Ginneken, Burgemeester Passtoorsstraat 18
Bestemmingsplan - gemeente Breda
Vastgesteld op 07-11-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Ginneken, Burgemeester Passtoorsstraat 18 met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2018212010-VG01 van de gemeente Breda;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan- en uitbouwen:
een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt;
1.4 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 begane grond:
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau;
1.9 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):
-
legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning.
-
het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.13 bijgebouw:
een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder;
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.22 dakopbouw:
een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw;
1.23 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.24 geliberaliseerde woning voor middenhuur
huurwoning met een aanvangshuurprijs van ten minste het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, en ten hoogste een in een gemeentelijk verordening bepaalde, jaarlijks te indexeren aanvangshuurprijs, waarde de instandhouding in die verordening voor ten minste vijftien jaar na ingebruikname is verzekerd;
1.25 groen:
bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen;
1.26 Groen dak
Een dak met dakbedekking waarop een laag is aangebracht die hoofdzakelijk bestaat uit levende planten waardoor de dakbedekking hemelwater bergt en vertraagd afvoert, waarbij de waterbergingscapaciteit minimaal 20mm (20 ltr/m²) bedraagt.
1.27 groothandel in smart- en/of headproducten
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen;
1.28 headshop:
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden;
1.29 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.30 huishouden:
een samenlevingsvorm van een of meer personen, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;
1.31 huisvesting in verband met mantelzorg:
huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;
1.32 kamerverhuur:
het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt;
1.33 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.34 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie;
1.35 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.36 smartshop:
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen;
1.37 voorgevel:
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.38 Waterbergingsvoorziening
Bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater in de bodem, zoals groene daken, wadi's (verlaging in het groen), waterbergende bestrating, berging op het dak, grindkoffers, infiltratiekratten en/of het aanbrengen of vergroten van (bestaande) greppels, (zak)sloten, watergangen en vijver.
1.39 wonen:
het voeren van een huishouden in een woning;
1.40 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelsgrens:
De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel.
2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;
2.3 bebouwingspercentage:
Het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.6 diepte van een gebouw
De lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald;
2.8 hoogte van een dakopbouw:
Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;
2.9 inhoud van een bouwwerk:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.10 ondergeschikte bouwdelen:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt;
2.11 oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.12 peil:
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;
-
indien in of op het water wordt gebouwd: het ter plaatse geldende peil ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil (NAP);
-
indien op of langs een spoorlijn wordt gebouwd: de bovenkant van de spoorstaaf.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
3.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen, straten en paden;
-
groen;
-
kunstobjecten;
-
nutsvoorzieningen;
-
parkeren;
-
speelvoorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
3.2 bouwregels
Artikel 4 Wonen
4.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;
met daarbij behorend(e):
-
erven en tuinen;
-
groen;
-
parkeren;
-
speelvoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
wegen, straten en paden;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 bouwregels
4.3 specifieke gebruiksregels
4.4 afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.3:
-
voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit, mits:
-
maximaal 60 m² van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit wordt gebruikt;
-
het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking leidt dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;
-
de activiteit qua aard, omvang en uitstraling past in een woonomgeving;
-
de activiteit niet-vergunningplichtig ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is;
-
voor het gebruik en/of (ver)bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bestaande woning als huisvesting in verband met mantelzorg, mits:
-
maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg wordt aangewend;
-
deze huisvesting niet leidt tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
-
geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmeringen ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;
-
het gebruik van het bijgebouw als huisvesting in verband met mantelzorg wordt beëindigd zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen .
Artikel 5 Waarde - Beschermd Stadsgezicht
5.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en het herstel van actuele en het benutten van potentiële cultuurhistorische waarden binnen het beschermd stadsgezicht.
5.2 bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen geldt voor het bouwen van bouwwerken dat het vergroten en/of veranderen van de bestaande bebouwing uitsluitend is toegestaan, indien de vergroting en/of verandering uitsluitend zichtbaar is ter plaatse van het achtererfgebied.
5.3 afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 teneinde:
-
de bestaande bebouwing te vergroten en/of te veranderen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van het pand of object gelet op:
-
bouwmassa naar hoofdafmeting en onderlinge verhoudingen;
-
dakvorm, nokrichting, dakhelling, dakoverstekken, goot- en daklijsten en schoorstenen;
-
gevelindeling naar ramen, deuren en erkers;
-
het verbouwen van twee zijdelings aan elkaar grenzende gebouwen, op geen van welke deze ontheffing eerder is toegepast, tot één geheel, mits:
-
er geen (delen van) muren worden verwijderd met monumentale waarden;
-
de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit van het beschermd stadsgezicht niet onevenredig wordt aangetast.
-
Alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit over de aanvraag en de eventueel daar aan te stellen voorwaarden.
5.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
-
de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;
-
de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
Artikel 8 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.6, van de Wet ruimtelijke ordening, is de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Parkeren
-
Een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen wordt verleend, indien wordt aangetoond dat in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw.
-
Het parkeren of stallen van auto's dient plaats te vinden in, op of onder het gebouw, danwel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
-
Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt vastgesteld aan de hand van de Notaparkeer- en stallingsbeleid Breda, de Herijking nota Parkeer- en Stallingsbeleid in 2013 en wijzingen daarvan.
-
De onder a. genoemde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
-
Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
-
indien het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
-
voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- en stallingsruimte is voorzien.
-
Het college kan aan de omgevingsvergunning, als bedoeld onder f, (financiële) voorwaarden verbinden.
-
Indien het onder c. genoemde Nota parkeer- en stallingsbeleid, na vaststelling van dit plan wordt gewijzigd, moet bij het bouwen en het uitbreiden of veranderen van activiteiten of functies op grond van deze planregels worden voldaan aan deze gewijzigde nota.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder lid a met maximaal 10%.
-
Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder lid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Ginneken, Burgemeester Passtoorsstraat 18.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Krisma Vastgoed BV heeft een verzoek ingediend bij de gemeente voor het herontwikkelen van tuinderij Van der Zwaard aan de Burgemeester Passtoorsstraat in het Ginneken. Het plan bestaat uit het slopen van de bestaande opstallen van de tuinderij om zodoende ruimte te maken voor woningbouw.
Om in het plangebied woningbouw te kunnen ontwikkelen, dient de bedrijfsbestemming van de tuinderij omgezet te worden naar een woonbestemming. De huidige bestemming staat namelijk geen woningbouw toe. Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van woningbouw mogelijk.
1.2 Begrenzing Plangebied
Het plangebied waarop de ontwikkeling betrekking heeft, is een binnengebied met de hoofdentree aan de Burgemeester Passtoorstraat en een langzaamverkeerontslutiting aan de Cartier van Disselstraat. De garages aan de westzijde van het plangebied worden ontsloten via een pad dat aansluit op de Cartier van Disselstraat. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 6.600 m². Onderstaande afbeelding toont de globale begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.1 Ligging en begrenzing plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Voor het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Ginneken', vastgesteld door de gemeenteraad op 15 maart 2012 en onherroepelijk geworden op 6 februari 2013 na uitspraak van de Raad van State. Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied waar de woningbouw wordt gerealiseerd de enkelbestemming 'Bedrijf' met functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - tuindersbedrijf'. Daarnaast is de ontsluiting richting de Burgemeester Passtoorsstraat ook meegenomen als plangebied. Deze ontsluiting heeft de enkelbestemming 'Wonen' met gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'. De realisatie van de beoogde 16 woningen zijn niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Daarom is onderhavig bestemmingsplan 'Ginneken, Burgemeester Passtoorsstraat 18' opgesteld.
Figuur 1.2 Uitsnede vigerende bestemmingsplan 'Ginneken', plangebied rood omkaderd
1.4 Planvorm
Voorliggend bestemmingsplan 'Ginneken, Burgemeester Passtoorsstraat 18' vormt het planologisch-juridische kader voor de ontwikkeling van 16 grondgebonden woningen op het binnenterrein aan de Burgemeester Passtoorsstraat in Breda. Voorliggend bestemmingsplan betreft dan ook een ontwikkelingsplan.
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt de huidige en de beoogde situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is het planvoornemen getoetst aan het beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 heeft betrekking op de planologisch relevante (milieu)onderzoeken. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de juridische vormgeving van het plan toegelicht. Tot slot komt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aan de orde en in hoofdstuk 7 de communicatie.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Positionering in breder verband
Het plangebied maakt onderdeel uit van het Ginneken. Het Ginneken is een voormalig dorp dat na de slechting van de vestingwerken van Breda geleidelijk is geannexeerd en opgenomen in stedelijk gebied. Het voormalige dorp vormt de overgang tussen stad en onbebouwde natuurgebieden in het zuiden. Het deels behouden dorpskarakter en de gunstige ligging aan de Mark en nabij het Mastbos zorgen voor een aangenaam leefklimaat.
Door haar voormalige status als dorp en latere stedelijke annexaties is het Ginneken geleidelijk ingekapseld in het stedelijke gebied. Het Ginneken heeft door haar ontstaan en de geleidelijke opname een zeer gevarieerde opbouw en toont het diverse stedenbouwkundige typologieën. Alhoewel het Ginneken sinds 1942 bij de stad hoort, is de dorpse opzet nog duidelijk waarneembaar.
Plangebied
Het plangebied bevindt zich op een binnenterrein en wordt omringd door woningbouw. In het westen vormen de woningen met bijbehorende tuinen van de Baronielaan de begrenzing, in het noorden en oosten de woningen met bijbehorende tuinen van de Burgemeester Passtoorsstraat en in het zuiden de woningen met bijbehorende tuinen van de Cartier van Disselstraat. Het plangebied met bijbehorende opstallen is in gebruik als tuinderij waar bloemen en planten worden verkocht. De tuinderij is verwilderd met vegetatie. Binnen het plangebied staat een aantal vervallen schuren, garageboxen en opbergplaatsen. De kas in het westelijk deel van het plangebied is volledig dichtgegroeid met struiken en klimop.
De volgende foto's geven een impressies van het plangebied.
Figuur 2.1 Toegangsweg vanaf de Cartier van Disselstraat (links) en vanaf de Burgemeester Passtoorsstraat (rechts)
Figuur 2.2 Entree tuinderij zuidzijde (links) en noordzijde (rechts)
2.2 Beoogde Situatie
In de toekomstige situatie worden alle opstallen van de tuinderij en de oude garageboxen gesloopt. De te slopen bebouwing maakt plaats voor de realisatie van 16 grondgebonden woningen en nieuwe garageboxen. In het verleden heeft er afstemming plaatsgevonden met de omwonenden en de gemeente. Op basis hiervan is het stedenbouwkundig plan tot stand gekomen en met name de beperkte hoogtes is daarvan een resultaat.
De woningen worden in een hofjesstructuur gesitueerd, waardoor er een groen binnenpleintje ontstaat. De nieuwe woningen zijn alle met de voorzijde gericht op het binnenpleintje. Hierdoor grenzen de achtertuinen van de nieuwe woningen aan de achtertuinen van de bestaande woningen.
Er wordt een diversiteit aan woningen gerealiseerd, met een variërende perceelgrootte. Zo komen er aaneengebouwde middeldure huurwoningen (type A), twee-onder-een-kapwoningen (type B) en (geschakelde) levensloopbestendige woningen (type C). Voor de middeldure huurwoningen wordt in een overeenkomst vastgelegd dat deze woningen de komende 15 jaar beschikbaar blijven in dit segment. In onderhavig plan is vastgelegd dat minimaal vier middeldure huurwoningen worden gerealiseerd.
De perceelgrootte varieert van circa 108 m² voor het kleinste perceel tot circa 566 m² voor het grootste perceel. De woningen worden allen voorzien van een plat dak, waarbij de bouwhoogte varieert. De rijwoningen (type A) en de twee-onder-een-kapwoningen (type B) worden uitgevoerd met een maximale bouwhoogte van 7 meter. De garages bij de type B woningen op de kopse kant worden maximaal 4 meter hoog. Daarnaast worden de type C woningen (zie figuur 2.3) uitgevoerd in één bouwlaag van maximaal 4 meter met een beperkte opbouw tot maximaal 7 meter.
In figuur 2.3 is een overzichtstekening van de beoogde situatie weergegeven.
Figuur 2.3 Overzicht beoogde situatie
Figuur 2.4 Voorgevel aaneengebouwde woningen (links) en de twee-onder-een-kapwoningen (rechts)
Figuur 2.5 Voorgevel levensloopbestendige woningen (geschakeld)
Parkeren en ontsluiting
De bestaande inrit vanaf de Burgemeester Passtoorsstraat blijft behouden en vormt de hoofdentree naar de woningen. Daarnaast blijft de langzaam verkeersroute vanaf de Cartier van Disselstraat naar het plangebied behouden. Qua parkeerplaatsen worden er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd (zie paragraaf 4.6).
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In Hoofdstuk 4 is het sectorale milieubeleid en -wetgeving vertaald.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Op 30 december 2011 (wijziging 1 oktober 2012) is het Barro in werking getreden. In de structuurvisie schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
-
het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
-
het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
-
het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.
Structuurvisies hebben op zichzelf geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. In het Barro zijn verschillende bepalingen opgenomen, o.a. ten aanzien van Rijksvaarwegen, hoofdwegen en - spoorwegen.
Beoordeling
De ontwikkeling is als relatief kleinschalig aan te merken; geen van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van directe invloed op de ontwikkeling. Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt. Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.
Conclusie
Het Rijksbeleid vormt geen belemmering voor uitvoering van voorliggend plan.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Beoordeling
Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt met onderhavig bestemmingsplan die in strijd zijn met één van de nationale belangen. Onderhavige ontwikkeling is dus in overeenstemming met het Barro.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het Barro en Rarro niet van invloed zijn op onderhavig plan.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. De Ladder stelt voorwaarden aan de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.
Met ingang van 1 juli 2017 is de gewijzigde Ladder in werking getreden.
De belangrijkste wijzigingen zijn een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke “treden” en het vervangen van het begrip “actuele regionale behoefte” door: behoefte. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in een nieuw derde lid, om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder hierdoor beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.
Beoordeling
Voorliggend plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling en derhalve moet de behoefte van het plan worden aangetoond.
Regionale Agenda Wonen 2017
In de Regionale Agenda Wonen 2017 is een beeld geschetst van enkele actuele ontwikkelingen op de woningmarkt in Noord-Brabant. Naast de regionale plancapaciteit komt ook een aantal vraagstukken en opgaven rond de aansluiting van vraag en aanbod op de regionale woningmarkt in dit stuk aan bod. In de loop der jaren is de plancapaciteit teruggebracht om te voldoen aan de veranderende vraag en zo te komen tot een realistisch aanbod. Op dit moment blijft de gerealiseerde woningbouw achter op de geprognosticeerde woningbouwopgave. Daarnaast laat de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose nog een behoorlijke regionale woningbouwopgave zien van circa 33.000 woningen tot 2030. Een groot deel van deze opgave komt terecht in de steden, vooral in Breda. De kwantitatieve doelstelling blijft bestaan, maar moet ook gekoppeld worden aan de juiste kwalitatieve samenstelling van de woningbouwplannen. Verwacht wordt dat de vraag zich de eerstkomende jaren zal richten op de huursector en het minder dure koopsegment. Ruimte en flexibiliteit in planning en programmering, die benut kan worden om in te spelen op de veranderde prijsstellingen op de woningmarkt, eventueel ook in combinatie met het herbestemmen van leegstaand of leeg komend vastgoed zijn daarbij van belang.
Toetsing
Zoals de tabel in figuur 3.1 laat zien, ligt er voor de gemeente Breda tot 2025 een woningbouwopgave van 8.275 woningen. Circa 70% van deze benodigde woningbouw is vastgelegd in zogenaamde harde plannen. De beoogde ontwikkeling voorziet in de toevoeging van 16 woningen. Hiermee kan een bijdrage geleverd worden aan het benodigde aantal woningen. Zowel op regionaal als op lokaal niveau blijkt er voldoende vraag te zijn naar dit type woningen in daarbij behorend prijssegment.
Figuur 3.1 Regionale woningbouwprogramma West-Brabant (bron: Regionaal ruimtelijke overleg West-Brabant)
Conclusie
Er is voldoende behoefte aan voorliggend woningbouwplan met een diversiteit aan woningtypologieën. De realisatie van levensloopbestendige woningen, middeldure huurwoningen en twee-onder-een-kapwoningen zorgt voor een plan die in dit deel van Breda onderscheidend is van andere initiatieven. Dit maakt dat het plan in deze opzet goed aansluit bij de marktomstandigheden. Het plan voldoet daar mee aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening - partiële herziening 2014
Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie Ruimtelijke Ontwikkeling 2010 (SVRO) vastgesteld. Sinds de vaststelling van de SVRO in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn nu vertaald in de 'Structuurvisie RO 2010 – partiële herziening 2014'. Er is bewust niet gekozen om een geheel nieuwe visie op te stellen. Dit omdat de bestaande structuurvisie recentelijk is vastgesteld en de visie en sturingsfilosofie voor het overgrote deel nog actueel zijn.
De kwaliteiten binnen de provincie Noord-Brabant zijn sturend bij de te maken ruimtelijke keuzes. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen, met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen is het uitgangspunt. Er wordt een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw) nagestreefd. Dit met aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).
Beoordeling
De structuurvisie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Eén van deze instrumenten is de provinciale verordening. Deze provinciale verordening kent een rechtstreekse doorwerking in ruimtelijke plannen en is derhalve relevanter voor deze toelichting. In de volgende paragraaf wordt hier nader op ingegaan. Ook is in die paragraaf aangegeven hoe het provinciaal beleid is vertaald in dit bestemmingsplan.
Conclusie
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen rijk, provincies en gemeenten. De provincie kan door middel van een planologische verordening regels formuleren waarmee gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe de Verordening ruimte Noord-Brabant opgesteld (geconsolideerde versie 01-01-2018).
In de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn regels opgenomen waarvan de provincie het belangrijk vindt dat die door iedere gemeente worden toegepast bij ruimtelijke besluiten. Hierbij is geprobeerd om (verdere) vereenvoudigingen door te voeren. Daarnaast zijn er ook inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening. Een belangrijk onderdeel van de Verordening ruimte is de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. In samenhang hiermee bevat de Verordening Ruimte regels voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Beoordeling
Op de kaarten behorende bij de Verordening ruimte is het plangebied enkel gelegen in ‘bestaand stedelijk gebied - stedelijk concentratiegebied’ (zie figuur 3.2). De Mark met oevers maakt onderdeel uit van Natuur Netwerk Brabant, ecologische verbindingszone en regionale waterberging. Echter gaat daar geen externe werking van uit en de begrenzing valt niet over het plangebied. Daarnaast liggen tussen het plangebied en de Mark nog woningen die als buffer fungeren. In de overige artikelen zijn geen relevante regels opgenomen met betrekking tot de voorgestane ontwikkeling van het plangebied. Hierna wordt nader ingegaan op de, voor het planvoornemen, relevante aspecten.
Figuur 3.2 Uitsnede kaart Verordening ruimte
Het beleid van de provincie is er op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Hoofdregel van het beleid is dat stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Alleen als daarvoor geen mogelijkheden bestaan, kan een stedelijke ontwikkeling buiten het bestaande stedelijke gebied plaatsvinden binnen daarvoor in de verordening aangeduide zoekgebieden.
Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling (uiteraard binnen de grenzen van wetgeving). Wel is in artikel 3.1 een aantal bepalingen opgenomen over zorgvuldig ruimtegebruik en de verantwoording die de provincie daarover vraagt aan gemeenten. Deze verantwoording is opgenomen onder het kopje ‘ladder duurzame verstedelijking’
De provincie verwacht van gemeenten dat zij bij de ontwikkeling van woningbouwlocaties en het opstellen van gemeentelijke ruimtelijke plannen daarvoor rekening houden met de afspraken in het regionaal ruimtelijk overleg. Dit artikel bevat regels over de verantwoording bij bestemmingsplannen en andere planologische besluiten.
Hierbij is het nodig ook een relatie te leggen naar de bestaande harde plancapaciteit. Tevens moet uitdrukkelijk een relatie gelegd worden met regionale afspraken over de nieuwbouw van woningen. Deze afspraken worden jaarlijks gemaakt en zo nodig herzien. Zij worden gebaseerd op de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose, zoals bepaald in artikel 39.6 van de Verordening ruimte.
Conclusie
De voorgestane ontwikkeling van het plangebied past binnen het provinciale beleid, zoals dat geformuleerd is in de Verordening ruimte Noord-Brabant. Wel moet in de toelichting bij het bestemmingsplan worden aangetoond dat de woningbouw aansluit bij het regionaal woningbouwprogramma. Deze onderbouwing is opgenomen onder 3.2.3 ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ van deze toelichting.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie “Breda 2030, keuzes maken in een dynamische tijd”
De structuurvisie, vastgesteld door de raad op 26 september 2013, bestaat uit een ruimtelijke visie en een beleidsvisie. De nieuwe structuurvisie vervangt de Structuurvisie Breda 2020, aangezien deze is achterhaald door gewijzigde opgaven voor wonen en werken als gevolg van veranderde economische omstandigheden. Ook sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen als vergrijzing vragen om een visie.
Vanuit de ruimtelijke visie is relevant dat Breda een compacte en duurzame stad nastreeft, waarbij ook ruimte is voor initiatieven vanuit onderop. Compact wil zeggen dat ontwikkelingen geconcentreerd worden binnen de huidige stedelijke grenzen, en er geen verdere stedelijke uitbreiding plaats zal vinden. Doel is om de huidige kwaliteit van de stad te behouden en te versterken en in het buitengebied de focus te leggen op natuur en landbouw. Duurzaam betekent niet alleen aandacht voor het milieu maar het principe volgen van de drie P's: People (mensen, sociale aspecten), Planet (milieu en natuurwaarde) en Profit (winst en waarde). Bij een ontwikkeling moeten deze drie factoren in balans zijn. Ruimte voor initiatief is het derde fundamentele uitgangspunt. In de huidige tijden zal ontwikkeling op een andere manier tot stand komen; niet alleen grote projecten van bovenaf, maar ook kleinschaligere initiatieven uit de stad, van onderaf.
Beoordeling
In de structuurvisie wordt gesteld dat het regionaal afgestemde woningbouwprogramma 6.325 woningen bedraagt voor de periode tot 2023 en ca. 5.000 woningen voor de periode 2023-2030. Inmiddels is er een actuelere woningbouwopgave beschikbaar (zie paragraaf 3.2.3) die aantoont dat er voor de gemeente Breda er tot 2025 een woningbouwopgave van 8.275 woningen ligt. De uitdaging is flexibiliteit in het programma te krijgen. In eerste instantie zet de gemeente in op herbenutting van leegstaand vastgoed en in de bijsturing van bestaande woningbouwplannen.
Voorliggend plan voorziet in het ontwikkelen van een locatie met leegstaand vastgoed. Om verloedering te voorkomen, is hiertoe in overleg met de gemeente besloten om de voormalige tuinderij te slopen en hiervoor in de plaats 16 wooneenheden te realiseren.
Conclusie
Het plan sluit aan bij de gemeentelijke structuurvisie. Om leegstand en verloedering te voorkomen, wordt een mix aan woningtypologieën gerealiseerd. Hierdoor ontstaat er een gevarieerd aanbod aan woningen voor diverse doelgroepen. De behoefte is aangetoond door toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.2.3).
3.4.2 Woonvisie Breda
De 'Woonvisie Breda', vastgesteld in december 2013, borduurt voort op de uitgangspunten van de Structuurvisie Breda 2030. Deze visie geeft een beeld van wonen in Breda in de toekomst. De Woonvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkelingen in het woondossier en wordt verder uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma.
Beoordeling
Breda wil voor iedereen een passend en duurzaam (t)huis bieden dat voldoet aan de wensen en behoeften. Dit doet de gemeente door uitvoering te geven aan drie ambities:
-
Zorgen voor een gedifferentieerd en doordacht woningbouwprogramma, met voldoende flexibiliteit en ruimte voor maatwerk;
-
Een comfortabele woningvoorraad die aansluit bij de behoeften en wensen van inwoners, nu en in de toekomst. De gemeente zet in op een duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad en nieuwbouw;
-
Een (t)huis voor alle groepen inwoners. Speciale aandacht is er voor de groep kwetsbare inwoners die niet op eigen kracht in huisvesting kan voorzien.
In de Woonvisie wordt verder vastgesteld dat er sprake is van een toegenomen belangstelling voor het centrumstedelijk wonen. Ook de vraag naar landelijk / dorps wonen nabij de stad neemt toe. De uitwerking van die woningvraag in de Bredase dorpen en wijken wordt uitgewerkt in dorps- en wijkplannen. Bewoners en professionele partners in de dorpen en wijken geven aan welke thema's voor hen spelen. De gemeente geeft daarbij de geldende beleidskaders en uitgangspunten aan. De thema's worden omgezet in activiteiten waarbij het gemeentelijk beleid als kader dient. Door alle betrokken partijen wordt in het uitvoeringsprogramma gezamenlijk bepaald door wie, hoe en wanneer de activiteiten uitgevoerd worden.
Voorliggend plan voorziet in nieuw centrumstedelijk woonmilieu, waarbij een gedifferentieerd woningaanbod wordt gecreëerd. Het woningaanbod sluit aan bij de behoefte voor deze locatie.
Conclusie
Voorliggend plan sluit aan bij de ambities van de gemeente, zoals geformuleerd in de Woonvisie Breda.
3.4.3 Aanvulling op de Woonvisie 2013
Op 17 november 2016 heeft de raad de ‘Aanvulling op de woonvisie 2013’, met als subtitel “Voldoende sociale en middeldure huurwoningen met betaalbare woonlasten, in een prettige woonomgeving" vastgesteld. In deze aanvulling wordt ingespeeld op de actuele vraagstukken en ontwikkelingen op de sociale huurvoorraad en middeldure huur. Ten aanzien van de fysieke leefomgeving zijn de volgende beleidsdoelen leidend:
-
Netto-uitbreidingsopgave sociale huurwoningen betreft 20% van stedelijke uitbreidingsopgave. Deze opgave betreft met name het betaalbare huursegment en voornamelijk appartementen voor jongeren en senioren. Onttrekkingen in bestaande voorraad (bijvoorbeeld sloop of verkoop) dienen gecompenseerd te worden middels nieuwbouw door degene die ze sloopt.
-
Netto-uitbreidingsopgave voor middeldure huurwoningen betreft 10%. Op deze wijze wordt ingezet op een strategische nieuwbouw, zodat huurders die willen, ook kunnen verhuizen naar een passende woning.
Vanuit de beleidsuitgangspunten wordt per project een afweging gemaakt en worden per project programmatische eisen meegegeven. Iedere locatie vraagt om maatwerk. Bij de beoordeling van bouwinitiatieven maken burgemeester en wethouders een zorgvuldige afweging en hanteren hierbij de volgende toetsingscriteria.
Het bouwinitiatief:
-
past bij de leefbaarheid van het gebied;
-
vult de bestaande voorraad en woningbouwplannen in de directe omgeving aan;
-
sluit kwalitatief aan bij de (korte termijn) afzetbare vraag en de behoefte op lange termijn;
-
versterkt de ruimtelijke karakteristiek en het woonmilieu;
-
is financieel haalbaar (Grondexploitatiewet).
Het besluit omtrent het percentage voor sociale woningbouw wordt per locatie geborgd in de planregels van het bestemmingsplan en de bijbehorende anterieure overeenkomst.
Beoordeling
Onderhavig plan voorziet in de realisatie van vier middeldure huurwoningen. Dit is ook vastgelegd in het bestuursakkoord van 9 februari 2017. Deze woningen zullen minimaal de eerste 15 jaar beschikbaar blijven in de middeldure huursector. Daarnaast voorziet voorliggend plan in een diversiteit aan woontypologieën, die in dit deel van Breda onderscheidend zijn van andere initiatieven. Dit maakt dat het plan in deze opzet goed aansluit bij de marktomstandigheden.
Conclusie
Het plan is passend binnen de 'Aanvulling op de woonvisie 2013’. De 'Aanvulling op de Woonvisie' is verruimd met een behoefte aan middeldure huurwoningen. Onderhavig plan voorziet in de realisatie van vier middeldure huurwoningen.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro
Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.
Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. De onderzoeksrapporten zijn als bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan.
Achtereenvolgens worden behandeld:
-
bodem;
-
waterhuishouding;
-
cultuurhistorie;
-
archeologie;
-
natuur;
-
verkeer en parkeren;
-
akoestiek (wegverkeerslawaai en spoorweglawaai);
-
bedrijven en milieuzonering;
-
externe veiligheid;
-
luchtkwaliteit;
-
duurzaamheid;
-
milieueffectrapportage en informele m.e.r.-beoordeling.
4.2 Bodem
Toetsingskader
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen getroffen moeten worden, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.
Beoordeling
Door Wematech Bodem Adviseurs B.V. is een verkennend bodemonderzoek en een gecombineerd nader bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het doel van het bodemonderzoek was de bodemkwaliteit vast te leggen om in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de gebruiksmogelijkheden van het terrein te bepalen. De complete onderzoeken zijn als bijlage 1 en bijlage 2 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de conclusies van het nader bodemonderzoek weergegeven.
Geconcludeerd kan worden dat op het noodwestelijke deel van het terrein een diffuse verontreiniging in de grond met zware metalen en/of PAK aanwezig is. Er wordt verwacht dat een bodemvolume van 800 m³ sterk verontreinigd is met PAK en/of zware metalen. Daarnaast wordt verwacht dat een bodemvolume van 350 m³ sterk verontreinigd is met zink. De grond en het puin zijn zintuiglijk en analytisch niet verontreinigd met asbest.
Conclusie
Op basis van het verkennend en nader onderzoek kan gesteld worden dat er sprake is van twee gevallen van ernstige verontreinigingen. Deze verontreinigingen worden gesaneerd alvorens de gronden in gebruik worden genomen voor wonen. Om te borgen dat de sanering wordt afgerond alvorens de locatie in gebruik wordt genomen voor wonen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in het planregels.
4.3 Water
Toetsingskader
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Beleid provincie Noord-Brabant en Waterschap Brabantse Delta
Op regionaal niveau is de provincie verantwoordelijk voor het beleidsveld water. Vigerend is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciaal beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.
Voor het beheer van het oppervlaktewater is in onderhavig plangebied het waterschap Brabantse Delta verantwoordelijk. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het in oktober 2015 vastgestelde waterbeheerplan 2016-2021 'Grenzeloos verbindend', wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid.
Uniformering Keuren
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord- Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de Keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde Keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme Keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015.
In de nieuwe Keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning hemelwater door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
-
het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
-
de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m² is, of;
-
de toename van verhard oppervlak bestaat uit een sedum dak.
-
de toename van verhard oppervlak tussen 2.000 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel: Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x Gevoeligheidsfactor x 0,06.
Gemeentelijk beleid
De Structuurvisie Breda, het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en het Hemelwater- en grondwaterbeleid vormen het beleidskader water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan van de gemeente Breda. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt.
Het Hemel- en grondwaterbeleid is gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond) wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond) watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.
Beoordeling
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld. Daartoe is voor de bestemmingsplanwijziging voor het plangebied het proces van de watertoets doorlopen. Hieronder zijn samenvattend de bevindingen uit de watertoets beschreven per onderwerp. De complete watertoets is als bijlage Bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.
Toekomstige situatie
De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 6.660 m2. Hiervan is in de huidige situatie circa 3.450 m2 verhard. In de toekomstige situatie neemt de verharding toe met circa 1.050 m2 tot zo'n 4.500 m2. Door de toename in verharding is het niet nodig om compenserende maatregelen te nemen binnen het plangebied. Er wordt namelijk niet over de grens van 2.000 m2 voor ver- of nieuwbouw gegaan die als eis wordt gehanteerd door het waterschap. Dit betekent dat enkel het hemel- en grondwaterbeleid van de gemeente Breda van toepassing is. Het beleid van de gemeente Breda ziet toe op 7 mm (x 0,007) berging bij gelijkblijvende of afname verharde oppervlakte en 78 mm (x 0,078) berging bij toename van de verharde oppervlakte. In dit geval is sprake van toename van verharding. Echter, omdat in de nieuwe situatie sedumdaken worden gerealiseerd, mag de oppervlakte hiervan worden afgetrokken van de vierkante meters aan verharding. Zie onder 'hemelwaterafvoer'.
Waterkwaliteit
Het hemelwater dat terechtkomt op de bebouwing en de openbare verharding dient gescheiden van het vuilwater afgevoerd en verwerkt te worden.
Vuilwaterafvoer
Het vuilwater afkomstig van de ontwikkeling wordt gescheiden van het hemelwater afgevoerd en aangesloten op het bestaande gemengde rioolstelsel.
Hemelwaterafvoer
Bij nieuwbouw of vervangende nieuwbouw vraagt de gemeente dat hemelwater dat van verharding afstroomt deels op eigen terrein wordt verwerkt. De gemeente Breda vraagt bij de herontwikkeling dat 78 mm van de toename van het verharde oppervlak wordt geborgen, hergebruikt of geïnfiltreerd op eigen terrein.
De totale oppervlakte verharding neemt in de toekomst toe met circa 1.050 m2 tot circa 4.500 m2. Om het hemelwater in de toekomst te bergen, worden de daken van het nieuwbouwplan (totaal circa 1.790 m2) uitgevoerd als sedumdak met een bergingscapaciteit van 20 mm / m2. Voor de berekening van de bergingsopgave mag de de oppervlakte aan sedumdaken van de totale verharding worden afgetrokken. Dit brengt het oppervlakte verharding in de toekomst - waarmee gerekend dient te worden - op 2.710 m2 (4.500-1.790). Dit betekent een theoretische afname ten opzichte van de huidige situatie. Voor de 2.710 m2 aan veharding dient derhalve rekening te worden gehouden met een bergingseis van 7 mm. De te realiseren berging bedraagt daarmee circa 19 m3. Op basis van de bergingscapaciteit van 20 mm / m2 voor de sedumdaken kan in totaal ruim 36 m3 (1.790 x0,02) worden geborgen. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de bergingseis van de gemeente. Het hemelwater dat afstroomt naar openbaar gebied wordt daar met hemelwater afkomstig van openbare verhardingen (zoals wegen, parkeerplaatsen, pleinen, etc.) verwerkt door de gemeente. Daarnaast wordt het openbaar gebied wellicht in halfverharding uitgevoerd.
Om het plan klimaatrobuuster te maken en wateroverlast te minimaliseren, wordt onderzocht of bij de technische uitwerking het openbare groen verlaagd kan worden aangelegd. Hierdoor kan afstromend regenwater in eerste instantie opgevangen worden op het maaiveld. Dit draagt bij aan minder belasting van het rioolstelsel en natuurlijke aanvulling van grondwater. Dit past in de inrichtingsstrategie die de gemeente Breda toepast in de openbare ruimte.
Grondwater
Het plan is gelegen in een attentiegebied, waardoor er regels gelden om verdrogende activiteiten te voorkomen. De aanleg van drainage is daarom niet toegestaan. Bij nieuwbouw kan rekening gehouden worden met de heersende grondwaterstanden, waardoor grondwaterstandsverlagende middelen niet noodzakelijk zijn.
Conclusie
Met het doorlopen van de watertoets is het aspect water voldoende onderzocht. Om te borgen dat de waterberging wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden alvorens de locatie in gebruik wordt genomen voor wonen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in het planregels.
4.4 Cultureel Erfgoed
Toetsingskader
Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is artikel 3.1.6, lid 5 Bro gewijzigd. Wat eerst voor alleen archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
4.4.1 Archeologie
Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen conform het vastgestelde gemeentelijk beleid, de Monumentenwet 1988, waarin besloten ligt de Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007, is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen voor de gebieden die conform de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1.
Figuur 4.1 Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart, rode ster is locatie plangebied (bronL https://erfgoed.breda.nl/)
Op basis van de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Breda heeft het plangebied een lage archeologische verwachting (zie figuur 4.1). Deze lage archeologische verwachting is doorvertaald in het vigerende bestemmingsplan 'Ginneken' door op het plangebied geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' te leggen. Figuur 4.2 toont door middel van de rode arcering aan waar de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is opgelegd. Deze arcering komt overeen met de hoge archeologische verwachting op de archeologische beleidsadvieskaart.
Figuur 4.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Ginneken' met rood gearceerd de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
4.4.2 Historische geografie
Op basis van de kaarten behorende bij de Cultuurhistorische inventarisatiekaart ligt het plangebied in de "beemden". Als "beemden" zijn de gebieden aangeduid waarin vaak ook nu nog op het ondiep gelegen Pleistoceen een uitwiggende veenlaag ligt, die afgedekt wordt met een eveneens zuidwaarts uitwiggende kleilaag. De "beemden" is een beekdallandschap dat zich gekenmerkt door wat nattere gronden. Een groot deel van het beekdallandschap, waaronder het plangebied is gelegen, is bebouwd en verstedelijkt. Ook in het plangebied is dit landschap, behalve de wat nattere gronden, verdwenen.
Daarnaast is de Cartier van Disselstraat aangemerkt als oude infrastructuur. Deze straat blijft onaangetast met voorliggend plan.
4.4.3 Gebouwd erfgoed
De cultuurhistorische waarden zijn in het vigerende bestemmingsplan beschermd middels de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'. De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en het herstel van actuele en het benutten van potentiële cultuurhistorische waarden binnen het beschermd stadsgezicht. Hierbij geldt voor het bouwen van bouwwerken dat het vergroten en/of veranderen van de bestaande bebouwing uitsluitend is toegestaan, indien de vergroting en/of verandering niet zichtbaar is vanaf de openbare weg.
De tuinderij is geen waardevol element binnen de oude dorpskern en woonwijk Ginneken. Daarnaast is de bebouwing van de tuinderij ook niet gelegen binnen de aanduiding 'Beschermde stads- en dorpsgezichten'. Enkel de ontsluiting vanaf de Burgemeester Passtoorsstraat naar het plangebied is gelegen binnen de aanduiding 'Beschermde stads- en dorpsgezichten'. In de toekomstige situatie zal dit de ontsluiting blijven van het plangebied, waardoor er geen verandering optreedt ten opzichte van de huidige functie.
Daarnaast bevinden zich rondom het plangebied enkele panden die zijn aangemerkt als overige bouwkunst. Deze panden maken geen onderdeel uit van het plangebied en blijven behouden.
Conclusie
Het aspect cultureel erfgoed vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen. Er is geen sprake van waardevol gebouwd erfgoed.
4.5 Natuur
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.
Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.
Soortbescherming
In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:
-
soorten van de Vogelrichtlijn;
-
soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn;
-
'andere soorten' (onderdeel A 'fauna' en onderdeel B 'flora').
De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving. Tijdens een bijeenkomst van het Netwerk Groene Bureau d.d. 16 december 2016 is aangegeven dat drie provincies (Utrecht, Overijssel en Gelderland) de geldende “Aangepaste lijst met jaarrond beschermde nesten” (LNV, 2009) aanhouden en blijven hanteren in de Wet natuurbescherming. De verwachting is dat ook overige provincies deze beschermingsstatus aanhouden. De lijst wordt begin 2017 door de provincies geëvalueerd en waar nodig aangepast. Bij voorliggende toetsing is uitgegaan dat de lijst gehanteerd blijft en dat de nesten een jaarrond beschermde status houden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen jaarrond beschermde nesten (categorie 1t/m4) en mogelijk jaarrond beschermde nesten (categorie 5).
Gebiedsbescherming
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden; de Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. Naast de Natura 2000-gebieden bevat het NNN ook overige leefgebieden van soorten en – om isolatie te voorkomen - gebieden die een verbinding vormen tussen natuurgebieden. Het NNN is onderdeel van het actieve beleid om bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. De natuurgebieden die behoren tot het NNN en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het 'nee, tenzij'- principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Beoordeling
Door Antea Group is een natuurtoets uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het complete onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd. Onderstaande zijn de conclusies en het advies van het onderzoek opgenomen.
Conclusies gebiedsbescherming
In het plangebied is geen NNN-gebied of Natura 2000-gebied aanwezig. Er komen ook geen beschermde gebieden (NNN of N2000-gebieden) voor binnen de invloedsfeer van het plangebied. Er is zowel van indirecte als directe aantasting van de NNN en de Natura 2000-gebieden dan ook geen sprake. (Significant) negatieve effecten zijn uitgesloten. Er is daarom geen noodzaak voor vervolgstappen of een uitgebreidere toetsing.
Stikstof
De Wet natuurbescherming (Wnb) schrijft voor dat voor alle (nieuwe) activiteiten die significant negatieve effecten kunnen hebben op de beschermde habitats in de Natura 2000-gebieden een beoordeling uitgevoerd moet worden. Om deze reden is de bijdrage van het voornemen aan de stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden in beeld gebracht en beoordeeld. Hierbij is gerekend met een worst-case scenario. De complete rapportage is als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de resultaten en conclusies weergegeven. N.B.: het onderzoek is uitgevoerd voorafgaand aan de uitspraak van het Europees Hof rondom het PAS (Programmatische Aanpak Stikstof). De onderzoeksresultaten geven echter wel een goed beeld van de impact van het plan op omliggende Natura 2000-gebieden.
Uit de berekening volgt dat de drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/jaar als gevolg van het plan, ter plaatse van voor stikstof gevoelige habitats in de Natura 2000-gebieden, niet wordt overschreden.
Het PAS is, inclusief de binnen het programma beschikbare ontwikkelingsruimte en de bijdragen van ontwikkelingen beneden de drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/jaar, in zijn geheel passend. De gebiedsanalyses die onderdeel uitmaken van het programma, vormen de onderbouwing van de passende beoordeling op gebiedsniveau. In de gebiedsanalyses is voor elk Natura 2000-gebied onderbouwd dat het gebruik van de ontwikkelingsruimte en de bijdrage van de ontwikkelingen beneden de drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/jaar de natuurlijke kenmerken van de te beschermen habitattypen en leefgebieden van de soorten niet zal aantasten.
Doordat de ontwikkeling een bijdrage aan de stikstofdepositie heeft van minder dan 0,05 mol N/ha/jaar op een voor stikstof gevoelig habitat en de bijdragen onder de drempelwaarde in zijn geheel passend zijn beoordeeld, kan uitgesloten worden dat het plan leidt tot de aantasting van de natuurlijke kenmerken van enig Natura 2000-gebied en de betreffende instandhoudingsdoelen in gevaar komen. Het aspect stikstofdepositie vormt dan ook geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan. Het aanvragen van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming of het doen van een melding onder de PAS is dan ook niet nodig. (Significant) negatieve effecten zijn uitgesloten. Er is daarom geen noodzaak voor vervolgstappen of een uitgebreidere toetsing.
Conclusies soortenbescherming
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:
-
Algemene broedvogels (aanwezige nestplaatsen);
-
Marterachtigen (eventueel verblijfplaatsen en foerageergebied);
-
Vleermuizen (eventueel verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebied).
In navolgende tabel is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.
Nader onderzoek vleermuizen en kleine marterachtigen
Door Antea Group is een nader onderzoek naar vleermuizen en kleine marterachtigen uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het complete onderzoek is als bijlage 5 bij de toelichting gevoegd. Daarnaast is ter plaatse van de te slopen garageboxen een endoscopisch onderzoek (Bijlage 6) uitgevoerd om te beoordelen of deze bebouwing verblijfplaatsen voor vleermuizen bevatte. Onderstaand zijn de conclusies van deze onderzoeken opgenomen.
Marterachtigen
Kleine marterachtigen zijn in het plangebied niet waargenomen en het gebied is mogelijk te verstoord om een leefgebied te vormen. Wel is de steenmarter aangetroffen. De soort heeft een verblijfplaats onder de houten pallets in de opbergschuur waar potgrond wordt bewaard. Voor het verwijderen van deze verblijfplaats dient gewerkt te worden conform de goedgekeurde gedragscode.
Vleermuizen
Uit nader onderzoek conform het Vleermuisprotocol 2017 blijkt dat in het plangebied (bebouwing tuincentrum en de te slopen garageboxen) geen verblijfplaatsen aanwezig zijn van vleermuizen. Daarnaast wordt het gebied incidenteel gebruikt als foerageergebied door de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis. Het plangebied is echter geen essentieel foerageergebied en dus zijn negatieve effecten uitgesloten. Vervolgstappen voor vleermuizen zijn niet aan de orde.
Zorgplicht
In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. De zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. De initiatiefnemer/uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving van de algemene zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
Conclusie
Op basis van de natuurtoets wordt geconcludeerd dat het aspect natuur de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in weg staat.
4.6 Verkeer En Parkeren
Toetsingskader
Op 20 juni 2013 heeft de gemeenteraad Breda de herijking van het parkeerbeleid vastgesteld. Het gaat daarbij om twee onderwerpen. Enerzijds de procedure en de stappen om tot invoering van vergunninggebieden te komen, anderzijds de aanpassing van de gemeentelijke parkeernormen. De herijking van het parkeerbeleid is een aanvulling op de bestaande Nota Parkeer- en Stallingsbeleid Breda uit 2004. Met het vaststellen van de nieuwe parkeernormen vervallen echter de oude parkeernormen uit deze nota en wordt vanaf nu elke aanvraag van een omgevingsvergunning getoetst aan de nieuwe parkeernormen.
Beoordeling
Verkeer
Huidig
Volgens de “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie” geldt voor een groencentrum (inclusief buitenruimte) in "rest bebouwde kom" en "sterk stedelijk" de volgende verkeersgeneratie:
-
minimaal 11,3 en maximaal 13,8 mvt/ etmaal per 100 m² bvo.
Dit betekent dat het tuincentrum van 488 m² bvo in de huidige situatie een verkeersgeneratie heeft van minimaal 56 en maximaal 68 mvt/etmaal (afgerond naar boven).
Toekomstig
Voor de nieuwbouwwoningen geldt de volgende verkeersgeneratie:
-
huurhuis, vrije sector (4 keer), minimaal 6,7 en maximaal 7,5 mvt/etmaal
-
koop, twee-onder-een-kap (6 keer), minimaal 7,4 en maximaal 8,2 mvt/etmaal
-
koop, tussen/hoek (6 keer), minimaal 6,7 en maximaal 7,5 mvt/etmaal
Dit betekent dat de nieuwbouwwoningen gezamenlijk minimaal 113 en maximaal 125 mvt/etmaal genereren.
De herontwikkeling leidt tot een geringe toename van het aantal verkeersbewegingen. Deze marginale verkeerstoename kan worden afgewikkeld op de bestaande infrastructuur.
Parkeren
Op basis van de Herijking Parkeerbeleid ligt het plangebied in het deelgebied 'Overig gebied'. Op basis van de gebiedsindeling geldt voor de huidige functie een parkeernorm van 2,7 parkeerplaatsen per 100 m² bvo en voor de toekomstige functies wonen gelden de navolgende parkeernormen.
Huidig
Op basis van de parkeernormering geldt in de huidige situatie een parkeerbehoefte van 14 parkeerplaatsen. Deze parkeerbehoefte wordt momenteel opgevangen bij de noordelijke entree van het plangebied en de omliggende straten.
Toekomstig
Voor de toekomstige situatie geldt een parkeerbehoefte van 31 parkeerplaatsen (16 woningen x 1,9 parkeerplaatsen). In het plangebied worden in totaal 33 parkeerplaatsen gerealiseerd, 12 parkeerplaatsen op eigen terrein en 21 parkeerplaatsen in het openbare ruimte. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de vereiste gemeentelijke parkeernormering.
Conclusie
Het plan leidt tot een geringe toename van de verkeersgeneratie. Deze marginale toename kan worden afgewikkeld op de bestaande infrastructuur. Daarnaast wordt er met onderhavige planontwikkeling ruimschoots voldaan aan de gemeentelijke parkeernormering. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan. In de planregels is een parkeerregeling opgenomen met een verwijzing naar de parkeernormen uit het gemeentelijke parkeerbeleid.
4.7 Akoestiek
4.7.1 Wegverkeer
Toetsingskader
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
-
de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh – het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
-
de aanleg van een nieuwe weg en/of een reconstructie van een bestaande weg;
-
functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. De volgende tabel geeft hier een overzicht van:
Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.
Beoordeling
Het plangebied is niet gelegen binnen de wettelijke geluidzone van wegen. De omliggende straten (Baronielaan, Cartier van Disselstraat en Burgemeester Passtoorsstraat) zijn allen 30 km/uur wegen en zijn op basis van de Wet geluidhinder vrijgesteld van onderzoek. De Johan Willem Frisolaan / Graaf Engelbertlaan ligt op 270 meter afstand van het plangebied. Deze weg bestaat ter hoogte van de kruising met de Baronielaan uit 2x2 rijstroken (later gaat dit over in 2x1). Om de impact van deze weg - en de overige omliggende wegen - inzichtelijk te maken, is onderstaande figuur toegevoegd (bron: geluidskaart RIVM). Deze figuur laat zien dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goede geluidkwaliteit.
Figuur 4.3: geluidimpact omliggende wegen plangebied (rode cirkel)
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. De omliggende wegen in combinatie met de afschermde werking van omliggende bebouwing maken dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden op de nieuwe woningen.
4.7.2 Spoorweg
Toetsingskader
Artikel 76a van de Wet geluidhinder (Wgh) is naast wegen ook van toepassing op spoorwegen. De zones als bedoeld in art. 74 Wgh worden bepaald op basis van geluidproductieplafonds.
Beoordeling
Het planvoornemen betreft het ontwikkelen van woningen die in het kader van de Wet geluidhinder geluidsgevoelig zijn. Ten noorden en westen van het plangebied zijn spoorlijnen gelegen. Het plangebied is gelegen op een afstand van meer dan 2.800 meter vanaf de spoorweg. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect spoorweglawaai vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-handreiking) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Beoordeling
Voor onderhavige locatie is enerzijds geïnventariseerd welke bedrijven of inrichtingen in de directe omgeving van het plangebied voor overlast kunnen zorgen op het planvoornemen en anderzijds of onderhavige ontwikkeling kan leiden tot het beperken van deze bedrijven of inrichtingen in hun bedrijfsvoering. De VNG-handreiking omschrijft twee omgevingstypen; het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied én het omgevingstype gemengd gebied. Voorliggend plangebied en de directe omgeving kunnen worden getypeerd als een rustige woonwijk, aangezien in de directe omgeving hoofdzakelijk woningen aanwezig zijn.
Figuur 4.4. Functies rondom plangebied
Beschouwd is welke milieuhinderlijke activiteiten, zoals genoemd in de VNG-handreiking, in de omgeving van het plangebied zijn gelegen.
-
Baronielaan 283, bedrijfsbestemming, milieucategorie 1 en 2, grootste afstand 30 meter;
-
Baronielaan 287, bedrijfsbestemming, milieucategorie 1 en 2, grootste afstand 30 meter;
-
Cartier van Disselstraat 1A, dienstverlening, milieucategorie 1, grootste afstand 10 meter.
De bouwvlakken van de nieuwe woningen liggen binnen de richtafstanden van bovengenoemde bestemmingen. Echter grenzen de bouwvlakken van aangrenzende woningen direct aan de bedrijfsbestemmingen en de dienstverlenende bestemming. Dit betekent dat deze bestemmingen al beperkt worden in de bedrijfsvoering. De bouwvlakken van de toekomstige woningen grenzen niet direct aan de milieuhinderlijke bestemmingen, waardoor een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering is geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
4.9 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Het wettelijke kader voor het aspect externe veiligheid wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als grenswaarde fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen, ook wel het invloedsgebied genoemd.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
In de relevante wetgeving is voor bepaalde situaties een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, het Bevt en het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.
Figuur 4.5 Uitsnede van de risicokaart met aanduiding plangebied (rode ster). Bron: risicokaart.nl, 2017.
Beoordeling
Het plangebied bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van enkele transportroutes voor gevaarlijke stoffen of inrichtingen. De dichtstbijzijnde risicobron is gelegen op een afstand van meer dan 1 kilometer. Op ruim 2,5 kilometer van het plangebied bevindt zich Basisnetroute Breda-Rotterdam en op ongeveer 3,2 kilometer bevindt zich de basisnetroute A16.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de A16 en spoorlijn Breda-Rotterdam
De A16 en spoorlijn Breda-Rotterdam bevinden zich op meer dan een kilometer afstand van het plangebied. Het plangebied bevindt zich daarmee uitsluitend in het toxisch invloedsgebied van deze risicobronnen. Het plaatsgebonden risico van deze risicobronnen reikt niet tot het plangebied. Omdat het plangebied op meer dan 200 m van de risicobronnen is gelegen, hoeft het groepsrisico gelet op artikel 8 van het Bevt niet verantwoord te worden.
Verantwoording groepsrisico
Voor het onderhavig besluit wordt in deze verantwoording het toxisch scenario voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A16 en de spoorlijn Breda-Rotterdam weergegeven.
Toxisch scenario
Een toxisch scenario ontstaat wanneer een tankwagen lek raakt en toxische stoffen ontsnappen. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die over de omgeving uit kan waaien. Bij een percentage aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij het toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.
Mogelijkheden van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een toxisch scenario
Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het voorkeurscenario. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten, ramen en deuren sluiten en het afschakelen van mechanische ventilatie is bij dit scenario dus van belang.
Bij een ongeval met toxische vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stof, hoeveelheid vrijgekomen stof en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.10 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO). Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
-
er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
-
een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
-
een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
-
een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg.
Beoordeling
Het uitgangspunt voor onderhavige ontwikkeling betreft de bouw van 16 wooneenheden. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1.500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse van het plangebied zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 wordt eveneens niet overschreden.
In onderstaande figuur is weergegeven welke rekenpunten zijn genomen. In de tabel daaronder is steeds de hoogst gemeten waarde van de weergegeven rekenpunt opgenomen.
Figuur 4.6 NSL-monitoring nabij plangebied
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
4.11 Duurzaamheid
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Onderstaand zijn de voornaamste uitgangspunten op het gebied van duurzaamheid opgenomen, die in de planvorming worden toegepast.
Voor woningen geldt een EPC-eis vanuit het Bouwbesluit. Aan deze norm zal bij de beoogde ontwikkeling worden voldaan. Verder worden conform nieuwe wetgeving de woningen gasloos gebouwd.
Tijdens de technische uitwerking worden de mogelijkheden onderzocht om het plan te verduurzamen, bijvoorbeeld door middel van het toepassen van sedumdaken en/of zonnepanelen. Verder zullen maatregelen getroffen worden ten behoeve van de benodigde watercompensatie. Het toepassen van halfverharding en/of het afkoppelen van het hemelwater zijn opties die daarbij mogelijk zijn.
Duurzame maatrgelen die in ieder geval binnen het plan worden geïntegreerd, zijn het toepassen van sedumdaken, zonnepanelen, bronwarmtepompen en goede isolatie.
4.12 Milieueffectrapportage
Toetsingskader
De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie of een bestemmingsplan. Het centrale onderdeel van een m.e.r. is het milieueffectrapport (MER) waarin de milieueffecten voor een tal van aspecten voor een of meerdere alternatieven geanalyseerd en beoordeeld worden ten opzichte van de referentiesituatie. Deze m.e.r.-procedure is van toepassing bij activiteiten waarvan reeds vast staat dat er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Deze activiteiten met bijbehorende drempelwaarden staan weergegeven in onderdeel C van het Besluit m.e.r. (ook geldt dit voor activiteiten uit onderdeel D waar een plan, bijvoorbeeld een structuurvisie, voor nodig is).
Naast het direct uit moeten voeren van een m.e.r. zijn in het Besluit m.e.r. ook activiteiten, met bijbehorende drempelwaarden, aangegeven waarvoor eerst beoordeeld moet worden of sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten en drempelwaarden staan benoemd in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Voor deze activiteiten dient een zogenaamde m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.
Daarnaast is het verplicht om aandacht aan m.e.r. te besteden voor activiteiten die in onderdeel D genoemd staan, maar waar de drempelwaarden niet gehaald worden. Deze drempelwaarden zijn aantallen, oppervlaktes of grootte (bijvoorbeeld 100 hectare, 110 stuks, etc.). Voor activiteiten die wel in onderdeel D van het Besluit m.e.r. genoemd staan, maar waar de aantallen uit het betreffende plan of besluit onder de drempelwaarden liggen dient een informele m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Hierbij wordt, net als bij de m.e.r.-beoordeling getoetst of er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden.
Het verschil met de 'gewone' m.e.r.-beoordeling is dat bij de informele m.e.r.-beoordeling niet alle procedurele vereisten van toepassing zijn (vandaar de term informeel). De initiatiefnemer dient bijvoorbeeld wel een melding te doen van zijn voornemen en het bevoegd gezag dient hierover binnen zes weken een besluit te nemen en de initiatiefnemer hiervan op de hoogte te stellen. Qua inhoud gelden wel strikte vereisten vanuit de Europese richtlijn m.e.r.
Beoordeling
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject is opgenomen in onderdeel D onder 11.2. Voor dergelijke ontwikkelingen gelden de volgende drempelwaarden:
-
een oppervlakte van 100 hectare of meer;
-
een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
-
een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Met het bestemmingsplan "Ginneken, Burgemeester Passtoorsstraat 18" worden maximaal 16 woningen gerealiseerd. Hiermee ligt de beoogde ontwikkeling ver onder de genoemde drempelwaarden.
Omdat de ontwikkeling in onderdeel D van het Besluit m.e.r. voorkomt, moet tevens bekeken worden of sprake is van belangrijke negatieve effecten voor het milieu die de uitvoering van een projectmer noodzakelijk maken. Alle mogelijke milieugevolgen van de activiteiten die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt zijn onderzocht en staan beschreven in de informerle m.e.r.-beoordeling. Deze beoordeling is opgenomen als bijlage 8.
Conclusie
Uit de informele m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het bestemmingsplan "Ginneken, Burgemeester Passtoorsstraat 18", die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieueffecten. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.
Concluderend kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot belangrijk nadelige milieueffecten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk en er is ook geen reden tot het uitvoeren van een m.e.r.-procedure.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de ontwikkeling is vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium ten aanzien van de toelaatbaarheid van het gebruik en van bebouwing. De verbeelding staat gelijk aan de regels en heeft een ondersteunende rol voor de visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
5.2 Opbouw Van De Regels
De regels zijn ingedeeld in 4 hoofdstukken op basis van de vereisten uit de SVBP2012.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit 2 artikelen. Het eerste artikel geeft een omschrijving van enkele in de regels gehanteerde begrippen. Het tweede artikel geeft aan hoe ten aanzien van maten, oppervlakte en inhoud gemeten moet worden.
In hoofdstuk 2 worden de verschillende bestemmingen behandeld. Per bestemming wordt aangegeven welke doeleinden/functies zijn toegelaten op de gronden en wat en hoe er mag worden gebouwd.
In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld. Dit zijn de anti-dubbeltelregel en algemene afwijkingsregels.
In hoofdstuk 4 worden de overgangs- en slotregels aangegeven.
5.3 Regels
Onderstaand is een korte toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'wijze van meten' is een regeling opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
De ontsluiting van het plangebied, het parkeren en het groen zijn opgenomen in de bestemming Verkeer.
Artikel 4 Wonen
De hoofdbestemming in dit plan is de enkelbestemming Wonen. Deze bestemming bevat de regels voor de bouw van de woningen. De regels zijn opgesteld op basis van de basisregels van de gemeente Breda. Tevens zijn binnen deze bestemming erven en tuinen, groen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, wegen, straten en paden en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
Qua bouwregels is het maximum van 16 woningen opgenomen. Daarnaast zijn de verschillende bouwhoogten op de verbeelding aangeduid. Hiervoor is gekozen omdat er diverse bouwhoogten gelden, waarbij er een aantal woningen zijn met eenlaagse bouwdelen (max. bouwhoogte 4 m) met een beperkte opbouw (max. bouwhoogte 7 m). Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de wensen en eisen van omwonenden.
In de specifieke gebruiksregels zijn een tweetal voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Deze voorwaardelijke verplichtingen bepalen enerzijds dat het gebruik van de gronden voor wonen slechts is toegestaan wanneer wordt voorzien in een waterbergingsvoorziening van voldoende omvang en tevens in stand wordt gehouden. Anderzijds dat het gebruik van de gronden voor wonen slechts is toegestaan wanneer met een evaluatierapport is aangetoond dat de bodemsanering heeft plaatsgevonden en de bodemkwaliteit geschikt is voor wonen.
Artikel 5 Waarde - Beschermd stadsgezicht
Voor het beschermd stadsgezicht geldt een aantal specifieke bouwregels ten behoeve van het behoud en de versterking van de cultuurhistorische waarden van het beschermde stadsgezicht.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In de algemene regels zijn naast de op grond van het Bro verplichte anti-dubbeltelbepaling, diverse algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van (beperkte) en algemene procedurebepalingen. In de overige regels is daarnaast een verwijzing naar het parkeer- en stallingsbeleid van de gemeente Breda opgenomen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen én is de titel van het plan vastgelegd.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. In paragraaf 6.2 is beschreven of de grondexploitatiewet van toepassing is op (delen van) het bestemmingsplan en op welke wijze hier uitvoering aan is gegeven. In paragraaf 6.3 is aangegeven op welke wijze het bestemmingsplan uitgevoerd zal worden.
6.2 Toepassing Afdeling 6.4 Wro (Grondexploitatie)
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijk regie bij locatieontwikkeling.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (bro). In artikel 6.2.1 is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
-
de bouw van een of meer woningen;
-
de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
-
de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² bvo of met een of meer woningen;
-
de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
-
de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bvo bedraagt;
-
de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bvo.
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Indien de kosten minder dan € 10.000,- bedragen, kan ervoor gekozen worden deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen. Voor gronden waarop al gebouwd mocht worden (onbenutte bouwruimte) hoeft ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
6.3 Financiële Haalbaarheid
Er is een anterieure overeenkomst tussen gemeente Breda en initiatiefnemer gesloten. Een exploitatieplan is niet nodig. Voor de planontwikkeling en -uitvoering heeft de initiatiefnemer voldoende middelen gereserveerd. Voor de gemeente is het plan derhalve financieel haalbaar.
Hoofdstuk 7 Communicatie
7.1 Inleiding
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor het voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
Als eerste is een concept-ontwerpbestemmingsplan opgesteld. In dat stadium vindt ook het wettelijke vooroverleg plaats met instanties als waterschap, diensten van het Rijk en provincie (paragraaf 7.2.1). Indien dit traject is afgerond, start de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan (paragraaf 7.2.2).
7.2 Procedure
7.2.1 Vooroverleg
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is onderhavig concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende instanties:
-
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;
-
Waterschap Brabantse Delta;
-
Brandweer Midden en West-Brabant, Pro-actie en Preventie;
-
Enexis BV regio Brabant West
-
Gasunie
-
Ziggo & Vodafone
-
Wijkraad Ginneken
Er is een reactie ontvangen van de provincie, brandweer, Gasunie en het waterschap. Onderstaand wordt hierop ingegaan en is aangegeven of de reacties hebben geleid tot planaanpassingen.
-
Provincie: De provincie heeft zich beperkt tot de vraag hoe het plan zich verhoudt tot de provinciale belangen die op basis van het provinciaal ruimtelijke beleid relevant zijn. Het concept ontwerpbestemmingsplan heeft de provincie geen aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen.
Beantwoording en consequentie voor bestemmingsplan
Deze reactie is ter kennisgeving aangenomen en leidt niet tot planaanpassingen.
-
Brandweer: de brandweer heeft gereageerd per mail d.d. 25 februari 2019 (zie Bijlage9). De brandweer geeft aan dat op grond van het Beleid Bereikbaarheid en Bluswater het aspect bluswater geen probleem is. Bereikbaarheid is dat wel; de verkeersruimte is te krap en er is geen rekening gehouden met rijlopers en keerlussen bij doodlopende straten.
Beantwoording en consequentie voor bestemmingsplan
Deze reactie leidt niet tot planaanpassingen van onderhavig bestemmingsplan. Bij de verdere uitwerking en inrichting van de openbare ruimte worden de opmerkingen wel meegenomen.
-
Gasunie: de Gasunie geeft aan dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtstbij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling. Deze reactie is ter kennisgeving aangenomen.
Beantwoording en consequentie voor bestemmingsplan
Deze reactie is ter kennisgeving aangenomen en leidt niet tot planaanpassingen.
-
Waterschap Brabantse Delta: het waterschap heeft gereageerd per brief van 20 februari 2019 (Bijlage 9). Aangegeven wordt dat zij in de regels geborgd wenst te hebben dat groene daken worden voorgeschreven. Tevens verzoekt het waterschap het openbare groen verlaagd aan te leggen, zodat afstromend regenwater in eerste instantie wordt opgevangen op maaiveld. Tenslotte wordt aangegeven dat de aanleg van drainage niet is toegestaan, omdat het plangebied is gelegen in een attentiegebied.
Beantwoording en consequentie voor bestemmingsplan
De toelichting van het bestemmingsplan is aangevuld voor wat betreft het verbod op drainage en de verlaagde aanleg van openbaar groen.
Vooralsnog is het uitgangspunt dat voor de wijze waarop met het hemelwater wordt omgegaan afspraken worden gemaakt in de anterieure overeenkomt.
7.2.2 Zienswijzen
Het bestemmingsplan wordt als ontwerp voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende de periode van de terinzagelegging kan iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen tegen het plan inbrengen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.
7.2.3 Beroep
Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Bijlage 1
Bijlage 1
Bijlage 2
Bijlage 3
Bijlage 4
Bijlage 5
Nader onderzoek vleermuizen en kleine marterachtigen