat de druk in het diepe watervoerend pakket hoger is dan de ondiepe grondwaterstanden, welke sterk beheerst worden door het aanwezige maaiveld, rivieren, greppels en drainage. Daar waar de verticale weerstand in de ondergrond het kleinst is, treedt de grootste kwelstroom op. Lokaal ondiep grondwater vanuit het Mastbos aan de westzijde van de Boven Mark, stroomt via het ondiepe watervoerend pakket, tussen 0 en 40 meter onder maaiveld, richting de Boven Mark. Dieper grondwater ter hoogte van het Mastbos en de Galderse meren stroomt in noordelijke richting.

Het grondwater in en rond het Markdal stroomt van de flanken richting de Boven Mark. Dit stromingspatroon is voornamelijk in oost-westelijke richting. De waterscheiding ligt aan de westzijde ongeveer tussen de Aa en Weerijs en de Boven Mark in, ongeveer 1 tot 3 km van de Boven Mark af. De waterscheiding aan de oostzijde ligt een stuk verder, in de omgeving van Baarle-Hertog tot Gilze.

Grondwaterstanden liggen in het beekdal veelal dicht op het maaiveld. Dat komt omdat het maaiveld hier laag is, ca. 1 m hoger dan het waterpeil van de Boven Mark, en het beekdal gevoed wordt met kwelwater. Het peil in de beek wordt sterk gereguleerd. De waterniveaus in de beek hebben daarom over de seizoenen maar een beperkte fluctuatie. In de directe omgeving van de beek is dit terug te zien in de grondwaterstanden. De natuurlijke fluctuatie is hier ca. 30 cm. In het beekdal is doorgaans sprake van een variatie van 30 tot 80 cm. Op de hoger gelegen gebieden, veelal bos, is de jaarlijkse fluctuatie groter dan 60 cm.

Oppervlaktewater

De oorsprong van de Boven Mark ligt in België. Daarmee ligt een groot deel van het stroomgebied van de beek in België. Het stroomgebied van de Boven Mark is in verschillende sub-stroomgebieden ingedeeld, in figuur 2 zijn de deelstroomgebieden weergegeven. Omdat de beek over landsgrenzen gaat, zijn de stroomgebiedsgrenzen en benamingen niet geheel op hydrologische basis tot stand gekomen. De beken ’t Merkske en Bremer ontspringen in Nederland en wateren in westelijke richting af op de Boven Mark in België. De Chaamse Beek watert af in noordelijke richting en stroom nabij Ulvenhout in de Boven Mark.

[image]

Figuur 2: Stroomgebied van de Boven Mark (bron Geopunt.be en Waterschap Brabantse Delta).

Tussen Dreef (net over de Belgische grens) en Breda zijn 3 belangrijke automatische stuwen gelegen in de beek. Deze stuwen dienen als peilreguleringsmiddelen. Daarmee wordt de natuurlijke fluctuatie van de waterstand beperkt, de zomerwaterstand zakt minder ver uit en de waterstandspieken kunnen worden afgevlakt. Naast deze automatisch stuwen zijn er een aantal vaste of handmatig regelbare stuwen in aangrenzende watergangen.

Hydrologische waarden

Het voorkomen van kwel is een belangrijke hydrologische (en ecologische) waarde. Als gevolg van de hoge stijghoogten ten opzichte van het waterpeil en freatische grondwaterstand is er op veel plekken in het Markdal sprake van kwel. Studio Wolverine heeft onderzoek gedaan naar het voorkomen van kwel in het Markdal (Onderzoeksrapport naar locaties met kwel in het Markdal voorjaar 2016, D. Klees, 2016.). Dit onderzoek bestond uit een visuele beoordeling van aangetroffen water in greppels, sloten en beken. Hierbij is gelet op kwelverschijnselen zoals roestvorming op de bodem en begeleidende planten die de aanwezigheid van kwel indiceren. Daarnaast heeft Arcadis in een modelstudie de kwelflux berekend. In figuur 3 zijn de kwelgebieden aangegeven.

[image]

Figuur 3 Kwelgebieden (Bron: Arcadis)

2.1.4 Archeologie

In dit deel van Noord-Brabant bestaat de landschappelijke basis uit Oud-Pleistocene afzettingen die tot ongeveer 2,5 miljoen jaar oud zijn. Deze zijn gevormd in een rivierdelta van grote rivieren die in een waddenzeegebied afwaterden. De grote rivieren transporteerden veel sediment vanuit het achterland, dat in een zich uitbouwende delta werd afgezet. Deze afzettingen bestaan uit grote kleilenzen met daartussen zandbanen (Formatie van Waalre). Van zuid- naar oostelijke richting is sprake van een naar beneden hellend vlak. Ter hoogte van de lijn Turnhout – Westmalle (de zuidgrens) liggen de afzettingen op ongeveer 30 m +NAP; ten noorden van Breda is de bovenkant van het pakket gedaald tot onder NAP. De zandbanen konden in latere tijden gemakkelijk verwaaien of verspoelen, waardoor laagten ontstonden.

In de loop van het Midden-Pleistoceen werd in deze zand- en kleiafzettingen het Dal van Breda uitgeslepen door een rivier. In deze brede erosiegeul – waar nu het riviertje de Mark stroomt - bevinden de oude afzettingen zich diep onder het maaiveld, tot circa 25 m. Buiten het Markdal zijn deze afzettingen juist soms heel ondiep – soms tot minder dan 1 m –mv – te vinden. Langs het rivierdal van de Mark werd op de oude afzettingen dekzand afgezet gedurende het Laat-Pleistoceen (Formatie van Boxtel). Als gevolg van de toen heersende windrichting zijn daarbij ZW-NO georiënteerde dekzandruggen gevormd. Langs de Mark konden bovendien rivierduinen ontstaan. De dekzandruggen konden soms de oudere dalen afdammen, waardoor een ingewikkeld afwateringspatroon ontstond. Diverse beeklopen zijn daarom opgebouwd uit noord-zuid en zuidwest-noordoost gerichte delen, al lijkt daar bij de (Boven)Mark geen sprake van te zijn.

[image]

Figuur 4 Fysisch landschap (Leenders 2006)

[image]

Figuur 5 Akkers & Beemden (Leenders 2006)

Op de kaart van het fysisch landschap zoals die is opgesteld door Leenders (2006) is het Markdal duidelijk te zien met aan weerzijde lage zandgronden en dekzandruggen. Ook zijn op enkele plaatsen rivierduinen te zien. De meest significante vindplaatsen zijn gevonden op de rand van het Markdal en de aangrenzende hoger gelegen delen van het landschap. Deze kennen daarom in het algemeen een hoge verwachting op de beleidskaart. Vooral indien er sprake is van een middeleeuwse akkerlaag (plaggendek) is de kans op het aantreffen van een vindplaats van voor de middeleeuwen hoog omdat dit plaggendek oudere sporen kan hebben afgedekt en op die manier hebben beschermd tegen recente verstoringen. De kaart van de middeleeuwse akkercomplexen is weergegeven in afbeelding 5.

Ook is er een aantal terreinen van behoudenswaardige archeologische waarde in deze overgangszone gesitueerd. Deze zijn naast de landschappelijke kenmerken gebaseerd op al eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek.

Binnen het plangebied is sprake van vier terreinen met een behoudenswaardige archeologische waarde die al in de beleidskaart zijn opgenomen. Van noord naar zuid zijn dit achtereenvolgens.

  • Landgoed Bouvigne

  • Oud Hof (monument nummer 2075): Een terrein met resten van een versterkt huis. Het huis is voor 1300 reeds verlaten. Het huis lag op de rand van een beekdal, een hoog terrein met plaggendek langs de Marks, omringd door afgegraven percelen en enkele essen.

  • Sulkerpad (monument nummer 2071) met sporen van bewoning uit de vroeg middeleeuwen (Karolingisch). Op de akker zijn duizenden aardewerkscherven gevonden. Op het terrein is sprake van een plaggendek.

  • Koekelberg (monument nummer 2072) met sporen van bewoning uit de ijzertijd. Het terrein ligt op de rand van een rivierdal. Hoog terrein aan de oever van de Mark. Op het terrein is sprake van een plaggendek.

Sinds het opstellen van de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1. Archeologie in 2008 zijn er een groot aantal onderzoeken uitgevoerd. Een aantal daarvan heeft geleid tot terrein die als behoudenswaardig zijn aangemerkt.

In onderstaande afbeelding is naast de geldende beleidskaart ook deze aanvullende terreinen van behoudenswaardige archeologische waarde weergegeven.

[image]

Figuur 6 (uitsnede Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1. Archeologie)

  • Dorpstraat 2 Ulvenhout bevat sporen van Hoeve Princenhoef.

  • Het oorspronkelijke terrein van het Sulkerpad vergroot en aangevuld met een locatie aan de straat Markdal in Ulvenhout waar sporen uit de prehistorie zijn aangetroffen en het bosje ten zuiden van het pad omdat daar sporen van een dam uit de 17de eeuw worden verwacht.

  • Terrein tbv Oud Hof

  • Reeptiend 50 bevat sporen van het landgoed Nieuwenhuys.

Bodemingrepen dienen zoveel mogelijk op alle terreinen van behoudenswaardige archeologische waarde (die op de beleidskaart en de aanvullende terreinen) te worden vermeden. Indien dit niet mogelijk is dan dient er op die terreinen een archeologische opgraving te worden uitgevoerd.

Voor de overige gebieden met een dubbelbestemming ‘waarde archeologie’ dient bij bodemingrepen van 100 m2 of meer die de bodem dieper dan 30 cm zullen verstoren, conform het beleid van de gemeente Breda, een proefsleuvenonderzoek te worden uitgevoerd.

Andere cultuurhistorische elementen die van belang zijn voor de archeologische verwachting zijn de oude wegen en bijbehorende bruggen over en voordes in de Mark.

In het noordelijk deel van het plangebied worden ook sporen uit de Tachtigjarige Oorlog verwacht. In dat gedeelte van het plangebied waren namelijk een aantal kampen gesitueerd en de linies uit het beleg van Breda door Spinola in 1624-25 en door Frederik Hendrik in 1637 doorkruisten het plangebied.

Binnen het plangebied is ook sprake van een groot aantal landgoederen en heerlijkheden die vaak al sinds de middeleeuwen bestaan. Het is daarom zeer goed mogelijk dat er sporen van oudere fases van bewoning en structuren worden aangetroffen tijden het archeologisch onderzoek.

2.1.5 Cultureel erfgoed

Historische geografie

In de middeleeuwen is het Markdal geheel ontveend en in gebruik genomen als landbouwgrond.

Door de ontginning voor de landbouw ontstond een kleinschalig cultuurlandschap met houtwallen, hagen en struweel op de kavelgrenzen.

Oud Hof

Aan de Mark achter de Prinsenhoef van Ulvenhout lag het "Oud Hof". Dit bestond uit twee eilandjes in een 8-vormige gracht, vlak aan de Mark. We interpreteren dat als een vroeg (tiende tot dertiende eeuw) beheerscentrum voor een complex bezittingen in het Markdal dat na 1000 na Chr in handen raakte van de abdij van Thorn en dan verder geadministreerd werd vanuit Gilze. De bijhorende hoeve werd in 1243 door de heer van Breda in pand genomen van Thorn en in 1277 definitief aan het domein toegevoegd. Na 1350 had deze plek in het bezit van de heren van Breda geen grotere functie meer dan die van pachthoeve. Tijdens archeologisch onderzoek in 2003 zijn ook hier de resten van de goedbewaarde grachten met overblijfselen van een 16e eeuwse brug aangetroffen.

Daasdonk

Een groot deel van de westelijke oever van de Mark behoorde tot landgoed Daasdonk. Tussen 1327 - 1339 werd Daasdonk voor het eerst vermeld. Vermoedelijk werd er rond 1525 een herenhuis gebouwd, dat later zou worden uitgebouwd tot kasteel. Het stond met de hoeve Daasdonk op een omgracht ovaal eiland.

In de loop der tijd werden uit het landgoed de hoeven Blauwe Kamer, Nieuwenhuis en Schoondonk afgesplitst. Rond 1700 richtte de uit Schotland afkomstige eigenaar Lauder de omgeving rond het kasteel in. Vanaf het kasteel werd een dreef recht op de toren van Rijsbergen getrokken. Dwars daarop kwam een 1600 meter lange tweede dreef. Ten opzichte van dit assenkruis werd de rest van het terrein ingericht. Het meest opvallend is daarbij de Schotse Polder. Voor de aanleg daarvan werd de galderse Beek omgelegd. Het kasteeltje brandde in 1831 af en werd niet herbouwd. In de er naast gelegen boerderij, die in 1832 afbrandde maar herbouwd werd, zijn enkele bouwelementen van het kasteel verwerkt. De grachten werden na 1950 dichtgegooid.

Koekelberg

De Koekelberg was een leengoed van de heer van Breda en bestond uit landerijen, een boerderij en een eigen leenhofje. In 1642 werd het goed gesplitst in het leenhof met enkele percelen aan de Mark (Hoochvlot, Groesbroeck) en de boerderij. Op de percelen aan de Mark werd tussen 1642 en 1667 een boerderij met herenkamer gebouwd. Die diende in de periode 1665 - 1688 tevens als schuurkerk voor Ulvenhout en Ginneken. In 1749 is nog sprake van een boerderij, in 1790 wordt daarbij evenwel een herenhuis met verdieping en koetshuis vermeld, met o.a. een "Engels Bos" erbij. In 1795 brandden het huis en de boerderij af. Het koetshuis werd nu tot boerderij verbouwd. Deze boerderij nam ook de naam 't Vlot over.

[image]

Figuur 7 Daasdonk rond 1900

In 1968 werd begonnen met de kanalisatie van de Boven Mark. De Boven Mark werd daarbij niet geheel recht, maar kreeg vanuit landschappelijk oogpunt lang gerekte bochten. Om zo economisch om te gaan met de hoeveelheid grondverzet volgt de gekanaliseerde Boven Mark op hoofdlijnen de vroegere, meanderende Boven Mark. Bij de kanalisatie is de Boven Mark verbreed en verdiept en zijn in totaal 3 stuwen aangebracht. De grond die daarbij vrijkwam werd op de aanliggende gronden verspreid. De kanalisatie ging gepaard met een vrijwillige kavelruil.

In de jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw is de ruilverkaveling Ulvenhout-Galder uitgevoerd. Hierbij is het Markdal opnieuw verkaveld, met uitzondering van het gebied ten noord-westen van de snelweg en de Boven Mark.

Sinds het jaar 2000 heeft natuurontwikkeling plaatsgevonden in het Markdal. Tussen de Duivelsbrug en de Reeptiend is een landbouwbedrijf opgekocht en omgevormd tot natuur. Daarbij is de vistrap Bieberg en de meander Oudhof aangelegd. Ook bij Galder is nieuwe natuur gevormd en zijn de meander bij de Markweg (oostelijk van de Boven Mark) en de meander bij Galder (westelijk van de Boven Mark) gegraven.

Cultuurhistorische waarden

Het totale Markdal heeft een hoge cultuurhistorische waarde vanwege de gaafheid, visuele herkenbaarheid in haar landschappelijke omgeving, de zeldzaamheid van beekdalen van deze omvang en de aanwezigheid van de vele landhuizen, buitenplaatsen, landgoederen en eeuwenoude hoeves waaronder landgoed Daasdonk inclusief de bijbehorende hoeves (Blauwe Kamer, Schoondonk en Nieuwenhuis).

2.1.6 Landschap

Het beekdal van de Mark is zeer open met hier en daar een bosschage (broekbosje) ter hoogte van de Beek. Aan Bredase zijde heeft het beekdal duidelijke wanden in de vorm van het Mastbos aan de westkant en Ulvenhout aan de oostkant.

In de Visie Landschap en Cultuurhistorie Markdal van oktober 2014 die de werkgroep Landschap en Cultuurhistorie van de Vereniging Markdal heeft opgesteld is aangegeven hoe het landschap versterkt kan worden.

Landschappelijke waarden

De openheid en de (relatief) groene wanden vormen de belangrijkste landschappelijke waarden van het beekdal.

[image]

Figuur 8 Visie Landschap en Cultuurhistorie Markdal van oktober 2014

2.1.7 Recreatie

Het Markdal vormt een belangrijk recreatief uitloopgebied voor bewoners van Breda, Ulvenhout, Galder, Strijbeek en Chaam. De werkgroep Verkeer van de vereniging Markdal heeft zich gebogen over de vraag: hoe zouden wandelaars, fietsers, mountainbikers, ruiters en kanoërs graag van het Markdal gebruik willen maken en wat is daar nog aan voorzieningen in de vorm van paden of andere voorzieningen voor nodig. Natuurbelangen en belangen van bewoners en bedrijven zijn meegenomen in de afweging.

De gewenste recreatieve infrastructuur in het Markdal is ingetekend op onderstaande kaarten (van noord naar zuid). Deze zijn indicatief en geven het uiteindelijke inrichtingsproces van het Markdal de nodige houvast. Hoe de kaart tot stand is gekomen, is hieronder toegelicht.

[image]

Figuur 9 (Verkeersvisie Markdal, deelkaart Noord)

[image]

Figuur 10 (Verkeersvisie markdal, deelkaart Midden)

[image]

Figuur 11 (verkeersvisie Markdal, Deelkaart Zuid)

Van noord naar zuid

Met name fietsers en wandelaars (en ook kanovaarders) willen graag van noord naar zuid het Markdal kunnen doorkruisen. Dat hoeft niet altijd vlak langs het water te zijn. Juist afwisseling maakt het, zeker voor wandelaars, nog veel aantrekkelijker.

Het ‘afwandelen’ of ‘affietsen’ van een beek of rivier van bron tot monding komt steeds meer in zwang. Het zou mooi zijn als we dit voor het traject Ginneken – Meersel-Dreef zo kunnen faciliteren dat er zowel voor wandelaars als fietsers een aantrekkelijke route ontstaat. Dergelijke ‘volg-het-water-routes’ winnen nog aan kracht als allerlei zaken die in de ruimste zin des woords met het water verband houden in de route kunnen worden opgenomen.

Dwarsverbindingen

Naast een noord-zuid verbinding zijn oost-west verbindingen dwars op de Mark gewenst. Die laatste vormen de tweede ‘rode draad’. Het is niet alleen heel leuk om het dal van de Mark te doorkruisen, door verbindingen die dwars op de Mark staan kan je ook een kleiner fietstochtje of een ommetje maken. Langs het Markdal liggen recreatief gezien heel interessante gebieden waarlangs je weer terug kunt, zoals het Mastbos, de Strijbeekse Heide, Ulvenhoutse Bos en Balleman.

Die gebieden via het Markdal met elkaar verbinden is op zichzelf al mooi: op korte afstand beleeft de recreant heel verschillende landschappen.

De dwarsverbindingen zijn ook gewenst om aansluitingen van Natuur- of Baroniepoorten of andere parkeergelegenheden te maken met het Markdal.

Ieder zijn eigen ‘pad’

Hoewel een strikte scheiding niet mogelijk en niet te handhaven is heeft ieder het liefst zijn eigen ‘pad’. Fietsers en wandelaars bijvoorbeeld gaan lastig samen op het fietspad langs de Mark; ze zitten elkaar gewoon in de weg, ieder heeft last van de ander waardoor het voor beiden niet leuk meer is. Aan de andere kant gaan wandelaars en ruiters best wel samen; zeker voor korte stukjes kunnen ze gebruikmaken van hetzelfde ‘pad’. En ook mountainbikers hoeven lang niet altijd een eigen pad te hebben. Veel hangt ook af van de breedte van het pad.

De liefst-ieder-zijn-eigen-pad-gedachte, de derde rode draad, heeft de werkgroep zo vertaald dat in elk geval voor fietsers en wandelaars over de volle lengte van het Markdal tussen het Ginneken en de grens aparte routes gewenst zijn. Dicht(er)bij de stad is het vanwege een drukker gebruik van de paden aan te raden om alle vormen van recreatie hun eigen pad te geven, en zo mogelijk ook onderscheid te maken tussen verschillende soorten wandelaars en fietsers.

Wellicht een overbodige opmerking: voor de meeste recreanten geldt dat niemand graag gebruik wil maken van een verkeersweg. Het is er te druk, het levert onveilige situaties op, de ondergrond is verhard en je kunt veel minder genieten van het landschap en de natuur en wat er nog meer te beleven valt. Reden om dergelijke wegen alleen als het echt niet anders kan onderdeel te laten zijn van de recreatieve infrastructuur.

Kaarten gewenste recreatieve infrastructuur

Op de kaarten is op basis van bovenstaande beschouwingen (noord-zuid routes, dwarsverbindingen, ‘eigen pad’, belangentegenstellingen) de voor de verschillende recreatievormen gewenste infrastructuur ingetekend.

De lijnen zijn indicatief. Er is weliswaar gekeken naar in het veld aanwezige mogelijkheden, maar belangrijker is de verbinding ‘van A naar B’. Als die om wat voor reden net iets anders moet gaan lopen, is dat geen enkel probleem. Als maar zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de wensen van de recreanten die wij graag in het Markdal willen verwelkomen.

In paragraaf 4.4 wordt een nadere toelichting gegeven op de hydrologische inrichtingsschets.

2.1.8 Kabels en leidingen

Voor het Markdal is een klicmelding gedaan. Alle kabels- en leidingen in het gebied zijn daarmee opgevraagd. Via een GIS-analyse is onderzocht welke en hoeveel kabels- en leidingen op locaties liggen waar werkzaamheden kunnen plaats vinden voor het vrij kunnen stromen van de Mark. De resultaten hiervan zijn weergegeven in onderstaande tabel.

In totaal zijn er 227 kabel of leidingen aanwezig op locaties waar in het VKA ingrepen worden gepleegd. Daarvan zijn er 3 leidingen met gevaarlijke inhoud, 33 transporteren gas, 106 datakabels, 40 waterleidingen, 2 drukleidingen en 43 niet nader gespecificeerde leidingen.

Figuur 12: Tabel 1: Aanwezige kabels en leidingen welke kruisen met percelen waar het in het VKA ingrepen worden gepleegd. (Bron Arcadis)

Kabels en leidingen

Aantal

Buisleiding gevaarlijke inhoud DPO

1

Buisleiding gevaarlijke inhoud Gasunie

2

Datakabel Brabant Water

1

Datakabel KNP

63

Datakabel RWS Wegen Breda

6

Datakabel Ziggo

36

Laagspanning Enexis

41

Laagspanning RWS Wegen Breda

1

Gasleiding Enexis hoge druk

1

Gasleiding Enexis lage druk

32

Overig RWS Wegen Breda

1

Waterleiding Brabant Water

40

Drukleiding riool

2

Totaal

227

2.2 Functionele Structuur

De belangrijkste functies in het Markdal zijn:

  • Landbouw

  • Natuur

  • Extensief recreatief medegebruik

  • Wonen

Het beekdal kent met name agrarische activiteiten. Het grootste deel van het beekdal bestaat uit grasland en daarnaast zijn er enkele akkers en kwekerijen.

Er bevinden zich reeds enkele natuurgebieden, maar in de huidige situatie is dit aantal nog beperkt.

In paragraaf 5.4 worden de aanwezige natuurwaarden en natuurgebieden uitgebreid beschreven.

Op de hogere flanken van het beekdal liggen de dorpskernen Galder, Strijbeek en Ulvenhout. Voor deze dorpen, maar ook voor bewoners van Breda en Chaam vormt het Markdal een belangrijkrecreatief uitloopgebied.

2.3 Ontwikkelingen

De A58 zal rond 2020 worden verbreed van 2 naar 3 rijstroken. De plannen voor het Markdal en de snelwegverbreding dienen goed op elkaar te worden afgestemd.

Hoofdstuk 3 Beleid En Regelgeving

3.1 Inleiding

De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door Europese, landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat en vervolgens is de relatie tussen het relevante beleid en het bestemmingsplan benoemd. Het beleid ten aanzien van ecologie wordt kort genoemd en komt vervolgens nader aan de orde in paragraaf 5.4.

3.2 Europees Beleid

3.2.1 Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is sinds 2000 van kracht voor alle EU-lidstaten. De richtlijn verplicht alle EU-lidstaten om uiterlijk in 2027 alle wateren (rivieren, meren, kustwater en grondwater) zowel chemisch (schoon) als ecologisch (gezond) op orde te hebben. De KRW streeft naar het bereiken van de Goede Ecologische Toestand voor oppervlaktewaterlichamen (GET). Voor ‘sterk veranderde’ of ‘kunstmatige’ waterlichamen geldt het Goed Ecologisch Potentieel (GEP).

Om de doelstelling van het KWR te bereiken is per stroomgebied een beheersysteem nodig, waarin er rekening mee wordt gehouden dat watersystemen niet stoppen bij politieke grenzen. Grensoverschrijdende samenwerking in de breedste zin van het woord (dus tussen landen, provincies, gemeenten, organisaties, bewoners etc.) is hierbij vereist.

In Nederland vertaalt de Rijksoverheid de KRW in landelijke beleidsuitgangspunten, kaders en instrumenten. De Minister van Infrastructuur en Milieu is eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de KRW. Zij is dit mede namens de andere rijkspartijen en in nauw overleg met provincies, waterschappen en gemeenten. In het Bestuursakkoord Water is de samenwerking in het waterbeheer en -beleid tussen deze partijen vastgelegd.

Nederland rapporteert over de waterkwaliteit aan de Europese Unie. De rapportages zijn opgesteld voor delen van het watersysteem die ‘waterlichamen’ worden genoemd. Een deel van de hoofdwaterlopen van het Waterschap behoort tot deze KRW-waterlichamen. Aan elk KRW-waterlichaam is ook een stroomgebied gekoppeld. De KRW-maatregelen zijn opgenomen in de Stroomgebiedbeheerplannen van het Rijk.

De provincie bepaalt de waterhuishoudkundige functies van de waterlopen en legt de ecologische doelen voor deze KRW-oppervlaktewaterlichamen vast in het Provinciaal Milieu- en Waterplan. Het provinciaal plan bevat ook de grondwatermaatregelen.

Het waterschap is als waterbeheerder verantwoordelijk voor het publiek beheer van het regionaal watersysteem. Alle waterbeheerders in Nederland hebben de opgave om de KRW goed en doelmatig uit te voeren en KRW-maatregelen te realiseren. De KRW-maatregelen van het waterschap hebben grotendeels betrekking op oppervlaktewater en maken een verplicht onderdeel uit van het Waterbeheerplan.

Voor alle waterlichamen zijn factsheets opgesteld. Die geven aan wat de huidige kwaliteit is, welke

KRW-doelstellingen zijn opgelegd en de onderbouwing hiervan. Ook geven zij de door de waterschappen opgestelde maatregelen weer. De factsheets staan op het KRW-portaal op www.waterkwaliteitsportaal.nl

Concreet voor het plangebied geldt het volgende beleid:

  • Stroomgebiedbeheerplan Maas 2016-2021;

  • Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021: Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 (PMWP) vastgesteld door de Provincie Noord Brabant. Het PMWP is niet bindend voor andere partijen dan de provincie zelf. Alleen voor een aantal aspecten van het oppervlakte- en grondwater, zoals vastgelegd in de Kaderrichtlijn Water en de overige wateren, is het PMWP wel rechtstreeks bindend voor waterschappen.

  • Waterbeheerplan 2016-2021: Op 14 oktober 2015 heeft het Waterschap Brabantse Delta het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld. Dit plan beschrijft de hoofdlijnen van het beheer van het water- en zuiveringssysteem voor de periode 2016-2021.

Het plangebied maakt deel uit van het KRW-waterlichaam Boven Mark,“Gebied 3”. De Boven Mark heeft de volgende gebruiksfuncties:

  • waterhuishouding;

  • bescherming tegen overstromingen;

  • afwatering.

Het KRW-waterlichaam Boven Mark heeft de status ‘Sterk veranderd’. Op basis van de KRW wordt voor de Boven Mark gestreefd naar het Goed Ecologisch Potentieel (GEP). De GEP wordt gevormd door biologische kwaliteitselementen, fysisch-chemische parameters, specifieke verontreinigende stoffen en hydromorfologische kwaliteitselementen en voor elk onderdeel is een doelstelling geformuleerd. Deze doelstellingen zijn onder meer opgenomen in het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021, zie tabel 2 samenvatting van de GEP voor de oppervlaktewaterlichamennamen.

De haalbaarheid van het Goed Ecologisch Potentieel voor de Boven Mark is afhankelijk van de volgende drie aspecten:

  1. de combinatie van landelijk beleid en aanvullende regionale/lokale maatregelen inzake nutriënten moet voldoende effectief zijn;

  2. de Vereniging Markdal moet tijdig een voldoende grondpositie organiseren;

  3. er moet rekening worden gehouden met de hersteltijd die de natuur na inrichtings- en herstelmaatregelen nodig heeft.

De Goede Chemische Toestand kan alleen worden gehaald als de ubiquitaire (overal voorkomende) stoffen de norm niet te ver overschrijden (<40% boven de norm).

De opgave betreft:

  • het terugdringen van het gebruik en de emissie van meststoffen en bestrijdingsmiddelen;

  • het vrij kunnen stromen van de Mark;

  • het voorzien in voldoende capaciteit van de Mark om water te kunnen bergen en pieken te kunnen afvoeren. Hiervoor zijn verscheidene extra (meanderende) zijtakken van de Mark nodig

  • bescherming natte natuurparel (NNP) en zoeken naar ruimte voor beekherstel..

Er zijn de afgelopen jaren al verschillende ecologische herstelmaatregelen uitgevoerd langs de Boven Mark en de zijlopen. Deze leveren ecologisch meer op als er, met aanvullende maatregelen, een aaneengesloten systeem wordt gerealiseerd. Het gaat dan om realisatie van de EHS en het beekherstel in het beekdal (6 kilometer) in combinatie met de ecologische verbindingszones langs de Galderse Beek en Hazeldonkse Beek en het opheffen van de resterende twee vismigratieknelpunten in de Boven Mark.

Vanwege de opgedeelde ligging van het KRW-waterlichaam Boven Mark (tussenliggend traject over Vlaamse deel) is afstemming met Vlaanderen voor het opstellen van een watergebiedsprogramma van belang, mede in relatie tot het watergebiedsprogramma voor het Merkske. Naast oeverinrichting speelt hier ook verdrogingsbestrijding in aansluiting op de Vlaamse zijde en de bovenlopen Strijbeekse Beek (stroomgebied Chaamse Beken), Galderse Beek en Merkske.

Het Waterschap heeft met de Vereniging Markdal een samenwerkingsovereenkomst ondertekend waarin afspraken zijn gemaakt over de prioritering van en voorbereidende werkzaamheden voor uitvoering van maatregelen. De vereniging neemt het voortouw in het maken van afspraken met bewoners en ondernemers. Voor de planning en uitvoering van maatregelen worden de vigerende wettelijke procedures gevolgd. Het waterschap zal de komende planperiode ervaring opdoen met deze nieuwe samenwerkingsvorm om te komen tot een duurzaam en vitaal Markdal.

De nog uit te voeren inrichtingsmaatregelen dienen een positieve bijdrage te leveren aan het herstel van het stromende karakter van de Boven Mark en de zijlopen, om doelbereik op de KRW-maatlatten in 2027 mogelijk te maken.

Bestemmingsplan in relatie tot de opgave uit de Europese Kaderrichtlijn Water

Onderhavig bestemmingsplan biedt planologische mogelijkheden aan bewoners c.q. ondernemers in ruil voor de inbreng van gronden. Deze gronden komen beschikbaar voor de realisatie van het Natuurnetwerk Noord-Brabant. Ter plaatse van het plangebied kan de natuurontwikkeling van het Markdal verder worden uitgevoerd en kunnen de KRW-maatregelen (onder meer het hermeanderen van beken door het aanleggen extra meanderende zijtakken in de Mark) worden getroffen.

Conclusie

Het onderhavige bestemmingsplan draagt bij aan de uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen. In totaal worden 13 nationale belangen benoemd.

Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd.

Voor deze 13 belangen en het aspect van duurzame verstedelijking is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Bestemmingsplan in relatie tot de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Onderhavig bestemmingsplan biedt de planologische grondslag voor het kunnen uitvoeren van natuurontwikkeling en de KRW-maatregelen. Daarnaast voorziet het bestemmingsplan in een passende bestemming om de in het gebied aanwezige en toekomstige natuur- en landschapswaarden te beschermen.

Hiermee komt het bestemmingsplan tegemoet aan de volgende hoofddoelstellingen en nationale belangen uit het SVIR:

Leefbaar&Veilig: Waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:

  • Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;

  • Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;

  • Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;

En het afzonderlijke Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Conclusie

Het onderhavige bestemmingsplan draagt bij aan de hoofddoelstellingen en nationale belangen uit het SVIR.

3.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen.

  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het Rijk gaat ervan uit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan andere overheden, door hen goed worden behartigd. Waar het Barro bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk ervan uit dat deze doorwerking krijgen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen, maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) en bij de verlening van de omgevingsvergunningen op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a en onder 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) rekening houden met het Barro.

In hoofdstuk 2 van het Barro is, om de nationale belangen te beschermen per onderwerp (één onderwerp per titel) aangegeven welke beperkingen er per welk (ruimtelijk) gebied gelden.

Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn:

  1. de mainportontwikkeling van Rotterdam;

  2. de bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren;

  3. de bescherming en behoud van de Waddenzee;

  4. de bescherming en behoud van enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam;

  5. de uitoefening van defensietaken;

In de loop van 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen:

  1. veiligheid rond rijksvaarwegen;

  2. toekomstige uitbreiding van hoofd(spoor)wegennet;

  3. de elektriciteitsvoorziening;

  4. de ecologische hoofdstructuur (EHS);

  5. de veiligheid en bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament;

  6. toekomstige rivierverruiming langs de Maas;

  7. verstedelijking in het IJsselmeer;

  8. duurzame verstedelijking.

Het Rijk heeft het algemene beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland in titel 2.10 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vastgelegd. Het Nationaal Natuurnetwerk (NNN), de opvolger van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), is een Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het NNN is ruimer van omvang dan de in het bestuursakkoord herijkte EHS, maar heeft een beperktere omvang dan de oorspronkelijke EHS. In het Natuurpact hebben de provincies met het Rijk afgesproken om tot 2027 80.000 hectare natuur in te richten.

Op grond van het Barro geldt er een algemeen beschermingsregime voor het NNN. Dit algemene regime bestaat eruit dat er geen toestemming mag worden verleend aan activiteiten die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van of samenhang tussen die gebieden.

Toestemming voor dergelijke activiteiten kan wel worden gekregen indien

er sprake is van een groot openbaar belang;

er geen reële alternatieven zijn;

de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, de oppervlakte en de samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.

Het Barro bevat de opgave aan de Provincie om het gebied van het NNN aan te wijzen en nauwkeurig te begrenzen. Ook moeten zij ook de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden vastleggen. Daarnaast wijzen de provincies de natuurdoelen in het NNN aan. Elk NNN-gebied heeft een zogenaamd natuurdoel. Een natuurdoel beschrijft een bepaalde natuurkwaliteit en wordt gebruikt als een toetsbare doelstelling voor een natuurgebied. Ten slotte moet de provincie regels stellen in het belang van de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden worden vastgelegd. De begrenzing van NNN mag worden gewijzigd bij provinciale verordening. Rijk en provincies hebben gezamenlijk een beleidskader opgesteld voor mogelijke ingrepen in de EHS: ‘Spelregels EHS – Beleidskader voor compensatiebeginsel, EHS-Saldobenadering en herbegrenzen EHS’ (augustus 2007). Uit het Bestuursakkoord Natuur volgt dat deze spelregels ook voor het NNN blijven gelden.

Dit NNN-beleid werkt vervolgens door tot op het gemeentelijk niveau. Gemeenten dienen bij vaststelling van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen voor het afwijken van een bestemmingsplan de regels met betrekking tot het NNN toe te passen, zoals deze voortvloeien uit de provinciale verordening.

3.4 Provinciaal Beleid

3.4.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 is het beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in Brabant op hoofdlijnen uiteengezet.

De Structuurvisie is alleen bindend voor de provincie, er gaat geen directe werking uit richting gemeentelijke besluitvorming. Als de provincie het nodig acht dat het beleid doorwerkt naar gemeenten dan dient zij hiervoor andere instrumenten in te zetten, bijvoorbeeld de Verordening ruimte, deze heeft wel een doorwerking naar gemeentelijke besluitvorming.

Kerngebied groenblauwe mantel

Alle vanuit het Rijk en de EU te beschermen gebieden zijn in de Structuurvisie opgenomen in de kern van de groenblauwe structuur (“Kerngebied groenblauwe mantel”). Binnen het kerngebied liggen bestaande natuurgebieden maar ook gebieden waar nog ontwikkeling van natuur moet plaatsvinden.

Het ruimtelijke beleid is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten. Er is geen ruimte voor (grootschalige of intensieve) ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstellingen voor de NNN en beheer/herstel van de waterstructuren. Bestaande functies en bestaand gebruik binnen de groenblauwe kern worden gerespecteerd.

De opname van kerngebieden voor natuur sluit aan op de doelstellingen van het rijk met de NNN (SVIR), het streven van de EU voor de vorming van een Europese ecologisch netwerk (gebieden Vogel- en Habitatrichtlijn, Natura 2000) en de Kaderrichtlijn Water.

De juridische instrumenten voor de uitvoering Kerngebied groenblauwe mantel worden gevormd door:

  1. De Verordening ruimte. De Verordening stelt regels ten aanzien van:

  1. de begrenzing en bescherming van de ecologische hoofdstructuur inclusief de ecologische verbindingen;

  2. de zogenaamde “attentiegebieden NNN” (PWP)

  3. de begrenzing en bescherming van gebieden voor behoud en herstel watersystemen;

  1. Natuurwetgeving: De provincie voert samen met het Rijk de Wet natuurbescherming uit en zorgt waar nodig voor de afstemming met het ruimtelijke beleid.

Realisatie NNB

De provincie wil samen met de zogenaamde regionale 'Manifestpartners' de gehele NNN in Brabant realiseren (ook wel de NNB genoemd = Natuurnetwerk Brabant); er is een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor deze realisatie. De provincie nodigt particuliere eigenaren en ondernemers uit om delen van de NNB te ontwikkelen. Natuur en landschap wordt meer vanuit de regio en dichter bij de samenleving gerealiseerd. Rekening houdend met de algemene belangen biedt de provincie ruimte om economische ontwikkeling te koppelen aan investeringen in natuur. Binnen het ruimtelijk beleid wordt het beleid voor natuurcompensatie zo aangepast dat compensatie binnen de nog niet gerealiseerde delen van de NNB hoge prioriteit krijgt. Daarnaast worden de mogelijkheden van financiële compensatie verruimd, fysieke compensatie is in beginsel alleen nog mogelijk binnen de nog niet gerealiseerde delen van het NNB.

Ontwikkelingen in NNB

Voor de ontwikkeling van functies binnen de groenblauwe kern gelden de EHS-spelregels, zoals die door het Rijk/IPO zijn afgesproken: het 'nee, tenzij'-principe met toepassing van het compensatiebeginsel en met mogelijkheden voor de zogenaamde herbegrenzing en saldobenadering. De ontwikkeling van extensieve recreatie die zich richt op de beleving van natuurgebieden, is goed mogelijk. De ontwikkeling moet wel passen binnen de natuurdoelstellingen van het gebied en bijdragen aan de versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Zolang er geen sprake is van een significante aantasting, is er vanwege het NNB geen grond om de activiteit tegen te houden. Wel wordt de activiteit uiteraard nog getoetst aan ander (ruimtelijk) beleid of regelgeving.

[image]

[image]

Figuur 13 Uitsnede visiekaart van de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 (bron: Provincie Noord Brabant)

[image]

[image]

Figuur 14 Uitsnede Structurenkaart van de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 (bron: Provincie Noord Brabant)

De groenblauwe structuur omvat de samenhangende gebieden in Noord-Brabant, waaronder de Natuurnetwerk Brabant, waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden.

De Provincie noemt in haar Structuurvisie de volgende ambities binnen de Groenblauwe structuur:

  1. Een positieve ontwikkeling van de biodiversiteit. De achteruitgang in de ontwikkeling van de biodiversiteit wordt omgebogen in een positieve ontwikkeling. De natuur- en watersystemen in de gebieden zijn daarom beschermd en worden verbeterd door deze goed met elkaar te verbinden.

  2. Een robuuste en veerkrachtige structuur: Natuur en water moeten toekomstige ontwikkelingen in Noord-Brabant kunnen opvangen of daar tegen bestendig zijn. De provincie wil de groenblauwe structuur daarom vanuit ecologisch oogpunt robuust en veerkrachtig maken.

  3. De natuurlijke basis en landschappelijke contrasten versterken: De gebieden in de groenblauwe structuur versterken de identiteit van de verschillende landschappen in Noord-Brabant. Daarom wil de provincie de natuurlijke basis en de landschappelijke contrasten versterken en ontwikkelen.

  4. De gebruikswaarde van natuur en water verbeteren: De gebieden in de groenblauwe structuur zijn ook belangrijk vanuit economische en sociaal–culturele belangen. De provincie wil de samenhang daartussen verbeteren en de mogelijkheden voor gebruik en beleving van deze gebieden verbeteren. Dit biedt ook kansen om het toeristisch-recreatieve product in Noord-Brabant te versterken. Binnen de groenblauwe structuur liggen ook mogelijkheden voor de ontwikkeling van agrarische functies die passen in de groene omgeving.

Drie perspectieven

De provincie onderscheidt in de groenblauwe structuur drie perspectieven:

  1. het kerngebied groenblauw

De kern bestaat uit natuurgebieden in de Natuurnetwerk Brabant inclusief de (robuuste) ecologische verbindingszones Ook belangrijke waterstructuren in Noord-Brabant zoals de Maas, de Brabantse beken en de Westbrabantse kreken horen tot het kerngebied. De hoofdfunctie is hier behoud en ontwikkeling van het natuur- en watersysteem.

2. de groenblauwe mantel

De mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water (-beheer) en landschap is in de groenblauwe mantel een belangrijke opgave. Vormen van grondgebonden agrarisch grondgebruik zijn van blijvend belang voor de ontwikkeling van groene en blauwe waarden. Binnen het gebied liggen kansen voor recreatie en toerisme. Ook een aantal

groene gebieden door én nabij het stedelijk kralensnoer zijn onderdeel van de groenblauwe mantel.

3. de gebieden voor waterberging

Deze gebieden zijn - bij dreigende wateroverlast -van belang voor hoogwaterbescherming

(ruimte voor de rivier) en waterberging (regionale waterberging). Het grootste deel van

deze gebieden ligt binnen de groenblauwe structuur, een deel heeft een overlap met de

agrarische structuur. Binnen de gebieden voor waterberging kunnen andere functies zoals

grondgebonden landbouw, extensieve recreatie en natuurontwikkeling zich blijvend

ontwikkelen mits ze afgestemd zijn op de beoogde waterfuncties.

3.4.2 Verordening Ruimte

De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening te realiseren. Bij vaststelling van onderhavig bestemmingsplan is uitgegaan van de geconsolideerde versie per 1 januari 2017. De geldende versie van de Verordening ruimte 2014 is hier te raadplegen.

Het Natuur Netwerk Brabant (NNB) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met natuurwaarden van (inter-)nationaal belang. Voorbeelden van dergelijke gebieden in Brabant zijn: de bossen, de heide en vennen, de stuifduinen, de schraalgraslanden en wateren zoals rivieren en beken. Het doel van het NNB-beleid is het veiligstellen van ecosystemen en het realiseren van leefgebieden met goede condities voor de biodiversiteit. Deze leefgebieden zijn belangrijk voor dier- en plantensoorten.

Om de populaties gezond te houden en de genetische uitwisseling te bevorderen, moeten de gebieden groot genoeg zijn en de mogelijkheid bieden voor migratie tussen de gebieden. Om het NNB als zo`n netwerk te laten functioneren, werkt de provincie samen met andere partijen aan het aanleggen van ecologische verbindingszones en het oplossen van faunaknelpunten in de wegenstructuur. Als de omstandigheden in een bepaald gebied (tijdelijk) verslechteren, dan kan een soort uitwijken naar een ander geschikt gebied. In het licht van de klimaatveranderingen is dit van toenemend belang. De ecologische verbindingszones zijn (vaak) langgerekte landschapselementen die als groene schakels de Brabantse natuurgebieden met elkaar verbinden.

Het Natuur Netwerk Brabant hangt samen met het Natuur Netwerk in de andere delen van Nederland en met het Europese net van natuurgebieden, bekend onder de naam Natura 2000.

Het NNB bestaat uit:

  • bestaande natuur- en bosgebieden;

  • gerealiseerde nieuwe natuur. Dit zijn gronden die met subsidie uit het Natuurbeheerplan zijn gerealiseerd als nieuwe natuur en waar de landbouwfunctie of een andere niet-natuurbestemming is verdwenen;

  • nog niet gerealiseerde nieuwe natuur. Dit zijn meestal agrarische gronden die in het Natuurbeheerplan zijn aangewezen als nieuwe natuur, maar waar de gewenste natuurfunctie nog niet is gerealiseerd. De oude functie of bestemming is nog aanwezig.

Het provinciale beleid is erop gericht om het netwerk in 2027 gereed te hebben. Dit wordt in het algemeen bereikt door:

  • het concreet aanwijzen van de gebieden die tot het NNB behoren en het vastleggen van de natuurdoelen ( bepalen );

  • voor zover nodig functiewijziging van landbouwgrond en ander niet-natuurgebruik naar natuurgebied door aankoop of particulier natuurbeheer ( deelname );

  • inrichten van deze gebieden zodat de natuurkwaliteit (omschreven in natuurdoelen) ontwikkeld kan worden ( inrichting );

  • realiseren van de natuurkwaliteit door een duurzaam beheer en eventueel aanvullend omgevingsbeleid ( uitvoering ).

Ondanks afnemende rijksmiddelen kiest Brabant er voor om samen met de zogenaamde regionale 'Manifestpartners' het hele NNB in Brabant realiseren. De provincie nodigt particuliere eigenaren en ondernemers uit om delen van het NNB te ontwikkelen. Natuur en landschap wordt meer vanuit de regio en dichter bij de samenleving gerealiseerd. De provincie biedt daarbij de ruimte om economische ontwikkeling te koppelen aan investeringen in natuur. Voor het ruimtelijk beleid heeft dit met name gevolgen voor het compensatiebeleid. De mogelijkheden voor financiële compensatie worden verruimd, fysieke compensatie is in beginsel alleen nog mogelijk binnen de nog niet gerealiseerde delen van het NNB. Een uitzondering op de verplichte compensatie in het NNB is in het geval van gebiedsontwikkelingen waarbij een aantasting van het NNB plaatsvindt en waarbij via de saldobenadering compensatie wordt voorgesteld.

Doordat het rijk nog wel uitvoering geeft aan die delen van het NNB die vanwege Europese verplichtingen gerealiseerd moeten worden, ontstaat er een tweedeling in het rijks- en het provinciale Natuurnetwerk. Voor het rijks-natuurnetwerk geldt op basis van het rijksbeleid (Nota ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) de verplichting om de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied in stand te houden en te beschermen. Niet alleen het behouden, herstellen en beschermen van bestaande waarden in het natuurnetwerk is belangrijk: er moet ook ruimte zijn voor ontwikkelingen. Juist daarmee ontstaan ook kansen voor de realisering en versterking van het natuurnetwerk. Hiertoe zijn in het Rijksbeleid (nota Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) instrumenten ontwikkeld. Deze instrumenten zijn vastgelegd in het door Rijk en provincies opgestelde document “Spelregels EHS beleidskader voor compensatiebeginsel, EHS-saldobenadering en herbegrenzen EHS” (20 augustus 2007). Deze spelregels zijn in de Verordening nader uitgewerkt

In artikel 5 van de Verordening ruimte 2014 zijn de regels opgenomen inzake de bescherming van het Natuur Netwerk Brabant (NNB), voorheen ecologische hoofdstructuur.

De kern van de planologische bescherming van het NNB wordt gevormd door de verplicht aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen aan te sluiten bij de ecologische kenmerken en waarden die in het natuurbeheerplan zijn beschreven.

Deze verordening laat ruimte voor bestaande niet-natuurbestemmingen en de daarmee verbonden ontwikkelmogelijkheden (bouw en gebruik) op grond van het geldende bestemmingsplan. Alleen als GS of het bestuur van een waterschap de verplichting heeft de inrichting en beheer voor natuurdoeleinden te verzekeren, verplicht deze verordening tot omzetting naar een adequate natuurbestemming.

De mogelijkheid bestaat om de begrenzing van het NNB aan te passen vanwege een duidelijke ecologische reden. Voorbeelden zijn de verbetering van milieu- en watercondities in een gebied of verzoeken van particulieren om te starten met particulier- of agrarisch natuurbeheer in ecologisch kansrijke, maar niet begrensde gebieden. Het initiatief voor aanpassing van de begrenzing om ecologische redenen ligt bij de provincie. Voorwaarde voor wijziging is dat de kwalitatieve en kwantiatieve ambitie voor het NNB behouden blijven of versterkt.

Indien een ruimtelijke ontwikkeling aantasting geeft van het NNB, dan is zowel fysieke als financiële compensatie mogelijk. Bij fysieke compensatie geldt dat deze in beginsel binnen de nog niet gerealiseerde delen van het NNB moet plaatsvinden. Hierop is een uitzondering opgenomen voor gebiedsontwikkelingen.

Om de noodzakelijke compensatie te verantwoorden moet het bestemmingsplan dat de aantasting mogelijk maakt inzicht bieden in de volgende aspecten:

  • welk natuur(beheer)type wordt aangetast, hoe groot de oppervlakte van het aangetaste gebied is en welke natuurkwaliteiten hierbij verloren gaan, inclusief de gevolgen van versnippering en verstoring. Dezelfde gegevens worden ook gevraagd voor de locatie waar de compensatie plaatsvindt. Het gaat daarbij om de netto oppervlakte natuurwaarden die wordt aangetast en de netto oppervlakte te realiseren natuur in het compensatiegebied. In het geval financiële compensatie plaatsvindt dient inzichtelijk te worden gemaakt hoe de hoogte van deze compensatie is berekend.

  • de termijn van uitvoering;

  • de inhoud en realisatie van de voorgenomen mitigerende en compenserende maatregelen;

  • het regulier beheer en het ontwikkelingsbeheer.

Afwijken Verordening ruimte

Gedeputeerde Staten is bevoegd om met het stellen van nadere regels af te wijken van de regels in de verordening. Er zijn drie gevallen te onderscheiden:

  1. Afwijken ten behoeve van een gebiedsgerichte benadering op verzoek van een groep gemeenten, bijvoorbeeld een regio of streeknetwerk.

  2. Afwijken ten behoeve van de meerwaardepraktijken bij initiatieven die aantoonbaar maatschappelijke meerwaarde opleveren bijvoorbeeld doordat die een betekenisvolle stap in de gewenste transitie van stad en platteland leveren. Wat met een dergelijke 'transitie' wordt bedoeld, is omschreven in het in 2011 door Provinciale Staten vastgestelde koersdocument 'De transitie van het Brabantse stad en platteland – een nieuwe koers'. Belangrijk uitgangspunt in het koersdocument is participatie en betrokkenheid, waarbij het denken en handelen van burgers en ondernemers het vertrekpunt is. Vanuit een veranderende maatschappij wordt er meer ruimte gegeven aan particulier initiatief en bedrijfsleven. De inzet van nadere regels kan daaraan een bijdrage leveren.

  3. Afwijken ten behoeve van de aanpak van overbelaste gebieden veehouderij. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de omstandigheid dat een gemeente een gebiedsprofiel heeft vastgesteld waarin zij maatregelen heeft opgenomen om de overbelasting van met name geurhinder in een gebied terug te brengen. In een dergelijk geval kan het gewenst zijn om de geurnormering die in de Vr is opgenomen, (tijdelijk) buiten werking te stellen. Voor de afweging wanneer er sprake is van een overbelast gebied, hanteert de provincie de normen die daarvoor zijn vastgelegd in regelgeving, zoals in nationale wetgeving, de Verordening stikstof of deze verordening.

Koersdocument Transitie Stad en Platteland en Meerwaardetraject

De provinciale beleidsdoelen vloeien voort uit de missie in de Agenda van Brabant: Brabant heeft als hoofddoel uit te groeien tot topkennis en -innovatie regio met een vitaal platteland (een aantrekkelijk vestigings- en leefklimaat = gezond, duurzaam en met kwaliteit). Daarbij gelden de volgende strategische thema's:

1. Versterken concurrentiepositie

2. Bevorderen transitie landbouw

3. Bereiken gezonde leefomgeving

4. Versterken regionale identiteit

5. Realiseren van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem

6. Onderhouden van een goede stedelijke structuur

1. Versterken concurrentiepositie:

- versterkt de sterke economische clusters/topsectoren(bijvoorbeeld via aantrekkelijke werklocaties)

- versterkt de Brabantse economie (duidelijke toename aantal banen/ toegevoegde waarde)

- versterkt de internationale concurrentiepositie van een Brabants economisch cluster(bijvoorbeeld via slim gebruik van energie).

2. Bevorderen ‘transitie’ landbouw

- vernieuwende wijze van waardecreatie (toegevoegde waarde ipv bulk)

- geeft invulling aan Good Management Practice (integrale visie op volksgezondheid, dierenwelzijn, milieu en leefomgeving)

- versterkt ecologische en landschappelijke structuur

3. Bereiken gezonde leefomgeving

- schept goede voorwaarden voor (nodigt uit tot) gezond gedrag

- verbetert volksgezondheid

- draagt bij aan sluiten van kringlopen

- past bovenwettelijke maatregelen toe voor beperken milieueffecten

- draagt bij aan het oplossen van milieuhinderlijke situaties

4. Versterken regionale identiteit en kwaliteit van de leefomgeving

- draagt bij aan een aantrekkelijk cultureel leefklimaat en streekeigen karakter (landschap, bebouwing, economische clusters, streekeigen product)

- versterkt cultuurhistorische waarden en structuren

5. Realiseren van een robuust en veerkrachtig wateren natuursysteem

- draagt bij aan een veilig watersysteem

- draagt bij aan op peil houden watervoorraden

- draagt bij aan verbetering biodiversiteit

- versterkt de gebruikswaarde van natuur

6. Onderhouden van een goede stedelijke structuur

- geeft een impuls aan het versterkt stedelijke netwerk

- versterkt de structuur / leefbaarheid van landelijke kernen

- hanteert het principe van zorgvuldig ruimtegebruik en goede bereikbaarheid

Het koersdocument is gebaseerd op vertrouwen in het vinden van goede oplossingen in een lokale context. Dat doen lokale overheden, maatschappelijke organisaties, ondernemers en burgers samen. Ruimte geven aan het particulier initiatief is nodig, maar gebeurt niet blanco. Aan het invullen van ontwikkelingsruimte vraagt de provincie een bijdrage aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken.

Indien gemeenten van de mogelijkheid tot nadere regels gebruik willen maken, is het nodig om vooraf met elkaar duidelijke afspraken te maken binnen welke randvoorwaarden dit kan. De provinciale belangen en doelen zoals opgenomen in de Svro zijn daarin leidend. De regels in de Vr zijn daarbij een middel om die doelen te bereiken. Een afwijking van die regels behoort daarom in beginsel tot de mogelijkheden. Overigens lenen sommige regels zich niet goed voor afwijking bijvoorbeeld omdat die gesteld zijn vanwege rijksregelgeving (NNB) of doordat afwijking van regels al snel in strijd komt met het provinciaal belang, zoals de regels inzake zorgvuldig ruimtegebruik, de door PS expliciet vastgestelde maat van 1,5 hectare voor agrarische bedrijven etc. Dit wordt vooraf betrokken in het overleg en het vastleggen van de spelregels.

Een initiatief is betekenisvol indien het uitblinkt en excelleert in de manier waarop het bijdraagt aan de provinciale doelen. Wanneer er sprake is van maatschappelijke meerwaarde is nader uitgewerkt in de notitie 'Bepalen maatschappelijke meerwaarde' (commissie ROW, 21 augustus 2012). In deze notitie is beschreven dat een initiatief in ieder geval de volgende elementen in zich moet hebben:

  • Vernieuwing;

  • Vermindering van (noodzaak tot het doen van) publieke investeringen of uitgaven;

  • Versterken van zelforganisatie.

Nadere regels

Omdat er concreet zicht is op het realiseren van de doelen in het Markdal, heeft de provincie in

juni 2016 aangegeven positief te staan tegenover het opstarten van een meerwaardetraject. Door

het stellen van nadere regels kan een proces dat al ruim 20 jaar stagneert worden vlot getrokken.

Door in planologisch opzicht ruimte te creëren kan het proces bovendien worden versneld. Door

aanpassingen in het ruimtegebruik kunnen gemeentelijke, regionale en provinciale doelen op het

gebied van innovatie, leefbaarheid, economie, natuur, water en duurzaamheid worden

gerealiseerd.

Op 1 oktober 2019 heeft de Provincie Nadere regels vastgesteld, waarmee onder voorwaarden kan worden afgeweken van de bepalingen uit de Verordening Ruimte. (zie bijlage 8 Nadere regels Verordening Ruimte - Markdal)

[image]

Figuur 15 Kaart Nadere Regels Verordening Ruimte - Meerwaardetraject Markdal - Provincie Noord Brabant
De provincie ziet als echte meerwaarde van het plan, dat decennialange stagnatie in het gebied wordt opgelost, waarbij de kwaliteit van de leefomgeving verbetert (natuur, landschap, milieubelasting,

recreatiemogelijkheden) en er sociaal-economisch nieuw perspectief voor bewoners en bedrijven

ontstaat. Uitgedrukt in cijfers:

  • Uit verevening komt ca. 16 ha grond beschikbaar voor het NNB die anders niet beschikbaar was gekomen. Deze gronden werken als vliegwiel voor diverse aanverwante aankopen en kavelruilen waarmee hoogwaardige nieuwe natuur langs de oevers van de Mark kan worden gerealiseerd. In totaal gaat het om 102 ha.

  • De 102 ha komen beschikbaar voor het realiseren van een 'robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem' waarmee het Markdal bijdraagt aan een veilig watersysteem, het op peil houden van de watervoorraden, verbetering van de biodiversiteit en versterking van de gebruikswaarde van de natuur.

  • Op basis van verevening worden door twee initiatiefnemers ecologische verbindingszones gerealiseerd. Voor beide EVZ's is geen budget meer nodig van de gemeente Alphen-Chaam en het waterschap.

  • Drie initiatiefnemers leggen op eigen terrein in totaal 2 kilometer fiets- en wandelpaden aan. Door deze verbindingen gaan reeds lang gekoesterde wensen in vervulling voor verbindingen tussen Galder en Strijbeek en het verbeteren van de verkeersveiligheid.

  • Bij alle initiatieven is sprake van landschappelijke inpassing van toe te voegen bebouwing. Daarnaast wordt door de initiatiefnemers 2 km extra houtwallen en singels aangelegd. Ook worden op twee locaties oorspronkelijke in het gebied passende Vlaamse schuren teruggebouwd.

  • Op één locatie wordt 20 ha klassieke vollegronds aardbeienteelt getransformeerd in 15 ha emissieloze teelt op trayvelden. Door hergebruik van water wordt 90% minder grondwater onttrokken. Op twee locaties in Strijbeek is overeenstemming bereikt mbt de VIV-regeling (verplaatsingen intensieve veehouderijen).Inmiddels zijn hierdoor twee varkensstallen gesaneerd. Op een andere locatie in Strijbeek zijn afspraken gemaakt over sanering van de varkensstal binnen een termijn van 10 jaar. De bewoners hebben aangegeven dat het wenselijk is om een vierde varkensstal in Strijbeek op te kopen en te saneren. Hiermee zouden alle varkensbedrijven in Strijbeek straks verdwenen zijn.

  • In het plangebied wordt 13.000 m2 aan verouderde agrarische bebouwing gesloopt. Hiervan is zo'n 6000 m2 reeds gesloopt). Daar staat tegenover dat ca. 3000 m2 aan nieuwe (deels cultuurhistorisch interessante) bebouwing wordt toegevoegd. Per saldo wordt 10.000 m2 gesaneerd.

  • Op enkele locaties in Strijbeek ontstaan nieuwe woon- en werkeenheden en combinaties daarvan. Hiermee wordt nieuwe bedrijvigheid toegevoegd, ter vervanging van de verschillende varkensbedrijven. Ook komen er kansen voor jongeren, zich in het gebied te vestigen en er een bedrijfje te starten.

  • Verbreding van enige agrarische bedrijven cq bedrijfsgebouwen geeft ruimte voor interactie tussen onderwijs en kennisuitwisseling met bedrijven in de streek, voor interactie tussen voedselproductie en stadbewoner, voor het leveren zorg aan ouderen en minder validen, voor technische innovatie, voor technische innovatie, voor educatie- en informatiepunten. Zo maakt de sanering van de varkensstal, tegenover de Markhoeve een dergelijke nieuwe ontwikkeling mogelijk.

Bestemmingsplan in relatie tot de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 en de Verordening ruime

Met het vaststellen van de benodigde nadere regels door Gedeputeerde Staten, zijn de Verordening ruimte en het bestemmingsplan op elkaar afgestemd. In paragraaf 4.2 is het Meerwaardetraject concreet uitgewerkt.

Conclusie

Het onderhavige bestemmingsplan draagt bij aan de hoofddoelstellingen en nationale belangen uit het SVRO 2014. Bovendien passen de ontwikkelingen binnen de uitgangspunten van de Verordening ruimte.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Structuurvisie Breda 2030

De 'Structuurvisie Breda 2030' (september 2013) geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weer. De Structuurvisie beoogt een stip op de horizon te zetten waar het gaat om de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Breda tot 2030. Daarnaast is de visie richtinggevend voor de keuzen die aan de orde zijn voor de korte en middellange termijn. De structuurvisie dient als integrale basis voor bestemmingsplannen, ontwikkelingsvisies en beleidsdocumenten.

Hoofdlijnen voor ontwikkeling

Voor de ruimtelijke ontwikkeling van Breda staan drie hoofdlijnen centraal: Knooppunt Breda (Profit), Breda Markstad (Planet) en Bredaas Mozaïek (People). In de opgaven en projecten die in de stad plaats vinden zal steeds weer de balans vanuit het principe people – planet – profit worden gezocht.

Dat de Mark de naamgever is van één van de drie hoofdlijnen geeft aan hoe belangrijk de Mark is voor Breda.

De hoofdlijn ‘Bredaas Mozaïek’ is in grote mate bepalend voor ontwikkelingen in het buitengebied. De lokale karakteristieken en behoeften van de dorpen, buitengebiedsdelen en stadswijken van Breda staat centraal en deze diversiteit aan gebiedskarakteristieken vormt de basis voor gebiedsopgaven. De historische linten verbinden de mozaïekstukken met elkaar en zijn vaak drager van de gebiedkarakteristiek.

Het Markdal is een van de mozaïekdeeltjes. “Het Markdal maakt deel uit van de EHS en kent hoge cultuurhistorische waarden door de aanwezigheid van vele landhuizen, buitenplaatsen en landgoederen. Hierdoor en vanwege de meanderende, relatief brede rivier kent het Markdal een hoge belevingswaarde en is het één van de belangrijkste wandel- en fietsgebieden van Breda. De accenten in het Markdal liggen op (agrarisch) natuur(beheer), cultuurhistorie en extensieve recreatie.”

Hoofddoel ten aanzien van het Bredase buitengebied

Het hoofddoel is de ontwikkeling van groen en de verbetering van de kwaliteit van het Bredase buitengebied. De 'Structuurvisie Breda 2030' is erop gericht het Bredase buitengebied landschappelijk en ecologisch waardevoller te maken waardoor het meer kwaliteit heeft voor mens, plant en dier.

3.5.2 Landschapsinvesteringsregeling Breda

De Verordening ruimte eist dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied moet dus uitdrukkelijk rekening gehouden worden met de aspecten van zorgvuldig ruimtegebruik, het concentreren van bebouwing en voorzieningen, omliggende functies en waarden en het verbeteren van landschap (in brede zin van het woord). In de Verordening ruimte is deze verplichting neergelegd, het is vervolgens grotendeels aan de gemeente gelaten hoe hieraan invulling wordt gegeven.

Om te voorkomen dat er binnen de Provincie grote verschillen ontstaan tussen gemeentes onderling hebben de regiogemeenten West Brabant en de Provincie hierover nadere afspraken gemaakt. Deze afspraken hebben geresulteerd in de notitie Toepassing Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, welke akkoord is bevonden in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO). In het RRO maken provincie, gemeenten en waterschappen afspraken over ruimtelijke ontwikkeling van de regio.

De gemeente Breda heeft de notitie Toepassing Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant doorvertaald in Landschapsinvesteringsregeling Breda. In deze regeling is een categorie-indeling opgenomen aan de hand waarvan de mate van kwaliteitsverbetering wordt bepaald. Tevens is in de Landschapsinvesteringsregeling een methodiek opgenomen om te berekenen welk bedrag in de kwaliteitsverbetering van het landschap moet worden geïnvesteerd. Dit bedrag kan vervolgens op verschillende manieren worden aangewend om de kwaliteitsverbetering daadwerkelijk uit te voeren. De hoogte van dit bedrag en de wijze waarop kwaliteitsverbetering wordt uitgevoerd is afhankelijk van de invulling van het plan. De uitkomsten worden publiekrechtelijk en privaatrechtelijk verankerd.

De landschapsinvesteringsregeling is opgenomen in als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan.

3.5.3 Erfgoednota

In de nota Erfgoed in context, ErfgoedVisie Breda 2008-2015 is vastgesteld dat het Bredase erfgoed de basis vormt van de Bredase identiteit en tevens de basis vormt van ruimtelijke ontwikkelingen in Breda. Om het erfgoed in brede zin op herkenbare wijze te kunnen inpassen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsprocessen is een goede inventarisatie noodzakelijk. In onderhavige toelichting zijn de aanwezige cultuurhistorische waarden (archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed) globaal in beeld gebracht.(zie paragraaf 2.1).

De geplande herinrichting van het plangebied zal gepaard gaan met bodemingrepen. Deze bodemingrepen zullen gevolgen hebben voor het archeologisch bodemarchief. Het is daarom van belang om in dit bestemmingplan de eisen met betrekking tot de noodzaak voor archeologisch onderzoek vast te leggen.

Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen conform het vastgestelde gemeentelijk beleid, de Monumentenwet 1988, waarin besloten ligt de Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007, is de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ opgenomen voor de gebieden die conform de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1. Archeologie zijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachtingswaarde anders dan laag. Hetzelfde geldt voor de gebieden van archeologische waarden en gemeentelijke archeologische monumenten. Ter plaatse van gronden met een dubbelbestemming dient voorafgaand aan ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van het archeologisch onderzoek wordt door bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.

Waarden op het gebied van historische geografie en gebouwd erfgoed krijgen de dubbelbestemming Waarde Cultuurhistorie.

Bestemmingsplan in relatie tot de Structuurvisie Breda 2030 en de ErfgoedVisie Breda 2008-2015

Onderhavig bestemmingsplan maakt het Markdal landschappelijk en ecologisch waardevoller en richt zich op het behoud van de cultuurhistorische waarden.

Conclusie

Het onderhavige bestemmingsplan draagt bij aan de hoofddoelstellingen en belangen uit de Structuurvisie Breda 2030. Bovendien passen de ontwikkelingen binnen de uitgangspunten van de Erfgoedvisie Breda 2008.

Hoofdstuk 4 Doelstellingen Van Het Bestemmingsplan

4.1 Doelstelling Plan

De Vereniging Markdal duurzaam en vitaal (hierna Vereniging Markdal) is opgericht om van het Markdal ten zuiden van Breda een gebied te maken waarin ecologie, economie en samenleving in evenwicht zijn. De Vereniging Markdal wil dit bereiken door gronden in het gebied te verwerven en in deze vervolgens in te richten en te beheren als het Natuurnetwerk Noord-Brabant (hierna 'NNB' en voorheen aangeduid als Ecologische Hoofdstructuur). De Vereniging Markdal heeft haar wensen en ambities opgenomen in het Perspectief voor het Markdal.

Diverse bewoners in het gebied zijn bereid gevonden om gronden in te zetten voor het NNB. Om ervoor te zorgen dat de ontwikkeling van het Markdal tevens bijdraagt aan de economische en sociale ontwikkelingen in het gebied, is er met bewoners die hun gronden willen inzetten nagedacht over diverse wijzen van compensatie (in termen van kwaliteitsverbetering van het Markdal). Naast financiële compensatie zijn de mogelijkheden voor functiewijziging en nieuwvestiging van woningen bezien.

Een aantal compensatiemogelijkheden, met name de nieuwvestiging van woningen, zijn niet passend in de regels van de Verordening ruimte en veelal ook niet in het gemeentelijk beleid. Echter, deze compensatiemogelijkheden leiden er wel toe dat een aanzienlijke hoeveelheid gronden worden ingebracht voor het Natuurnetwerk Noord-Brabant.

Het gebied strekt zich uit over het grondgebied van de gemeente Breda en de gemeente Alphen-Chaam. Beide gemeenten zien het belang van het Perspectief voor het Markdal en ondersteunen de ambities van de Vereniging Markdal. Ook erkennen beide gemeentes dat de compensatiemogelijkheden, hoewel niet altijd direct verenigbaar met gemeentelijk beleid, gepaard kunnen gaan met een substantiële fysieke verbetering van de aanwezige natuur- en landschapswaarden in het gebied en tegelijkertijd leiden tot economische en sociaal-maatschappelijke winst.

De Vereniging Markdal heeft, gezamenlijk met de gemeente Breda en de gemeente Alphen-Chaam, het Perspectief voor het Markdal voorgelegd bij de Provincie. Hierbij is het verzoek gedaan om het Perspectief voor het Markdal als meerwaardepraktijk te behandelen om zo te kunnen afwijken van de regels uit de Verordening ruimte. Onder 3.4.2 wordt de meerwaardepraktijk nader toegelicht.

Het onderhavige bestemmingsplan zorgt ervoor dat de compensatiemogelijkheden planologisch mogelijk worden gemaakt, tevens zorgt het bestemmingsplan voor een passende bestemming voor de ingebrachte gronden binnen het NNB.

Als vertrekpunt geven we hierbij een korte samenvatting van de meer ‘harde’ doelen in het Markdal (bron: Uitvoeringsprogramma Markdal, voorheen bidbook).

  1. Het realiseren van Kaderrichtlijn Water doelen (een zoveel mogelijk vrijstromende Mark en het terugdringen van het gebruik en de emissie van meststoffen en bestrijdingsmiddelen).

    In de Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn afspraken gemaakt die ervoor moeten zorgen dat uiterlijk in 2027 het water in alle Europese landen voldoende schoon (chemisch op orde) en gezond (ecologisch in evenwicht) is. Bij waterschap Brabantse Delta ligt de opgave om de richtlijn ten aanzien van het Markdal goed en doelmatig uit te voeren. Deze opgave betreft het terugdringen van het gebruik en de emissie van meststoffen en bestrijdingsmiddelen, dat de Mark vrij moet kunnen stromen en dat het Markdal voldoende capaciteit moet hebben om water te kunnen bergen en pieken te kunnen afvoeren. Hiervoor wordt de Mark vrijstromend gemaakt, wordt een meanderend karakter gerealiseerd en wordt de Mark verlengd met 3 kilometer.

    De KRW opgave in het Markdal bestaat uit meerdere onderdelen. Enerzijds is het doel een goede toestand van de Mark te realiseren door een zoveel mogelijk vrijstromende Mark en het terugdringen van het gebruik en de emissie van meststoffen en bestrijdingsmiddelen, anderszijds is het doel een goede toestand van de natte natuurparel te bewerkstelligen. De doelstellingen zijn uitgewerkt in het Stroomgebiedbeheerplan.

  1. Het realiseren van hoogwaardige nieuwe natuur zowel langs de oevers van de Mark als verbinding met de omliggende grote natuurgebieden (Mastbos, Strijbeekse Heide, landgoederen zone in Chaam en Gilze, de Balleman en Galderse Heide); totaal 102 ha).

    Het Rijk en de provincies hebben met elkaar afgesproken dat de provincies de nationale Ecologische hoofdstructuur uiterlijk in 2027 realiseren. De naam van de EHS is inmiddels gewijzigd in Natuurnetwerk Nederland. De begrenzing van de NNN in Noord-Brabant is vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant en is bestempeld als het Natuur Netwerk Brabant (NNB). Vanaf 2000 heeft er op verschillende plekken in het Markdal natuurontwikkeling plaatsgevonden, waardoor een deel van het NNB is gerealiseerd. Doordat diverse belangen (gebieds- en maatschappelijke belangen) op gespannen voet met elkaar stonden, kwam de verdere realisatie van het NNB niet van de grond. De vereniging heeft het initiatief genomen om in samenwerking met de desbetreffende ondernemers, overheidsorganisaties en bewoners een integraal planproces op te starten, waarbij gezamenlijk is gezocht naar aanpassingen in het ruimtegebruik om hoogwaardige nieuwe natuur langs de oevers van de Mark te kunnen realiseren en verbindingen met de omliggende grote natuurgebieden te kunnen leggen. Met de plannen wordt een robuust systeem gerealiseerd, met een hydrologie die leidend is bij de inrichting en het gehele rivierdal als een systeem benadert. Een en ander met behoud en versterking van bestaande gradiënten. Deze voorwaarden leveren condities voor een in ecologisch opzicht goed functionerend rivierdal met de daarbij horende natuurwaarden.

    Het NNB gebied waarin d eMark vrij gaat stromen gaat een verbinding vormen tussen de omliggende natuurgebieden en in het bijzonder de Natura-2000 gebieden Ulvenhoutse Bos (NL) en de Elsakkers (B). De beken en d eMArk zijn d everbinding in dit robuuste netwerk. Voor het realiseren van nieuwe natuur is een ambitiekaart met natuurdoeltypen gemaakt (Zie bijlage 11)

  2. Het aanleggen van recreatieve voorzieningen (wandel- en fietspaden, voorden, bruggen, etc.) en het oplossen van knelpunten met betrekking tot het autoverkeer.

    Het Markdal vormt een belangrijk recreatief uitloopgebied voor bewoners van Breda, Ulvenhout, Galder, Strijbeek en Chaam. De werkgroep Verkeer van de vereniging heeft zich gebogen over de vraag: hoe zouden wandelaars, fietsers, mountainbikers, ruiters en kanoërs graag van het Markdal gebruik willen maken en wat is daarvoor nog aan voorzieningen in de vorm van paden of andere voorzieningen nodig. Natuurbelangen en belangen van bewoners en bedrijven zijn meegenomen in de afweging. In bijlage 7 Richtingwijzer recreatieve infrastructuur is een uitgebreide onderbouwing opgenomen en er wordt een houvast gegeven voor het inrichtingsproces van het Markdal. Het Markdal is een prachtig rivierdal met volop mogelijkheden voor vitale natuur, duurzame en grondgebonden streekeigen activiteiten en natuurbeleving door onder andere wandelen, fietsen en kanoën. Om deze functies adequaat te kunnen laten plaatsvinden is het gewenst een zodanig verkeersbeleid voor dit gebied te ontwikkelen dat hiermee de functies van het gebied beter tot hun recht komen. Naar verwachting zal de recreatieve druk de komende jaren toenemen, hetgeen vraagt om een goed evenwicht tussen de verschillend belangen. In de Richtingwijzer zijn uitgangspunten opgenomen voor het verkeersbeleid in het Markdal. Dit is onder andere gericht op het beperken van gemotoriseerd verkeer, verkeersveiligheid en parkeren. De A58 vormt een knelpunt in het gebied voor de realisering van het robuust netwerk. Rijkswaterstaat is een voorkeursalternatief aan het uitwerken voor de herinrichting van de A58.

  3. Het vergroten van de landschappelijke kwaliteit en biodiversiteit in het gebied.

    Het landschap van het Markdal is een typisch rivier- en beekdallandschap, met een van oorsprong meanderende rivier met drassige oevers. Op verschillende plaatsen langs de oevers lagen hogere zandbulten, de donken. De oorspronkelijke meanders zijn nog op enkele plaatsen terug te vinden. Het is de bedoeling deze in de komende jaren onderdeel te maken van de vrijstromende Mark. Hierdoor wordt de landschappelijke kwaliteit vergroot. Met de herinrichting van het Markdal en met voorliggend bestemmingsplan wordt circa 100 hectare NNB in het Markdal gerealiseerd. Dit zal leiden tot een robuust systeem, met ecologische variatie en een hoge biodiversiteit. Voorwaarde daarbij is dat er goed gebruik wordt gemaakt van de aanwezige gebiedskennis en ecologische/hydrologische mogelijkheden in het gebied.

  4. Het oplossen van enkele maatschappelijke en ruimtelijke knelpunten in met name Strijbeek (Alphen-Chaam) (verkeer, milieu, verrommeling van enkele bedrijfslocaties, saneringslocaties etc).
    In de gemeente Breda speelt dit probleem niet. Hierop wordt dan ook niet nader ingegaan in deze toelichting.

Vanuit de samenleving zijn tevens een aantal doelen die gebaseerd zijn op de provinciale doelen geformuleerd, op basis waarvan enkele initiatieven naar voren zijn gekomen. Het gaat daarbij om:

  1. Het verbeteren van de sociaal-economische samenhang in het gebied (creëren werkgelegenheid, kansen voor jongeren, woonruimte voor senioren; met name gericht op Strijbeek).

  2. Het stimuleren van de land- en tuinbouw in de richting van duurzame productiewijzen.

  3. Het versterken en innoveren van enkele agrarische bedrijven als economische dragers

  4. Het vergroten van de recreatieve aantrekkelijkheid van het gebied (stilterecreatie, dag-horeca, kleinschalige verblijfsmogelijkheden, etc.).

  5. Het bevorderen van kennisuitwisseling tussen stad en land (beleving, educatie, etc.).

Uit het integrale planproces is een aantal voorstellen tot ruimtelijke aanpassingen naar voren gekomen die niet passen in de regels van de Verordening ruimte. De voorstellen vragen enerzijds om een herbegrenzing van het NNB (een herziening van de Verordening Ruimte) en anderzijds om een Meerwaardetraject (een aanpassing van de Verordening Ruimte).

4.2 Meerwaardetraject

Omdat er concreet zicht is op het realiseren van doelen in het Markdal, heeft de provincie in juni 2016 aangegeven positief te staan tegenover het opstarten van een meerwaardetraject. Door het stellen van nadere regels kan een proces dat al ruim 20 jaar stagneert worden vlot getrokken. Door in planologisch opzicht ruimte te creëren kan het proces bovendien worden versneld. Door aanpassingen in het ruimtegebruik kunnen gemeentelijke, regionale en provinciale doelen op het gebied van innovatie, leefbaarheid, economie, natuur, water en duurzaamheid worden gerealiseerd. In april 2017 heeft de provincie een voorontwerp van de nadere regels vastgesteld, waarmee onder voorwaarden kan worden afgeweken van de bepalingen uit de Verordening ruimte.

In het kader van het Meerwaardetraject dienen de voorstellen te voldoen aan de onderstaande provinciale beleidsdoelen:

  1. Versterken concurrentiepositie:

  • versterkt de sterke economische clusters/topsectoren(bijvoorbeeld via aantrekkelijke werklocaties)

  • versterkt de Brabantse economie (duidelijke toename aantal banen/ toegevoegde waarde)

  • versterkt de internationale concurrentiepositie van een Brabants economisch cluster (bijvoorbeeld via slim gebruik van energie).

  1. Bevorderen ‘transitie’ landbouw

  • vernieuwende wijze van waardecreatie (toegevoegde waarde ipv bulk)

  • geeft invulling aan Good Management Practice (integrale visie op volksgezondheid, dierenwelzijn, milieu en leefomgeving)

  • versterkt ecologische en landschappelijke structuur

  1. Bereiken gezonde leefomgeving

  • schept goede voorwaarden voor (nodigt uit tot) gezond gedrag

  • verbetert volksgezondheid

  • draagt bij aan sluiten van kringlopen

  • past bovenwettelijke maatregelen toe voor beperken milieueffecten

  • draagt bij aan het oplossen van milieuhinderlijke situaties

  1. Versterken regionale identiteit en kwaliteit van de leefomgeving

  • draagt bij aan een aantrekkelijk cultureel leefklimaat en streekeigen karakter (landschap, bebouwing, economische clusters, streekeigen product)

  • versterkt cultuurhistorische waarden en structuren

  1. Realiseren van een robuust en veerkrachtig wateren natuursysteem

  • draagt bij aan een veilig watersysteem

  • draagt bij aan op peil houden watervoorraden

  • draagt bij aan verbetering biodiversiteit

  • versterkt de gebruikswaarde van natuur

  1. Onderhouden van een goede stedelijke structuur

  • geeft een impuls aan het versterkt stedelijke netwerk

  • versterkt de structuur / leefbaarheid van landelijke kernen

  • hanteert het principe van zorgvuldig ruimtegebruik en goede bereikbaarheid

4.3 Planbeschrijving Initiatieven

4.3.1 Reeptiend 50

Boerderij Nieuwenhuis, één van de 4 oude hoeves van Landgoed Daasdonk, heeft ongeveer 10 jaar leeg gestaan en is recent aangekocht door de huidige eigenaar. Deze familie wil de Vlaamse schuur die in het verleden is afgebrand herbouwen en daar een zorgconcept en een Bed & Breakfast in vestigen. Daarnaast wil zij een kas bouwen als onderdeel van het zorgconcept, waar tevens een moestuin en een boomgaard bij horen. Hiervoor moet de vorm van het bouwvlak enigszins worden aangepast. Hun perceel langs de Mark brengen zij in voor natuurontwikkeling.

Meerwaarde

In ruil voor de bouw van de Vlaamse schuur is door de eigenaren met de Vereniging Markdal een kwalitatieve verplichting aangegaan dat op hun gronden voorzieningen mogen worden aangelegd welke verband houden met het projectplan water en de realisatie van de NNB.

Overeenkomsten

Voor de kwalitatieve verplichting is een overeenkomst gesloten welke vervolgens bij de notaris is vastgelegd.

Geldstromen

De eigenaren krijgen van de Stichting Markdal een vergoeding voor de waardevermindering van hun gronden.

Bijdrage realisatie NNB

Uit deze overeenkomst komt grond beschikbaar welke aangewend mag worden voor de realisatie van de NNB en het Projectplan waterwet.

4.3.2 Koekelberg 6

Het agrarische bouwblok van het voormalige vollegronds-tuinbouwbedrijf komt te vervallen en wordt vervangen door twee aanzienlijk kleinere bouwvlakken behoeve van 2 woningen die een Woonbestemming krijgen (de voormalige bedrijfswoning en de relatief nieuwe bedrijfswoning). Een klein gedeelte wordt omgezet naar de bestemming Natuur om de twee woningen landschappelijk in te passen. Twee oude stallen worden gesloopt en de eigenaar verkoopt 6,8 ha landbouwgrond aan de Stichting Markdal. Deze grond wordt ingezet als ruilgrond ten behoeve van natuurontwikkeling. Met deze ingrepen wordt de kwaliteit van de leefomgeving versterkt.

Meerwaarde

De aangekochte grond wordt ingezet als ruilgrond voor het verkrijgen van gronden gelegen binnen de NNB.

Overeenkomsten

Door belanghebbende is inzake de aankoop van de gronden een overeenkomst gesloten met de Stichting Markdal. Met de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten inzake de landschappelijke inpassing van de woningen.

Geldstromen

Na aftrek van plankosten en bijdrage kwaliteitsverbetering resteert een bedrag in het kader van de verkoop van de gronden aan de Stichting Markdal. Deze gronden zijn inmiddels geleverd.

Bijdrage realisatie NNB

De aangekochte grond wordt ingezet als ruilgrond voor het verkrijgen van gronden gelegen binnen de NNB.

4.3.3 Strijbeekseweg 18

De Woonbestemming is enigszins uitgebreid om de herbouw van een Vlaamse Schuur mogelijk te maken die als woning gaat fungeren. Een klein gedeelte wordt omgezet naar de bestemming Natuur om de nieuwe woning landschappelijk in te passen. De eigenaar verkoopt in ruil hiervoor 4.65 ha landbouwgrond aan de Stichting Markdal. Deze grond wordt ingezet als ruilgrond ten behoeve van natuurontwikkeling. Met deze ingrepen wordt de kwaliteit van de leefomgeving versterkt.

Meerwaarde

De aangekochte grond wordt ingezet als ruilgrond voor het verkrijgen van gronden gelegen binnen de NNB.

Overeenkomsten

Door belanghebbende is inzake de aankoop van de gronden een overeenkomst gesloten met de Stichting Markdal. Met de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten inzake de landschappelijke inpassing van de te realiseren woning.

Geldstromen

Na aftrek van plankosten en bijdrage kwaliteitsverbetering resteert een bedrag in het kader van de verkoop van de gronden aan de Stichting Markdal.

Bijdrage realisatie NNB

De aangekochte grond wordt ingezet als ruilgrond voor het verkrijgen van gronden gelegen binnen de NNB.

4.4 Hydrologische Inrichtingsschets

4.4.1 Over opstellen van het voorkeursalternatief (VKA)

Op initiatief van de vereniging en waterschap Brabantse Delta, heeft een professioneel

ontwerpteam een schetsontwerp voor de nieuwe inrichting van het gebied gemaakt. Het gaat over

de loop van de Mark zelf, over de mogelijke inrichting van de natuurgronden en er is een voorstel

gedaan voor een hoofd structuur van recreatieve routes (fietsen en wandelen). Dit schetsontwerp

is gebaseerd op de inbreng en rivier- en beekdalkennis van bewoners, leden van de vereniging en

diverse deskundigen van de gemeenten, provincie en waterschap. Gedurende de afgelopen 5 jaar

is in koffietafelgesprekken, in vele werksessies, bewonersbijeenkomsten en in één op één

gesprekken met grondeigenaren een rijke basis gelegd. Dit alles is vastgelegd in verkennende

schetsen, resulterend in een voorkeursalternatief (VKA). Door Arcadis is voor dit

voorkeursalternatief een hydrologische modelstudie uitgevoerd waarbij de effecten op het gronden

oppervlaktewater in kaart zijn gebracht met behulp van hydrologische modellen.

In Bijlage 1 is de kaart van het VKA voor het Markdal op het grondgebied van de gemeente

Alphen-Chaam opgenomen en in Bijlage 2 is een onderbouwing opgenomen van het voorlopig

VKA.

Het voorkeursalternatief heeft de status van een schetsontwerp en is daardoor nog redelijk

globaal van opzet. Het vormt de basis voor het bestemmingsplan 'Markdal' waarin de kaders voor

de herinrichting van het Markdal zijn vastgelegd. Hierna worden een voorlopig ontwerp en een

integraal inrichtingsplan opgesteld, die worden vertaald naar een projectplan op grond van de

Waterwet.

In paragraaf 5.5 Ecologie is nader ingegaan op de natuurpotenties in het Markdal. Wat daarbij

opvalt is, dat bij vertaling van beleid naar de praktijk er nieuwe inzichten in mogelijke

natuurpotenties ontstaan (ook wisselend per locatie). De vereniging heeft de ambitie om op basis van de nieuwe inzichten natuur te realiseren. Bij de verdere detaillering van de plannen wordt

nadrukkelijk gekeken naar inrichting en toekomstig beheer van de beschikbare gronden.

Toekomstig eigendom speelt daarbij een belangrijke rol.

4.4.2 Hydrologische wijzigingen en natuurontwikkeling

Door de beschreven werkwijze worden op hoofdlijnen de gestelde ambities, het realiseren van het

NNB en de KRW doelen behaald. Met de toevoeging van gronden aan het NNB wordt bijgedragen

aan een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem. Naast de oorspronkelijk 3 EVZ's en 4

NNB-verbindingen worden daaraan 3 nieuwe verbindingen toegevoegd. Deze zones maken een

grote rijkdom aan gradiënten mogelijk. In de detaillering en keuze van natuurdoelen zal dit tot

uitdrukking gebracht worden. Hiermee draagt het Markdal bij aan een veilig watersysteem,

worden watervoorraden op peil gehouden, wordt de biodiversiteit verbeterd en de gebruikswaarde

van de natuur versterkt.

Figuur 16 Het Markdal als robuust netwerk.[image]

In 'Perspectief voor het Markdal deel V' is een beschrijving opgenomen van de hydrologische

wijzigingen en de natuurontwikkeling. Een uitgebreide onderbouwing is opgesteld door Dick Klees (Studio Wolverine) en is opgenomen in Bijlage 11. Hierin is ook een uitgebreide

beschrijving opgenomen van de verschillende natte en droge ecologische verbindingszones en de

mogelijke natuurtypes.

Door het terugbrengen van een vrijstromende Mark en het verwijderen en/of buitenwerking stellen

van stuwen, zal de biodiversiteit in het Markdal weer toenemen. Ook de inrichting en beheer van

gronden voor hogere ambities ten aanzien van de te ontwikkelen natuur (hogere natuurdoelen)

draagt bij aan een verbetering van het NNB. De werkgroep water en natuur van de vereniging

heeft voor het gehele plangebied (rivierdal) van de Mark een ambitiekaart met natuurdoeltypen

gemaakt (zie Bijlage 3). Deze kaart geeft inzicht in de potenties voor de ontwikkeling van de

natuur. Per perceel is aangegeven welk type natuur door de lokale standplaatsfactoren het beste

ontwikkeld kan worden en het geeft inzicht in de locaties voor hoogwaardige natuur.

In onderstaande tabel zijn de hydrologische wijzigingen die ten grondslag hebben gelegen aan

het voorkeursalternatief globaal weergeven. De exacte maatregelen worden in het kader van het

projectplan op grond van de Waterwet uitgewerkt.

Deel traject

Onderzochte maatregel

Heerstaaien tot bestaande meander bij Galder

De oostoever van de toekomstige hoogwatergeul wordt afgevlakt. Op de westoever wordt een lange meander gerealiseerd.

Heerstaaien

Bij Heerstaaien steekt de meandering over naar de westoever om daar aan te sluiten op de historische meander. De huidige loop wordt omgevormd tot een moerassige laagte

Middeltiend tot Heerstaaien

Tussen de Middeltiend en stuw Vonderpad wordt op de westoever een meander aangelegd. Ter hoogte van de stuw Vonderpad steekt de meander over naar de oostoever.

A58 tot Middeltiend

Een meander wordt strak tegen de donk van Notsel gelegd. De bestaande meander Notsel wort aangesloten. Tussen de Mark en de laagte bij Notsel wordt een lage kade aangelegd.

Klokkenbergmeander tot A58

Bestaande loop als hoogwatergeul blijft gehandhaafd. Op de oostoever wordt een lange meander gegraven. De oevers langs de huidige loop (de toekomstige hoogwatergeul) worden afgevlakt.

Klokkenbergmeander

Aanleg extra slinger op de westoever.

Tussen Nieuwenhuis en de Klokkenbergmeander (de Blauwe Kamer)

Aanleg 2-fase profiel, verwijderen stuw Blauwe Kamer, ontwikkeling ecologisch waardevolle vegetatie.

Aantakking Chaamse Beek

De aantakking komt 130 meter noordelijker te liggen t.b.v. de benutting van de betere waterkwaliteit van de Chaamse Beek.

Oudhofmeander

Beperkte bodemverhoging mogelijk + nieuwe natuur tussen bestaande meander en Ulvenhoutselaan.

Bieberg meander

Bieberg meander wordt aangesloten op de Oudhofmeander.

4.5 Natuur Netwerk Brabant

Grote delen van het Natuur Netwerk Brabant (verder NNB) zijn inmiddels gerealiseerd aansluitend aan het Mastbos en vooral in het noordelijk en het zuidelijk gedeelte van het Markdal. Doordat diverse belangen (gebieds- en maatschappelijke belangen) op gespannen voet met elkaar stonden, kwam de verdere realisatie van het NNB niet van de grond. Met de overeenkomst tussen de provincie en de vereniging is een proces gestart in het gebied dat is gericht op kwaliteitsverbetering en vrijwillige kavelruil.

De vereniging heeft het initiatief genomen om in samenwerking met de desbetreffende ondernemers en bewoners een integraal planproces op te starten, waarbij gezamenlijk is gezocht naar aanpassingen in het ruimtegebruik die, enerzijds realisatie van de NNB mogelijk maken, en anderzijds toekomstperspectief bieden aan bewoners en gebruikers. Een aantal voorstellen in het plan vraagt om een herbegrenzing van het NNB. Deze herbegrenzing leidt ertoe dat het op termijn mogelijk is het gehele netwerk voor het Markdal en het direct aangrenzende gebied te realiseren. Resultaat is een natuursysteem dat, na jaren van stagnatie, nu kan worden gerealiseerd.

Op basis van het 'Perspectief voor het Markdal deel V' is een verzoek bij de provincie Noord-Brabant ingediend voor het wijzigen van de begrenzing van het NNB. Op 24 september 2019 is de herbegrenzing door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 9 van de toelichting.

Daarnaast zijn er gronden die binnen het NNB liggen en die reeds zijn ingericht als natuur, maar nog niet als zodanig zijn bestemd, in dit bestemmingsplan bestemd als 'Natuur'. Ook zijn er gronden in het NNB die in eigendom zijn van de Stichting Markdal en waarop een kwalitatieve verplichting ligt om de gronden te wijzigen naar natuur of naar ondernemende natuur (deze gronden zijn niet in het voorliggend bestemmingsplan opgenomen). Bij ondernemende natuur worden ondernemers in de gelegenheid gesteld om een delen van het natuurnetwerk te ontwikkelen met behoud van het economische verdienmodel. In totaal wordt er circa 100 hectare NNB gerealiseerd. In de toekomst wordt een aanvullende overeenkomst opgesteld en een nieuw bestemmingsplan opgesteld om de gehele NNB te realiseren (nog eens 125 hectare).

Herbegrenzing natte natuurparel

Het NNB en de natte natuurparel (NNP) zijn beleidsmatig (bij provincie en waterschap) aan elkaar gekoppeld. Een natte natuurparel kan alleen natte natuurparel zijn als die aanduiding samenvalt met de aanduiding NNB. Het gevolg hiervan is dat bij een wijziging van het NNB ook gekeken moet worden naar de wijziging van de NNP. De wijzigingen van de begrenzing van de NNP zijn, met uitzondering van het landgoed Luchtenburg, gelijk aan de wijzigingen van de begrenzing van het NNB. De herbegrenzing van de NNP zal plaats gaan vinden via de Verordening water.

Hoofdstuk 5 Milieu

5.1 Inleiding

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een bestemmingsplan verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk worden de verschillende omgevingsaspecten die van belang zijn voor de inrichting van het Markdal toegelicht. De omgevingsaspecten die van belang zijn voor de verschillende initiatieven die in het plangebied mogelijk worden gemaakt, zijn beschreven in de onderbouwingen van de initiatieven die als bijlagen bij de toelichting zijn opgenomen. De uitgevoerde onderzoeken worden kort in onderstaande paragrafen beschreven.

5.2 Milieueffectrapportage

Op grond van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.), is voor bepaalde activiteiten een milieueffectrapport (MER) nodig. In het Besluit m.e.r. is opgesomd welke activiteiten m.e.r.-plichtig zijn in de zogenaamde C- en D-lijst. Aanvankelijk was de gedachte dat voor het Markdal alleen een m.e.r.-beoordeling voldoende was. Echter, op een bijeenkomst met de Commissie voor de m.e.r. op 4 september 2017 bleek dat de bestemmingsplannen voor het Markdal m.e.r.-plichtig zijn en dat er altijd een plan-MER moet worden opgesteld. De beide bestemmingsplannen zijn namelijk kaderstellend voor mogelijk latere m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluiten.

5.1.1 Notitie Reikwijdte en Detailniveau

Voor de start van de m.e.r-procedure is een Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) opgesteld. Deze heeft in de periode januari/februari 2018 in beide gemeenten ter inzage gelegen. Met de NRD is globale informatie gegeven over de achtergronden, aard, omvang en de te verwachten effecten van de voorgenomen ontwikkeling. Aan eenieder is de gelegenheid geboden zienswijzen in te dienen op het voornemen een plan-MER op te stellen en op het voorstel voor de reikwijdte en detailniveau van het plan-MER. Ook wettelijke adviseurs en betrokken bestuursorganen alsmede Vlaamse gemeenten zijn in de gelegenheid gesteld om advies te geven.

Op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau zijn vier zienswijzen ontvangen. Verder heeft een informeel overleg met de Commissie voor de m.e.r. plaatsgevonden. Met de Brabantse Milieufederatie en met KNNV afdeling Breda, Natuur en Milieuvereniging Markkant en West Brabantse Vogelwerkgroep zijn de zienswijzen in maart 2018 besproken.

Van de zienswijzen en van het informele overleg met de Commissie voor de m.e.r. is een verslag gemaakt dat als bijlage bij de MER is opgenomen. Daarin is aangegeven wat er met de binnengekomen opmerkingen is gedaan en waar dat in de plan-MER te vinden is.

5.1.2 Milieueffectrapport

Door Arcadis is in september 2018 een milieueffectrapport (MER) opgesteld. Het MER is als separate bijlage bij de toelichting opgenomen (Bijlage 1). In het MER zijn de effecten beoordeeld van het voorlopig voorkeursalternatief (vVKA) zoals beschreven in paragraaf 3.4 en van het optimaal natuuralternatief (ONA). Het vVKA is gebaseerd op de gronden die voor natuur en water zijn vrijkomen als gevolg van de 'rode' initiatieven en andere gronden die zijn aangekocht door de Stichting Markdal. De ruimte voor rivierherstel en natuurontwikkeling staat daarmee vast. Binnen deze ruimte is gezocht naar de gewenste hydrologische inrichting van het gebied (KRW-doelen), waarbij tevens invulling kan worden gegeven aan de NNB-doelen. Betrokken bij deze afweging zijn de voor- en nadelen op het gebied van hydrologie, natuur, landbouw, landschap, recreatie en water- en natuurbeheer. Op basis van een Landschapsecologische Systeemanalyse (LESA) (Arcadis, 2018) is een Optimaal Natuuralternatief (ONA) samengesteld.

5.1.3 Landschapsecologische Systeemanalyse

Onderdeel van het MER is het ontwikkelen van een natuur-optimaal alternatief op de voorgenomen inrichting. Het doel van een LESA is om op basis van een systeemanalyse de meest natuur-optimale inrichting voor terrestrische natuur (landnatuur) voor het gehele “interessegebied Markdal” in beeld te brengen, zonder daarbij rekening te houden met de beschikbare percelen voor functieverandering. De LESA leidt tot 4 kansenscenario's, gebaseerd op onderscheidende beheer- en inrichtingsmaatregelen. Deze kansenscenario's zijn uitgewerkt voor kenmerkende natuurbeheertypen en ecotopen en weergegeven op kaarten met de natuurbeheertypen als legenda. Deze kaarten zijn vervolgens gebruikt als basis voor het samenstellen van het ONA voor het Markdal.

De kansen voor rivier- en beekherstel zijn al aan bod gekomen in de door Arcadis opgestelde Watersysteemanalyse. De LESA is hier een aanvulling op en richt zich op het beeld brengen van de kansen voor natuurontwikkeling in het rivier- en beekdal. Beide rapporten zijn als bijlagen opgenomen bij het MER.

5.1.4 Effectbeoordeling

In de MER is een tweetal varianten beschouwd: het vVKA en van de ONA. In het algemeen geldt dat voor de specifieke natuuraspecten het ONA relatief beter scoort dan het vVKA, omdat het ONA de nadrukt legt op het maximaal haalbare natuur- en hydrologische ontwikkeling. Het vVKA scoort echter weer beter op de reguleerbare zaken zoals wateroverlast en op overig gebruik en leefbaarheid. Hoewel het vVKA op een aantal punten minder scoort dan het ONA, scoort dit alternatief op natuur en hydrologie nog steeds overwegend positief vergeleken met de referentiesituatie waarin natuurontwikkeling nauwelijks of mondjesmaat van de grond komt.

5.1.5 Mitigatie en compensatie

Voor ieder thema worden in het MER waar nodig mogelijke mitigerende of compenserende maatregelen voorgesteld voor het voorkomen of verminderen van optredende negatieve effecten. Deze worden in een later stadium ingevuld, bij het verder uitwerken van het inrichtingsplan in een projectplan Waterwet. Hierna wordt per thema kort ingegaan op de maatregelen.

Bodem

Het streven is om het afvoeren van grond te beperken door te werken met een gesloten grondbalans. Dit kan worden bewerkstelligd door in overleg met grondeigenaren te gaan om te bespreken of vrijkomende grond aangebracht kan worden op nabijgelegen percelen.

Water

Om de hogere waterstanden als gevolg van natuurontwikkeling op gebouwen (zowel binnen als buiten het plangebied (in de kernen)) en landbouwpercelen tegen te gaan, wordt als mitigerende maatregel voorgesteld om peilgestuurde drainage aan te leggen in de laagte van onder andere Daasdonk.

Natuur

Werkzaamheden dienen zoveel mogelijk buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd om verstoring en mogelijke vernietiging van soorten tegen te gaan. Wanneer nodig wordt ecologische begeleiding ingezet.

Archeologie

Aanbevolen wordt om tijdens de graafwerkzaamheden de gebruikelijke archeologische begeleiding toe te passen die bij vergelijkbare natuurontwikkelingsprojecten wordt toegepast.

Overig gebruik en leefbaarheid

De hinder die optreedt tijdens de uitvoering zal met name het gevolg zijn van het grondverzet. Er wordt aanbevolen grondtransportroutes op een zodanige wijze te leggen dat minimale uitvoeringshinder ontstaat voor de omwonenden in het gebied.

5.1.6 Advies commissie-m.e.r.

In het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. van 28 augustus 2019 (Bijlage 2), schrijft de Commissie onder de indruk te zijn van het doorlopen planproces waarbij een groep vrijwilligers van de vereniging Markdal het initiatief heeft genomen de natuur en waterkwaliteit in het Markdal te verbeteren. De Commissie signaleert bij de toetsing van het planMER echter ook een aantal zaken die om nadere uitwerking vragen. De Commissie heeft daartoe meerdere adviezen hoe de aanvullingen voor de verschillende punten op te stellen. Hiertoe is door Arcadis een memo opgesteld die de verschillende punten behandeld en waarin aangegeven wordt hoe er met de verschillende punten is omgegaan. De memo is als bijlage bij d etoelichting gevoegd en opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.

Hieronder kort de punten die naar aanleiding van het advies in het bestemmingsplan of in de memo als toevoeging op de planMER zijn aangepast:

- Ter verduidelijking van het proces is in paragraaf 1.1 van de toelichting van het bestemmingsplan een duidelijkere procesbeschrijving en -visualisatie toegevoegd.

- De beoordeling van het ONA in het planMER op het thema wateroverlast (paragraaf 5.3) is in deze memo aangepast op basis van bovenstaande modelresultaten. De score is nu neutraal (0). De score voor het vVKA blijft positief (+) omdat piekafvoer naar Breda afneemt door optimalisaties rondom stuw Galder en stuw Bieberg. In de uiteindelijke conclusie van het planMER waar de belangrijkste verschillen beschreven zijn, wordt het beschreven verschil voor wateroverlast tussen vVKA en ONA kleiner, zij het dat het vVKA nog steeds gunstiger uitpakt.

- De Aerius-berekening die eerder gedaan is en opgenomen in het MER, is niet meer aan de orde. Hiertoe is een nieuwe berekening uitgevoerd, volgens het model zoals deze in september 2019 online is gekomen. De berekening heeft plaatsgevonden voor de economische ontwikkelingen die middels vaststellen van het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j uit de herberekening gekomen. Hiermee geldt dat ontwikkelingen door het bestemmingsplan mogelijk gemaakt geen negatieve effecten hebben op de nabij gelegen Natura 2000-gebieden.

- In de bestemmingsplannen wordt gezorgd voor een eenduidig kwantitatief en kwalitatief beeld met betrekking tot de NNB. Het vaststellingbesluit van de herbegrenzing van de provincie van 24 september wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen en de juiste kaart van de herbegrenzing wordt toegevoegd. De paragraaf 4.4 van de toelichting is hierop aangepast.

5.3 Bodem

Een bodemverontreiniging kan een risico’s opleveren voor gezondheid of milieu. Deze risico's zijn in het verleden vrijwel altijd overschat. Daarom is het beleid de afgelopen jaren veranderd en wordt niet meer iedere verontreiniging gesaneerd. In plaats hiervan wordt er getoetst of er bij het voorgenomen gebruik van de locaties risico’s zijn en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn om deze risico’s weg te nemen. In de praktijk komt het er op neer dat verontreinigingen meer “beheerd” worden in plaats van gesaneerd.

Voor locaties waarvan geen recent bodemonderzoek beschikbaar is en waar ontwikkelingen gaan plaatsvinden kan een verkennend bodemonderzoek vereist zijn voor dat de ontwikkeling gaat plaatsvinden. Bij koop en verkoop is een verkennend bodemonderzoek aan te bevelen.

Hergebruik van grond
Bij een ontgraving is er soms grond over. Deze grond kan binnen het eigen perceel vrij worden hergebruikt. De grond mag echter niet overal worden neergelegd. De regels hiervoor staan in het Besluit Bodemkwaliteit. Gemeente Breda is bevoegd gezag.

Onderzoek
Voor het plangebied is door Arcadis een onderzoek uitgevoerd: Analyse bodemkwaliteit interessegebied Markdal, d.d. 2 juni 2017. Dit onderzoek geeft momenteel voldoende inzicht voor het plangebied. In het buitengebied moet men rekening houden met in het verleden gebruikte opslagtanks. Binnen gemeente Breda zijn enkele waterlopen gedempt en op enkele locaties bebouwing (mogelijk met asbest) gesloopt.

Conclusie
In het kader van de bestemmingsplanwijziging zijn er derhalve geen milieuhygiënische belemmeringen geconstateerd voor de voorgenomen ontwikkelingen.

5.4 Water

Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hiervoor moet een watertoets worden doorlopen. Met de herinrichting van het Markdal wordt circa 6 kilometer rivier hersteld en de aanwezige natte natuurparel wordt hydrologisch hersteld. De beoogde maatregelen geven daarmee ook invulling aan de KRW doelstellingen; het watersysteem wordt robuuster en er komt meer ruimte voor waterberging. Door de herbegrenzing van het Natuur Netwerk Brabant en daarmee ook de natte natuurparel, wordt een hydrologische eenheid gecreëerd met de nodige bijzondere watergebonden, grondwaterafhankelijke natuurwaarden. Aangezien de herinrichting van het Markdal gericht is op het realiseren van KRW doelen en het gebied is aangewezen als natte natuurparel, heeft het aspect water een centrale rol in dit bestemmingsplan. Voor het bestemmingsplan is een uitgebreide waterparagraaf opgesteld die als Bijlage 6 is opgenomen. Hierin zijn de wet- en regelgeving met betrekking tot water uitgebreid beschreven.

Onderzoek

In de Waterparagraaf wordt ingegaan op de huidige en de toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Bij de toekomstige waterhuishoudkundige situatie wordt onderscheid gemaakt tussen de herinrichting van het Markdal en individuele ontwikkelingslocaties. In de Waterparagraaf wordt verwezen naar de Hydrologische modelstudie en vooronderzoeken die door Arcadis is uitgevoerd (kenmerk 079446053B, 24 mei 2017 ) ten behoeve van de herinrichting van het Markdal. Hierbij zijn de effecten op het grond- en oppervlaktewater in kaart gebracht met behulp van hydrologische modellen. De hydrologische modelstudie is als Bijlage 6 opgenomen.

In de Waterparagraaf is per initiatief beschreven hoe om wordt gegaan met de waterhuishouding. Indien nieuwe gebouwen mogelijk worden gerealiseerd, mag geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen. Voor zover mogelijk moeten milieuvriendelijke materialen worden toegepast. De initiatieven mogen geen negatief effect op de waterhuishouding van het binnen het in de Verordening ruimte aangeduide 'attentiegebied Natuur Netwerk Brabant' hebben. Alle ontwikkelingen liggen binnen dit attentiegebied. De ontwikkelingen dragen per saldo positief bij aan het behoud en het herstel van de natte natuurparels, omdat er gronden beschikbaar worden gesteld voor het Natuur Netwerk Brabant. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt binnen een grondwaterbeschermingsgebied. Per ontwikkelingslocatie is, voor zover relevant, ingegaan op de geldende beschermingsregimes.

In het MER zijn de effecten van het VKA en het ONA op het oppervlaktewatersysteem, op de KRW-opgave, op de grondwaterstanden en op kwel en infiltratie beoordeeld.

Conclusie

De herontwikkeling van het Markdal draagt bij de aanleg van het Natuur Netwerk Brabant en aan het behalen van de KRW-doelen. Daarnaast wordt de natte natuur hersteld. Plaatselijk kunnen echter ongewenste effecten optreden. Deze effecten zijn echter van dien aard dat met gerichte maatregelen de nadelige effecten kunnen worden gecompenseerd of gemitigeerd. Hiermee is de haalbaarheid van de inrichting van het Markdal aangetoond.

In het kader van het projectplan Waterwet dat door het waterschap wordt opgesteld, worden definitieve maatregelen onderzocht. Ook de afgeleide effecten met betrekking tot water worden verder uitgewerkt.

5.5 Ecologie

5.5.1 Huidige situatie

Hieronder een beschrijving van de huidige natuurwaarden van het plangebied en zijn directe omgeving. De beschrijving is gebaseerd op waarnemingen van Rode Lijst soorten van de afgelopen 10 jaar die geregistreerd staan in de NDFF (Nationale Databank Flora en Fauna). Een Rode lijst is een overzicht van soorten die uit Nederland zijn verdwenen of dreigen te verdwijnen. Dit wordt bepaald op basis van zeldzaamheid en/of negatieve trend.

Zoogdieren

Er zijn in de afgelopen 10 jaar 4 soorten Rode lijst zoogdieren waargenomen. Het betreft slechts enkel waarnemingen van:

  • Hermelijn

  • Wezel

  • Laatvlieger

  • Rosse vleermuis

Het betreft soorten die vooral afhankelijk zijn van houtwallen en dergelijke.

Amfibieën en reptielen

Alleen de vinpootsalamander en de levendbarende hagedis zijn de afgelopen jaren als Rode lijst soort waargenomen. Beide soorten zijn vooral afhankelijk van het Mastbos en de Strijbeekse Heide.

De zeldzamere heikikker komt ook wel voor in deze gebieden maar staan niet op de Rode lijst.

Vissen

Er zijn slechts 3 vissen waargenomen van de Rode lijst.

Zo komt de rivierdonderpad voor bij de monding van de Bavelse Leij in de Mark. De Alver is op verschillende plekken in de Mark waargenomen en de kopvoorn is waargenomen in de Chaamse Beek.

Dagvlinders

De volgende dagvlinders op de Rode lijst zijn waargenomen in de afgelopen 10 jaar:

  • Bont dikkopje

  • Groot dikkopje

  • Heide blauwtje

  • Rouwmantel

Het bont dikkopje komt vooral voor in het Mastbos en het groot dikkopje en de heideblauwtje vooral in de Strijbeekse Heide.

De rouwmantel is een zwervende soort en wordt dus sporadisch waargenomen maar is niet echt kenmerkend voor het Markdal.

Libellen

Er zijn slechts 3 libellen soorten waargenomen van de Rode lijst de afgelopen 10 jaar. De bosbeekjuffer komt verspreid over het plangebied veelvuldig voor.

Een soort die vooral afhankelijk is van snelstromend water met zowel zon beschenen stukken als beschaduwde stukken.

Verder is de gevlekte witsnuitlibel waargenomen in het Mastbos en de venwitsnuitlibel wordt met enige regelmaat waargenomen op de Strijbeekse Heide.

De iets zeldzamere weidebeekjuffer is ook veel waargenomen maar is tevens geen Rode lijst soort.

Vaatplanten

Er zijn vele zeldzame planten waargenomen. Maar liefst 37 soorten in de afgelopen 10 jaar.

Soorten die echt kenmerkend zijn voor het beekdal zijn de gulden boterbloem, klein kaasjeskruid, kleine valeriaan, klokjesgentiaan, moerashertshooi. Soorten van mooie schralere graslanden, dus waar het plan voorziet in uitbreiding van dit biotoop.

Vogels

Er zijn vele zeldzame vogelsoorten waargenomen. Maar liefst 40 soorten in de afgelopen 10 jaar. Soorten die vooral in het beekdal worden waargenomen en die goed kunnen profiteren van het voorgenomen plan zijn: graspieper, gele kwik, patrijs, kwartelkoning en veldleeuweriken.

5.5.2 Wet- en regelgeving

De belangrijkste wetten die de natuur in Nederland beschermen, de Natuurbeschermingswet, de Flora- en faunawet en de Boswet zijn samengevoegd tot 1 wet: Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming is per 1 januari 2017 in werking getreden. Deze nieuwe wet kent twee sporen: gebiedsbescherming en soortbescherming.

Gebiedsbescherming

De Europese natuur is in de loop der jaren sterk onder druk komen te staan door verstedelijking en schaalvergroting en intensivering van de agrarische sector. Veel natuurgebieden gingen verloren. Ook werd er steeds meer infrastructuur aangelegd zoals wegen en spoorlijnen. Al deze ontwikkelingen zorgden er voor dat de natuur sterk af nam en werd versnipperd. Om de achteruitgang van het areaal natuur te stoppen is en de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen heeft de Europese Unie Natura 2000 in het leven geroepen. Een samenhangend netwerk van natuurgebieden die zijn aangewezen op grond van de vogelrichtlijn en habitatrichtlijn. Nederland heeft ruim 160 Natura 2000-gebieden aangewezen. Gezamenlijk hebben ze een oppervlak van ruim 1,1 miljoen hectare. Ongeveer 69% is water, de rest (31%) is land.

De Wet natuurbescherming bevat specifieke regels voor de aanwijzing, het beheer en de bescherming van Natura 2000-gebieden, waaronder een groot aantal gebieden die als essentieel leefgebied dienen voor vogels. Het belangrijkste rechtgevolg van de aanwijzing als Natura 2000-gebied is dat er een vergunningplicht geldt voor alle activiteiten die mogelijk schade kunnen toebrengen aan een gebied. Voor dergelijke schadelijke activiteiten kan alleen een vergunning worden verleend als er geen alternatief is en als het gaat om een dwingende reden van groot openbaar belang.

De wet biedt geen bescherming aan andere natuurgebieden, maar vereist wel van provincies dat zij gebieden aanwijzen voor het natuurnetwerk Nederland en verleent hen de bevoegdheid om bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen aan te wijzen. De Minister van Economische Zaken kan daarnaast op grond van de wet nationale parken aanwijzen die vooral een educatieve en communicatieve functie hebben. De voormalige beschermde natuurmonumenten zijn met bijbehorende doelen opgeheven met de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming.

Bijna alle natuur (waar de verschillende Natura 2000-gebieden voor zijn aangewezen) gaat hard achteruit vanwege een te hoge concentratie stikstof in de lucht. De verschillende habitattypen kunnen slechts een beperkte hoeveelheid stikstofdepositie verdragen, de zogenaamde kritische depositiewaarde. Om deze beschermde natuur te behouden, te versterken of zelfs uit te breiden is het nodig dat de stikstof concentratie in de lucht daalt.

Onderzoek gebiedsbescherming Natura 2000-gebieden

Ten westen van plangebied ligt het Natura 2000-gebied het Ulvenhoutse Bos en ten zuiden van

het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en

Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop. De Wet natuurbescherming bevat een

vergunningplicht is voor alle activiteiten die mogelijk schade kunnen toebrengen aan een gebied.

Dit geldt ook voor activiteiten buiten het betreffende Natura 2000-gebied die negatieve effecten

veroorzaakt op de beschermde habitattypen en/of -soorten.

Omdat de activiteiten allemaal plaatsvinden buiten de genoemde Natura 2000-gebieden kunnen

er door dit plan alleen eventuele externe effecten optreden. Gezien de afstand tot de betreffende

gebieden zal ook verstoring door geluid en licht geen effect hebben. Uit de Hydrologische

modelstudie en vooronderzoeken van Arcadis blijkt dat er door het herinrichten van de Mark er

geen effecten zijn te verwachten op het Ulvenhoutse Bos en het gebied Heesbossen, Vallei van

Marke en Merkske en Ringven.

Tegelijkertijd met de inrichting van de Mark wordt er gewerkt aan hydrologische maatregelen in

de Chaamse beek ten behoeve van Natura 2000. De herstelmaatregelen van het Markdal worden

afgestemd met eventuele maatregelen in de Chaamse beken.

Ulvenhoutse Bos

Het Ulvenhoutse Bos is een klein bosgebied van 112 ha in de gemeente Breda. Het is gelegen ten zuidoosten van de stad Breda, direct ten noordoosten van Ulvenhout. Het gebied is op 23 december 2009 door het toenmalige Ministerie van LNV definitief aangewezen als Natura 2000-gebied. Het gehele Natura 2000-gebied is Habitatrichtlijngebied. Er is geen Vogelrichtlijngebied of Beschermd Natuurmonument aanwezig. Voor het Natura2000-gebied is een beheerplan opgesteld. In het beheerplan zijn maatregelen vastgelegd die nodig zijn om de aanwezige habitattypen, planten en dieren in het natuurgebied te beschermen. Het Ulvenhoutse Bos is met name gevoelig voor stikstofdepositie (verzuring en vermesting) en verdroging.

Het gebied is aangewezen vanwege de volgende habitatypen:

  • H9120 - Beuken-eikenbossen met hulst

  • H9160A - Eiken-haagbeukenbossen (hogere zandgronden)

  • H91E0C - *Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen)

Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop

Het gebied, genaamd 'Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop` ligt in de gemeenten Hoogstraten, Rijkevorsel en Merksplas. Het gebied is een zeer divers gebied, gelegen in de Noorderkempen van de Provincie Antwerpen. Grosso modo is het een fijn zandig gebied met klei in de ondergrond, naar het noorden hellend. De stroomdalen van de natuurlijke waterlopen zijn smal en hebben een duidelijk dal karakter. De hogere gronden (o.a. Wortel-Kolonie) bestonden voor de bebossingsgolf van 1832-1840 vooral uit vennenrijke droge en natte heide. In het gebied zijn zowel (oude) loofbossen bossen, beekvalleien, (pimpernel)graslanden, natte en droge heide, veenrelicten als dennenbossen aanwezig.

[image]

Figuur 17 kaart met daarop in het rood de ligging van de Natura 2000-gebieden ten opzichte van het plangebied van het Markdal weergegeven in oranje.

Stikstofdepositie

Bijna in alle Natura 2000-gebieden zijn beschermde habitattypen aanwezig die gevoelig zijn voor

stikstof. Handelingen of activiteiten binnen en buiten beschermde natuurgebieden die schadelijk

kunnen zijn voor de doelstellingen van het gebied zijn verboden, tenzij door het bevoegd gezag

hier vergunning voor is verleend. Stikstof vormt een van de grootste belemmeringen voor het

behalen van de Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen. Het gaat hier om verbindingen van

het chemische element stikstof (N) die een verzurende of vermestende werking hebben.

Er is onderzocht wat de bijdrage van voorliggend bestemmingsplan en het bestemmingsplan voor

Breda aan stikstofdepositie is op omliggende Natura 2000-gebieden ten gevolge van de

gebruiksfase en bouwfase van de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is

bepaald of deze resultaten leiden tot mogelijk significant negatieve effecten op Natura

2000-gebieden en of een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is.

Op basis van de Aerius calculator (versie oktober 2019) is een berekening uitgevoerd voor de

gebruiksfase en bouwfase van de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt op basis van

voorliggend bestemmingsplan. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j uit de

herberekening gekomen. Hiermee geldt dat ontwikkelingen door het bestemmingsplan mogelijk

gemaakt geen negatieve effecten hebben op de nabij gelegen Natura 2000-gebieden. De

uitgangspunten en resultaten zijn opgenomen in de memo stikstof, bijlage 12 van deze toelichting.

Met de bestemmingsplannen voor het Markdal zijn agrarische gronden bestemd als 'Natuur'.

Hiermee is de eerste stap richting de herinrichting van het Markdal gezet. Voor de

daadwerkelijke herinrichting van het Markdal, en met name voor de maatregelen in het kader van

de Kader Richtlijn Water, wordt een projectplan Waterwet opgesteld. Hierin worden de

maatregelen onderzocht en uitgewerkt die nodig zijn voor de herinrichting van het Markdal. In het

kader van het projectplan Waterwet dient te worden onderzocht wat de effecten zijn van de

aanleg van de betreffende maatregelen met betrekking tot stikstofdepositie op de nabijgelegen

Natura 2000-gebieden. Indien sprake is van stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar,

wordt een ecologische toets uitgevoerd om de daadwerkelijke effecten op Natura 2000-gebieden

in beeld te brengen. Van belang hierbij is dat het gaat om tijdelijke maatregelen en eventueel een

tijdelijke verhoging van stikstofdepositie. Na realisatie van natuur zal de daadwerkelijke

stikstofdepositie van het gebied vele malen lager zijn dan nu het geval is.

Soortbescherming

Beschrijving

De Wet natuurbescherming bevat een algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten. Daarnaast voorziet de wet in strikte verboden die gelden voor aangewezen beschermde inheemse diersoorten, waaronder alle van nature in Nederland voorkomende soorten vogels. Dus zowel vogels in de tuin als op de Veluwe zijn beschermd.

De wet werkt volgens het 'nee-tenzij' principe ten aanzien van beschermde inheemse soorten: schadelijke handelingen zijn verboden, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Het is niet toegestaan om vogels te doden, vangen, verwonden, verstoren, bezitten, verhandelen, de nesten en eieren te verstoren of te vernietigen. Uitzonderingen op deze verboden zijn onder voorwaarden mogelijk, onder andere voor veiligheid, schadebestrijding of onderzoek. De wet regelt ook de jacht in ons land.

Consequentie

Voordat de daadwerkelijke inrichting plaats gaat vinden wordt geïnventariseerd of er beschermde soorten in het plangebied voorkomen en of de geplande maatregelen ook significante effecten hebben op deze beschermde soorten. De inventarisatie kan in gang gezet worden maar de effecten kunnen pas goed beoordeeld worden als zeer gedetailleerd bekend is welke maatregelen er plaats gaan vinden.

Omdat voor een aantal kleine ontwikkelingen al wel bekend is wat er gaat gebeuren is er reeds een Quickscan uitgevoerd voor de locaties Koekelberg 6 en Strijbeekseweg 18 door het adviesbureau Econsultancy (zie bijlage 7a). Hierbij wordt het volgende opgemerkt:

  • Voor de locatie Koekelberg 6 betekent het dat er nader onderzoek dient plaats te vinden naar vleermuizen.

  • Voor de locatie Strijbeekseweg 18 zijn er door de maatregelen geen effecten te verwachten op beschermde soorten.

5.5.3 Beleid

Natuurnetwerk Nederland

De natuur is in de loop der jaren sterk onder druk komen te staan door verstedelijking en schaalvergroting en intensivering van de agrarische sector. Veel natuurgebieden gingen verloren. Ook werd er steeds meer infrastructuur aangelegd zoals wegen en spoorlijnen. Al deze ontwikkelingen zorgden er voor dat de natuur sterk af nam en werd versnipperd.

Om de achteruitgang van het areaal natuur te stoppen is in 1990 de ecologische hoofdstructuur (EHS) door het rijk vastgesteld in het “Natuurbeleidsplan”. De doelstelling van de EHS is het behoud, het herstel en de ontwikkeling van nationaal en internationaal belangrijke ecosystemen. Dit dient onder andere te door middel van de ruimtelijke veiligstelling in bestemmingsplannen. De EHS is recent qua naam gewijzigd in het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Natuurnetwerk Nederland (voorheen ecologische hoofdstructuur) is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, wordt nieuwe natuur aangelegd. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor planten en dieren zijn nodig om soorten van uitsterven te behoeden. Maar het netwerk is er ook voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur. Om te recreëren en tot rust komen.

Een onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland is de ecologische verbindingszones (EVZ’s). Dit zijn stroken natuur die natuurgebieden met elkaar moeten gaan verbinden om zo de versnippering tegen te gaan. Dit hoeft niet aaneengesloten natuurstroken te zijn, het mogen ook kleine vlakvormige landschapselementen op korte afstand van elkaar.

Het deel van het Natuurnetwerk Nederland dat in Brabant ligt noemen we het Natuurnetwerk Brabant (NNB). De provincie Noord-Brabant heeft het NNB vast gelegd in de Verordening Ruimte (2014).

Met het bestemmingsplan wordt netto 18.25 ha bestemd als "Natuur". Zie hiervoor onderstaande afbeelding

[image]

Figuur 18 Overzicht toename bestemming natuur middels bestemmingsplan Markdal

[image]

Figuur 19 De ligging van het NNB in het groen en de EVZ’s in het geel in en rondom het plangebied.

De provincie wil in 2027 alle gaten in het netwerk hebben gedicht met nieuwe natuur. De concrete ambities staan in het Natuurbeheerplan 2016. Hierin staan twee kaarten: de beheertypekaart en de ambitiekaart. De beheertypekaart laat zien hoe natuur en landschap in Brabant er nu voor staan. De ambitiekaart geeft aan hoe zij er uit moeten gaan zien. Het plan vormt de basis voor subsidies voor beheer en inrichting.

[image]

Figuur 20 De ambitie in natuurdoeltypen uit het Natuurbeheerplan in en rondom het plangebied.

Relatie tot het plangebied

Tijdens het proces van grondverwerving bleek het wenselijk om enkele wijzigingen door te voeren met betrekking tot begrenzing van de NNB, zowel door de Vereniging Markdal (zie Plan van meerwaarde)

als door provincie Noord-Brabant (zie Nadere Regels).

In totaal (inclusief de gronden van Alphen-Chaam) wordt er 73,4 is er 51,8 ha NNB toegevoegd en gaat er 41,9 is er 27,03 ha uit het NNB gehaald. Netto komt er 31,5 ha bij is er 24,77 ha bijgekomen.

[image]

Figuur 21 herbegrenzing NNB Breda


[image]

Figuur 22 herbegrenzing NNB Alphen Chaam

De werkgroep Water en Natuur van de Vereniging Markdal heeft reeds in hun visiedocument de uitgangssituatie voor de natuurontwikkeling geanalyseerd. Per perceel is aangegeven wel type natuur het beste ontwikkelt kan worden vanwege de lokale factoren als kwelpotentie, bodemgesteldheid, landgebruik etc. Dit is vertaald in een goede ambitie kaart op de laatste pagina van de visie van de werkgroep. Deze kaart is door vertaald naar de beschikbare percelen. Hieronder een verkleinde weergave van de ambitiekaart.


[image]

Figuur 23 ambitie in natuurdoeltypen in en rondom het plangebied.


Omdat het overgrote deel van het Markdal begrenst is als NNN zijn er slechts 3 EVZ’s binnen het plangebied. Namelijk de Bavelse Leij, de Koerijt en de Kerzelse beek. Door het plan worden al deze beken grotendeels ingericht. Echter bijna geheel in de NNN, alleen langs de Kerzelse beek wordt 300 meter EVZ ingericht.

Consequenties

Het plan voorziet in de inrichting van natuur, ondernemende natuur en EVZ's. Het past dan ook uitstekend in de ambities van het Rijk en provincie. Per ontwikkeling nog toevoeging aan en verwijdering van NNB onderbouwen met bijbehorende natuurdoeltypes.

5.5.4 Soortenbescherming

Heikikker

In 2007 heeft Bureau Waardenburg in opdracht van de provincie Noord-Brabant een soortbeschermingsplan voor de Heikikker opgesteld. Dit omdat het met deze soort niet goed ging en er extra inspanning gewenst zijn om de soort te helpen.

De resterende populaties van de heikikker bevinden zich in het Mastbos/Galsderse Heide en in de Strijbeekseheide.

[image]

Figuur 24 populaties van de heikikker

Consequenties

Voor een duurzaam voortbestaan is het nodige deze populatie met elkaar te verbinden. Dit betekend dat er in het plan om de 1000 meter geschikt voortplantingswater aanwezig moet zijn. Daar tussenin moet wel geschikt habitat aanwezig zijn. Dit zijn vochtige graslanden, zomen van

laagveenmoerassen, broek- en ooibossen, vegetatierijke slootkanten, heide en

veengrasvegetaties (Bergmans & Zuiderwijk, 1986; Kaiser, 1990). Bij de verdere uitwerking van het inrichtingsplan is dit een uitgangspunt.

Vinpootsalamander

In 2008 heeft bureau Natuurbalans Limes Divergens in opdracht van de provincie Noord-Brabant een soortbeschermingsplan voor de vinpootsalamander opgesteld. Dit omdat het ook met deze soort niet goed ging en er extra inspanning gewenst zijn om de soort te helpen.

De populaties van de vinpootsalamander bevinden zich in het Mastbos/Galsderse Heide en in de Strijbeekseheide, zie onderstaande kaart.

[image]

Figuur 25 Populaties van de vinpootsalamander

Consequenties

Voor een duurzaam voortbestaan is het nodige deze populatie met elkaar te verbinden. Hoewel het soortbeschermingsplan voorziet in een verbinding van deze gebieden via de Chaamse Bossen zal een rechtstreekse verbinding via het dal van de Mark ook zeker gunstig zijn.

Dit betekent dat er in het definitieve inrichtingsplan om de 300 tot 400 meter geschikte voortplantingswateren moeten zijn met daarom heen bos(jes). Hier tussenin zijn schrale vegetaties nodig. Bij de verdere uitwerking van het inrichtingsplan is dit een uitgangspunt.

5.5.5 Ontsnipperingsvisie Breda

Beschrijving

Breda is een gemeente waarvan het stedelijk gebied omgeven wordt door waardevolle natuurgebieden maar ook door veel infrastructuur: drie snelwegen, enkele provinciale wegen en spoorlijnen. De aanwezigheid van deze infrastructuur betekent een versnippering van de natuur in en rond de gemeente en legt daarmee beperkingen op aan het functioneren van de groengebieden voor fauna.

In 2016 heeft de gemeente Breda een ontsnipperingsvisie laten opstellen door Bureau Waardenburg. Deze ontsnipperingsvisie is opgesteld voor een aantal provinciale en lokale aandachtssoorten. Onder aandachtssoorten wordt verstaan soorten die in aantal achteruit gaan en/of zeldzaam zijn en (daardoor) gevoelig zijn voor barrièrewerking en aanrijdingen. Voor deze soorten is extra inspanning gewenst om de barrièrewerking van wegen te verkleinen. In deze visie is een analyse gemaakt van gewenste verbindingen voor de geselecteerde aandachtssoorten. Vervolgens is het nut en de noodzaak van de beoogde ontsnipperende maatregelen in de gemeente Breda voor deze aandachtssoorten onderbouwd. Op basis van voorliggende visie wil de gemeente Breda aanwezige barrières verkleinen door de aanleg van faunapassages. Deze visie op gebiedsniveau dient als uitgangspunt voor verdere uitwerking van te realiseren faunapassages (welke type faunapassages) op locatieniveau (exacte locatiebepaling).

De ontsnipperingsvisie staat niet op zich zelf maar past binnen een breder beleidskader waarbinnen gestreefd wordt naar de duurzame instandhouding van diersoorten en het behoud en versterken van biodiversiteit. De visie sluit aan bij de ambities van het provinciale beleid ten aanzien het Natuurnetwerk Brabant en bij de provinciale leefgebieds- en soortbeschermingsplannen (het actieve soortenbeleid). De visie sluit tevens nauw aan bij het gemeentelijke ecologisch netwerk zoals verwoord in de Structuurvisie 2030.

Consequenties

De doelsoorten uit de Ontsnipperingsvisie Breda zijn: das, boommarter, wezel, vinpootsalamander, heikikker en boomkikker. Belangrijke barrières moeten dan ook vooral voor deze doelsoorten worden opgeheven. Indirect betekend dit ook dat de inrichting van het gebied ook zoveel mogelijk goed biotoop moet opleveren voor deze doelsoorten om de populaties te versterken.

Knelpunten van ecologische verbindingen met wegen vallen buiten de scoop van dit project. Echter voorziet de natuurlijke inrichting in geschikter habitat voor de genoemde doelsoorten. Tevens is afgestemd met de verantwoordelijke overheden om de locaties en type oplossingen voor de knelpunten op elkaar aan te laten sluiten.

5.5.6 Bod B5

Beschrijving

De 5 grote Brabantse steden (Breda, Eindhoven, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg) hebben een voorstel uitgewerkt voor de aanleg van minimaal 500 hectare aan natuur en 40 kilometer aan ecologische verbindingszones. Hun bidbook 'Steden als schakels binnen natuurnetwerk Brabant' is op 4 oktober aangeboden aan de Brabantse gedeputeerde Johan van den Hout van Natuur, Milieu en Water. Met de uitvoering van de plannen is een bedrag van zo'n 40 miljoen euro gemoeid. De B5-steden vragen aan het Groen Ontwikkelfonds Brabant om de helft van dit bedrag voor haar rekening te nemen. De steden zorgen zelf voor het beheer van de nieuw aan te leggen natuur.

De 5 grote steden van Brabant werken al jaren, samen met andere partijen, aan de ontwikkeling van natuur in en rond de stad. Groen in de stad zorgt voor een prettige leefomgeving. Het draagt bij aan schone lucht, zorgt voor de afvoer van water bij hevige regenval en het beperkt hittestress door klimaatverandering. In het stedelijke gebied is groen inmiddels een integraal onderdeel geworden van ruimte ontwikkelingen als wonen, werken, recreatie, waterbeheer en zorg voor het milieu. Ook is er groeiende aandacht voor biodiversiteit, klimaatadaptie en stadsecologie. Natuur in en om de stad is een onlosmakelijk onderdeel geworden van het natuurnetwerk in Brabant, waarbij groen steden waardevolle schakels zijn geworden binnen het regionale netwerk van groengebieden. De gezamenlijke aanpak van de 5 grote Brabantse steden is essentieel voor goede groenverbindingen en meer biodiversiteit. Natuur houdt zich immers niet aan gemeentegrenzen. Door kennis en ervaringen te delen kunnen de steden bovendien van elkaars ontwikkelingen profiteren.

Om het bod te kunnen waarmaken is meer flexibiliteit in de begrenzing van het natuurnetwerk Brabant en de natuurdoeltypen noodzakelijk en cruciaal. Het gaat er vanuit oogpunt van de ecologie namelijk niet om waar de hectares nu liggen, maar waar ze het meeste resultaat en effect opleveren. De provincie wordt ook gevraagd om hier medewerking aan te verlenen.

Breda heeft in de bod aangegeven 144 ha nieuwe natuur te gaan realiseren en 12,6 km EVZ in de komende 5 jaar. Op de bij behorende kaart zijn tevens de doelsoorten afgebeeld: huismus, boomkikker, grauwe kiekendief, otter, dodaar, bever, witte rapunzel, pimpernelblauwtje en de bosorchis.

Consequenties

Hoewel het plan voorziet in de realisatie van vele ha nieuwe natuur valt dit plan niet onder het Bod van de B5. De natuurlijke inrichting van de Mark zal echter zeker bijdragen aan een groot aantal doelsoorten die ook in het bod zijn benoemd. Zo voorziet de inrichting in diverse natte bosjes die geschikt biotoop vormen voor de otter of bever.

5.6 Bedrijven

Algemeen

De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen (woningen, scholen etc.) ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.

Regelgeving

Om bedrijfsmatige activiteiten uit te mogen oefenen is een melding of omgevingsvergunning milieu volgens de Wet milieubeheer nodig. Voordat de vergunning of melding akkoord is, wordt bekeken of voldaan wordt aan de afstandseisen. In het plangebied zijn deze eisen vooral van toepassing op agrarische bedrijven. Deze hebben te maken met het voorkomen van geurhinder afkomstig van veehouderijen en het voorkomen van schadelijke gevolgen vanwege het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de glastuinbouw.

Plattelandswoningen

Op 1 januari 2013 is de wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is op 23 oktober 2013 in werking getreden.

Deze wet bevat twee onderdelen. Om te beginnen wordt geregeld dat bij verschillende wetten zoals bij de Wabo (Omgevingsvergunning milieu) het planologische regime, en niet langer het feitelijk gebruik, bepalend wordt voor de bescherming die een gebouw of functie geniet tegen negatieve milieueffecten.

Het tweede element van het wetsvoorstel heeft specifiek betrekking op zogenaamde plattelandswoningen. Dat zijn (voormalige) agrarische bedrijfswoningen die (tevens) door derden mogen worden bewoond. Het wetsvoorstel regelt dat deze woningen niet worden beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf.

De mate en de ernst van de invloed van een bedrijf is mede afhankelijk van het type en de omvang van het bedrijf. In de uitgave “Bedrijven en milieuzonering” uitgegeven door de VNG (2009) is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld.

Categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter
Categorie 2 grootste afstand 30 meter
Categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter
Categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter
Categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1000 meter

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

Onderzoek

Het plangebied voorziet beperkt in het realiseren van woningen. Ook maakt het bestemmingsplan het mogelijk binnen het plangebied enkele bedrijven te vestigen en/of te transformeren.
Voor iedere nieuwe ontwikkellocatie met woningen of bedrijven moet gekeken worden of ruimtelijk inpassing mogelijke is. Hier wordt in eerste instantie een inschatting gemaakt vanuit de richtafstanden voor de bedrijven. “Nieuwe”bedrijvigheid wordt zodanig afgestemd dat de functies elkaar niet zullen belemmeren.

Bij de ontwikkeling van nieuwe woningen moet gekeken worden naar de huidige en toekomstige activiteiten die invloed kunnen hebben op de gevoeige bestemmingen

In het plangebied zelf wordt voorzien in het realiseren van bedrijven die geënt zijn op bedrijfsmatige functie, met een maximale categorie 2. Het invloedsgebied van de inrichtingen zal op basis hiervan ten hoogste 30 meter bedragen en is vaak terug te brengen naar 10 meter.
De afstand tot woningen van ieder willekeurig punt in het plangebied dient groter dan deze afstand te zijn. Op basis hiervan wordt de aanwezigheid van bedrijven in relatie tot bestaande woningen als geen belemmering gezien. In de bedrijvenlijst, die als bijlage bij de planregels is opgenomen, zijn de bedrijfstypen opgenomen die worden toegelaten binnen het plangebied Markdal.

Locatie Huidig gebruik Toekomstige bestemming

Koekelberg 4-6 te-Ulvenhout Bedrijf + wonen 1x Wonen 2x (waarvan 1 bestaande woning)

Strijbeekseweg 18 te Ulvenhout Woning 1x+ weiland Wonen 2x

Reepteind 50 te Breda leeg (1 woning) Bed & Breakfast, kas+zorg en 1

Binnen de gemeente Breda moet extra gekeken worden naar de :
categorie 3.2 bedrijven Fokken van en houden van Rundvee met een afstand van 100 meter gevestigd aan:
Koekelberg 8, Strijbeekseweg 6 en 12 te Breda

Categorie 2 bedrijven Strijbeekseweg 16A en 21 (tuinplanten, tuinbouw, Galderseweg 45 (sport) Chaamseweg 8 Tankstatiom BP

Koekelberg 4-6 te Breda-Ulvenhout wordt zover bekend geen hinder van bedrijven in de nabijheid verwacht.

Strijbeekseweg 18 Ulvenhout is gelegen aan de locatie van Tuinplanten kwekerij Van Dun. In de bedrijvenlijst staat een afstand van 30 meter. Bij toevoeging van een woning en/of wijziging van het bouwvlak mag de woning niet binnen 30 meter van de inrichtingsgrens van het bedrijf worden gesitueerd.

Conclusie

In de naaste omgeving van de twee nieuwe woningen is geen bedrijvigheid aanwezig die de bouw van de woningen vanwege milieuhinder onaanvaardbaar maken.

5.7 Geluid

Algemeen

Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten. In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed door geluid ten gevolge van onrust en slapeloosheid. Hoge geluidsniveaus kunnen het gehoor beschadigen en ook de verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. Door de toename van het geluid in de omgeving, wordt de behoefte aan stilte steeds meer als een noodzaak gevoeld.

Regelgeving

Om deze zaken te ondervangen zijn normen opgenomen in wetten. Met name de Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in dit kader van belang. Deze normen ondervangen echter slechts voor een deel de problemen. Zo richt de wetgeving zich op zogenaamde gevoelige objecten zoals woningen, scholen en ziekenhuizen. Over het geluid in natuur- en of buitengebieden zijn geen normen in wetten opgenomen, terwijl geluid ook daar als storend kan worden ervaren. Dit gegeven wordt ook in het Nationaal Milieu Plan onderkend. Om de leefbaarheid te verbeteren of ten minste te handhaven, richt het beleid zich vooral op de bron van het geluid.

Bij nieuwe ontwikkelingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht worden. De geluidsniveaus op de gevel van nieuwe gebouwen of bouwvlakken worden getoetst aan de geluidsnormen. In het huidige plan gebied is in het kader van de Wet geluidhinder alleen wegverkeerslawaai juridisch relevant.

Verder is door de gemeente Breda het ontheffingenbeleid Wet geluidhinder vastgesteld. Hierin zijn regels omtrent het verlenen van hogere waarden vastgelegd. Geluidbronnen van inrichtingen in het kader van de Wet milieubeheer worden op basis van de methodiek van de VNG in kaart gebracht. De geluidbronnen afkomstig van bedrijven worden nader besproken in het kopje ‘bedrijven’. In onderhavig bestemmingsplan is enkel sprake van geluid afkomstig van wegverkeer.

Voor de woning dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnen niveau) van maximaal 33 dB te worden gegarandeerd. Gezien de standaard karakteristieke geluidwering van minimaal 20 dB uit het Bouwbesluit voor nieuwbouw is bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk.

Onderzoek

Door Econsultancy zijn 2 akoestische onderzoeken uitgevoerd (zie ook bijlage 5):

  1. Koekelberg 4 te Ulvenhout, Rapportnummer 16013031.16.005 versienummer D1, d.d. 31 maart 2017

  2. Strijbeekseweg 18 te Ulvenhout, Rapportnummer 16013031.17.005 versienummer D1, d.d. 31 maart 2017

De woningen die mogelijk worden gemaakt zijn nieuwe woningen. Omdat het nieuwe woningen betreffen in het buitengebied die niet voldoen aan het beleid met ontheffingscriteria van de gemeente Breda, dient bij de ontwikkeling van de woningen uitgegaan worden van een slim ontwerp. In het buiten gebied is hier voldoende ruimte en mogelijkheid voor. Het treffen van dove gevels wordt veelal als een vermindering de woonkwaliteit ervaren en is derhalve niet wenselijk.

Indien naar oordeel van het bevoegd gezag er sprake is van vervangende nieuwbouw gelden andere mogelijkheden.

Voor de woning dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnen niveau) van maximaal 33 dB te worden gegarandeerd conform het geldende Bouwbesluit.

Koekelberg 4 te Ulvenhout Op de locatie is 1 nieuwe woning beoogd. Het beoogde bouwvlak met geprojecteerde woning wordt aan drie zijde geluidbelast door de A58. De geluidbelasting is maximaal 53 dB(Lden).
De nieuwe woning is gelegen in het buitengebied en voldoet niet aan het ontheffingenbeleid van de Gemeente Breda. Gemeente Breda heeft echter in haar beleid de mogelijkheid op genomen om in enkele gevallen af te wijken van haar beleid.

Men dient bij de ontwikkeling van de woningen uit te gaan van een slim ontwerp. Indien men aan gemeente Breda een beschikking geluid aanvraagt moet er een motivatie voor de afwijking worden aangegeven vooraf aan de ruimtelijk procedure. Dit heeft te maken met het bekendmaken van de beschikking geluid welke gekoppeld moet zijn met de ruimtelijk procedure.

Strijbeekseweg 18 te Ulvenhout

Het beoogde bouwvlak met geprojecteerde woning wordt niet geluidbelast in het kader van wegverkeerslawaai.

Conclusie

De nieuw te bouwen woning voldoet aan de richtwaarden uit de Wet geluidhinder en voor de nieuwe woning aan de Koekelberg 4 zal qua geluid ontheffing moeten worden verleend.

5.8 Luchtkwaliteit

Algemeen

Door luchtverontreiniging van onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral dicht langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

Regelgeving

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De Wet luchtkwaliteit is een implementatie van de Europese regelgeving en bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofoxiden en stikstofdioxide, fijn stof (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen. Naast de Wet luchtkwaliteit zijn bij beoordeling van de luchtkwaliteit de handreiking NIBM (Niet in Betekenende Mate), het besluit gevoelige bestemmingen en rekenregels projectsaldering van toepassing. In het algemeen kan gesteld worden dat nieuwe ontwikkelingen er niet toe mogen leiden dat de grenswaarden worden overschreden. Indien dit toch het geval is, kan onderzocht worden of het mogelijk is om met maatregelen toch te voldoen aan de normen. Hierbij hebben bronmaatregelen de voorkeur. Indien dit niet mogelijk is kunnen overdrachtsmaatregelen of in het uiterste geval maatregelen bij de ontvanger worden genomen.

In directe omgeving van veehouderijen kan spraken zijn van verhoogde concentraties luchtverontreinigende stoffen. Bij pluimveehouderijen zijn verhoogde concentratie van met name fijn stof bekend.

Onderzoek

Voor het bestemmingsplan is geen separate berekening naar luchtkwaliteit uit gevoerd. Vanuit de NSL monitoring zijn geen overschrijdingen geconstateerd waardoor er geen aanleiding is voor onderzoek. In zijn totaliteit zijn er planologisch voor luchtkwaliteit kleine wijzigingen over een groter gebied beoogd. In zijn totaliteit zal dit NIBM bijdrage aan de luchtkwaliteit.

Voor het bestemmingsplan op zowel het grondebied van Alphen Chaam als voor Breda worden in totaal 7 woningen toegevoegd. Enkele wijzigingen van bedrijven toegevoegd of bedrijfsvoeringen aangepast en 70 tot 85 ha omzetting naar natuur

Binnen gemeente Breda:

  • 1 x Vlaamse schuurwoning (Breda)

  • 1x oude bedrijfswoning weer woon bestemming geven (Breda)

  • Enkele wijzigingen van bedrijven toegevoegd of bedrijfsvoeringen aangepast

Omzetting Breda ca 30 ha naar natuur

Gezien de grote omvang van het bestemmingsplan en de beperkte wijzigingen in het gebied is de bijdrage voor luchtkwaliteit NIBM

Conclusie

In het kader van de bestemmingsplanwijziging zijn er derhalve geen milieuhygiënische belemmeringen geconstateerd voor de voorgenomen ontwikkeling en wijziging.

5.9 Externe Veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of de betreffende transportroute.

Regelgeving

Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico’s vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste regelingen zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Staatsblad 2004 nr. 250;

  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Staatsblad 2010 nr. 686;

  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), Staatsblad 2013 nr. 465.

De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De externe veiligheidsrisico’s worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) binnen het invloedsgebied.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictief) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door het aantal transporten van gevaarlijke stoffen en de ongevalfrequentie en wordt uitgedrukt als een kans per jaar.

De plaatsgebonden risicocontour is een contour waarbij alle punten met een gelijk risico met elkaar verbonden worden. Deze punten worden bepaald door de kans van optreden van diverse ongevalscenario’s. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is 10-6 per jaar en geldt voor nieuwe situaties. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden toegevoegd en ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten, zijn in beginsel niet toegestaan. Als het plaatsgebonden risico 10-8 per jaar is, wordt het als verwaarloosbaar beschouwd.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico wordt behalve de ongevalfrequentie en het aantal transporten van gevaarlijke stoffen, tevens bepaald door de hoeveelheid aanwezige mensen in de nabijheid van een mogelijk ongeval. Bij het aangeven van representatieve hoeveelheden personen wordt gewerkt vanuit zowel kwetsbare als beperkt kwetsbare objecten. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe groot het aantal dodelijke slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de hoeveelheid aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers groter wordt, moet de kans op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Bij het bepalen van het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde.

Invloedsgebied

Gebied aan weerszijden van een weg, spoorweg of binnenwater waar ten hoogste 1% van de in dat gebied aanwezige personen kan overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op die weg, spoorweg of binnenwater waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Voor wat betreft risicobedrijven is het invloedsgebied het gebied, dat in het Reglement externe veiligheid inrichtingen is bepaald, waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het

groepsrisico.

De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan normen vermeld in bovengenoemde regelgeving. Een ontwikkeling is niet toegestaan indien deze leidt tot een overschrijding van de grenswaarden. Van de richtwaarden kan gemotiveerd worden afgeweken.

Onderzoek

Spoor en weg

Transport over de weg

Door het plangebied loopt de Rijksweg A58, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De

relevante wegvakken zijn:

Wegvak B101: A27 / A58 knp. Annabosch

Wegvak B4: A27 / A58 afrit 14 Ulvenhout – knooppunt Galder

Binnen de genoemde veiligheidsafstanden zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen.

Er is sprake van 3 risicoafstanden:

1. Veiligheidszone.

De veiligheidszones (gemeten vanaf het midden van de weg [aan weerszijden]) van

bovengenoemde wegvakken bedragen respectievelijk 23 en 24 meter. Binnen de

veiligheidsafstand geldt een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar.

Hierbinnen mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn. Er zijn geen (beperkt)

kwetsbare objecten aanwezig of geprojecteerd binnen de genoemde veiligheidsafstand.

2. Plasbrandaandachtsgebied

Langs wegdelen waarover veel wagons met brandbare vloeistoffen worden vervoerd, komen

zogenaamde plasbrandaandachtsgebieden (PAG’s) voor. Deze gebieden zijn extra kwetsbaar

voor ongelukken waarbij deze wagons omvallen. De inhoud kan dan weglekken en in brand

raken. Een PAG komt overeen met een zone van 30 meter aan weerszijden van de weg,

gemeten vanaf de vangrail. Voor die zone gelden aanvullende bouwvoorschriften. Voor

bovengenoemde wegvakken is een PAG van toepassing. Binnen de 30 meter zone worden geen

(kwetsbare) objecten mogelijk gemaakt.

3. Invloedsgebied, groepsrisico

In de Eindrapportage Basisnet weg is opgenomen dat zowel in de huidige situatie als in 2020 de

oriëntatiewaarde voor het groepsrisico voor de genoemde wegvakken niet wordt benaderd. Het

plangebied betreft het buitengebied. Er zijn slechts enkele verspreide, al dan niet geprojecteerde,

woningen/ kwetsbare objecten aanwezig. De met het bestemmingsplan mogelijk gemaakte

bedrijfsverzamelgebouw aan de Galderseweg 3 is gelegen buiten de voor het groepsrisico

relevante invloedsgebied.

Aangezien het groepsrisico, gelet op de dichtheid van personen, niet hoger is dan 0,1 maal de

oriëntatiewaarde, het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de

dichtheid van personen, met niet meer dan tien procent toeneemt, en de oriëntatiewaarde, gelet

op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden, kan er op grond van artikel 8 van het Bevt

worden volstaan met een beperkte groepsrisico verantwoording zoals is opgenomen in het artikel

7 van het Bevt.

Verantwoording groepsrisico:

a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

op die weg:

1. De opkomsttijd bedraagt ongeveer 12 minuten. De opkomsttijd voldoet hiermee aan de in

het Dekkings- en spreidingsplan 2015 – 2019 vastgestelde opkomsttijden. Het

plangebied is voldoende bereikbaar voor voertuigen van hulpverleningsdiensten.

2. Het plangebied ligt binnen de cirkel van goede hoorbaarheid van de waarschuwings- en

alarmeringsinstallatie. Het plangebied valt binnen het dekkingsgebied van NL-alert.

3. In de nabijheid van de ontwikkeling is secundair bluswater aanwezig.

b. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of

beperkt kwetsbare objecten:

1. de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg,

spoorweg een ramp voordoet.

In het plan is een beperkt aantal wijzigingen beoogd. Er zijn voldoende vluchtwegen. Er is geen

sprake van (structurele) aanwezigheid van groepen verminderd zelfredzame personen.

Transport over spoor

Op een afstand van ruim 3,5 km van plangebied lopen de spoortrajecten Breda – Roosendaal, Breda – Lage Zwaluwe / Dordrecht en Breda- Tilburg. Over deze trajecten worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De afstand van deze trajecten tot het plangebied is zodanig groot dat zowel de plaatsgebonden risicocontour als het invloedsgebied niet relevant zijn.

Conclusie

Voor de ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect externe veiligheid.

5.10 Geur

Algemeen

De geur kan de beleving van de leefomgeving zowel positief als negatief beïnvloeden. De waardering van geur verschilt echter ook per persoon: wat de een vindt stinken, vindt de ander lekker ruiken. Hoewel de stoffen die de geur veroorzaken geen invloed hebben op de gezondheid, kan de hinder van geur toch een negatieve invloed hebben op de volksgezondheid.

Behalve voor veehouderijen is er is voor geur/ stank geen op een wet gebaseerd normenstelsel van kracht.

In het bestemmingsplan is een verbod op uitbreiding van intensieve veehouderij opgenomen.

In de afgelopen jaren is er sprake van een toenemende aandacht voor het onderwerp gezondheid rondom veehouderijen. Bij Veehouderijen is aandacht voor :

- Ammoniakconcentratie;

- Fijn Stof;

- Geurhinder.

Ammoniak

Intensieve veehouderij is een belangrijke bron van ammoniakemissie naar de lucht. De jaargemiddelde concentratie in Nederland is 8 μg/m3. De gemiddelde concentratie in gebieden met veel intensieve veehouderijen is ca. 15‐20 μg/m3. Deze gemiddelde concentratie ligt daarmee ruim onder de advieswaarde voor chronische blootstelling, die 100 μg/m3 bedraagt. Er zijn situaties waarbij een verhoogde belasting aan de orde is: - veldmetingen tonen aan dat tijdens het bemesten lokaal tijdelijke pieken kunnen optreden tot 140 μg/m3, hetgeen onder de advieswaarde ligt voor acute blootstelling (1,2 mg/m3); - de concentratie van ammoniak in stallen bedraagt gemiddeld enkele mg/m3. De Maximaal Aanvaardbare Concentratie (MAC‐waarde) (14 mg/m3 over 8 uur tijd gewogen gemiddelde) wordt in de stal soms kortdurend of op een enkele dag overschreden. De concentratie in de directe omgeving van intensieve veehouderijen is door de enorme verdunning 100‐1000 keer lager dan in een stal. Deze verdunning neemt zeer sterk toe met de afstand van de bron. Gelet op het voorgaande zijn directe effecten van ammoniak op de mens (anders dan geuroverlast) buiten stallen niet waarschijnlijk. Die conclusie wordt ook getrokken in het Handboek GES. Ammoniak wordt in relatie tot gezondheidseffecten daarom verder beschouwing gelaten in het planMER.

Fijn stof

De concentratie van stofdeeltjes vanuit stallen is afhankelijk van het soort dieren, de behuizing, het gekozen ventilatiesysteem en het jaargetijde. Met name pluimveehouderijen kunnen leiden tot relatief hoge concentraties fijn stof. Een verhoogde concentratie fijn stof brengt gezondheidsrisico’s met zicht mee. Een belangrijk verschil met het fijn stof dat afkomstig is van het verkeer en van de landbouw is de samenstelling en de grootteverdeling van het stof. Fijn stof uit verkeer bevat vooral ultrafijne deeltjes (PM0,1‐1,0), waaronder roet, en is met allerlei chemische stoffen beladen. Het fijn stof uit de landbouw bestaat voor een groter deel uit de ‘grove’ fijn stof fractie (PM2,5‐10); het aandeel van de fractie <PM2,5 ligt lager dan bij verkeersemissies. Daarnaast is landbouwstof vooral beladen met allerlei biologische agentia, zoals bacteriën, virussen, parasieten, schimmels en endotoxinen. Dit betekent ook dat de mogelijke gezondheidseffecten van het fijn stof uit de landbouw anders zijn dan die van het fijn stof afkomstig van verkeer. Er is echter nog geen dosis‐effect relatie voor het fijn stof van veehouderijbedrijven bekend. Dit betekent dat (noodgedwongen) wordt aangesloten bij de scores voor het wegverkeer.

Geur

Geur kan verschillende gezondheidseffecten oproepen bij de mens: (ernstige) hinder, verstoring van

gedrag en activiteiten en stress gerelateerde somatische gezondheidsklachten. Het meest voorkomende en beschreven gezondheidseffect van geur is (ernstige) hinder.


Gemeente Breda heeft op 30 oktober 2008 een geurverordening vastgesteld die is

Invloed van geur afkomstig van bedrijven In de omgeving van het plangebied zijn geurrelevante bedrijven.

[image][image]

Figuur 26 Invloed van geur afkomstig van veehouderijen Bron: Kaartbank Brabant

Onderzoek (agrarische geurhinder)

Conclusie

Strijbeekseweg 6

Dit bedrijf veroorzaakt een geurbelasting in de bebouwde kom van Ulvenhout die de geurnorm vele malen overschrijdt. Een overbelaste situatie.

De beoogde ontwikkelingen bevinden zich op een grote afstand van de Strijbeekseweg weg waardoor het geen invloed heeft op de locatie.

Strijbeekseweg 12

Dit is een rundveebedrijf met vaste afstanden. Vanaf het emissiepunt van de stal moet buiten de bebouwde kom 50 meter worden aangehouden tot woningen van derden, en 100 meter tot woningen in de bebouwde kom. Aan beide afstanden wordt voldaan.

Koekelberg 8

Binnen het rundveebedrijf worden dieren gehouden waarvoor vaste afstanden gelden en dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn vastgesteld. Er wordt ruimschoots aan de geurnormen voldaan.

5.11 Duurzaamheid

De landelijke ambitie is in het jaar 2050 aardgasloos zijn. De Gemeente Breda heeft de Ambitie in 2044 CO2 -neutraal te zijn.

Duurzaamheid wordt geborgd door gebouwen geschikt te maken voor toekomstige energievoorzieningen. Het borgen van duurzaamheid kan door:
- Compacte bouwvorm en goede isolatie, oriëntatie op de zon etc.
- Ruimte in een gebouw reserveren voor installaties en nieuwe technieken zoals warmtepomp en zonnecellen.
- Ruimte in een gebied reserveren voor collectieve installaties om duurzame energie op te wekken.
- flexibele energie-infrastructuur aanleggen die eenvoudig is aan te passen aan nieuwe energiebronnen etc. (al in ontwerpfase).

Ook kan een gebouw worden doorgerekend met GPR of en greencalc, waardoor de milieubelasting van het gebouw meetbaar wordt en projecten onderling vergelijkbaar worden.

Een energielabel is verplicht voor onder andere niet industriële gebouwen en voor gebouwen waar geen EPC geldt: De Europese richtlijn Energieprestatie voor Gebouwen EPDB 2002/91/eg stelt dat voor elk gebouw bij verandering van huurder of eigenaar transparantie over de energetische kwaliteit gegeven moet worden (Energiecertificaat, energie index en energielabel).

Een duurzame ontwikkeling stelt eisen aan het energiegebruik en de energiebronnen van de locatie. De voorkeurvolgorde voor maatregelen is:
1. beperken energieverbruik;
2. toepassen duurzame energiebronnen;
3. efficiënt gebruik van fossiele brandstoffen.

De eigenaar, bouwer, ontwikkelaar wordt gevraagd naar de aanvullende ambities op het gebied van duurzaamheid, zodat in een vroeg stadium meegedacht kan worden over zaken als duurzaam materialiseren, duurzame grondstoffen en gesloten grondbalans.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de planologisch-juridische vertaling van het beleid in het plangebied. In paragraaf 6.1 komen onder meer de uitgangspunten voor de juridische opzet en de opbouw van verbeelding en planregels aan de orde. In paragraaf 6.2 wordt de vertaling van het ruimtelijk beleid naar de bestemmingen toegelicht en in paragraaf 6.3 het vergunningenstelsel.

6.2 Juridische Opzet

Hoofdopzet

Het bestemmingsplan bestaat uit planregels, een verbeelding en een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In Nederland zijn sinds kort regels afgesproken over de opzet van het bestemmingsplan in het kader van de standaardisering en digitalisering. Dit is vastgelegd in de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). Dit alles om alle bestemmingsplannen in Nederland beter te kunnen vergelijken en ze ook digitaal uitwisselbaar te maken. Per 1 januari 2010 is deze digitalisering verplicht. Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld volgens deze landelijke richtlijnen en standaarden.

Enkelbestemmingen:

Agrarisch met waarden – Landschapswaarden

De bestemming 'Agrarisch met waarden- landschapswaarden' (AW-L) is toegekend aan al het agrarische gebied waar bijzondere landschappelijke waarden (aardkundig, archeologisch, cultuurhistorisch en/of visueel-ruimtelijk) aanwezig zijn maar dat niet gekenmerkt wordt door bijzondere natuurwaarden. Binnen de Verordening ruimte zijn deze gronden aangeduid als groenblauwe mantel en gelegen rondom de ecologische hoofdstructuur.

De bestemmingsplanregeling AW-L, inclusief flexibiliteitsbepalingen en wijzigingsbevoegdheden, is grotendeels gelijk aan de bestemming Agrarisch, met dien verstande dat expliciet is bepaald dat de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en abiotische waarden moeten worden behouden, hersteld en/of ontwikkeld. Omwille van het behoud van de landschappelijke waarden is in de bestemming AW-L een vergunningenstelsel (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) opgenomen dat specifiek toegesneden is op de landschappelijke waarden die in het plangebied voorkomen.

Natuur

De bestaande natuurgebieden hebben de bestemming Natuur. Binnen de bestemming Natuur is het beleid gericht op behoud, versterking en herstel van de aan deze gebieden eigen zijnde landschappelijke en natuurlijke natuurwaarden in samenhang met de waterhuishouding. Het oprichten van bebouwing is niet toegestaan met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het natuurbeheer of van recreatieve natuurbeleving. Binnen deze bestemming kunnen ook alle waardevolle landschapselementen welke binnen het plangebied zijn gelegen opgenomen.

Verkeer

Een aantal verkeersbestemmingen is gegroepeerd binnen één artikel. Binnen deze bestemmingen zijn ook, voor zover aanwezig, de bermen, bermsloten en bermbeplanting opgenomen. De bestemming is toegekend aan alle wegen binnen het plangebied. Bovendien is bij lokale wegen een onderscheid opgenomen voor verharde en onverharde wegen. In de planregels is geregeld dat dit onderscheid in stand blijft.

Water

Binnen deze bestemming zijn in ieder geval alle belangrijke watervoerende watergangen opgenomen en is een bebouwingsregeling getroffen voor met deze watergangen samenhangende voorzieningen zoals stuwen en gemalen.

In het algemeen zijn de oevers als grens van de bestemming genomen. Op een plaats in het plangebied is echter een brede strook met deze bestemming opgenomen om hier de betreffende watergang vrij te laten meanderen en het gebied ook zal functioneren als waterbergings- en/of overstromingsgebied .

Op werken die de waterhuishouding van deze watergangen beïnvloeden is naast het vergunningenstelsel zoals opgenomen in dit plan ook de Keur van het Waterschap Brabantse Delta van toepassing.

Wonen

Deze bestemming is in principe toegekend aan bestaande burgerwoningen. De nieuwbouw van extra burgerwoningen is formeel niet toegestaan. In het plangebied zijn echter ook een tweetal locaties opgenomen waar in het kader van een meerwaardetraject voor het Markdal een extra woning mag worden toegevoegd via nieuwbouw of verbouwing van een bestaand gebouw. Ten aanzien van uitbreiding is het uitgangspunt gehanteerd dat bestaande woningen mogen worden vergroot tot maximaal 750 m³. Bij iedere woning mogen bijgebouwen (zowel vrijstaand als aangebouwd) worden opgericht met een gezamenlijk grondoppervlak van ten hoogste 100 m². Voor de twee locaties waar een extra woning mag worden toegevoegd geldt een maximale inhoudsmaat van 1000 m3 zoals die binnen de gemeente geldt voor ruimte voor ruimte woningen.

In het plan is een mogelijkheid opgenomen om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels om zo vrijstaande bijgebouwen uit te breiden met 20% van respectievelijk de oppervlakte dan wel de inhoud van de op het bouwperceel staande en te slopen bijgebouwen (bijvoorbeeld voormalige bedrijfsgebouwen). Hieraan is een maximum oppervlakte van 200 m² per bouwperceel verbonden. Tevens mag, met een omgevingsvergunning, de woning met 20% van de te slopen bijgebouwen tot een maximum van 150 m³ worden vergroot, waarbij de woning een maximale inhoud mag krijgen van 900 m³.

Algehele herbouw van een burgerwoning mag uitsluitend plaatsvinden binnen het aangegeven bouwvlak. Ontheffing hiervan is mogelijk gemaakt.

Dubbelbestemmingen

Waarde – Archeologie

Hierbinnen zijn de archeologisch waardevolle gebieden en gebieden met hoge of middelhoge verwachtingswaarde opgenomen. De regels zijn ook hier bedoeld om een afdoende bescherming te bieden aan de genoemde functies.

Waarde – Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant

Hierbinnen zijn de beschermingszones voor de natte natuurparels opgenomen. Op deze gronden mag geen bebouwing of andere werken of werkzaamheden worden uitgevoerd dan nadat is gebleken dat hiermee geen onevenredige schade aan de grondwaterstand wordt veroorzaakt.

Waarde – Cultuurhistorie

Binnen deze dubbelbestemming zijn regels opgenomen ten behoeve van de bescherming van als zodanig op de verbeelding aangewezen cultuurhistorisch waardevolle gebieden en gebouwen. Naast een verbod om te bouwen, waarvan overigens onder voorwaarden kan worden afgeweken, is er tevens een vergunningplicht opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en voor het slopen van bouwwerken.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. In paragraaf 7.2 is beschreven of de grondexploitatiewet van toepassing is op (delen van) het bestemmingsplan en op welke wijze hier uitvoering aan is gegeven. In paragraaf 7.3 is aangegeven op welke wijze het bestemmingsplan uitgevoerd zal worden.

7.2 Toepassing Afdeling 6.4 Wro (Grondexploitatie)

Afdeling 6.4 van de Wro bepaalt dat de gemeenteraad in principe ook een exploitatieplan Markdal moet vaststellen, als voorliggend bestemmingsplan bepaalde bouwplannen mogelijk maakt. Het gaat dan om bouwplannen zoals beschreven in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):

  1. de bouw van een of meer woningen;

  2. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;

  3. de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m2 bvo of met een of meer woningen;

  4. de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;

  5. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1500 m2 bvo bedraagt;

  6. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2 bvo.

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan buitenruimte of te realiseren woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of eisen met betrekking tot fasering van werkzaamheden aan de orde zijn.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van kosten bij bouwplannen zoals omschreven onder 1 t/m 6 anderszins verzekerd is, en er geen locatie-eisen en/of eisen met betrekking tot fasering van werken hoeven te worden vastgelegd. In het bestemmingsplan Markdal is geen sprake van locatie-eisen of eisen aan fasering van werkzaamheden. De noodzaak tot het vaststellen van een exploitatieplan is daarmee uitsluitend afhankelijk van de beoordeling van het kostenverhaal bij bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro.

In dit bestemmingsplan worden diverse zogenaamde meerwaarde-initiatieven planologisch mogelijk gemaakt. Bij een aantal hiervan gaat het om bouwplannen waarbij kostenverhaal volgens de Wro verplicht is.

Met eigenaren van gronden waarop deze bouwplannen worden gerealiseerd worden anterieure overeenkomsten gesloten tussen de Vereniging Markdal en de eigenaren. Deze zullen ondertekend zijn op het moment waarop dit bestemmingsplan wordt vastgesteld. In de overeenkomsten wordt een bijdrage bepaald aan de kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan. Daarnaast wordt vastgelegd dat een substantieel deel van de gecreëerde meerwaarde via verevening direct geïnvesteerd wordt in natuurontwikkeling in het Markdal. Daarnaast zullen met de individuele eigenaren anterieure overeenkomsten gesloten tussen hen en de gemeente waarin verhaal van planschade wordt geregeld en waarin de kwaliteitsverbetering van het landschap (landschappelijke inpassing) zal worden vastgelegd.

Met de ondertekening van deze anterieure overeenkomsten is het verplichte kostenverhaal “anderszins verzekerd” en vervalt de plicht om een exploitatieplan Markdal vast te stellen.

Hoofdstuk 8 Communicatie

8.1 Vooroverleg En Inspraak

Voor het conceptontwerp-bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013, Breda Markdal' is het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening gevoerd. De resultaten hiervan zijn in deze paragraaf verwerkt worden.

Voorts is het conceptontwerp van het bestemmingsplan in het kader van de inspraak aan de burgers voorgelegd. Hiertoe is het plan ter inzage gelegd en is een informatiebijeenkomst georganiseerd. De resultaten van de inspraak zijn verwerkt in een aparte stuk, dat als bijlage 10 aan de toelichting is gevoegd.

Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg zijn er reacties ingekomen van:

  1. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;

  2. Waterschap Brabantse Delta;

  3. Staatsbosbeheer;

  4. Rijkswaterstaat;

  5. Brabantse Milieufederatie.

Hierna is een samenvatting en beoordeling gegeven van de vooroverlegreacties.

Gedeputeerde Staten

  1. Op grond van voorliggend voorontwerpbestemmingsplan is nog niet precies duidelijk hoe de kwaliteitsverbetering zoals beschreven in het perspectief voor het Markdal (bv in de vorm van landschappelijke inpassingen, realisering van nieuwe natuur en ecologische verbindingszones) vorm krijgt. Wij vinden het belangrijk dat hier in het ontwerpbestemmingsplan duidelijkheid over bestaat. Het gaat dan concreet om de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de kwaliteitsverbetering, inclusief tekeningen, anterieure overeenkomsten, termijnen voor aanleg, onderhoud e.d.

    In de toelichting is beschreven hoe vorm is gegeven aan de kwaliteitsverbetering. Het bestemmingsplan biedt de kaders voor de realisering voor nieuwe natuur en ecologische verbindingszones. Een verdere concretisering van de herontwikkeling van het Markdal wordt deels uitgewerkt in het projectplan in het kader van de Waterwet. De kwaliteitsverbetering bij de individuele ontwikkelingen hebben in het plan vorm gekregen via een natuurbestemming en via de regels een verplichting op die locatie een landschappelijke inpassing te realiseren. Per initiatief is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld, waarin de kwaliteitsverbetering per plan is beschreven. Naast regels in het plan zijn de afspreken m.b.t. kwaliteitsverbetering ook vastgelegd in een anterieure overeenkomst met de betreffende initiatiefnemers.

  2. Ten behoeve van het realiseren van natuur in het plangebied vindt een herbegrenzing van het Natuur Netwerk Brabant (NNB) plaats. De procedure hiervoor is beschreven in artikel 38.5 van de Verordening. Bij het ontwerp zal daartoe moeten worden aangegeven waar de NNB verdwijnt en welke structuur (bv groenblauwe mantel) daarvoor terugkomt. Hoewel er in de plantoelichting een kaartje is opgenomen met de wijziging van het NNB is dit nog niet vertaald op de verbeelding. Wel is duidelijk dat enkele gronden waarop (vermoedelijk) een herbegrenzing zal plaatsvinden, buiten de plangrenzen van het bestemmingsplan zijn gelaten. Omdat een herbegrenzing meeloopt met een (ontwerp)-bestemmingsplan, is het noodzakelijk dat deze gronden bij het bestemmingsplan worden betrokken, ook als de onderliggende bestemming niet wijzigt.

    Op de verbeelding van het ontwerpbestemmingsplan is door middel van de aanduidingen ‘overige zone – toe te voegen NNB’ en ‘overige zone – te verwijderen NNB’ aangegeven waar NNB verdwijnt en waar NNB wordt toegevoegd. In een bijlage bij de toelichting is een uitgebreide onderbouwing opgenomen voor de herbegrenzing van het NNB. Alle te wijzigen gronden liggen binnen het bestemmingsplangebied.

  3. In §1.2 wordt ten aanzien van de Kaderrichtlijn Water (hierna: KRW) wordt alleen de Mark zelf genoemd, maar de natte natuurparel Markdal is ook onderdeel van de KRW. Verzocht wordt hieraan in het ontwerp nadrukkelijk aandacht te schenken

    Het is een terechte opmerking dat de natte natuurparel Markdal ook onderdeel is van de KRW. De toelichting is op dit punt aangevuld. Er is daarnaast een afzonderlijke onderbouwing voor de herbegrenzing van het NNP bij de toelichting opgenomen.

  1. §3.2.1: de KRW gaat niet alleen over de waterlichamen (de Mark), maar ook over de goede toestand van de natte natuurparels. Deze zijn ook als opgave in het Stroomgebiedsbeheerplan van de Maas meegenomen (onder de noemer van de uitvoering van het Gewenste Grond en Oppervlaktewater Regime (GGOR-uitvoering). Verzocht wordt aan het geven dat het plan hier ook aan bijdraagt.

    In de toelichting is extra aandacht besteed aan de natte natuurparels.

  1. In §3.4 provinciaal beleid gaat het alleen maar over het ruimtelijk beleid en het Natuur Netwerk Brabant. Wij verzoeken u ook in te gaan op de natte natuurparel, attentiegebieden NNB en ruimte voor watersysteemherstel.

    In de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan en in de waterparagraaf, die als afzonderlijke paragraaf bij de toelichting is opgenomen, is het provinciaal beleid m.b.t. natte natuurparels, attentiegebieden NBB en ruimte voor watersysteemherstel beschreven.

  1. De toelichting kent een uitgebreide paragraaf over water (§5.4), maar die gaat vooral over de gevolgen voor peil, stroomsnelheid etc van de Mark zelf. De natuurontwikkeling op de oevers (natte natuurparel) wordt nauwelijks genoemd. Wel wordt genoemd dat effecten op omliggende grondwaterafhankelijke belangen in beeld moeten worden gebracht. Verzocht wordt hierop nader in te gaan.

    Er is een beschrijving over de effecten op de natte natuurparel aan de toelichting toegevoegd.

  2. De mogelijkheden worden onderzocht voor de locatie ‘Brouwers’ aan de Koekelberg. GS hecht er aan dat de discussie over de gewenste planologische situatie is afgerond voor het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan.

    De locatie Brouwers is niet meegenomen in het ontwerpbestemmingsplan. Hiervoor wordt een afzonderlijke procedure doorlopen.

  3. Bij natuur (art. 5.1) staat wel apart water genoemd. Echter bij natuurwaarden staan niet expliciet hydrologische waarden genoemd? Verzocht wordt dit aan te passen.

    Hydrologische waarden zijn aan de regels van de bestemming ‘Natuur’ toegevoegd.

  4. Verzoeken in artikel 5 Waterschap Brabantse Delta te vervangen door waterbeheerder.

    Waterschap Brabantse Delta is in de regels vervangen door ‘waterbeheerder’.

  1. De bestemmingsomschrijving voor de bestemming Natuur is in de plannen van Breda en Alphen Chaam niet gelijkwaardig. Gelet op de samenhang van deze plannen wordt verzocht de beschrijving van de bestemming Natuur in het plan van de gemeente Alphen Chaam aan te passen aan die uit het plan van de gemeente Breda omdat deze meer recht doet aan deze bestemming.

    Reactie voor kennisgeving aangenomen. Van gemeente Breda wordt geen actie verwacht.

  2. In de nadere regels is in artikel 8 een bepaling opgenomen waarmee een recreatieve poort kan worden gerealiseerd. Van deze bepaling is vooralsnog geen gebruik gemaakt. Indien in het ontwerpplan geen recreatieve poort is opgenomen zal deze mogelijkheid in de nadere regels worden geschrapt.

    Binnen het plan zal geen recreatieve poort gerealiseerd worden. Bepaling ten behoeve hiervan is uit de nadere regels verwijderd.

  3. Het bepaalde in artikel 3.1 sub c is niet volledig. Graag aanvullen.

    Artikel 3.1 sub c is aangevuld met ‘tevens daarvoor’.

Waterschap Brabantse Delta

Het Waterschap geeft onder voorbehoud een positief wateradvies met betrekking tot het plan. Het voorbehoud heeft betrekking op de volgende punten.

  1. In de waterparagraaf ontbreekt een minimale beschrijving van de bestaande waterhuishoudkundige situatie, de voorgenomen maatregelen en een effectenbeschrijving. Een verwijzing van de rapportage achten zij te summier. Verzocht wordt dit aan te passen.

    Alle voorgenomen maatregelen zijn nog op schetsniveau. Deze staan beschreven in paragraaf 4.3.2 en 4.3.3van de toelichting per deelgebied, zoals ook in het wateradvies omschreven. Alle waterhuishoudkundige maatregelen uit 4.3.3 zijn in hoofdlijnen (gebundeld) omschreven in de waterparagraaf. Hierin zijn de veranderingen ten opzichte van de huidige situatie beschreven.

  2. In de tekst is niet terug te vinden dat er in het gebied zoneringen met beschermde gebieden in relatie met water liggen. Het betreft onder meer de aanwezigheid van een grondwaterbeschermingsgebied, attentiegebieden, beschermde gebieden waterhuishouding en waterbergingsgebieden. Verder ontbreekt de belangrijke doelstelling van het voornemen en wel het verbeteren van de waterkwaliteit. Verzocht wordt de waterparagraaf ook hieraan aan te passen.

    In de waterparagraaf is de doelstelling van het voornemen opgenomen en er is een beschrijving gegeven van de beschermingsgebieden, attentiegebieden en waterbergingsgebieden. Voor zover ze noodzakelijk, zijn de zoneringen ook geborgd in de regels.

  1. Ten aanzien van de binnen het plangebied mogelijk gemaakte woningbouwplannen liggen in attentiegebied en niet is beschreven in hoeverre deze effect hierop kunnen hebben. Verzoeken hieraan in de waterparagraaf aandacht te geven.

    In de waterparagraaf is per initiatief aangegeven in hoeverre de initiatieven effect hebben op het attentiegebied. Daarnaast liggen de initiatieven allen binnen de dubbelbestemming ‘Waarde – Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant’. Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd dan nadat is vast komen te staan dat de bebouwing geen onevenredige effecten heeft op de hydrologische waarden. Een en ander dient aangetoond te worden middels een watertoetsadvies van het waterschap.

  2. Vragen in de waterparagraaf aandacht voor het gebruik van milieuvriendelijke materialen en het achterwege laten van uitlogende materialen.

    Dit is zowel aan de waterparagraaf als aan de paragraaf Duurzaamheid in de toelichting toegevoegd.

  3. Om de functies van nevengeulen en waterbergingsgebied mogelijk te maken wordt verzocht binnen de bestemming ‘Natuur’ de functie water/waterberging op te nemen.

    Dit is aan de bestemmingsomschrijving van de bestemming Natuur toegevoegd.

  4. Een aantal A-watergangen zijn niet op de verbeelding met de bestemming ‘Water‘ opgenomen. Verzocht wordt dit alsnog te doen.

    Daar waar de exacte loop van de A- watergangen bekend is, zijn deze met een positieve bestemming in het ontwerp van het plan opgenomen.

Staatsbosbeheer.

  1. In het bestemmingsplan wordt ruimte geboden aan rode ontwikkelingen. Staasbosbeheer vraagt zich af hoe hard de koppeling is met de groene ontwikkeling? Wat als bijvoorbeeld gronden niet aangekocht kunnen worden? Deze koppeling dient goed te worden geborgd.

    Afgesproken is dat voordat het ontwerp van het bestemmingsplan in procedure wordt gebracht er middels overeenkomsten vaststaat dat de gronden, die nodig zijn voor de natuurpontwikkeling langs de Mark, zijn verkocht en worden geleverd, dan wel de financiële bijdragen worden betaald. Hiertoe zal de Vereniging Markdal, die deze overeenkomsten is aangegaan, de bewijsstukken aanleveren. Deze zijn ook nodig om invulling te kunnen geven aan het meerwaardetraject of basis waarvan de provincie Noord-Brabant medewerking heeft gegeven en voor de rode ontwikkelingen nadere regels heeft opgesteld zodat deze passend zijn binnen de Verordening ruimte.

  2. In de toelichting staan kaartjes met recreatieve routes. Daarbij gaat het ook om routes over terreinen van Staatsbosbeheer. Merken op dat hierover nog geen overeenstemming is met de Vereniging Markdal.

    De Vereniging is in gesprek gegaan met Staatsbosbeheer. Staatsbosbeheer wordt betrokken bij het definitieve ontwerp. Er is tevens aangegeven dat fietspaden nabij natte natuur niet wenselijk is. Hier wordt in het definitieve ontwerp rekening mee gehouden. De kaartjes zijn uit de toelichting gehaald.

Rijkswaterstaat

  1. Onderstrepen het belang van nadere afstemming tussen het project van de Vereniging Markdal en het project voor de verbreding van de A58 om te voorkomen dat deze elkaar onderling gaan belemmeren.

    Op dit punt wordt door de vereniging intensief overleg gevoerd met Rijkswaterstaat.

Brabantse Milieufederatie

  1. Op detailniveau blijft er onzekerheid bestaan rondom inrichtingsmaatregelen en beoogde natuurtypen. Ook ontbreekt het aan duidelijk leesbaar kaartmateriaal met een overzicht van de locaties van de initiatieven voor natuur en landschap en economische en sociale initiatieven. Zie later graag een nadere uitwerking hiervan.

    Bij het ontwerpbestemmingsplan zijn is de bijlage een duidelijke kaart opgenomen met beoogde natuurdoeltypen in het gebied. De gewenste natuurdoeltypen zijn uitgebreider beschreven. De inrichtingsmaatregelen worden in het vervolgtraject verder uitgewerkt. Er is een duidelijke kaart gemaakt met een overzicht van de initiatieven. Deze is als bijlage bij de toelichting opgenomen.

  1. Verzocht wordt de uitvoeringsplannen van een zorgvuldige onderbouwing te voorzien. Verder geven zij in overweging om de noodzaak van herbegrenzing in het bestemmingsplan, gezien de zorgvuldige wijze waarop het NNB tot stand is gekomen, van een meer inhoudelijke toelichting te voorzien.

    De uitvoeringsplannen zijn zorgvuldig onderbouwd in de toelichting en de bijbehorende bijlagen. Ook de noodzaak van de herbegrenzing is uitgebreid toegelicht.

  1. Missen in het plan de anterieure overeenkomsten waarin de meerwaarde is verankerd.

    Per initiatief is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld, die als bijlagen bij het bestemmingsplan zijn opgenomen. In de ruimtelijke onderbouwingen zijn de zakelijke weergaven van de overeenkomsten opgenomen.

  2. In het plan wordt gesproken over een voorkeursalternatief. Dat veronderstelt dat er een plan-MER wordt gemaakt. In dat geval wordt verzocht hierin een passende beoordeling op te nemen omdat de geboden ontwikkelingsruimte mogelijk een effect kan hebben op de Natura 2000 gebieden.

    Er is een planMER opgesteld. De MER wordt tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan gepubliceerd. In de MER is onderzocht wat de effecten zijn op Natura 2000-gebieden. Significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de nabij gelegen Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten. Het opstellen van een passende beoordeling is niet aan de orde.

  1. Met de opgaven wordt een fors deel van de natuuropgave in het Markdal gerealiseerd. Hiermee is echter de natte natuurparel Markdal nog niet af. Vragen zich af of aan te geven is hoe deze volgende tranche zich verhoudt tot het huidige plan en hoe voorkomen gaat worden dat er in de tussentijd ongewenste ontwikkelingen plaats gaan vinden die onomkeerbaar zijn?

    Het hydrologisch herstel van de natte natuurparel krijgt zijn uitwerking in één of meerdere projectplannen conform de Waterwet. Dat plan/die plannen moet(en) nog opgesteld worden. Dan zal ook blijken in welke mate het hydrologisch herstel doorgevoerd kan worden en of er nog sprake zal zijn van een restopgave.

  1. De gronden die bestemd zijn voor de natte natuurparel worden beschermd door de dubbelbestemming ‘Waarde – Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant’. Binnen deze bestemming mag slechts worden gebouwd indien, direct of indirect, door het treffen van maatregelen geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de hydrologische waarden hetgeen aangetoond dient te worden middels een watertoetsadvies van de waterbeheerder.

    Om ongewenste ontwikkelingen tegen te kunnen gaan in die gebieden zou door de gemeenteraad een voorbereidingsbesluit moeten worden genomen. Een dergelijk besluit dient echter binnen één jaar te worden gevolgd door de terinzagelegging van een ontwerpbestemmingsplan dat de wijzigingen van de bestemmingen regelt. Gezien de zaken die eerst geregeld moeten worden zal dit niet aan de orde kunnen zijn en zullen alle zaken die op basis van een voorbereidingsbesluit moesten worden aangehouden alsnog verleend moeten worden. De vraag is echter of hier ongewenste ontwikkelingen kunnen ontstaan nu de gebieden waarover het gaat in recente bestemmingsplannen liggen. Bovendien is nog niet bekend over welke gebieden het zal gaan.

  2. Vragen zich wanneer en op welke wijze wordt bepaald welke maatregelen er voor natuur worden genomen en tot welke natuurdoeltypen dit dan leidt? Worden voor de aangrenzende agrarische gebieden maatregelen genomen om de druk op de natuurwaarden te verlichten en het bereiken van de KRW doelen? Wellicht kan overwogen worden om, in het licht van de Omgevingswet, omgevingswaarden op te nemen zoals bijvoorbeeld de natuurdoeltypen en een ecologische doelstelling voor natuur (kritische depositiewaarden) in het plan op te nemen. Via het uitvoeringsplan zou dit dan gerealiseerd en gemonitord kunnen worden. Het bestemmingsplan is daar nu niet duidelijk over.

    De gewenste natuurdoeltypen zijn weergegeven opeen kaart die als bijlage bij de toelichting is opgenomen. De concrete maatregelen worden verder uitgewerkt in het projectplan in het kader van de Waterwet en de diverse benodigde omgevingsvergunningen. Daar waar mogelijk is gekeken of agrarische bedrijven uitgeplaatst konden worden. In het ontwerpbestemmingsplan is een aantal initiatieven mogelijk gemaakt waarbij de sanering van het agrarische bedrijf een voorwaarde is. Op basis van vrijwilligheid kunnen agrarische bedrijven maatregelen nemen om verdere uitspoeling op de agrarische percelen tegen te gaan. Er worden op deze percelen geen extra verplichtingen opgelegd.

    Het is vooralsnog niet mogelijk om omgevingswaarden op te nemen in het bestemmingsplan, omdat de Omgevingswet, die dit mogelijk maakt, voorlopig nog niet van kracht is.

  3. Vragen zich verder af hoe een duurzame instandhouding en beheer van natuur en landschap wordt geborgd?

    In de planregels is hiertoe een voorwaardelijke verplichting opgenomen teneinde dit te borgen.

  1. Niet is duidelijk hoe het terugdringen van het gebruik en de emissie van meststoffen en bestrijdingsmiddelen gestalte wordt gegeven terwijl dit wel in de toelichting wordt benoemd. In het plan worden nergens aanvullende eisen gesteld aan het gebruik van deze stoffen terwijl juist deze stoffen echt ecologisch herstel in de weg staan.

    De gronden die al beschikbaar zijn voor de Vereniging Markdal of op korte termijn beschikbaar komen, zijn het meest essentieel om de maatregelen voor de KRW uit te kunnen voeren. Met name deze laaggelegen percelen zorgen voor een hoge belasting van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen. Op basis van vrijwilligheid kunnen agrarische bedrijven maatregelen nemen om verdere uitspoeling op de agrarische percelen tegen te gaan. Er worden op deze percelen geen extra verplichtingen opgelegd. Het is ook niet mogelijk om dit door middel van een bestemmingsplan af te dwingen.

  2. In het bestemmingsplan staat niets over het Markdal als natte natuurparel terwijl deze status mede kaderstellend is voor de opgaven. De toelichting dient hierop aangevuld te worden.

    De toelichting is op dit punt verder aangevuld.

  3. In het bestemmingsplan staat niks over de verbetering van de waterkwaliteit. Nergens worden aanvullende eisen aan de grondgebruikers gesteld die restricties stellen aan het gebruik van bestrijdingsmiddelen en mestaanwending

    Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat agrarische grond wordt ingericht als natuur en als ondernemende natuur. In tegenstelling tot agrarisch grond vindt er geen bemesting meer plaats van deze gronden. Dit draagt direct bij aan een verbetering van de waterkwaliteit. Op basis van vrijwilligheid kunnen agrarische bedrijven maatregelen nemen om verdere uitspoeling op de agrarische percelen tegen te gaan. Er worden op deze percelen geen extra verplichtingen opgelegd. Dit kan ook niet worden afgedwongen door middel van een bestemmingsplan.

  1. Het in tact laten van een tweetal stuwen draagt niet bij aan een ecologisch herstel. Het argument dat dit voor de veiligheid van de gemeente gebeurd, achten zij weinig overtuigend onderbouwd. BMF veronderstelt dat ingrepen op grotere schaal niet echt zijn overwogen waarbij zij denken aan maatregelen die liggen in de lijn: vasthouden, bergen en dan pas afvoeren. Ook verandert er hoegenaamd niets aan ontwateringsbasis van de Mark zelf. BMF is van mening dat de KRW inspanning dient te worden geïntensiveerd.

    In dit traject van de Bovenmark staat een drietal stuwen. Stuw Bieberg, Blauwe kamer en Galder. In het huidige plan blijft alleen stuw Bieberg haar functie vervullen, zoals ze dat nu ook doet. Stuw Blauwe kamer wordt in het huidige plan volledig verwijderd. Stuw Galder krijgt in dit plan een vaste stuwhoogte (met een bypass) en fungeert hiermee als dam/drempel, waardoor in normale situaties al het water via de meander stroomt. Juist door deze stuwen buiten werking te stellen en meanders aan te leggen wordt water vertraagd afgevoerd en dus langer vastgehouden. De oude hoofdloop wordt in dit plan verontdiept, waardoor ook de drainagebasis van de Mark zal gaan veranderen. E.e.a. wordt verder uitgewerkt bij het opstellen van het projectplan Waterwet.

  1. Het plan maakt op geen enkele wijze gewag van het serieus invullen van de bestuurlijke opgave inzake de natte natuurparel en het daarmee geen prioriteit heeft gekregen terwijl destijds is afgesproken dat die allemaal in 2015 gerealiseerd zouden zijn. Het waterschap heeft hier nog een opgave in het kader van de grondwaterafhankelijke natuur te vervullen maar die wordt in dit plan gemist. Verzocht wordt dan ook de bestuurlijk gemaakte afspraken met de Vereniging Markdal nog eens te bekijken. BMF was graag hierover met hen in gesprek gegaan over de wijze waarop samengewerkt zou kunnen worden. Deze uitnodiging staat overigens nog steeds.

    In het ontwerpbestemmingsplan is een toelichting opgenomen inzake de opgave m.b.t. de natte natuurparel. Het waterschap is -indien sprake is van verdroging- verantwoordelijk voor het hydrologisch herstel. De herstelmaatregelen zullen uitgewerkt worden in een projectplan Waterwet. In de samenwerkingsovereenkomst van het waterschap en de Vereniging zijn daarover afspraken gemaakt. Het ontwerp bestemmingsplan is hierop worden aangevuld. De uitwerking in een ontwerp projectplan Waterwet zal plaatsvinden met inbreng van diverse partijen en organisaties.

  2. Vanwege de onvervangbaarheid verdienen de aardkundig waardevolle gebieden en cultuurhistorische waarden een goede bescherming. Daaronder valt ook landschap en het behoud van oude percelering, waterlopen en oude onverharde paden en wegen. Het plan schiet in dit kader qua regels tekort. Bepleiten behoud en bescherming van deze paden en wegen.

    Binnen het plangebied zijn de op basis van de Verordening ruimte geen aardkundig waardevolle gebieden aanwezig. De cultuurhistorisch waardevolle gebieden zijn beschermd via een dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’ en via de in het plan opgenomen vergunningenstelsel.

  3. In de toelichting wordt aangegeven dat een aantakking op de Chaamse Beek wordt verplaatst (130 meter noordelijker). Hiervoor is de noodzaak in het plan niet aangetoond. Het verleggen van een loop kan effecten hebben voor inzijging, afwatering van het achterland etc.. Als de verlegging samenhangt met een agrarische activiteit is dan ook onderzocht of de activiteit kan worden aangepast of uitgeplaatst?

    De waterkwaliteit van de Chaamse Beek is beter dan die van de Boven Mark, bijvoorbeeld wat betreft fosfaat en nitraat concentraties. Door de Chaamse Beek langer te maken, ontstaat er meer oeverzone die onder invloed van de Chaamse Beek staat, wat in combinatie met de aanwezige kwel de potenties voor een meer diverse oevervegetatie vergroot. De verlegging hangt niet samen met agrarische activiteit.

  1. In het plan is niets opgenomen omtrent Daasdonk en het huiskavel van de Hoon. Verzocht wordt deze afspraken in het plan op te nemen. Op voorhand dient naar de mening van de BMF in het plan worden geregeld dat er geen bestemmingsplanwijziging mogelijk is die leiden tot ongewenste ontwikkelingen of bouw of aanlegmogelijkheden. Gezien de potenties van het gebied, zowel ecologisch als hydrologisch wordt een regeling hiervoor noodzakelijk geacht.

    In de toelichting van het bestemmingsplan is opgenomen hoe wordt omgegaan met Landgoed Daasdonk en het huiskavel van de Hoon. ‘Rode’ ontwikkelingen worden wel mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan, omdat daartegenover staat dat gronden worden verkocht ten behoeve van de ontwikkeling naar natuur.

Bijlage 1

Landschapsinvesteringsregeling Breda

Bijlage 2

inrichtingsplan landschappelijke inpassing Strijbeeksweg 18

Bijlage 3

Inrichtingsplan landschappelijke inpassing Koekelberg 4/6