KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 7 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging Van Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Doelstelling Van Het Bestemmingsplan
2.1 Inleiding
2.2 Beschrijving Plan
2.3 Duurzaamheidsaspecten
Hoofdstuk 3 Gebiedsanalyse
3.1 Princenhage
3.2 Bestaande Situatie Plangebied
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu En Landschap
5.1 Beoordeling Milieueffectrapportage
5.2 Bodem
5.3 Geluid (Verkeerslawaai)
5.4 Bedrijfshinder
5.5 Watertoets
5.6 Flora- En Faunatoets
5.7 Archeologie
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Inleiding
6.2 Hoofdopzet
6.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Financiele Haalbaarheid
Hoofdstuk 8 Communicatie
8.1 Inleiding
8.2 Vooroverleg
8.3 Zienswijzen
8.4 Beroep
Bijlage 1
Bijlage 2
Bijlage 3
Bijlage 4
Bijlage 5

Princenhage, Generaal Maczek Memorial Ettensebaan

Bestemmingsplan - gemeente Breda

Vastgesteld op 04-04-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

het bestemmingsplan 'Princenhage, Generaal Maczek Memorial Ettensebaan' met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2018214006-OV01 van de Gemeente Breda;

1.2 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0758.BP2018214006-OV01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 Aan- en uitbouwen

een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt;

1.4 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Archeologische waarden

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;

1.7 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 Bebouwingspercentage

het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.9 Begane grond

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau;

1.10 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)

  • legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning;

  • het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.11 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 Bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.14 Bijgebouw

een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.15 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.17 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder;

1.18 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 Bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.20 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 Dak

iedere boven beëindiging van een gebouw;

1.23 Dakopbouw

een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, ondergeschikt aan het gebouw;

1.24 Erfafscheiding

een bouwwerk dat dient ter gehele of gedeeltelijke omheining van een bouwperceel, bouwvlak of ander stuk grond;

1.25 Evenementen

gebeurtenissen, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur;

1.26 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 Groen

bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen;

1.28 Groothandel in smart- en/of headproducten

elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen etc.) ten behoeve van het kweken van planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen;

1.29 Headshop

elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden;

1.30 Hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.31 Kantoor

een gebouw ten behoeve van een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.32 Maatschappelijke voorzieningen

voorzieningen inzake cultuur, uitvaartcentrum en daarmee gelijk te stellen bedrijven of instellingen;

1.33 Nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie. [Let op: dit dienen kleinschalige voorzieningen te zijn waarvoor geen mer-plicht geldt];

1.34 Ondergeschikte bouwdelen

ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen, technische installaties en andere ondergeschikte (dak)opbouwen;

1.35 Ondergeschikte horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van met name niet-alcoholische dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca, waarbij de ondergeschikte horeca-activiteiten passen bij de hoofdfunctie qua uitstraling, dienen ter ondersteuning van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie;

1.36 Overige bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.37 Overkapping

bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;

1.38 Prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.39 Seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.40 Selectiebesluit

een door het bevoegd gezag genomen besluit op basis van het in het archeologische onderzoeksrapport opgestelde selectieadvies;

1.41 Smartshop

elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen;

1.42 Voorgevel

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel;

2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.3 Bebouwingspercentage

het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 Diepte van een gebouw

de lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

2.7 Goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.8 Hoogte van een dakopbouw

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;

2.9 Inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.10 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt;

2.11 Oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 Peil

voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

indien het perceel niet direct grenst aan de hoofdtoegang: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;

indien in of op het water wordt gebouwd het Normaal Amsterdams Peil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een maatschappelijke voorziening;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - calamiteitenroute', een calamiteitenroute ten behoeve van hulpdiensten.

met daarbij behorend(e):

  1. ondergeschikte horeca;

  2. groen;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. speelvoorzieningen;

  5. verkeer;

  6. parkeren;

  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Gebruiksregels

  1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming;

  2. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart- en headshop, alsmede een groothandel in smart- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a en b, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;

  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;

  3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  4. het bepaalde ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:

  1. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 7 Overige Regels

7.1 Parkeren

  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen wordt verleend, indien wordt aangetoond dat in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw.

  2. Het parkeren of stallen van auto’s dient plaats te vinden in, op of onder het gebouw, danwel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

  3. Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota parkeer- en stallingsbeleid Breda, de Herijking nota Parkeer- en Stallingsbeleid in 2013en wijzingen daarvan.

  4. Een parkeerplaats dient, qua afmetingen, ten minste te voldoen aan de volgende eisen:

  1. Personenauto:

  1. haaks- en hoekparkeren: 4,50 m x 2,40 m

  2. langsparkeren: 6,00 m x 2,50 m

  1. Vrachtauto:

  1. langsparkeren: 2,75 m à 3,00 m breed.

  1. Gehandicaptenparkeerplaats:

  1. langsparkeren: 3,50 m x 6,00 m (7,50 m als achter wordt in- en uitgestapt).

  2. haaksparkeren: 3,50 m (3,00 m. bij een vrije uitstapstrook naast het parkeervak) x 5,00 m.gestoken parkeren: 3,50 m (3,00 m bij een vrije uitstapstrook naast het parkeervak) x 5,15 m (60°) of 4,85 m (45°) of 4,20 m (30°).

  1. Motorfiets:

  1. langsparkeren 90°: 1,25 m à 1,50 m x 2,50 m;

  2. langsparkeren 30°: 1,25 m à 1,50 m x 2,20 m.

  1. De onder a. genoemde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.

  2. Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:

  1. indien het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- en stallingsruimte is voorzien.

  1. Het college kan aan de omgevingsvergunning, als bedoeld onder f, (financiële) voorwaarden verbinden.

  2. Indien het onder c. genoemde Nota parkeer- en stallingsbeleid, na vaststelling van dit plan wordt gewijzigd, moet bij het bouwen en het uitbreiden of veranderen van activiteiten of functies op grond van deze planregels worden voldaan aan deze gewijzigde nota.

7.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. een goede woonsituatie;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder lid a met maximaal 10%;

  2. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder lid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Princenhage, Generaal Maczek Memorial Ettensebaan'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Tot 2015 was het Generaal Maczek Museum gevestigd op de Trip van Zoudtlandkazerne in Breda. Op 9 juli 2018 zijn zowel door de gemeente Breda, als de Provincie Noord-Brabant en ook het vfonds (fonds ten behoeve van vrede en vrijheid) subsidies toegekend voor de realisatie van het Generaal Maczek Memorial aan de Ettensebaan in Breda.

De locatie waar de realisatie van het Generaal Maczek Memorial voorzien is, is gelegen aan de Ettensebaan en bevindt zich op het perceel in het verlengde van het reeds bestaande Pools Militair Ereveld. Het memorial biedt ruimte voor erkenning en herdenking van de bijdrage die de Poolse strijders hebben geleverd aan de bevrijding van grote delen van Nederland. Zo komt er een informatie- en documentatiecentrum, een auditorium en een ruimte voor bezinning. Ook biedt het memorial een thuisbasis voor het Generaal Maczek Museum met een permanente tentoonstelling.

Het perceel heeft op grond van het vigerende bestemmingsplan reeds een maatschappelijke bestemming maar een bouwvlak ontbreekt. Om de realisatie van het Generaal Maczek Memorial mogelijk te maken is derhalve voorliggend bestemmingsplan opgesteld. De vigerende bestemming blijft daarin gehandhaafd, enkel ter plaatse van het gebouw wordt een bouwvlak toegekend.

1.2 Ligging Van Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Ettensebaan te Breda in de wijk Princenhage. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Breda, sectie H, nummer 3388 en is gelegen ten westen van Zuylen begraafplaats.

Het noordelijke deel van het perceel is reeds in gebruik en horend bij het aan de voorzijde gelegen Pools Militair Ereveld. Dit gedeelte blijft ongewijzigd en zal ook geen onderdeel uitmaken van voorliggend bestemmingsplan.

[image]

Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: maps.google.com)

[image]

Figuur 1.2 Kadastrale situatie (bron: kadastralekaart.com)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

De planlocatie is gelegen binnen het bestemmingsplan “Princenhage-Haagpoort”. Dit bestemmingsplan is op 27 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad en onherroepelijk vanaf 19 november 2014.

De gronden ter plaatse zijn bestemd als “Maatschappelijk” en volledig voorzien van de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie”. Ter plaatse is tevens de functieaanduiding 'begraafplaats' van toepassing.

[image]

Figuur 1.3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan Princehage-Haagpoort' (plangebied is rood omlijnd)

De gronden zijn uitsluitend bestemd voor maatschappelijk gebruik ten behoeve van een begraafplaats. Aangezien er geen bouwvlak is toegekend aan het plangebied is het realiseren van het Memorial in strijd met het bestemmingsplan vanwege het ontbreken van bouwmogelijkheden. Derhalve is besloten om hiervoor een bestemmingsplan in procedure te brengen.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een gebiedsanalyse en een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van rijk, provincie en gemeente beschreven. Hoofdstuk 4 licht de doelstelling van het bestemmingsplan toe en bevat een beschrijving van de beoogde situatie. De aspecten met betrekking tot het milieu komen in hoofdstuk 5 aan bod. De juridische planbeschrijving volgt in hoofdstuk 6 en in hoofdstuk 7 en 8 komen respectievelijk de uitvoerbaarheid van het plan en de communicatie aan bod.

Hoofdstuk 2 Doelstelling Van Het Bestemmingsplan

2.1 Inleiding

De doelstelling van dit bestemmingsplan is het mogelijk maken van de realisatie Generaal Maczek Memorial. De functie past binnen de thans geldende bestemming 'maatschappelijk'. De locatie kent echter nog geen bouwmogelijkheden. Middels voorliggend bestemmingsplan worden deze bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt.

2.2 Beschrijving Plan

Binnen het plangebied wordt het Generaal Maczek Memorial gerealiseerd. Het Generaal Maczek Memorial heeft als doel het verhaal te vertellen van de inzet van de Poolse strijd in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dit gebeurt aan de hand van de gesneuvelde militairen en generaal Maczek die allen begraven liggen op het naastgelegen militair ereveld.

Het Generaal Maczek Memorail wil mensen van nu raken met gebeurtenissen van toen. Daarbij gaat het om het verleden, maar ook om de verbinding met het heden op actuele thema’s. De invalshoek is het gedachtegoed van generaal Stanislaw Maczek. Zijn positieve bijdrage in een negatieve periode biedt veel meer dan wat op veel andere plaatsen verteld wordt over de Tweede Wereldoorlog; veel meer dan de boodschap: “laat dit niet weer gebeuren”. Ook in deze tijd is er behoefte aan het gedachtegoed van Maczek. Hoe leren we uit de gebeurtenissen van toen? Hoe slaan we een brug van verleden naar heden? Op deze thema’s wil het Generaal Maczek Museum een inspirator zijn.

Het memorial zal sterk naar buiten gericht zijn; het brengt de verhalen naar buiten, naar de mensen en de wijk. Het concept van het gebouw en de buitenruimte is integraal benaderd waarin zowel de binnen- als buitenruimte in elkaar overlopen en mee doen in de enscenering van het verhaal van de Poolse strijd in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog.

De toegangsroute naar het memorial leidt langs het militair ereveld en de mooie haagstructuren van de naastgelegen begraafplaats Zuylen. Deze route is enkel bedoeld voor langzaamverkeer. Bij calamiteiten kan deze weg wel gebruikt worden door onder andere de brandweer en ambulance. De calamiteitenroute is derhalve 3,5 meter breed.

[image]

[image]

Figuur 2.1 Weergave nieuwe situatie

[image]

[image]

Figuur 2.2 Impressies nieuwe situatie (boven: richting het zuiden kijkend, onder: richting het noorden kijkend).

2.3 Duurzaamheidsaspecten

Gemeente Breda heeft de ambitie in 2044 CO2-neturaal te zijn. de landelijke ambitie is in 2050 gasloos en nieuwbouw bijna energie neutraal in 2020. Bij nieuwbouw zal gestreefd worden naar:

  1. bouw zo energiezuinig en duurzaam mogelijk;

  2. kijk naar de gunstige energie infrastructuur.

Een energielabel is verplicht voor onder andere niet industriële gebouwen en voor gebouwen waar geen EPC geldt: De Europese richtlijn Energieprestatie voor Gebouwen EPDB 2002/91/eg stelt dat voor elk gebouw bij verandering van huurder of eigenaar transparantie over de energetische kwaliteit gegeven moet worden (Energiecertificaat, energie index en energielabel).

Een duurzame ontwikkeling stelt eisen aan het energiegebruik en de energiebronnen van de locatie.

De voorkeurvolgorde voor maatregelen is:

  • beperken energieverbruik;

  • toepassen duurzame energiebronnen;

  • efficiënt gebruik van fossiele brandstoffen.

De initiatiefnemer wordt gevraagd naar de aanvullende ambities op het gebied van duurzaamheid, zodat in een vroeg stadium meegedacht kan worden over zaken als materialisering, duurzame grondstoffen en gesloten grondbalans.

Als duurzaamheidsaspecten wordt een warmtepomp toegepast en worden er zonnepanelen geplaatst. Eventuele geluiduitstraling van diverse installaties zal van de woningen afgericht worden. De regels in het Activiteitenbesluit, waarin ook regels zijn opgenomen t.a.v. geluid, zijn eveneens van toepassing op de inrichting en zullen worden nageleefd.

Hoofdstuk 3 Gebiedsanalyse

3.1 Princenhage

Princenhage ligt in het westen van Breda en grenst aan de wijken Heuvel, Heilaar, Westerpark en Haagpoort. Princenhage heeft een geschiedenis van vele eeuwen. Van oorsprong is het een dorp met een groot agrarisch buitengebied. In de twintigste eeuw is het sterk gegroeid. Sinds 1942 is het dorp (toen gemeente Princenhage zijnde) gescheiden van Prinsenbeek en, na annexatie, deel van de gemeente Breda geworden. Maar pas door de grootschalige nieuwbouw na 1970 is het echt een integraal deel van de stad, zowel in sociale als in ruimtelijke zin. Opmerkelijk is nog steeds het ‘dorpse’ karakter, zowel in de stedenbouwkundige opzet als in de aard van de bebouwing, waarbij er ruimtelijk vrij grote verschillen zijn tussen de woonbuurten waaruit Princenhage is opgebouwd.

De ruimtelijke hoofdstructuur van Princenhage wordt bepaald door de Haagsemarkt en de historische bebouwingslinten, waarachter, na 1942, de verschillende woonclusters zijn gesitueerd. Princenhage bestaat verder uit planmatige woonbuurten en de zone langs de Ettensebaan, met zorgcomplexen, bedrijven en volumineuze detailhandel. Ook zijn veel groenvoorzieningen aanwezig, zoals het park bij de Heuvelstraat, rondom de begraafplaats en het groengebied tussen West I en II. De begraafplaats Zuylen heeft een functie voor heel Breda.

[image]

Figuur 3.1 Begraafplaats Zuylen en omgeving (plangebied is rood omlijnd)

3.2 Bestaande Situatie Plangebied

Het plangebied maakt momenteel deel uit van de begraafplaats Zuylen. Op het terrein wordt voornamelijk groenafval afkomstig van de begraafplaats gestort. Tevens wordt het terrein veelvuldig gebruikt als hondenuitlaatplaats en een deel is thans in gebruik als moestuin.

Het terrein is omheind met bomen en struweelgroen.

[image]

[image]

[image]

Figuur 3.2. Foto's huidige situatie

Hoofdstuk 4 Beleid

Bij het maken van een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing wordt rekening gehouden met het beleid van hogere overheden (het rijk en de provincie) en de vastgestelde gemeentelijke beleidskaders. Hieronder wordt het relevante ruimtelijke beleid voor het plangebied weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snel-wegomgeving.

De structuurvisie schetst ontwikkelingen en legt de ambities tot 2040 vast. De ambities zijn:

  1. Concurrentiekracht

  2. Bereikbaar

  3. Leefbaar en veilig

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;

  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De structuurvisie regelt geen specifieke zaken op provinciaal of lokaal niveau. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies. Daartoe schaft het Rijk het landschapsbeleid af en beperkt het zich tot het natuurdomein.

Conclusie

Ten aanzien van bovenvermelde is het Rijksbeleid niet direct van toepassing op onderhavige ontwikkeling.

De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, neemt het Rijk een “Ladder voor duurzame verstedelijking” op in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Besluit ruimtelijke ordening “Ladder duurzame verstedelijking”

In het Besluit ruimtelijke ordening is een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen die van toepassing is op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als een nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Allereerst dient bepaald te worden of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Accommodaties zoals bijvoorbeeld een museum worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Aangezien het vigerend bestemmingsplan binnen het plangebied geen bebouwingsmogelijkheden kent, betreft het eveneens een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'.

Derhalve is een motivering noodzakelijk ten aanzien van de behoefte en locatie van de ontwikkeling.

Het museum was voorheen gevestigd op de Trip van Zoudtlandkazerne in Breda maar heeft mede door reorganisatie bij Defensie op die locatie haar deuren moeten sluiten. De expositieruimten zijn hierdoor voor onbepaalde tijd gesloten, de bibliotheek is tijdelijk verhuisd naar het Stadsarchief van Breda en lezingen worden op locaties gegeven. Er is derhalve behoefte aan een nieuwe locatie met ruimte voor exposities, bibliotheek en het houden van lezingen. De nieuwe locatie is gevonden binnen het bestaand stedelijk gebied. Het museum is gewijd aan de dappere mannen en vrouwen van de 1e Poolse Pantserdivisie, die belangrijke delen van Nederland hebben bevrijd in 1944/1945. De beoogde locatie, gelegen naast het Pools Ereveld, is dan ook de perfecte locatie voor het bouwen van het museum/memorial.

Conclusie

De ontwikkeling betreft een "nieuwe" stedelijke ontwikkeling. Er is echter voldoende gemotiveerd dat behoefte is aan herhuisvesting van het Generaal Maczek Museum dat sinds 2015 reeds is gesloten.

4.2 Provinciaal Beleid

Structuurvisie 2010 - Partiële herziening 2014

Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant vastgesteld. De provincie Noord-Brabant heeft in de Structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk tot 2040, vastgelegd. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant.

Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de partiële herziening van de structuurvisie in 2014, vastgesteld op 7 februari 2014 en in werking getreden op 19 maart 2014.

De woonwensen en de leefbaarheid in de dorpen en steden, de behoefte aan gebiedseigenheid en identiteit van stad, dorp en landschap en klimaatverandering staan in de volle aandacht. Noord-Brabant wil blijven ontwikkelen, maar Noord-Brabant stelt ook eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Daarom gaat de provincie, meer dan voorheen, duurzaam en zorgvuldig om met de leefomgeving en de ruimte. Ze wil een goede relatie creëren tussen wonen en werken in de stedelijke omgeving en een groene landelijk omgeving daarbuiten.

Het plangebied is op basis van de structurenkaart geheel gelegen in de gebiedsaanduidingen 'Stedelijk concentratiegebied'. Naar huidige inzichten van de provincie is in het stedelijk concentratiegebied voldoende ruimte om in de verstedelijkingsbehoefte (wonen, werken en voorzieningen) te voorzien. Hier is ruimte voor een grote verscheidenheid aan woon- en werkmilieus, of een menging daarvan, in uiteenlopende dichtheden.

Met name de beleidslijnen van zorgvuldig ruimtegebruik en concentratie van verstedelijking zijn van belang. Voor het stedelijke concentratiegebied betekent zorgvuldig ruimtegebruik dat bij het zoeken naar ruimte om te voorzien in de behoeften op het vlak van wonen, werken en voorzieningen de mogelijkheden van de bestaande ruimte zo goed mogelijk worden benut. Het accent moet hierbij liggen op inbreiding en herstructurering. Tevens zet de provincie in op het intensiveren van ruimtegebruik rondom hoogstedelijke zones om zo de verknoping van stedelijke ontwikkelingen en infrastructuur te bereiken.

Conclusie

Het plangebied maakt reeds onderdeel uit van de begraafplaats. Het terrein is momenteel braakliggend en wordt gebruikt voor groen-afval, afkomstig van de begraafplaats. De locatie is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Het plangebied ligt in het verlengde van het reeds bestaande Poolse Militair Ereveld. Het memorial, welke gewijd is aan de Poolse bevrijders, komt op deze locatie dan ook uitstekend tot zijn recht.

Verordening ruimte Noord-Brabant

Op 15 juli 2015 is de Verordening ruimte 2014 in werking getreden, na verschillende wijzigingen geldt per 1 januari 2018 de geconsolideerde versie van de Verordening ruimte Noord-Brabant (Hierna Vr). De Vr bevat concrete regels die de provinciale belangen veilig stellen. Deze planologische verordening stelt eisen aan door de gemeenten in Noord-Brabant op te stellen bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen.

In de Vr zijn veelal bestaande provinciale regels opgenomen voor:

  • Regionaal perspectief voor wonen en werken;

  • Ruimte-voor-ruimteregeling;

  • GHS-natuur/EHS;

  • Bescherming tegen wateroverlast en overstromingen;

  • Grond- en oppervlaktewatersysteem;

  • Land- en tuinbouw (integrale zonwering, glas, teeltondersteunende voorzieningen).

In de Vr is het uitgangspunt van de provinciale Structuurvisie om verstedelijking te bundelen in stedelijke concentratiegebieden juridisch vastgelegd. Op basis van verschillende themakaarten, die geïntegreerd zijn in de plankaart behorende bij de Vr, wordt onderhavig plangebied toegelicht.

Het plangebied is gelegen binnen de structuur ‘Bestaand stedelijk gebied - stedelijk concentratiegebied'. Artikel 4.2 van de Vr bepaalt dat bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling zoals de Verordening ruimte 2014 bedoeld, uitsluitend zijn gelegen in bestaand stedelijk gebied. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan: een aangewezen gebied dat het bestaande ruimtebeslag van een kern bevat ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies. Er liggen tal van mogelijkheden om het bestaand stedelijk gebied beter te benutten door inbreiden en herstructureren en intensief en meervoudig ruimtegebruik.

Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en vormt een verlengstuk van het reeds aanwezige Poolse Militair Ereveld. De ontwikkeling is derhalve passend binnen artikel 4.2 van de Vr.

Algemene regels ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit

Binnen het bestaand stedelijk gebied gelden de regels die zijn vastgelegd in artikel 3.1 (zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit) van de Verordening ruimte Noord-Brabant. Hierin is opgenomen dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording bevat dat:

  1. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

  2. het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid.

Onderhavig plan maakt gebruikt van een braakliggend perceel gelegen in bestaand stedelijk gebied. Het ontwerp van het memorial sluit aan bij de omgeving en is een verlengstuk van het naastgelegen Pools Militair Ereveld.

Daarnaast is in het bestemmingsplan rekening gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, waaronder de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de ecologische waarden en andere relevante milieuaspecten. De verantwoording hiervan bevindt zich in hoofdstuk 5 van voorliggend bestemmingsplan.

4.3 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie “Breda 2030: keuzes maken in een dynamische tijd”

De gemeenteraad heeft in september 2013 de Structuurvisie Breda 2030, “Keuzes maken in een dynamische tijd”, vastgesteld.

De visie

Breda 2030 schetst een evenwichtige, toekomstbestendige en initiatiefrijke ontwikkeling van Breda. De visie biedt duidelijkheid over hoe omgegaan wordt met uitdagingen die op korte en lange termijn afkomen op de stad, haar dorpen en het buitengebied. De visie is een integrale visie: van wonen tot werken, van economie tot duurzaamheid en van mobiliteit tot sociale verbinding, een breed spectrum aan onderwerpen is afgewogen. Er zijn realistische ambities gesteld, passend bij de huidige economische tijden. Breda stelt zich bovendien open voor een nieuwe benadering van ontwikkeling. De visie biedt een ontwikkelperspectief richting 2030 en is eerder een perspectief en een kompas dan een blauwdruk.

Het fundament voor de ruimtelijke visie is dat Breda een compacte en duurzame stad nastreeft, waarbij ook ruimte is voor initiatieven vanuit onderop. Doel is om de huidige kwaliteit van de stad te behouden en te versterken en in het buitengebied de focus te leggen op natuur en landbouw. Duurzaam betekent niet alleen aandacht voor het milieu, maar het principe volgen van de drie P’s: People (mensen, sociale aspecten), Planet (milieu en natuurwaarde) en Profit (winst en waarde). Bij een ontwikkeling moeten deze drie factoren in balans zijn. Ruimte voor initiatief is het derde fundamentele uitgangspunt. In de huidige tijden zal ontwikkeling op een andere manier tot stand komen; niet alleen grote projecten van bovenaf, maar ook kleinschaligere initiatieven uit de stad, van onderaf.

Op basis van de kernwaarden en het fundament zijn drie hoofdlijnen uitgezet: Breda Markstad (planet), Bredaas Mozaïek (people) en Knooppunt Breda (profit). Voor onderhavig planvoornemen is vooral het Bredaas Mozaïek van belang. Binnen het mozaïek wordt uitgegaan van de kwaliteit van de diversiteit aan gebiedskarakteristieken van de locatie en omgeving. Binnen de afzonderlijke gebieden is ruimte voor initiatieven die inspelen op de actuele behoefte.

Beleidsvisie

Binnen de beleidsvisie geldt voor de pijler cultuur dat de gemeente vooral een faciliterende, verbindende en stimulerende rol heeft. Ruimte bieden aan spelers uit het culturele- en erfgoedveld om de ambities voor (beeld)cultuur en erfgoed vorm te geven. Dit kan onder meer door het ondersteunen van culturele instellingen en het verlenen van subsidies.

Conclusie

Onderhavig planvoornemen is voorzien in bestaand stedelijk gebied van Breda. Door onder andere de subsidie van de gemeente Breda is het mogelijk om het Generaal Maczek Memorial te realiseren.

Bomenbeleid, 2016

De gemeente Breda heeft een nieuwe digitale kaart met waardevolle bomen, bossen en andere groene gebieden, vastgesteld d.d. 14 juli 2016. Aan de hand van criteria - zoals cultuurhistorie, ecologie en het klimaat - zijn samen met lokale natuur- en milieuverenigingen de Bredase bomen zorgvuldig in kaart gebracht. Het nieuwe bomenbeleid zorgt voor adequate bescherming van waardevolle bomen, maar ook bossen en houtsingels. Het brengt vereenvoudiging van de huidige Bomenverordening 2010. Het groen op de kaart is in de toekomst beschermd en valt onder de regels van een omgevingsvergunning.

Conclusie

Het plangebied maakt onderdeel uit van een op de Bomenkaart aangewezen 'groengebied'. Dit houdt in dat omgevingsvergunning voor het vellen van houtsopstanden noodzakelijk is wanneer bomen met een stamomtrek groter dan 65 cm op 1,30 meter hoogte worden geveld.

Er zijn geen waardevolle bomen aanwezig op of direct nabij het plangebied.

Het bomenbeleid belemmert de planvorming niet.

Nota Parkeer en Stallingsbeleid Breda, herijking 2013

In 2004 is de Nota Parkeer- en Stallingsbeleid Breda vastgesteld. Er zijn enkele aspecten uit deze Nota Parkeer- en Stallingsbeleid die aangescherpt dienden te worden, namelijk de systematiek met betrekking tot het instellen van een vergunningenzone en de parkeernormen. Daarom is de nota in 2013 herijkt.

In deze nota is het beleid rondom bijvoorbeeld de thema's parkeerregulering, parkeernormering en transferpunten benoemd, met als ambitie het parkeergebruik voor de toekomst te optimaliseren. Dit betekent het beter benutten van huidige en te realiseren (gebouwde) parkeervoorzieningen. Als uitgangspunt hierbij geldt dat het optimaliseren van het parkeergebruik niet ten koste mag gaan van zaken als bereikbaarheid en leefbaarheid in de stad. In de nota zijn de geldende parkeernormen weergegeven. Deze normen zijn gebaseerd op onder meer de mate van verstedelijking, bereikbaarheidskenmerken van de locatie en specifieke eigenschappen van de functie. Uitgangspunt is dat bij nieuwbouw de parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd. Omdat niet altijd overal op hetzelfde moment alle parkeerplaatsen bezet zijn, kan bij nieuwe ontwikkellocaties waar diverse functies voorkomen, gebruik worden gemaakt van elkaars parkeerplaatsen (dubbelgebruik). Hierdoor hoeft niet altijd het volledige aantal parkeerplaatsen, dat volgens de parkeernormen nodig zou zijn, te worden aangelegd.

Parkeeroplossing

Aan de Ettensebaan, ter hoogte van het Pools Militair Ereveld is in de huidige situatie een parkeerstrook aanwezig ten behoeve van 5 parkeerplaatsen. De verwachting is dat wanneer men het Pools Militair Ereveld bezoekt ook het Generaal Maczek Memorial zal bezoeken. Deze twee functies zijn ook dan ook functioneel met elkaar verbonden en kunnen als één geheel worden beschouwd. Voor het dagelijkse gebruik kunnen dan ook de bestaande parkeerplaatsen aan de Ettensebaan worden gebruikt. Het is wel van belang dit gedurende minimaal een jaar te monitoren. Mocht de bestaande parkeercapaciteit ontoereikend blijken dan dient alsnog extra parkeercapaciteit aangelegd te worden in overleg met de gemeente.

Voor de momenten dat er herdenkingen plaatsvinden (oa in mei en oktober) is de parkeercapaciteit onvoldoende. Er wordt dan uitgeweken naar nabij gelegen terreinen en tijdelijke verkeersmaatregelen op de Ettensebaan. Dit is ook reeds het geval bij herdenkingen ter plaatse van het Pools Militair Ereveld.

Hoofdstuk 5 Milieu En Landschap

Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.

5.1 Beoordeling Milieueffectrapportage

Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer een activiteit genoemd is bij onderdeel D van de bijlage, maar onder de drempelwaarde blijft is een informele m.e.r.-beoordeling van toepassing. Hieronder is het e.e.a. visueel weergegeven.

[image]

De activiteit die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, realisatie museum, valt niet onder onderdeel C van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage, dus er is geen milieueffectrapportage verplicht. De activiteit valt wel binnen onderdeel D. (D11.2 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject). De activiteit blijft wel onder de drempelwaarde, er dient derhalve wel een informele m.e.r.-beoordeling te worden verricht.

Hiervoor zal een aanmeldnotitie worden ingediend. De aanmeldnotitie dient in te gaan op de volgende onderdelen:

  • de kenmerken van het project;

  • de plaats van het project;

  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Op basis van de aanmeldnotitie kan het bevoegd gezag nagaan of er sprake is van omstandigheden die - ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden - aanleiding geven voor het verrichten van een m.e.r.(beoordeling). Het besluit m.e.r.-beoordeling is een separate procedure en dient genomen te worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. De aanmeldnotitie is als bijlage 1 opgenomen in dit bestemmingsplan.

5.2 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie.

In onderhavig geval heeft het plangebied reeds de bestemming 'maatschappelijk'. Dit zal niet gewijzigd worden. De bodem is derhalve geschikt voor de beoogde functie. In het kader van het bestemmingsplan is een bodemonderzoek dan ook niet noodzakelijk. In het kader van de aan te vragen omgevingsvergunning bouwen is alsnog een verkennend bodemonderzoek (Verkennend bodem- en asbestonderzoek; Ettensebaan ong. te Breda; Tritium Advies BV; 8 november 2018 (kenmerk: 1810/035/SF-01)) uitgevoerd om te voorkomen dat er gebouwd gaat worden op mogelijk verontreinigde grond. Hieronder worden de conclusies weergegeven. De volledige rapportage is bijlage 2 bij het bestemmingsplan.

Beoordeling

Op basis van het vooronderzoek zijn de volgende deellocaties onderscheiden:

  1. stookplaat (A) (verdacht);

  2. gehele locatie (B) onverdacht).

Zintuigelijk zijn in de grond onder de halfverharding met split, bijmengingen aangetroffen met puin. Omdat de herkomst en kwaliteit van het puin niet bekend is, wordt de bodem onder de splitverharding, als verdacht beschouwd op het voorkomen van asbest. Derhalve is direct een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd (C).

Stookplaats (A)

De zintuigelijke schone bovengrond blijkt licht verontreinigd te zijn met kwik en lood. Het grondwater blijkt niet verontreinigd te zijn met de onderzochte parameters.

Gehele locatie (B)

Uit de analyseresultaten blijkt de zintuigelijke schone bovengrond licht verontreinigd te zijn met kwik en lood. De grond onder de splitverharding blijkt eveneens licht verontreinigd te zijn met de onderzochte stoffen. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.

De verontreinigingen in zowel de bodem als het grondwater zijn dermate laag dat hiernaar geen nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht.

Puinhoudende grond onder de halfverharding met split (C)

Zintuigelijk zijn, zowel op het maaiveld als in het uitkomende materiaal, geen asbestverdachte materialen waargenomen. In de puinhoudende grond is analytisch geen asbest aangetoond. Derhalve dient de hypothese dat de puinhoudende grond verdacht is op de aanwezigheid van asbest te worden verworpen. Aangezien zowel zintuigelijk als analytisch geen asbest is aangetoond, wordt de uitvoering van een nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het voorgenomen gebruik van de locatie en vormen geen belemmering voor de afgifte van een omgevingsvergunning voor bouwen.

Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.

Het aspect bodemkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

5.3 Geluid (Verkeerslawaai)

In de Wet geluidhinder is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan waarbij mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.

Een memorial is geen geluidgevoelige functie. Een akoestisch onderzoek naar weg- en railverkeerslawaai is derhalve niet aan de orde.

Conclusie

Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor de planvorming.

5.4 Bedrijfshinder

In de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van de verschillende typen bedrijven en instellingen. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de afstand, die tussen de diverse bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een milieugevoelig object dient te worden aangehouden, om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken.

Voor een dergelijk memorial (vergelijkbaar met museum) is een richtafstand van 10 meter van toepassing. In beginsel dient gemeten te worden van perceel naar perceel. Het onderhavige plangebied grenst direct aan een perceel met een woonbestemming. De afstand bedraagt derhalve 0 meter.

Vervolgens is gekeken naar de bouwmogelijkheden voor woningen op het naastgelegen perceel. Hieruit wordt geconcludeerd dat de afstand vanaf het onderhavige perceel tot aan het dichtst bijgelegen bouwvlak voor een woning minimaal 50 meter bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de aan te houden richtafstand.

Conclusie

Het aspect bedrijven staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.

5.5 Watertoets

Uitgangspunt van het overheidsbeleid is dat in het kader van een ruimtelijke ordeningsprocedure bijzondere aandacht wordt besteed aan het aspect waterhuishouding en riolering.

Beleid waterschap

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.

Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen In het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio. Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de Legger.

De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De Legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren.

De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.

Het Waterschap Brabantse Delta heeft in de Keur en de bijhorende algemene regels aangegeven dat voor locaties kleiner dan 2.000m2, of voor locaties waar het verhard oppervlak met niet meer dan 2.000m2 toeneemt geen infiltratie dan wel retentie toegepast hoeft te worden.

De Structuurvisie Breda, het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en het Hemelwater- en grondwaterbeleid vormen het beleidskader water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan van de gemeente Breda. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt.

Het Hemel- en grondwaterbeleid is gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond)wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond)watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.

De gemeentelijke ambitie bij herstructurering is het verwerken van kleine buien op een zo natuurlijk mogelijke wijze. Uitgangspunt van dit beleid is dat het systeem duurzaam, maar ook doelmatig wordt ingericht. Bij een toename aan verharding dient op grond van gemeentelijk beleid 78 mm per m2 te worden geborgen. Bij vervanging van bestaande verharding dient 7 mm per m2 geborgen te worden.

Voorliggende locatie heeft een oppervlakte van in totaal circa 4.125 m2. Het verhard oppervlak zal echter maar circa 1.200 m2 bedragen (675 m2 dakoppervlak + 285 m2 terrasverharding + 50 m2 zonnepanelen + 175 m2 calamiteitenontsluiting). Op grond van de Keur is vanuit het waterschap geen compensatieverplichting en is de gemeente het bevoegd gezag.

Voor de toename van het verhard oppervlak dient op grond van het beleid van de gemeente 78 mm per m2 verharding geborgen te worden. Dit houdt in dat er sprake is van een waterbergingsopgave van 94 m3.

De invulling hiervan kan op verschillende manieren waarbij de voorkeur uitgaat van bovengrondse infiltrerende systemen, zoals een wadi, sloot of verlaagd groen. Aan de achterzijde van het perceel kan een sloot gegraven worden over de volle breedte van het perceel, zijnde 64 meter lang. Om een systeem zonder afvoer (absoluut systeem) te realiseren dient een geohydrologisch onderzoek te worden uitgevoerd waarbij grondwaterstanden en infiltratiecapaciteit worden vastgesteld. Op basis hiervan kan worden bepaald of en hoe het mogelijk is om het hemelwater op het perceel te verwerken.

Het streven is om het verhard oppervlak zo veel mogelijk af te laten wateren op omliggend groen dan wel de te graven sloot. Afvalwater wordt bij voorkeur via het gemeentelijk riool afgevoerd. Gezien de afstanden tot bestaande hoofdriolering en perceelseigendommen lijkt het niet mogelijk om onder vrij verval af te voeren. Mogelijk zal een drukriool moeten worden aangebracht met een afvoer via het ereveld naar de berm van de Ettensebaan en vervolgens met een aansluiting op het gemengde riool in de Zuilenstraat.

Bij de verdere uitwerking van de bouwplannen zal in overleg met de gemeente gezocht worden naar de waterbergingsoplossing. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning zal hier nadere invulling aan gegeven worden. In de regels van voorliggend bestemmingsplan is dan ook een voorwaardelijke verplichting binnen de bestemming 'maatschappelijk' opgenomen waardoor het oprichten van bebouwing uitsluitend is toegestaan indien in het plangebied wordt voorzien in een waterbergingsvoorziening van voldoende omvang.

Conclusie

Het aspect waterhuishouding vormt derhalve geen belemmering voor het realiseren van de voorgestane ontwikkeling.

5.6 Flora- En Faunatoets

Natuur en groen wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Zowel in als buiten de stad vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de bossen en de parken in en rond de stad. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in de stad wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.

Onderzoek

Om inzicht te krijgen in de aanwezige ecologische waarden is een quickscan flora en fauna opgesteld (Quickscan flora en fauna Ettensebaan Breda; Tritium Advies; d.d. 17 oktober 2018 (kenmerk: 1809/086/AP-01)).

Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven. De volledige rapportage is toegevoegd als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan.

Conclusie

  • de omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen;

  • om een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten, dienen de voorgenomen bouwwerkzaamheden overdag te worden uitgevoerd;

  • nader onderzoek naar soorten is niet noodzakelijk;

  • een ontheffing in het kader van de Wnb (soorten) is niet noodzakelijk;

  • voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.

Het aspect flora en fauna belemmert voorliggend planvoornemen niet.

5.7 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Daarin is bepaald dat bij de vaststelling van bestemmingsplan archeologische waarden in acht moeten worden genomen.

Om de archeologische waarden te beschermen is in het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen. Dit houdt in dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is wanneer de grond geroerd wordt over een oppervlakte van 100 m2 of meer en waarbij de grondwerkzaamheden dieper gaan dan 0,30 cm-mv.

Het nieuw te realiseren gebouw heeft een oppervlakte van circa 675 m2. Ten behoeve van het archeologisch onderzoek in de vorm van Proefsleuven is een Programma van Eisen (PvE) opgesteld (Programma van Eisen Ettensebaan, Generaal Maczek Memorial; Gemeente Breda; d.d. 2 oktober 2018). Op basis hiervan is het proefsleuvenonderzoek uitgevoerd en heeft de gemeente een selectiebesluit genomen waarbij zij het gehele plangebied archeologisch hebben vrijgegeven (Selectiebesluit archeologie Ettensebaan, Generaal Maczek Memorial: Gemeente Breda; d.d. 24 oktober 2018). Het PvE en het selectiebesluit zijn als bijlage 4 en 5 opgenomen.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.

5.8 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Daarnaast is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt.

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden luchtkwaliteitseisen (Stb. 2007,141). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin wordt gereguleerd hoe moet worden omgegaan met overschrijdingen op het gebied van de luchtkwaliteit.

Het NSL houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen binnen de voorwaarden van het NSL behoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden die gelden voor luchtkwaliteit. Ook projecten die ´Niet in betekende mate´ (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan deze grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.

Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2.

Onderhavig plangebied

Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van een memorial. Voor een memorial zijn geen algemene verkeersgeneratiecijfers beschikbaar en wordt het aantal motorvoertuigbewegingen bepaald op basis van soortgelijke functies. Er dient in dat geval rekening te worden gehouden met circa 8 mvt/etmaal per 100 m2 bvo. Dit houdt in dat er sprake is van circa 54 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Middels de NIBM-tool is berekend dat vanaf circa 1790 motorvoertuigbewegingen per etmaal sprake is van een bijdrage in betekenende mate.

Vanwege de beperkte toename van motorvoertuigbewegingen behoort onderhavige planontwikkeling tot de categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3% grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven.

Conclusie

Uit bovenstaande beoordeling en toelichting blijkt dat de bijdrage van het planvoornemen “niet in betekende mate” is en derhalve geen nader onderzoek benodigd is. Het aspect luchtkwaliteit belemmert het planvoornemen niet.

5.9 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;

  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Onderhavig plangebied

Een memorial met bezoekers van beperkte omvang, zoals voorliggend planvoornemen, is geen (beperkt) kwetsbaar object in het kader van externe veiligheid.

Desondanks is onderzocht of sprake is van nabij gelegen risicobronnen. Op basis van de risicokaart van Nederland wordt geconcludeerd dat in de nabije omgeving geen inrichtingen aanwezig waar zich gevaarlijke stoffen bevinden, dan wel transportroutes of buisleidingen aanwezig zijn waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvind.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid belemmert het planvoornemen niet.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige en toekomstige waarden en karakteristieken van het plangebied. De voorgenomen ontwikkelingen, dienen - voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk - juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.

6.2 Hoofdopzet

Een bestemmingsplan bestaat uit planregels en de verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden.

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Inleidende regels;

  • Bestemmingsregels;

  • Algemene regels;

  • Overgangs- en slotregels.

Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012).

In het eerste hoofdstuk ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe oppervlakte, hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

In het daaropvolgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemming en het gebruik (zie paragraaf 6.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

6.3 Bestemmingen

In de planregels zijn de bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen.

Maatschappelijk

Deze bestemming is toegesneden op het gebruik van het terein en het gebouw ten behoeve van het Memorial en de daarmee verbandhoudende activiteiten.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

7.2 Financiele Haalbaarheid

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van een of meer woningen;

  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;

  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;

  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;

  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bedraagt;

  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is.

Er is voor onderhavige ontwikkeling sprake van een erfpachtconstructie voor het gebruiken van het perceel. In de erfpachtovereenkomst worden de rechten en plichten van de diverse partijen aangegeven.

Hoofdstuk 8 Communicatie

8.1 Inleiding

In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd het waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven.

8.2 Vooroverleg

In de voorbereiding van voorliggend initiatief heeft een overleg plaatsgevonden tussen initiatiefnemer en de Dorpsraad Princenhage.

Het conceptontwerpbestemmingsplan is tevens ten behoeve van het wettelijk vooroverleg, naar de volgende vooroverlegpartners gestuurd:

  1. Provincie Noord-Brabant;

  2. Waterschap Brabantse Delta.

  3. Brandweer

  4. Dorpsraad Princenhage

ad 1. Provincie Noord-Brabant

Provinciale Staten hebben de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en de te beschermen provinciaal ruimtelijke belangen in de Verordening ruimte Noord-Brabant. In het kader van het wettelijk vooroverleg is het e-formulier ingevuld.

De provincie heeft zich beperkt tot de vraag hoe het bestemmingsplan zich verhoudt tot de provinciale belangen die op basis van het provinciaal ruimtelijk beleid relevant zijn. Het ingevulde formulier over de in het voorontwerp betrokken ruimtelijke aspecten geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Het wettelijk vooroverleg kan dan ook als afgerond worden beschouwd.

ad 2. Waterschap Brabantse Delta

Waterschap Brabantse Delta heeft positief geadviseerd. Er zijn geen waterschapsbelangen van invloed op deze locatie dan wel het planvoornemen.

ad 3. Brandweer

Het initiatief voldoet, mede door de aanleg van de calamiteitenroute, aan de criteria voor het standaard-advies.

ad 4. Dorpsraad Princenhage

De Dorpsraad heeft het initiatief positief ontvangen. Wel wordt aandacht gevraagd voor het parkeren.

8.3 Zienswijzen

Na het wettelijk vooroverleg wordt dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpbestemmingsplan. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid om zienswijzen op het plan in te dienen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.

8.4 Beroep

Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

Bijlage 1

Aanmeldnotitie informele m.e.r.-beoordeling

Bijlage 2

Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 3

Quickscan flora en fauna

Bijlage 4

Programma van Eisen, Archeologie

Bijlage 5

Selectiebesluit Archeologie