KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Leiding
Artikel 7 Waarde - Archeologie
Artikel 8 Waarde - Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Procedureregels
Artikel 15 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
Hoofdstuk 5 Milieuhygienische En Planologische Aspecten
5.1 Inleiding
5.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
5.3 Geluid
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Bodem
5.7 Water
5.8 Flora En Fauna
5.9 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
5.10 Verkeer En Parkeren
5.11 Bedrijven En Milieuzonering
5.12 Duurzaamheid
Hoofdstuk 6 Toelichting Op Bestemmingsplanregeling
6.1 Inleiding
6.2 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen
6.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Communicatie
8.1 Overleg
8.2 Vaststellingsprocedure
8.3 Beroep

Overakker-Blauwe Kei, Ulvenhoutselaan 22

Bestemmingsplan - gemeente Breda

Vastgesteld op 11-01-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Toelichting

Bijlage Bij Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het bestemmingsplan Overakker-Blauwe Kei, Ulvenhoutselaan 22 met identificatienummer NL.IMRO.0758.2017212005-0401 van de gemeente Breda.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aan- en uitbouwen

Een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt.

1.4 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een woning worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar hoofdfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.5 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Achtererfgebied

Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.8 Archeologische waarden

Waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.9 Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant

Gebied gelegen rondom en binnen het Natuurnetwerk Brabant waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding.

1.10 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 Bed & breakfast

Een voorziening in een woning of een bijgebouw bij die woning en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning en/of het bijgebouw.

1.12 Begane grond

De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.

1.13 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)

  • Legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, danwel bouwwerken die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning;

  • Het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.14 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.15 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 Bevoegd gezag

Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 Bijgebouw

Een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.18 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.20 Bouwlaag

Een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.21 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 Bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.23 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.24 Bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.25 Dagrecreatie

Een recreatieve activiteit waarbij geen nachtverblijf mogelijk is.

1.26 Dak

De gesloten bovenbeëindiging van een gebouw.

1.27 Dakvoet

Het laagste punt van een schuin dak.

1.28 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.29 Dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel en internetcafé, evenwel met uitzondering van een garage en een seksinrichting.

1.30 Extensief recreatief medegebruik

Recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag voor voet-, fiets- en ruiterpaden en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving.

1.31 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 Geschakelde woning

Een woning, waarvan het hoofdgebouw aan een zijde op de bouwperceelsgrens is gebouwd en door middel van aan- of uitbouwen of een aangebouwd bijgebouw geschakeld is met een ander hoofdgebouw op een aangrenzend bouwperceel.

1.33 Groen

Bermen, bomen, beplanting en plantsoenen en daarmee vergelijkbaar groen.

1.34 Grondgebonden agrarisch bedrijf

Een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering volledig of nagenoeg volledig is gericht op het gebruik maken van grond als productiemiddel.

1.35 Groothandel in smart-, grow- en/of headproducten

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen etc.) ten behoeve van het kweken van planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen.

1.36 Growshop

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen etc.) ten behoeve van het kweken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze kweekbenodigdheden.

1.37 Headshop

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden.

1.38 Hoekperceel

Een perceel, gelegen aan twee wegen of aan twee zijden grenzend aan het openbaar gebied.

1.39 Hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.40 Kamerverhuur

Het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.

1.41 Landschapswaarden

De aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk, cultuurhistorisch, ecologisch of geomorfologisch opzicht.

1.42 Nutsvoorzieningen

Klinschalige voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie.

1.43 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.44 Seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.45 Selectiebesluit

Een door het bevoegd gezag genomen besluit op basis van het archeologische onderzoeksrapport opgestelde selectieadvies.

1.46 Smartshop

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen.

1.47 Teeltondersteunende voorzieningen

Voorzieningen, zoals kassen, tunnels, afdekfolies, containervelden en dergelijke die dienen ter ondersteuning van een agrarisch bedrijf.

1.48 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Voorzieningen die dienen ter tijdelijke ondersteuning van de diverse teelten in de grond en gedurende maximaal 6 maanden van het jaar noodzakelijk zijn en worden opgericht, zoals folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten.

1.49 Twee-aaneen gebouwde woning

Een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen.

1.50 Voorgevel

De naar de weg en/of fiets- en voetpad gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt.

1.51 Voorgevelrooilijn

  1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

  2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

1.52 Vrijstaande woning

Een woning die hoogstens door middel van de bijbehorende bouwwerken met een andere woning verbonden is en waarvan geen van de beide zijgevels van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens staan.

1.53 Waterhuishoudkundige voorzieningen

Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.

1.54 Woning

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel;

2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.3 Bebouwingspercentage

het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 Dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 Diepte van een gebouw

de lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

2.7 Goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.8 Inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de vloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 Lessenaarsdak

in afwijking van het bepaalde in de leden 2.4 en 2.7 bij een gebouw met een lessenaarsdak wordt het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte.

2.10 Ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt;

2.11 Oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.12 Peil

  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  • indien het perceel niet direct grenst aan de hoofdtoegang: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. duurzaam agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening die is afgestemd op behoud van landschappelijke en natuurlijke waarden in samenhang met de waterhuishouding met dien verstande dat intensieve veehouderijen, overige veehouderijen en glastuinbouwbedrijven niet zijn toegestaan;

  2. behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en abiotische waarden;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  4. extensief recreatief medegebruik.

3.2 Bouwregels

Op of in de tot 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemming met dien verstande dat:

  1. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;

  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal bedraagt:

  1. 1,5 meter wat betreft terreinafscheidingen;

  2. 4 meter wat betreft overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van de gronden en gebouwen is het bepaalde in lid 11.1 van toepassing.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de duurzame instandhouding van natuurgebieden;

  2. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuur- en hydrologische waarden;

  3. behoud of versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - zoekgebiedbehoud en herstel van watersystemen', tevens daarvoor;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  6. extensief recreatief medegebruik.

4.2 Bouwregels

Op of in de tot 'Natuur' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemming met dien verstande dat:

  1. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;

  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal bedraagt:

  1. 3 meter wat betreft bouwwerken ten behoeve van extensief recreatief medegebruik zoals zitgelegenheden;

  2. 1,5 meter wat betreft overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren;

  4. speelvoorzieningen;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Leiding

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van leiding - water' voor een waterleiding;

  2. de aanleg, het onderhoud en de bescherming van de leiding.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.1 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, met dien verstande dat:

  1. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;

  2. de bouwregels van de betreffende bestemming(en) in acht worden genomen;

  3. de belangen van de leidingbeheerder niet worden geschaad.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;

  2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;

  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;

  4. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
    overige waterpartijen;

  5. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;

  6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden;

  7. het aanleggen van andere ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

  1. Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  1. De in onder a. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting van de belangen van de leiding- en/of energievoorzieningbeheerder ontstaat of kan ontstaan en vooraf schriftelijk positief advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

  1. Op de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mogen niet worden gebouwd;

  2. In afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen:

  1. gebouwen worden gebouwd ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;

  2. bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 100 m²;

  1. Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2, indien:

  1. op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, of

  2. passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of andere met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:

  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;

  2. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden;

  3. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen als dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;

  4. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

  5. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;

  6. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
    overige waterpartijen;

  7. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;

  8. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.

  1. Aan een vergunning als bedoeld in lid a, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden.

  2. In afwijking van het bepaalde in lid a is geen omgevingsvergunning vereist, indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.

Artikel 8 Waarde - Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de hydrologische waarden.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  1. het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist op grond van de Ontgrondingenwet;

  2. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een bestaande drainage;

  3. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;

  4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m², anders dan een bouwwerk.

  1. Het onder lid a vermelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  1. De in onder lid a vermelde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de hydrologische waarden; en

  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd en/of vernieuwd, met dien verstande dat de afwijking niet mag worden vergroot.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart-, grow- en headshop, alsmede een groothandel in smart-, grow- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;

  2. het gebruik van bijgebouwen als bed & breakfast.

Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels

12.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden tevens bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening.

  2. Het oprichten van bouwwerken, voor zover dit is toegelaten volgens de krachtens dit plan aan de gronden gegeven bestemmingen, is uitsluitend toegestaan indien het belang van de grondwaterbescherming in voldoende mate is gewaarborgd.

12.2 Wetgevingzone - Zoekgebied behoud en herstel van watersystemen

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingzone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ zijn de gronden tevens bestemd voor de verwezenlijking, het behoud en herstel van watersystemen;

  2. Het oprichten van bebouwing, voor zover dit is toegelaten volgens de krachtens dit plan aan de gronden gegeven bestemmingen en regels, is uitsluitend toegestaan indien het gebied hierdoor niet minder geschikt wordt voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van watersystemen;

  3. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakte aan te brengen van meer dan 100 m² en/of gronden op te hogen.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;

  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;

  3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  4. het bepaalde ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:

  1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;

  2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 14 Algemene Procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.6, van de Wet ruimtelijke ordening, is de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

Artikel 15 Overige Regels

15.1 Parkeren

  1. Bij het bouwen en uitbreiden of veranderen van functies op grond van deze planregels dient, overeenkomstig de parkeernormering uit het het door de gemeente Breda vastgestelde parkeer- en stallingsbeleid en zoals als Bijlage 1 bij de regels opgenomen, voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig te zijn of te worden gerealiseerd.

  2. De in lid a. bedoelde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.

  3. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a., met dien verstande dat aan de omgevingsvergunning (financiële) voorwaarden verbonden kunnen worden.

  4. Indien het onder a. bedoelde parkeer- en stallingsbeleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met wijziging.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.

  2. Het bepaade onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

16.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Overakker-Blauwe Kei, Ulvenhoutselaan 22'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemers zijn voornemens om op de locatie aan de Ulvenhouselaan 22 te Breda (gemeente Breda) de bestaande woning af te breken en een nieuwe woning op deze plek te bouwen. Ter plaatse van de woning geldt het bestemmingsplan 'Overakker-Blauwe Kei' van de gemeente Breda. Hierbinnen heeft het perceel de bestemming 'Wonen'. Het overige deel van het plangebied is bestemd in het bestemmingsplan 'Buitengebied Breda-Zuid 2013'. Hierbinnen is het perceel bestemd als 'Natuur' en 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'. Volgens het vigerende bestemmingsplan 'Overakker-Blauwe Kei' mag de woning alleen binnen het bestaande bouwvlak gerealiseerd worden. De nieuw te realiseren woning betreft een grotere massa dan de bestaande woning. De vorm van de gewenste woning past niet binnen de contouren van het bouwlak zoals dat is opgenomen in het bestemmingsplan. Het vigerende bestemmingsplan staat de realisatie van de woning op het peceel daarmee niet toe.

De gemeente Breda kan instemmen met het plan en heeft aangegeven in principe medewerking aan het initiatief te verlenen. Omdat het initiatief op het perceel niet mogelijk is op basis van het vigerende bestemmingsplan, wordt deze ontwikkeling door middel van onderhavige bestemmingsplanherziening planologisch en juridisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt in Breda Zuid-Oost en wordt aan de oostzijde ontsloten aan de Ulvenhoutselaan. Dit is een doorgaande weg die het dorp Ulvenhout met Breda verbindt. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrenst door lintbebouwing van de Ulvenhoutselaan. De noord- en westzijde van het plangebied worden gevormd door het stroomgebied van de Mark. Deze gronden zijn in agrarisch gebruik.
Het plangebied bestaat uit de percelen die kadastraal bekend zijn als gemeente Ginneken, sectie D, nummers 2846 en 2845. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 2777 m2.

Op afbeelding 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

[image]

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied in de omgeving (bron: GoogleMaps)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Op dit moment vigeren de bestemmingsplannen 'Overakker-Blauwe Kei' en 'Buitengebied Zuid 2013' van de gemeente Breda voor het onderhavige plangebied. Deze bestemmingsplannen zijn door de gemeenteraad vastgesteld op 6 juni 2013 en 3 maart 2016.

Binnen deze bestemmingsplannen heeft het plangebied de bestemmingen 'Wonen', 'Natuur' en 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit enkele hoofdstukken en enkele (separate) bijlagen. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Bestaande situatie', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 7 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan zal verslag worden gedaan van de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de procedure.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

Het plangebied ligt in Breda Zuid-Oost, nabij de kern Ulvenhout. De locatie is onderdeel van het woonlint de Ulvenhoutselaan. De omgeving van het plangebied bestaat uit enerzijds woongebied en anderzijds uit (agrarische) natuurgronden.

Aan de noord- en zuidzijde grenst het plangebied aan het Markdal. Dit is het stroomgebied van de rivier Mark. Het is voornamelijk een open weidegebied waar ruilverkaveling niet of nauwelijks heeft plaatsgevonden. Er zijn veel kleinschalige, met struweel omgeven, percelen te vinden.

Het plangebied is momenteel in gebuik als woonperceel. Op het plangebied is een woning (bouwjaar ca. 1933) aanwezig. Deze is aangebouwd met de woning van Ulvenhoutselaan 24 (bouwjaar ca. 1901). Samen vormen de massa's een twee-onder-eenkapwoning, in een langgerekte vorm (type langgevenboerderij). De totale massa heeft een goothoogte van circa 7 meter en een bouwhoogte van circa 11 meter. De gevels van de massa zijn voorzien van een witte kleur. De massa is met pannen gedekt. De scheiding tussen de twee wooneenheden is in het dakvlak gemarkeerd door de doorlopende gevel. Ruimtelijke is de massa één geheel. De massa ligt op afstand van de Ulvenhoutselaan, in de rooilijn van aangrenzende woningen. De ruimte tussen de woningen en de weg/fietspad is ingericht als voortuin. Ook de ruimte voor de woningen Ulvenhoutselaan 22 en 24 is ingericht als voortuin. Aan weerszijden van de massa is een eigen oprit gesitueerd. Het perceeldeel naast de oprit van Ulvenhoutselaan 22 is ingericht als tuin en vormt de overgang met de aangrenzende agrarische gronden richting het Markdal.

[image]

[image]

Afbeelding 2.1: Weergave op de voorzijde van het plangebied vanaf de Ulvenhoutselaan. Daaronder zicht op de noordzijde van het plangebied richting het Markdal.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (vastgesteld op 13 maart 2012) staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt dat er een aanpak dient te ontstaan waarmee Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte richt zich op de volgende 13 nationale belangen behorend onder de voorname drie streefdoelen:

Vergroten van de concurrentiekracht van Nederland

  1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1);

  2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2);

  3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3);

  4. Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4).


Verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid

  1. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5);

  2. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6);

  3. Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7).


Waarborgen kwaliteit leefomgeving

  1. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's (nationaal belang 8);

  2. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9);

  3. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10);

  4. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11);

  5. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12);

  6. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13).

Uit bovenstaande drie doelen zijn de dertien nationale belangen naar voren gekomen. Deze zijn geografisch weergegeven via de Nationale hoofdstructuur. Het plangebied is niet binnen een Nationale Hoofdstructuur gelegen.

Doorwerking plangebied
Het project behoort niet tot 1 van de 13 belangen waarvoor decentrale overheden geen beleidsvrijheid hebben.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking plangebied
Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt met onderhavig bestemmingsplan die in strijd zijn met één van de nationale belangen. Onderhavige ontwikkeling is dus in overeenstemming met het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan of een ruimtelijke onderbouwing moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de 'ladder duurzame verstedelijking'). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op de vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Doorwerking plangebied
De ontwikkeling voorziet in de sloop en de herbouw van een woning in Breda. Het initatief maakt geen nieuwe woningen mogelijk. Gelet op de aard van het plan, voorziet het plan niet in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4). De in het plan voorziene ontwikkeling kan gelet op de jurisprudentie dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. Gezien het voorgaande vormt de ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.

3.2 Provinciaal Beleid

Structuurvisie ruimtelijke ordening
De Structuurvisie Ruimtelijke ordening (vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 1 oktober 2010) geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Voor het plangebied zijn twee uitsneden gemaakt welke hierna zijn weergegeven. Op 7 februari 2014 hebben de Provinciale Staten de Structuurvisie 2010, partiële herziening 2014 vastgesteld. Hierin is een aantal wijzigingen opgenomen ten aanzien van de Structuurvisie uit 2010.

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen. Samen vormen deze structuren de provinciale ruimtelijke structuur. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk.

De vier structuren zijn:
1. de groenblauwe structuur;
2. de infrastructuur;
3. het gemengd landelijk gebied;
4.de stedelijke structuur.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het landelijke gebied en is aangeduid als 'Groenblauwe structuur'. Een klein gedeelte in de hoek van het plangebied is aangeduid als 'Kerngebied groenblauw'. Daarnaast geldt voor een deel van het plangebie de structuur 'Waterbergingsgebied'.

Groenblauwe mantel
De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn meestal gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. De provincie is er op gericht dat de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het landschap toeneemt. De waarden in de groenblauwe mantel zijn vaak gekoppeld aan landschapselementen (zoals houtwallen en heggen), het watersysteem (zoals de aanwezigheid van kwel) en het voorkomen van bijzondere planten en dieren. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk, als deze bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van deze functies of het (cultuurhistorisch waardevolle) landschap. De versterking van de binnen de groenblauwe mantel aanwezige leefgebieden voor plant- en diersoorten vraagt daarbij specifieke aandacht.

Kerngebied groenblauw
Op de structurenkaart zijn de belangrijkste gebieden van de ecologische hoofdstructuur inclusief de ecologische verbindingen en de gebieden voor watersysteemherstel weergegeven als kerngebied groenblauw. De ecologische hoofdstructuur (EHS) bestaat uit het samenhangende netwerk van bestaande en te ontwikkelen bossen en natuurgebieden in Brabant. Deze gebieden hebben de hoofdfunctie natuur. De gebieden binnen de EHS waar de natuurwaarden afhankelijk zijn van de hydrologische situatie krijgen bijzondere aandacht. Rondom deze natte natuur liggen hydrologische beschermingszones, de zogenaamde attentiegebieden EHS.Het ruimtelijke beleid is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten. Er is geen ruimte voor (grootschalige of intensieve) ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstellingen voor de EHS en beheer/herstel van de waterstructuren. Bestaande functies en bestaand gebruik binnen de groenblauwe kern worden gerespecteerd.

Waterbergingsgebied
Veranderingen in het klimaat hebben gevolgen op het gebied van waterbeschikbaarheid, wateroverlast en hoogwaterbescherming. De provincie heeft daarom waterbergingsgebieden aangewezen. De gebieden worden in samenhang met de omliggende waarden ontwikkeld. De inrichting van het water en de watersystemen draagt bij aan de identiteit van het landschap in het gebied. Het gaat bijvoorbeeld over de relatie met historische elementen zoals kades en inundatievlaktes, het creëren van natuur, het vormgeven van een mooie overgang stad-land of een landschapsinrichting op een eigentijdse wijze. Door de inrichting van een robuuste groenblauwe structuur waarbij natuurgebieden en waterbergingsgebieden in samenhang met het watersysteem worden ontwikkeld, kunnen de klimaateffecten op het waterbeheer beter worden opgevangen.Binnen de waterbergingsgebieden kunnen functies als landbouw, natuur en recreatie zich binnen grenzen ontwikkelen. Er kunnen wel beperkingen gelden ten aanzien van voorkomend grondgebruik. De ontwikkeling van kapitaalintensieve functies is in principe uitgesloten.

Doorwerking plangebied
De Groenblauwe mantel voorziet voornamelijk in behoud en versterking van aanwezige natuur-, water- en landschapswaarden. Kerngebied groenblauw en het daarmee samenhangend Waterbergingsgebied richten zich op het behoud en herstel van het watersysteem. Door het zo lang als mogelijk vasthouden van water kunnen natuurwaarden zich optimaal ontwikkelen en wordt verdroging van natuur en agrarisch gebied tegengegaan. De Groenblauwe mantel, het Kerngebied groenblauw en het Waterbergingsgebiedn bieden mogelijkheden voor onderhavig initiatief mits bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties gerespecteerd en versterkt worden. Door het zo lang als mogelijk vasthouden van water kunnen natuurwaarden zich optimaal ontwikkelen en wordt verdroging van natuur en agrarisch gebied tegengegaan. In onderhavige situatie betreft het de sloop en herbouw van een bestaande woning. De woning wordt in een gewijzigde vorm gerealiseerd binnen de bestaande woonbestemming. Het verhard oppervlak neemt niet toe. Er zijn dan ook geen eccten op de waterhuishouding.

Verordening Ruimte
Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld, en de Verordening Ruimte 2014 is per 15 juli 2015 in werking getreden. De provincie heeft enkele herzieningen van de Verordening ruimte vastgesteld en verwerkt in een geconsolideerde versie die per 1-1-2017 digitaal ter beschikking is gesteld.

In de verordening staan onderwerpen uit de provinciale structuurvisie, waarbij is aangegeven welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. Deze verordening bestaat uit kaartmateriaal en regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Ter plaatse van de de woning wijst de Verordening het gebied waarin het plangebied zich bevindt aan als 'Groenblauwe structuur'. Daar geldt ook de aanduiding 'Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant'. Het overige deel van het plangebied bevind zich in de structuur 'Natuur Netwerk Brabant'.


3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit
De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid. Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan een verantwoording waaruit blijkt dat:

  1. in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;

  2. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;

  3. een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onder onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald.


Er dient toepassing gegeven te worden aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dit houdt in ieder geval in dat uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden. Daarnaast dient bij een stedelijke ontwikkeling toepassing te worden gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening; de ladder voor duurzame verstedelijking.

6.7 Wonen

  1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel bepaalt dat:

  1. alleen bestaande burgerwoningen, bedrijfswoningen of solitaire recreatiewoningen zijn toegestaan;

  2. zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen, al dan niet solitaire recreatiewoningen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen is uitgesloten.

  1. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in de nieuwbouw van ten hoogste één bedrijfswoning ten behoeve van een op grond van deze verordening toegelaten bedrijf binnen het bij dat bedrijf behorende bouwperceel mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:

  1. de noodzaak vanwege de aard van de bedrijfsvoering aanwezig is;

  2. de noodzaak van deze nieuwbouw niet het gevolg is van een eerder aanwezige, inmiddels afgestoten bedrijfswoning.

  1. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in:

  1. de bouw van een woning ter vervanging van een bestaande woning binnen het daartoe aangewezen bouwperceel, mits is verzekerd dat:

  • de bestaande woning feitelijk wordt opgeheven;

  • overtollige bebouwing wordt gesloopt.

  1. de vestiging van of de splitsing in meerdere woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing indien dit is gericht op het behoud of herstel van deze bebouwing, waarbij artikel 3.1, tweede lid, onder a (verb od op nieuwvestiging) niet van toepassing is.

  1. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in het gebruik van een burgerwoning als bedrijfswoning, mits de woning binnen het bouwperceel van het bedrijf wordt gebracht en daarmee een ruimtelijke eenheid vormt.

  2. In afwijking van het eerste lid en artikel 3.1, tweede lid, onder a (verbod op nieuwvestiging) kan een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid voorzien in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits is verzekerd dat:

  1. er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt;

  2. overtollige bebouwing wordt gesloopt;

  3. de vestiging van andere functies is uitgesloten in het geval er sprake is van afsplitsing van een voormalige bedrijfswoning.

  1. Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid kan voorzien in een éénmalige vergroting van de inhoud van een solitaire recreatiewoning met ten hoogste 10 % van de op grond van het per 1 maart 2011 geldende bestemmingsplan toegelaten inhoud.

12.1 Attentiegebied Natuur netwerk Brabant

  • In aanvulling op hoofdstuk 3 'Structuren' wijst een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Attentiegebied Natuur netwerk Brabant' geen bestemmingen aan of stelt geen regels vast die fysieke ingrepen mogelijk maken met een negatief effect op de waterhuishouding van de hierbinnen gelegen ecologische hoofdstructuur.

  • Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid stelt regels ten aanzien van:

  1. het verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist op grond van de Ontgrondingenwet;

  2. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een bestaande drainage;

  3. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;

  4. het buiten een agrarisch bouwperceel aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk.

  • Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, bepaalt dat bij het toepassen van de regels, bedoeld in het tweede lid, onder a tot en met d, het betrokken waterschapsbestuur wordt gehoord.

  • Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, bepaalt dat de regels, bedoeld in het tweede lid niet van toepassing zijn op werkzaamheden die behoren tot het normale beheer en onderhoud.

5.1 Bescherming Natuur Netwerk Brabant

  1. Een bestemmingsplan gelegen in het Natuur Netwerk Brabant:

  1. strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;

  2. stelt regels ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en houdt daarbij rekening met de overige aanwezige waarden en kenmerken, waaronder de cultuurhistorische waarden en kenmerken;

  3. bepaalt dat zolang het Natuur Netwerk Brabant niet is gerealiseerd, de bestaande bebouwing en de bestaande planologische gebruiksactiviteit zijn toegelaten.

  1. Als ecologische waarden en kenmerken als bedoeld in het eerste lid gelden de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan.

  2. In afwijking van artikel 3.1, tweede lid onder a (verbod nieuwvestiging), kan een bestemmingsplan bepalen dat het oprichten van kleinschalige bebouwing en bouwwerken ten behoeve van de natuurbestemming als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, of het recreatieve medegebruik daarvan, zijn toegestaan, mits dit geen aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant.

  3. Artikel 3.3, tweede lid (nieuwvestiging), is niet van toepassing.

  4. In afwijking van het eerste lid, onder c, stelt de gemeenteraad binnen negen maanden een bestemmingsplan vast waarbij een natuurbestemming wordt aangewezen als de inrichting en het beheer voor natuurdoeleinden zijn verzekerd op grond van een verplichting van Gedeputeerde Staten of van een waterschapsbestuur.

  5. Een bestemmingsplan dat is gelegen buiten het Natuur Netwerk Brabant en leidt tot een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant anders dan door de verspreiding van stoffen in lucht of water, strekt ertoe dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd overeenkomstig artikel 5.6 (compensatieregels).

25. Beperkingen veehouderij

  1. In afwijking van artikel 5.1. eerste lid onder c (bescherming Natuur Netwerk Brabant), artikel 6.3.en artikel 7.3. (veehouderij) bepaalt een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding'beperking veehouderij' dat:

  1. uitbreiding van, vestiging van en omschakeling naar een veehouderij niet zijn toegestaan;

  2. de oppervlakte van gebouwen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning(en), ten hoogste de omvang heeft van de gebouwen die:

  1. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering waren; of

  2. gebouwd mogen worden krachtens een voor 21 september 2013 verleend omgevingsvergunning; of

  3. die zijn gebaseerd op een voor 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijkeaanvraag voor omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1., eerste lid onder a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan;

  1. de oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste de omvang heeft van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde die;

  1. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering waren; of

  2. gebouwd mogen worden krachtens een voor 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning;

  3. of zijn gebaseerd op een voor 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1., eerste lid onder a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.

  1. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien er sprake is van een grondgebonden veehouderij, waarop artikel 6.3. of artikel 7.3 van toepassing is.

  2. Artikel 7,12, derde lid, (mestbewerking) is ter plaatse van de aanduiding Beperkingen veehouderij niet van toepassing is;

  3. Artikel 3.3.(afwijking in geval van maatwerk) is alleen van toepassing indien er sprake is van een veehouderij die blijvend beschikt over voldoende grond voor veebezetting van 2 GVE per hectare of minder.

Doorwerking plangebied
De Verordening bepaalt dat bestaande burgerwoningen in het buitengebied zijn toegestaan. Onderhavig initiatief betreft de sloop van het bestaande woonhuis en de herbouw van de woning. De Verordening kan voorzien in de bouw van een woning ter vervanging van een bestaande woning binnen het aangewezen bouwperceel. In dit geval wordt het bestemmingsvlak vergroot. De omvang van de nieuwe woning bepaald of de ruimtelijke ontwikkeling gepaard dient te gaan met kwaliteitsverbetering van het landschap ex. artikel 3.2. van de Verordening. Er is geen kwaliteitsverbetering nodig als het bestemmingsvlak wonen tot 1.500 m2 wordt vergroot of de inhoud van de woning tot 750 m3 wordt vergroot en de herbouw van de woning plaatsvindt binnen het bestemmingsvlak. In dit geval wordt voldaan aan de maatvoeringseis van het bestemmingsvlak, echter wordt de woning groter dan 750 m3. De Ulvenhoutselaan is een dicht bebouwd stedelijk lint waar veel woningen staan met een grotere inhoudsmaat dan 750 m2. Om deze reden is het lint ook meegenomen in het vigerende stedelijke bestemmingsplan Overakker Blauwe Kei (19 september 2013). In dit bestemmingsplan geldt geen maximum inhoudsmaat voor woningen. De provincie Noord-Brabant heeft destijds niet gereageerd op het feit dat met dit bestemmingsplan van de reguliere inhoudsmaat zoals bepaald in de Verordening wordt afgeweken. Gezien het voorgaande is het toepassen van kwaliteitsverbetering dan ook niet aan de orde.
Het initiatief voorziet in de herbouw van de bestaande woning waardoor er binnen het plangebied één wooneenheid aanwezig blijft. Daarnaast wordt alle overtollige bebouwing gesloopt. Gezien het feit dat er een beperkte ruimtelijke ingreep plaats vindt en de functie van het perceel niet wijzigt worden cultuurhistorische-, ecologischee,- aardkundige- en de landschappelijke waarden niet geschaadt. De bestaande landschappelijke kwaliteiten en structuren blijven behouden.

De aanduiding 'Attentiegebied Natuur netwerk Brabant' beschermt de waterhuishouding van het perceel. De aanduiding heeft tot doel fysieke ingrepen die leiden tot negatieve effecten op de waterhuishouding te voorkomen. De gemeente Breda heeft deze aanduiding verwerkt in het vigerend bestemmingsplan onder de aanduiding 'grondwaterbeschermingsgebied'. Hier is rekening mee gehouden bij de ontwikkeling van het bouwplan. Er wordt namelijk geen kelder gerealiseerd en de fundering komt op maximaal 60cm onder het maaiveld te liggen. Zodoende wordt er ook niet meer dan 100 m3 grond verzet. Daarnaast is in de regels van het bestemmingsplan geborgd dat binnen de aanduiding 'Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant' meer dan 100 m2 aan oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten, anders dan een bouwwerk, gerealiseerd wordt.

Ter plaatse van de structuur 'Natuur Netwerk Nederland' worden geen ruimtelijke ingrepen gedaan en activiteiten ontplooid. De functie van dit deel van het perceel blijft ongewijzigd. Het initiatief is daarmee niet van negatieve invloed op de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden.

Op grond van artikel 25 van de Verordening geldt voorts voor het deel van het plangebied met de

bestemming 'agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' de aanduiding 'beperkingen

veehouderij'. Ter plaatse van deze bestemming echter zijn in dit plangebied geen bouwmogelijkheden

opgenomen, waardoor deze aanduiding geen invloed heeft. De aanduiding is om die reden dan ook

niet opgenomen op de verbeelding.

De voorgestane ontwikkeling is zodoende in overeenstemming met de Verordening ruimte

3.3 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Breda 2030 – Keuzes maken in een dynamische tijd
De gemeenteraad heeft op 26 september 2013 de Structuurvisie Breda 2030, Keuzes maken in een dynamische tijd vastgesteld. Deze beleidsnota bevat een ruimtelijke visie, een beleidsvisie en een uitvoeringsperspectief.

De ruimtelijke visie bestaat uit kernwaarden, een fundament en drie hoofdlijnen voor ontwikkeling. In de visie zijn de voornaamste uitgangspunten verwoord; de kernwaarden. Deze beschrijven de sterke punten van Breda, wat de gemeente wil behouden, versterken of beter benutten. Mede op basis van deze kernwaarden is een fundament voor ontwikkeling geformuleerd: compact, duurzaam en met veel ruimte voor initiatief. Compact wil zeggen dat de ontwikkelingen zich concentreren binnen de huidige stedelijke grenzen, en niet op verdere stedelijke uitbreiding. Duurzaam betekent niet alleen aandacht voor het milieu. De gemeente volgt het principe van de drie P's: People (mensen, sociale aspecten), Planet (milieu en natuurwaarde) en Profit (winst en waarde). Bij een ontwikkeling moeten deze drie factoren in balans zijn. Ruimte voor initiatief is het derde fundamentele uitgangspunt. In de huidige tijden zal ontwikkeling op een andere manier tot stand komen; niet alleen grote projecten van bovenaf, maar ook kleinschaligere initiatieven uit de stad, van onderaf.

De hoofdlijnen voor ontwikkeling. Er gelden drie hoofdlijnen voor de (ruimtelijke) ontwikkeling van Breda. Knooppunt Breda: gaat er van uit dat de economische kracht en regionale positie verder benut en uitgebouwd worden. Breda Markstad: gaat er van uit dat de kansen en de kwaliteit van het water gebruikt worden bij ontwikkeling. Breda Mozaïek: heeft de diversiteit aan karakteristieken als basis voor gebiedsopgaven. De drie hoofdlijnen vertegenwoordigen de drie P's, Knooppunt gaat vooral over 'Profit', Markstad over 'Planet' en Mozaïek vooral over 'People'. Evenwichtige aandacht voor alle drie deze drie hoofdlijnen vormt een toekomstbestendige, solide basis voor de ontwikkeling van Breda.

In de beleidsvisie is per beleidsthema uitgewerkt wat deze visie beoogt. De betekenis van de kernwaarden, het fundament en de hoofdlijnen voor ontwikkeling is uitgewerkt. Trends en verwachtte ontwikkelingen zijn samengevat en geïnterpreteerd. Toekomstbestendig beleid is geformuleerd voor sterk uiteenlopende thema's ('economie', 'mobiliteit', 'wonen', 'zorg, jeugd en onderwijs', 'openbare ruimte', 'cultuur en erfgoed', 'groen, water en buitengebied' en 'energie, klimaat en ondergrond'), altijd in samenhang en met dezelfde hoofdvisie voor ogen.

Voor wat betreft ruimte voor economie wordt gewerkt aan een vraaggerichte ontwikkeling, werklandschappen en functiemenging. De aandacht ligt primair op bestaande locaties en structuren. Voor bedrijven betekent dit concreet minder nieuwe of toe te voegen hectares, meer menging en aandacht voor herstructurering.

Op de woningmarkt is het zaak om realistisch te programmeren en vooral te faseren. Aandacht voor jonge huishoudens, studenten en geschikt wonen voor iedereen blijft een uitgangspunt. Breda ondersteunt initiatieven en kiest voor een differentiatie in woonmilieus. De focus ligt op herprogrammering en het ombuigen van bestaande plannen. Concreet betekent dit alles dat er vraaggericht ontwikkeld gaat worden, er wordt met name ontwikkeld op de locaties Stationskwartier, Bouverijen, Bavel-Eikberg, Drie Hoefijzers, Molenkwartier en Achter de Lange Stallen en Amphia Langendijk.

Voor wat betreft groen en water is het zaak om in te zetten op het in stand houden en versterken van bij de stad passende groenblauwe structuren die het Bredase karakter versterken en behouden. Het gaat hierbij onder andere om de ecologische structuur van het spoorlandschap, het is van belang deze te behouden en waar nodig te versterken.
Het uitvoeringsperspectief biedt een samenhangend zicht op fysieke investeringen tot 2030.

Doorwerking plangebied
Het onderhavige plan betreft het slopen en herbouwen van een woning aan de rand van Breda in het buitengebied. Gezien de kleinschaligheid van het initiatief gaat de Breda kenmerkende groenblauwe structuur niet verloren. Het initiatief is niet in strijd met de uitgangspunten van de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving


Het plan op het perceel Ulvenhoutselaan 22 omvat de sloop van de bestaande woning en de realisatie van een nieuwe woning. De nieuwe woning sluit qua vorm en afmeting aan op de naastgelegen bebouwing Ulvenhoutselaan 24. Daarnaast wordt ook de tuininrichting en erfafscheiding zorgvuldig ontworpen zodat de woning één geheel vormt met de woning op het perceel aan de Ulvenhoutselaan 24. Het volume past qua aard en omvang in de omgeving en wordt landschappelijk ingepast, zie figuur 4.1.

De nieuwe woning krijgt een maximale goothoogte van 7 meter en een maximale bouwhoogte van 11 meter. De footprint van de nieuwe woning (inclusief overdekte buitenruimte aan de achterkant) bedraagt 250 m² en de inhoud 1.200 m³. In de planregels zijn deze maten niet vastgelegd. Wel is de maximale diepte (vanaf de voorgevel gerekend) vastgelegd in de planregels. Deze bedraagt 12 meter aan de zuidkant en 23 meter aan de noordkant. Hierdoor is de 'L-vorm' van de woning mogelijk, maar wordt een te grote bouwmassa voorkomen. De situering van de voorgevel is vastgelegd op de voorste bouwvlakgrens, maar over maximaal 1/3 van de breedte mag hiervan worden afgeweken.

Bij de woning mogen vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd (maximaal 60 m², met een maximale bouwhoogte van 5 meter) en carports/overkappingen achter de voorgevellijn. Verder zijn regels opgenomen voor dakkapellen, waarmee deze zowel op het voor- als achtervlak van het dak zijn toegestaan.

[image]

[image]

[image]

[image]

Figuur 4.1. Impressie en situatieteking van de toekomstige situatie en inpassing

Hoofdstuk 5 Milieuhygienische En Planologische Aspecten

5.1 Inleiding

Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, archeologie en economische haalbaarheid. Ook onderhavig plan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid ervan op bovengenoemde aspecten. In dit hoofdstuk is aangegeven wat de resultaten zijn van de toets aan de milieuhygiënische aspecten.

5.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is.

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

  1. In het plangebied worden twee vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. Er is daarmee geen sprake van een overschrijding van de drempelwaarden uit lijst C en D van het Besluit m.e.r. Een m.e.r.-beoordeling is immers pas noodzakelijk voor de bouw van meer dan 2.000 woningen in aaneengesloten gebied (lijst D, categorie 11.2).

  2. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Uit paragraaf 5.8 (Flora en fauna) van de toelichting volgt dat het plangebied in de Verordening ruimte is aangeduid als Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant. In paragraaf 3.2 is verantwoord dat het initiatief geen negatieve invloed heeft op de waarden die in deze aanduiding worden beschermd. Het plan ligt op minder dan één kilometer afstand van een Natura 2000 gebied (Ulvenhoutse bos) en een Natuur Netwerk Brabant gebied. Gezien de aard van de ontwikkeling, de sloop en herbouw van een woning, is van een externe werking geen sprake. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of een Belvédèregebied.

  3. In hoofdstuk 4, 'Milieuhygiënische en planologische aspecten', zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door onderhavig bestemmingsplan geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.

5.3 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (weg)verkeerslawaai, akoestisch onder-zoek uitgevoerd dient te worden bij vaststelling of herziening van het bestemmingsplan. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:

  • wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;

  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Onderhavig initiatief voorziet in de herbouw van een geluidgevoelig object. Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Ulvenhoutselaan en de Allerheiligenweg waardoor een akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Door K+Adviesgroep is een akoestisch onderzoek naar het wegverkeerslawaai van de Ulvenhoutselaan en de Allerheiligenweg uitgevoerd. Hier volgen alleen de conclusies van het onderzoek. Het volledige onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Doorwerking plangebied
De voorkeursgrenswaarde wordt ten gevolge van de Allerheiligenweg niet overschreden. De Wet geluidhinder legt geen restricties op het plan.

De gevelbelastingen ten gevolge van de Ulvenhoutselaan bedragen maximaal 60 dB. Deze zijn hoger dan de voorkeursgrenswaarde maar de maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Maatregelen om de geluidbelasting terug te dringen tot de voorkeursgrenswaarde zijn niet mogelijk of niet gewenst. Herbouw is alleen mogelijk als door het bevoegd gezag, de gemeente Breda, hogere grenswaarden vastgesteld worden voor de woningen met een overschrijding van de voorkeurswaarde vanwege de Ulvenhoutselaan. Een verzoek tot het mogen hanteren van een hogere voorkeursgrenswaarde wordt gelijktijdig met onderhavig bestemmingsplan voorgelegd.

5.4 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Een nieuw initiatief is niet relevant als aannemelijk kan worden gemaakt dat de luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Doorwerking plangebied
Het dichtstbijzijnde wettelijk beschermde natuurgebied, het Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos ligt op minder dan 1 kilometer afstand. Gezien de aard van de ontwikkeling, de sloop en herbouw van een bestaande woning, zijn effecten op voorhand uit te sluiten. De feitelijke situatie op het perceel wordt niet gewijzigd. Er is ook geen sprake van een verkeersaantrekkende werking. De onderhavige ontwikkeling is dan ook niet in betekenende mate van invloed op de omgeving. Dat betekent, dat een luchtkwaliteitsonderzoek niet noodzakelijk is en er voor wat betreft luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de voorgestane ontwikkeling.

5.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen.

Productie en bijvoorbeeld vervoer van gevaarlijke stoffen leggen beperkingen op aan de directe omgeving en dus de ruimtelijke ontwikkeling. Zo zijn tussen bijvoorbeeld LPG-tankstations en woningen veiligheidsafstanden nodig. Om de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk benutten, is het noodzakelijk het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid goed af te stemmen.

In het beleid wordt onderscheid gemaakt in twee normeringen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Deze basisnorm bepaalt dat het risico om te overlijden aan een ongeluk met een gevaarlijke stof voor omwonenden niet hoger mag zijn dan één op de miljoen (10-6). Dat betekent dat een omwonende van bijvoorbeeld een gevaarlijke fabriek maximaal maar ééns per 1 miljoen jaar mag overlijden door een ongeluk in die fabriek. Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die een jaar lang permanent op een plaats aanwezig is, overlijdt als gevolg van een ongeluk.

Het groepsrisico (GR) legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het risico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1.000 slachtoffers tegelijk vallen. Dit risico is daardoor een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Voor het groepsrisico geldt een oriëntatiewaarde. Dit is geen norm, maar een ijkpunt. Veranderingen boven of onder deze waarde moeten worden verantwoord. Hierbij kan aandacht worden besteed aan de veiligheid van de risicovolle situatie, de gevolgen voor de omgeving, de hulpverlening en de zelfredzaamheid van omwonenden.

Risicobronnen
Mogelijke risicobronnen waarbij in ruimtelijke besluitvorming rekening moet worden gehouden zijn:

  • transport van gevaarlijke stoffen (per spoor, weg, water, buisleidingen);

  • bedrijvigheid (inrichtingen die vallen onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)).


Uit de risicokaart blijkt dat er op een afstand van ca. 554 meter een risicovolle inrichting in de vorm van een benzineservicestation met LPG-reservoir aanwezig is. Het invloedsgebied van deze inrichting reikt tot 150 meter. Het plangebied ligt dus op voldoende afstand van deze inrichting.

De A27 ligt aan de oost- en zuidzijde van Ulvenhout. De afstand van het plangebied tot het A27 aan de oostzijde bedraagt circa 2,0 km. De afstand van dezelfde weg aan de zuidzijde bedraagt circa 2,5 km. De afstand tot de westelijk geleven A16 bedraagt circa 3,5 km. De projectlocatie ligt op voldoende afstand van deze snelwegen.

Over de Rijksweg A27 worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Deze Rijksweg kent enkele veiligheidscontouren:

  • de plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 per jaar bedraagt 23 m. ter plaatse van de A27/A58: Knp. Annabosch - afrit 14 (Ulvenhout). De projectlocatie ligt buiten deze contour;

  • De plasbrandaandachtsgebied (PAG) van de A27 bedraagt 30 m. De projectlocatie ligt buiten deze contour;

  • Bij Rijkswegen als de A27 is de grootte van het het invloedsgebied afhankelijk van welke stoffen er over het wegdeel worden vervoerd. Bij dit wegdeel is dat de stofcategorie GT4, toxisch gas. Voor toxische gassen geldt een invloedsgebied van 4 km. De projectlocatie ligt binnen het invloedsgebied van de A27. Het groepsrisico (GR) moet worden verantwoord. Aangezien de projectlocatie buiten de 200 meterzone van de Rijksweg ligt is een beperkte verantwoording voldoende.

Beperkte verantwoording groepsrisico Ulvenhoutselaan 22 (artikel 7 Besluit externe veiligheid transportroutes)

Het project Ulvenhoutselaan 22 omvat de sloop en herbouw van een bestaande woning. Net als in de huidige situatie worden in de woning structureel geen verminderd zelfredzame mensen gehuisvest (gaat om een eengezinswoning). Rondom de woning zijn voldoende vluchtwegen. De woning ligt aan de Ulvenhoutselaan, een doorgaande weg tussen de kernen Breda en Ulvenhout. De locatie is goed bereikbaar voor hulpdiensten. De opkomsttijd bedraagt ongeveer 12 minuten. De opkomsttijd voldoet hiermee aan de in het Dekkings- en spreidingsplan 2015 – 2019 vastgestelde opkomsttijden.Het plangebied is voldoende bereikbaar voor voertuigen van hulpverleningsdiensten.

Het plangebied ligt binnen de cirkel van goede hoorbaarheid van de waarschuwings- en alarmeringsinstallatie. Het plangebied valt binnen het dekkingsgebied van NL-alert. In de nabijheid van de ontwikkeling is (secundair) bluswater aanwezig.

5.6 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanprocedure vormt de bodemkwaliteit bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. Aangetoond moet worden dat op het plangebied sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. Er is daarom een bodemonderzoek uitgevoerd door Lycens B.V. Het onderzoek is als bijlage bij dit bestemminsplan opgenomen, hier volgen alleen de conclusies van het onderzoek.

Doorwerking plangebied
De bovengrond bevat verspreid over de lcoatie licht verhoogde gehalten aan lood en/of kwik. De grond voldoet echter wel aan de achtergrondwaarden. In de ondergrond zijn geen parameters in verhoogde gehalten gemeten. Geconcludeerd kan worden dan de milieuhgienische kwaliteit van de grond geen belemmering vormt voor verdere planvorming.

Het grondwater bevat een licht verhoogde concentratie aan barium. De gestelde hypothese dat de locatie als "onverdacht" beschouwd kan worden ten aanzien van chemische parameters is daarmee niet juist gebleken. Omdat geen antropogene bron bekend is, is barium vermoedelijk van nature in een verhoogde concentratie in het grondwater aanwezig. De gemeten concentratie overschrijdt de streefwaarde in geringe mate en vormt daarmee geen belemmering voor verdere planvorming.

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de bestemmingsplanprocedure.

5.7 Water

Sinds 1 november 2003 is het wettelijk verplicht om bij ruimtelijke ingrepen de watertoets te doorlopen. Hierin dient inzicht worden geboden in de effecten van het initiatief op de waterhuishouding. In het kader van de watertoets dient de gemeente wateradvies in te winnen bij de waterbeheerder. De gemeente en het waterschap kunnen praktische afspraken maken over de wijze waarop het aspect water in het ruimtelijk plan is opgenomen. Aeres Milieu B.V. heeft voor onderhavig initiatief een watertoets uitgevoerd. De conclusies worden hieronder vermeld, de volledige rapportage is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Beleidskaders
In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht behoort te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen “hergebruik – infiltratie – buffering – afvoer” (afgeleid van de trits “vasthouden – bergen – afvoeren” doorlopen.

Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Brabantse Delta. De doelen van het waterschap staan beschreven in het waterbeheerplan 'grenzeloos verbindend'. Het Waterbeheerplan beschrijft de hoofdlijnen van het beheer van water- en zuiveringssysteem voor de periode 2016-2021. Het is een inhoudelijk vernieuwend plan, wat in dialoog met partners is opgesteld. In de uitvoering van de werkzaamheden wordt rekening gehouden met de toekomst: klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging. Het Waterbeheerplan geeft de basis voor dit continue proces van plannen.

Het Waterschap is verantwoordelijk voor het waterkeringenbeheer, het waterbeheer en het transporteren en zuiveren van afvalwater. In aansluiting op het landelijke beleid hanteert het Waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen onderzocht dient te worden hoe omgegaan wordt met het schone hemelwater. Het uitgangspunt is om ontwikkelingen hydrologisch neutraal uit te voeren. Kortom, het initiatief mag niet leiden tot een verandering in de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en in de directe omgeving.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor die ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.

Vanaf 1 maart 2015 geldt de nieuwe Keur van de drie Brabantse waterschappen Brabantse Delta, De Dommel en Aa en Maas. De regels in de Keur hebben betrekking op het lozen, afvoeren, onttrekken of aanvoeren van grondwater en water uit sloten en andere watergangen. Iedereen die werkzaamheden uitvoert of activiteiten plant in en om waterlopen of dijken, heeft met de Keur te maken en moet een vergunning aanvragen. In sommige gevallen volstaat een melding. De uitzonderingen staan beschreven in de Algemene regels. Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie.

Waterhuishoudkundige situatie
Bodem en grondwater
Ter plaatse bestaat de bodem naar verwachting uit een zwak lemig, fijn zand (Formatie van Boxtel). Op ca. 5,5 m-mv is een eerste afsluitende kleilaag gelegen (Formatie van Stramproy). Op de bodematlas en bodemkaart van Nederland ligt de onderzoekslocatie op een overgangsgebied tussen de hoger en lager gelegen enkeerdgrond (grondwatertrap VII en III*). Nabij de woning is een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) op 0,8-1,4 m-mv en de gemiddeld laagste grondwaterstand dieper dan 1,2 m-mv.

Op basis van de gekende gegevens wordt ter plaatse van de woning voldaan aan de benodigde drooglegging. Volgens de wateratlas is ter plaatse geen infiltratie mogelijk. Gezien de optredende grondwaterstanden en beschikbare ruimte op het perceel dient indien vereist bovengronds voldoende waterberging gerealiseerd te worden. Nabij de Mark is het weiland aangemerkt als waterbergingsgebied. Ter plaatse is kwel mogelijk.

Het plangebied ligt binnen een grondwaterbeschermingsgebied (25-jaarszone) behorende bij waterwingebied Ginneken. Ter plaatse dient het 'schone' grondwater ten allen tijde beschermd te worden tegen verontreiniging. Nieuwe bouwontwikkelingen mogen de kwaliteit van het grondwater niet aantasten. Onderhavig initiatief betreft de herbouw van een woning, er is geen negatieve invloed op de grondwaterkwaliteit te verwachten.

Oppervlaktewater
Het oppervlaktewaterstelsel in en rondom het plangebied bestaat momenteel uit enkele leggerwaterlopen, watervoerende sloten en greppels. De leggerwaterlopen worden beheerd en onderhouden door Waterschap Brabantse Delta. De overige watergangen worden deels onderhouden door de gemeente, deels door de aangrenzende perceelseigenaren.

Tussen de tuin en het weiland is van zuid naar noord een droogvallende sloot aanwezig. Ter plaatse van de noord- en westelijke grens van het plangebied stroomt een B-watergang. Deze stroomt zuidwestelijk richting de Mark. Op circa 130 meter ten westen van de woning stroomt de rivier de Mark.

Verdroging en natuur
De woning is in de Verordening water aangeduid als attentiegebied behorende bij de in de tuin gelegen beschermingszone van de natte natuurparel. Binnen een attentiegebied mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die een negatieve invloed hebben op de waterhuishouding van deze beschermde gebieden. In volledig beschermde gebieden (westelijk op perceel) is altijd een vergunning nodig voor het lozen op oppervlaktewater. Gezien de bestemming 'wonen' ter plaatse en de geplande herbouw van een woning heeft het planvoornemen geen negatieve invloed op het waterhuishoudkundige stelsel.

Toename verhard oppervlak en berging hemelwater
Door onderhavige ontwikkeling zal het verhard oppervlak binnen het plangebied nagenoeg gelijk blijven. Voor de planontwikkeling is geen aanvullende waterberging vereist. Wel dient minimaal het hemelwater afgekoppeld worden. Dit kan afstromen naar het nabijgelegen oppervlaktewater. Gezien het beperkte oppervlak dat naar deze sloot afstroomt vormt deze afkoppeling naar verwachting geen knelpunt. Uit zorg voor een goede kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater zal bij de bouw afgezien worden van het gebruik van uitlogende (bouw)materialen (bouwen conform het Bouwstoffenbesluit) en dient voldaan te worden aan de milieuhygiënische randvoorwaarden. Door de afkoppeling van het hemelwater wordt de locatie hydrologisch neutraal ontwikkeld. Het afvalwater dient separaat op het gemeentelijk stelsel aangesloten te worden.

Afvalwater
De toekomstige bebouwing zal van een gescheiden stelsel voorzien worden. Het afvalwater wordt via een nieuwe DWA-riolering aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel. Het rioolwater dat geproduceerd wordt door de inwoners van Breda wordt via het riool naar de rioolwaterzuivering Nieuwveer vervoerd. Doordat ter plaatse reeds een woning aanwezig is, vormt deze afvoer geen bezwaar voor het bestaande stelsel. Voor een gewijzigde aansluiting dient wel een melding aangevraagd te worden bij de gemeente Breda.


Duurzaam materialen
Uit zorg voor een goede kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater zal bij de bouw afgezien worden van het gebruik van uitlogende (bouw)materialen (bouwen conform het Bouwstoffenbesluit) en dient voldaan te worden aan de milieuhygienische randvoorwaarden. Toe te passen duurzame materialen zijn:

  • hellende daken: dakpannen van beton of keramisch materiaal;

  • platte daken: beton of bekleed met EPDM rubber; APP en/of SBS gemodificeerd bitumen;

  • dakgoten en afvoerpijpen: PVC/PP/PE/staal, aluminium of zink, alle gecoat;

  • ontsluitingspaden/wegen/terrassen; voorzien van niet-uitloogbare materialen zoals keramische of betonproducten.

Conclusie
Het aspect water leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig initiatief.

5.8 Flora En Fauna

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Vanaf 1 januari 2017 geldt de nieuwe Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt drie wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, Boswet en de Flora- en faunawet. Er treden verschuivingen op in de tabellen voor soortenbescherming. Sommige soorten worden beter beschermd, sommige soorten komen in een lager beschermingsregime of worden nieuw toegevoegd. De algemene zorgplicht blijft daarbij bestaan voor alle inheemse flora- en fauna.

Doorwerking plangebied
Door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek (d.d. 27 maart 2017) is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. Hieronder volgen enkel de conclusies en aanbevelingen uit de quickscan. De complete quickscan is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Conclusies gebiedsbesscherming

  • Het deel van het plangebied waar de ingreep plaatsvindt, ligt geheel buiten de Groenblauwe Mantel, het Brabants Natuurnetwerk, het attentiegebied ecologische hoofdstructuur en het behoud en herstel watersystemen. Door de ontwikkelingen worden er geen wezenlijke kenmerken en waarden aangetast van de provinciale groenstructuur. De planvorming heeft verder geen invloed op planologische beschermde gebieden.

Conclusies soortbescherming

  • Het oude woonhuis aan de Ulvenhoutselaan 22, is mogelijk geschikt als vaste rust- of verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen. Nader onderzoek is hiervoor noodzakelijk. Indien uit het nader onderzoek blijkt dat er geen vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, dan is er voor wat betreft vleermuizen geen belemmering voor de ingreep. Indien het nader onderzoek vaste rust- of verblijfplaatsen niet kan uitsluiten, zijn mitigerende maatregelen en wellicht een ontheffing noodzakelijk.

  • Het plangebied vormt mogelijk geschikt leefgebied voor een enkele algemeen beschermde grondgebonden zoogdiersoort zoals egel, verschillende muizensoorten, en algemeen beschermde amfibieën zoal gewone pad en middelste groene kikker (Wnb-andere soorten, provinciale vrijstelling Noord-Brabant). Voor de genoemde soorten geldt een provinciale vrijstelling van de Wet Natuurbescherming bij ruimtelijke ontwikkelingen. Hiervoor geldt echter wel de algemene zorgplicht.

  • Binnen het plangebied zijn enkele broedende vogels te verwachten in de beplanting in en rondom het perceel. Door werkzaamheden in de directe omgeving van de bomen en houtige beplanting kan er verstoring van broedende vogels plaatsvinden. Door werkzaamheden buiten de broedperiode (als broedseizoen kan de periode tussen half maart en half juli globaal worden aangehouden) uit te voeren dan wel te starten, wordt de kans op negatieve effecten geminimaliseerd. Indien op een locatie geen bewoonde nesten, broedende of nestelende vogels aanwezig zijn, mogen ook tijdens het broedseizoen werkzaamheden worden uitgevoerd. Het is dan wel vereist dat voor aanvang van werkzaamheden het opgaande groen geïnspecteerd wordt op aanwezige bewoonde nesten, legsels of nestjongen en, indien deze aanwezig zijn, de werkzaamheden uit te stellen tot nadat de jongen zijn uitgevlogen.

  • Binnen het plangebied zijn geen zwaarder beschermde soorten vaatplanten, grondgebonden zoogdieren, vogels, vissen, reptielen, amfibieën en overige ongewervelden (zoals bijv. zeldzame dagvlinders en libellen) te verwachten. Negatieve effecten voor deze soortgroepen zijn op voorhand uitgesloten met inachtneming van de zorgplicht.

  • In het kader van de algemene zorgplicht is het noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor aanwezige individuen. Dit houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen.

Doorwerking plangebied
Uit de flora en fauna quickscan blijkt dat het niet uitgesloten kan worden dat de ruimtelijke ingrepen van negatieve invloed zijn op de mogelijk aanwezige vleermuizen. Aanvullend onderzoek naar de vaste rust- of verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen wordt uitgevoerd. Mogelijk zijn mitigerende maatregelen of een ontheffing noodzakelijk. Voor de bestemmingsplanprocedure vormt dit geen belemmering.

5.9 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden

De Erfgoedwet is per 1 juli 2016 ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. In een ruimtelijke onderbouwing dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Het is daarmee dus verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Het beleid van de provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal.

Cultuurhistorie
Op de cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Noord-Brabant is de Ulvenhoutselaan als een lijn van redelijk hoge waarde aangegeven. Het pand Ulvenhoutselaan 22 vormt in de huidige situatie een eenheid samen met het pand Ulvenhoutselaan 24. Beide panden zijn geen monument. Het beoogde plan sluit aan op de bebouwingslijn en de historische structuur van de Ulvenhoutselaan. In de nieuwe situatie wordt op de plek van het pand Ulvenhoutselaan 22 een nieuwe massa gerealiseerd, in de vorm verwant aan het pand Ulvenhoutselaan 22 en 24. De massa wordt vergroot. De sloop en nieuwbouw heeft geen effecten op de aanwezige cultuurhistorische waarden. Geconcludeerd kan worden dat het pand passend is in de omgeving.

Archeologie
Door dubbelbestemmingen heeft de gemeente Breda de archeologische verwachtingswaarde vastgelegd in het bestemmingsplan. Het plangebied heeft de dubbelbestemming “Waarde – archeologie”. Daarmee worden mogelijke archeologische waarden beschermd en is het verplicht om, te onderzoeken of de mogelijkheid bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn. De gemeente Breda heef een Plan van Eisen opgesteld voor het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek naar eventueel aanwezige archeologische waarden. Door het Team Erfgoed van de afdeling Ruimte van de gemeente Breda is een proefsleuvenonderzoek volgens het Plan van Eisen uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek wordt door de gemeente besloten of verder onderzoek noodzakelijk is. De resultaten van het proefsleuvenonderzoek en het besluit van de gemeente Breda zijn vastgelegd in het Erfgoedbesluit. Hier volgen enkel de conclusies uit het Erfgoedbesluit, het hele document is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.

In de werkput is een oost-west georiënteerde perceelsgreppel gevonden. Hierin zat veel aardewerk en glas, waarschijnlijk uit de 17e eeuw. Verder was er een dikke verploegde laag aanwezig. De greppel is hier doorheen gegraven en is dus jonger dan de ploeglaag. De ploegsporen waren noord-zuid georiënteerd. De gevonden sporen krijgen een middelhoge en lage score. Op basis daarvan heeft de gemeente Breda besloten het beoogde bouwvlak vrij te geven voor wat betreft het aspect archeologie. Nader archeologisch onderzoek en verdere bescherming van de bodem door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is voor dit deel van het plangebied niet noodzakelijk. Voor het overige gedeelte van het plangebied blijft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gelden.

5.10 Verkeer En Parkeren

Verkeer
De woning wordt ontsloten op de Ulvenhoutselaan. Op het perceel is een bestaande inrit aanwezig. Omdat de feitelijke situatie, de ontsluiting van één woning, niet wijzigt kan de Ulvenhoutselaan de verkeersbewegingen verwerken. Er zijn geen belemmeringen vanuit een oogpunt van verkeersafwikkeling aanwezig.

Parkeren
Elke initiatiefnemer van een bouwplan is verantwoordelijk voor het realiseren van een eigen parkeeroplossing op eigen terrein. Voor een woning geldt een parkeernorm van twee parkeerplaatsen. Het perceel is voldoende groot om deze op eigen terrein te realiseren. Daarmee wordt voldaan aan de parkeernorm voor deze woning.

5.11 Bedrijven En Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen en andere niet-woonfuncties op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden zodat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.'

Conclusie
De dichtstbijzijnde bedrijven in de omgeving van het projectgebied bevinden zich op voldoende afstand (een restaurant op 418 meter en een autobedrijf op 450 meter) van het plangebied waardoor zij geen belemmering vormen voor de voorgestane ontwikkeling. Daarnaast bevinden zich tussen het projectgebied en de bedrijven reeds bestaande woningen waardoor de woning binnen het projectgebied niet voor extra belemmeringen kan zorgen voor de bedrijven.

Binnen het projectgebied wordt een bestaande woning gesloop en herbouwd waardoor er ook geen sprake is van eventuele hinder vanuit het projectgebied op de omliggende woningen. Er kan zodoende geconcludeerd worden dat er met betrekking tot bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.12 Duurzaamheid

Normstelling en beleid
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC).

De gemeente Breda zet in op ruimtelijke adaptatie om de stad klimaatbestendig te maken. Bij nieuwe ontwikkeling wordt gestreefd aandacht te besteden aan de energie-infrastructuur, hittebestendigheid en het anders omgaan met hemelwater.

Conclusie
Bij de technische uitwerking van de woning zullen toepassingen van duurzame materialen en oplossingen extra onderzocht worden, denk daarbij aan milieuvriendelijke materialen, zonnepanelen, groene daken en energiezuinige installaties.

Hoofdstuk 6 Toelichting Op Bestemmingsplanregeling

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid in het bestemmingsplan is vertaald. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en bestemmingsplanregels, die vergezeld gaan van een toelichting. De verbeelding en de bestemmingsplanregels zijn juridisch bindend. De toelichting maakt geen onderdeel uit van het juridisch plangedeelte. Wel fungeert de toelichting als interpretatiekader voor de uitleg van de bestemmingsplanregels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

6.2 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

6.2.1 Hoofdopzet

Het bestemmingsplan bestaat uit planregels, een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. In de toelichting is gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

In Nederland zijn regels vastgesteld voor de naamgeving, de opbouw van de planregels en hoe deze worden verbeeld. Dit wordt de zogenoemde Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) genoemd. Dit alles om alle bestemmingsplannen in Nederland beter te kunnen vergelijken en ze ook digitaal uitwisselbaar te maken. Per 1 januari 2010 is deze digitalisering verplicht. Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld volgens deze landelijke richtlijnen en standaarden.

6.2.2 Indeling

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Inleidende regels;

  • Bestemmingsregels;

  • Algemene regels;

  • Overgangs- en slotregels.

Deze volgorde is gebaseerd op in indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP.

In hoofdstuk 1 ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

In het volgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemmingen en hun gebruik (zie nader paragraaf 6.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

6.2.3 Voorliggend bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan is opgesteld om een specifiek initiatief, namelijk herbouw van een woning, mogelijk te maken. Voor deze ontwikkeling zijn concrete juridische kaders opgesteld in het plan. Inhoudelijk sluit het plan zoveel mogelijk aan op de geldende bestemmingsplannen 'Overakker - Blauwe Kei' en 'Buitengebied Zuid 2013' en op de recente standaarden van de gemeente Breda. De bestemmingsgrenzen zijn ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen niet gewijzigd.

6.3 Bestemmingen

In de planregels zijn de bestemmingen in alfabetische volgorde opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op elke bestemming.

Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden
De bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' is in het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013' toegekend aan de gebieden met agrarisch grondgebruik en landschappelijke alsmede hoge actuele en potentiële natuurwaarden. Het achterste gedeelte van het plangebied behoort hiertoe. Deze bestemming is in het onderhavige bestemmingsplan dan ook overgenomen.

De bestemming biedt randvoorwaarden voor voortzetting van het agrarische gebruik en het behoud en of herstel van bestaande landschappelijke en natuurlijke waarden. Er is geen bouwvlak opgenomen. De bouwmogelijkheden zijn derhalve beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Omwille van het behoud van de landschappelijke en natuurlijke waarden is in dit bestemmingsplan een vergunningenstelsel (omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden) opgenomen dat specifiek toegesneden is op de landschappelijke en natuurlijke waarden die in het plangebied voorkomen.

Natuur
De zone centraal op het perceel, achter het woonperceel, is bestemd als 'Natuur'. Deze bestemming biedt een kader voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden ter plaatse van deze gronden. Bebouwing is uitsluitend toegestaan in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De maximale hoogten voor de verschillende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels vastgelegd. Vanwege de natuur- en landschapswaarden, mogen bepaalde werkzaamheden niet zonder meer worden uitgevoerd. Hiertoe is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen. Extensief recreatief medegebruik is binnen de bestemming toegestaan.

Wonen
Het woonperceel, dat met de ontwikkeling niet van vorm of grootte wijzigt, is bestemd als 'Wonen'. Binnen deze bestemmingen zijn de woning, tuin, paden en andere privé-gebouwen (bijgebouwen) toegestaan. In de woning is onder voorwaarden een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan. In de begripsbepalingen is aangegeven wat hieronder wordt verstaan. Via een afwijking zijn deze activiteiten (ook) in een bijgebouw toegestaan.

Er is maximaal één woning toegestaan op het perceel. De typologie (vrijstaand, geschakeld of twee-aaneengebouwd) is niet vastgelegd. Met het opgenomen, gewijzigde bouwvlak, is de contour van de bebouwing aangegeven. Binnen het bouwvlak dienen zowel het hoofdgebouw als de aan- en uitbouwen en bijgebouwen te worden gebouwd. Het bouwvlak is afgestemd op het bouwplan, met een kleine flexibiliteits c.q. foutmarge en met de mogelijkheid om achter het hoofdgebouw aan- en uitbouwen en bijgebouwen te realiseren. De bebouwingsmogelijkheden sluiten aan op het geldende bestemmingsplan. De maximale goot- en bouwhoogte van de woning bedragen respectievelijk 7 en 11 meter. De maximale diepte is per woningtype vastgelegd.

Leiding (water)
Op een deel van de gronden binnen het plangebied is de dubbelbestemming 'Leiding' met functieaanduiding 'specifieke vorm van leiding - water' opgenomen. Door middel van deze bestemming worden bepaalde werken en werkzaamheden welke vanuit het oogpunt van bescherming van de aanwezige waterleiding bezwaarlijk kunnen zijn, vergunningsplichting. Ook mag in beginsel niet zonder omgevingsvergunning worden gebouwd op deze gronden. De bestemming 'Wonen' bevindt zich overigens buiten de beschermingszone van de waterleiding en buiten deze dubbelbestemming.

Waarde - Archeologie
In het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie opgenomen'. Door middel van deze bestemming worden eventuele archeologische waarden beschermd. Wanneer de drempelwaarde wordt overschreden door bouw- en/of grondwerkzaamheden, dient vooraf een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Waarde - Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant
Het westelijk gedeelte van het plangebied, buiten het huidige en toekomstige woonperceel, ligt binnen het 'attentiegebied Natuurnetwerk Brabant' zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte. De gronden binnen deze bestemming, zijn mede bedoeld voor het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de hydrologische waarden. Voor bepaalde werken en werkzaamheden geldt een omgevingsvergunningplicht. Aan het bouwen zijn geen nadere beperkingen gesteld ten opzichte van de overige geldende bestemming(en).

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente kostenneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van Breda verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de gemeente Breda besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Er is echter met de ontwikkelende eigenaar van de gronden die binnen het plangebied gelegen zijn, een anterieure overeenkomst gesloten zoals is bepaald in artikel 6.24 Wro, voordat het bestemmingsplan is vastgesteld, zodat de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet geldt. In deze anterieure overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het verhaal van kosten op afdoende wijze vastgelegd.

Financiële haalbaarheid
De ontwikkelaar beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. De planologische ontwikkeling leidt tot een waardevermeerdering van de grond. De kosten die initiatiefnemer maakt zijn een investering ten einde de waardevermeerdering te kunnen realiseren. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd is er sprake van een positief saldo. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen.

De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 8 Communicatie

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties zijn in kennis gesteld en hebben gereageerd.

Provincie Noord-Brabant
De provincie Noord-brabant heeft in een vooroverlegreactie aangegeven in principe akkoord te zijn mits meer duidelijkheid wordt gegeven over de omvang van het bestemmingsvlak en de inhoud van de woning en hoe invulling wordt gegeven aan de verplichte kwaliteitsverbetering ex. artikel 3.2 Verordening. Deze opmerking is in het bestemmingsplan verwerkt waarna deze akkoord is bevonden door de provincie.

Waterschap Brabantse Delta
Het Waterschap geeft aan dat de waterapsecten benoemd zijn in de waterparagraaf van het bijlagenboek, maar de toelichting summier op deze wateraspecten benoemd. Het Waterschap vraagt de tekst in de toelichting uit te breiden. De paragraaf Water is hierop aanpast.

Verder wordt er gewezen op het feit dat de woning ligt aan de rand van de rivier de Mark. Bij een dergelijke situatie kan er een hogere grondwaterstand ontstaan op het gehele perceel. Dit kan bij niet-waterdichte ondergrondse constructies schade opleveren. Het Waterschap advisereert bij de uitwerking van het plan hier rekening meet te houden.

Brandweer Midden- en West-Brabant
De brandweer Midden- en West-Brabant vraagt om, in verband met de invloed van de A27, een beperkte verantwoording van het groepsrisico toe te voegen aan de paragraaf externe veiligheid. Deze verantwoording is aan de paragraaf toegevoegd.

8.2 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.

8.3 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.