Buitengebied Zuid, Strijbeekseweg 16A – 16B
Bestemmingsplan - gemeente Breda
Vastgesteld op 08-11-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 het plan
het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid, Strijbeekseweg 16A en 16B' van de gemeente Breda;
1.2 Verbeelding
de verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid, Strijbeekseweg 16A en 16B', zoals vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0758.BP201722706-ON01 met bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 Aardkundige waarden
waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen, dan wel anderszins vanwege en natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem, van algemeen belang zijn vanuit aardkundig oogpunt;
1.5 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 Aan huis gebonden beroepen
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een zodanige ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is en waarbij degene die de activiteiten uitoefent tevens de (hoofd)bewoner is;
1.7 Abiotische waarden
waarden in verband met het abiotische milieu (niet levende natuur), in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden;
1.8 Afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.9 Agrarisch bedrijf
een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.10 Ambachtelijke bedrijvigheid
een activiteit waarbij de werkzaamheden geheel of nagenoeg geheel met de hand worden uitgevoerd;
1.11 Archeologische waarden
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
1.12 Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant
gebied gelegen rondom en binnen het Natuur Netwerk Brabant waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding;
1.13 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.14 Bebouwingsconcentratie
een verzameling van gebouwen langs een weg, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van agrarische en niet-agrarische functies;
1.15 Bebouwingspercentage
een in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.16 Bed & Breakfast
een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning en/of eigenaren van het bijgebouw.
1.17 Bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.18 Bedrijfswoning
een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor een persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.19 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
legaal tot stand gekomen bebouwing en gebruik, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning;
1.20 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.21 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO met bijbehorende regels, toelichting en bijlagen;
1.22 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.23 Bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht en qua gebruik ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.24 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.25 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.26 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.27 Bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.28 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder;
1.29 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.30 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.31 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.32 Extensief recreatief medegebruik
recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met uitzondering van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving;
1.33 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.34 Hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.35 kwaliteitsverbetering van het landschap
de in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling uit te voeren aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorie en/of een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de extensieve recreatieve mogelijkheden in het plangebied, een en ander overeenkomstig de als Bijlage 2 bijgevoegde Landschapsinvesteringsregeling Breda;
1.36 Landschapselementen
landschappelijk, cultuurhistorische en natuurlijk waardevolle elementen in het landschap zoals onder andere houtopstanden, houtwallen en singels of andere natuurlijke elementen anders dan opgaande beplanting zoals moerasjes, poelen en steilranden welke geen agrarische productiefunctie hebben;
1.37 Legale bebouwing
bebouwing dat op grond van een onherroepelijke bouwvergunning is gebouwd of gebouwd kan worden dan wel bebouwing waarvan vaststaat dat handhaving niet (meer) mogelijk is;
1.38 Mantelzorg
Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.39 Ondergeschikte horeca
een niet zelfstandige horecafunctie welke onderdeel uitmaakt van een recreatieve of andersoortige voorziening en uitsluitend is bedoeld voor gebruikers of bezoekers van de betreffende voorziening;
1.40 Overig teeltondersteunende voorzieningen
teeltondersteunende voorzieningen niet zijnde permanente en / of tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, bedoeld ter ondersteuning of bescherming van teelten die rechtstreeks in de open grond plaatsvinden, zoals een hekwerk ten behoeve van boomteelt, teeltgeleidende en / of ondersteunende palen en dergelijke;
1.41 Permanente teeltondersteunende voorziening
voorzieningen ter ondersteuning van de diverse teelten op de bedrijven die voor onbepaalde tijd worden gebruikt;
1.42 Prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.43 Recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.44 Ruimtelijke kwaliteit
kwaliteit van een gebied dat bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde;
1.45 Ruimtelijke ontwikkeling
bouwactiviteiten en planologische bedrijfsactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologische regime nodig is;
1.46 Seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.47 Stacaravan
een caravan, die, als een gebouw valt aan te merken en als zodanig bedoeld is om permanent te worden geplaatst;
1.48 Teeltondersteunende voorzieningen
voorzieningen, zoals kassen, tunnels, afdekfolies, containervelden en dergelijke die dienen ter ondersteuning van een agrarisch bedrijf;
1.49 Tijdelijke ondersteunende voorzieningen
voorzieningen die dienen ter ondersteuning van de diverse teelten in de grond en gedurende maximaal 6 maanden van het jaar noodzakelijk zijn en worden opgericht, zoals folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
1.50 Tuincentrum
Een bedrijf, dat planten en een volledig assortiment aan tuinartikelen uit voorraad aan particulieren aanbiedt, alsmede daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen en diensten. Tuinartikelen zijn artikelen die dienen voor de aanleg, de inrichting en het onderhoud van en het verblijf in tuinen. Onder volledig assortiment worden begrepen:
-
basisassortiment: direct voor de aanleg, inrichting en onderhoud van tuinen benodigde artikelen;
-
randassortiment: indirect voor de aanleg, inrichting en onderhoud van tuinen benodigde artikelen;
-
gelegenheidsassortiment: artikelen ten behoeve van bepaalde festiviteiten, zoals bijvoorbeeld pasen en kerstmis en de verkoop van vuurwerk.
1.51 Woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.3 de (bouw)hoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.5 de hoogte van een windmolen:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen.
2.6 ondergeschikte bouwdelen:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,50 meter bedraagt.
2.7 peil:
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
indien in of op het water wordt gebouwd het Normaal Amsterdams Peil;
-
in alle overige gevallen het afgewerkte maaiveld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
3.1 bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch met waarden- landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
duurzaam agrarisch grondgebruik;
-
ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' tevens daarvoor;
-
behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en abiotische waarden;
-
water;
-
extensief recreatief medegebruik.
3.2 bouwregels
Op of in de tot Agrarisch met waarden- landschapswaarden bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen, worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemming, met dien verstande dat:
-
enkel terreinafscheidingen en voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik zijn toegestaan;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor wat betreft terreinafscheidingen en extensief recreatief medegebruik mag maximaal 1.50 meter bedragen.
3.3 specifieke gebruiksregels
Voor het gebruik van de gronden en gebouwen is het bepaalde in artikel 9.3 van toepassing.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 9.5.1 van toepassing.
Artikel 4 Detailhandel
4.1 bestemmingsomschrijving
De voor Detailhandel aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum' uitsluitend als tuincentrum;
-
ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' tevens daarvoor;
-
ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is een bedrijfswoning uitgesloten;
-
ter plaatse van de aanduiding 'geluidsscherm' tevens daarvoor.
met de daarbij behorende
-
groenvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
ondergeschikte horeca;
-
permanente teeltondersteunende voorzieningen;
-
overige teeltondersteunende voorzieningen;
-
nutsvoorzieningen.
4.2 bouwregels
Op of in de tot Detailhandel bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
-
gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding bouwvlak mogen worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van de gebouwen mag maximaal 10 meter bedragen;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor wat betreft vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 5 meter bedragen met uitzondering van terreinafscheidingen waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen.
4.3 specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Natuur
5.1 bestemmingsomschrijving
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
de duurzame instandhouding van natuurgebieden;
-
behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuur- en hydrologische waarden;
-
behoud of versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
-
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landschapsinvesteringsregeling' zijn de gronden bestemd voor kwaliteitsverbetering van het landschap;
-
verspreid liggende legale bebouwing zoals die aanwezig is ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van dit plan;
5.2 bouwregels
Op of in de tot Natuur bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de hoogte niet meer dan 1.50 meter mag bedragen.
5.3 specifieke gebruiksregels
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 9.5.1 van toepassing.
Artikel 6 Wonen
6.1 bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen met de daarbij behorende tuinen en erven;
-
aan huis verbonden beroeps- bedrijfsactiviteiten;
-
ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' tevens daarvoor;
6.2 bouwregels
Op of in de tot Wonen bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met dien verstande dat:
-
ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' per vlak maximaal één woning aanwezig mag zijn c.q. mag worden gebouwd ;
-
de woning mag worden gebouwd, verbouwd, uitgebreid en vervangen met dien verstande dat de inhoud van de woning, de bebouwing onder peil niet meegerekend, nooit meer zal mogen bedragen dan 750 m³;
-
de goothoogte niet meer dan 6 meter en de bouwhoogte niet meer dan 9 meter mag bedragen;
-
bijgebouwen zowel vrijstaand als aangebouwd, mogen worden opgericht met dien verstande dat het gezamenlijke grondoppervlak maximaal 100 m² bedraagt en de goothoogte maximaal 3 meter en bouwhoogte maximaal 5 meter mag bedragen, tenzij reeds een gebouw met minimaal deze maatvoering aanwezig is;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 6 meter bedragen met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen.
6.3 afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:
-
voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in een bestaande woning of een bestaand bijgebouw bij een woning in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande dat:
-
de woning geschikt blijft voor zelfstandige bewoning;
-
maximaal 200 m² bebouwing voor deze functie mag worden gebruikt met dien verstande dat de resterende bijgebouwen dienen te worden gesloopt voor zover dit geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft;
-
de woning of het bijgebouw ten behoeve van deze functie niet mag worden uitgebreid;
-
de agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven niet worden beperkt;
-
de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.
-
voor het verbouwen van of gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte in het kader van de mantelzorg met dien verstande dat:
-
maximaal 75 m2 van het bijgebouw hiervoor mag worden aangewend;
-
het te verbouwen bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
-
de zorgvraag dient afgeleid te kunnen worden uit een indicatie in het kader van Wet maatschappelijke ondersteuning en dient beperkt te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;
-
de afhankelijke woonruimte mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
-
er mag geen strijd ontstaan met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en mag geen belemmering opleveren in het kader van de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven;
-
zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd;
-
vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling gemeente Breda.
6.4 afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.3 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:
-
voor het gebruik van een bijgebouw voor een aan huis verbonden beroep met dien verstande dat:
-
voor deze functie te gebruiken oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m2 tenzij een groter aantal m² aan bijgebouwen aanwezig is dan de maximaal toegestane 100 m2 in welk geval 10 % van het meerdere tevens voor het aan huis gebonden beroep mag worden aangewend;
-
de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen, zoals de aanleg van extra parkeerruimte, noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.
-
ten behoeve van het toestaan van statische opslag in de bijgebouwen tot maximaal 1000 m2 met dien verstande dat het meerdere aan bedrijfsgebouwen waaronder ook kassen, worden gesloopt tenzij er sprake is van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
Artikel 7 Waarde - Archeologie
7.1 bestemmingsomschrijving
De voor Waarde-archeologie aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse.
7.2 bouwregels
Binnen de tot Waarde-archeologie bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:
-
gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft;
-
voorzover het betreft het oprichten van gebouwen of een uitbreiding van gebouwen met een oppervlakte van maximaal 100 m²;
-
het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
de gebieden die zijn vrijgegeven middels een door of namens burgemeester en wethouders afgegeven selectiebesluit.
7.3 afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels indien op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn met dien verstande dat daarnaast ook voldaan moet worden aan het bepaalde in de basisbestemming.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 9.5.1 van toepassing met dien verstande dat aan een vergunning voorwaarden kunnen worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden. Geen omgevingsvergunning is vereist indien niet dieper dan 0,50 meter wordt ontgraven dan wel uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en door het aanleggen of het uitvoeren van de vergunningplichtige werken of werkzaamheden, dan wel de daaraan direct of indirect te verwachten gevolgen, geen archeologische waarden worden aangetast.
Artikel 8 Waarde - Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.
8.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag binnen deze bestemming slecht worden gebouw indien direct of indirect door het treffen van maatregelen geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de hydrologische waarden hetgeen aangetoond dient te worden middels en watertoetsadvies van het Waterschap Brabantse Delta.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 9.5.1 van toepassing.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Overige Bepalingen
9.1 Anti-dubbeltelregel
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
9.2 Algemene bouwregels
-
Indien het gebruik van gronden en bebouwing of de maatvoering van de bebouwing of het aantal woningen dat bestaat ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag dit legaal afwijkende gebruik, maatvoering c.q aantal woningen te allen tijde worden gehandhaafd en vernieuwd.
-
Voor het bouwen van beneden het peil gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:
-
het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan onder de bestaande bebouwing met uitzondering van de gebouwen gelegen binnen een bouwvlak in welk geval dit binnen het bouwvlak mag plaatsvinden:
-
het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan tot 1 bouwlaag met een bouwdiepte van maximaal 4 meter onder peil.
9.3 Algemene gebruiksregels
-
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen gebruik van gebouwen en gronden voor een seksinrichting of gebruik van gebouwen voor smart-, head- en growshops of een combinatie daarvan.
-
Burgemeester en wethouders wijken af van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
9.4 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, en gelet op het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, met een omgevingsvergunning afwijken van:
-
de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen gewenst of noodzakelijk is;
-
de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen op de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
-
de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
9.5 Overige regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder lid a met maximaal 10%.
-
Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder lid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze planregels kunnen worden aangehaald onder de titel:
Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid, Strijbeekseweg 16A en 16B'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
In dit hoofdstuk komen de aanleiding en het doel, het vigerend planologisch regime en de procedure aan bod.
1.1 Aanleiding En Doel
Dhr. Van Dun, hierna initiatiefnemer, heeft op de locatie aan de Strijbeekseweg 16a te Ulvenhout een tuincentrum. In de afgelopen 15 jaar is een heel succesvol bedrijf opgebouwd met een groeiende omzet en een prima rendement. Doordat initiatiefnemer een pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en omdat hij geen opvolging heeft, wil hij stoppen met de exploitatie van het tuincentrum. Initiatiefnemer is daarom al enige tijd bezig met de verkoop van het tuincentrum en de bijbehorende bedrijfswoning.
Initiatiefnemer heeft geprobeerd om de gehele bedrijfslocatie, bestaande uit het tuincentrum en de bedrijfswoning te verkopen. Deze verkoop verloopt uiterst moeizaam en het is tot heden niet gelukt om onderhavige locatie te verkopen. Dit terwijl afgelopen jaar een tiental potentiële kopers zich hebben gemeld voor enkel het tuincentrum.
De locatie is slecht verkoopbaar gebleken omdat bij onderhavig tuincentrum een (grote) bedrijfswoning is gelegen. Bij elke potentiële koper is de bedrijfswoning het breekpunt geweest bij de onderhandelingen.
Naarmate het tuincentrum langer wordt gesloten, wordt het moeilijker om de locatie te verkopen en ontstaat een reële kans dat deze locatie onverkoopbaar wordt. Een onverkoopbare locatie is zowel voor initiatiefnemer als voor de omgeving niet gewenst omdat naast het financiële aspect ook het nette en onderhouden aanzicht van deze locatie niet gehandhaafd kan blijven. Initiatiefnemer is daarom voornemens om de bedrijfswoning (met eigen oprit) van de bedrijfslocatie af te splitsen en zelf in de woning aan de Strijbeekseweg 16b te blijven wonen. Door de afsplitsing van de woning is de verkoop van het tuincentrum verzekerd.
Het beoogde initiatief is echter in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013', welke is vastgesteld op 3 maart 2016. De beoogde ontwikkeling wordt daarom mogelijk gemaakt door middel van een bestemmingsplanherziening.
Voorliggende toelichting betreft een planologische verantwoording van het beoogde initiatief.
1.2 Vigerend Planologisch Regime
Het voorliggende bestemmingsplan vervangt, nadat het van kracht geworden is, het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013', welke is vastgesteld op 3 maart 2016. Tegen dit bestemmingsplan is beroep ingediend. Als gevolg van dit beroep is het bestemmingsplan naar aanleiding van uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 februari 2017 gewijzigd vastgesteld op 13-07-2017. Conform dit bestemmingsplan zijn ter plaatse van het plangebied de volgende bestemmingen en aanduidingen opgenomen:
-
Enkelbestemming 'Detailhandel'
-
Dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'
-
Dubbelbestemming 'Waarde – Attentiegebied ecologische hoofdstructuur'
-
Bouwvlak
-
Functieaanduiding 'tuincentrum'
-
Gebiedsaanduiding 'overige zone – beperkingen veehouderij'
Afbeelding 1 : Uitsnede verbeelding bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
1.3 Procedure
Voor het gewenste initiatief dient een bestemmingsplan te worden vastgesteld, conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Blijkens artikel 3.8 Wro is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Dit houdt in dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage wordt gelegd. Tijdens deze periode van 6 weken kunnen belanghebbenden hun zienswijzen kenbaar maken. Gedurende de inzagetermijn ligt het ontwerpbestemmingsplan (verbeelding, regels en toelichting, inclusief bijbehorende bijlagen) ter inzage.
Binnen 12 weken nadat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen, moet de gemeente beslissen over de vaststelling van het bestemmingsplan. Hierbij worden eventuele zienswijzen in acht genomen.
Nadat het bestemmingsplan is vastgesteld, wordt het opnieuw 6 weken ter inzage gelegd. Binnen deze 6 weken kunnen belanghebbenden die tijdig zienswijzen kenbaar hebben gemaakt bij het ontwerp of belanghebbenden die kunnen aantonen dat zij niet in de gelegenheid zijn geweest om tijdig zienswijzen kenbaar te maken, beroep indienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als er geen beroep wordt ingesteld, dan is het bestemmingsplan daags na afloop van de beroepsperiode onherroepelijk.
1.4 Leeswijzer
In voorliggende toelichting is in het eerste hoofdstuk een inleiding op het initiatief gegeven, waarin de aanleiding, het doel, het vigerend planologische regime en de te doorlopen procedure is beschreven. Hierna is in het tweede hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de bestaande en beoogde situatie.
In hoofdstuk 3 van voorliggende toelichting wordt het van toepassing zijnde beleid uiteengezet, welke het provinciaal en gemeentelijk beleid betreft. Hierna worden in hoofdstuk 4 de milieuhygiënische en planologische aspecten beschreven.
De juridische planbeschrijving is vervat in hoofdstuk 5 van voorliggende toelichting waarin een beschrijving van de juridische achtergrond van onderhavig bestemmingsplan, een toelichting op de verbeelding en een toelichting op de regels wordt gegeven. De financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief wordt verantwoord in het daaropvolgende hoofdstuk.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied is gelegen aan de zuidkant van Ulvenhout in het buurtschap 't Hoekske, nabij de snelweg A58. Het plangebied maakt onderdeel uit van het kleinschalig beekdallandschap het Markdal. Hierbij ligt de planlocatie aan de rand van dit beekdal.
De bebouwing in het zuidelijke deel van Ulvenhout ligt als lintbebouwing gesitueerd langs de Strijbeekseweg. De bebouwing langs dit lint, in de omgeving van het plangebied, wordt afgewisseld met bosschages en agrarisch land.
Het plangebied staat kadastraal bekend als kadastrale gemeente Nieuw – Ginneken, sectie G en nummer 2401 en heeft een oppervlakte van 15.700 m2. Ter plaatse van het plangebied is een tuincentrum met de benodigde voorzieningen aanwezig. Hierbij valt te denken aan kassen, welke dienen als verkoopruimte, een opslagschuur, verkoopstellingen, wateropslag, parkeerplaatsen en een bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen.
Afbeelding 2: Planlocatie
2.2 Beoogde Situatie
Initiatiefnemer is voornemens om de bedrijfswoning welke is gelegen in het noordelijke deel van het plangebied af te splitsen van het tuincentrum. De afsplitsing van de woning heeft als doel om de verkoopbaarheid van het tuincentrum te vergroten. Als gevolg van de afsplitsing van de woning zal het bestaande waterbassin gesaneerd, dan wel verplaatst worden. Verder zal de woning landschappelijk worden ingepast. In onderstaande afbeelding is de landschappelijke inpassing weergegeven.
Afbeelding 3: Beoogde situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt het voor onderhavige ontwikkeling relevante ruimtelijke rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid uiteengezet. Daarnaast wordt de beoogde ontwikkeling in dit hoofdstuk tevens aan dit beleid getoetst.
3.1 Rijksbeleid
Gezien onderhavig initiatief dermate kleinschalig van aard is heeft deze geen invloed op het rijksbeleid en wordt derhalve in dit hoofdstuk niet beschreven.
3.2 Provinciaal Beleid
Het geldende ruimtelijke beleid van de provincie Noord-Brabant is vervat in de Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014 en de Verordening ruimte Noord-Brabant.
3.2.1 Structuurvisie 2010 - Partiele herziening 2014 (Sv 2014)
De Structuurvisie 2010 – partiële herziening 2014 (Sv 2014) betreft een herziening van de op 1 oktober 2010 vastgestelde Structuurvisie ruimtelijke ordening. De partiële herziening is door Provinciale Staten van Noord-Brabant op 7 februari 2014 vastgesteld en is in werking getreden op 19 maart 2014.
De Structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 weer (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De genoemde visie in de partiële herziening is doorvertaald in de regels van de Verordening ruimte 2014. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
Volgens de structurenkaart, zie afbeelding 4, is onderhavig plangebied gelegen in de groenblauwe mantel. De groenblauwe structuur omvat de samenhangende gebieden in Noord-Brabant, waaronder het Natuur Netwerk Brabant, waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden. De structuur bestaat voornamelijk uit beken en andere waterlopen en uit bos- en natuurgebieden. Daarnaast liggen ook gebieden met een andere functie (zoals agrarisch of recreatie) binnen de groenblauwe mantel, als die gebieden van belang zijn voor de natuur- en waterfuncties. Nieuwe ontwikkelingen binnen dit gebied zijn mogelijk, als deze bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren en waar mogelijk bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van deze functies of het landschap. De ontwikkelingsmogelijkheden voor niet-agrarische bedrijven en woningen in deze gebieden zijn opgenomen in de Vr.
Onderhavige ontwikkeling gaat gepaard met een landschappelijke inpassing waardoor de bestaande landschappelijke kwaliteiten van de groenblauwe mantel in de omgeving behouden en versterkt worden. Ook worden de belangrijke natuur-, bodem- en waterfuncties gerespecteerd. Derhalve sluit onderhavig initiatief aan bij de ambitie van de provincie voor de groenblauwe structuur.
Afbeelding 4: Uitsnede structurenkaart Svro 2014, rode omkadering betreft het plangebied
3.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant (Vr)
In de Wro is geregeld dat de provincie in een aparte verordening regels kan opstellen die door elke gemeente in Noord-Brabant moet worden toegepast bij ruimtelijke besluiten. Derhalve hebben de Provinciale Staten van Noord-Brabant een Verordening ruimte vastgesteld. Sinds de vaststelling op 10 juli 2015 van de Verordening ruimte 2014 (in werking per 15 juli 2015) zijn er diverse wijzigingen op de kaart en in de regels en de naamgeving van de verordening doorgevoerd. Deze wijzigingen zijn verwerkt in de geconsolideerde versie die per 15 juli 2017 in werking is en wordt aangehaald als Verordening ruimte Noord-Brabant. De bepalingen voor deze onderwerpen zijn gebaseerd op het provinciale beleid zoals dat opgenomen is in de Structuurvisie 2010 – partiële herziening 2014.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor locaties volgen uit het gebied waarin ze gelegen zijn. In de Verordening ruimte is onderscheid gemaakt tussen structuren en aanduidingen. De structuren bestaan uit 'bestaand stedelijk gebied', 'Natuur Netwerk Brabant', 'groenblauwe mantel' en 'gemengd landelijk gebied'. Deze vier structuren zijn Brabant-dekkend. Per structuur zijn er regels uitgewerkt onder welke voorwaarden welke functies ontwikkeld kunnen worden. Onderhavig plangebied is gelegen binnen de structuur 'Groenblauwe mantel'.
De aanduidingen zijn opgenomen binnen de themakaarten. Deze themakaarten betreffen aanduidingen ten aanzien van 'stedelijke ontwikkeling', 'cultuurhistorie', 'agrarische ontwikkeling en windturbines', 'water' en 'natuur en landschap'.
Binnen het plangebied zijn aanduidingen opgenomen op de themakaarten 'agrarische ontwikkeling en windturbines' en 'natuur en landschap'. Op deze themakaart is de locatie gelegen in de aanduidingen 'Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant' en 'Beperkingen veehouderij'.
Afbeelding 5: Uitsnede Vr, themakaart natuur en landschap, rode omkadering betreft het plangebied
Afbeelding 6: Uitsnede Vr, themakaart agrarische ontwikkeling en windturbines, rode omkadering betreft het plangebied
Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn er meerdere sporen die gevolgd moeten worden in het kader van toetsing aan de Vr. Ten eerste zijn er algemene regels voor de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van toepassing, die opgenomen zijn in hoofdstuk 2 van de Vr. Daarnaast moet getoetst worden aan art. 6, welke regels omvat voor ruimtelijke ontwikkelingen, gelegen in de groenblauwe mantel. Er moet getoetst worden aan art. 12, welke regels omvat ten aanzien van fysieke ingrepen met mogelijke negatieve effecten op de waterhuishouding van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant. Tenslotte moet getoetst worden aan art. 25, welke regels omvat ten aanzien van ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen.
Algemene regels (hoofdstuk 2 Vr):
Hoofdstuk 2 van de Vr stelt algemene regels ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit (artikel 3). In deze regels wordt gesteld dat bijgedragen moet worden aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. De bevordering van de ruimtelijke kwaliteit wordt uitgesplitst in de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit (artikel 3.1 Vr) en de kwaliteitsverbetering van het landschap (artikel 3.2 Vr).
Zorgplicht ruimtelijke kwaliteit (art. 3.1 Vr):
In artikel 3.1 wordt gesteld dat bij ruimtelijke ontwikkelingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik wordt toegepast. Het doel hierbij is om bestaande bebouwing zo goed mogelijk te benutten. Het principe zorgvuldig ruimtegebruik bij ruimtelijke ontwikkelingen houdt in ieder geval in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen gebruik wordt gemaakt van een bestaand bouwperceel en dat een uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden.
Bij onderhavige situatie wordt de bestaande bebouwing volledig benut. Door het afsplitsen van de bedrijfswoning wordt geen extra ruimte geboden om een nieuwe bedrijfswoning te realiseren. Dit is planologisch geborgd in het bestemmingsplan. Daarnaast zal er ter plaatse van de woning geen nieuw bedrijf opgericht worden. Verder zal de gewenste afsplitsing plaatsvinden binnen het bestaande bouwperceel. Het totale oppervlakte bouwperceel breidt derhalve niet uit. De gewenste afsplitsing is ontstaan doordat de financiële mogelijkheden ontbreken bij aankopende partijen om het tuincentrum en de bedrijfswoning te kopen. Door de afsplitsing van de bedrijfswoning zal het tuincentrum beter verkoopbaar worden. Het beoogde bouwvlak sluit aan bij de bestaande bedrijfsgebouwen van het tuincentrum.
Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit dient voorliggende toelichting een verantwoording te bevatten waaruit blijkt dat rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, waterhuishouding, archeologische en cultuurhistorische waarden, ecologische waarden, aardkundige waarden en landschappelijke waarden. Daarnaast dient, gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, de omvang van de ruimtelijke ontwikkeling te passen in de omgeving. De toetsing van de gevolgen van het initiatief op bovengenoemde aspecten is uitgebreid uiteengezet in hoofdstuk 4 van voorliggende toelichting.
Tevens dient binnen het plangebied een adequate afwikkeling van personen- en goederenvervoer verzekerd te zijn, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor. De toetsing van de gevolgen van het initiatief op bovengenoemde aspecten is uitgebreid uiteengezet in hoofdstuk 4 van voorliggende toelichting.
In geval van stedelijke ontwikkeling dient conform art. 3.1, tweede lid onder c van de Vr, toepassing te worden gegeven aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Omdat er sprake is van een bestaande woning en omdat het tuincentrum niet wordt uitgebreid, maar inkrimpt, is toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.
Kwaliteitsverbetering van het landschap (art. 3.2 Vr):
Een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied dient gepaard te gaan met een fysieke verbetering van het landschap. Daarnaast dient te worden aangetoond hoe deze fysieke verbetering ook financieel, juridisch en feitelijk wordt verzekerd. Een verbetering zoals hierboven beschreven kan o.a. bestaan uit een landschappelijke inpassing, behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen, wegnemen van verharding of het slopen van bebouwing. Deze vormen van kwaliteitsverbetering dienen dan ook te worden geborgd in het bestemmingsplan. Over de exacte invulling van de kwaliteitsverbetering zijn in het regionaal ruimtelijk overleg tussen gemeenten en provincie afspraken gemaakt. Voor de gemeente Breda is de Landschapsinvesteringsregeling Breda van toepassing. Hierin is de ontwikkeling aangemerkt als een categorie 3 ontwikkeling.
Voor deze ontwikkeling dient een financiële berekening te worden gemaakt om de waardevermeerdering van de gronden te bepalen. 20% van deze waardevermeerdering dient te worden geïnvesteerd in het landschap.
Op basis van de huidige planologische situatie, de gewenste planologische situatie en het landschappelijke inpassingsplan is door beëdigd rentmeester en taxateur ing. C.A. Schellekens van het adviesbureau Verschel &VanDun een economische berekening inzake de waardevermeerdering en kwaliteitsinvestering opgesteld. Deze berekening is opgenomen in Bijlage 2. Uit deze berekening blijkt dat de kwaliteitsverbetering geïnvesteerd wordt in het landschappelijk inpassen van de locatie. Hierdoor is voldoende geborgd dat 20% van de waardevermeerdering geïnvesteerd wordt in het landschap. De gronden die worden ingezet t.b.v. kwaliteitsverbetering krijgen de bestemming 'Natuur'
De aanleg en instandhouding van deze landschappelijke inpassing zijn verzekerd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de regels. Middels de bijgevoegde berekening is bovendien aangetoond dat de kwaliteitsverbetering bovendien ruimschoots financieel is verzekerd. De beoogde ontwikkeling is derhalve in overeenstemming met artikel 3.2 van de Vr.
Regels t.a.v. groenblauwe mantel (art. 6.7 Vr)
Dhr. Van Dun is voornemens om in de beoogde situatie de huidige bedrijfswoning aan de Strijbeekseweg 16b te Ulvenhout af te splitsen en om te schakelen naar een woonbestemming.
In artikel 3.1 van de Vr is bepaald dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruik maakt van een bestaand bouwperceel, dat niet is ontstaan door afsplitsing van een bedrijfswoning, tenzij in de verordening uitdrukkelijk anders is bepaald.
In de beoogde situatie wordt de bedrijfswoning aan de Strijbeekseweg 16b te Ulvenhout afgesplitst van het bedrijf (tuincentrum). Na afsplitsing van de bedrijfswoning van het bedrijf is mag ter plaatse van de woning geen bedrijf meer opgericht worden. Dit wordt planologisch geborgd.
Conform artikel 6.7, lid 5 van de Vr kan een bestemmingsplan voorzien in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits:
-
er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt;
In de gewenste situatie is het niet mogelijk om ter plaatse van het tuincentrum een bedrijfswoning op te richten. De oprichting van een bedrijfswoning is namelijk planologisch uitgesloten. Hierdoor is geen splitsing van woonfuncties.
-
overtollige bebouwing wordt gesloopt;
Op onderhavige locatie is geen sprake van overtollige bebouwing. De woning (incl. bijgebouwen) zullen geheel gebruikt worden voor de woonfunctie. Alle bedrijfsgebouwen ter plaatse van het tuincentrum zijn noodzakelijk om een reëel bedrijf uit te kunnen voeren. Er hoeft daarom geen overtollige bebouwing gesloopt te worden.
-
de vestiging van andere functies is uitgesloten in het geval er sprake is van afsplitsing van een voormalige bedrijfswoning.
Ter plaatse van de nieuwe woonfunctie worden geen mogelijkheden geboden om andere functies te realiseren, zoals het ontwikkelen van een nieuw bedrijf.
Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant (art. 12 Vr)
De aanduiding 'Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant' heeft als doel de bestaande waterhuishouding van de hierbinnen gelegen ecologische hoofstructuur te behouden of te versterken. In de gewenste situatie is er geen sprake van fysieke ingrepen waarbij de erfverharding toe zal nemen. De bestaande gebouwen blijven gehandhaafd en er worden geen nieuwe gebouwen gerealiseerd. Er is derhalve enkel sprake van een functiewijziging.
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de bestaande waterhuishouding van het Natuur Netwerk Brabant behouden blijft.
Beperkingen veehouderij (artikel 25 Vr)
De aanduiding 'beperkingen veehouderij' is niet van toepassing op de beoogde ontwikkeling omdat onderhavige locatie geen onderdeel uitmaakt van een veehouderij.
Gezien het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de gewenste ontwikkeling voldoet aan de regels uit de Verordening ruimte Noord-Brabant.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Het gemeentelijk beleid is vervat in de gemeentelijke structuurvisie en het bestemmingsplan.
3.3.1 Structuurvisie
De 'Structuurvisie Breda 2030' (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2013) geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weer en biedt een afwegingskader voor de stedelijke programmering. De structuurvisie dient als integrale basis voor bestemmingsplannen, ontwikkelingsvisies en beleidsdocumenten.
Het fundament voor de ontwikkeling van Breda naar 2030 is het ontwikkelen van een compacte, duurzame stad, waarin ruimte is voor initiatief.
Uitgangspunt in de Structuurvisie voor wat betreft woningbouw is een betere aansluiting van de nieuwbouw op de bestaande voorraad en de ontwikkelende woningvraag. Vraag en aanbod moeten beter op elkaar afgestemd worden. Het is dus van belang dat een herprogrammering plaatsvindt, waarbij prioriteiten gesteld worden welke woningbouwplannen wel en geen doorgang mogen vinden. Het afstemmen van het woningaanbod op de woonvraag is een opgave voor markt en overheid. De gemeente voert de regie op het programma en zal samen met andere partijen en bewoners richting geven aan de projecten waarop wordt ingezet. Zij heeft hierbij vooral een regisserende, stimulerende en faciliterende rol.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe woningen mogelijk, er is enkel sprake van omschakeling van een bedrijfswoning naar en burgerwoning.
Uitgangspunt in de Structuurvisie voor wat betreft buitengebied betreft het actualiseren van het 'groen- met roodbeleid' waarbij de lokale karakteristieken en de behoefte in het buitengebied centraal staan. Doel is om de bestaande landschapskwaliteiten te behouden. Onderdeel van het behoud van de bestaande landschapskwaliteiten betreft de regeling kwaliteitsverbetering landschap van de gemeente Breda.
Voor onderhavige locatie is sprake van landschappelijke inpassing, waarbij kwaliteitsverbetering plaatsvindt conform de werkafspraken die gemaakt zijn door de gemeente Breda. De landschappelijke inpassing en de kwaliteitsverbetering zijn uiteengezet in paragraaf 3.2.2 en in paragraaf 4.9.
Gezien het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Structuurvisie Breda 2030.
3.3.2 Bestemmingsplan
Zoals reeds in de inleiding van voorliggende toelichting beschreven is voor het plangebied het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013' vigerend, welke is vastgesteld op 3 maart 2016. Tegen dit bestemmingsplan is beroep ingediend. Als gevolg van dit beroep is het bestemmingsplan naar aanleiding van uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 februari 2017 gewijzigd vastgesteld op 13-07-2017.
In dit bestemmingsplan heeft de locatie ter plaatse, de volgende bestemmingen en aanduidingen:
-
Enkelbestemming 'Detailhandel';
-
Dubbelbestemming 'Waarde – Attentiegebied ecologische hoofdstructuur';
-
Dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie';
-
Bouwvlak;
-
Functieaanduiding 'tuincentrum';
-
Gebiedsaanduiding overige zone - beperkingen veehouderij.
Afbeelding 7: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013', enkelbestemming 'Detailhandel'
Blijkens de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013' zijn geen binnenplanse mogelijkheden opgenomen voor het afsplitsen van de bedrijfswoning, hiervoor moet derhalve het bestemmingsplan herzien worden.
Om deze reden wordt een herziening van het bestemmingsplan voorbereid. De regels van deze herziening zullen zo veel mogelijk aansluiten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013'.
Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische En Planologische Aspecten
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het verplicht om inzicht te bieden in de relevante milieuhygiënische en planologische aspecten. In dit hoofdstuk worden deze aspecten beschreven.
4.1 Milieueffectrapportage En Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen, waaronder bestemmingsplan, onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
-
Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten;
-
Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden.
Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. De activiteit die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is de omschakeling van één bedrijfswoning naar een zelfstandig woonfunctie. Deze activiteit is niet vermeld in de C- of D-lijst.
Er is derhalve geen sprake van een toekomstig m.e.r.-(beoordelings)plichtig besluit. Wat betreft het eerste criteria geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER.
4.2 Waterhuishouding
Per 1 november 2003 is het verplicht om bij ruimtelijke ingrepen de watertoets toe te passen. Deze verplichting is wettelijk geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In deze watertoets moet inzicht worden geboden in de effecten van het initiatief op de waterhuishouding. In het kader van de watertoets dient de gemeente voorafgaand aan de procedure het voornemen van de ruimtelijke ingreep aan het waterschap te verzenden. De gemeente en het waterschap kunnen afspraken maken over de wijze waarop het aspect water in het ruimtelijk plan is opgenomen. In deze waterparagraaf komen de volgende onderdelen aan bod:
-
Beschrijving waterrelevant beleid;
-
Bestaande waterhuishoudkundige situatie;
-
Beoogde waterhuishoudkundige situatie.
4.2.1 Waterrelevant beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is vanaf 22 december 2000 van kracht. De KRW heeft als doel om te komen tot schone, ecologisch gezonde stroomgebieden, waarin water op een duurzame manier wordt gebruikt. Om dit doel te bereiken is een systematiek opgesteld die alle Europese lidstaten in de nationale wetgeving moeten implementeren en uitvoeren. De Nederlandse regering heeft invulling aan de KRW gegeven middels de Waterwet, die in werking is getreden op 22 december 2009. De Waterwet regelt het beheer van het oppervlakte- en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen het waterbeleid en ruimtelijke ordening. De visies met betrekking tot het waterbeleid worden door de verschillende bestuurslagen in diverse plannen beschreven.
Het beleid van de provincie Noord-Brabant richt zich op het bereiken en in stand houden van watersystemen die ruimte bieden aan een gezond leefmilieu voor mens, dier en plant. Daarbij zijn economische en ecologische ontwikkelingen met elkaar in evenwicht en is het hebben en houden van een veilige en bewoonbare provincie een randvoorwaarde. Dit beleid is vertaald in de Structuurvisie 2010 en de Verordening ruimte 2014. In de structuurvisie komen over het onderwerp water de volgende aspecten aan bod:
-
Een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem;
-
Een betere waterveiligheid door preventie;
-
Koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
Uit de themakaart 'water' van de Vr blijkt dat onderhavige locatie niet gelegen is in een aanduiding, welke gericht is op het uit te voeren beleid m.b.t. het onderwerp water. De gewenste ontwikkeling is daarom niet in strijd met de Vr.
Afbeelding 8: Uitsnede Vr, themakaart water, rode omkadering betreft het plangebied
Waterschap Brabantse Delta is de beheerder van zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in de omgeving van het plangebied. Het waterbeheer is gericht op het duurzaam beheren van het watersysteem, waarbij uitgegaan wordt van een watersysteembenadering. In het 'Waterbeheerplan 2016-2021 Grenzeloos verbindend' beschrijft het waterschap de hoofdlijnen van haar beleid uitgewerkt in verschillende thema's. Het huidige waterbeheerplan beschrijft de plannen voor de periode 2016 – 2021. De langetermijnstrategie uit het voorgaande beheerplan wordt voortgezet voor de verschillende thema's, zoals waterkwaliteitsverbetering, vermindering van de kans op wateroverlast en verdrogingsbestrijding. Voor ruimtelijke ontwikkelingen met betrekking tot de agrarische sector ziet het waterschap kans voor een robuustere inrichting: minder kapitaalintensieve teelten op plekken met risico's op wateroverlast en meer ruimte voor het langer vasthouden of tijdelijk bergen van water in de (peilbeheerste) gebieden.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; 'De Keur' en 'De Legger'.
Attentiegebied en Invloedsgebied Natura 2000
In 2009 hebben de waterschappen het grootste deel van het operationeel grondwaterbeheer overgenomen van de provincie, zo ook Waterschap Brabantse Delta. In samenwerking met de waterschappen De Dommel en Aa en Maas wordt nieuw grondwaterbeleid ingevoerd. Eén van de kernpunten daaruit is wel dat het bestaande beleid voor natuurgebieden (uitgewerkt in de zogenaamde beschermde gebieden en attentiegebieden en in een zone rondom Natura 2000-gebieden de zogeheten invloedsgebieden Natura 2000) ongewijzigd blijft. Het beleid wat op onderhavige planlocatie van toepassing is heeft betrekking op Attentiegebieden en het Invloedsgebied Natura 2000.
De attentiegebieden vormen de buffer tussen de natte natuurparels en hun omgeving. Binnen deze zones dienen hydrologische verschillen tussen natte natuurparels en omgeving opgevangen te worden. De attentiegebieden zijn in eerste instantie gericht op bescherming van de hydrologisch toestand binnen de natte natuurparels.
Het 'Invloedsgebied Natura 2000' hebben als doel de nabijgelegen Natura 2000-gebieden te beschermen tegen verdroging dan wel vernatting als gevolg van de gewenste activiteit, waardoor de leefgebieden ter plaatse verstoord worden.
Ter plaatse van onderhavige planlocatie is namelijk geen sprake van een toename van grondwateronttrekkingen ook is er geen sprake van een toename van erfverharding. Derhalve kan geconcludeerd worden dat er geen wijzigingen plaatsvinden die indirect leiden tot een aantasting van omliggende Natura 2000-gebieden m.b.t. het aspect water.
Afbeelding 9: Uitsnede Keur Waterschap Brabantse Delta
De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor waterhuishouding en het waterbeheer. De Legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van het verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen afvoeren. Bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 2.000 m2 valt een ontwikkelingsplan onder de algemene regels en worden er geen compenserende eisen gesteld.
4.2.2 Bestaande waterhuishoudkundige situatie
In de bestaande waterhuishoudkundige situatie wordt het bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard geloosd op het gemeentelijk riool. Voor het overige wordt er uit de inrichting enkel niet-verontreinigd hemelwater geloosd of opgevangen is een waterreservoir. Het water uit dit waterreservoir wordt gebruikt voor het tuincentrum. Dit hemelwater is afkomstig van regenwater dat op de daken en erfverharding valt. Gemiddeld valt er jaarlijks 0,8 m3 niet-verontreinigd hemelwater per m2 verhard oppervlak. Dit hemelwater wordt door middel van afschot van daken en erfverharding geloosd op omliggende perceelssloten. Op het bedrijf wordt aandacht besteed aan het schoonhouden van het verhard oppervlak. Er is sprake van good-house-keeping management. De erfverharding en de daken worden zo vaak als voor de goede orde noodzakelijk is schoon gehouden. Op het bedrijf vinden geen bijzondere activiteiten plaats die ertoe kunnen leiden dat er stoffen in aanraking kunnen komen met het hemelwater. Het niet-verontreinigde hemelwater kan dus zonder problemen worden geloosd op de omliggende perceelssloten.
4.2.3 Beoogde waterhuishoudkundige situatie
In de beoogde waterhuishoudkundige situatie wordt het (bedrijfs)afvalwater van huishoudelijke aard geloosd op het gemeentelijk riool. Zoals aangegeven is waterschap Brabantse Delta de beheerder van de kwaliteit en kwantiteit van het grond- en oppervlaktewater binnen het plangebied. Middels de Keur van Waterschap Brabantse Delta, welke in werking is getreden op 1 maart 2015, is bepaald bij welke ontwikkelingen mitigerende maatregen getroffen moeten worden. Deze mitigerende maatregelen kunnen onder andere bestaan uit het treffen van een retentievoorziening. De Keur van Waterschap Brabantse Delta schrijft voor dat voor een toename van minder dan 2.000 m² verhard oppervlak geen mitigerende maatregelen nodig zijn. Deze mitigerende maatregelen zijn wel van toepassing bij elke toename van het verhard oppervlak, indien de locatie is gelegen in een keurbeschermingsgebied of attentiegebied. De planlocatie is niet gelegen in een keurwaterbeschermingsgebied of attentiegebied. In de beoogde situatie is enkel sprake van een functiewijziging. Er worden derhalve geen extra erfverhardingen aangelegd. Omdat er geen toename van verharding is zijn geen compenserende maatregelen nodig om het hemelwater op te vangen.
4.3 Natuur
Voorafgaand aan de gewenste wijziging dient onderzocht te worden of er sprake is van een aantasting van wettelijk beschermde natuurwaarden op basis van de groene wet- en regelgeving. Onderstaand zijn de diverse aspecten ten aanzien van natuurwaarden beschreven.
4.3.1 Natuurnetwerk Nederland (NNN)
In de twintigste eeuw is veel Nederlandse natuur verdwenen. De overgebleven gebieden zijn vaak klein en liggen veelal ver uit elkaar. Hierdoor hebben bepaalde organismen moeite om gebieden te bereiken en zich er te handhaven, waardoor de diversiteit van planten, dieren en micro-organismen (de biodiversiteit) ook sterk achteruit gaat. Om de biodiversiteit te behouden en te versterken is het Natuurnetwerk Nederland opgericht.
Het Natuurnetwerk Nederland is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. In het NNN liggen:
-
Bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
-
Gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt;
-
Landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
-
Ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van Noordzee en de Waddenzee;
-
Alle Natura 2000-gebieden.
Het Rijk heeft het algemene NNN-beleid in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vastgelegd. Op grond van artikel 2.10.2 van het Barro moeten provincies bij provinciale verordening de NNN-gebieden aanwijzen en nauwkeurig begrenzen. Op grond van artikel 2.10.3 Barro moeten zij ook de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden vastleggen. Daarnaast wijzen de provincies de natuurdoelen in de NNN aan. Elk NNN-gebied heeft een zogenaamd natuurdoel. Een natuurdoel beschrijft een bepaalde natuurkwaliteit en wordt gebruikt als een toetsbare doelstelling voor een natuurgebied.
Natuur Netwerk Brabant (NNB)
Vanaf 2014 zijn de provincies verantwoordelijke voor de begrenzing en de ontwikkeling van het NNN. De provincie Noord-Brabant heeft in zijn Verordening de gebieden opgenomen als Natuur Netwerk Brabant. Men wil in 2027 alle gaten in het netwerk hebben gedicht met nieuwe natuur. Ongeveer 90% van het Natuur Netwerk Brabant wordt gevormd door bestaande natuurgebieden. Tussen deze gebieden is men voornemens om verbindingen te leggen in de vorm van Ecologische verbindingszones. Door deze verbindingen tussen natuurgebieden kunnen dieren van het ene gebied naar het andere foerageren.
De concrete ambities van de provincie Noord-Brabant staan in het Natuurbeheerplan Noord-Brabant 2016. De begrenzing van het netwerk is daarnaast ook opgenomen in de Verordening ruimte. Het NNB kent geen specifiek beschermingsregime, anders dan via het ruimtelijke spoor. Conform de themakaart 'natuur en landschap' van de Vr is binnen het plangebied geen NNB aanwezig, zie afbeelding 10. De beoogde ontwikkelingen hebben derhalve geen invloed op de concrete ambities uit het Natuurbeheerplan 2016.
Afbeelding 10: Uitsnede themakaart 'Natuur en Landschap' Vr, blauwe pijl betreft het plangebied
4.3.2 Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
-
bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
-
decentralisatie van verantwoordelijkheden;
-
vereenvoudiging van regels.
In deze paragraaf wordt getoetst of de ontwikkeling invloed heeft op de beschermde gebieden en soorten die zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is beperkt tot de Natura 2000-gebieden en eventueel buiten het Natuur Netwerk gelegen bijzondere provinciale natuurgebieden. De bescherming van het Natuur Netwerk Nederland is reeds beschermd in het Barro en provinciale verordening.
In Nederland zijn 164 Natura 2000-gebieden aangewezen. Voorbeelden van de Natura 2000-gebieden zijn Kempenland-West, Kampina en Oisterwijkse Vennen en Regte Heide en Riels laag. De provincie Noord-Brabant heeft geen bijzondere provinciale natuurgebieden vastgesteld.
Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning i.h.k.v. Wet Natuurbescherming (Wnb) wordt aangevraagd. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van de beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden.
Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft Ulvenhoutse Bos welke is gelegen op een afstand van circa 1.700 meter. Op onderhavige locatie is enkel sprake van een functiewijziging. Een bedrijfswoning en een gedeelte van het bedrijf welke worden gebruikt voor het telen dan wel verkopen van tuinplanten wordt in de beoogde situatie gebruikt als tuin.
Gezien de afstand tot het omliggende Natura 2000-gebied en omdat er tussen het gebied en de beoogde ontwikkeling veel landschapselementen aanwezig zijn zoals woningen, is er op de omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake van negatieve effecten zoals oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid, optische verstoring, verstoring door mechanische effecten en bewuste verandering soortensamenstelling.
Bescherming van soorten
De soortenbeschermende werking is rechtstreeks opgenomen in de Wnb. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Hieronder zijn de drie beschermingsregimes weergegeven:
-
Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn; Dit zijn alle van nature in Nederland in het wild levende vogels (zoals bedoelt in artikel 1 van de Vogelrichtlijn).
-
Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn; Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, Bijlage I en II van het Verdrag van Bern en Bijlage II van het Verdrag van Bonn. In de bijlagen van de Verdragen van Bern en Bonn worden ook vogels genoemd.
-
Beschermingsregime andere soorten. Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage onderdeel A en B van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om de bescherming van zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten voorkomend in Nederland.
In Nederland komen ongeveer 30.000 soorten dieren en planten voor. De Wnb regelt de bescherming van circa 300 in het wild voorkomende soorten inheemse planten en dieren.
In de Wnb is onder meer bepaald dat beschermde diersoorten niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en plantensoorten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende dieren en planten. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.
Bij het beoordelen van de in het plangebied voorkomende beschermde soorten gaat het primair om soorten die door de ingreep direct beïnvloed worden, doordat:
-
Zij fysiek aangetast worden (doden/verwonden van dieren, verwijderen van planten);
-
Zij verstoord worden (toename van geluid of licht);
-
Hun vaste verblijfplaatsen c.q. groeiplaatsen aangetast of verstoord worden.
Gelet op de aard van het initiatief aan de Strijbeekseweg 16A en 16B dient met name bepaald te worden of de functiewijziging leidt tot een verstoring van beschermde natuurwaarden. Verboden handelingen dienen desondanks zoveel mogelijk te worden voorkomen en handelingen mogen niet leiden tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding. Het (onopzettelijk) doden, verwonden of verontrusten van deze soorten dient zo veel mogelijk voorkomen te worden. Gezien het huidige intensieve gebruik van het bouwvlak en de landbouwgronden grenzend aan het bouwvlak is de aanwezigheid van beschermde of bijzondere soorten echter niet te verwachten. Daarnaast wijzigt het gebruik feitelijk niet. De woning en omliggende gronden blijven in gebruik als wonen. Het overige blijft in gebruik ten behoeve van de bedrijfsvoering.
4.4 Cultuurhistorie, Aardkunde En Archeologie
Voorafgaand aan de realisatie van de beoogde bedrijfsopzet dient onderzocht te worden of er sprake is van aantasting van archeologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden.
4.4.1 Cultuurhistorie en aardkunde
Uit de cultuurhistoriekaart van de provinciale Vr blijkt dat het plangebied niet gelegen is in een cultuurhistorisch vlak of een aardkundig waardevol gebied. Daarnaast kent de locatie geen complexen van cultuurhistorisch belang. Ook is er op onderhavige locatie enkel sprake van een afsplitsing van de bedrijfswoning. Deze wijziging heeft geen effect op de cultuurhistorische en aardkundige waarden. Het plan zal derhalve geen afbreuk doen aan de cultuurhistorische waarden of het aardkundig waardevol gebied.
Afbeelding 11: Uitsnede Vr, themakaart cultuurhistorie, blauwe pijl betreft het plangebied.
4.4.2 Archeologie
De zorg voor archeologische monumenten wordt geregeld in het proces van de ruimtelijke ordening. Zo is wettelijk bepaald dat gemeenten in nieuwe bestemmingsplannen rekening moeten houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten, archeologische waarden. Bij deze nieuwe plannen kunnen voorwaarden worden gesteld aan omgevingsvergunning voor de activiteiten bouw, aanleggen e.d. In het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013' is ter plaatse van de planlocatie de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' opgenomen.
Initiatiefnemer is enkel voornemens om de bedrijfswoning af te splitsen van het tuincentrum. Er als gevolg van de afsplitsing plan geen gronden geroerd. In de gewenste situatie worden enkel de gebruiksactiviteiten gewijzigd, waardoor het tuincentrum beter verkoopbaar wordt.
Omdat er geen gronden geroerd worden is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Afbeelding 12: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013', blauwe pijl betreft het plangebied
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
De handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' (editie 2009) is een publicatie van de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten en dient als hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen
krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het
waar nodig ruimtelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee
doelen:
-
Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en
gevaar voor woningen; -
Aan bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen
aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.
De VNG-publicatie is een hulpmiddel om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen concreet in te vullen. Gemeenten beslissen uiteindelijk zelf over een bepaalde locatie. De handreiking geeft
informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten en bijbehorende richtafstanden van een scala
aan bedrijfsactiviteiten. Deze richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit. Er wordt
onderscheid gemaakt in de omgevingstypen:
-
Rustige woonwijk en rustig buitengebied: een woonwijk (of vergelijkbaar omgevingstype) die
is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Er komen enkel wijkgebonden
voorzieningen voor en er is weinig verstoring door verkeer. -
Gemengd gebied: een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen
komen functies zoals winkels, horeca en kleine bedrijven voor of er is sprake lintbebouwing in
het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Ook gebieden direct
naast de hoofdinfrastructuur gelegen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied, hier is
sprake van verhoogde milieubelasting door geluid.
Onderhavige locatie is gelegen in omgevingstype 'gemengd gebied'. Dit omgevingstype wordt
gekenmerkt door een matige tot sterke functiemenging. In de omgeving bevinden zich direct naast woningen andere functies zoals o.a. agrarische bedrijven, detailhandel en andersoortige bedrijven. Verder wordt opgemerkt dat onderhavige locatie op korte afstand tot de hoofdinfrastructuur is gesitueerd (snelweg A58), waardoor reeds sprake van verhoogde milieubelasting door geluid.
Door de afsplitsing van de woning dient onderzocht te worden of ter plaatse van deze woning voldaan wordt aan de vaste afstanden conform de VNG-handreiking. Het tuincentrum behoort tot milieucategorie 2. Echter omdat het tuincentrum gelegen is in een gemengd gebied geld een richtafstand van 10 meter. Bij deze bepaling van de richtafstand is geluid het maatgevende aspect.
Er dient onderzocht te worden of er sprake is van onderlinge hinder als gevolg van de gewenste ontwikkeling. Er moet afgewogen worden of het tuincentrum voldoet aan de vaste afstanden. In de gewenste situatie is er geen sprake van een uitbreiding van het bestaande tuincentrum. Voor omliggende bestaande gevoelige objecten is derhalve geen sprake van een verandering. Echter mag door afsplitsing van deze woning het tuincentrum geen onevenredige milieuhinder meer veroorzaken op de woning. Verder wordt opgemerkt dat de bedrijfswoning al belemmerend werkte voor andere inrichtingen dan waartoe zij behoorde. Het gaat hier derhalve om een bestaand gevoelig object.
De huidige bedrijfswoning van initiatiefnemer bevindt zich op een kortere afstand dan 10 meter van de bedrijfsactiviteiten welke plaatsvinden ter plaatse van het tuincentrum op de Strijbeekseweg 16a te Ulvenhout. Omdat geluid het maatgevende aspect is, is voor onderhavige locatie een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit akoestisch onderzoek blijkt dat tussen het tuincentrum en de woning een geluidsscherm geplaatst moet worden. Dit geluidsscherm dient een hoogte van 3 meter en een lengte van 19 meter te hebben. Dit geluidsscherm is geborgd in de regels en verbeelding van het bestemmingsplan. Door het plaatsen van het geluidsscherm kan geconcludeerd worden dat het beoogde initiatief akoestisch inpasbaar is.
Verder is op korte afstand van de woning een plantenkwekerij (Strijbeekseweg 21) gelegen. De plantenkwekerij behoort tot milieucategorie 2. Echter omdat de kwekerij gelegen is in een gemengd gebied geld een richtafstand van 10 meter. De afstand van dit akkerbouwbedrijf (categorie) tot de woning bedraagt circa 70 meter. De woning voldoet derhalve aan de richtafstand uit de VNG. Verder zal de afstand van dit bestaande gevoelige object tot het tuinbouwbedrijf niet afnemen. De woning belemmerd derhalve de bedrijfsvoering van de plantenkwekerij niet.
Gezien het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan de richtafstanden uit de VNG. Verder wordt de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet belemmerd wordt door de af te splitsen woning.
4.6 Geur
In het kader van onderhavige ruimtelijke procedure is het wenselijk dat de ontwikkeling geen negatief effect heeft op het woon- en leefklimaat in de omgeving van het plangebied. Ook na de beoogde ontwikkeling dient er sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor het aspect geur.
Het woon- en leefklimaat wordt bepaald door een vergelijking te maken met de geurbelasting als gevolg van een veelvoud van de veehouderijen in de omgeving van het betreffende geurgevoelige object (cumulatieve geurhinder).
In de omgeving van het plangebied zijn met name rundveehouderijen gevestigd. Deze veehouderijen hebben geen geuremissie. Hiervoor zijn derhalve vaste afstanden van toepassing. Uit onderstaande uitsnede van de contourenkaart, behorende bij de gebiedsvisie van de gemeente Breda, blijkt dat de geurhinder ter plaatse van het plangebied ter verwaarlozen is. Het plangebied ligt namelijk niet binnen deze contouren.
Verder blijkt dat de ontwikkeling niet beperkend werkt op nabijgelegen veehouderijen aangezien er binnen 50 meter geen veehouderijen zijn gelegen. Verder zijn op kortere afstand van omliggende veehouderij andere geurgevoelige objecten gelegen en dus meer beperkend.
Afbeelding 13: Geurhindercontouren, Geurverordening gemeente Breda, rode omkadering betreft het plangebied
Ten aanzien van het aspect geur kan derhalve worden gesteld dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is en dat de gewenste ontwikkeling niet beperkend is voor omliggende veehouderijen.
4.7 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) is sinds 1979 het juridisch kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. Deze wet zorgt voor de bescherming van geluidsgevoelige bestemmingen tegen geluidhinder van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. Hierbij wordt o.a. gebruik gemaakt van zonering en geluidsnormen.
In de beoogde situatie wordt de bedrijfswoning omgeschakeld tot een burgerwoning. Voor onderhavige locatie is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit het akoestisch onderzoek, welke is bijgevoegd in Bijlage 3, is gebleken dat woon- en leefklimaat als gevolg van de toekomstige bedrijfsactiviteiten vanwege het tuincentrum (inclusief scherm), ter plaatse van de woning aan de Strijbeekseweg 16b als goed te beschouwen is. Het tuincentrum ondervindt hierdoor tevens geen belemmering voor de toekomstige bedrijfsvoering.
4.8 Luchtkwaliteit
Met wet- en regelgeving wil de overheid zorgen voor een goede luchtkwaliteit en de burgers beschermen tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De belangrijkste is de Wet milieubeheer, titel 5.2: luchtkwaliteitseisen.
De verontreiniging is afkomstig van verschillende bronnen zoals het gemotoriseerde verkeer, industriële en agrarische inrichtingen en achtergrondconcentraties van verontreinigende stoffen. Fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) zijn de belangrijkste stoffen in de luchtkwaliteitsregelgeving.
In de beoogde situatie blijft de bedrijfswoning gehandhaafd en wordt deze woning omgeschakeld naar een burgerwoning. Het gaat hier derhalve om een bestaand gevoelig object. In de omgeving van het plangebied liggen geen bedrijven die de luchtkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden ter plaatse van het plangebied. Daarnaast is de achtergrondconcentraties fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) binnen de gemeente Breda dermate laag dat de normen voor de luchtkwaliteit niet overschreden worden. Dit is af te leiden van de GCN-kaarten van RIVM. De achtergrondconcentratie fijnstof ter plaatse van het plangebied bedraagt 17,80 µg/m3, de norm bedraagt 40 µg/m3. De achtergrondconcentratie stikstofdioxide ter plaatse van het plangebied bedraagt 24,49 µg/m3, de norm bedraagt 40 µg/m3. Hieruit is te concluderen dat ter plaatse van het plangebied een aanvaardbare luchtkwaliteit aanwezig is.
Afbeelding 14: Uitsnede GCN-kaart Fijnstof (PM10) bron: http://geodata.rivm.nl/gcn/
Afbeelding 15: Uitsnede GCN-kaart NO2 bron: http://geodata.rivm.nl/gcn/
4.9 Landschappelijke Inpassing
Het plangebied maakt onderdeel uit van het kleinschalig beekdallandschap het Markdal. Hierbij ligt de planlocatie aan de rand van dit beekdal. Het landschap van het Markdal is een typisch beekdallandschap, met een van oorsprong meanderende beek met drassige oevers. Op verschillende plaatsen langs de oevers lagen hogere zandbulten, de donken. De bebouwing in het zuidelijke deel van Ulvenhout ligt als lintbebouwing gesitueerd langs de Strijbeekseweg. De bebouwing langs dit lint, in de omgeving van het plangebied, wordt afgewisseld met bosschages en agrarisch land.
Ter plaatse van de woning is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt, zie Bijlage 1. Deze landschappelijke inpassing maakt onderdeel uit van kwaliteitsverbetering ter plaatse van onderhavige locatie. De kwaliteitsverbetering is nader toegelicht in paragraaf 3.2.2. Als onderdeel van onderhavige landschappelijke kwaliteitsverbetering wordt een fruitboomgaard en een boomgroep, welke onderdeel uit gaat maken van een bestaande bosschage aangeplant en een bestaande beukenhaag wordt verder aangeplant en behouden. Door de gewenste ontwikkeling is sprake van een robuust landschappelijke inpassing welke de waarden van het gebied behouden dan wel versterken. Daarnaast wordt tevens een bedrag gestort t.b.v. het gemeentelijk groenfonds. Hierdoor zal de ontwikkeling tevens een positief effect hebben op de landschappelijke kenmerken in de gemeente.
Afbeelding 16: Landschappelijk inpassingsplan
4.10 Bodemkwaliteit
Bij ruimtelijke plannen dient de aanwezige bodemkwaliteit te passen bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren.
Indien de bodemkwaliteit (humane) risico's met zich mee brengt of er sprake is van een spoedeisend geval van bodemverontreiniging kan de ontwikkeling voor bepaalde nieuwe functies geen doorgang vinden tot de risico's zijn beheerst of weggenomen door sanering.
In de beoogde situatie wordt enkel een bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning. Het beschermingsregime voor deze woningen is hetzelfde waardoor er voor het aspect bodem geen wijzigingen plaats vinden. Verder hebben het verleden hebben op deze locatie geen activiteiten plaatsgevonden die als bodembedreigend kunnen worden beschouwd. Derhalve is op deze locatie sprake van aanvaardbaar bodemkwaliteit. Er is geen sprake van een onaanvaardbaar risico voor de toekomstige gebruikers van de bodem. Een nader onderzoek naar de bodemgesteldheid is derhalve niet noodzakelijk.
4.11 Externe Veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of binnen een risicogebied van een transportroute.
4.11.1 Regelgeving
De regelgeving rondom externe veiligheid is opgenomen in diverse besluiten en regelingen. Besluiten en regelingen, waarin de aanvaardbare risico's zijn vastgelegd, voor de Strijbeekseweg 16A en 16B kunnen zijn:
-
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi),
-
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb),
-
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt),
De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De externe veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) binnen het invloedsgebied. In onderstaand kader worden deze risico's nader uitgelegd.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictief) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. De plaatsgebonden risicocontour is een contour waarbij alle punten met een gelijk risico met elkaar verbonden worden. Deze punten worden bepaald door de kans van optreden van diverse ongevalscenario's. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is 10-6 per jaar en geldt voor nieuwe situaties. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden toegevoegd en ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten, zijn in beginsel niet toegestaan. Als het plaatsgebonden risico 10-8 per jaar is, wordt het als verwaarloosbaar beschouwd.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico wordt behalve de ongevalfrequentie en het aantal transporten van gevaarlijke stoffen, tevens bepaald door de hoeveelheid aanwezige mensen in de nabijheid van een mogelijk ongeval. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe groot het aantal dodelijke slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de hoeveelheid aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers groter wordt, moet de kans op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Bij het bepalen van het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde, hiervoor zijn geen vaste contouren beschikbaar.
Invloedsgebied
Gebied aan weerszijden van een weg, spoorweg of binnenwater waar ten hoogste 1% van de in dat gebied aanwezige personen kan overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op die weg, spoorweg of binnenwater waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Voor wat betreft risicobedrijven is het invloedsgebied het gebied, dat in het Reglement externe veiligheid inrichtingen is bepaald, waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan normen vermeld in bovengenoemde regelgeving. Een ontwikkeling is niet toegestaan indien deze leidt tot een overschrijding van de grenswaarden. Van de richtwaarden kan gemotiveerd worden afgeweken.
4.11.2 Toetsing aan beleid
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Gezien de aard van de voorgenomen activiteiten (exploitatie van een tuincentrum en het omschakelen van een bedrijfswoning naar een burgerwoning) op de planlocatie is het Bevi niet van toepassing. De werkzaamheden omvatten niet het gebruik, opslag of vervoer van gevaarlijke stoffen.
Uit de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten aanwezig zijn op of nabij het plangebied. Er ontstaan daardoor geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkelingen op het plangebied. Daarnaast worden op onderhavige locatie geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd. Er vindt enkel een functiewijziging plaats waarbij een bedrijfswoning wordt omgeschakeld naar een burgerwoning.
Derhalve kan worden geconcludeerd dat er voor dit plan geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid.
Afbeelding 17: Uitsnede Risicokaart Nederland
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
De ontwikkeling is gelegen in het invloedsgebied van een Rijksweg.
Omdat de afstand meer bedraagt dan 200 m. kan er op grond van de artikelen 7 van het Bevt worden volstaan met een beperkte verantwoording groepsrisico.
Verantwoording groepsrisico, artikel 7
-
de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg en;
-
Het plangebied is voldoende bereikbaar voor voertuigen van hulpverleningsdiensten.
-
Het plangebied ligt binnen de cirkel van goede hoorbaarheid van de waarschuwings- en alarmeringsinstallatie. Het plangebied valt binnen het dekkingsgebied van NL-alert.
-
In de nabijheid van de ontwikkeling is secundair bluswater aanwezig.
-
voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg een ramp voordoet.
-
Er zijn voldoende vluchtwegen. Er is geen sprake van (structurele) aanwezigheid van groepen verminderd zelfredzame personen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013' is in de nabijheid geen dubbelbestemming 'Leiding' opgenomen. De voorgenomen ontwikkelingen liggen buiten deze dubbelbestemming en de voorgenomen ontwikkelingen hebben geen invloed op het bepaalde in de bijbehorende regels. Derhalve hebben de ontwikkeling is gelegen buiten de invloedsfeer van de in het Bevb opgenomen buisleidingen
Derhalve is verdere beoordeling aan het Bevb niet van toepassing.
4.12 Verkeer En Parkeren
Met de gewenste ontwikkeling wordt de bedrijfswoning afgesplitst van het tuincentrum. De bestaande activiteiten worden feitelijk niet gewijzigd. Voor de bedrijfswoning is namelijk al reeds een aparte inrit met voldoende parkeerplaatsen aanwezig. Voor het tuincentrum is dit eveneens hetzelfde. Door de gewenste afsplitsing zal het aantal bezoekers en daardoor ook het aantal parkeervoorzieningen niet toenemen.
Beide locaties zijn goed ontsloten en het is dan ook niet de verwachting dat de afsplitsing van de bedrijfswoning zal leiden tot een toename van verkeer die niet afgewikkeld kan worden op de bestaande infrastructuur.
4.13 Technische Infrastructuur
In of nabij het plangebied liggen geen planologisch relevante buisleidingen en lopen tevens geen relevante straalpaden (zoals te zien op de risicokaart in afbeelding 17).
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit bestemmingsplan.
5.1 Juridische Achtergrond
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan (ook: wijzigingsplan) in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridisch bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meerdere locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Hierbij kan gedacht worden aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling en het monitoren van beleid.
De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels. Voor bestemmingsplannen, zoals voorliggend plan, is het verplicht de regels van de SVBP te volgen.
5.2 Toelichting Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. Op de verbeelding zijn de volgende bestemmingen en aanduidingen opgenomen:
-
Enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden';
-
Enkelbestemming 'Detailhandel';
-
Enkelbestemming 'Wonen';
-
Dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie';
-
Dubbelbestemming 'Waarde – Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant';
-
Bouwvlak;
-
Functieaanduiding 'tuincentrum';
-
Functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten';
-
Gebiedsaanduiding 'overige zone – beperkingen veehouderij'.
Voor de benaming van de bestemmingen en aanduidingen is aangesloten bij het moederplan bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013'. Voor het overige wordt aangesloten bij het SVBP.
5.3 Toelichting Regels
De regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan bestaan uit inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.
De regels bij voorliggend bestemmingsplan worden gewijzigd ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Echter waar het mogelijk is wordt aangesloten bij de regels van het vigerende bestemmingsplan. De regels hebben betrekking op de in de verbeelding opgenomen bestemmingen en aanduidingen.
In de bestemming Wonen en in de bestemming Natuur zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen om de realisatie en de instandhouding van de vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap te borgen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
De voorgestane ontwikkeling aan de Strijbeekseweg 16A en 16B betreft een particulier initiatief. De met de ontwikkeling gepaard gaande kosten worden dan ook gedragen door de desbetreffende particuliere initiatiefnemer. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente gegarandeerd. Dit plan heeft geen financiële consequenties voor de gemeente. Dit kan worden vastgelegd in een anterieure overeenkomst, waarbij de eventuele planschade voor rekening komt voor de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid is hiermee voldoende aangetoond.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat het plan maatschappelijk draagvlak heeft. In dat kader is de gelegenheid tot inspraak geboden (in de vorm van publicatie van het ontwerpbestemmingsplan). Ook heeft vooroverleg plaatsgevonden met de daartoe aangewezen instanties.
6.2.1 Vooroverleg
In het kader van artikel 3.1.1 Bro wordt overleg gevoerd over het ontwerp bestemmingsplan met de gebruikelijke overlegpartners Waterschap Brabantse Delta, provincie Noord-Brabant, Natuurplein de Baronie en Brandweer Midden en West Brabant.
Van deze instanties is allen een reactie ingekomen. Het Natuurplein en het Waterschap Brabantse Delta zijn akkoord en hebben geen inhoudelijke reacties. De Brandweer Midden en West Brabant hebben verwezen naar het standaard advies. Dit advies is ter kennisgeving aangenomen.
De provincie Noord-Brabant heeft gevraagd om een verwijzing te wijzigen en om artikel 6.4.1. sub c te schrappen. De gevraagde aanpassingen zijn doorgevoerd in het bestemmingsplan.
6.2.2 Zienswijzen en beroep
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het wijzigingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen kenbaar te maken tegen het plan. De eventueel ingebrachte zienswijzen worden behandeld in de zienswijzenota. De eventuele wijzigingen t.o.v. het ontwerp zullen hierin worden verwoord.
Na vaststelling wordt het wijzigingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tevens kan er beroep worden ingesteld tegen de eventueel gewijzigde onderdelen. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Bijlage 1
Bijlage 2
Berekening kwaliteitsverbetering