Prinsenbeek, Vijverstraat 1
Bestemmingsplan - gemeente Breda
Vastgesteld op 14-02-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Prinsenbeek, Vijverstraat 1 met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2017216007-VG01 van de gemeente Breda.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouwen
een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt.
1.6 aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.7 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.8 archeologische waarden
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bed and breakfast
een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning en/of bijgebouw.
1.11 begane grond
De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.
1.12 belwinkel
Elke ruimte voor het bedrijfsmatig aan het publiek gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, al dan niet in daarvoor bestemde belcabines, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen en het toegang bieden tot het internet al dan niet in combinatie met de verkoop van telefoons of accessoires voor telefoons.
1.13 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
-
legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning;
-
het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bevoegd gezag
het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.17 bijgebouw
een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 dak
Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.26 dakopbouw
Een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw.
1.27 dove gevel
Een gevel zonder te openen delen, met uitzondering van openingen die toegang bieden naar niet-geluidgevoelige ruimten.
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 geluidsgevoelig object
Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in de Wet geluidhinder en in het Besluit geluidhinder.
1.30 geluidsgevoelige ruimte
Een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van minimaal 11 m2.
1.31 geluidsluwe gevel
Een gevel die in beperkte mate door geluid wordt belast en waaraan ten minste één verblijfsruimte - met te openen delen - grenst. De gevelbelasting dient voor alle geluidsoorten aan de voorkeursgrenswaarden te voldoen.
1.32 gestapelde woning
een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen.
1.33 groen
bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen.
1.34 grondgebonden woning
Woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld.
1.35 groothandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, danwel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.36 groothandel in smart- en/of headproducten
Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen.
1.37 headshop
Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden.
1.38 hoekperceel
een perceel, gelegen aan twee wegen of aan twee zijden grenst aan het openbaar gebied.
1.39 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.40 huisvesting in verband met mantelzorg
Huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.
1.41 kamerverhuur
het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.
1.42 kap
De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 75°.
1.43 lessenaarsdak
Een dakvorm waarbij de afdekking van het gehele huis bestaat uit één schuin dakvlak en de afwatering van dit dak plaatsvindt aan één zijde.
1.44 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.45 nok
Het snijpunt van twee hellende vlakken.
1.46 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, telefooncellen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie.
1.47 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 meter boven het peil is gelegen.
1.48 prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.49 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.50 selectiebesluit
een door het bevoegd gezag genomen besluit op basis van het in het archeologische onderzoeksrapport opgestelde selectieadvies.
1.51 smartshop
Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen.
1.52 sociale huurwoning
een huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, lid 1, onder a,
van de Wet op de huurtoeslag, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening
omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname is verzekerd.
1.53 voorgevel
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.54 (voor)gevelrooilijn
-
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
-
langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld anwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
1.55 waterbergingsvoorziening
Bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater in de bodem, zoals groene daken, wadi's (verlaging in het groen), waterbergende bestrating, berging op het dak, grindkoffers, infiltratiekratten en/of het aanbrengen of vergroten van (bestaande) greppels, (zak)sloten, watergangen en vijver.
1.56 woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel.
2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
2.3 bebouwingspercentage
het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met dien verstande dat bij een lessenaarsdak het hoogste punt van het dak wordt aangemerkt als bouwhoogte met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 diepte van een gebouw
de lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
2.7 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald.
2.8 hoogte van een dakopbouw
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
2.9 hoogte van een kap
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
2.10 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.11 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, liftschachten, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
2.12 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.13 peil
-
voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
indien het perceel niet direct grenst aan de hoofdtoegang: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
groen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
waterbergingsvoorzieningen;
-
speelvoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
verhardingen in de vorm van fiets- en voetpaden;
-
in- en uitritten;
-
kunstobjecten;
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Ter behoud van de openheid en zichtlijnen geldt dat de hoogte van groenvoorzieningen niet meer mag bedragen dan 2 meter.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen, straten en paden;
-
parkeren;
-
in- en uitritten;
-
groen;
-
kunstobjecten;
-
nutsvoorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
waterbergingsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;
met daarbij behorend:
-
groen;
-
nutsvoorzieningen;
-
parkeren;
-
in- en uitritten;
-
speelvoorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
waterbergingsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9:
-
voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:
-
maximaal 60 m² van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt;
-
het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;
-
de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;
-
de activiteit niet-vergunningplichtig ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mag zijn;
-
voor het gebruik en/of (ver)bouwen van bijgebouwen bij een bestaande woning als huisvesting in verband met mantelzorg, met dien verstande dat:
-
maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;
-
deze huisvesting niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
-
geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmeringen ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;
-
zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als huisvesting in verband met mantelzorg moet worden beëindigd.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
-
in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming 'Waarde - Archeologie';
-
In afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen:
-
gebouwen worden gebouwd ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;
-
bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 100 m².
-
Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 indien:
-
op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, of;
-
passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of andere met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:
-
het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
-
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
-
het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen als dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;
-
het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
-
het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;
-
het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
overige waterpartijen; -
andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
-
alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.
-
aan een vergunning als bedoeld in lid a, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden;
-
in afwijking van het bepaalde in lid a is geen omgevingsvergunning vereist, indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd en/of vernieuwd, met dien verstande dat de afwijking niet mag worden vergroot.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
-
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.
-
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
-
het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart- en headshop, alsmede een groothandel in smart- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;
-
het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en/of huisvesting in verband met mantelzorg;
-
het gebruik van bijgebouwen voor een aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;
-
het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;
-
het gebruik van een woning voor kamerverhuur.
-
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a en b, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Vrijwaringszone - straalpad
Voor zover gebouwen en andere bouwwerken, die zijn toegestaan op grond van de bestemmingsbepalingen, zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-straalpad', mag de hoogte van de betreffende gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 28 meter +NAP (Normaal Amsterdams Peil).
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
-
de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;
-
de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
-
de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
-
de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;
-
de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Parkeren
-
een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen wordt verleend, indien wordt aangetoond dat in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw;
-
het parkeren of stallen van auto's dient plaats te vinden in, op of onder het gebouw, danwel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
-
het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota parkeer- enstallingsbeleid Breda, de herijking uit 2013 en wijzingen daarvan;
-
en parkeerplaats dient, qua afmetingen, ten minste te voldoen aan de volgende eisen:
-
Personenauto:
-
haaks- en hoekparkeren: 4,50 m x 2,40 m;
-
langsparkeren: 6,00 m x 2,50 m;
-
Vrachtauto:
-
langsparkeren: 2,75 m à 3,00 m breed;
-
Gehandicaptenparkeerplaats:
-
langsparkeren: 3,50 m x 6,00 m (7,50 m als achter wordt in- en uitgestapt);
-
haaksparkeren: 3,50 m (3,00 m. bij een vrije uitstapstrook naast het parkeervak) x 5,00 m.gestoken parkeren: 3,50 m (3,00 m bij een vrije uitstapstrook naast het parkeervak) x 5,15 m (60°) of 4,85 m (45°) of 4,20 m (30°);
-
Motorfiets:
-
langsparkeren 90°: 1,25 m à 1,50 m x 2,50 m;
-
langsparkeren 30°: 1,25 m à 1,50 m x 2,20 m;
-
de onder a. genoemde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden;
-
het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
-
indien het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
-
voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- en stallingsruimte is voorzien;
-
het college kan aan de omgevingsvergunning, als bedoeld onder f, (financiële) voorwaarden verbinden;
-
indien het onder c. genoemde Nota parkeer- en stallingsbeleid, na vaststelling van dit plan wordt gewijzigd, moet bij het bouwen en het uitbreiden of veranderen van activiteiten of functies op grond van deze planregels worden voldaan aan deze gewijzigde nota.
12.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
een goede woonsituatie;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.3 Vellen van houtopstanden
-
Het is verboden om waardevolle houtopstanden die zijn opgenomen op de Bomenkaart;vergunningplichtige houtopstanden te (doen) vellen.
-
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
-
een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
-
het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
-
dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
-
het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
-
het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
-
indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
-
dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kan het bevoegd gezag, ten behoeve van die persoon of personen met een omgevingsvergunning van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Prinsenbeek, Vijverstraat 1'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het Michaël College aan de Vijverstaat 1 in Prinsenbeek is begin 2017 verhuisd naar de Emerweg in Breda. Het schoolgebouw aan de Vijverstraat 1 is verouderd en staat sinds het vertrek van het Michaël College deels leeg. Op deze locatie bestaat het voornemen om een appartementencomplex met 36 woningen te bouwen. Het schoolgebouw wordt hiervoor gesloopt. Het huidige kinderdagverblijf aan de Vijverstraat valt buiten de scope van dit bestemmingsplan.
Door de voorgenomen ontwikkeling wordt langdurige leegstand en mogelijk verval voorkomen. Daarnaast wordt met dit plan een waardevolle toevoeging geleverd aan de bestaande woningvoorraad in Prinsenbeek.
De beoogde ontwikkeling past niet binnen het huidige bestemmingsplan 'Kom Prinsenbeek'. De gemeente Breda heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het opstellen van een nieuw juridisch-planologisch kader voor het betreffende perceel. Het voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt in het oosten van de kern Prinsenbeek, ten zuidoosten van de Markt. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrenst door de achtertuinen van de woningen gelegen aan de Valdijk en kinderdagverblijf Belle Fleur. In het oosten grenst het plangebied aan de gronden waar voorheen het museum De Rijf van de Heemkundekring Op de Beek gevestigd was. Dit museum is verhuisd naar de Brielsedreef in Prinsenbeek. Ook op deze locatie is woningbouw voorzien in de vorm van 14 appartementen. Voor deze ontwikkeling wordt een separate juridisch-planologische procedure doorlopen. In het zuiden en westen wordt het plangebied begrensd door de Vijverstraat en de Haverdijk. Verder ten oosten van het plangebied ligt Park Overbos met aansluitend de snelweg A16 met daarlangs het spoor van de hogesnelheidslijn. Aan de westzijde van het plangebied, aan de overkant van de Haverdijk, ligt een detailhandelslocatie met daarnaast tankstation Total. Voor het overige wordt het plangebied met name omringd door woningen.
Figuur 1.1 Locatie plangebied (bron: GoogleMaps)
1.3 Vigerend Plan
Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan 'Kom Prinsenbeek', vastgesteld door de gemeenteraad op 15 december 2005, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 25 juli 2006 en onherroepelijk vanaf 6 februari 2008.
In het vigerende bestemmingsplan 'Kom Prinsenbeek' is het perceel bestemd ten behoeve van 'Maatschappelijke doeleinden'. Gebouwen moeten binnen het bouwvlak gerealiseerd worden en mogen maximaal de huidige bouwhoogte hebben. Het huidige gebouw bestaat uit drie bouwlagen aan de Vijverstraat, met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 7,5 en 11,7 meter. Aan de zijde van de Haverdijk bestaat het gebouw uit anderhalf tot twee bouwlagen met bouwhoogte van ten hoogste 8 meter.
Het bebouwingspercentage bedraagt op basis van het vigerend bestemmingsplan 70%. Binnen de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' zijn de gronden en gebouwen bestemd ten behoeve van educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen. Wonen is niet toegestaan.
Over het plangebied heen loopt een straalpad met beschermingshoogte van 28 meter t.o.v. NAP.
De beoogde ontwikkeling voorziet in de bouw van één woongebouw, opgebouwd uit drie bouwlagen aan de Vijverstraat en vier bouwlagen aan de Haverdijk. Zowel voor wat betreft functie- als bouwmogelijkheden past de beoogde ontwikkeling niet binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan.
Figuur 1.2 Huidig bestemmingsplan 'Kom Prinsenbeek' (06-02-2008)
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in en rond het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Breda. In hoofdstuk 4 volgt de beschrijving van de beoogde ontwikkeling en de ruimtelijke en functionele inpasbaarheid in de omgeving. Hoofdstuk 5 omvat de toets aan de sectorale aspecten. In hoofdstuk 6 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 7 en 8 wordt nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en de procedure.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Plangebied
2.1.1 Bebouwing
Het plangebied omvat de gebouwen en het buitenterrein voormalig behorend bij het Michaël College. De bebouwing bestaat uit één hoofdgebouw met verschillende aanbouwen. Aan de oost- en noordzijde van het voormalige schoolgebouw bevindt zich de ingang naar de gebouwen en het voormalige schoolplein.
Het huidige gebouw bestaat uit drie bouwlagen aan de Vijverstraat en anderhalf tot twee bouwlagen aan de zijde van de Haverdijk. De bebouwing aan de Haverdijk is afgewerkt met een plat dak. De bebouwing aan de Vijvestraat heeft twee verdiepingen en de derde verdieping bevindt zich in een schuin aflopend dak met een platte top.
Figuur 2.1 Huidige bebouwing in het plangebied gezien vanaf de hoek Haverdijk en Vijverstraat (bron: GoogleMaps)
Figuur 2.2 Huidige bebouwing in het plangebied gezien vanaf de Vijverstraat (bron: GoogleMaps)
2.1.2 Buitenruimte en groen
Het pand wordt zowel aan de Haverdijk als Vijverstraat omzoomd door een ruime groenstrook voorzien van verschillende bomen en laagopgaand groen. Ook aan de achterzijde van het voormalige schoolgebouw, tussen het schoolplein en het kinderdagverblijf staan circa zeven bomen.
2.1.3 Ontsluiting en parkeren
De ingang van het voormalige schoolgebouw en de ontsluiting van het schoolplein bevinden zich beiden aan de Vijverstraat. Hier ligt ook een parkeerstrook met circa dertien parkeerplaatsen.
2.2 Omgeving
2.2.1 Ruimtelijke opbouw
De directe omgeving van het plangebied bestaat aan de overzijde van de Vijverstraat uit rijwoningen in de vorm van twee bouwlagen met een kap. Langs de Haverdijk zijn deze rijwoningen opgebouwd uit drie bouwlagen met een plat dak. Door deze bouwblokken, met de voordeur aan de straatkant en tuinen aan de achterzijde, ontstaat een heldere scheiding tussen het privédomein en het openbaar gebied. Deze stedenbouwkundige opbouw is kenmerkend voor de uitbreidingen die vanuit het dorpshart van Prinsenbeek richting het zuiden hebben plaatsgevonden.
Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich vrijstaande bebouwing langs de Valdijk, bestaande uit anderhalf tot twee lagen met kap. De Valdijk is één van de oude bebouwingslinten van Prinsenbeek.
Ten oosten van het plangebied stond het gebouw waar voorheen museum De Rijf gevestigd was. Op deze locatei wordt binnenkort een apartementengebouw gerealiseerd. Park Overbos vormt tot slot een afscheiding tussen het dorp en de infrastructuurbundel van de A16 en de hogesnelheidslijn.
Ten westen staan panden, behorend bij het tankstation Total en de naastgelegen detailhandelslocatie, bestaande uit één tot twee bouwlagen.
Figuur 2.3 Bedrijven aan de Haverdijk ten westen van het plangebied (bron: GoogleMaps)
Figuur 2.4 Woningbouw aan de Vijverstraat (links) en Haverdijk (rechts) ten zuiden van het plangebied (bron: GoogleMaps)
Figuur 2.5 Woningen aan de Valdijk, ten noorden van het plangebied (bron: GoogleMaps)
2.2.2 Functionele opbouw
In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende functies aanwezig. Aan de Haverdijk, ten westen van het plangebied, ligt tankstation Total en noordelijk daarvan een detailhandelslocatie. Ten zuiden en noorden van het plangebied liggen woningen. Ten oosten staat het gebouw waar voorheen museum De Rijf in gevestigd was. Momenteel is deze locatie in ontwikkeling ten behoeve van woningbouw voor maximaal 14 appartementen. Hiervoor loopt een aparte bestemmingsprocedure, waarvan het ontwerpbestemmingsplan op 28 september 2017 ter inzage is gelegd. Verder naar het oosten ligt Park Overbos dat zorgt voor de toegang naar het kinderdagverblijf Belle Fleur.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante regionale beleid is opgenomen in paragraaf 3.4. Tot slot wordt in paragraaf 3.5 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat plannen voor ruimte en mobiliteit. In dit beleidsdocument staat beschreven in welke grote infrastructurele projecten het kabinet tot en met 2040 wil gaan investeren. Er is sprake van een hoog abstractieniveau: de visie richt zich alleen op nationale belangen zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en de waterveiligheid. De ambities die tot 2028 zijn geformuleerd luiden als volgt:
-
het vergroten van de concurrentiepositie door de ruimtelijk- economische structuur te versterken;
-
het verbeteren van de bereikbaarheid;
-
zorgen voor een leefbare en veilige omgeving, met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
In de SVIR zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Bij toekomstige ontwikkelingen heeft inbreiding en herstructurering de voorkeur boven uitbreiding. Nieuwe ontwikkelingen vinden eerst plaats in het bestaande stedelijk gebied of binnen bestaande bebouwing. Wanneer uitbreiding buiten het stedelijk gebied noodzakelijk is dan is een optimale inpassing en bereikbaarheid van de ontwikkeling van belang. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd.
Toetsing
In het voorgenomen bestemmingsplan zijn geen nationale belangen in het geding. Er zal zorg worden gedragen voor een zorgvuldige afweging en een transparante besluitvorming.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.
Toetsing
Voor het plangebied geldt dat in het Barro regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van defensietaken. Het plangebied is namelijk deels gelegen in het obstakelbeheergebied van het militaire luchtvaart terrein Gilze-Rijen. Een obstakelbeheergebied bij een (militair) luchtvaart terrein kenmerkt zich door, gezien vanuit het vliegveld, een aantal vlakken waarvan de hoogte oploopt met het toenemen van de afstand tot het luchtvaart terrein. In het gebied gelden beperkingen ten aanzien van de hoogte van objecten. Het obstakelbeheergebied is een samenstelling van de funnel en het 'Inner Horizontal and Conical Surface', die beide zijn gekoppeld aan de ligging van de start- en landingsbaan(banen) ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. Ook zijn er vlakken die verband houden met het goed functioneren van het Instrument Landing Systeem en eventueel andere aanwezige navigatiemiddelen. Concreet betekent dit dat binnen het obstakelbeheergebied een maximale hoogte voor objecten geldt van circa 160 meter. De maximale toegestane hoogte in het plangebied is lager dan toegestaan is in het kader van het obstakelbeheergebied. Het bestemmingsplan is dus niet in strijd met het nationale belang 'uitoefening van defensietaken'.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De grens van een stedelijke ontwikkeling ligt bij woningen op basis van jurisprudentie op circa 11-14 woningen. Binnen het huidige bestemmingsplan mag er niet gewoond worden. Hierdoor is er sprake van de toevoeging van 36 woningen, een stedelijke ontwikkeling.
Per 1 juli 2017 is een aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. De belangrijkste wijzigingen betreffen een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke 'treden' en het vervangen van het begrip 'actuele regionale behoefte' door 'behoefte'. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling betreft wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Kwantitatieve en kwalitatieve behoefte
Om aan de eerste stap van de ladder voor duurzame verstedelijking te voldoen, moet worden aangetoond dat de beoogde ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte. In de Regionale Agenda Wonen 2017 zijn de actuele ontwikkelingen op de woningmarkt in Noord-Brabant beschreven. Ook is de regionale plancapaciteit tot en met 2025 vastgelegd. Zoals blijkt uit paragraaf 3.4.2 ligt er voor de gemeente Breda tot 2025 een woningbouwopgave van 8.275 woningen. De regionale opgave is circa twee keer zo groot. De behoefte aan extra woningen is onlangs bevestigd in de meest actuele bevolkings- en woningbehoefteramingen die de provincie Noord- Brabant begin juni 2017 naar buiten heeft gebracht. Voor Breda alleen al is de verwachting dat de bevolking toe zal nemen met 15.510 personen tussen 2015 en 2029. Om de bevolkingsgroei van de gehele provincie te kunnen opvangen moet de Brabantse woningvoorraad tot 2030 nog met 120.000 woningen groeien. Met de toevoeging van 36 woningen wordt een bijdrage geleverd aan de groeiende regionale en provinciale woningbehoefte. Deze toevoeging is een aanvulling op de harde plancapaciteit die de regio nu kent.
De gemeente Breda voert regie op het stedelijk programma via de Structuurvisie Breda 2030. In de structuurvisie is beschreven dat het woonaanbod in Breda ook in de toekomst geschikt moet zijn voor elke doelgroep en leefstijl. De diversiteit in woonmilieus en leefstijlen moet versterkt worden (Breda Mozaïek). De dorpen van Breda dragen met een eigen identiteit bij aan het woon- en leefklimaat van Breda. Voor Prinsenbeek betekent dit behoud van een dorps woonmilieu met een historische kern. Naast diversiteit staat kwaliteitsverbetering in de Structuurvisie Breda 2030 centraal. Van kwaliteitsverbetering kan sprake zijn als de toevoeging van nieuwe woningen aanvullend is ten opzichte van de bestaande voorraad of het project een bijdrage levert aan de behoefte op de langere termijn (vergrijzing en individualisering). Dit met als hoofddoel om te komen tot een gevarieerd woongebied met verschillende woningtypologieën (in omvang, type en prijsklasse). De 36 woningen worden gerealiseerd in de vorm van appartementen, waardoor de woningen levensloopbestendig zijn. De woningen worden daarnaast uitgevoerd in verschillende oppervlaktes en aangeboden in zowel het middeldure koop- als huursegment. Tot slot worden van de 36 woningen ook 8 woningen aangeboden in de sociale huursector. Hierdoor kunnen meerdere doelgroepen bediend worden.
Locatiekeuze en bestaand stedelijk gebied
De bestaande woningvoorraad zal doorontwikkeld moeten worden om tegemoet te komen aan de woonwensen van de toekomst. Om de druk op het landschap te beperken, wordt vooral gezocht naar mogelijkheden voor transformatie en herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied.
In Prinsenbeek worden op dit moment diverse locaties tot ontwikkeling gebracht. Om regie te houden op deze ontwikkelingen, de benodigde programmaruimte te reserveren en prioritering en fasering tussen de locaties aan te brengen, is de Realisatiestrategie Prinsenbeek 2016-2025 vastgesteld. Voorliggende locatie is benoemd als overig initiatief (nummer 7), omdat ten tijde van het vaststellen van de Realisatiestrategie de planvorming zich nog in een pril stadium bevond. Gezien de behoefte aan woningen voor senioren in Prinsenbeek is het ook wenselijk om locaties tot ontwikkeling te brengen die zijn gelegen binnen de zogeheten GWI-zone. Voor deze zones wordt ingezet op voldoende geschikte huisvesting, een toegankelijke woonomgeving en de aanwezigheid van basis-, zorg- en welzijnsvoorzieningen. In Prinsenbeek is deze zone geconcentreerd rond het centrum waar de meeste voorzieningen aanwezig zijn. Het plangebied ligt tevens in deze GWI-zone.
Figuur 3.1 GWI-zone Prinsenbeek (bron: Realisatiestrategie Prinsenbeek 2016-2025)
Conclusie
Het rijksbeleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014
Visie op hoofdlijnen
In deze structuurvisie is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Dit met als doel een goede woon-, werk- en leefomgeving voor de inwoners en bedrijven in Brabant.
De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Ook is er aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. Een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw) is ook onderdeel van de structuurvisie. Tot slot is er aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).
Provinciale ruimtelijke belangen
De provinciale opgaven, leiden tot ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. Bij deze ruimtelijke keuzes hanteert de provincie twee leidende principes:
-
ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid;
-
vestigings- en leefklimaat en gezondheid.
De ruimtelijke keuzes zijn vertaald in 14 provinciale ruimtelijke belangen:
-
regionale contrasten;
-
een multifunctioneel landelijk gebied;
-
een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem;
-
een betere waterveiligheid door preventie;
-
koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
-
duurzaam gebruik van de ondergrond;
-
ruimte voor duurzame energie;
-
concentratie van verstedelijking;
-
sterk stedelijk netwerk;
-
groene geledingszones tussen steden;
-
gedifferentieerd aanbod aan goed bereikbare vrijetijdsvoorzieningen;
-
economische clusters;
-
(inter)nationale bereikbaarheid;
-
beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.
Toetsing
Van de bovenstaande aspecten zijn 'concentratie van verstedelijking' en 'sterk stedelijk netwerk' relevant voor de beoogde ontwikkeling. Bij de opgave voor wonen en werken ligt het accent op de herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is geheel gelegen in het door de provincie aangewezen 'stedelijk concentratiegebied' zoals weergegeven in figuur 3.2. De steden Breda, Eindhoven, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg vormen daarnaast samen het stedelijk netwerk BrabantStad. De gemeenten die onderdeel uitmaken van Brabantstad zijn de locaties die de provincie ziet als het brandpunt van toekomstige verstedelijking en ontwikkeling.
Figuur 3.2 Uitsnede visiekaart met plangebied in rood (bron: provincie Noord-Brabant)
3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant
Ruimtelijke kwaliteit en zorgvuldig ruimtegebruik
De Verordening ruimte Noord-Brabant heeft wel een doorwerking naar gemeentelijke besluitvorming. De verordening bevat concrete regels die de provinciale belangen veilig stellen. Ingevolge de Verordening dient bij een ruimtelijk plan of besluit dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording te worden opgenomen waaruit blijkt dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. Toepassing moet worden gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. De volgende artikelen zijn relevant voor de beoogde ontwikkeling. Deze artikelen zijn ongewijzigd gebleven met de consolidatie van de verordening per 1 januari 2018.
Artikel 4 Bestaand stedelijk gebied
4.1 Omschrijving
Het bestaand stedelijk gebied van de stedelijke structuur bestaat uit:
-
stedelijk concentratiegebied;
-
kernen in landelijk gebied.
4.2 Stedelijke ontwikkeling
Een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling is uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.
4.3 Nieuwbouw van woningen
-
De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:
-
de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 37.4, onder b, worden nagekomen;
-
de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
-
Onder harde plancapaciteit voor woningbouw als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt, die:
-
wordt uitgedrukt in aantallen woningen;
-
is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt.
Toetsing
Het plangebied is gelegen binnen 'stedelijk concentratiegebied' van de Verordening ruimte Noord-Brabant. Binnen deze gebieden kan worden voorzien in de ruimte voor wonen, werken en andere verstedelijkingsopgaven, om zo de verstedelijking zo veel mogelijk te bundelen. Binnen het stedelijk gebied liggen verschillende mogelijkheden voor inbreiding, herstructurering en intensief, meervoudig ruimtegebruik. Voor de toets aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 4.3 wordt verwezen naar paragraaf 3.4.2.
Figuur 3.3 Uitsnede Verordening ruimte Noord-Brabant met plangebied in rood (bron: provincie Noord-Brabant)
Conclusie
Het provinciaal beleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
3.4 Regionaal Beleid
Gemeente Breda behoort tot de regio West-Brabant, een samenwerkingsverband tussen 19 gemeenten in West-Brabant. Ook is de gemeente onderdeel van het netwerk BrabantStad, waarin het met de gemeenten 's-Hertogenbosch, Tilburg, Eindhoven en Helmond samenwerkt aan het verbeteren van de Brabantse concurrentiepositie en een duurzame groei van het stedelijke netwerk.
3.4.1 Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030
De Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 beschrijft, met een doorkijk naar 2040 , de koers van de regio West-Brabant in een ruimtelijk casco. Dat casco biedt een gemeenschappelijk kader voor de samenwerkingspartners in de aanpak van opgaven die uiteengezet zijn in de ruimtelijke agenda. Het is de koers van West-Brabant, waarin bestaande ambities gekoppeld zijn aan strategische keuzes ten aanzien van structurele veranderingen op langere termijn.
De Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 ziet de streek als een aantrekkelijke woonregio die zich actief open stelt voor nieuwe inwoners. Hiermee wordt vooralsnog ingezet op groei van de bevolking. De bijbehorende woningbouwopgave wordt gezien als een kwalitatieve marktvraag, waarbij het onderscheid in verschillende subregionale woningmarkten met een eigen, herkenbare problematiek van belang is.
Toetsing
Voor het plangebied betekent het dat er vanuit de regio West-Brabant geen eisen of restricties geformuleerd zijn waar de nieuwe ontwikkeling aan moet voldoen.
3.4.2 Regionale Agenda Wonen 2017
In de Regionale Agenda Wonen 2017 is een beeld geschetst van enkele actuele ontwikkelingen op de woningmarkt in Noord-Brabant. Naast de regionale plancapaciteit komt ook een aantal vraagstukken en opgaven rond de aansluiting van vraag en aanbod op de regionale woningmarkt in dit stuk aan bod. In de loop der jaren is de plancapaciteit teruggebracht om te voldoen aan de veranderende vraag en zo te komen tot een realistisch aanbod. Op dit moment blijft de gerealiseerde woningbouw achter op de geprognosticeerde woningbouwopgave. Daarnaast laat de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose nog een behoorlijke regionale woningbouwopgave zien van circa 33.000 woningen tot 2030. Een groot deel van deze opgave komt terecht in de steden, vooral in Breda. De kwantitatieve doelstelling blijft bestaan, maar moet ook gekoppeld worden aan de juiste kwalitatieve samenstelling van de woningbouwplannen. Verwacht wordt dat de vraag zich de eerstkomende jaren zal richten op de huursector en het minder dure koopsegment. Ruimte en flexibiliteit in planning en programmering, die benut kan worden om in te spelen op de veranderde prijsstellingen op de woningmarkt, eventueel ook in combinatie met het herbestemmen van leegstaand of leeg komend vastgoed zijn daarbij van belang.
Toetsing
Voor de gemeente Breda ligt er tot 2025 een woningbouwopgave van 8.275 woningen. Circa 70% van deze benodigde woningbouw is vastgelegd in zogenaamde harde plannen. De beoogde ontwikkeling voorziet in de toevoeging van 36 woningen. Hiermee kan een bijdrage geleverd worden aan het benodigde aantal woningen. De appartementen voldoen aan de uitgangspunten van GWI en worden aangeboden in het sociale huur en middeldure huur- en koopsegment. Zowel op regionaal als op lokaal niveau blijkt er voldoende vraag te zijn naar dit type woningen in daarbij behorend prijssegment.
Figuur 3.4 Regionale woningbouwprogramma West-Brabant (bron: Regionaal ruimtelijke overleg West-Brabant)
3.4.3 Strategische agenda BrabantStad
Het netwerk Brabantstad heeft een strategische agenda opgezet die bestaat uit vier programma's: economische versterking, vergroten van internationale allure, bevorderen van bereikbaarheid en versterken van ruimtelijke structuur.
Toetsing
Het programma 'versterken van ruimtelijke structuur' bestaat uit de doelstelling om in BrabantStad hoog stedelijke allure te creëren op strategische toplocaties en het groene karakter van de regio te behouden en waar mogelijk versterken. De beoogde ontwikkeling voorziet in het versterken van de ruimtelijke structuur ter plaatse door het herbestemmen van leegkomend vastgoed.
Conclusie
Het regionaal beleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Structuurvisie Breda 2030
De gemeenteraad heeft in september 2013 de Structuurvisie Breda 2030, 'Keuzes maken in een dynamische tijd', vastgesteld. In de Structuurvisie Breda 2030 wordt het toekomstperspectief voor Breda in 2030 geschetst en de visie biedt tevens een afwegingskader voor de stedelijke woningbouwprogrammering. De stad is in de afgelopen jaren meer completer en internationaler geworden. Breda wordt gekenmerkt door een veelzijdigheid aan kwaliteiten, waar de kansen voor de verdere ontwikkeling van de stad liggen. Voor de ontwikkeling van de stad zijn drie hoofdlijnen en zes kernwaarden geformuleerd.
Voor wat betreft woningbouw is het streven een betere aansluiting van de nieuwbouw op de bestaande voorraad en de ontwikkelende woningvraag. Het is van belang dat een herprogrammering plaatsvindt, waarbij prioriteiten gesteld worden welke woningbouwplannen wel en geen doorgang mogen vinden. Verdichten in centrum-stedelijke en dorpse woonmilieus is een van de uitgangspunten.
Komende jaren is er daarnaast sprake van een bevolkingstoename, vooral van alleengaanden en eenoudergezinnen. Het aandeel alleengaanden in de middelbare leeftijdsgroepen zal waarschijnlijk gaan toenemen. Op de woningmarkt vindt een verschuiving plaats van koop naar huur. In de huidige planvoorraad zitten veel grote koopappartementen en duurdere grondgebonden woningen. Bij de bestaande woningvoorraad is verduurzaming het sleutelwoord. De vergrijzing zal gaan zorgen voor minder doorstroming. Er is aandacht voor jonge huishoudens en studenten. Uitgangspunt blijft 'geschikt wonen voor iedereen'. Breda ondersteunt initiatieven en kiest voor een differentiatie in woonmilieus.
Toetsing
Het realiseren van appartementen en daarmee levensloopbestendige woningen in zowel het middeldure huur- en koopsegment en in de sociale huursector sluit goed bij het uitgangspunt 'geschikt wonen voor iedereen'. Ook biedt het ruimte voor huisvesting van de toenemende groep alleengaanden in de middelbare leeftijd. Het planvoornemen voldoet daarnaast aan het streven van de gemeente om verdichting plaats te laten vinden in het stedelijk woonmilieu nabij voorzieningen. Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan de gewenste differentiatie in typologie bij nieuwbouwinitiatieven. Breda wil een breed pallet aan gevarieerde woonmilieus bieden, die tegemoet komt aan de diversiteit van de bewoners (Breda Mozaïek).
3.5.2 Woonvisie Breda en Uitvoeringsagenda
Op 16 december 2014 heeft het college de Uitvoeringsagenda van de Woonvisie vastgesteld. In deze agenda benoemt de Gemeente Breda de acties en prestaties waarmee de ambities en opgaven uit de in december 2013 vastgestelde ‘Woonvisie Breda, wonen in een dynamische tijd’ worden geborgd. Breda streeft naar een kwalitatief goede, duurzame en gedifferentieerde woningvoorraad. Essentieel is dat de woningvoorraad aansluit bij de diversiteit in de vraag vanuit de verschillende groepen van bewoners en dat we vitale wijken hebben.
In de Uitvoeringsagenda van de Woonvisie wordt richting gegeven aan de uitvoering van de vier kernopgaven uit de Woonvisie:
-
een aantrekkelijke en betaalbare woning voor iedereen;
-
aantrekkelijk wonen voor iedereen: specifieke opgaven;
-
een prettige woonomgeving;
-
duurzaam wonen en leven.
Toetsing
De Woonvisie en Uitvoeringsagenda zijn gestoeld op de regionale woningbouwafspraken en de uitgangspunten van de Structuurvisie Breda 2030. Omdat de beoogde ontwikkeling past binnen deze kaders, vormt de Woonvisie Breda met bijbehorende Uitvoeringsagenda geen belemmering voor de uitvoering.
3.5.3 Aanvulling op de Woonvisie 2013
De gemeenteraad heeft op 17 november 2016 de aanvulling op de Woonvisie 2013 vastgesteld, waarbij het uitgangspunt is: 'voldoende sociale en middeldure huurwoningen met betaalbare woonlasten in een prettige woonomgeving'. In deze aanvulling wordt ingespeeld op de actuele vraagstukken en ontwikkelingen in de sociale huur en middeldure huurvoorraad. Twee beleidsdoelen zijn hierin als leidend aangegeven. Ten eerste betreft het een uitbreidingsopgave voor sociale huurwoningen (20% van de stedelijke uitbreidingsopgave), voornamelijk in de vorm van appartementen voor jongeren en ouderen. Ten tweede betreft het een uitbreidingsopgave voor middeldure huurwoningen (10% van de stedelijke uitbreidingsopgave). Op deze wijze wordt ingezet op een strategische nieuwbouw zodat huurders die dat ook willen daadwerkelijk kunnen verhuizen naar een passende woonomgeving. Vanuit deze beleidsuitgangspunten wordt per project een afweging gemaakt in opgave, ieder project vraagt om maatwerk.
Toetsing
Vanuit bovenstaand woonbeleid is het voorgestelde woningbouwprogramma akkoord bevonden door de gemeente Breda. Van de 36 woningen worden er 8 in het sociale huursegment gerealiseerd (22%). De overige woningen worden in het middeldure huur- en koopsegment aangeboden. Realisatie van appartementen in het middeldure koopsegment is op deze locatie tevens gewenst om een bijdrage te leveren aan de doorstroming vanuit het grote en veelal duurdere aanbod grondgebonden woningen wat op dit moment aanwezig is in Prinsenbeek.
3.5.4 Realisatiestrategie Prinsenbeek 2016-2025
De dorpen van Breda dragen met een eigen identiteit bij aan het woon- en leefklimaat van Breda. In het gemeentelijke beleid zoals verwoord in de Structuurvisie Breda 2030 wordt gestreefd naar behoud van diversiteit van woonmilieus. Voor Prinsenbeek betekent dit behoud van een dorps woonmilieu met een historische kern.
Het dorp Prinsenbeek is een aantrekkelijk woongebied en draagt bij aan de kwaliteit van het wonen in Breda. De mensen blijven er graag wonen of willen naar verloop van tijd graag weer terugkomen. De dorpskern is vooral in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw fors gegroeid en kent sindsdien een geleidelijke toename van bevolking en woningen. Momenteel telt zij ruim 10.700 inwoners.
In Prinsenbeek worden thans diverse locaties tot ontwikkeling gebracht. Om regie te houden op deze ontwikkelingen, de benodigde programmaruimte te reserveren en prioritering en fasering tussen de locaties aan te brengen is de Realisatiestrategie Prinsenbeek 2016-2025 opgesteld.
Voor Prinsenbeek is een groei van de bevolking voorzien van ruim 400 inwoners tot 2025. De woningbehoefte neemt daarmee in de periode 2013-2025 toe met circa 340 woningen. De kwalitatieve opgave in de woningbouw ligt met name op het realiseren van woningen voor kleinere huishoudens (één tot twee persoonshuishoudens) om te voorzien in de behoefte aan woningen voor ouderen en starters. Dit hoeven niet per definitie seniorenwoningen te zijn, maar vooral woningen die door hun flexibele inrichting geschikt zijn voor diverse leeftijdsgroepen en voldoen aan de eisen van levensloopbestendigheid. Het betreft zowel woningen in het koopsegment als huursegment waarbij voor de senioren met name behoefte is aan betaalbare huur. Naast grondgebonden woningen zoekt een groot deel van deze groep naar een appartement. Het is gewenst om woningen in deze laatste typologie toe te voegen.
De gemeente en maatschappelijke partners maken zich sterk voor een stad waarin wonen, welzijn en zorg goed geregeld en voor iedereen beschikbaar zijn. Daartoe zijn zogeheten GWI-zones ingesteld. Voor deze zones wordt ingezet op voldoende geschikte huisvesting (voor senioren), een toegankelijke woonomgeving en de aanwezigheid van basis-, zorg- en welzijnsvoorzieningen. In Prinsenbeek is deze zone geconcentreerd rond het centrum waar de meeste voorzieningen aanwezig zijn.
Toetsing
Het plangebied is opgenomen als mogelijke ontwikkellocatie binnen de GWI-zone (zie paragraaf 3.2.3). Hiermee voldoet de locatie aan het beleid voor de realisatie van appartementen in verschillende prijsklassen nabij voorzieningen. Het centrum (Markt) ligt op circa 200 meter afstand en is via een directe en rechte route (Haverdijk en Loopstraat) goed bereikbaar. De ligging aan een hoofdontsluitingsweg, nabij Park Overbos en nabij voorzieningen rondom de Markt zijn onderscheidende kwaliteiten van de planlocatie.
In de Realisatiestrategie Prinsenbeek 2016-2025 is aangegeven dat mede gelet op de beperkte omvang aan huurwoningen in Prinsenbeek het wenselijk is het beoogde programma deels te realiseren in het betaalbare huursegment. De beoogde ontwikkeling voorziet hierin.
3.5.5 Nota Parkeer- en Stallingsbeleid
Op 20 juni 2013 heeft de gemeenteraad Breda de herijking van het parkeerbeleid vastgesteld. Het gaat daarbij om twee onderwerpen. Enerzijds de procedure en de stappen om tot invoering van vergunninggebieden te komen, anderzijds de aanpassing van de gemeentelijke parkeernormen. De herijking van het parkeerbeleid is een aanvulling op de bestaande Nota Parkeer- en Stallingsbeleid Breda uit 2004. Met het vaststellen van de nieuwe parkeernormen vervallen de oude parkeernormen uit deze nota en wordt elke aanvraag van een omgevingsvergunning getoetst aan de nieuwe parkeernormen.
Toetsing
Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de geldende parkeernormen is opgenomen in paragraaf 5.7. Daarbij is rekening gehouden met het uitgangspunt dat nieuwe functies met bestaande functies verrekend mogen worden (salderen). Om te borgen dat er daadwerkelijk voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd wordt, is hiervoor een apart artikel toegevoegd aan de regels van dit bestemmingsplan.
3.5.6 Duurzaamheidsvisie Breda 2030 en Impuls Ruimtelijke Adaptatie Breda
De Impuls Ruimtelijke Adaptatie Breda vindt zijn oorsprong in de Duurzaamheidsvisie Breda 2030. In de Impuls staat hoe Breda handen en voeten geeft aan (het beperken van) de gevolgen van de klimaatverandering. De Impuls bevat het programma voor het jaar 2016 op het gebied van ruimtelijke adaptatie. De gemeente heeft de ambitie om in 2044 klimaatneutraal te zijn. In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestimuleerd aandacht te besteden aan groene daken en gevels. Het anders omgaan met hemelwater wordt tevens bevorderd. Naast ruimtelijke adaptatie en klimaatneutraal zet de Duurzaamheidsvisie Breda 2030 onder andere in op de inkoop van duurzame producten en het duurzame beheer van gebouwen, het reduceren van afval en het stimuleren van duurzame mobiliteit.
Het Rijk streeft ernaar geen aardgas meer te willen gebruiken als energievoorziening in 2050. Bij beoogde nieuwbouw is het advies om te kijken naar de energie-infrastructuur en de toekomstige hittebestendigheid van woningen.
Toetsing
Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan het aspect duurzaamheid is opgenomen in paragraaf 5.13.
Conclusie
Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Beoogde Ontwikkeling
4.1.1 Bebouwing
De beoogde ontwikkeling ligt op de hoek van de Haverdijk en de Vijverstraat. Het nieuwe wooncomplex bestaat uit twee aaneengesloten bouwvolumes. Eén volume parallel aan de Haverdijk bestaande uit vier bouwlagen en één volume aan de Vijverstraat bestaande uit drie bouwlagen. Beide bouwvolumes sluiten aan bij de bestaande hoogtes van andere bebouwing in de omgeving (bijvoorbeeld twee bouwlagen met een kap aan de Vijverstraat). Door een duidelijke opdeling in bouwvolumes ontstaat een helder ruimtelijke opbouw van het totale volume, passend bij de stedenbouwkundige structuur van de omgeving. De Haverdijk is een doorgaande straat in Prinsenbeek en in hiërarchie belangrijker dan de Vijverstraat. Deze hiërarchische verhouding komt ook terug in het bouwplan.
Alle woningen worden voorzien van een eigen buitenruimte in de vorm van balkons en (dak)terrassen. De woningen worden ontsloten via een galerij aan de achterzijde van het pand of via een interne halconstructie. Alle woningen zijn tevens bereikbaar via een lift.
Aan de noordzijde van het plangebied worden bergingen gerealiseerd die zowel vanuit de Haverdijk als vanuit de achterkant van het wooncomplex betreden kunnen worden. Voor iedere woning wordt er voorzien in een eigen bergingsruimte of gemeenschappelijke berging. De beoogde ontwikkeling zal nog verder worden uitgewerkt, onder andere in overleg met de afnemer van de sociale huurappartementen.
Figuur 4.1 Impressie toekomstig appartementengebouw
4.1.2 Buitenruimte
Door de bouwvolumes iets terug te leggen en nagenoeg aan te laten sluiten op de bestaande rooilijn aan de Haverdijk en Vijverstraat ontstaat er rondom het gebouw een forse voorruimte om de reeds aanwezige groenstrook te behouden en te versterken. Met deze groene buffer wordt een bijdrage geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Verder zorgt deze groene strook voor het verbinden van de groene loper langs de Haverdijk, die ten hoogte van de Vijverstraat de weg oversteekt en daar aan de overzijde van de weg weer verder gaat. Door het plaatsen van balkons, en op de begane grond terrassen, wordt aansluiting gezocht bij deze groene zone, waardoor toekomstige bewoners van een goed uitzicht kunnen genieten.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen worden meerdere bomen op het terrein gerooid. Op het perceel staat drie waardevolle bomen, aangewezen op de Bomenkaart Breda. Onderzocht is in welke conditie de bomen zich bevinden en/of ze handhaafbaar zijn op basis van de voorgenomen plannen. Deze boomeffectanalyse is opgenomen in bijlage 1. Uit het onderzoek blijkt dat twee van de bomen naar verwachting behouden kunnen blijven. De derde boom (aan de Haverdijk) staat zeer dicht op de gevel van het nieuwe gebouw en kan door de positie van het gebouw niet gehandhaafd blijven. Nader onderzoek naar het behouden dan wel verplanten van de bomen wordt nog uitgevoerd.
Het plan is tot stand gekomen in overleg met ambtenaren van diverse afdelingen van Gemeente Breda en het collegebesluit van Gemeente Breda.
4.1.3 Ontsluiting en parkeren
Circa 29 parkeerplaatsen worden aangelegd op het eigen binnenterrein. De parkeerplaatsen aan de voorzijde, aan de Vijverstraat, worden tevens behouden en worden in de toekomst openbaar gebied. Deze parkeerstrook wordt wel opnieuw ingericht zodat er ruimte ontstaat voor 18 parkeerplaatsen.
De parkeerplaatsen op het achterterrein zijn bereikbaar door een in-/uitritconstructie met onderdoorgang die gecreëerd wordt aan de oostzijde van het appartementencomplex. De entree van het wooncomplex bevindt zich tevens aan de Vijverstraat.
Het kinderdagverblijf blijft bereikbaar via Park Overbos.
4.2 Ruimtelijke En Functionele Inpasbaarheid
De te realiseren bebouwing sluit wat betreft ruimtelijke opzet, schaal en maatvoering aan bij de bestaande bebouwing aan de Haverdijk en Vijverstraat. Ten zuiden en noorden van het plangebied liggen reeds woningen. Op korte afstand van het plangebied ligt de Markt, en daarmee het centrum van Prinsenbeek. De ligging nabij Park Overbos maakt de locatie daarnaast een aantrekkelijke plek om te wonen. Het planvoornemen is daarmee zowel ruimtelijk als functioneel inpasbaar.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
5.2 Vormvrije M.e.r.
Normstelling en beleid
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
-
de kenmerken van de projecten;
-
de plaats van de projecten;
-
de kenmerken van de potentiële effecten.
Sinds 7 juli j.l. is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de toevoeging van 36 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de m.e.r-beoordelingsnotitie die is opgesteld en bijgevoegd in bijlage 2. Bij de besluitvorming over het ontwerpbestemmingsplan wordt tevens vastgesteld dat geen milieueffectrapportage nodig is.
5.3 Water
Waterbeheer en watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plan en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
-
Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
-
Nationaal Waterplan (NWP)
-
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
-
Waterwet
Provinciaal:
-
Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 (PMWP)
-
Verordening water
-
Verordening ruimte Noord-Brabant
Waterschapsbeleid
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwantiteits en - kwaliteitsbeheer) in het plangebied. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het Waterbeheerplan 2016-2021. Het plan beschrijft de hoofdlijnen van het beheer van het water- en zuiveringssysteem voor de periode 2016-2021. Nieuwe accenten in het Waterbeheerplan zijn: de versterking van de primaire en regionale keringen, inzet op waterbewustwording van watergebruikers, helder zijn over de beperkingen en mogelijkheden die er vanuit het watersysteem zijn voor de gebruiksfuncties, een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie en dynamisch waterbeheer.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. Beleid hierover is vastgelegd in de 'Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.
Op waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur waterschap Brabantse Delta 2015 van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur te lozen op het oppervlaktewater bij een uitbreiding van het verhard oppervlak groter of gelijk aan 2.000 m². Indien door de ontwikkeling het verhard oppervlak met meer dan 2.000 m² toeneemt, eist het waterschap compensatie voor de uitbreiding van verharding. Bij het dimensioneren van retentie-/infiltratievoorzieningen dient rekening te worden gehouden met neerslaghoeveelheden met een herhalingstijd van 1 tot 100 jaar. Aangezien de retentiebehoefte het grootst is bij T = 100 is deze waarde maatgevend.
Het gebruik van uitlogende (bouw)materialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC wordt ten zeerste afgeraden in verband met de negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
Gemeentelijk beleid
De Structuurvisie Breda, het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en het Hemelwater- en grondwaterbeleid vormen het beleidskader voor water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan van de gemeente Breda. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt.
Het Hemel- en grondwaterbeleid zijn gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond)wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond)watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.
De gemeentelijke ambitie bij herstructurering is het verwerken van kleine buien op een zo natuurlijk mogelijke wijze. Uitgangspunt van dit beleid is dat het systeem duurzaam, maar ook doelmatig wordt ingericht. Bij een toename aan verharding dient op grond van gemeentelijk beleid 78 mm (78 liter per m2) te worden geborgen. Bij een duurzame en klimaatadaptieve invulling van het plan kan hiervan af worden geweken tot de minimale eis van 60 mm. Voor bestaande verharde oppervlakten wordt gerekend met een compensatie van 7 mm.
Huidige situatie
Het plangebied is momenteel grotendeels verhard door de aanwezigheid van het voormalige schoolgebouw en het omliggende schoolplein.
Bodem en grondwater
Omdat het plangebied in de bebouwde kom van Prinsenbeek ligt, is het plangebied op de Bodemkaart van Nederland niet gekarteerd. In figuur 5.1 is te zien waaruit de bodem in de omgeving van het plangebied bestaat en welke grondwatertrap hier geldt. Er is hoofdzakelijk sprake van leemarm zand en enkeerdgronden. De grondwatertrap wisselt sterk. Na plaatsing van een peilbuis is gebleken dat de hoogste grondwaterstand zich ter hoogte van het plangebied bevindt op circa 1,5 meter onder maaiveld.
Figuur 5.1 Opbouw bodem en grondwatertrappen met plangebied in rood (bron: Bodemdata)
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het plangebied ligt ook niet binnen de keurzone van een waterkering en is ook geen onderdeel van een grondwaterbeschermingsgebied. In figuur 5.2 is een uitsnede te zien van het plangebied in relatie tot de informatie beschikbaar via de Watertoets Viewer van het waterschap Brabantse Delta.
Figuur 5.2 Uitsnede Watertoets Viewer met plangebied in rood (bron: Waterschap Brabantse Delta)
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van een regionale/primaire waterkering. Ter hoogte van Park Overbos ligt een regionale waterkering. Ten westen van het plangebied, langs de Haverdijk, loopt een reguliere waterloop.
Toekomstige situatie
De beoogde ontwikkeling betreft de toevoeging van 36 woningen in een nieuw te bouwen wooncomplex, dat grotendeels op dezelfde locatie als de huidige bebouwing geplaatst wordt. Naast de nieuwe bebouwing wordt de huidige buitenruimte heringericht.
Watercompensatie is vanuit het waterschap Brabantse Delta verplicht bij een planvoornemen met een toename in verharding van meer dan 2.000 m2. Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling wordt de ondergrens van 2.000 m2 niet overschreden. Watercompenserende maatregelen zijn derhalve vanuit het waterschap niet noodzakelijk.
De gemeentelijke ambitie bij herstructurering is het verwerken van kleine buien op een zo natuurlijk mogelijke wijze. Gestimuleerd wordt bij iedere ontwikkeling na te gaan in hoeverre dit kan. In de huidige situatie bevindt zich op het perceel circa 2.589 m2 aan verharding (dakoppervlak en bestrating). Voor deze verharding geldt een retentie-eis van 7 mm, wat neerkomt op 18,1 m3 aan waterberging. In de toekomstige situatie is het totaal verhard oppervlak 2.645 m2, een toename van 56 m2. Hierbij is 'worst-case' gerekend aangezien een deel van de toekomstige bestrating naar verwachting in half-verharding wordt uitgevoerd. Voor deze toename van verharding geldt een retentie-eis van 78 mm, wat neerkomt op 4,3 m3 aan waterberging. In totaal betreft de benodigde watercompensatie 22,4 en daarmee 23 m3.
In de regels van dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen die waarborgt dat bij de verdere uitwerking van de bouwplannen maatregelen getroffen worden om te voldoen aan de bovenstaande compensatie-eis. Mogelijke opties voor waterberging zijn het (gedeeltelijk) toepassen van een sedumdak, het werken met waterdoorlatende bestrating of inwasmateriaal, het opvangen van hemelwater in tonnen en benutten voor intern gebruik en het laten afvoeren van hemelwater via plantenbakken zodat het langzaam kan infiltreren in de bodem. In samenspraak met de specialisten van de gemeente Breda en het waterschap zal te zijner tijd gekeken worden of nog andere opties mogelijk zijn en welke oplossing(en) toegepast worden bij voorliggende ontwikkeling. De uitwerking vindt plaats ten behoeve van de omgevingsvergunning voor bouwen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Bij het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (lood, zink en zacht PVC) kunnen deze stoffen zich ophopen in het water(bodem)systeem. Hierdoor kan het gebruik hiervan een zeer nadelige invloed hebben op de water(bodem)kwaliteit en ecologie. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem worden milieuvriendelijke bouwmaterialen gebruikt, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
-
hemelwater vasthouden voor benutting;
-
(in-) filtratie van afstromend hemelwater;
-
afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
-
afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Conclusie
Watercompensatie is noodzakelijk vanuit gemeentelijk beleid. Om deze compensatie te garanderen is een verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. De ontwikkeling heeft verder geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
5.4 Bodem
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
De gemeente Breda beschikt over eigen bodembeleid. In de nota ‘Bodemmasterplan Breda 2030’ wordt de landelijke beleidslijn van saneren naar functie verder ingevuld. Tegenwoordig hoeven alleen de zogeheten ‘ernstige’ verontreinigingen aangepakt te worden. De aanpak wordt afgestemd op de functie. De belangrijkste criteria voor de keuze van maatregelen zijn de risico’s voor gezondheid of milieu die de verontreiniging kan vormen.
Onderzoek
Gezien het feit dat er sprake is van een functiewijziging, is op basis van het Besluit ruimtelijke ordening inzage in de bodemkwaliteit ter plaatse noodzakelijk.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door Moerdijk Bodemsanering B.V. een verkennend bodemonderzoek en een verkennend onderzoek asbest in bodem en puin uitgevoerd (zie bijlage 3). Uit het bodemonderzoek blijkt dat over het algemeen geen bijzondere zintuigelijke waarnemingen zijn gedaan. In de bovengrond ter plaatse van het oostelijke terreindeel is een licht verhoogd gehalte aan minerale olie aangetroffen. In de bovengrond ter plaatse van het westelijke terreindeel zijn licht verhoogde gehalten aan lood en pcb aangetroffen. In de ondergrond ter plaatse van het gehele terrein zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan barium en zink aangetroffen. Aangenomen wordt dat de licht verhoogde concentraties aan zware metalen natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden betreffen.
In de bovengrond zijn verder geen verhoogde gehalten aan asbest aangetroffen. Ook zijn er op het maaiveld en in de bodem geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen. Op basis van de onderzoeksresultaten dient de van tevoren gestelde hypothese 'onverdachte' locatie formeel gezien verworpen te worden. De verhogingen in de grond zijn echter gering en kunnen als niet significant beschouwd worden. De verhogingen aan zware metalen in het grondwater kunnen worden gezien als natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden. Nader onderzoek en/of nadere maatregelen worden niet noodzakelijk geacht.
De definitieve kwaliteitsbepaling van de grond die vrijkomt in het plangebied dient te gebeuren middels een partijkeuring (AP04). Voor het grootste deel van de grond wordt geen hergebruiksbeperking verwacht.
Conclusie
De resultaten van het verrichte bodemonderzoek vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van de locatie. Als grond vrijkomt van de onderzoekslocatie zal die, afhankelijk van de bestemming en toepassing bij afvoer van de grond, een partijkeuring conform AP04 moeten ondergaan. De toepassing elders moet bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming gemeld te worden.
5.5 Geluid
5.5.1 Weg- en spoorwegverkeerslawaai
Normstelling en beleid
Akoestisch onderzoek is uitgevoerd omdat nieuwe woningen op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidgevoelige functies zijn en het plangebied gelegen is binnen de geluidzone van de Haverdijk, Valdijk, A16/E19 en de spoorlijn Breda-Rotterdam. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie wordt ook de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Vijverstraat (30 km/u zone) beoordeeld in het akoestisch onderzoek.
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens de Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012. De resultaten zijn separaat opgenomen in een rapport, zie bijlage 4.
Gemeentelijk ontheffingenbeleid
Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dient allereerst te worden onderzocht welke maatregelen kunnen worden getroffen om de voorkeursgrenswaarde te halen. Vervolgens moet ook worden voldaan aan een subcriteria, zoals het realiseren van een doelmatige afscherming, beschikking over grond- en/of bedrijfsgebondenheid, het opvullen van een open plaats of vervanging van bestaande bebouwing.
Voor de garantie van het woonklimaat dient bij een overschrijding van de grenswaarde van 53 dB tevens het geluidgevoelige object over minimaal één geluidluwe gevel (<= 48 dB) te beschikken.
Resultaten
De wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden als gevolg van het verkeer op de A16/E19 en de Haverdijk. De voorkeursgrenswaarde en richtwaarde van 48 dB wordt niet overschreden ten gevolge van het verkeer op de Valdijk en de Vijverstraat. De voorkeursgrenswaarde wordt daarnaast ook niet overschreden ten gevolge van het spoorweglawaai. De maximale ontheffingswaarde wordt door geen enkele bron overschreden.
Cumulatie
De Haverdijk is met een geluidbelasting van 65 dB (exclusief aftrek) maatgevend. De geluidstoename door de gecumuleerde geluidsbelasting is minder dan 1,5 dB. Deze toename is niet waarneembaar voor het menselijk gehoor, tot 1,5 dB is er geen sprake van een significante toename.
Maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied
Bezien is of met maatregelen de geluidbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Uit het onderzoek blijkt dat bron- en overdrachtsmaatregelen om de geluidbelasting te reduceren niet doeltreffend of redelijkerwijs niet mogelijk zijn vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, financiële of praktische aard. Meer informatie over deze maatregelen is opgenomen in hoofdstuk 5 van bijlage 4.
Maatregelen aan de ontvanger
Omdat maatregelen aan de bron en in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn zullen gevelmaatregelen moeten worden genomen om aan het gemeentelijk geluidbeleid te voldoen. De gevelmaatregelen zijn noodzakelijk op de 8 woningen op bouwlaag 3 en 4 aan de Haverdijk, deze beschikken namelijk niet over een geluidluwe gevel.
In paragraaf 5.3 van bijlage 4 is nader ingegaan op de te nemen maatregelen die bestaan uit een combinatie van niet te openen ramen, het aanbrengen van Silent Air gevelschermen en het uitvoeren van de aanwezige balustrade in glas (of een ander dicht materiaal).
Conclusie
De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt ten gevolge van twee gezoneerde wegen overschreden. Doordat deze bronnen uit twee richtingen geluidbelasting produceren, kan op een deel van de woningen geen geluidluwe gevel (<= 48 dB) worden gegarandeerd, een voorwaarde uit het gemeentelijke ontheffingenbeleid. Om aan de gemeentelijke voorwaarde te voldoen zijn daarom maatregelen aan de ontvanger (de gevel) noodzakelijk. Met maatregelen die bestaan uit een combinatie van niet te openen ramen, het aanbrengen van Silent Air gevelschermen en het uitvoeren van de aanwezige balustrade in glas (of een ander dicht materiaal) kan de geluidbelasting op de 8 woningen van bouwlaag 3 en 4 aan de Haverdijk tot op of onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB worden gereduceerd.
Een hogere grenswaarde dient worden verleend op de appartementen waar de geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde overschrijdt ten gevolge van het verkeer op de A16/E19 en/of de Haverdijk. Voor de aanvraag van hogere grenswaarden wordt verwezen naar het rapport in bijlage 4.
5.5.2 Industrielawaai
Normstelling en beleid
Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. De bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd - zijn nader genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidzone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai.
Onderzoek en conclusie
Het plan ligt niet binnen de geluidzones van gezoneerde industrieterreinen. Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
5.6 Cultuurhistorie
Normstelling en beleid
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Op gemeentelijk niveau is de nota 'Erfgoed in context: ErfgoedVisie Breda 2008-2015' van belang. In dit beleidsdocument heeft de gemeente de volgende visie verwoord: "cultureel erfgoed is een integraal deel van de identiteit en de stedelijke en landschappelijke ontwikkeling van Breda, waardoor ontmoetingen van heden en verleden gelden als uitdaging en inspiratiebron voor de toekomst."
Onderzoek en conclusie
Archeologie
Het plangebied heeft een hoge verwachting volgens de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Breda. Dit houdt in dat archeologische onderzoek verplicht is als een ontwikkeling groter is dan 100 m2 en dieper gaat dan 0,3 meter onder maaiveld. De archeologische beleidsadvieskaart is te zien in figuur 5.3.
Figuur 5.3 Fragment archeologische beleidsadvieskaart (bron: gemeente Breda)
Door voorgenomen ontwikkeling op het perceel vinden er nieuwe graafwerkzaamheden plaats met een omvang van circa 370 m2. Archeologisch onderzoek is om deze reden noodzakelijk. Ten behoeve van het benodigde proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen opgesteld en ter goedkeuring overlegd aan het bevoegd gezag. Dit Programma van eisen is op 19 januari 2018 goedgekeurd. Omdat het proefsleuvenonderzoek pas kan plaatsvinden na sloop van het huidige pand, is ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.
Historische geografie
De oude linten van Prinsenbeek zijn richtinggevend geweest voor de huidige stedenbouwkundige opbouw. Achter de linten is het agrarisch gebied in de loop der tijd bebouwd met in hoofdzaak woningen in de vorm van bouwblokken. De bebouwing rondom het plangebied dateert uit de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw.
Gebouwd erfgoed
Ter hoogte van het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zoals monumenten.
5.7 Verkeer En Parkeren
Normstelling en beleid
De verkeersgeneratie van de ontwikkeling wordt bepaald op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). De parkeerbehoefte van de ontwikkeling is bepaald op basis van de gemeentelijke parkeernormen.
Onderzoek
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Het plangebied is gelegen aan de Vijverstraat, een erftoegangsweg, en wordt ontsloten op de Haverdijk. De Haverdijk verzorgt de verdere ontsluiting richting het centrum van Prinsenbeek en is om deze reden gecategoriseerd als wijkontsluitingsweg. In noordelijke richting kunnen vervolgens, via de route Valdijk-Markt-Beeksestraat-Backer en Ruebweg, de op- en afritten van de A16 worden bereikt. Ontsluiting naar de A16 kan ook plaatsvinden via de Middenweg-Vianendreef-Molenstraat-Heikantsestraat-Velsgoed.
Ontsluiting langzaam verkeer
De Middenweg (ten zuiden van de Haverdijk) en de Valdijk vormen voor het plangebied de voornaamste ontsluitingsroutes. Hier geldt een maximum snelheid van 50 km/u. De Vijverstraat is onderdeel van een 30 km/u-zone. Gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer maken op al deze wegen gebruik van dezelfde rijbaan. De erftoegangswegen (30 km-zone) zijn hierdoor conform duurzaam veilig-principe ingericht. Op de 50 km/u wegen zijn fiets(suggestie)stroken gewenst conform het duurzaam veilig-principe. Ten behoeve van voetgangers zijn naast de ontsluitende wegen trottoirs aanwezig.
Ontsluiting openbaar vervoer
Aan de Haverdijk, tegenover het plangebied, zijn twee bushaltes aanwezig. Ter plaatse halteren bussen richting Breda, Etten-Leur, Zevenbergen en het treinstation van Prinsenbeek. Op de treinstations van Prinsenbeek, Etten-Leur en met name Breda kan worden overgestapt op het landelijke railnetwerk.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is berekend op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Uitgangspunt is een ligging van het plangebied in een sterk stedelijke gemeente binnen het restgebied van de bebouwde kom. Op basis van het autobezit binnen de gemeente Breda, in vergelijking met ander gemeenten met dezelfde stedelijkheidsgraad, dient uitgegaan te worden van de maximale CROW kencijfers.
Binnen het plangebied wordt de ontwikkeling van 36 appartementen mogelijk gemaakt. Het soort en type appartementen is in dit stadium nog niet definitief. Vooralsnog is uitgegaan van de verkeersgeneratie van het type appartementen zoals weergeven in tabel 5.1. Dit is de verkeersgeneratie in motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal) op een gemiddelde weekdag.
Type woningen | CROW benaming | mvt/woning | Verkeersgeneratie |
28 koopappartementen | Koop, etage, midden | 6 | 168 |
8 huurappartementen | Huur, etage, midden/goedkoop | 4 | 32 |
Totaal | 200 mvt/etmaal |
Tabel 5.1 Verkeersgeneratie nieuwbouw in mvt/etmaal
De totale verkeersgeneratie bedraagt hierdoor 200 mvt/etmaal op basis van een weekdag. Voor een maatgevende werkdag wordt de verkeersgeneratie (volgens het CROW) vermenigvuldigd met de factor 1,11. Op een gemiddelde werkdag bedraagt de verkeersgeneratie 222 mvt/etmaal. Daarnaast zal er ook sprake zijn van een verkeersafname door de sanering van de voormalige school. Per 100 leerlingen bedraagt de verkeersgeneratie 17,6 mvt/etmaal. Op de school zaten circa 300 leerlingen, waardoor de verkeersafname circa 52 mvt/etmaal bedraagt. Per saldo bedraagt de verkeerstoename circa 170 mvt/etmaal.
De verkeersgeneratie zal grotendeels worden ontsloten richting het hoger gelegen wegennet, zoals omschreven onder het kopje 'ontsluiting gemotoriseerd verkeer'. Voor de verdeling van het verkeer is een aanname gedaan. Naar verwachting zal 80% van het verkeer via het centrum ontsluiten op de Beeksestraat / Backer en Ruebweg. Van de overige 20% zal 10% in zuidelijke richting op de Haverdijk opgaan in het heersende verkeersbeeld en 10% in het heersende verkeersbeeld van de Schoolstraat (via de Valdijk). De 80% in de richting van de Backer en Ruebweg bedraagt circa 178 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag. Op het drukste moment van een dag, de spits, bedraagt de verkeerstoename op deze route circa 18 motorvoertuigen. Dit is gemiddeld 1 motorvoertuigen per 3 minuten in het drukste uur van een dag, wat naar verwachting niet zal leiden tot belemmeringen in de verkeersafwikkeling.
Voor de Valdijk zijn in het verleden tellingen uitgevoerd waaruit bleek dat er op een gemiddelde weekdag 5.522 motorvoertuigen (afgerond 5.500 motorvoertuigen) passeerden. In februari 2018 is op de Middenweg tussen de Vliet en de Bongerd ook een telling uitgevoerd. Deze telling is daarmee ook representatief voor de Haverdijk aangezien het verkeer grotendeels de doorgaande route vanuit of richting de Haverdijk volgt. Uit deze telling blijkt dat op een gemiddelde weekdag 4.515 motorvoertuigen passeren. Wijkontsluitingswegen zijn zodanig ingericht dat er 4000 mvt/etmaal tot ongeveer 15.000 mvt/etmaal afgewikkeld kunnen worden, afhankelijk van de daadwerkelijke inrichting. De extra verkeersgeneratie richting de Haverwijk en Valdijk zal derhalve niet leiden tot belemmeringen in de verkeersafwikkeling.
Parkeren
De parkeerbehoefte is berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen zoals opgenomen in de 'Herijking parkeerbeleid - herijking nota Parkeer- en Stallingsbeleid 2004' van juni 2013 van de gemeente Breda. Voor appartementen in het 'overig gebied' (niet zijnde centrum en schil) geldt een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per appartement.
In totaal leidt dit tot een parkeervraag van 54 parkeerplaatsen voor de nieuw te realiseren woningen.
Type woning | Aantal | Parkeernorm | Totaal |
Appartementen | 36 | 1,5 | 54 |
Tabel 5.2 Parkeervraag nieuwbouw
Nieuwe functies mogen echter met bestaande functies verrekend worden. Het voormalige schoolgebouw had 19 leslokalen. Op basis van de gemeentelijke parkeernormen bedraagt de parkeerbehoefte 7 parkeerplaatsen per leslokaal (hoger onderwijs). Dit komt neer op een parkeerbehoefte van 133 parkeerplaatsen. Deze parkeerbehoefte wordt nu voor het overgrote deel in het openbare gebied opgelost.
Dit aantal kan worden verrekend met de nieuwe parkeerbehoefte van 54 parkeerplaatsen, waardoor er na saldering een plus van 79 parkeerplaatsen ontstaat. Het nieuwe parkeeraanbod bestaat uit 47 parkeerplaatsen, 29 parkeerplaatsen op het eigen terrein en 18 parkeerplaatsen haaks aan de Vijverstraat. Deze haakse parkeerplaatsen aan de Vijverstraat zijn nu in eigendom van de ontwikkelaar en worden in de toekomst openbaar, waardoor ze ook voor andere gebruikers toegankelijk zijn.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed en de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een onevenredige verkeersgeneratie. Er zijn voldoende mogelijkheden voor parkeren op eigen terrein en aan de Vijverstraat. Het aspect verkeer en parkeren staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
5.8 Luchtkwaliteit
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Tabel 5.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
-
een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
-
een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 36 woningen inclusief bijbehorende voorzieningen. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel van belang aan te tonen dat ter plaatse aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De maatgevende wegen waarop metingen zijn uitgevoerd betreft de Haverdijk. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 25,2 µg/m³ voor NO2, 18,5 µg/m³ voor PM10 en 11,4 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 6,5.
Figuur 5.4 Meetpunt NSL-monitoringstool ten opzichte van het plangebied (bron: NSL-monitoringstool)
Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Hierdoor zal ter plaatste van het plangebied voldaan worden aan de wettelijke grenswaarden en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
5.9 Kabels En Leidingen
Normstelling en beleid
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
-
gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
-
aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
-
defensiebrandstoffen;
-
warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
Onderzoek en conclusie
Binnen en in de omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante buisleidingen aanwezig. Ter hoogte van het plangebied bevindt zich wel een straalpad met een hoogtebeperking van 28 meter. Dit heeft geen verdere consequenties ten aanzien van de beoogde ontwikkelingen in het plangebied aangezien met de ontwikkeling deze hoogte niet bereikt wordt. Ten behoeve van dit straalpad is wel een aanduiding opgenomen op de verbeelding en is een regeling opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
Met eventueel aanwezige overige, planologisch gezien niet-relevante, leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat.
Figuur 5.5 Ligging planologisch niet-relevante leidingen (bron: Kadaster)
5.10 Externe Veiligheid
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
-
bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
-
vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR, wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Overeenkomstig de risicokaart worden over de A16, op een afstand van circa 130 meter ten oosten van het plangebied, gevaarlijke stoffen vervoerd. Hier geldt een PR 10-6 contour van 33 meter en een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter. Het plangebied is niet gelegen in de PR 10-6 risicocontour of het PAG. Zowel de risicocontour als het PAG vormen dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Het plangebied is wel gelegen in het maatgevende invloedsgebied van het groepsrisico van de A16, deze bedraagt 355 meter. In het kader van het Basisnet Weg is het GR voor de situatie in 2020 bepaald. In het bijlagenrapport van de eindrapportage van de Regeling Basisnet is opgenomen dat ter hoogte van het betreffende wegvak (B 39) het groepsrisico in 2020 kleiner is dan 0,1 * de oriëntatiewaarde. Gelet op de beperkte omvang van de beoogde ontwikkeling, ruime afstand tot de weg en omdat in de huidige situatie reeds een school aanwezig was, wordt geen relevante toename van het groepsrisico verwacht. Vanwege de ligging van het plangebied in het invloedsgebied van de A16 dient wel een beknopte verantwoording van het groepsrisico te worden opgesteld waarbij wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid. Deze verantwoording is aan het einde van de paragraaf opgenomen.
Over het spoor vindt tevens vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het spoor ligt circa 400 meter ten oosten van het plangebied en 770 meter ten zuiden van het plangebied. Gelet op de ruime afstand tot beide spoortrajecten vormt het plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar geen belemmering. Het invloedsgebied van het groepsrisico van het spoor ten oosten van het plangebied is 995 meter en het invloedsgebied van het spoor ten zuiden van het plangebied is meer dan 4 km. Gelet op de ruime afstand tot beide spoortrajecten (meer dan 200 meter) hoeven in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied. Wel is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. Tevens vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen over het water of door buisleidingen dat van invloed is op de veiligheidssituatie in het plangebied.
Beknopte verantwoording A16 en spoor
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.
Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is. Het plangebied wordt ontsloten door de Vijverstraat en Haverdijk. De Haverdijk is aangesloten op de Valdijk en de Vijverstraat op Plantsoen en Middenweg. Afhankelijk van de locatie van het incident kan van de bron af gevlucht worden. Tevens is het plangebied via deze ontsluitingsstructuur goed bereikbaar voor hulpdiensten.
Zelfredzaamheid
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van woningen. De aanwezige personen zullen over het algemeen dan ook zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.
Ten aanzien van het toxisch scenario als gevolg van vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor, is schuilen de beste vorm van zelfredzaamheid. Het is van belang dat de woningen lucht- en lekdicht kunnen worden afgesloten. Hiervoor dient de mechanische ventilatie handmatig te kunnen worden uitgezet.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A16 en twee spoorlijnen. Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico niet relevant toenemen. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in of nabij het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig die een belemmering vormen.
5.11 Bedrijven En Milieuhinder
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven of andere milieuhinderlijke functies in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
-
ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
-
rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling van wonen betreft een milieugevoelige functie. Gezien de ligging nabij bedrijvigheid kan het gebied getypeerd worden als gemengd gebied.
Ten zuidwesten van het plangebied, aan de Haverdijk, ligt een Total tankstation (zonder LPG). Conform de VNG-publicatie kan een tankstation geschaald worden onder 'benzineservicestations (zonder LPG)' milieucategorie 2 met een bijbehorende richtafstand van 10 meter in gemengd gebied (SBI 2008-473). De beoogde woningen liggen op een afstand van circa 23 meter van het tankstation. Aan de richtafstand wordt voldaan.
Direct ten westen van het plangebied, aan de Haverdijk, staat een commercieel bedrijfsverzamelgebouw, geschikt voor bijvoorbeeld een bouwmarkt. Ter plaatse zijn volgens het vigerend bestemmingsplan centrumgerelateerde functies mogelijk tot maximaal milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter ten opzichte van een gemengd gebied. De beoogde woningbouw is op meer dan 20 meter afstand gelegen. Aan de richtafstand wordt dan ook voldaan.
Ten noordoosten van het plangebied is kinderdagverblijf Belle Fleur gelegen. Voor een kinderdagverblijf geldt een richtafstand van 10 meter ten opzichte van een gemengd gebied. De afstand van de grens van de inrichting tot het bouwvlak van de beoogde woningen in het plangebied is circa 16 meter. Deze afstand ontstaat door twee maal een 5 meter diep parkeervak en de interne weg met een breedte van 6 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.
In de praktijk blijkt dat stemgeluid van spelende kinderen ook op grotere afstand hoorbaar is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarom alsnog akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek (bijlage 5) volgt dat de geluidbelasting ten hoogste 51 en 62 dB(A) bedraagt voor respectievelijk het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximaal (piek)geluidniveau. Het maximaal geluidniveau voldoet aan de richtwaarde conform de VNG systematiek. De richtwaarde voor het langetijdgemiddeld beoordelingsniveau wordt overschreden met 1 dB(A). Wanneer een geluidscherm met een hoogte van 120 cm wordt geplaatst zal er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het gemiddelde geluidniveau. Met het geluidscherm wordt aan de richtwaarde van 50 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voldaan.
Verder zijn in de omgeving geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het plangebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Conclusie
Ter plaatse van de beoogde woningbouw zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat indien een geluidscherm wordt geplaatst met een hoogte van 120 cm op de perceelsgrens met het kinderdagverblijf. Tevens wordt de omliggende bedrijvigheid niet door de beoogde woningbouw beperkt in de eigen bedrijfsvoering.
5.12 Ecologie
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Huidige situatie
Ter hoogte van het plangebied is de bebouwing, voorheen in gebruik als school, nog aanwezig. Het bestaande pand wordt omringd door aan de westzijde een grasveld en in het middel, op het plein, een aantal bomen. Ook zijn er parkeerplaatsen en ontsluitingen aanwezig.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in een wijziging van de huidige bebouwingsmogelijkheden. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
-
sloopwerkzaamheden;
-
(deels) bouwrijp maken;
-
bouwwerkzaamheden.
Normstelling en beleid
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europees-rechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
-
Natura-2000 gebieden;
-
Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
-
alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
-
het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
-
de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
-
soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
-
soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
-
overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
De Wnb is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant
In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 of een weidevogelleefgebied. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Nationaal Natuurnetwerk of een ecologische verbindingszone. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN (Liesbos) bevindt zich op circa 1,4 kilometer ten zuidenwesten van het plangebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos zich op circa 9,3 kilometer ten zuidoosten van het plangebied.
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding of verstoring van de natuurgebieden. De realisatie van de woningen en de toename van verkeer zouden kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden in de omgeving. Met het programma AERIUS Calculator is een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. De berekening met toelichting is opgenomen in bijlage 6. Uit de berekening blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan de drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/jr. Het bestemmingsplan is daarom in het kader van de Wet natuurbescherming uitvoerbaar.
Figuur 5.6 Ligging plangebied t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Provincie Noord-Brabant)
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quickscan ecologie (bijlage 7). Uit deze quickscan blijkt dat de aanwezigheid van vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen kan worden uitgesloten. Er zijn gedurende het veldonderzoek geen geschikte (potentiële) nestlocaties aangetroffen. Wel kunnen er in het opgaand groen algemene vogels broeden. De aanwezigheid van internationaal beschermde amfibieën kan tevens worden uitgesloten. Voor algemene soorten zoals de gewone pad en de bruine kikker bestaat een algemene provinciale vrijstelling.
Verder kan de aanwezigheid van vleermuizen (verblijfplaatsen en vliegroutes) niet worden uitgesloten, effecten op deze soortgroepen kunnen dan ook niet worden uitgesloten. In de bebouwing van het nieuwere deel zijn geschikte openingen voor deze soorten in de muren vastgesteld. De bebouwing is een daarnaast een lijnvormig landschapselement waarop vleermuizen zich kunnen oriënteren. De bebouwing kunnen vleermuizen gebruiken als begeleidend element in een eventuele vliegroute. De bebouwing wordt gesloopt waardoor vleermuizen zich, in ieder geval in de aanlegfase, niet of minder goed kunnen oriënteren.
Op grond van bovenstaande is een gerichte veldinventarisatie naar de aanwezigheid van vleermuizen van belang. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in de periode van half mei t/m september 2018. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in de rapportage: vleermuizen ter plaatse van en rond Vijverstraat 1-7 te Prinsenbeek (bijlage 8). Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat in het gebied gewone dwergvleermuizen vliegen en foerageren en dat na realisatie van de plannen deze soort er kan blijven vliegen en foerageren. Er zijn geen vliegroutes of verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld. Op grond van bovenstaande analyse zijn de plannen voor de sloop en nieuwbouw binnen het plangebied niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden en/of beschermde soorten.
5.13 Duurzaamheid
Normstelling en beleid
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC).
De gemeente Breda zet in op ruimtelijke adaptatie om de stad klimaatbestendig te maken. Bij nieuwe ontwikkeling wordt gestreefd aandacht te besteden aan de energie-infrastructuur, hittebestendigheid en het anders omgaan met hemelwater.
Onderzoek en conclusie
Voor woningen geldt een EPC-eis vanuit het Bouwbesluit. Aan deze norm zal bij de beoogde ontwikkeling voldaan worden. Verder zullen maatregelen getroffen worden ten behoeve van de benodigde watercompensatie. Het toepassen van halfverharding of het afkoppelen van het hemelwater zijn opties die daarbij mogelijk zijn. Rondom het nieuwe pand wordt daarnaast een forse voorruimte vrijgehouden om de reeds aanwezige groenstrook te behouden en te versterken. Met deze groene buffer wordt een bijdrage geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Tevens kan deze groenstrook dienen als infiltratiemogelijkheid voor regenwater en levert dit groen een bijdrage aan het tegengaan van hittestress. Bij de technische uitwerking van de bouwplannen zal tot slot onderzocht worden welke mogelijkheden er zijn om het pand te verduurzamen, bijvoorbeeld door middel van het toepassen van een sedumdak en/of zonnepanelen. Tot slot worden ter plaatse van twee openbare parkeerplaatsen universele elektrische laadpalen ingepast.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) bindende afspraken waarmee, bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. In de voorafgaande hoofdstukken zijn de planuitgangspunten voor het op te stellen bestemmingsplan weergegeven. Deze uitgangspunten zijn (juridisch) vertaald naar het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt de doorvertaling van de plantoelichting naar planregels met de verbeelding verwoord.
6.2 Opzet Planbeschrijving
De regels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels waarin de begrippen en de wijze van meten worden uitgelegd. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat ten slotte de overgang- en slotregel. In de volgende paragrafen worden de bestemmingsregels nader beschreven.
6.3 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
6.4 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Voor de omliggende gronden geldt de bestemming 'Groen'. Deze gronden worden onder andere ingericht ten behoeve van groenvoorzieningen. Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.
Met deze groene buffer wordt een bijdrage geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Verder zorgt deze groene strook voor het verbinden van de groene loper langs de Haverdijk, die ten hoogte van de Vijverstraat de weg oversteekt en daar aan de overzijde van de weg weer verder gaat. Ten behoeve van de gewenste openheid en zichtlijnen is een regeling opgenomen dat de groenvoorzieningen in deze strook niet hoger mogen zijn dan 2 meter.
Artikel 4 Verkeer
De gronden met de bestemming 'Verkeer' worden ingericht ten behoeve van het openbaar parkeren. Op de gronden zijn enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Artikel 5 Wonen
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn maximaal 36 gestapelde woningen toegestaan binnen het bouwvlak. Vastgelegd is dat hiervan minimaal 20% sociale huurwoningen moeten zijn. Naast de woningen zijn onder andere parkeervoorzieningen en bijgebouwen onderdeel van deze bestemming. De maximum bouwhoogte is vastgelegd op de verbeelding.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
De dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' is gebruikt om de archeologische belangen op adequate wijze te beschermen.
6.5 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Het doel van de antidubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 8 Algemene bouwregels
Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering worden gehandhaafd of vernieuwd.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn enkele algemene gebruiksregels opgenomen.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
Ten behoeve van het straalpad is de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' opgenomen.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een algemene bevoegdheid tot afwijken opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking.
Artikel 12 Overige regels
In deze bepaling is bepaald dat bij iedere ruimtelijke ontwikkeling getoetst moet worden of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Dit aan de hand van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels.
6.6 Overgangsrecht En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
In artikel 3.2.1. van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Artikel 14 Slotregel
Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het onderhavige bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van het project. Indien een bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente, moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Ook wordt ingegaan op de grondexploitatie en het verplichte kostenverhaal.
7.2 Toepassing Afdeling 6.4 Wro (Grondexploitatie)
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling daarvan is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning met afwijking. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
-
de bouw van één of meer woningen;
-
de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen;
-
de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² bvo of met één of meer woningen;
-
de verbouwing van één of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
-
de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bvo bedraagt;
-
de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bvo.
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is. Indien de kosten minder dan €10.000,- bedragen kan ervoor worden gekozen deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen. Voor gronden waarop al gebouwd mocht worden (onbenutte bouwruimte) hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
7.3 Financiële Haalbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de financiële haalbaarheid van het plan. Doorgaans is relevant de vraag of er gemeentelijke kosten zijn en hoe deze verhaald worden. Deze vraag omhelst tevens eventuele planschade.
De gemeente en initiatiefnemer sluiten voor deze ontwikkeling een anterieure overeenkomst af waarin onder meer het kostenverhaal en eventuele planschade zijn geregeld. Een exploitatieplan is om deze reden niet noodzakelijk. Voor de aankoop, sloop, planontwikkeling en uitvoering zijn door de initiatiefnemer voldoende middelen gereserveerd.
Hoofdstuk 8 Communicatie
8.1 Inleiding
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
8.2 Procedure
8.2.1 Vooroverleg
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-ontwerpbestemmingsplan toegestuurd naar de vaste overlegpartners. De volgende overlegpartners hebben een reactie ingediend:
-
Brandweer Midden en West-Brabant, Risicobeheersing;
-
Provincie Noord-Brabant;
-
Dorpsplatform Prinsenbeek, domein Wonen;
-
Waterschap Brabantse Delta.
Brandweer Midden en West-Brabant, Risicobeheersing
Het plan geeft de brandweer geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Het standaardadvies is van toepassing.
Reactie:
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Provincie Noord-Brabant
De provincie ziet geen aanleiding om opmerkingen te maken op het bestemmingsplan. Wel wordt benadrukt dat de Verordening ruimte Noord-Brabant met daarin opgenomen bepalingen van kracht is.
Reactie:
In paragraaf 3.3.2 is nader ingegaan op een toets van het planvoornemen aan de bepalingen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant. In paragraaf 3.2.3 is de ontwikkeling getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor het overige wordt de reactie voor kennisgeving aangenomen.
Dorpsplatform Prinsenbeek, domein Wonen
Het dorpsplatform geeft aan dat deze plannen, echter niet in deze vorm, al diverse malen voorbij zijn gekomen, zijn bekeken en besproken. Aangegeven wordt dat het een aanwinst voor Prinsenbeek is als er op deze manier gebouwd gaat worden.
Reactie:
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap geeft aan dat er sprake is van een herontwikkeling waarbij geen sprake is van een significante toename in verharding. Daarnaast ligt de locatie niet in een beschermingszone zoals voorgeschreven in de Keur. Vanuit gemeentelijk beleid is wel een retentie-eis gesteld van 7 mm. Dit is op juiste wijze in de waterparagraaf verwoord. Het waterschap adviseert positief.
Reactie:
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
8.2.2 Zienswijzen
Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) wordt de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende deze periode kan iedereen op het ontwerp bestemmingsplan een schriftelijke of mondelinge zienswijze indienen. De zienswijzen worden samengevat en voorzien van beantwoording. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college van B &W de gemeenteraad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.
8.2.3 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Bijlage 1
Bijlage 2
Parkeer- en stallingsbeleid gemeente Breda
Bijlage 1
Bijlage 2
Bijlage 3
Verkennend bodemonderzoek en asbest
Bijlage 4
Akoestisch onderzoek spoor- en wegverkeerslawaai
Bijlage 5
Akoestisch onderzoek kinderdagverblijf Belle Fleur