Prinsenbeek, Tuintjes 11
Bestemmingsplan - gemeente Breda
Vastgesteld op 12-12-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
Het bestemmingsplan Prinsenbeek, Tuintjes 11 met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2018216008-VG01 van de gemeente Breda.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aan- en uitbouwen
Een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt.
1.4 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.5 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 Achtererfgebied
Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.8 Archeologische waarden
Waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.
1.9 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 Bed & Breakfast
Een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning en/of bijgebouw.
1.11 Begane grond
De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.
1.12 Belwinkel
Elke ruimte voor het bedrijfsmatig aan het publiek gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, al dan niet in daarvoor bestemde belcabines, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen en het toegang bieden tot het internet al dan niet in combinatie met de verkoop van telefoons of accessoires voor telefoons.
1.13 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
-
Legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning.
-
Het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.14 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.15 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 Bevoegd gezag
Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.17 Bijgebouw
Een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.18 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.20 Bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder.
1.21 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.23 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.24 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 Dak
Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.26 Dakopbouw
Een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw.
1.27 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.28 Groen
Bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen.
1.29 Groothandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, danwel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.30 Groothandel in smart- en/of headproducten
Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen.
1.31 Headshop
Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden.
1.32 Hoofdgebouw
Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.33 Huisvesting in verband met mantelzorg
Huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.
1.34 Kamerverhuur
Het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.
1.35 Kap
De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 75°.
1.36 Mantelzorg
Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.37 Nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie.
1.38 Prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.39 Seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.40 Selectiebesluit
Een door het bevoegd gezag genomen besluit op basis van het in het archeologische onderzoeksrapport opgestelde selectieadvies.
1.41 Smartshop
Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen.
1.42 Vellen van houtopstanden
Vellen: rooien; kappen; kandelaberen; verplanten; het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van knotten of kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die tot de dood, ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand kunnen leiden.
1.43 Voorgevel
De naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.44 Voorgevelrooilijn
-
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
-
langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
1.45 Vrijstaande woning
Een woning waarvan het hoofdgebouw losstaat van de zijdelingse bouwperceelgrenzen.
1.46 Waterbergingsvoorziening
Bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater in de bodem, zoals groene daken, wadi's (verlaging in het groen), waterbergende bestrating, berging op het dak, grindkoffers, infiltratiekratten en/of het aanbrengen of vergroten van (bestaande) greppels, (zak)sloten, watergangen en vijver.
1.47 Wonen
het voeren van een huishouden in een woning.
1.48 Woning
Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.49 Zolder
Een gedeelte van een gebouw waarvan de vrije hoogte tussen de bovenkant van de vloer en het laagste punt van de onderkant van het dak minder dan 1,20 meter bedraagt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens
De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel.
2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel
De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
2.3 Bebouwingspercentage
Het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.
2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 Dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 Diepte van een gebouw
De lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
2.7 Goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald.
2.8 Hoogte van een dakopbouw
Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
2.9 Hoogte van een kap
Vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
2.10 Inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.11 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
2.12 Oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.13 Peil
-
Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
-
Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
-
Indien in of op het water wordt gebouwd: het ter plaatse geldende peil ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil (NAP).
-
Indien op of langs een spoorlijn wordt gebouwd: de bovenkant van de spoorstaaf.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
groen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
verhardingen in de vorm van in- en uitritten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - in- en uitritten'.
3.2 bouwregels
Artikel 4 Verkeer
4.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen, straten en paden;
-
groen;
-
nutsvoorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 bouwregels
Artikel 5 Wonen
5.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;
met daarbij behorend(e):
-
groen;
-
nutsvoorzieningen;
-
parkeren;
-
speelvoorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 bouwregels
5.3 afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9:
-
voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:
-
maximaal 60 m² van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt;
-
het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;
-
de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;
-
de activiteit niet-vergunningplichtig ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mag zijn;
-
voor het gebruik en/of (ver)bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bestaande woning als huisvesting in verband met mantelzorg, met dien verstande dat:
-
maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;
-
deze huisvesting niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
-
geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmeringen ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;
-
zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als huisvesting in verband met mantelzorg moet worden beëindigd.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
6.2 bouwregels
-
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming 'Waarde - Archeologie'.
-
In afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen:
-
gebouwen worden gebouwd ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;
-
bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 100 m².
-
Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.
6.3 afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 indien:
-
op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, of
-
passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of andere met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:
-
het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
-
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
-
het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen als dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;
-
het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
-
het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;
-
het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
overige waterpartijen; -
andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
-
alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.
-
Aan een vergunning als bedoeld in lid a, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden.
-
In afwijking van het bepaalde in lid a is geen omgevingsvergunning vereist, indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd en/of vernieuwd, met dien verstande dat de afwijking niet mag worden vergroot.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
-
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.
-
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
-
het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart- en headshop, alsmede een groothandel in smart- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;
-
het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning;
-
het gebruik van bijgebouwen voor een aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;
-
het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;
-
het gebruik van een woning voor kamerverhuur;
-
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a en b, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
-
de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;
-
de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
-
de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
-
de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;
-
de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Parkeren
-
Een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen wordt verleend, indien wordt aangetoond dat in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw.
-
Het parkeren of stallen van auto’s dient plaats te vinden in, op of onder het gebouw, danwel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
-
Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota parkeer- en stallingsbeleid Breda, de Herijking nota Parkeer- en Stallingsbeleid in 2013 en wijzingen daarvan.
-
De onder a. genoemde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
-
Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
-
indien het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
-
voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- en stallingsruimte is voorzien.
-
Het college kan aan de omgevingsvergunning, als bedoeld onder e, (financiële) voorwaarden verbinden.
-
Indien het onder c. genoemde Nota parkeer- en stallingsbeleid, na vaststelling van dit plan wordt gewijzigd, moet bij het bouwen en het uitbreiden of veranderen van activiteiten of functies op grond van deze planregels worden voldaan aan deze gewijzigde nota.
11.2 Vellen van houtopstanden
-
Het is verboden om Waardevolle houtopstanden die zijn opgenomen op de Bomenkaart; vergunningplichtige houtopstanden te (doen) vellen.
-
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
een goede woonsituatie;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder lid a met maximaal 10%.
-
Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder lid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Prinsenbeek, Tuintjes 11' van de gemeente Breda.
Hoofdstuk 5 Bijlage
Parkeer- En Stallingsbeleid
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemer is voornemens om perceel PSB00 E 3472 beschikbaar te maken voor een nieuw te bouwen vrijstaande woning. Het plangebied heeft, net als op de omliggende percelen, de bestemming 'Wonen'. Echter is op basis van de planregels van het vigerende bestemmingsplan het toevoegen van een woning niet toegestaan.
De gemeente Breda is in principe voornemens medewerking te verlenen aan de planontwikkeling. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld, welke voorziet in een passende juridische en planologische regeling voor de ontwikkeling.
1.2 Plangebied
De planlocatie is gelegen aan de westzijde van de kern van Prinsenbeek, aan de weg 'Tuintjes'. De locatie is te bereiken via een onverhard pad tussen de Neelstraat en de Heertgank. Het plangebied wordt gevormd door de percelen kadastraal bekend als PSB00 sectie E, nummers 3472, 5613 en 5612. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 4.525 m². De ligging en begrenzing van het plangebied zijn op de volgende figuur weergegeven.
Luchtfoto plangebied met kadastrale ondergrond (bron: Cyclomedia)
1.3 Planologisch Kader
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Kom Prinsenbeek' dat op 15 december 2005 is vastgesteld door de gemeenteraad van Breda. Het plangebied kent, met uitzondering van een smalle strook bestemd als 'Verkeers- en verblijfsdoeleinden' aan de zuidzijde, de bestemming 'Woondoeleinden'.
Binnen de bestemming 'Woondoeleinden' mag het aantal woningen, tenzij het een nieuwbouwlocatie betreft, niet worden uitgebreid. Nieuwbouwlocaties zijn vastgelegd in het bestemmingplan 'Kom Prinsenbeek'. De planlocatie 'Tuintjes 11' is niet aangewezen als nieuwbouwlocatie, waardoor een planologische wijziging noodzakelijk is.
Uitsnede bestemmingsplan 'Kom Prinsenbeek' met in rood het plangebied (bron: ruimtelijke plannen)
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat de planbeschrijving waarin de bestaande en toekomstige situatie wordt beschreven. Vervolgens zijn de beleidskaders van de diverse overheden uiteengezet in hoofdstuk 3. De omgevingsaspecten met betrekking tot de ontwikkeling worden in hoofdstuk 4 besproken. In hoofdstuk 5 zijn de planregels nader toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt tot slot aandacht besteed aan de economische en maatschappelijke haalbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied bestaat uit een woonperceel aan de Tuintjes 11, gelegen in een rustige woonwijk tegen de grens met het buitengebied van de kern Prinsenbeek. Het woongebied rondom de Tuintjes kenmerkt zich door grote woonpercelen met een groen karakter. De toegang naar het planperceel wordt gevormd door een smal onverhard pad (karrespoor). Aan de westzijde sluit het pad aan op de Neelstraat. De Neelstraat is een belangrijke ontsluitingsweg en vormt de grens tussen de kern Prinsenbeek en het buitengebied. Wanneer het onverharde pad Tuintjes in oostelijke richting wordt gevolgd, gaat het verharde pad na circa 150 meter over in een geasfalteerde weg.
De Tuintjes is van oudsher een gehuchtstraat; een verbinding tussen boerderijen die samen een gehucht vormen (bron: erfgoed.breda.nl). Ter plaatse van de huidige bebouwing van Tuintjes 11 komt op het noordoostelijk perceel sinds begin 19e eeuw bebouwing voor. Het naastgelegen perceel is nooit bebouwd geweest.
De kern van het dorp Prinsenbeek heeft zich in de loop der jaren sterk uitgebreid. Tot en met de jaren '90 lag de Tuintjes net buiten de kombebouwing van Prinsenbeek. Begin 21ste eeuw is met de ontwikkeling van de wijk 'de Neel' ten noorden van de Tuintjes een woonwijk gebouwd. Hierdoor is het woongebied rondom Tuintjes, zowel ruimtelijk als gevoelsmatig, onderdeel van de bebouwde kom geworden. Op diverse kavels aan de Tuintjes heeft de agrarische bebouwing plaats gemaakt voor riante woonbebouwing. Het gebied kent nog steeds een vrij landelijk karakter, welke zich kenmerkt in zeer ruim opgezette percelen, omsloten door hagen en bosplantsoen.
Topografische historische kaarten (bron: Topotijdreis)
Locatie
Het planperceel is gelegen halverwege de Tuintjes. Het gebied kenmerkt zich door een intiem en groen woonkarakter. De woonpercelen zijn erg ruim van opzet, en worden omsloten door hagen en bosplantsoen. De bebouwing bestaat voornamelijk uit vrijstaande hoofdbebouwing met diverse bijgebouwen elders op het perceel.
Inmiddels gesloopte woning Tuintjes 11
Onverhard pad richting kern Prinsenbeek (oost)
Op het perceel Tuintjes 11 heeft tot oktober 2019 een vijstaande woning gestaan uit 1955 bestaande uit één woonlaag met zadeldak. De woning sond op een afstand van circa 14 meter uit het hart van de weg.
Achter op het perceel staat nog een garage (bouwjaar 1995) met een bebouwd oppervlak van 170m². De garage bestaat eveneens uit een bouwlaag met zadeldak. Parkeren van zowel bewoners als bezoekers van de woning gebeurde op eigen terrein.
Het zuidwestelijk deel van het plangebied (braakliggend) wordt aan de oost- west- en noordzijde begrenst door erfgrensbeplanting in de vorm een omvangrijke haag of aangelegd bosplantsoen. De eigenaar van de woonbebouwing heeft slechts een deel van het plangebied in gebruik.
Het deel van het plangebied, wat in gebruik is als tuin en woongebied, wordt door middel van een half hoge ligusterhaag omkaderd. De tuin maakt voor een deel gebruik van kadastraal perceel E 3472.
Het westelijk deel van het plangebied (E 3472) bestaat uit een grasland. Het grasland wordt omsloten door de groene tuinafscheiding van omliggende woonpercelen en heeft geen specifieke gebruiksdoeleinden. Ook de zuidrand van het grasland, wordt gemarkeerd door bomen en lage heesters. Via een hekwerk aan de zuidoostzijde is het grasland te betreden.
Grasland E 3472
Bomen aan de zuidrand plangebied
2.2 Toekomstige Situatie
2.2.1 Planbeschrijving
Het woonperceel Tuintjes 11 omvat één extra bouwtitel. De gesloopte woning was gesitueerd op perceel E 5613. Perceel E 5612 en een gedeelte van perceel E 3472 zijn in gebruik als tuin. Het overige gebied bestaat uit grasland (niet in gebruik).
De initiatiefnemer is voornemens het woonperceel Tuintjes 11 op te splitsen in twee woonpercelen. Op het perceel E 5613 wordt een nieuwe woning gebouwd. De bestaande schuur van 170 m2 blijft gehandhaafd. De planontwikkeling betreft het mogelijk maken van het bouwen van een extra vrijstaande woning op perceel E 3472.
Schematische herinrichting kavel Tuintjes 11
Nieuwe vrijstaande woning Tuintjes 11
De nieuwe vrijstaande woning op nummer 11 gaat bestaan uit één bouwlaag met een kap (lessenaarsdak). De bestaande schuur/garage op het achterterrein blijft staan en wordt via een veranda verbonden met de nieuwe woning. Met de benoeming van het nieuwe bouwperceel verandert de omvang van de tuin. Tevens wordt een strook van circa 2,5 meter voortuin ingericht als openbare ruimte.
De haag die de bestaande woning van het nieuwe bouwperceel scheidt, staat nu enkele meters op het bouwperceel/kadastraal perceel E3472. De afrastering in de vorm van een haag of een andere gelijkwaardige erfafscheiding schuift circa 7 meter oostwaarts op naar de perceelsgrens conform de kadastrale situatie.
Bouwkavel (kadastraal perceel E3472)
Perceel E3472 is in de huidige situatie in gebruik als grasland. Een klein deel van het perceel is in gebruik als tuin. Met de planologische wijziging wordt het gehele perceel voorzien van een bouwtitel. Voorwaarde voor de ontwikkeling van het kavel is dat de inrichting aansluit bij het karakter van het omliggende gebied aan de Tuintjes.
De voorgevel van de te bouwen woning ligt minimaal in het verlengde van de voorste achtergrens van de bestaande woning op nummer 11. Hierdoor ontstaat, net als bij Tuintjes 11, een voorterrein van circa 14 meter diep. De hoofdbebouwing wordt gebouwd binnen een vlak van maximaal 20 bij 20 meter. De woning bestaat uit een maximale bouwhoogte van 7 meter.
Parkeren en ontsluiting
In overeenstemming met de wens van de gemeente Breda wordt een smalle strook grond aan de voorzijde van de woonpercelen overgedragen aan de gemeente ten behoeve van de verbreding van het pad. Het pad kan worden aangevuld met landschappelijke groene bermen. Hiermee wordt beoogd de kwaliteit van de openbare ruimte en de ontsluiting van de kavels te verbeteren.
De parkeernorm bedraagt op basis van het gemeentelijk beleid 1,9 per woning. Bewoners en bezoekers van beide woningen parkeren op het eigen erf. In de planregels bij dit bestemmingsplan is de realisatie en instandhouding van deze parkeerplaatsen vastgelegd.
Hoofdstuk 3 Beleid
Dit hoofdstuk gaat in op het beleid dat de verschillende overheden voor ruimtelijke ontwikkelingen hebben opgesteld. Ten eerste het rijksbeleid, vervolgens het provinciale beleid en tot slot het gemeentelijke beleid. De relevante beleidsstukken zijn beschreven, waarna is toegelicht welke/in hoeverre onderdelen hiervan betrekking op voorliggende ontwikkeling.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Toetsingskader
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In de structuurvisie schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 rijksdoelen geformuleerd:
-
de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
-
de bereikbaarheid verbeteren;
-
zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Beoordeling
De structuurvisie benoemt uitsluitend rijksdoelen en nationale belangen. De (boven) lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen de provinciale kaders. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, heeft het Rijk een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Conclusie
De ladder voor duurzame verstedelijking dient doorlopen te worden bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit is het enige onderdeel dat relevant is voor voorliggende locatieontwikkeling en wordt in de volgende paragraaf beschreven.
3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening
Toetsingskader
Het Rijk heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd die per 1 juli 2017 is geactualiseerd. In de nieuwe 'ladder' is vastgelegd dat een bestemmingsplan dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient het bestemmingsplan te voorzien in een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Beoordeling en conclusie
De ladder hoeft alleen te worden doorlopen indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Op grond van jurisprudentie wordt een woningbouwontwikkeling vanaf circa 12 woningen gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voorliggend plan betreft in totaal twee woningen, waarvan één woning reeds is toegestaan op basis van het vigerend bestemmingsplan. Het aantal toe te voegen woningen ligt derhalve lager dan de drempelwaarde, waardoor geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een nadere verantwoording in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking is voor de plannen derhalve niet benodigd.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening - partiele herziening 2014
Toetsingskader
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 (SVRO) vastgesteld. De SVRO is opgebouwd uit twee onderdelen. In onderdeel A wordt de kern van de visie verwoord op ruimtelijke ontwikkelingen van Noord-Brabant. Het landschap en de wijze waarop dit moet worden versterkt, staan in dit onderdeel voorop. Deel B van de structuurvisie beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uitwerkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.
Beoordeling
Het plangebied is aangemerkt als 'stedelijk concentratiegebied'. In het kader van zorgvuldig ruimtegebruik moeten nieuwe ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken en voorzieningen binnen de stedelijke structuur worden gerealiseerd. Daarbij wordt eerst gekeken naar mogelijkheden voor intensivering of herstructurering.
Uitsnede Structurenkaart Structuurvisie (bron: Structuurvisie 2010-partiële herziening 2014)
Conclusie
De ontwikkeling past binnen het beleid van Structuurvisie Ruimtelijke Ordening. In de Verordening ruimte is dit beleid verder uitgewerkt in bindende regels, die in acht genomen moeten worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hierop wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan.
3.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant
Toetsingskader
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergadering van 1 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. Bij de laatste wijziging van de regels in juli 2017 is de naam gewijzigd in Verordening ruimte Noord Brabant. De gemeenteraad moet bij het vaststellen van een bestemmingsplan de regels uit de Verordening toepassen.
Beoordeling
Het plangebied is in de Verordening ruimte aangewezen als onderdeel van de structuur 'bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Opgenomen is dat een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling, uitsluitend gelegen is in bestaand stedelijk gebied. In geval van nieuwbouw van woningen moet in de toelichting worden verantwoord op welke wijze:
-
de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg worden nagekomen en hoe de ontwikkeling zich hiertoe verhoudt;
-
de beoogde ontwikkeling zich verhoudt tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw; dit betreft de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt die wordt uitgedrukt in aantallen woningen en is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt.
De gemeente Breda is gelegen binnen de regio West-Brabant van het Regionaal Ruimtelijk Overleg. Deze regio heeft in 2017 de Regionale Agenda Wonen West-Brabant vastgelegd. Uit de beoordeling van de hierin vastgelegde afspraken (zie paragraaf 3.3.1), blijkt dat de beoogde ontwikkeling past binnen zowel de kwantitatieve als kwalitatieve afspraken die hierover zijn gemaakt.
Uitsnede Integrale plankaart (bron: Verordening Ruimte Noord-Brabant)
Conclusie
Op grond van de Verordening ruimte moeten ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. De ontwikkeling van een woning aan de Tuintjes 11 te Prinsenbeek resulteert in optimaal ruimtegebruik vanwege de inpassing in bestaand stedelijk gebied. Ook wordt met het plan rekening gehouden met de aanwezige waarden in het plangebied en de omgeving hiervan.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionale agenda wonen
Toetsingskader
De Regionale Agenda Wonen 2017 van de regio West-Brabant is opgesteld door de provincie samen met de regiogemeenten. In deze agenda wordt ingegaan op de ontwikkelingen in de regionale woningvoorraad, de verwachtingen op basis van de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose, alsook de kwantitatieve en kwalitatieve samenstelling van de gemeentelijke woningbouwprogramma's. Daarnaast zijn de regionale woningbouwafspraken voor de actuele 10-jaarsperiode weergegeven. De regionale woningbouwopgave biedt gemeenten in de regio een kader en de ruimte om hun woningbouwambities via de gemeentelijke woningbouwprogrammering en –planning nader in te vullen.
Beoordeling
Volgens de actuele prognose groeit de regionale bevolking nog met ruim 17.000 personen, tot ruim 710.000 inwoners in 2030. Vergeleken met de prognose uit 2011 ligt de bevolkingsgroei iets hoger en ligt het omslagpunt van groei naar krimp wat later in de tijd. Verwacht wordt dat er in West-Brabant rond 2030 ruim 333.000 woningen staan, circa 33.000 meer dan aan het begin van 2015. Tot 2030, en met name in de eerste 10-jaarsperiode, ligt er daarmee nog een behoorlijke bouwopgave voor de regio. Daarbij komt een groot deel van deze opgave terecht in de steden, met een accent op Breda.
In de Regionale Agenda is de woningbouwprognose voor de gemeente Breda voor de periode 2016 t/m 2025 gesteld op 8.275 woningen. Voor de periode tot 2025 kan 70% hiervan worden voorzien in de zogenaamde harde plancapaciteit (vastgestelde bestemmingsplannen).
Naast afspraken over de kwantitatieve woningvoorraad zijn er ook afspraken gemaakt over de kwalitatieve woningvoorraad. In de afgelopen jaren was er een mismatch tussen de kwaliteit van het programma (teveel dure koopwoningen, teveel appartementen) en de woonwensen. Naar verwachting zal de vraag zich voornamelijk richten op betaalbare en goedkope koop- en huurwoningen. De opnamecapaciteit van vrijstaande woningen hangt samen met het huidige aandeel vrijstaande woningen in de woningvoorraad, prijs, locatie en omvang van het plan.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling betreft het planologisch mogelijk maken van twee woningen. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is reeds één woning toegestaan, waardoor sprake is van een toename van één woning. Dit aantal past binnen de regionale woningbouwafspraken.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Breda 2030
Toetsingskader
De gemeenteraad van Breda heeft in september 2013 de 'Structuurvisie Breda 2030' vastgesteld. De structuurvisie dient onder andere als regie- en toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen en aanpassingen van de bestaande stad. De stad is onderverdeeld in diverse delen, waarvoor opgaven zijn geformuleerd. Daarnaast is per thema de beleidsvisie weergegeven.
Beoordeling
Breda is geschikt voor elke doelgroep en leefstijl en biedt een breed palet aan gevarieerde woonmilieus. Breda versterkt haar diversiteit aan woonmilieus en leefstijlen ('Breda Mozaïek'). Dit onder meer door kleinschalige projecten en nieuwe onderscheidende kwaliteiten.
De vraag van de bewoner staat centraal. Daarom wordt voldoende ruimte geboden voor initiatief van bewoners en bedrijven. De rollen van instituten als woningcorporaties en zorginstellingen, maar ook de rol van de overheid verandert de komende tijd. De gemeente Breda legt haar focus op een voldoende en evenwichtige verdeling van woningen voor lage inkomens en bijzondere doelgroepen zoals studenten, arbeidsmigranten, mensen met een beperking en kwetsbare ouderen. Voor een belangrijk deel ligt de uitvoering van beleid bij de corporaties. Dit is niet meer vanzelfsprekend en het ligt in de lijn der verwachting dat marktpartijen een grotere rol krijgen op de woningmarkt. Daarnaast heeft de gemeente een steeds meer faciliterende rol, belangenafwegingen zijn aan de orde rond ruimte, programma en realisatie.
Breda ondersteunt initiatieven en kiest voor een differentiatie in woonmilieus. De focus ligt op herprogrammering en het ombuigen van bestaande plannen, ook de verbouw van kantoren tot woningen is een nader te verkennen optie. Concreet betekent dit alles dat er vraaggericht ontwikkeld gaat worden. In de Woonvisie Breda wordt nader op de relatie van de plannen met het woningbouwprogramma ingegaan.
Conclusie
Voorliggend plan is in overeenstemming met de Structuurvisie Breda 2030. Het initiatief is afkomstig van de huidige bewoners van het planperceel. De ontwikkeling voorziet een nieuwe bouwtitel op een ongebruikt perceel binnen de kern van Prinsenbeek. De woningbouw wordt op een kleinschalige manier gerealiseerd, waarbij wordt aangesloten bij de kwaliteiten en karakteristiek van het gebied. Hiermee draagt de ontwikkeling bij aan het versterken van het woonmilieu ter plaatse.
3.4.2 Woonvisie Breda en uitvoeringsagenda (2014)
Toetsingskader
De gemeenteraad van Breda heeft in december 2013 de 'Woonvisie Breda, wonen in een dynamische tijd' vastgesteld. Hierin geeft de gemeente richting aan wat zij op gebied van wonen willen bereiken; een complete woongemeente met een grote verscheidenheid aan woningen en woonmilieus. De koers uit de Woonvisie is nader uitgewerkt in de 'Uitvoeringsagenda Woonvisie Breda'. De volgende vier kernopgaven staan centraal:
-
een aantrekkelijke en betaalbare woning voor iedereen;
-
aantrekkelijk wonen voor iedereen: specifieke opgaven;
-
een prettige woonomgeving;
-
duurzaam wonen en leven;
Elke kernopgave is uitgewerkt in bijbehorende doelen, welke zijn vertaald in prestaties en acties. De gemeente Breda kiest voor het in stand houden en versterken van het specifieke karakter van buurten en wijken met daarin een compleet aanbod en variëteit van gewilde woonmilieus voor een grote diversiteit van bewonersgroepen.
Met de woonvisie stimuleert de gemeente Breda het zelf organiserend vermogen en eigen kracht van burgers. In diverse woonsferen worden kleine kavels (150-500m²) of te transformeren gebouwen aangeboden voor zelfbouw door middel van kavelpaspoorten. Uitgaande van het huidige woningbouwprogramma tot 2023 en op basis van de effectieve vraag, is er ruimte voor circa 350 kavels in de periode 2014-2020.
De gemeente Breda streeft naar een kwalitatief goede en gedifferentieerde samenstelling van de woningvoorraad, die aansluit bij de diversiteit in de vraag vanuit de verschillende groepen van bewoners. Centraal staat de opgave om de keuzevrijheid van de consument op de huur- en koopmarkt te vergroten. Om dit te bereiken is flexibiliteit vereist, in plannen, programmering en procedures.
Nieuwbouw dient aan te sluiten bij de reële vraag naar woningen vanuit de bewoners die willen verhuizen. Naast de centrum stedelijke ambities van 'Via Breda' (Spoorzone Breda) zal de gemeente in haar woningbouwprogramma inzetten op de vraag vanuit de bewoners naar kleinschalige en flexibele plannen. In het kader van de stedelijke programmering wordt ingezet op kwalitatieve planaanpassing om daarmee meer aansluiting te krijgen bij de effectieve vraag. Daadwerkelijke realisatie van plannen staat centraal.
Beoordeling en conclusie
De ontwikkeling is een particulier initiatief en sluit aan bij het karakter van het woonmilieu in Prinsenbeek. Het plan voldoet aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat het initiatief een stedelijke inbreiding betreft. Daarnaast wordt de woning gebouwd conform de huidige duurzaamheidseisen. Met het realiseren van een nieuwe bouwtitel voor vrijstaande woning op een gunstige locatie wordt in voldoende mate aangesloten op de vraag van de markt. De ontwikkeling past binnen het beleid van de gemeentelijke woonvisie.
3.4.3 Duurzaamheidsvisie 2030 (en uitwerkingsprogramma's)
Met de Duurzaamheidsvisie 2030, vastgesteld in januari 2016, is door de gemeente Breda vastgelegd hoe Breda de komende jaren aan de slag gaat om als stad in balans te blijven met de eigen leefomgeving. Breda streeft ernaar om in 2030 een afvalloze stad te zijn. In 2044 wil de stad volledig klimaatneutraal zijn. De Duurzaamheidsvisie is een nadere uitwerking van de 'Structuurvisie Breda 2030' en vervangt de 'Milieuvisie 2015'.
In navolging van de duurzaamheidsvisie heeft het gemeentebestuur begin 2017 het Uitvoeringsprogramma Klimaat 2017-2020 (UP Klimaat) vastgesteld. De gemeente Breda heeft zich ten doel gesteld om in 2044 een CO2-neutrale stad te zijn. Met name in de bestaande woningbouw is nog veel CO2 winst te halen. Door isolatiemaatregelen kan het energieverbruik verminderen. Door te investeren in zonnepanelen en warmtepompen wordt de benodigde (rest)energie duurzaam opgewekt, zodat de CO2 uitstoot minimaal wordt. De zogenoemde ' 'Nul op de Meter' woningen worden in de toekomst de standaard. De verbruikte energie is hierbij minimaal gelijk aan de opgewekte energie.
Met de Impuls Ruimtelijke Adaptatie Breda, welke tevens zijn oorsprong vindt in de Duurzaamheidsvisie Breda 2030, worden handen en voeten aan (het beperken van) de gevolgen van de klimaatverandering. De inzet is gericht op bewustwording in de stad en actief omgaan met Ruimtelijke Adaptatie. De ambitie is, ondanks of dankzij de klimaatverandering, een aantrekkelijke, uitdagende en klimaatbestendige stad te maken voor bewoners en bezoekers.
Beoordeling en conclusie
De voorgenomen planontwikkeling dient conform in de Duurzaamheidsvisie en de daarbij behorende uitwerkingsprogramma's gestelde beleidskaders uitgevoerd te worden. Voorliggend bestemmingsplan stelt hiervoor het planologisch kader.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een bestemmingsplan verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.
4.1 Vormvrije M.e.r.
Toetsingskader
Per 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Hierin is een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.
In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet:
-
door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
-
het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
-
de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing. Het maakt daarvoor niet uit of het een activiteit onder of boven de D-drempel betreft. Voorafgaand aan de vergunningaanvraag of de ruimtelijke procedure dient een aparte beslissing worden genomen dat geen MER nodig is. Voor de initiatiefnemer geldt dat hij moet melden dat er sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling en dat hij hiervoor informatie moet aanleveren. Het bevoegd gezag moet vervolgens een formeel besluit nemen dat de initiatiefnemer bij zijn vergunningaanvraag moet voegen.
De nieuwe procedure is uitsluitend van toepassing op projecten die voorkomen in het Besluit m.e.r.. Indien kan worden aangetoond dat het project geen onderdeel uitmaakt van onderdeel C of D van het Besluit m.e.r., dan is de nieuwe procedure niet van toepassing. In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. is onder 11.2 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, opgenomen.
Beoordeling
Het plan voorziet in de toevoeging van één extra bouwtitel aan een woonperceel aan de Tuintjes 11. De locatie is gelegen in het stedelijk gebied aan de rand van de bebouwde kom van de kern Prinsenbeek. In de omgeving wordt met name gewoond. Het plangebied heeft reeds een woonbestemming inclusief bouwvlak. Op de bestaande woonbestemming staat een woning. Daarnaast wordt één nieuwe woning toegevoegd. Planologisch gezien is derhalve sprake van een verdichting binnen een bestaande stedelijke structuur.
In het geval van nieuwe woningen moet worden aangetoond of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r..
De drempelwaarde uit onderdeel D voor woningen ligt op 2.000 woningen of meer. Het project heeft een beperkte schaal (planologisch mogelijk maken van één extra woning) en ligt binnen een bestaand stedelijk gebied. De plannen passen bij de schaal en omvang van de locatie. Op basis van jurisprudentie is géén sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit-m.e.r..
Conclusie
Voor het plan is geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
4.2 Bodem
Toetsingskader
Voor locaties waar nieuwe (woning)bouwmogelijkheden zijn opgenomen, dient een bodemonderzoek (conform NEN 5740) te worden verricht om eventuele bodem- en/of grondwaterverontreinigingen in kaart te brengen.
Beoordeling
Door AGEL adviseurs is in januari 2018 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de planlocatie. De resultaten uit het onderzoek zijn opgenomen in de rapportage 'Verkennend Bodemonderzoek, Tuintjes 11 te Prinsenbeek'. De onderzoeksrapportage is als bijlage aan voorliggend bestemmingsplan toegevoegd. Hierna worden de belangrijkste conclusies aangehaald.
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek wordt geconcludeerd:
-
In de bovengrond zijn de gemeten gehalten van de geanalyseerde parameters kleiner dan de achtergrondwaarden.
-
In de ondergrond zijn geen overschrijdingen van de achtergrondwaarden gemeten.
-
In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties van de onderzochte paramaters aangetoond.
-
Middels onderhavig verkennend bodemonderzoek is de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in voldoende mate vastgesteld. De resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding voor het verrichten van een nader bodemonderzoek.
-
De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vormt geen bezwaar voor het voorgenomen gebruik van de locatie en de voorgenomen bouwactiviteiten.
Indien bij de voorgenomen bouwactiviteiten grond van de locatie vrijkomt, dient er rekening te worden gehouden met beperkingen ten aanzien van hergebruik en afzet van de grond. De grond afkomstig van de onderzoekslocatie heeft een kwaliteit die indicatief voldoet aan de Achtergrondwaarde 2000 en daarmee in principe (milieuhygiënisch gezien) geschikt is voor de functie moes-/volkstuinen, landbouw & natuur. Opgemerkt wordt dat dit onderzoek geen bewijsmiddel is zoals bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit voor toepassing van grond elders.
Voor de definitieve kwaliteitsbepaling van grond die vrijkomt van de onderzoekslocatie kan afhankelijk van de bestemming en toepassing bij afvoer van de grond een partijkeuring noodzakelijk zijn (AP04). De gemeente is bevoegd gezag inzake grondverzet en toepassing van grond binnen de restricties en voorwaarden van de bodemkwaliteitskaart. Hiervoor geldt een meldingsprocedure.
Conclusie
De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vormt geen bezwaar voor het voorgenomen gebruik van de locatie.
4.3 Geluid
Toetsingskader
Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met geluidsgevoelige gebouwen (waaronder woningen), nieuwe wegen en de reconstructie van bestaande wegen dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh is alleen van toepassing binnen de wettelijk vastgestelde zone van een weg. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh is alleen noodzakelijk wanneer de ontwikkeling plaatsvindt binnen een zone van een weg en waarbij sprake is van geluidgevoelige bestemmingen.
Daarnaast moet op gebied van geluid, op grond van de Wet ruimtelijke ordening, worden aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Aangetoond dient te worden dat er geen sprake is van onaanvaardbare negatieve effecten op het woon- en leefklimaat als gevolg van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Als toetsingskader kan hierbij worden aangesloten bij de normen van de Wgh of wordt gebruik gemaakt van de classificering van de kwaliteit van de akoestische omgeving.
Beoordeling
Door AGEL adviseurs is in januari 2018 een akoestisch onderzoek wegverkeer verricht voor de planlocatie Tuintjes 11 te Prinsenbeek. De resultaten uit het onderzoek zijn opgenomen in de rapportage 'Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, Tuintjes 11 te Prinsenbeek'. De onderzoeksrapportage is als bijlage aan voorliggend bestemmingsplan toegevoegd. Hierna worden de belangrijkste conclusies aangehaald.
De ruimtelijke ontwikkeling bestaat uit de nieuwbouw van één vrijstaande woning op het perceel Tuintjes 11 te Breda. De bouwlocatie is gelegen binnen de geluidzone van de Neelstraat en de Vianendreef. De meest nabij gelegen 30 km weg betreft de Tuintjes. De overige 30 km wegen zijn gelegen op een afstand van 100 meter of meer van het plangebied. Deze kunnen gelet op deze afstand en de afschermende bebouwing als akoestisch niet relevant aangemerkt worden.
Uit de rekenresultaten blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB als gevolg van zowel de Neelstraat als de Vianendreef ter plaatse van de buitengrens van het bouwvlak niet wordt overschreden. De hoogst optredende geluidsbelasting bedraagt 36 dB ter plaatse van de westgrens van het bouwvlak als gevolg van het wegverkeer van de Neelstraat. Gesteld kan worden dat de Wet geluidhinder geen beperkingen geeft aan de ruimtelijke ontwikkeling.
Omdat geen sprake is van het vaststellen van een hogere waarde is op basis van het Bouwbesluit 2012 ook geen extra onderzoek noodzakelijk naar geluidbeperkende maatregelen. Wel dient het bouwplan te voldoen aan de minimale geluidweringseis van 20 dB, geldend voor gevels van verblijfsgebieden.
Conclusie
Omdat sprake is van een nieuwe geluidsgevoelige ontwikkeling is op grond van de Wro, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het akoestische klimaat ter plaatse van de ontwikkeling inzichtelijk gemaakt en beoordeeld. Uit deze beoordeling blijkt dat de kwaliteit van de akoestisch omgeving geclassificeerd kan worden als 'goed' en daarmee is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De geluidsbelastingen als gevolg van wegverkeerslawaai geven geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB van de Wet geluidhinder. Voor de ruimtelijke ontwikkeling hoeft dan ook geen hogere waarde vastgesteld te worden en zijn ook geen extra geluidwerende maatregelen noodzakelijk op grond van het Bouwbesluit 2012.
Het akoestisch klimaat ter plaatse van de onderzoekslocatie wordt als 'goed' gekwalificeerd.
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen milieuhinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies.
In de handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.De richtafstanden zijn afhankelijk van het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming is gelegen. De VNG-handreiking gaat uit van de omgevingstypes rustige woonwijk/rustig buitengebied of gemengd gebied. Een rustige woonwijk/rustig buitengebied kan aangemerkt worden als een gebied zonder functiemenging, met minimale invloed vanuit wegverkeer. Bij een gemengd gebied is sprake van een functiemenging tussen wonen en milieubelastende activiteiten, van wonen langs drukke gebieds-ontsluitingswegen of bij lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. De aangegeven richtafstanden in de VNG-handreiking zijn gebaseerd op het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één stap worden verlaagd. De richtafstandenlijst biedt voor een scala aan typen bedrijvigheid de richtafstanden tot gevoelige bestemmingen vanwege geur, stof, geluid en gevaar. In de volgende tabel is een overzicht gegeven van de richtafstanden per milieucategorie voor zowel een rustige woonwijk/rustig buitengebied als voor een gemend gebied.
Met het plan wordt een woonbestemming gerealiseerd. Wonen is een milieugevoelige functie. Bepaald dient te worden of de woning het functioneren van de omliggende bedrijven beperkt en of het woon- en leefklimaat ter plaatse aanvaardbaar is. Hiervoor kan het stappenplan als opgenomen in de VNG-handreiking worden gebruikt.
Het stappenplan bestaat uit de volgende stappen:
-
Bepaal de relevante bedrijventerreinen en bedrijfspercelen;
-
Bepaal op basis van het bestemmingsplan de toelaatbare milieucategorie;
-
Indien de milieuzones de woningen overlappen: pas het plan aan of ga na wat de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten zijn;
-
Indien de milieuzones van de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten de woningen overlappen: pas het plan aan of doe vervolgonderzoek naar de werkelijke milieubelasting.
Beoordeling
De planlocatie is gelegen aan de westzijde van de kern van Prinsenbeek. Het gebied ligt binnen de bebouwde kom en in de omgeving van het plangebied wordt enkel gewoond. De dichtstbijzijnde 50 km/h infrastructuur ligt op ruim 150 meter afstand. Gelet op het voorgaande is het plangebied aan te merken als 'rustige woonwijk'.
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijfsactiviteiten. De dichtsbijzijnde bedrijfsactiviteit betreft een agrarisch bedrijf op 264 meter van de planlocatie. Conform VNG-brochure geldt voor deze locatie een maximale richtafstand van 30 meter.
Binnen de kern van Prinsenbeek, in de omgeving van de planlocatie, zijn enkele maatschappelijke functies zoals een basisschool en een sporthal gelegen. Op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn ter plaatse van beide functies alleen gebouwen ten behoeve van educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening met ondergeschikte horeca mogelijk.Voor deze type functies geldt een richtafstand van maximaal 50 meter. Voor de basisschool geldt een richtafstand van 30 meter, voor de sporthal 50 meter. Voor beide inrichtingen wordt ruim aan de geldende richtafstanden voldaan. Daarnaast zijn er woningen die op kortere afstand van de sporthal en basisschool zijn gelegen dan het onderhavige plangebied. De afstand van deze woningen tot de milieuhinderlijke inrichting zijn derhalve maatgevend.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan met omliggende milieuhinderlijke functies met bijbehorende richtafstand
Conclusie
Ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering zijn geen belemmeringen voor de planvorming aanwezig. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
4.5 Luchtkwaliteit
4.5.1 Wet milieubeheer
Toetsingskader
Luchtkwaliteit is geregeld in de Wet milieubeheer. Een specifiek onderdeel van deze wet is de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). Hierin is bepaald wanneer de mate van de bijdrage aan de luchtverontreiniging verwaarloosbaar klein is. In zo'n geval hoeft een project niet langer meer getoetst te worden, ongeacht of in de huidige situatie al sprake is van een overschrijding van grenswaarden.
Een project kan als NIBM worden beschouwd als aannemelijk is dat het project niet leidt tot een toename van de concentraties van NO2 of PM10 van meer dan 3% van de grenswaarde. De NIBM-regeling van 3% is gekoppeld aan de vaststelling van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) omdat in dit programma hiervoor maatregelen tegenover staan die het tijdig behalen van de grenswaarden waarborgen.
Beoordeling
Om het beoordelen van plannen voor overheden eenvoudiger te maken is in de Regeling NIBM het percentage van 3% uitgewerkt in concrete getallen. De regeling geeft concrete getallen voor plannen die gaan over, bijvoorbeeld de bouw van woningen en/of kantoren. De grens voor woningbouwplannen ligt bij 3% op 1.500 woningen. Als er twee ontsluitingswegen zijn, mag een grens van 3.000 woningen worden gehanteerd.
In het voorliggend plan is er sprake van het toevoegen van één nieuwe woning, zodat de ontwikkeling als NIBM kan worden beschouwd. Een toetsing aan de grenswaarden kan daardoor achterwege blijven.
Conclusie
De voorliggende ontwikkeling kan als NIBM worden beschouwd. Het aspect luchtkwaliteit levert dan ook geen beperkingen op voor de beoogde ontwikkeling.
4.5.2 Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
Toetsingskader
Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening dient beoordeeld te worden of het aanvaardbaar is om het project op deze locatie te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan de ter plaatse bestaande luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project zelf 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur onder andere bij een woning, school of sportterrein.
Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging wordt gebruik gemaakt van de, door het ministerie van Infrastructuur en Milieu, beschikbaar gestelde digitale monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Met de jaarlijkse monitoring van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) wordt de ontwikkeling van de luchtkwaliteit gevolgd en wordt de uitvoering van de maatregelen en projecten (die zijn opgenomen in het NSL) bijgehouden.
De Monitoringstool is het instrument waarmee de stand van zaken in de uitvoering van de projecten en maatregelen in het NSL wordt gevolgd, en de concentraties luchtverontreinigende stoffen worden berekend voor het achterliggende kalenderjaar en de toekomstige jaren die relevant zijn voor het NSL. De kaart van de monitoring van het NSL biedt de mogelijkheid om de verschillende resultaten van de monitoring zichtbaar te maken. Via de NSL-Monitoringstool zijn voorts de concentraties voor de jaren 2020 en 2030 afgelezen.
Beoordeling en conclusie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt op basis van de gegevens in de NSL-monitoringstool. In deze tool is onder andere de Molenstraat opgenomen. In de volgende afbeelding zijn de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het peiljaar 2016 nabij het plangebied weergegeven. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool 2017.
Afbeelding: Overzicht concentraties NO2, PM10 en PM2,5 peiljaar 2016 (NSL-monitoringstool 2017)
Uit de voorgaande afbeelding blijkt dat in de omgeving van het plangebied de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 24 ìg/m3, 18 ìg/m3 en 11 ìg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 (beide 40 ìg/m3) en PM2,5 (25 ìg/m3) worden niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 6, waardoor het maximum van 35 dagen eveneens niet wordt overschreden.
De algemene trend is dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen. Overschrijdingen van de grenswaarden zijn dan ook niet te verwachten.
Conclusie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ter plaatse van het plan de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Vanwege de algemene trend dat de emissies en achtergrondconcentraties zullen dalen worden er ook in de toekomst geen overschrijdingen verwacht.
4.6 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Beoordeling
Met betrekking tot het aspect externe veiligheid inrichtingen is de Risicokaart van Noord-Brabant geraadpleegd. Op basis van de risicokaart is vastgesteld dat er geen relevante risicovolle activiteit in de directe omgeving van het plangebied is gelegen.
Conclusie
Ter plaatse van het plangebied gelden geen belemmeringen wat betreft externe veiligheid. Een nader onderzoek is niet benodigd.
4.7 Water
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is het opstellen van een waterparagraaf verplicht, mede in relatie tot de watertoets. Hierna is het relevante Waterschapsbeleid beschreven. Daarnaast wordt op beknopte wijze ingegaan op de (eventuele) invloeden welke de beoogde plannen op de aanwezige waterhuishouding heeft, en middels welke maatregelen / voorzieningen deze invloeden kunnen worden geminimaliseerd.
4.7.1 Waterbeleid
4.7.2 Waterbezwaar
Met voorliggend bestemmingsplan wordt een bouwtitel toegevoegd aan een bestaand woonperceel. In de huidige situatie wordt het verhard oppervlak bepaald door de woning (70 m²), garage/schuur (340 m²) en terreinverharding (360 m²). Het onverharde oppervlak bedraagt 3.918 m².
Het bestemmingsplan voorziet niet in een concreet bouw- of inrichtingsplan. De concrete verhardingstoename en het waterbezwaar zal moeten worden bepaald bij de bouwaanvraag. Indicatief wordt het verhardingsoppervlak in de toekomstige situatie als volgt geduid: woning (200 m²), garage/schuur (340 m²) en terreinverharding (600 m²).
De toename in verhard oppervlak: 600 m² (oud) - 1.140 m² (nieuw) = 540 m². Daarbij geldt een gevoeligheidsfactor 1,00. De indicatieve compenserende berging wordt zodoende berekent op 1,00 x 0,06 x 540 = 32,40 m³.
Advies behandeling regenwater (RWA)
Gezien de ruime opzet van het woonkavel biedt het perceel voldoende ruimte om een regenwatervoorziening te realiseren op maaiveldniveau. Het regenwater kan direct worden geïnfiltreerd of worden afgevoerd op het oppervlaktewater.
Er worden geen aanvullende voorzieningen in het kader van berging / infiltratie van regenwater geëist. Ten aanzien van het materiaalgebruik dienen geen uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink, zachte PVC en geïmpregneerde materialen te worden toegepast. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
Advies behandeling vuilwater (DWA)
De bestaande woning Tuintjes 11 is reeds aangesloten op het vrijverval rioolstelsel ter plaatse. De afvoer van het vuilwater voor het nieuwe bouwkavel dient in het kader van de bouwvergunning in samenspraak met de gemeente Breda te worden uitgewerkt.
Conclusie
Om te voldoen aan de watertoets dient deze waterparagraaf formeel ter beoordeling te worden voorgelegd aan het waterschap voor een wateradvies. De uitkomsten hiervan worden te zijner tijd verwerkt in dit bestemmingsplan.
4.8 Verkeer En Parkeren
4.8.1 Verkeer
De ontwikkeling van een nieuwe woning resulteert in een zeer geringe toename van de verkeersgeneratie. Conform CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' bedraagt de toename bij een nieuwe woning maximaal 5,8 motorvoertuigen per etmaal. Deze toename kan als zeer beperkt worden aangemerkt in relatie tot de totale verkeersgeneratie binnen het plangebied en de capaciteit van de omliggende wegen (Tuintjes en Neelstraat).
4.8.2 Parkeren
Toetsingskader
In 2004 heeft de gemeente Breda de Nota Parkeer- en Stallingsbeleid Breda vastgesteld, met als doel het toekomstige parkeergebruik te optimaliseren. In 2013 heeft een herijking van dit beleid plaatsgevonden. In de bijlage van de herijking is in de Nota Parkeernomen ingegaan op het benodigde aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Beoordeling en conclusie
In de parkeernormen wordt een gebiedsindeling gehanteerd. Het plangebied ligt binnen het gebiedstype 'overig gebied'. De parkeernorm voor eengezinswoningen in 'overig gebied' bedraagt 1,9 per woning. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt in koop en huur of de prijs van de woning. Er wordt uitgegaan van 0,3 parkeerplaats per 100m² BVO voor bezoekers. Deze norm is verwerkt in de parkeernorm van 1,9.
In de huidige situatie wordt volledig op eigen terrein geparkeerd. De opzet van het nieuwe bouwkavel is voldoende ruim om in eigen parkeervoorzieningen te voorzien. Daarnaast biedt de openbare ruimte ter plaatse geen ruimte voor parkeren in openbaar gebied. Parkeren dient hiermee in zijn volledigheid op eigen terrein te worden opgelost.
Deelgebieden parkeernormering; plangebied ligt in 'overig gebied' (bron: Nota parkeer- en stallingsbeleid – herijking 2013)
4.9 Flora En Fauna
Toetsingskader
De natuurwet- en regelgeving kent twee sporen, namelijk een soortgericht spoor en een gebiedsgericht spoor. De bescherming van deze twee sporen is geregeld in de Wet natuurbescherming. Ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de natuurwetgeving. AGEL adviseurs heeft in januari 2018 door middel van een Quickscan onderzoek verricht naar de aanwezige of te verwachten planten- en diersoorten.
Beoordeling gebiedsbescherming
Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van een gebied dat is aangewezen in het kader van de Europese Natura 2000-gebieden. Op een afstand van 7,8 kilometer ten zuidoosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied “Ulvenhoutse Bos”. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling betreft de realisatie van één vrijstaande woning binnen de bebouwde kom. Op basis van ervaring met de AERIUS-berekeningen blijkt het aandeel van stikstofdepositie vanuit de Cv-ketels verwaarloosbaar is in vergelijk met de uitstoot door toename van de verkeersbewegingen. Bij een toename van 10 woningen en de daarbij behorend aantal verkeersbewegingen blijft de stikstofdepositietoename van de ontsluitingsroute beperkt tot een zone van maximaal 500 meter. Voor de planontwikkeling zal de ontsluitingsroute tot de hoofdontsluiting Schutsestraat maatgevend zijn. Vanaf daar is de toename van het aantal verkeersbewegingen opgenomen in de regionale prognose verkeersstromen binnen AERIUS.
Binnen een zone van 500 meter van de ontsluitingsroute is geen stikstofgevoelig habitattype aanwezig, waardoor significant negatieve effecten door stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied niet te verwachten zijn. Andere verstorende factoren zoals oppervlakteverlies, versnippering, verdroging en verstoring door trilling, licht en geluid zijn, gezien de tussenliggende afstand, met de voorgenomen planontwikkeling niet van toepassing.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Nationaal natuurnetwerk (NNN) of Natuurnetwerk Brabant (NNB). Het dichtstbijzijnde gebied dat behoort tot het NNB is aangeduid als het type 'Droog bos met productie (N16.03)'. Met de voorgenomen planontwikkeling is er geen sprake van directe vernietiging van het NNB. Aangezien het beoogde plan geen directe relatie heeft met een gebied dat is aangewezen als NNB en geen verbindende functie vervult zijn negatieve effecten uit te sluiten. Van negatieve uitstralingseffecten door geluid, licht en verdroging op het Nationaal Natuurwerk of Natuurnetwerk Brabant is geen sprake. In het plangebied staan geen beschermde houtopstanden.
Beoordeling soortenbescherming
In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. Dit houdt in dat voorafgaand aan de ingreep alle maatregelen dienen te worden getroffen om nadelige gevolgen op flora en fauna voor zover mogelijk te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Deze zorgplicht geldt altijd en voor alle soorten, ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.
Binnen het plangebied zijn geen potentiële natuurlijke groeiplaatsen voor beschermde (vaat)planten aanwezig. Beschermde (vaat)planten worden dan ook niet binnen het plangebied verwacht. Aangeplante of gezaaide exemplaren van beschermde soorten zijn niet beschermd in de Wet natuurbescherming (Wnb), omdat het geen natuurlijke groeiplaatsen betreft. Een ontheffing van de Wnb en/of compensatie is daarom niet noodzakelijk.
Er zijn tijdens het oriënterende veldbezoek geen zoogdieren waargenomen. Gedurende het veldbezoek is grondig gezocht naar sporen zoals uitwerpselen, vraatsporen zoals afgebeten veren of loopsporen van onder andere marterachtigen. Deze zijn niet aangetroffen. Eveneens is er gezocht naar eventuele eekhoornnesten binnen het plangebied, deze zijn eveneens niet waargenomen. De aanweezigheid van egels en eekhoorns is wel te verwachten aangezien deze veel in parken en tuinen voorkomen. De locatie die bebouwd gaat worden betreft een grasveld dat met enige regelmaat wordt gemaaid. Het realiseren van een nieuwe woning met bijbehorende tuin heeft naar verwachting geen invloed op het leeftgebied van betreffende soorten. Verwacht wordt dat verder enkele soorten waarvoor door de provincie Noord-Brabant vrijstellingen is verleend zoals haas, konijn en aantal muissoorten voor kunnen komen binnen de onderzoeklocatie.
Tijdens het veldbezoek zijn mogelijke rust- en verblijfplaatsen van boom- en gebouwbewonende vleermuizen, op basis van de checklist inschatting vooronderzoek vleermuizen (vleermuisprotocol), onderzocht. Gezien het ontbreken van bebouwing en (geschikte) bomen is het voorkomen van vaste rust-, verblijf-, kraam of paarplaats van gebouw- en boom bewonende vleermuissoorten niet aan de orde.
Naast verblijfplaatsen zijn ook essentiële vliegroutes en foerageergebieden beschermd. Vliegroutes zijn lijnvormige elementen, vaak een bomenrij, waaraan vleermuizen zich oriënteren. Vleermuizen hebben deze oriëntatie nodig om zich van hun verblijfplaats naar hun foerageergebied te verplaatsen. Foerageergebieden kunnen onder ander bestaan uit bomen, opgaande gewassen en open water. Binnen het plangebied zijn geen groenstructuren of elementen aanwezig die een functie kunnen vervullen als essentiële vliegroute en/of foerageergebied voor vleermuizen.
Ten tijde van het oriënterend veldbezoek zijn geen vogels waargenomen. In het plangebied is het mogelijk dat algemene vogelsoorten tot broeden komen. Broedende vogels in en direct rond het plangebied mogen niet verstoord worden met de voorgenomen planontwikkeling. Verstorende activiteiten zoals rooiwerkzaamheden dienen daarom gestart te worden buiten de broedperiode. Als deze vogels bij het zoeken van een nestlocatie merken dat het plangebied en/of de directe omgeving te verstorend is door activiteiten, zullen ze elders een geschikte nestlocatie zoeken. Indien binnen de broedperiode gestart dient te worden met de voorgenoemde werkzaamheden, is dit mogelijk als aantoonbaar is vastgesteld dat er geen broedende vogels in en direct rond het plangebied aanwezig zijn.
Tijdens het veldbezoek is specifiek aandacht besteed aan de aanwezigheid van roofvogels en rust- en verblijfplaats van deze roofvogels. Nesten (of nesten van voorgaande jaren) van in bomen broedende jaarrond beschermde (roof)vogels zijn ten tijde van het oriënterende veldbezoek niet waargenomen. Nesten van gebouwbewonende jaarrond beschermde vogelsoorten (zoals steenuil en kerkuilen) en eventuele sporen (braakballen, roestplaats etc.) zijn door de afwezigheid van geschikte gebouwen en bomen niet aangetroffen in het plangebied.
De mogelijkheid bestaat dat (roof)vogels op een andere manier gebruik maken van het plangebied, bijvoorbeeld als foerageergebied en/of als vaste aanvliegroute tussen verblijfplaats en foerageergebied. Buiten het plangebied zijn meerdere groene elementen aanwezig, welke met de voorgenomen planontwikkeling ongewijzigd blijven. Het aantasten van het foerageergebied en/of groene elementen zal gezien de aard van de voorgenomen ruimtelijke ingreep, ligging binnen de bebouwde kom en het omliggend groen geen negatieve invloeden uitoefenen op het leefgebied van (roof)vogels. Daarnaast is er voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de omgeving van het plangebied.
Het plangebied vormt een zeer marginaal leefgebied voor reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelde. Specifiek geschikte leef biotopen voor zwaar beschermde soorten ontbreken. Het mogelijk aantasten van de leefomgeving van deze soortgroepen is met de voorgenomen planontwikkeling niet aan de orde.
Conclusie
De aanwezige flora en fauna vormen geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling, mits er bij de uitvoering van verstorende werkzaamheden rekening wordt gehouden met mogelijk in en direct rondom het plangebied broedende vogels.
4.10 Cultureel Erfgoed
4.10.1 Historische ontwikkeling
Het gebied de Tuintjes betrof ruim twee eeuwen geleden een kleine nederzetting op de uitgestrekte heidevelden nabij het dorpje Beek (vanaf 1951 Prinsenbeek) en bestond uit een verzameling plaggenhutten. Historisch geograaf Karel Leenders duidt de toenmalige bewoners aan als mogelijke “heidekrakers", die illegaal de heide - die in eigendom was van de heer van Breda – bewoonden en ontgonnen om landbouwgrond te verkrijgen.
De Tuintjes omstreeks 1900, als reeds een groot deel van de Overveldsche Heide is ontgonnen (roze vlakken zijn nog restanten heide)
Plaggenhut
In de loop der tijd zijn alle heidevelden rondom Beek omgezet naar landbouwgrond en zijn de plaggenhutten stuk voor stuk vervangen door kleine bakstenen woningen en boerderijen.
De plaggenhut ter hoogte van Tuintjes 11 is in de jaren ’50 vervangen door een woning, die iets verder van het landweggetje vandaan is gebouwd.
Tuintjes 11 omstreeks 1964-1969
Tuintjes 11 in 1969
In de jaren ’60 en ’70 breidt Prinsenbeek op grote schaal uit en groeit tot aan het kleinschalige landbouwgebied De Tuintjes.
De Tuintjes eind jaren ‘70
In de jaren ’80 worden een woning en een boerderij gesloopt en vervangen door villa’s. Dit is de eerste stap in de omvorming van agrarisch gebied naar woongebied.
In de jaren ’90 wil de gemeente Prinsenbeek verder oostwaarts uitbreiden. In 1995 wordt bestemmingsplan Tuintjes vastgesteld en in 1997 bestemmingsplan De Neel.
In bestemmingsplan Tuintjes wordt het gebied niet langer als agrarisch buitengebied beschouwd, maar als nieuwe, ruim opgezette woonwijk met vrijstaande woningen. Het bestemmingsplan maakt dan ook nieuwbouw van woningen op ruime kavels mogelijk.
4.10.2 Cultuurhistorische waardenkaart
Toetsingskader
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden. De gemeente, waarbinnen de betreffende ontwikkeling plaatsvindt, is hierbij het bevoegd gezag. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Noord-Brabant staat aangegeven welke archeologische en cultuurhistorische waarden (in potentie) aanwezig zijn.
Beoordeling
Het provinciaal cultuurhistorisch belang bestaat uit 5 kaartlagen: regio's, cultuurhistorische landschappen, cultuurhistorische vlakken, archeologische landschappen en complexen van cultuurhistorisch belang. Het gaat hierbij om erfgoed dat van belang is voor de regionale identiteit en om de meest waardevolle gebieden en ensembles.
Uit navolgende uitsnede blijkt dat binnen het plangebied slechts één kaartlaag van belang is: regio.
Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart Provincie Noord-Brabant
Regio: 'West-Brabantse Venen'
Het plangebied ligt binnen de regio 'West-Brabantse Venen' van de Cultuurhistorische waardenkaart.
De regio bestaat uit van een zwak golvend dekzandlandschap op een oudpleistocene ondergrond met afsluitende kleilagen. Vanwege de slechte afwatering ontstonden er veenmoerassen waarin dikke lagen veen tot ontwikkeling kwamen. Dit veen is vrijwel geheel door de mens afgegraven. De bodem van dit gebied bestaat daardoor weer voornamelijk uit dekzand.
De winning en het transport van turf heeft het landschap eeuwenlang beheerst. Hieraan herinneren de (relicten van) turfvaarten en de turfhoofden. De ontginning van het veen heeft de ontwikkeling van het gebied mogelijk gemaakt. Op de afgeveende gronden werden nieuwe dorpen gesticht, landgoederen, landbouwgronden en productiebossen aangelegd.
Conclusie
De ontwikkeling betreft het toevoegen van één woning en is gelegen binnen de bebouwde kom van Prinsenbeek. De ontwikkeling heeft daarmee weinig tot geen invloed op het versterken dan wel aantasten van waardevolle landschappelijke structuren. Binnen het plangebied zijn verder geen waardevolle cultuurhistorische elementen, structuren of monumenten aanwezig. Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor de planvorming.
4.10.3 Archeologie
Toetsingskader
Binnen de gemeente Breda is een archeologisch onderzoek verplicht bij de bouw of uitbreiding van bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 100 m². Deze verplichting volgt uit de middelhoge archeologische verwachting die het plangebied heeft op de Archeologische Beleidskaart Breda (kaartbijlage 3). Het toetsen van archeologische verwachting gebeurt in de gemeente Breda doorgaans door middel van een proefsleuvenonderzoek.
Beoordeling en conclusie
Met voorliggend plan wordt planologisch een nieuwe bouwtitel toegevoegd aan perceel E3472. In het kader van deze toekomstige bouwactiviteiten/ bodemverstoring is een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Om inzicht te krijgen in de feitelijke archeologische verwachtingswaarde waarden en de kaders voor mogelijk aanvullend veldonderzoek is door Transect een Programma van Eisen (IVO-P) opgesteld. Op basis van de beschikbare gegevens blijkt dat in het plangebied resten verwacht worden uit de Late-Middeleeuwen – Nieuwe tijd maar dat er rekening mee te worden gehouden dient te worden dat deze zijn aangetast. Het Programma van eisen is als bijlage aan voorliggend bestemmingsplan toegevoegd.
Op basis van het geldende beleid is vooralsnog de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' opgenomen in het voorliggend bestemmingsplan. Op basis van de beoordeling van het PvE door het bevoegd gezag dient te worden vastgesteld of de toegekende archeologische verwachtingswaarde aanleiding geeft om deze dubbelstemming te handhaven en of de kaders voor het proefsleuvenonderzoek volstaan.
4.11 Duurzaamheid
De gemeente Breda zet in op ruimtelijke adaptatie om de stad klimaatbestendig te maken. Bij nieuwe ontwikkeling wordt gestreefd aandacht te besteden aan de energie-infrastructuur, hittebestendigheid en het anders omgaan met hemelwater.
Voor nieuwbouwwoningen geldt een EPC-eis vanuit het Bouwbesluit. De EPC-eis van het casco van de woningen moet gelijk of lager zijn dan de eis in het Bouwbesluit. Wanneer sprake is van een combinatiegebouw moet voldaan worden aan de in het Bouwbesluit gestelde eis. De EPC-berekening wordt uitgevoerd conform de wettelijk vigerende bepalingsmethode (NEN 5128 / NEN 7120). Aan deze norm zal bij de beoogde ontwikkeling voldaan worden.
Tevens is conform het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Breda (zie paragraaf 3.4.3) een gasloze energievoorziening gewenst.
4.12 Overige Belemmeringen
In of nabij het plangebied bevinden zich geen planologisch relevante kabels en/of leidingen. Derhalve zijn er geen overige belemmeringen vanuit het plangebied.
4.13 Omwonenden
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt meegewogen wat de effecten zijn van de woningbouwontwikkeling op omliggende bestaande woningen.
Het plan voorziet in het toevoegen van één vrijstaande woning, temidden van een gebied dat voornamelijk bestaat uit vrijstaande woningen op relatief grote percelen. Dit toevoegen van de woning is van invloed op de omliggende woningen. Er wordt namelijk meer bebouwing toegestaan en de gebruiksintensiteit, inclusief verkeersbewegingen kunnen toenemen ten opzichte van de huidige situatie.
Op de positionering en de maatvoering van de woning wordt gestuurd, zodat de inrichting van de kavel aansluit bij het karakter van het omliggende gebied. De nieuwe woning zal vrij centraal op de kavel gebouwd moeten worden. Met deze voorwaarden wordt geborgd dat er ter plaatse van de omliggende woningen geen sprake is van een onaanvaardbare vermindering van het woon- en leefklimaat.
De toename van het verkeer is ingeschat op maximaal 5,8 motorvoertuigen per etmaal. Deze toename is van invloed op omwonenden, echter, doordat het gaat om een beperkte toename in een gebied dat aan te merken is als een woonwijk, leidt deze toename niet tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Conclusie
De toename van bebouwing en gebruiksintensiteit door het toevoegen van 1 woning leidt niet tot onaanvaardbare hinder ter plaatse van de omliggende woningen.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
Een bestemmingsplan bestaat uit planregels, een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. In de toelichting is gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
De indeling en inhoud van dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de systematiek van de gemeente Breda. Voor het overige is de plansystematiek gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening).
5.2 Algemene Toelichting Verbeelding
Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om het plan via internet te raadplegen.
5.3 Algemene Toelichting Planregels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:
-
Hoofdstuk 1 (inleidende regels), met daarin een aantal regels die van belang zijn voor de toepassing en interpretatie van de regels in de overige hoofdstukken en de wijze van meten;
-
Hoofdstuk 2 (bestemmingsregels), met daarin per bestemming onder meer bestemmingsregels, bouwregels en afwijkingsmogelijkheden;
-
Hoofdstuk 3 (algemene regels), met daarin algemene afwijkings-, bouw-, gebruiks-, aanduidings-, afwijkings- en wijzigingsregels;
-
Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels), met daarin de overgangsregels en de slotregel.
5.4 Toelichting Bestemmingen
In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Artikel 3: Groen
De bestemming 'Groen' biedt randvoorwaarden aan de openbare ruimte binnen het plangebied zonder primaire verkeersfunctie. Binnen de bestemming zijn groen, water en waterhuishoudkundige-, speel- en nuts- voorzieningen, verhardingen in de vorm van fiets- en voetpaden en kunstobjecten toegestaan. Daarnaast worden binnen deze bestemming uitsluitend 'bouwwerken geen gebouwen zijnde' toegestaan, mits hierbij wordt voldaan aan de in de regels benoemde bouwhoogte.
Artikel 4: Verkeer
Deze bestemming is opgenomen voor de infrastructuur binnen het plangebied. De bestemming maakt geen bebouwing mogelijk. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn mogelijk in de vorm van speelvoorzieningen, lichtmasten, kunstobjecten en overige bouwwerken, indien deze voldoen aan de in de regels benoemde bouwhoogte.
Artikel 5: Wonen
Binnen de bestemming 'Wonen' is wonen toegestaan. De woningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'. Binnen een bouwvlak is maximaal 1 woning toegestaan in de vorm van een vrijstaande woning. Daarnaast zijn binnen de bestemming ondergeschikte voorzieningen zoals groen, nuts, parkeer- en speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Tot slot zijn regelingen opgenomen wat betreft aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. In paragraaf 6.2 is beschreven of de grondexploitatiewet van toepassing is op (delen van) het bestemmingsplan en op welke wijze hier uitvoering aan is gegeven. In paragraaf 6.3 is aangegeven op welke wijze het bestemmingsplan uitgevoerd zal worden.
6.2 Toepassing Afdeling 6.4 Wro (Grondexploitatie)
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijk regie bij locatieontwikkeling.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (bro). In artikel 6.2.1 is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
-
de bouw van een of meer woningen;
-
de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
-
de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² bvo of met een of meer woningen;
-
de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
-
de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bvo bedraagt;
-
de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bvo.
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Indien de kosten minder dan € 10.000,- bedragen, kan ervoor gekozen worden deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen. Voor gronden waarop al gebouwd mocht worden (onbenutte bouwruimte) hoeft ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
6.3 Financiële Haalbaarheid
De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Alle voorbereidings- en uitvoeringskosten komen voor rekening van de initiatiefnemer. Tussen de gemeente Breda en de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Het plan is voor de gemeente Breda derhalve een kostenneutrale ontwikkeling.
Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het opstellen van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Hoofdstuk 7 Communicatie
7.1 Inleiding
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor het voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
Als eerste is een concept-ontwerpbestemmingsplan opgesteld. In dat stadium vindt ook het wettelijke vooroverleg plaats met instanties als waterschap, diensten van het Rijk en provincie (paragraaf 7.2.1). Nadat dit traject is afgerond, start de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan (paragraaf 7.2.2).
7.2 Procedure
7.2.1 Vooroverleg
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is
onderhavig concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende instanties:
a. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, 's-Hertogenbosch;
b. Waterschap Brabantse Delta, Breda;
c. Brandweer Midden en West-Brabant, Pro-actie en Preventie, Tilburg;
d. Dorpsraad Prinsenbeek
Van de volgende instanties is een reactie ontvangen:
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, 's-Hertogenbosch
Gedeputeerde Staten ziet geen aanleiding om opmerkingen te maken op het bestemmingsplan.
Waterschap Brabantse Delta, Breda
Het Waterschap geeft een positief wateradvies af.
Brandweer Midden en West-Brabant, Pro-actie en Preventie, Tilburg
De Brandweer Midden en West-Brabant meldt dat het plangebied voldoet aan de criteria van hun standaardadvies.
7.2.2 Zienswijzen
Nadat het traject met de vooroverleginstanties is afgerond wordt met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende de periode van de terinzagelegging kan iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen tegen het plan inbrengen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.
7.2.3 Beroep
Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Bijlage 1
Bijlage 2
Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai