Tuinzigt-Westerpark, Egelantierstraat 1 - Meidoornstraat
Bestemmingsplan - gemeente Breda
Vastgesteld op 28-11-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
het bestemmingsplan 'Egelantierstraat 1 - Meidoornstraat te Breda' met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2018205004-ON01 van de Gemeente Breda;
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0758.BP2018205004-ON01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 Aan- en uitbouwen
een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt;
1.4 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.5 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 Archeologische waarden
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
1.8 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 Bebouwingspercentage
het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.10 Begane grond
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau;
1.11 Belwinkel
elke ruimte voor het bedrijfsmatig aan het publiek gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, al dan niet in daarvoor bestemde belcabines, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen en het toegang bieden tot het internet al dan niet in combinatie met de verkoop van telefoons of accessoires voor telefoons;
1.12 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
-
legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning;
-
het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.13 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 Bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.16 Bijgebouw
een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.17 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.18 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.19 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder;
1.20 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 Bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.22 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.23 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.24 Dak
iedere boven beëindiging van een gebouw;
1.25 Erfafscheiding
een bouwwerk dat dient ter gehele of gedeeltelijke omheining van een bouwperceel, bouwvlak of ander stuk grond;
1.26 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 Geluidsgevoelig object
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in de Wet geluidhinder en in het Besluit geluidhinder;
1.28 Geluidsgevoelige ruimte
een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van minimaal 11 m²;
1.29 Groen
bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen;
1.30 Gestapelde woning
een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen;
1.31 Groothandel in smart- en/of headproducten
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen etc.) ten behoeve van het kweken van planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen;
1.32 Headshop
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden;
1.33 Hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.34 Kamerverhuur
het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt;
1.35 Kantoor
een gebouw ten behoeve van een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.36 Maatschappelijke voorzieningen
voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid (medisch en paramedisch), cultuur, verenigingsleven, zorgboerderij, welzijnsinstelling, uitvaartcentrum, zorginstelling, zorgverblijven en daarmee gelijk te stellen bedrijven of instellingen;
1.37 Mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.38 Nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie. [Let op: dit dienen kleinschalige voorzieningen te zijn waarvoor geen mer-plicht geldt];
1.39 Ondergeschikte bouwdelen
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen, technische installaties en andere ondergeschikte (dak)opbouwen;
1.40 Overige bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.41 Overkapping
bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;
1.42 Prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.43 Seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.44 Selectiebesluit
een door het bevoegd gezag genomen besluit op basis van het in het archeologische onderzoeksrapport opgestelde selectieadvies;
1.45 Smartshop
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen;
1.46 Voorgevel
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.47 Wonen
het houden van verblijf, het huren of het gehuisvest zijn in een huis/woning.
1.48 Woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.49 Zolder
een gedeelte van een gebouw waarvan de vrije hoogte tussen de bovenkant van de vloer en het laagste punt van de onderkant van het dak minder dan 1,20 meter bedraagt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel;
2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;
2.3 Bebouwingspercentage
het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.6 Diepte van een gebouw
de lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
2.7 Goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald.
2.8 Hoogte van een dakopbouw
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;
2.9 Inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.10 Ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt;
2.11 Oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.12 Peil
-
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
indien het perceel niet direct grenst aan de hoofdtoegang: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;
-
indien in of op het water wordt gebouwd het Normaal Amsterdams Peil.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
3.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen, straten en paden;
-
geluidbeperkende voorzieningen;
-
parkeren;
-
nutsvoorzieningen;
-
speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;
-
groen;
-
water.
3.2 bouwregels
Artikel 4 Wonen
4.1 bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
gestapelde woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;
met daarbij behorend(e):
-
groen;
-
nutsvoorzieningen;
-
parkeren;
-
speelvoorzieningen;
-
wegen, straten en paden;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 bouwregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
5.2 bouwregels
-
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming 'Waarde - Archeologie';
-
In afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen:
-
gebouwen worden gebouwd ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;
-
bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 100 m².
-
Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.
5.3 afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2 indien:
-
op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, of;
-
passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.
5.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:
-
het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
-
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
-
het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen als dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;
-
het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
-
het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;
-
het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
-
andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
-
alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.
-
Aan een vergunning als bedoeld in lid a, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden;
-
In afwijking van het bepaalde in lid a is geen omgevingsvergunning vereist, indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd en/of vernieuwd, met dien verstande dat de afwijking niet mag worden vergroot.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
-
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming;
-
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
-
het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart-, en headshop, alsmede een groothandel in smart- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;
-
het gebruik van aanbouwen en/of bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte, bijvoorbeeld ten behoeve van mantelzorg;
-
het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
-
het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;
-
het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;
-
het gebruik van een woning voor kamerverhuur.
-
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a en b, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
-
de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;
-
de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
-
de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
-
de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de bestemmingen wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' met de aanduiding 'nutsvoorziening' voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals zend-, ontvang- en/of sirenemasten, mits de hoogte maximaal 50 meter bedraagt.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.6, van de Wet ruimtelijke ordening, is de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Parkeren
-
Het bouwen en het uitbreiden of veranderen van functies op grond van deze planregels dient, overeenkomstig de parkeernormering uit het door de gemeente Breda vastgestelde parkeer- en stallingsbeleid, en zoals als bijlage 1 bij de regels opgenomen, voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig te zijn of te worden gerealiseerd;
-
De in lid a. bedoelde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden;
-
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. met dien verstande dat aan de omgevingsvergunning (financiële) voorwaarden verbonden kunnen worden;
-
Indien het onder a. bedoelde parkeer- en stallingsbeleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met het dan geldende beleid.
12.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
een goede woonsituatie;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder lid a met maximaal 10%;
-
Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder lid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
-
Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
-
Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Egelantierstraat 1 - Meidoornstraat te Breda.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Op de hoek Meidoornstraat – Egelantierstraat in Breda staat momenteel de leegstaande Anna Rozenkrans kerk. Het bisdom wil deze locatie afstoten en om leegstand tegen te gaan en om de stad Breda leefbaar en vitaal te houden is men voornemens deze locatie te herontwikkelen ten behoeve van sociale woningbouw.
Op 30 november 2016 is bij de Gemeente Breda een verzoek ingediend om medewerking te verlenen aan deze herontwikkeling. Op 6 december 2017 heeft het College van B &W schriftelijk aangegeven in principe medewerking te verlenen aan het verzoek.
De herontwikkeling zal de sloop van huidige kerkgebouw omvatten en daarvoor in de plaats zal een complex in (gedeeltelijk) zes bouwlagen met maximaal 24 appartementen gerealiseerd worden.
1.2 Ligging Van Plangebied
Het plangebied is gelegen op de hoek Meidoornstraat - Egelantierstraat te Breda. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Breda, sectie E, nummer 7247 en kent het adres Egelantierstraat 1.
Het plangebied is gelegen in de wijk Tuinzigt. Deze wijk ligt ten westen van de binnenstad, buiten de singel. Tuinzigt is een van de oudere buurten van Breda, waar de afgelopen deccenia op grote schaal stadsvernieuwing heeft plaatsgevonden.
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Meidoornstraat, aan de oostzijde door de Egelantierstraat, aan de zuidzijde door het naastgelegen wooncomplex ‘Egeldorp’ en aan de westzijde door enkele kleinschalige (maatschappelijke) bedrijven waaronder Kober Kindcentrum en cultureel centrum 'De Nieuwe Meidoorn'.
Figuur 1. Ligging plangebied (bron: kadastralekaart.com)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
De planlocatie is gelegen binnen het bestemmingsplan “Tuinzigt-Westerpark”. Dit bestemmingsplan is op 30 juni 2011 vastgesteld door de gemeenteraad en onherroepelijk vanaf 27 december 2012.
De gronden ter plaatse zijn bestemd als “Maatschappelijk” en volledig voorzien van de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie”. Op de locatie is een bouwvlak opgenomen welk voor 80% mag worden bebouwd ten behoeve van een maatschappelijke functie.
Figuur 2. Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Tuinzigt - Westerpark'
De gronden zijn uitsluitend bestemd voor maatschappelijk gebruik. Het planinitiatief voldoet hier niet aan, omdat een wooncomplex hier niet in past qua functie. Daarnaast bedraagt de maximale bouwhoogte in het bestemmingsplan 5 meter. Het nieuwe pand heeft maximaal 6 bouwlagen en past niet binnen de huidige bebouwingsmogelijkheden. Derhalve is besloten om hiervoor een bestemmingsplan in procedure te brengen.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een gebiedsanalyse en een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van rijk, provincie en gemeente beschreven. Hoofdstuk 4 licht de doelstelling van het bestemmingslan toe. De aspecten met betrekking tot het milieu komen in hoofdstuk 5 aan bod. De juridische planbeschrijving volgt in hoofdstuk 6 en in hoofdstuk 7 en 8 komen respectievelijk de uitvoerbaarheid van het plan en de communicatie aan bod.
Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse
2.1 Tuinzigt
De wijk Tuinzigt ligt ten westen van de binnenstad en wordt omsloten door de Ettensebaan in het zuiden en het spoor in het noorden. De Tuinzigtlaan is de westelijke grens, de Tramsingel omsluit de wijk in het oosten.
Figuur 3. Ligging wijk Tuinzigt
Na de sloop van de vestingwerken die om Breda heen lagen, kwamen er gronden vrij om te gaan bebouwen en werden er nieuwe wegen aangelegd, zoals de Tramsingel, de Lunetstraat en de Beekstraat. Aan het eind van de 19e eeuw zijn aan Bredase zijde aan de Tramsingel, het tramstation, een aantal fabrieken en enkele woningen gebouwd. Rond diezelfde tijd zijn er ook woningen aan de Beekstraat en fabrieken aan de Lunetstraat gebouwd. In 1927 werd het Princenhaagse deel van Tuinzigt door de gemeente Breda geannexeerd. Vervolgens werd in verschillende fases tot in de zeventiger jaren van de vorige eeuw, de huidige wijk gebouwd.
Figuur 4. Historische topografie: linksboven: 1925, rechtsboven: 1950, linksonder: 1975,
rechtsonder: 2000 (bron: topotijdreis)
Eind jaren ’80 en begin jaren ’90 van de vorige eeuw heeft een grote stadsvernieuwing en herstructurering plaatsgevonden waarbij het centrumgebied van de wijk Tuinzigt is geherstructureerd en een nieuw winkelcentrum is toegevoegd. In het oostelijk deel van de wijk zijn woningen verbeterd en vervangen. Tevens is in die periode een traject uitgezet om milieuhinderlijke bedrijven uit de woonomgeving te krijgen. Braakliggende terreinen zijn voor een groot deel herontwikkeld.
Inmiddels heeft de wijk hoofdzakelijk een woonfunctie met ongeveer 6500 bewoners. Voor winkels is men aangewezen op het winkelcentrum Tuinzigt dat ten zuiden van de planlocatie is gelegen.
2.2 Bestaande Situatie Plangebied
Binnen het plangebied is momenteel de Anna Rozenkrans kerk aanwezig uit 1994. Het gebouw heeft een oppervlakte van circa 480 m2 op een perceel van circa 610 m2. Het gebouw is thans niet meer in gebruik als kerk en er is geen andere functie in ondergebracht.
De bestaande bouwhoogte van de kerk bedraagt circa 5 meter. De naastgelegen bebouwing aan de Meidoornstraat heeft ook een bouwhoogte van circa 5 meter. Het wooncomplex aan de Egelantierstraat bestaat uit 6 bouwlagen.
Figuur 5. Foto's huidige situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
Bij het maken van een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing wordt rekening gehouden met het beleid van hogere overheden (het rijk en de provincie) en de vastgestelde gemeentelijke beleidskaders. Hieronder wordt het relevante ruimtelijke beleid voor het plangebied weergegeven.
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snel-wegomgeving.
De structuurvisie schetst ontwikkelingen en legt de ambities tot 2040 vast. De ambities zijn:
-
Concurrentiekracht
-
Bereikbaar
-
Leefbaar en veilig
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
-
Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
-
Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
-
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
De structuurvisie regelt geen specifieke zaken op provinciaal of lokaal niveau. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies. Daartoe schaft het Rijk het landschapsbeleid af en beperkt het zich tot het natuurdomein.
Conclusie
Ten aanzien van bovenvermelde is het Rijksbeleid niet direct van toepassing op onderhavige ontwikkeling.
De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, neemt het Rijk een “Ladder voor duurzame verstedelijking” op in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Besluit ruimtelijke ordening “Ladder duurzame verstedelijking”
In het Besluit ruimtelijke ordening is een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen die van toepassing is op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als een nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Allereerst dient bepaald te worden of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In beginsel (op basis van jurisprudentie) wordt gesproken van een stedelijke ontwikkeling wanneer er meer dan 12 woningen gerealiseerd worden. Daarnaast dient bepaald te worden of er sprake is van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling. Wanneer het ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan op grond van het voorheen geldende planologisch regime toegestaan was, dan is er sprake van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling.
Onderhavige ontwikkeling voorziet in een planologische functiewijziging van 'Maatschappelijk' naar 'Wonen'. Het plan omvat 24 woningen. Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijke gebied er is geen sprake van nieuw ruimtebeslag. Het geldende planologische regime kent een bouwvlak voor het gehele perceel waarvoor een bebouwingspercentage geldt van 80%. Het bestaande bebouwde deel bedraagt circa 480 m2. In het nieuwe plan wordt eveneens een bouwvlak toegekend, echter beslaat deze niet het gehele perceel maar volgt de contouren van het nieuwe beoogde gebouw. Het oppervlak van het nieuwe bouwvlak bedraagt circa 470 m2. Er is derhalve geen sprake van meer ruimtebeslag.
Conclusie
De ontwikkeling betreft geen "nieuwe" stedelijke ontwikkeling. Een procesmatige verantwoording aan de ladder is derhalve niet benodigd en belemmert de planvorming niet.
3.2 Provinciaal Beleid
Structuurvisie 2010 - Partiële herziening 2014
Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant vastgesteld. De provincie Noord-Brabant heeft in de Structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk tot 2040, vastgelegd. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant.
Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de partiële herziening van de structuurvisie in 2014, vastgesteld op 7 februari 2014 en in werking getreden op 19 maart 2014.
De woonwensen en de leefbaarheid in de dorpen en steden, de behoefte aan gebiedseigen-heid en identiteit van stad, dorp en landschap en klimaatverandering staan in de volle aandacht. Noord-Brabant wil blijven ontwikkelen, maar Noord-Brabant stelt ook eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Daarom gaat de provincie, meer dan voorheen, duurzaam en zorgvuldig om met de leefomgeving en de ruimte. Ze wil een goede relatie creëren tussen wonen en werken in de stedelijke omgeving en een groene landelijk omgeving daarbuiten.
Het plangebied is op basis van de structurenkaart geheel gelegen in de gebiedsaanduidingen 'Hoogstedelijke zone' en 'Stedelijk concentratiegebied'. Naar huidige inzichten van de provincie is in het stedelijk concentratiegebied voldoende ruimte om in de verstedelijkingsbehoefte (wonen, werken en voorzieningen) te voorzien. Hier is ruimte voor een grote verscheidenheid aan woon- en werkmilieus, of een menging daarvan, in uiteenlopende dichtheden.
Met name de beleidslijnen van zorgvuldig ruimtegebruik en concentratie van verstedelijking zijn van belang. Voor het stedelijke concentratiegebied betekent zorgvuldig ruimtegebruik dat bij het zoeken naar ruimte om te voorzien in de behoeften op het vlak van wonen, werken en voorzieningen de mogelijkheden van de bestaande ruimte zo goed mogelijk worden benut. Het accent moet hierbij liggen op inbreiding en herstructurering. Tevens zet de provincie in op het intensiveren van ruimtegebruik rondom hoogstedelijke zones om zo de verknoping van stedelijke ontwikkelingen en infrastructuur te bereiken.
Conclusie
Door het al enige tijd leegstaande pand te slopen en een nieuw pand te realiseren wordt ingezet op herstructurering van bestaand stedelijk gebied en is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
In de Structuurvisie heeft de provincie haar visie neergelegd voor het stedelijk gebied. De regels ter uitvoering en regulering van de Structuurvisie zijn doorgelegd in Verordening ruimte Noord-Brabant 2014.
Verordening ruimte Noord-Brabant
Op 15 juli 2015 is de Verordening ruimte 2014 in werking getreden, na verschillende wijzigingen geldt per 1 januari 2018 de geconsolideerde versie van de Verordening ruimte Noord-Brabant (Hierna Vr). De Vr bevat concrete regels die de provinciale belangen veilig stellen. Deze planologische verordening stelt eisen aan door de gemeenten in Noord-Brabant op te stellen bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen.
In de Vr zijn veelal bestaande provinciale regels opgenomen voor:
-
Regionaal perspectief voor wonen en werken;
-
Ruimte-voor-ruimteregeling;
-
GHS-natuur/EHS;
-
Bescherming tegen wateroverlast en overstromingen;
-
Grond- en oppervlaktewatersysteem;
-
Land- en tuinbouw (integrale zonwering, glas, teeltondersteunende voorzieningen).
In de Vr is het uitgangspunt van de provinciale Structuurvisie om verstedelijking te bundelen in stedelijke concentratiegebieden juridisch vastgelegd. Op basis van verschillende themakaarten, die geïntegreerd zijn in de plankaart behorende bij de Vr, wordt onderhavig plangebied toegelicht.
Het plangebied is gelegen binnen de structuur ‘Bestaand stedelijk gebied - stedelijk concentratiegebied'. Artikel 4.2 van de Vr bepaalt dat bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling zoals de Verordening ruimte 2014 bedoeld In de Verordening Ruimte 2014 wordt voor de definitie Stedelijke ontwikkeling verwezen naar de toelichting van de Verordening Ruimte 2012. In de Verordening Ruimte 2012 wordt het volgende verstaan onder stedelijke ontwikkeling: Het begrip stedelijke ontwikkeling is in de meest ruime zin omschreven en daarmee te onderscheiden van de term verstedelijking die vooral in strategische beleidsnota's wordt gehanteerd. Voorts is aangegeven dat het gaat om een ruimtelijk samenhangende ontwikkeling. , uitsluitend zijn gelegen in bestaand stedelijk gebied. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan: een aangewezen gebied dat het bestaande ruimtebeslag van een kern bevat ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies. Er liggen tal van mogelijkheden om het bestaand stedelijk gebied beter te benutten door inbreiden en herstructureren en intensief en meervoudig ruimtegebruik.
Het plangebied wordt getransformeerd waarbij een leegstaand pand met een maatschappelijke functie wordt gesloopt en ruimte maakt voor sociale woningbouw. Er is derhalve sprake van herstructuring in bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling is derhalve passend binnen artikel 4.2 van de Vr.
Algemene regels ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit
Binnen het bestaand stedelijk gebied gelden de regels die zijn vastgelegd in artikel 3.1 (zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit) van de Verordening ruimte Noord-Brabant. Hierin is opgenomen dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording bevat dat:
1. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
2. het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid.
Onderhavig plan maakt gebruikt van een bestaand perceel gelegen in bestaand stedelijk gebied. Er is geen sprake van extra ruimtebeslag. Wel wordt het nieuwe plan hoger dan het vigerend bestemmingsplan planologisch toelaat. Echter het naastgelegen wooncomplex aan de Egelantierstraat kent een vergelijkbare hoogte als het nieuwe bouwplan. Een gedeelte van het nieuwe plan aan de Meidoornstraat is bewust in minder bouwlagen opgebouwd om aansluiting te vinden bij de naastgelegen percelen aan de Meidoornstraat. Het nieuwe plan past dan ook in de stedenbouwkundige structuur van de aangrenzende percelen.
Daarnaast is in het bestemmingsplan rekening gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, waaronder de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de ecologische waarden en andere relevante milieuaspecten. De verantwoording hiervan bevindt zich in hoofdstuk 5 van voorliggend bestemmingsplan.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie “Breda 2030: keuzes maken in een dynamische tijd”
De gemeenteraad heeft in september 2013 de Structuurvisie Breda 2030, “Keuzes maken in een dynamische tijd”, vastgesteld.
De visie
Breda 2030 schetst een evenwichtige, toekomstbestendige en initiatiefrijke ontwikkeling van Breda. De visie biedt duidelijkheid over hoe omgegaan wordt met uitdagingen die op korte en lange termijn afkomen op de stad, haar dorpen en het buitengebied. De visie is een integrale visie: van wonen tot werken, van economie tot duurzaamheid en van mobiliteit tot sociale verbinding, een breed spectrum aan onderwerpen is afgewogen. Er zijn realistische ambities gesteld, passend bij de huidige economische tijden. Breda stelt zich bovendien open voor een nieuwe benadering van ontwikkeling. De visie biedt een ontwikkelperspectief richting 2030 en is eerder een perspectief en een kompas dan een blauwdruk.
Het fundament voor de ruimtelijke visie is dat Breda een compacte en duurzame stad nastreeft, waarbij ook ruimte is voor initiatieven vanuit onderop. Doel is om de huidige kwaliteit van de stad te behouden en te versterken en in het buitengebied de focus te leggen op natuur en landbouw. Duurzaam betekent niet alleen aandacht voor het milieu, maar het principe volgen van de drie P’s: People (mensen, sociale aspecten), Planet (milieu en natuurwaarde) en Profit (winst en waarde). Bij een ontwikkeling moeten deze drie factoren in balans zijn. Ruimte voor initiatief is het derde fundamentele uitgangspunt. In de huidige tijden zal ontwikkeling op een andere manier tot stand komen; niet alleen grote projecten van bovenaf, maar ook kleinschaligere initiatieven uit de stad, van onderaf.
Op basis van de kernwaarden en het fundament zijn drie hoofdlijnen uitgezet: Breda Markstad (planet), Bredaas Mozaïek (people) en Knooppunt Breda (profit). Voor onderhavig planvoornemen is vooral het Bredaas Mozaïek van belang. Binnen het mozaïek wordt uitgegaan van de kwaliteit van de diversiteit aan gebiedskarakteristieken binnen de stad en het buitengebied. Binnen de afzonderlijke gebieden is ruimte voor initiatieven die inspelen op de actuele woon- en zorgbehoefte. De levensloopbestendigheid en duurzaamheid van de woningvoorraad en de woonomgeving en de bereikbaarheid van voorzieningen vormen een uitdaging. Daarom wordt ruimte geboden aan dergelijke initiatieven.
Beleidsvisie
Binnen de beleidsvisie geldt voor de pijler wonen dat er de komende tijd sprake is van een bevolkingstoename, vooral alleenstaanden en eenoudergezinnen nemen toe. Op de woningmarkt vindt een verschuiving plaats van koop naar huur. De bestaande woningvoorraad is van belang en verduurzaming is hier het sleutelwoord. Aandacht voor jonge huishoudens, studenten en geschikt wonen voor iedereen blijft een uitgangspunt. Dit betekent ook aandacht voor het huisvesten van kwetsbare groepen en de benodigde kernvoorraad aan sociale huurwoningen. Breda ondersteunt initiatieven en kiest voor een differentiatie in woonmilieus. Er wordt vraaggericht ontwikkeld. De gemeente voert hierbij de regie op het woningbouwprogramma en geeft samen met andere partijen en bewoners richting aan de projecten waarop wordt ingezet. Zij heeft hierbij vooral een regisserende, stimulerende en faciliterende rol. Woningvermeerdering kan worden toegelaten wanneer sprake is van verbetering van de (ruimtelijke) kwaliteit van de locatie door de woningbouwontwikkeling.
Conclusie
Onderhavig planvoornemen is voorzien in bestaand stedelijk gebied van Breda. Het plan voorziet in de realisatie van sociale woningen wat aansluit bij de behoefte zoals verwoord in de visie.
Woonvisie Breda: “wonen in een dynamische tijd”
Breda is een complete woongemeente, nu en in de toekomst, met een grote verscheidenheid aan woningen en woonmilieus voor de diverse bewoners. In Breda is voor iedereen een passend en duurzaam (t)huis dat voldoet aan de wensen en behoeften. De gemeente wil dit graag zo houden en versterken door in de woonvisie uitvoering te geven aan drie ambities:
-
Zorgen voor een gedifferentieerd en doordacht woningbouwprogramma, met voldoende flexibiliteit en ruimte voor maatwerk;
-
Een comfortabele woningvoorraad die aansluit bij behoeften en wensen van inwoners, nu en in de toekomst. We zetten in op een duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad en nieuwbouw;
-
Een (t)huis voor alle groepen inwoners. Speciale aandacht is er voor de groep kwetsbare inwoners die niet op eigen kracht in huisvesting kan voorzien.
De gemeente Breda streeft naar kwalitatief goede en gedifferentieerde samenstelling van de woningvoorraad, die aansluit bij de diversiteit in de vraag vanuit de verschillende doelgroepen. De keuzevrijheid van de consument op de huur- en koopmarkt dient vergroot te worden. Om dit mogelijk te maken is flexibiliteit in plannen, programmering en procedures vereist.
Conclusie
Voorliggend plan is voorzien binnen de huidige stedelijke grenzen van Breda, binnen de wijk Tuinzigt. In de wijk is sprake van veel illegale woningsplitsingen naar kamer- en/of studioverhuur. Het plan bestaat uit realisatie van sociale woningen en biedt derhalve een alternatief aan sociale kleine woonruimte in de wijk en draagt bij aan de stedelijke behoefte aan uitbreiding van de sociale woningvoorraad. Het plan zorgt voor een differentiatie in woningtypologie middels de realisatie van appartementen in een buurt waar voornamelijk grondgebonden woningen zijn gesitueerd. Het aantrekken van starters in de wijk biedt kansen voor een verdere versterking van de wijk. Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling passend is binnen de woonvisie van de gemeente Breda.
Bomenbeleid, 2016
De gemeente Breda heeft een nieuwe digitale kaart met waardevolle bomen, bossen en andere groene gebieden, vastgesteld d.d. 14 juli 2016. Aan de hand van criteria - zoals cultuurhistorie, ecologie en het klimaat - zijn samen met lokale natuur- en milieuverenigingen de Bredase bomen zorgvuldig in kaart gebracht. Het nieuwe bomenbeleid zorgt voor adequate bescherming van waardevolle bomen, maar ook bossen en houtsingels. Het brengt vereenvoudiging van de huidige Bomenverordening 2010. Het groen op de kaart is in de toekomst beschermd en valt onder de regels van een omgevingsvergunning.
Conclusie
In en direct om het plangebied bevinden zich geen waardevolle bomen. De dichtstbijzijnde waardevolle bomen bevinden zich aan de Plataanstraat. Het bomenbeleid belemmert de planvorming niet.
Nota Parkeer en Stallingsbeleid Breda, herijking 2013
In 2004 is de Nota Parkeer- en Stallingsbeleid Breda vastgesteld. Er zijn enkele aspecten uit deze Nota Parkeer- en Stallingsbeleid die aangescherpt dienden te worden, namelijk de systematiek met betrekking tot het instellen van een vergunningenzone en de parkeernormen. Daarom is de nota in 2013 herijkt.
In deze nota is het beleid rondom bijvoorbeeld de thema's parkeerregulering, parkeernormering en transferpunten benoemd, met als ambitie het parkeergebruik voor de toekomst te optimaliseren. Dit betekent het beter benutten van huidige en te realiseren (gebouwde) parkeervoorzieningen. Als uitgangspunt hierbij geldt dat het optimaliseren van het parkeergebruik niet ten koste mag gaan van zaken als bereikbaarheid en leefbaarheid in de stad. In de nota wordt aangegeven dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden conform de geldende parkeernormen. Deze normen zijn gebaseerd op onder meer de mate van verstedelijking, bereikbaarheidskenmerken van de locatie en specifieke eigenschappen van de functie.
Parkeerbalans
Volgens de gemeentelijke parkeernormen uit de Parkeer- en Stallingsbeleid Breda is een parkeerbalans opgesteld. Het plangebied is gelegen binnen het gebied dat in de herijking van de parkeernota is aangeduid als ‘schil’. Voor meergezinswoningen/appartementen in een dergelijke 'schil' geldt de parkeernorm van 1,4 parkeerplaats per wooneenheid. Dit resulteert, met 24 wooneenheden, in een parkeerbehoefte van 33,6 parkeerplaatsen.
In de bestaande situatie bedroeg de parkeerbehoefte van de kerk 17,5 parkeerplaats. De parkeeropgave bedraagt derhalve 33,6 - 17,5 = (afgerond) 16 parkeerplaatsen. Aan de Egelantierstraat worden 6 parkeerplaatsen gerealiseerd. Voor de overige 10 parkeerplaatsen is onderzocht hoe openbare parkeerplaatsen in de directe omgeving worden gebruikt. In oktober 2017 is hiervoor een parkeertelling uitgevoerd op diverse tijdstippen Brief gemeente Breda; datum 6 december 2017 (kenmerk: BRD201714770). Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat op loopafstand van de nieuwbouw voldoende openbare parkeerplaatsen onbezet zijn. Voor onderhavig project heeft dan ook een belangenafweging plaatsgevonden tussen de ambities voor vergroening van het Nelson Mandelaplein en voldoen aan de parkeernota. Voor onderhavige locatie kan worden ingestemd met een afwijking van de parkeernota.
Hoofdstuk 4 Doelstelling Van Het Bestemmingsplan
4.1 Inleiding
De doelstelling van dit bestemmingsplan is het mogelijk maken van de realisatie van een wooncomplex bestaande uit maximaal 24 appartementen. Als gevolg van de nieuwbouw zal het momenteel leegstaande kerkgebouw gesloopt worden.
4.2 Beschrijving Plan
Binnen het plangebied wordt het momenteel leegstaande kerkgebouw gesloopt. Daarvoor in de plaats wordt een appartementencomplex gerealiseerd met maximaal 24 appartementen. Het gaat om twee-kamer appartementen van circa 50 m2. Het gebouw wordt, aan de Egelantierstraat-zijde, opgebouwd in maximaal 6 bouwlagen. Aan de Meidoornstraatzijde vindt een trapsgwijze hoogte afbouw plaats waarbij het westelijke gedeelte aan de Meidoornstraat bestaat uit maximaal 3 bouwlagen. Hierdoor is aansluiting gezocht met het naastgelegen pand (kindcentrum) wat bestaat uit laagbouw (bouwhoogte 5 meter). In onderstaande figuren is het plan weergegeven.
Figuur 6. Situatie nieuwbouw (Oktober 2018, Bureau Dhondt)
Figuur 7. Aanzicht Meidoornstraat (oktober 2018, Bureau Dhondt)
Figuur 8. Aanzicht Egelantierstraat (oktober 2018, Bureau Dhondt)
4.3 Duurzaamheidsaspecten
Gemeente Breda heeft de ambitie in 2044 CO2-neturaal te zijn. de landelijke ambitie is in 2050 gasloos en nieuwbouw bijna energie neutraal in 2020. Bij nieuwbouw zal gestreefd worden naar:
1. bouw zo energiezuinig en duurzaam mogelijk;
2. kijk naar de gunstige energie infrastructuur.
Een energielabel is verplicht voor onder andere niet industriële gebouwen en voor gebouwen waar geen EPC geldt: De Europese richtlijn Energieprestatie voor Gebouwen EPDB 2002/91/eg stelt dat voor elk gebouw bij verandering van huurder of eigenaar transparantie over de energetische kwaliteit gegeven moet worden (Energiecertificaat, energie index en energielabel).
Een duurzame ontwikkeling stelt eisen aan het energiegebruik en de energiebronnen van de locatie. De voorkeurvolgorde voor maatregelen is:
-
beperken energieverbruik;
-
toepassen duurzame energiebronnen;
-
efficiënt gebruik van fossiele brandstoffen.
De ontwikkelaar wordt gevraagd naar de aanvullende ambities op het gebied van duurzaamheid, zodat in een vroeg stadium meegedacht kan worden over zaken als materialisering, duurzame grondstoffen en gesloten grondbalans. Er wordt een luchtwarmtesysteem worden toegepast alsmede circa 170 m2 sedumdak.
Hoofdstuk 5 Milieu En Landschap
Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.
5.1 Beoordeling Milieueffectrapportage
Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer een activiteit genoemd is bij onderdeel D van de bijlage, maar onder de drempelwaarde blijft is een informele m.e.r.-beoordeling van toepassing. Hieronder is het e.e.a. visueel weergegeven.
De activiteit die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is de realisatie van een wooncomplex met maximaal 24 appartementen. Deze activiteit valt niet onder onderdeel C van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage, dus er is geen milieueffectrapportage verplicht. De activiteit valt wel binnen onderdeel D. (D11.2 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). De activiteit blijft wel onder de drempelwaarde, er dient derhalve wel een informele m.e.r.-beoordeling te worden verricht.
Hiervoor zal een aanmeldnotitie worden ingediend. De aanmeldnotitie dient in te gaan op de volgende onderdelen:
-
de kenmerken van het project;
-
de plaats van het project;
-
de kenmerken van de potentiële effecten.
Op basis van de aanmeldnotitie kan het bevoegd gezag nagaan of er sprake is van omstandigheden die - ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden - aanleiding geven voor het verrichten van een m.e.r.(beoordeling). Het besluit m.e.r.-beoordeling is een separate procedure en dient genomen te worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld.
5.2 Bodem
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
In februari 2017 is een verkennend bodemonderzoek Verkennend bodemonderzoek "Meidoornstraat 111", Breda; Wematech Bodem Adviseurs BV; 6 maart 2017. uitgevoerd ter plaatse van het perceel. Doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Beoordeling
Wet bodembescherming
Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met kwik. De ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met kwik, lood en zink. Het grondwater is niet verontreinigd.
Besluit bodemkwaliteit
Geconcludeerd wordt dat de bovengrond voldoet aan de achtergrondwaarde en de ondergrond aan de klasse wonen.
De eventueel tijdens de bouwactiviteiten vrijkomende bovengrond is geschikt voor hergebruik ter plaatse. Voor een formeel oordeel van de toepassingsmogelijkheden van de vrijkomende grond (hergebruik) dient voldaan te worden aan hetgeen wat beschreven staat in de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit (aanwezigheid bodemfunctiekaart en/of AP04 onderzoek). Vooralsnog dienen voor de overtollige grond, afkomstig van de onderzoekslocatie, de eisen van het binnen de gemeente van toepassing zijnde beleid in acht genomen te worden.
Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek dient de gestelde hypothese "niet verdachte locatie" formeel gezien verworpen te worden. Gezien de geringe overschrijdingen en het van nature voorkomen van verhoogde achtergrondgehaltes in het grondwater is het echter gerechtvaardigd de gestelde hypothese te accepteren.
Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat binnen de huidige functieklasse geen gebruiksbeperkingen hoeven te worden gesteld aan de onderzoeklocatie. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het realiseren van de voorgestane functiewijziging.
5.3 Geluid (Weg- En Railverkeer)
In de Wet geluidhinder is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan waarbij mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.
De wegen rondom het plangebied kennen allen een maximum snelheidsregime van 30 km/uur. Voor deze wegen is geen geluidzone van toepassing. De locatie is wel gelegen binnen de geluidzone van de spoorweg (spoorlijn Breda-Roosendaal en Breda-Antwerpen). Derhalve is een akoestisch onderzoek Akoestisch onderzoek weg- en railverkeer Meidoornstraat/Egelantierstraat te Breda; Econsultancy; 17 augustus 2018 (kenmerk: 7449.002, versie D1). uitgevoerd waarbij in het kader van goede ruimtelijke ordening ook de 30 km/uur wegen zijn betrokken.
Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven. De volledige rapportage is als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd.
Beoordeling
De geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen als gevolg van wegverkeer bedraagt maximaal 52 dB. Alleen ten gevolge van de Meidoornstraat treedt een overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. Deze wordt met maximaal 4 dB overschreden op de appartementen 1.1, 1.2 en 2.1.
Omdat geen sprake is van gezoneerde wegen, hoeft geen hogere waarde worden vastgesteld. Ook is in dat geval het Bouwbesluit niet van toepassing wat betreft de karakteristieke geluidwering van de gevel.
De geluidsbelasting ten gevolge van de spoorweg bedraagt maximaal 55 dB. Hier vindt geen overschrijding plaats van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 55 dB.
Conclusie
De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt met maximaal 4 dB overschreden. Omdat geen sprake is van gezoneerde wegen, hoeft geen hogere waarde worden vastgesteld. Ook is in dat geval het Bouwbesluit niet van toepassing wat betreft de karakteristieke geluidwering van de gevel.
5.4 Bedrijfshinder
In de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de V.N.G. wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van de verschillende typen bedrijven en instellingen. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de afstand, die tussen de diverse bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een milieugevoelig object dient te worden aangehouden, om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken.
In de directe omgeving zijn met name enkele maatschappelijke functies aanwezig. Aan de Meidoornstraat 113 is Kober kindcentrum aanwezig, deze bevindt zich direct aangrenzend aan het plangebied. Naast Kober Kindcentrum bevindt zich het cultureel maatschappelijk centrum 'De Nieuwe Meidoorn', welke een maatschappelijke functie biedt voor de gehele wijk Tuinzigt.
Voor zowel buurthuizen, als ook kinderopvang geldt een aan te houden afstand van 30 meter (in een rustige woonwijk) als gevolg van geluid. De woningen liggen binnen de aan te houden afstand ten opzichte van de kinderopvang. Er is dan ook een akoestisch onderzoek industrielawaai Akoestisch onderzoek industrielawaai Kinderdagverblijf; Econsultancy; 30 januari 2019(kenmerk: 7449.001, versie D2) uitgevoerd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven. De volledige rapportage is als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd.
Beoordeling
Het hoogst berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bedraagt 52 dB(A). Het hoogst berekende maximale geluidniveau bedraagt 87 dB(A). Voor zowel het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als het maximale geluidniveaus treden overschrijdingen van de richtwaarde voor een rustige woonwijk op. De overschrijdingen treden ter hoogte van de achtergevel van het appartementencomplex op.
Ten behoeve van de gewenste verbetering van het woon- en leefklimaat is het akoestisch effect van een overdrachtsmaatregel inzichtelijk gemaakt. Tussen het appartementencomplex en de berging kan een geluidsscherm worden gerealiseerd. Om het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau te reduceren naar maximaal 50 dB(A) (richtwaarde stap 3 rustige woonwijk) is een 2 meter hoog scherm noodzakelijk.
Zowel het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als het maximale geluidniveau wordt met het geluidsscherm respectievelijk tot 5 en 11 dB gereduceerd. Met name voor de naastgelegen appartementen treedt een aanzienlijke verbetering van het woon- en leefklimaat op.
Conclusie
Omdat reeds in de directe omgeving en grenzend aan het speelterrein al appartementen met vergelijkbare
geluidbelastingen aanwezig zijn, kunnen de resterende overschrijdingen na realisatie van het
geluidsscherm acceptabel worden geacht. De gemeente kan de volgende motiveringen in overweging
nemen:
-
in het kader van het Activiteitenbesluit wordt het stemgeluid van spelende kinderen van een kinderdagverblijf niet in de beoordeling betrokken;
-
rondom het kinderdagverblijf zijn reeds appartementen met vergelijkbare geluidbelastingen aanwezig;
-
in het akoestisch onderzoek is rekening gehouden met een worstcasescenario waarin kinderen met een bronvermogen van 110 dB(A) roepen, in de praktijk kunnen bij een kinderdagverblijf tot 15 dB lagere maximale geluidniveaus optreden;
-
de overschrijdingen treden enkel gedurende de openingstijden van het kinderdagverblijf op, van slaapverstoring is in zowel de avond- als nachtperiode geen sprake;
-
gezien de situering van de appartementen aan de achterzijde van het appartementencomplex zal er sprake zijn van geluidsluwe gevels en een acceptabel woon- en leefklimaat;
-
het akoestisch klimaat in de woningen (binnenniveau) wordt met de minimaal te realiseren karakteristieke geluidwering van de gevels van tenminste 20 dB(A) ruimschoots gegarandeerd;
-
de mogelijk nieuwe bewoners van de woning zullen op de hoogte zijn dat in het aangrenzend pand een kinderdagverblijf is gevestigd.
Het voorziene appartementencomplex wordt derhalve akoestisch inpasbaar geacht. Het aspect bedrijfshinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.
5.5 Watertoets
Uitgangspunt van het overheidsbeleid is dat in het kader van een ruimtelijke ordeningsprocedure bijzondere aandacht wordt besteed aan het aspect waterhuishouding en riolering.
Beleid waterschap
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.
Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen In het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio. Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de Legger.
De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De Legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren.
De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.
Het Waterschap Brabantse Delta heeft in de Keur en de bijhorende algemene regels aangegeven dat voor locaties kleiner dan 2.000m², of voor locaties waar het verhard oppervlak met niet meer dan 2.000m² toeneemt geen infiltratie dan wel retentie toegepast hoeft te worden. Voorliggende locatie heeft een oppervlakte van circa 650 m2. Het verhard oppervlak blijft ten opzichte van de bestaande situatie gelijk. Op grond van de Keur is vanuit het waterschap geen compensatieverplichting en is de gemeente het bevoegd gezag.
Gemeentelijk beleid
De Structuurvisie Breda, het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en het Hemelwater- en grondwaterbeleid vormen het beleidskader water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan van de gemeente Breda. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt.
Het Hemel- en grondwaterbeleid is gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond)wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond)watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.
De gemeentelijke ambitie bij herstructurering is het verwerken van kleine buien op een zo natuurlijk mogelijke wijze. Uitgangspunt van dit beleid is dat het systeem duurzaam, maar ook doelmatig wordt ingericht. Bij een toename aan verharding dient op grond van gemeentelijk beleid 78 mm per m2 te worden geborgen. Bij het vervangen van bestaand verhard oppervlak dient ook een compensatie plaats te vinden. Hiervoor geldt dat een bergingseis van 7 mm per m2.
Beoordeling
Oppervlakteverdeling
Als gevolg van onderhavige ontwikkeling verandert de oppervlakteverdeling van de bebouwing en verharding niet. Het plangebied is in de bestaande situatie nagenoeg al volledig verhard. Ook in de nieuwe situatie zal dit het geval zijn. Wel zal sprake zijn van vervangende verharding. Het gehele perceel zal opnieuw ingericht worden. Op het dak wordt wel een sedumdak toegepast. Het betreft een oppervlakte van 170 m2. Een sedumdak wordt gezien als onverharde oppervlakte waardoor een resterende verharding overblijft van 480 m2. Hiervoor geldt een bergingsopgave van 3,4 m3 (480 m2 * 0,007). Het sedumdak kan minimaal 20 mm per m3 bergen. Door een sedumdak met een totale oppervlakte van 170 m2 kan dan ook voldaan worden aan de bergingsopgave van 3,4 m3 (170m2 * 0,02m).
Het streven is om het verhard oppervlak zo veel mogelijk af te laten wateren op omliggend groen. Afvalwater wordt via het gemeentelijk riool afgevoerd.
Conclusie
Het aspect waterhuishouding vormt derhalve geen belemmering voor het realiseren van de voorgestane ontwikkeling.
5.6 Flora- En Faunatoets
Natuur en groen wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Zowel in als buiten de stad vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de bossen en de parken in en rond de stad. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in de stad wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.
Quickscan flora en fauna
Om inzicht te krijgen in de aanwezige ecologische waarden is een quickscan flora en fauna Quickscan flora en fauna Meidoornstraat 111 te Breda; Tritium Advies; 4 juni 2018 (kenmerk: 1803/162/RV-01). opgesteld. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage bij dit bestemmingsplan.
Beschermde gebieden
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het NNB. De provincie Noord-Brabant hanteert geen externe werking als het gaat om NNB. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is met ruim 4,5 kilometer op relatief grote afstand gelegen. Gezien deze afstand en de beperkte aard van de ingreep valt een significant negatief effect niet te verwachten.
Flora
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen. Deze soorten zijn ook niet te verwachten. Om deze redenen zullen er door de voorgenomen plannen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van deze soortgroep en zijn er, naast de zorgplicht, vanuit de Wnb geen verdere verplichtingen.
Vogels
Er zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten c.q. verblijfplaatsen aangetroffen. Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals sloop- en bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.
Grondgebonden zoogdieren
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.
Vleermuizen
De bebouwing binnen het plangebied is geschikt als vaste verblijfplaats voor vleermuizen. Hier dient aanvullend onderzoek voor uitgevoerd te worden in de vorm van minimaal vijf veldbezoeken, waarvan drie in de periode van 15 mei tot 15 juli en twee in de periode van 15 augustus tot 1 oktober. Een dergelijk onderzoek is uitgevoerd conform het Vleermuisprotocol 2017 van Netwerk Groene Bureaus en de Zoogdiervereniging (Vleermuisvakberaad Netwerk Groene Bureaus & Zoogdiervereniging, 2017). De conclusies worden verderop weergegeven.
Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. In de directe omgeving van het plangebied is echter voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de vorm van tuinen van omliggende woningen. Ook is het verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten omdat de sloop- en bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden. Een negatief effect op vaste vliegroutes is eveneens niet te verwachten.
Amfibieën, reptielen en vissen
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.
Ongewervelden/ overige soorten
Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroepen.
Eindconclusie quickscan flora en fauna
In onderstaande drie punten wordt de eindconclusie weergegeven:
-
de omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen;
-
nader onderzoek naar gebouw bewonende vleermuizen is noodzakelijk en is uitgevoerd, zie hierna;
-
voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.
Nader onderzoek Vleermuizen
Vanwege het feit dat de locatie in potentie geschikt is voor verblijfplaatsen van vleermuizen is een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven. De volledige rapportage is als bijlage opgenomen bij het bestemmingsplan.
Conclusie
Het onderzoek is uitgevoerd door ter zake kundige ecologen op het gebied van vleermuizen, die voldoen aan de eisen van het bevoegd gezag. Tijdens alle onderzoeksrondes waren de weersomstandigheden geschikt voor het doen van waarnemingen van vleermuizen. Uit het uitgevoerde onderzoek is een compleet beeld verkregen van de aanwezigheid van vaste rust- en/of verblijfplaatsen van vleermuizen.
-
Er is tijdens het nadere soortgerichte onderzoek naar vleermuizen één vleermuissoort in de omgeving van het plangebied waargenomen, te weten de gewone dwergvleermuis;
-
Er zijn geen vaste rust- en/of verblijfplaatsen van vleermuizen in de te slopen bebouwing vastgesteld;
-
Het is uitgesloten dat de voorgenomen sloop van de kerk negatieve effecten heeft op vaste rust- en/of verblijfplaatsen van vleermuizen;
-
De bouwwerkzaamheden worden overdag uitgevoerd, het is daardoor eveneens uitgesloten dat foeragerende of langsvliegende vleermuizen door de werkzaamheden verstoort kunnen worden;
-
Het aanvragen van een ontheffing ten aanzien van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming, of het nemen van verdere voorzorgs- of mitigerende maatregelen om verstoring te voorkomen, is voor het voorgenomen plan niet aan de orde.
5.7 Cultureel Erfgoed
Archeologie
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Daarin is bepaald dat bij de vaststelling van bestemmingsplan archeologische waarden in acht moeten worden genomen.
Om de archeologische waarden te beschermen is in het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen. Dit houdt in dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is wanneer de grond geroerd wordt over een oppervlakte van 100 m2 of meer en waarbij de grondwerkzaamheden dieper gaan dan 0,30 cm-mv.
In de huidige situatie is reeds bebouwing aanwezig met een oppervlakte van circa 470 m2. De plattegrond van het nieuwe pand bedraagt circa 460 m2 en ligt binnen de contouren van het oude bebouwde oppervlak. De nieuwe fundering zal niet dieper liggen dan de bestaande fundering aangezien deze op palen gefundeerd zal worden. De verstoring als gevolg van palen zal nooit meer dan 100 m2 bedragen.
Historische geografie
Er zijn geen relevante historisch geografische waarden in de directe omgeving van het plangebied.
Gebouwd erfgoed
Er is geen relevant gebouwd erfgoed in de directe omgeving van het plangebied.
Conclusie
Het aspect cultureel erfgoed staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.
5.8 Luchtkwaliteit
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Daarnaast is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt.
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden luchtkwaliteitseisen (Stb. 2007,141). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin wordt gereguleerd hoe moet worden omgegaan met overschrijdingen op het gebied van de luchtkwaliteit.
Het NSL houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen binnen de voorwaarden van het NSL behoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden die gelden voor luchtkwaliteit. Ook projecten die ´Niet in betekende mate´ (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan deze grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.
Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2.
Beoordeling
Het planvoornemen behoort vanwege de relatief beperkte omvang tot de categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3% grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven. De blootstelling aan luchtverontreiniging (lokale luchtkwaliteit) dient echter wel in kaart te worden gebracht en te worden getoetst aan de hierbij gestelde eisen.
Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties van de nabijgelegen rekenpunten (Lunetstraat) voor de jaren 2020 en 2030 afgelezen. Deze zijn in onderstaande tabel weergegeven. hieruit blijkt dat de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 voor de jaren 2020 en 2030 niet worden overschreden.
Conclusie
Uit bovenstaande beoordeling en toelichting blijkt dat de bijdrage van de bestemmingswijziging “niet in betekenende mate” is en derhalve geen nader onderzoek benodigd is. Tevens kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.
5.9 Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
-
het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
-
het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Beoordeling
Op de risicokaart is te zien dat ten noorden van het plangebied een spoor aanwezig is waarover transport van gevaarlijke plaatsvind. Tevens is aan de westzijde een buisleiding aanwezig met transport van gevaarlijke stoffen. Op ruim 2km richting het westen is ook nog de Rijksweg A16 gelegen.
Figuur 9. Uitsnede risicokaart Nederland (plangebied met blauwe cirkel aangeduid)
Alle transportroutes bevinden zich op een afstand van meer dan 200 meter van het plangebied. Op meer dan 200 meter afstand heeft de ontwikkeling geen significant effect meer op de hoogte van het groepsrisico. Een berekening ten aanzien van de hoogte van het groepsrisico is derhalve niet aan de orde. Desalniettemin dient onderzocht te worden of het plangebied buiten de invloedsgebieden is gelegen in verband met (beperkte) verantwoording groepsrisico.
Buisleiding Z-527-11
Dit betreft een aardgasleiding van de gasunie. Op basis van de uitwendige diameter (8,62 inch) en de werkdruk (40 bar) kan worden geconcludeerd dat de 100% letaliteitsgrens circa 50 meter bedraagt en de 1% letaliteitsgrens 100 meter. Het plangebied is gelegen op circa 375 meter. Het plangebied ligt dan ook buiten het invloedsgebied.
Spoorlijn traject Dordrecht - Breda (trajectnr. 120D.1) en Breda - Tilburg (trajecntnr. 12I.1)
De afstand van het plangebied tot aan de spoorlijnen bedraagt circa 400 meter. Op basis van de gegevens afkomstig van de risicokaart is het plaatsgebondenrisicocontour van de spoorlijnen op de spoorlijnen gelegen en heeft derhalve geen effect op het planvoornemen.
Inzichtelijk dient gemaakt te worden of het plangebied is gelegen binnen de effectafstanden horende bij de diverse stofcategorieën. Over de spoortrajecten vindt transport plaats van stofcategorie A (brandbaar gas), B2 (toxisch gas), C3 (zeer brandbare vloeistof), D3 (toxische vloeistof) en D4 (zeer toxische vloeistof). Het plangebied is gelegen binnen de maximale effectafstanden als gevolg van de stofcategorieën A (effectafstand: 460 meter), B2 (effectafstand: 995 meter) en D4 (effectafstand: > 4000 meter). Een beperkte verantwoording van het groepsrisico is derhalve aan de orde.
Het traject Breda-Dordrecht heeft tevens een plasbrandaandachtsgebied. Dit aandachtsgebied (30 meter) overlapt de planlocatie niet.
Rijksweg A16
Ten westen van het plangebied is de Rijksweg A16 gelegen. De afstand van het plangebied tot de A16 bedraagt ruim 2 km. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Het invloedsgebied is afhankelijk van de vervoerde gevaarlijke stoffen over dit traject. Over de Rijksweg A16 vinden de volgende transporten plaats op jaarbasis:
Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van giftige gassen (GT4). Derhalve is een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk waarbij rekening dient te worden gehouden met het toxisch scenario.
Conclusie
Onderhavige plangebied ligt buiten 200 meter van transportroutes van gevaarlijke stoffen. Een berekening ten behoeve van de hoogte van het groepsrisico is niet aan de orde aangezien buiten deze afstand het toevoegen van beperkt aantal personen geen significant effect heeft op de hoogte van groepsrisico. Het plangebied is wel gelegen binnen de maximale effectafstanden van bepaalde stofcategorieën. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico is derhalve aan de orde.
Beperkte verantwoording groepsrisico
- Bestrijdbaarheid
Bestrijding van een dreigende BLEVE vereist een goede bereikbaarheid en veel bluswater bedoeld voor het koelen van de wagon/tank. Bij voldoende koeling zal een BLEVE worden voorkomen. Hiervoor wordt (vanwege de snelheid die is geboden) gebruik gemaakt van primaire bluswatervoorzieningen (in het voertuig aanwezige water- en brandkranen op het openbaar waterleidingnet).
Bronbestrijding is bij een toxische vloeistof mogelijk door de vloeistof af te dekken. Hierdoor wordt de verdamping verminderd. Voor toxische gassen kan alleen aan bronbestrijding worden gedaan indien het om een lekkage gaat. De brandweer kan dan proberen om het gat te dichten. Effectbestrijding is tevens mogelijk door de concentratie te verdunnen, bijvoorbeeld met behulp van een waterscherm. Dit is alleen mogelijk als de brandweer tijdig aanwezig is.
Bij het ineens vrijkomen van de gehele inhoud van de tank, zal deze effectbestrijding lastig te realiseren zijn. De mogelijkheden voor slachtofferreductie worden bepaald op basis van de mogelijkheden om de vergiftiging te behandelen. Slachtofferreductie is ook mogelijk door snelle ontruiming/evacuatie. Het niet of korter blootstellen aan een toxische stof zal het aantal slachtoffers verminderen.
- Zelfredzaamheid
Bij het scenario van een BLEVE zijn personen (ook in gebouwen) binnen 150 meter onvoldoende beschermd tegen de gevolgen van een BLEVE. Het plangebied ligt op voldoende afstand waardoor schuilen hier een beste advies is, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden (safe-haven-principe). Indien dit niet mogelijk is, kan ervoor gekozen worden om te vluchten. Er zijn voldoende mogelijkheden om in tegenstrijdige richting van het incident te vluchten.
Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden, is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld.
De (regionale) brandweer kan in het geval van een calamiteit met toxische gassen het Waarschuwings- en Alarmeringssysteem activeren (WAS: de sirenes) om de bevolking te alarmeren om te gaan schuilen. Uit een overzicht van de WAS-dekking in de gemeente Breda valt op te maken dat het WAS-systeem voor het plangebied dekkend is.
Met betrekking tot zelfredzaamheid speelt risicocommunicatie een belangrijke rol. Risicocommunicatie is het voorlichten van mensen over de risico's die gelopen worden, en welke handelingspatronen (vluchten of schuilen) daarbij het meest gewenst zijn. Het opstellen van een risicocommunicatieplan op objectniveau is daar een goed voorbeeld van.
De Veiligheidsregio Midden en West-Brabant wordt in het kader van het vooroverleg om advies gevraagd.
5.10 Geur
Algemeen
De gemeente Breda heeft in haar Milieuvisie Breda 2015 als doelstelling opgenomen dat in 2015 ernstige geurhinder veroorzaakt door geur in Breda in 2015 niet meer voorkomt. Eén van de doelstellingen van de Reconstructiewet is afname van het percentage geurgehinderden als gevolg van veehouderijen.
Regelgeving
De Wet geurhinder en veehouderij (verder te noemen: geurwet) vormt het toetsingskader voor veranderingen bij veehouderijen. De geurwet geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De Gemeenteraad van Breda heeft op 30 oktober 2008 een geurverordening vastgesteld die is onderbouwd door een gebiedsvisie. In de geurverordening zijn normen vastgesteld voor de ligging van geurgevoelige objecten binnen verschillende gebieden.
Beoordeling
Om te beoordelen of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat zijn de omliggende veehouderijen beschouwd. Voor het plangebied geldt dat een goed verblijfklimaat gegarandeerd kan worden, omdat de veehouderijen - in relatie tot hun geuremissie - op voldoende afstand gelegen zijn. Daarnaast geldt dat de veehouderijen niet beperkt worden door de komst van de woningen. Reeds andere geurgevoelige objecten in de omgeving van de veehouderijen zijn bepalend voor de milieuruimte.
Conclusie
Vanuit het aspect geurhinder zijn er geen belemmeringen voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige en toekomstige waarden en karakteristieken van het plangebied. De voorgenomen ontwikkelingen, dienen - voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk - juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.
6.2 Hoofdopzet
Een bestemmingsplan bestaat uit planregels en de verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden.
Inleidende planregels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:
-
Inleidende regels;
-
Bestemmingsregels;
-
Algemene regels;
-
Overgangs- en slotregels.
Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012).
In het eerste hoofdstuk ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe oppervlakte, hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
In het daaropvolgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemming en het gebruik (zie paragraaf 6.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
6.3 Bestemmingen
In de planregels zijn de bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen.
Verkeer
Binnen deze bestemming is het gedeelte dat gemeentelijke eigendom is bestemd tot ‘Verkeer’. Op deze gronden zijn wegen en paden toegestaan, evenals parkeer-, nuts- en speelvoorzieningen en groen en water. Binnen de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.
Wonen
De gronden zijn bestemd als 'Wonen'. Binnen de bestemming ‘Wonen’ zijn de woningen, de tuinen, eventuele achterpaden en andere privé-ruimten begrepen. Centraal binnen deze bestemming staat het creëren van de woonfunctie en het woongenot. Het bestemmingsplan bevat planregels voor de bouw van gestapelde woningbouw.
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn verschillende maatvoeringen opgenomen ten behoeve van de bouwhoogten.
Waarde - Archeologie
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Voor bepaalde grondwerkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist waarbij aangetoond dient te worden (eventuele) archeologische waarden niet aangetast worden.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
7.2 Toepassing Grondexploitatie
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
-
de bouw van een of meer woningen;
-
de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
-
de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
-
de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
-
de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doelein-den in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bedraagt;
-
de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is.
7.3 Financiële Haalbaarheid
Ten behoeve van dit plan is een anterieure overeenkomst gesloten met initiatiefnemer. In deze overeenkomst is het kostenverhaal opgenomen. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve in dit geval niet noodzakelijk. Het voorliggend bestemmingsplan is dan ook financieel haalbaar.
Hoofdstuk 8 Communicatie
8.1 Inleiding
In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd het waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven.
8.2 Vooroverleg
Het conceptontwerpbestemmingsplan is ten behoeve van het vooroverleg, gestuurd naar:
1. Provincie Noord-Brabant
2. Brandweer
3. Enexis BV regio Brabant West
4. Gasunie
5. KPN
6. Waterschap Brabantse Delta
7. Ziggo en Vodafone
Er zijn reacties ontvangen van de Provincie Noord-Brabant, Brandweer, Gasunie en Waterschap Brabantse Delta. Hieronder worden de reacties kort samengevat.
Provincie Noord-Brabant
Het voorontwerpbestemmingsplan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Er zijn geen provinciale belangen in het geding.
Brandweer
Voor het aspect externe veiligheid is het standaardadvies van toepassing.
De aanrijtijd voor dit object is circa 4 minuten, de dekking voor het waarschuwings- en alarmeringssyteem is goed.
Ten aanzien van het bluswater is het advies: Een capaciteit van 60 m3 bluswater, leverbaar binnen 3 minuten (brandkraan), gelegen op maximaal 15 meter van de hoofdingang van het appartementencomplex (bij voorkeur gecombineerd met een opstelmogelijkheid voor een brandweerwagen).
Gasunie
Het plangebied is gelegen buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen aardgastransportleiding. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Waterschap Brabantse Delta
Er zijn geen opmerkingen op het plan. Er wordt voldaan aan de retentie-eis van de gemeente Breda en er wordt met een sedumdak ingespeeld op klimaatadaptatie. Het waterschap adviseert derhalve positief.
8.3 Zienswijzen
Na het wettelijk vooroverleg wordt dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpbestemmingsplan. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid om zienswijzen op het plan in te dienen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.
8.4 Beroep
Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Bijlage 1
Bijlage 1
Bijlage 2
Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerlawaai
Bijlage 3
Akoestisch onderzoek industrielawaai