Hoge Vucht, Talentencentrum Terheijdenseweg
Bestemmingsplan - gemeente Breda
Vastgesteld op 12-09-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan Hoge Vucht, Talentencentrum Terheijdenseweg met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2018219003-ON01 van de gemeente Breda.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 archeologische waarden
Waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.
1.4 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.5 bedrijfsvloeroppervlak (bvo)
De totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.6 belwinkel
Elke ruimte voor het bedrijfsmatig aan het publiek gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, al dan niet in daarvoor bestemde belcabines, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen en het toegang bieden tot het internet al dan niet in combinatie met de verkoop van telefoons of accessoires voor telefoons.
1.7 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
-
legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning;
-
het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.8 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.9 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.10 bevoegd gezag
Het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.11 bijgebouw
Een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.12 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.13 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.14 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
1.15 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.16 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.17 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.18 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.19 buitenschoolse opvang
Een bedrijf of stichting gericht op de opvang van kinderen buiten de schooltijden.
1.20 dak
Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.21 dakopbouw
Een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw.
1.22 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten behoeve van verkoop, verkopen, en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.23 dienstverlening
Bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaak, schoonheidsinstituut, fotostudio, reisbureau en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen.
1.24 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 gestapelde woning
Een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen.
1.26 groen
Bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen.
1.27 groen dak
Een dak met dakbedekking waarop een laag is aangebracht die hoofdzakelijk bestaat uit levende planten waardoor de dakbedekking hemelwater bergt en vertraagd afvoert, waarbij de waterbergingscapaciteit minimaal 20mm (20 ltr/m²) bedraagt.
1.28 groothandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, danwel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.29 groothandel in smart- en/of headproducten
Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen.
1.30 headshop
Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden.
1.31 horeca
-
Horeca 1: een zelfstandig winkelondersteunend daghorecabedrijf, overwegend gebonden aan de openingstijden zoals die gelden voor detailhandel conform de Winkeltijdenwet en de gemeentelijke regelgeving aangaande winkeltijden, dat in hoofdzaak is gericht op het verstrekken van maaltijden, drank, consumptie-ijs aan winkelend publiek voor consumptie ter plaatse (lunchroom, koffie-/theehuis, ijssalon). Bij deze vorm van horeca dient de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit te passen binnen een winkelgebied (centrumgebied), en is zij gebonden aan en/of ondersteunend voor de (winkel)functie van dat gebied, daarbij lettend op de aard en de ligging van de andere gebruiksvormen in en het karakter van het gebied;
-
Horeca 2: een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse (restaurant), met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken;
-
Horeca 3: een combinatie van horeca 2 (restaurant) en horeca 4 (café);
-
Horeca 4: een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het ter plaatse verstrekken en consumeren van dranken, met uitzondering van een seksinrichting (café, bar);
-
Horeca 5: elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling toegankelijke lokaliteit, die in belangrijke mate is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen en waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt (discotheek, bar-dancing, partycentrum), met uitzondering van een seksinrichting;
-
Horeca 6: een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bereiden en verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet voor consumptie ter plaatse, die snel bereid worden en relatief goedkoop zijn (zoals cafetaria, snackbar, automatiek, fastfoodrestaurant, fastfoodbezorging, fastfoodafhaal, grillroom, shoarma, kebab, pizza-afhaal/-bezorging);
-
Horeca 7: een bedrijf dat is gericht op het bieden van logies (per nacht) met de daarbij behorende voorzieningen zoals een restaurant en vergader- en congresfaciliteiten (hotel).
1.32 hoofdgebouw
Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.33 kamerverhuur
Het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.
1.34 kantoor
Een gebouw ten behoeve van een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.35 kap
De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 75°.
1.36 lessenaarsdak
Een dakvorm waarbij de afdekking van het gehele huis bestaat uit één schuin dakvlak en de afwatering van dit dak plaatsvindt aan één zijde.
1.37 maatschappelijke voorzieningen
Voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid (medisch en paramedisch), verenigingsleven, onderwijs, kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang en daarmee gelijk te stellen bedrijven of instellingen.
1.38 nok
Het snijpunt van twee hellende vlakken.
1.39 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, telefooncellen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie.
1.40 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 meter boven het peil is gelegen.
1.41 ondergeschikte detailhandel
Detailhandelsactiviteiten die qua uitstraling passen bij de hoofdfunctie, ter ondersteuning dienen van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn, los van de hoofdfunctie.
1.42 ondergeschikte horeca
Het bedrijfsmatig verstrekken van met name niet-alcoholische dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca, waarbij de ondergeschikte horeca-activiteiten passen bij de hoofdfunctie qua uitstraling, dienen ter ondersteuning van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie.
1.43 prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.44 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.45 selectiebesluit
Een door het bevoegd gezag genomen besluit op basis van het in het archeologische onderzoeksrapport opgestelde selectieadvies.
1.46 smartshop
Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen.
1.47 sportgerelateerde detailhandel
Detailhandel gericht op de verkoop van sport en daarmee verwante artikelen niet zijnde een supermarkt of volumineuze detailhandel.
1.48 sportgerelateerde kantoren
Kantoren waarbij de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten gerelateerd aan het domein sport.
1.49 sporthotel
Een gebouw gericht op het bieden van logies en daarbij behorende voorzieningen aan personen die verbonden zijn aan de ter plaatse aanwezige sportgerelateerde functies.
1.50 sportkantine
Een ruimte bij een sportvoorziening waar men ter ontspanning kan verblijven en waarin ondergeschikt sportgerelateerde horeca-activiteiten zijn toegestaan.
1.51 supermarkt
Een zelfbedieningswinkel, met name voor levensmiddelen.
1.52 Talentencentrum
Een (top)sportcentrum voor trainingen en wedstrijden waar het faciliteren van ambities en opleidingen op het gebied van sport centraal staan.
1.53 verkoopvloeroppervlak (vvo)
De totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.
1.54 voluminueze detailhandel
Detailhandel in meubelen, keukens, sanitair, grove bouwmaterialen, auto's, motoren, boten, grootschalige sport- en kampeerartikelen zoals caravans en tenten, bouwmarkten en tuincentra.
1.55 voorgevel
De naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.56 (voor)gevelrooilijn
-
Langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
-
langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld anwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
1.57 waterbergingsvoorziening
Bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater in de bodem, zoals groene daken, wadi's (verlaging in het groen), waterbergende bestrating, berging op het dak, grindkoffers, infiltratiekratten en/of het aanbrengen of vergroten van (bestaande) greppels, (zak)sloten, watergangen en vijver.
1.58 winkel
Een gebouw, dat een ruimte omvat welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor detailhandel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens
De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel.
2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel
De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
2.3 bebouwingspercentage
Het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met dien verstande dat bij een lessenaarsdak het hoogste punt van het dak wordt aangemerkt als bouwhoogte met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 diepte van een gebouw
De lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
2.7 hoogte van een dakopbouw
Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
2.8 hoogte van een kap
Vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
2.9 inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.10 ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, liftschachten, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
2.11 oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.12 peil
-
Voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
indien het perceel niet direct grenst aan de hoofdtoegang: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
een Talentencentrum met bijbehorende voorzieningen zoals kleedruimten en sanitaire voorzieningen voor ten hoogste 12.550 m2 bvo;
-
maatschappelijke voorzieningen;
-
sportgerelateerde detailhandel voor ten hoogste 600 m2 bvo;
-
dienstverlening;
-
horeca tot en met categorie 4 voor ten hoogste 750 m2 bvo;
-
een sporthotel van ten hoogste 100 kamers ten behoeve van de onder a. en b. genoemde functies;
-
sportgerelateerde kantoren met een oppervlak van ten hoogste 700 m2 bvo;
-
speel- en sportvoorzieningen, waaronder een voetbalkooi en kunstgrasvelden;
met daarbij behorende:
-
terrassen;
-
werkplaatsen, magazijnen en garages;
-
laad- en losvoorzieningen;
-
groen;
-
nutsvoorzieningen;
-
licht-, reclame- en vlaggenmasten;
-
parkeren;
-
verkeer;
-
verhardingen in de vorm van fiets- en voetpaden;
-
speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
waterbergingsvoorzieningen.
3.2 bouwregels
Artikel 4 Groen
4.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
groen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
waterbergingsvoorzieningen;
-
speel- en sportvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;
-
nutsvoorzieningen;
-
verhardingen in de vorm van fiets- en voetpaden;
-
kunstobjecten.
4.2 bouwregels
Artikel 5 Verkeer
5.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen, straten en paden;
-
groen;
-
kunstobjecten;
-
nutsvoorzieningen;
-
licht-, reclame- en vlaggenmasten;
-
parkeren;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 bouwregels
Artikel 6 Water
6.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
doeleinden ten dienste van de waterhuishouding in brede zin;
met daaraan ondergeschikt:
-
groen;
-
verhardingen;
-
nutsvoorzieningen.
6.2 bouwregels
Artikel 7 Leiding
7.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het onderhoud en de bescherming van de leiding voor stadsverwarming. Dit artikel geldt primair ten opzichte van het bepaalde in andere artikelen.
7.2 bouwregels
7.3 afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2.1 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, met dien verstande dat:
-
vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;
-
de bouwregels van de betreffende bestemmingen in acht worden genomen;
-
de belangen van de leidingbeheerder niet onevenredig worden geschaad.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
-
het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
-
het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;
-
het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
-
andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
-
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
-
het aanleggen van andere ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
-
het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
-
het normale onderhoud betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
-
de in onder a. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien een positief schriftelijk advies is afgegeven door de leidingbeheerder omtrent de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade.
Artikel 8 Waarde - Archeologie
8.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Dit artikel geldt primair ten opzichte van het bepaalde in andere artikelen.
8.2 bouwregels
-
in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming 'Waarde - Archeologie';
-
In afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen:
-
gebouwen worden gebouwd ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;
-
bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 100 m².
-
Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.
8.3 afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2 indien:
-
op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, of;
-
passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of andere met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:
-
het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
-
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
-
het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen als dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;
-
het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
-
het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;
-
het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
overige waterpartijen; -
andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
-
alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.
-
aan een vergunning als bedoeld in lid a, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden;
-
in afwijking van het bepaalde in lid a is geen omgevingsvergunning vereist, indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd en/of vernieuwd, met dien verstande dat de afwijking niet mag worden vergroot.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
-
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.
-
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart-, grow- en headshop, alsmede een groothandel in smart-, grow- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;
-
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a en b, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
-
de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;
-
de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
-
de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
-
de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;
-
de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Parkeren
-
een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen wordt verleend, indien wordt aangetoond dat in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw;
-
het parkeren of stallen van auto's dient plaats te vinden in, op of onder het gebouw, danwel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
-
het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota parkeer- en stallingsbeleid Breda, de herijking uit 2013en wijzingen daarvan;
-
de onder a. genoemde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden;
-
het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
-
indien het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
-
voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- en stallingsruimte is voorzien;
-
het college kan aan de omgevingsvergunning, als bedoeld onder e., (financiële) voorwaarden verbinden;
-
indien het onder c. genoemde Nota parkeer- en stallingsbeleid, na vaststelling van dit plan wordt gewijzigd, moet bij het bouwen en het uitbreiden of veranderen van activiteiten of functies op grond van deze planregels worden voldaan aan deze gewijzigde nota.
13.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
een goede woonsituatie;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
-
een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
-
het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
-
dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
-
het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
-
het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
-
indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
-
dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
14.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kan het bevoegd gezag, ten behoeve van die persoon of personen met een omgevingsvergunning van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Hoge Vucht, Talentencentrum Terheijdenseweg'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Breda wil (top)sport inzetten om een impuls te geven aan de stad, de breedtesport en talentontwikkeling. Het is de ambitie om talentvolle sporters zich zo veel mogelijk in de eigen regio te laten ontwikkelen. Daarvoor is in Breda een goede sportinfrastructuur noodzakelijk, met hoogwaardige en aansprekende topsportvoorzieningen.
In het visiedocument van Team Breda 'Visie op sport en bewegen 2017-2030' is geconcludeerd dat er binnen Breda in de huidige situatie sprake is van een capaciteitstekort van aanbod in sporthalruimten, met name in de avonduren. De sportaccommodaties die er wel zijn, voldoen qua afmetingen en zaalhoogte niet aan de normen van het NOC*NSF om wedstrijden op een hoog competitieniveau te kunnen spelen. Ook zijn ze in enkele gevallen verouderd. Daarnaast is er binnen de gemeente een tekort aan voorzieningen voor talenttrainingen waarbij, behalve sportfaciliteiten, ook ruimte aanwezig is voor (para)medische begeleiding, krachttraining en een studieplek voor leerlingen.
De gemeente Breda wil om deze reden investeren in de totstandkoming van een talenten(training)centrum waar voorzieningen voor meerdere sporten worden geclusterd op één locatie. Het talentencentrum moet ruimte bieden aan verschillende binnensporten, met voldoende zaalgrootte, zaalhoogte en tribunecapaciteit om competitiewedstrijden op landelijk niveau te kunnen organiseren.
Naast ruimte voor sportbeoefening wordt rekening gehouden met diverse aanpalende functies,
zoals een horecavoorziening voor sporters en bezoekers en ruimtes voor begeleiding en beheer.
Daarnaast zal het Talentencentrum dienen als (flexibele) thuisbasis voor verenigingen en lokale en regionale partners op het gebied van sport en bewegen: een fysiek ‘Sportplein’ dat zowel de
breedtesport, de stedelijke functie als regionale talentontwikkeling ten goede komt.
Het Talentencentrum wordt gevestigd naast het Vitalis college aan de Terheijdenseweg. Hiervoor zal een deel van de bestaande gebouwen behorend bij het Vitalis college gesloopt worden. De sporthal wordt overdag met name ingezet ten behoeve van de opleiding Sport & Bewegen en talentontwikkeling. In de avonduren en het weekend kunnen de ruimten gebruikt worden door sportverenigingen in Breda.
Voor de ontwikkeling van het Talentencentrum is een haalbaarheidsstudie uitgevoerd eind 2017 waarbij drie verschillende ruimtelijke varianten zijn onderzocht: het Talentencentrum op grond van de gemeente, het Talentencentrum op grond van het Vitalis college en het Talentencentrum gecombineerd met atletiekbaan, optimaal gepositioneerd binnen het gehele gebied ('plusvariant'). Al deze verschillende varianten worden in dit bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk gemaakt ten behoeve van de benodigde flexibiliteit in de nadere uitwerking. Het planvoornemen past namelijk niet binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan 'Hoge Vucht'.
1.2 Omgevingswet
In 2021 zal naar verwachting de Omgevingswet in werking treden. Met de Omgevingswet wil de rijksoverheid de regels voor de fysieke leefomgeving vereenvoudigen en samenvoegen. Deze wet gaat onder meer uit van de volgende filosofie:
-
minder regels, meer loslaten;
-
vertrouwen als uitgangspunt;
-
richten op doelen en niet op regels;
-
integrale benadering van de leefomgeving.
De gemeente Breda mag op basis van de 8e tranche van de Crisis- en herstelwet zogenaamde bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte opstellen. Hiermee kan, al voor de komst van de Omgevingswet, geëxperimenteerd worden met de filosofie van de nieuwe wet en het omgevingsplan als ruimtelijk instrument.
Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan is gekeken welke mogelijkheden de Crisis- en herstelwet onder artikel 7c biedt om ook met dit bestemmingsplan voor te sorteren op de komst van de Omgevingswet. Gekozen is om de mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt niet alleen te toetsen aan 'een goede ruimtelijke ordening', maar te beoordelen vanuit het toetsingskader: 'bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit' en het 'doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies'. Waar mogelijk is tevens in de regels van dit bestemmingsplan verwezen naar bestaande beleidskaders (artikel 7c lid 6) in plaats van het overnemen van de inhoud van deze beleidskaders.
Naast een breder toetsingskader komt er binnen de Omgevingswet meer aandacht voor thema's zoals 'gezondheid'. Hierbij gaat het om de vraag in hoeverre ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan de volksgezondheid. Voorliggende bestemmingsplan voorziet in de planologische mogelijkheden om een Talentencentrum op te richten. Doel van dit Talentencentrum is het geven van een impuls aan sportuitoefening door studenten, (topsport)talenten en andere sporters binnen de gemeente en de regio. Het Talentencentrum sluit als concept daarom goed aan bij het nieuwe thema gezondheid.
1.3 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt aan de rand van de wijk de Hoge Vucht, in het noorden van Breda. De grenzen van het plangebied worden gevormd door de Terheijdenseweg in het westen, de Groenedijk in het noorden, de Hamdijk in het oosten en de bestaande inrit naar het terrein van het Vitalis college met begeleidende bomenrij in het zuiden.
Figuur 1.1 Locatie plangebied
1.4 Vigerend Plan
Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan 'Hoge Vucht', vastgesteld door de gemeenteraad op 15 maart 2012 en onherroepelijk sinds 14 juni 2012. Voor de gehele gemeente Breda is daarnaast op 1 september 2017 het bestemmingsplan 'Parapluplan parkeren 2017' vastgesteld.
In het bestemmingsplan 'Hoge Vucht' zijn de gronden grotendeels estemd als 'Maatschappelijk'. Deze gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen waartoe conform artikel 1.62 'voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid (medisch en paramedisch), cultuur, religie, verenigingsleven, onderwijs, openbare orde en veiligheid, kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en peuterspeelzalen en daarmee gelijk te stellen bedrijven of instellingen' behoren. De gronden ter hoogte van het bestaande Johan Cruyff court zijn bestemd als 'Gemengd - 1' met de functieaanduiding 'speelvoorziening'. Deze gronden mogen gebruikt worden ten behoeve van dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen of een voetbalkooi of een daarmee vergelijkbare speelvoorziening. De overige gronden zijn bestemd als 'Water', 'Groen' of 'Verkeer'. De gronden ter hoogte van de inrit aan de Terheijdenseweg heeft tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. In het noorden en oosten van het plangebied ligt een leiding voor stadsverwarming met bijbehorende beschermingszone. Deze is als zodanig bestemd met de dubbelbestemming 'Leiding'.
Er zijn drie bouwvlakken aanwezig: twee binnen de bestemming 'Maatschappelijk' en één binnen de bestemming 'Gemengd - 1'. Het bouwvlak waarbinnen de gebouwen behorend bij het Vitalis college zijn gepositioneerd mag voor 100% bebouwd worden tot een bouwhoogte van 20 meter. Ten noorden van dit bouwvlak ligt een ander bouwvlak, wat voor 50% bebouwd mag worden tot een bouwhoogte van 10 meter. Ter hoogte van het Johan Cruyff court ligt het derde bouwvlak dat voor 40% bebouwd mag worden tot een bouwhoogte van 12 meter. Gebouwen moeten binnen het bouwvlak en de bijbehorende maten gerealiseerd worden. Bouwwerken van ondergeschikte aard, zoals een fietsenberging, mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 30 m2 per bouwperceel en met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van een Talentencentrum waarbij tevens het omliggend gebied heringericht wordt. Zowel voor wat betreft functie- als bouwmogelijkheden past de beoogde ontwikkeling niet binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan.
Figuur 1.2 Huidig bestemmingsplan 'Hoge Vucht' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in en rond het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Breda. In hoofdstuk 4 volgt de beschrijving van de beoogde ontwikkeling en de ruimtelijke en functionele inpasbaarheid in de omgeving. Hoofdstuk 5 omvat de toets aan de sectorale aspecten. In hoofdstuk 6 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 7 en 8 wordt nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en de procedure.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Hoge Vucht
De Hoge Vucht is de verzamelnaam voor de woonbuurten Biesdonk, Geeren Noord, Geeren Zuid en de Wisselaar die samen het gedeelte van Breda Noord vormen en liggen ten noorden van de Noordelijke Rondweg. De Hoge Vucht is gesitueerd in de polder Hoge Vucht, betreft een naoorlogse uitbreidingswijk uit de jaren '60 van de vorige eeuw en is opgebouwd volgens de principes van de functionele stedenbouw van de CIAM (Congrès Internationaux d’Architecture Moderne). Binnen de functionele stedenbouw staat de scheiding van de functies wonen, werken, verkeer en recreatie centraal. Dit is duidelijk zichtbaar in de opbouw van de wijk, de woonbuurten zijn namelijk gegroepeerd rond het centraal gelegen wijkwinkelcentrum. Typerend voor de tijd van ontstaan is dat de wijk grootschalig opgezet is en groen van karakter. De randen van de wijk (waar de wijk aansluit op de destijds bestaande omgeving) zijn veelal als park ingericht en daarbinnen is tevens de plek waar diverse andere functies zijn gesitueerd zoals scholen, een tuincentrum, enige bedrijven en sportcomplexen.
In de jaren '60 wijken van de vorige eeuw probeerde men tevens een scheiding aan te brengen tussen het doorgaande autoverkeer en het wonen. Langs de wijkontsluitingswegen, maar ook in de buurten zelf, werden zich herhalende stedenbouwkundige eenheden, zogenaamde stempels, aangebracht. Deze stempels zijn duidelijk herkenbaar in de wijk de Hoge Vucht, bijvoorbeeld bij de appartementengebouwen aan de Groenedijk en de Doornboslaan. Al het doorgaande verkeer wordt buiten de buurt om geleid, waardoor een rustig woongebied kon worden gerealiseerd met een zo groot mogelijke veiligheid voor de bewoners. Elke buurt of wijk wordt gekenmerkt door zijn eigen specifieke stempels.
De Terheijdenseweg is tot slot onderdeel van de zogenaamde Napoleonsroute. Deze weg is momenteel een belangrijke invalsweg uit het noorden voor bijvoorbeeld inwoners uit Terheijden en Made.
2.2 Plangebied
2.2.1 Bebouwing en gebruik
Het plangebied omvat grotendeels de gebouwen en het buitenterrein behorend bij het Vitalis College. Hier ontvangen circa 1.500 tot 1.600 leerlingen middelbaar beroepsonderwijs. Het drielaagse schoolgebouw aan de Terheijdenseweg is verbonden met eenlaagse bebouwing waarin zich tevens diverse theorie- en praktijkruimten bevinden behorend bij de school. In het zuidoosten van het plangebied staat de huidige sportaccommodatie met twee sporthallen/-zalen. De sportaccommodatie wordt uitsluitend gebruikt door de leerlingen van het Vitalis College. Het terrein van het Vitalis College is afgesloten met een hek.
Ten noorden van het Vitalis college kan, vanuit de Hamdijk, het Johan Cruyff court met daarnaast een basketbalveldje bereikt worden. De gronden ten westen hiervan zijn voorzien van gras en laaggroeiende beplanting. Richting het noordwesten van het plangebied gaat deze begroeiing over in een dichte groenstrook met bomen. Deze gronden vormen, samen met het water naast de Terheijdenseweg, een klein park waar de bewoners van de wijk gebruik van kunnen maken.
Figuur 2.1 Huidige bebouwing in het plangebied gezien vanaf de Terheijdenseweg (bron: GoogleMaps)
Figuur 2.2 Huidige bebouwing in het plangebied gezien vanaf het eigen terrein van het Vitalis college (bron: GoogleMaps)
Figuur 2.3 Johan Cruyff court gezien vanaf de Hamdijk (bron: GoogleMaps)
Figuur 2.4 Water en begroeiing gezien vanaf de Terheijdenseweg (bron: GoogleMaps)
2.2.2 Buitenruimte en groen
De zuidzijde van het plangebied wordt gevormd door een bomenrij die de afscherming vormt richting de zuidelijk gelegen woningen aan de Hamdijk. Ten noorden daarvan bevindt zich de inrit naar het Vitalis College die toegang geeft tot de parkeerplaatsen op eigen terrein voor zowel de fiets als de auto.
Ten noorden en oosten bevinden zich meerdere bomen die het zicht op het Johan Cruyff court en het daarbij behorende basketbalveldje deels wegnemen. Het noordwesten van het plangebied fungeert als openbaar gebied waar zich tussen de bomen en het water een wandelpad bevindt. Tussen de Terheijdenseweg en het schoolgebouw bevindt zich tevens een watergang met beplanting.
2.2.3 Ontsluiting en parkeren
Het Vitalis college wordt voor scholieren, docenten en andere bezoekers bereikt via de Terheijdenseweg. Ten behoeve van de school is op dit punt op de Terheijdenseweg een kruispunt met verkeerslichten aanwezig. Ten behoeve van expeditie bij calamiteiten bevinden zich nog twee in/uitritten aan de Hamdijk.
De parkeerbehoefte van de school vindt in de huidige situatie geheel op eigen terrein plaats. Er zijn 210 parkeerplaatsen aanwezig.
2.3 Directe Omgeving Plangebied
2.3.1 Ruimtelijke opbouw
De directe omgeving van het plangebied wordt aan de zuidzijde gevormd door diverse vrijstaande woningen bestaande uit één laag met een kap. Direct ten zuiden daarvan bevindt zich het scholencomplex behorend bij het Radiuscollege, bestaand uit diverse bouwvolumes van maximaal zes lagen.
Aan de Hamdijk bevinden zich de zijgevels en garages van de rijwoningen gelegen aan de Malmedystraat en de Brusselstraat. Deze rijwoningen zijn opgebouwd uit twee bouwlagen met een kap. Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich een appartementengebouw van zeven lagen. Richting het winkelcentrum Hoge Vucht wordt dit appartementengebouw gestempeld en soms gespiegeld doorgezet.
Aan de overzijde van de Terheijdenseweg bevindt zich een volkstuinencomplex met diverse schuurtjes en een hoogspanningsstation. Op de hoek van het kruispunt Terheijdenseweg en Groenedijk staat een hoogspanningsmast.
Ten noorden van de Groenedijk bevinden zich rijwoningen, in volume gelijk aan die in de Malmedystraat en de Brusselstraat. Deze woningen liggen op ruime afstand van de Groenedijk door de aanwezigheid van een brede groenstrook met water.
De omgeving van het plangebied wordt gevormd door verschillende soorten bebouwing met wisselende hoogtematen en in een eigen typologie en architectuur. Het gebied is stedenbouwkundig gezien ruim opgezet met aan de randen veel ruimte voor groen en water.
Figuur 2.5 Rijwoningen aan de Malmedystraat gezien vanaf de Hamdijk met op de achtergrond het appartementengebouw (bron: GoogleMaps)
Figuur 2.6 Volkstuinen en hoogspanningsmast gezien vanaf de Terheijdenseweg (bron: GoogleMaps)
Figuur 2.7 Woningen aan de overzijde van de Groenedijk (bron: GoogleMaps)
2.3.2 Functionele opbouw
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende functies aanwezig zoals het in paragraaf 2.2.1 genoemde volkstuinencomplex en het daarnaast gelegen hoogspanningsstation. Direct ten westen daarvan bevindt zich het bedrijventerrein De Krogten. Ten zuiden van het plangebied zijn woningen, het genoemde Radiuscollege en, op de hoek met de Nieuwe Kadijk, het tuincentrum Intratuin aanwezig. Ten oosten en noorden bevinden zich veelal woningen. Richting Terheijden bevinden zich aan de Terheijdenseweg geclusterd het zwembad De Wisselaar, een racketcentrum, kunstijsbaan, binnenspeeltuin Joepie en velden en voorzieningen behorend bij de daar aanwezige tennisvereniging, rugbyclub en wielervereniging.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante regionale beleid is opgenomen in paragraaf 3.4. Tot slot wordt in paragraaf 3.5 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid. Omdat het Talentencentrum inspeelt op het thema 'gezondheid' is ook aandacht besteed aan kaders op dit beleidsvlak.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en het thema gezondheid onder de Omgevingswet
Ook in de toekomst moet ons land een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving bieden en economisch kunnen floreren. Daarom is het van belang om inzicht te hebben in de opgaven waar Nederland voor staat. De druk op de ruimte, op onze leefomgeving, vraagt voortdurend om afweging van verschillende belangen. Internationale ontwikkelingen, de invloed van technologie en de groeiende verschillen tussen regio’s vragen om snellere, creatieve en integrale afwegingen. Het klimaat verandert en we willen zorgvuldiger omgaan met energiebronnen en grondstoffen. Ook dat stelt ons voor nieuwe opgaven. In aanloop naar de Omgevingswet komt er één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). In de Nationale Omgevingsvisie worden de volgende vier strategische opgaven voor de fysieke leefomgeving centraal gesteld:
-
Naar een duurzame en concurrerende economie;
-
Naar een klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving;
-
Naar een toekomstbestendige en bereikbare woon- en werkomgeving;
-
Naar een waardevolle leefomgeving.
Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema’s die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.
De komst van de Omgevingswet maakt het mogelijk om het beleid en aanpak rondom de gezonde leefomgeving steviger te verankeren, rekening houdend met de samenstelling van de wijk en de behoeften van inwoners. Gemeenten krijgen onder de Omgevingswet namelijk meer ruimte voor lokaal maatwerk doordat taken worden gedecentraliseerd. Volgens het Rijk is een gezonde leefomgeving een omgeving waar inwoners zich prettig voelen, die uitnodigt tot gezond gedrag en zo min mogelijk negatieve invloed heeft op de gezondheid. Voor gemeenten is onder andere de 'Handreiking Gezonde Gemeente' door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport opgesteld om te ondersteunen bij het sturen op een gezonde fysieke en sociale leefomgeving.
Toetsing
Doel van de realisatie van het Talentencentrum is het geven van een impuls aan sportuitoefening door studenten, (topsport)talenten en andere sporters binnen de gemeente en de regio. Het Talentencentrum sluit als concept daarom goed aan bij het nieuwe thema gezondheid.
3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat plannen voor ruimte en mobiliteit. In dit beleidsdocument staat beschreven in welke grote infrastructurele projecten het kabinet tot en met 2040 wil gaan investeren. Er is sprake van een hoog abstractieniveau: de visie richt zich alleen op nationale belangen zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en de waterveiligheid. De ambities die tot 2028 zijn geformuleerd luiden als volgt:
-
het vergroten van de concurrentiepositie door de ruimtelijk- economische structuur te versterken;
-
het verbeteren van de bereikbaarheid;
-
zorgen voor een leefbare en veilige omgeving, met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
In de SVIR zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Bij toekomstige ontwikkelingen heeft inbreiding en herstructurering de voorkeur boven uitbreiding. Nieuwe ontwikkelingen vinden eerst plaats in het bestaande stedelijk gebied of binnen bestaande bebouwing. Wanneer uitbreiding buiten het stedelijk gebied noodzakelijk is dan is een optimale inpassing en bereikbaarheid van de ontwikkeling van belang. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd.
Toetsing
In het voorgenomen bestemmingsplan zijn geen nationale belangen in het geding. Er zal zorg worden gedragen voor een zorgvuldige afweging en een transparante besluitvorming.
3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.
Toetsing
Vanuit het Barro zijn er geen regels van toepassing op het plangebied.
3.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Gelet op de functiewijziging van maatschappelijke voorzieningen naar sport (topsporthal) en diverse aanverwante functies (horeca, kantoorruimte, buitenschoolse opvang, sportgerelateerde winkels, overige commerciële en maatschappelijke ruimte) die het sportcluster versterken is in dit geval sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Een deel van de functies is al planologisch toegestaan zoals buitenschoolse opvang en dienstverlening. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ontwikkeling in zijn geheel getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Relevante regio
De relevante regio voor het Talentencentrum (het primaire marktgebied) is de gemeente Breda zelf. Het beoogde Talenten(trainings)centrum voorziet hoofdzakelijk in de behoefte van de (circa 183.000) inwoners van Breda. Daarnaast is uitwisseling met andere talentencentra in Nederland en daarbuiten denkbaar.
Beschrijving behoefte
Voldoende en kwalitatief goede ruimte voor sport en bewegen is noodzakelijk voor de gezondheid van de inwoners van Breda. De gemeente heeft met de nieuwe sportvisie Team Breda (zie 3.5.3) de sportambities neergelegd voor de periode 2017-2030. Ruimte voor topsport en talentontwikkeling, een sportleerbedrijf, meer mogelijkheden voor bewegen in de openbare ruimte, stimuleren van sporttoernooien en de zorg voor vitale sportverenigingen zijn enkele belangrijke speerpunten uit de nota. In het Uitvoeringsprogramma 2017-2022 wordt toegelicht welke acties de gemeente de komende jaren wil ondernemen om deze doelstellingen te bereiken. Onderzoek naar de realisatie van een topsportcentrum is één van de concrete acties om sport en bewegen op een hoger niveau te krijgen. Er is behoefte geconstateerd aan een topsport(training)centrum voor wedstrijden en trainingen op een hoog niveau. Er wordt een tekort geconstateerd aan voorzieningen voor talenttrainingen met de juiste faciliteiten voor medische begeleiding, krachttraining en verblijf ten behoeve van tijdsoverbrugging tussen school en trainingen. Diverse andere functies kunnen dit sportcluster versterken.
De kwalitatieve behoefte, namelijk de behoefte aan een nieuwe sporthal die voldoet aan de NOC*NSF-normen, blijkt uit het capaciteitsonderzoek binnen- en buitensport (2017). Ook blijkt uit het onderzoek dat er een kwantitatieve behoefte is aan een aanvullende sporthal. In Breda is namelijk sprake van een capaciteitstekort aan binnensportruimte tijdens de piekuren. Uit bevolkingsprognoses (een forse inwonersgroei, maar ook vergrijzing) en trends en ontwikkelingen in de binnensport (gelijkblijvende sportparticipatie ondanks actief beleid van de gemeente Breda) wordt geconcludeerd dat er ook op langere termijn behoefte blijft aan de nieuwe sportaccommodatie. In dit geval is sprake van een transformatielocatie met de mogelijkheid om een sporthal te realiseren die voldoet aan de nieuwste normen. Gelet op het capaciteitstekort aan binnensportruimte, zal met het toevoegen van een nieuwe sporthal naar verwachting geen leegstand ontstaan op andere locaties in de stad.
Aanverwante functies
Naast een sportaccommodatie die voldoet aan de nieuwste normen van het NOC*NSF om wedstrijden op een hoog competitieniveau te kunnen spelen zijn diverse aanverwante functies wenselijk voor het goed functioneren van het Talentencentrum. Voor dit bestemmingsplan is gezocht naar wat mogelijk maximaal gewenst is. Onderstaand is ingegaan op de behoefte aan deze functies.
Horeca met terras (maximaal 750 m2)
Horeca is een gewenste functie voor het goed functioneren van het Talentencentrum. Een ontmoetingsplek is hiervoor essentieel. Het toevoegen van één horecavestiging op deze specifieke locatie leidt gelet op de zeer beperkte toevoeging aan het totale aanbod in Breda naar verwachting niet tot onaanvaardbare leegstand. De functie genereert door de komst van het Talentencentrum een eigen behoefte.
Kantoorruimte gemeentelijke diensten (circa 700 m2)
Het gaat in dit geval om verplaatsing van de gemeentelijke diensten als verhuuradministratie en beheer van de sportaccommodaties, die nu zijn gehuisvest in het gemeentelijk sportcentrum aan de Topaasstraat. De verplaatsing leidt niet tot onaanvaardbare leegstand.
Kinderdagverblijf/ buitenschoolse opvang (circa 200 m2)
Deze functie betreft gelet op de beperkte omvang geen stedelijke ontwikkeling. Buitenschoolse opvang en kinderdagverblijven zijn bovendien al mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan.
Sport gerelateerde winkels (circa 450 - 600 m2)
Het plan maakt enkele sport gerelateerde winkels mogelijk als aanverwante functie bij het Talentencentrum. Deze kleinschalige winkels hebben een kwalitatieve meerwaarde voor het Talentencentrum. Het is gelet op de beperkte omvang de vraag of het als stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. Los daarvan is de maximale omvang van het nieuw te realiseren winkelaanbod in het plangebied te klein om een zelfstandig consumentenaantrekkend winkelgebied te worden. Te meer, omdat de maximale omvang van de vestiging veel te klein is voor een trekker in niet-dagelijkse goederen en supermarkten expliciet zijn uitgesloten. Deze kunnen zich niet vestigen in het gebied.
Dienstverlening (maximaal circa 1.200 - 1.600 m2)
Dienstverlenende functies zoals fysiotherapie, voedingsdeskundigen, sportartsen, sportmasseurs etc zijn wenselijk voor een compleet Talentencentrum en al mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan.
Overnachtingsfaciliteiten voor bezoekers en gebruikers van het Talentencentrum (circa 100 kamers)
In het plangebied wordt ruimte gereserveerd voor de oprichting van een gebouw waarin zich overnachtingsfaciliteiten bevinden voor bezoekers en gebruikers van het Talentencentrum. Bij een toernooi of ten behoeve van de opleiding kan het noodzakelijk zijn dat men kortdurend op locatie kan verblijven. Er is daarmee geen sprake van het toevoegen van een zelfstandig hotel of studentenkamers. Er mag immers alleen van de overnachtingsfaciliteiten gebruik worden gemaakt als men deelneemt of verbonden is aan activiteiten ter plaatse. Omdat de behoefte aan dit sporthotel direct samenhangt met de behoefte aan het Talentencentrum is er geen sprake van ontwikkeling die elders in de stad tot leegstand of andere negatieve effecten leidt.
Conclusie
Er is behoefte aan een toptrainingsaccomodatie in Breda, gelet op het belang van bewegen voor de gezondheid van de inwoners van Breda, de huidige capaciteitsproblemen en de kwalitatieve vraag naar een moderne sporthal met aanverwante voorzieningen en verblijfsmogelijkheden die het cluster versterken.
Het rijksbeleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
Vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet is de provincie Noord-Brabant gestart met het opstellen van een provinciale Omgevingsvisie. In deze Omgevingsvisie is gekeken hoe de gebieden in de provincie er nu bij staan en welke opgaven er liggen voor de toekomst. Daarbij is een onderscheid gemaakt in locaties en thema's. Tot en met 2050 is invulling gegeven aan een welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Brabant.
Toetsing
De provincie wil in de toekomst meer los gaan laten en vertrouwen dat ook andere partijen op een diepe, ronde en brede manier naar vraagstukken kijken. De provincie heeft voor zichzelf een rol weggelegd waarbij onder andere gestimuleerd wordt te werken aan ontwikkelingen die meerwaarde hebben voor onze leefomgeving. Daarbij gaat het nadrukkelijk ook over mogelijke bijdragen aan of effecten op sociale inclusiviteit, veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. Gekeken wordt naar slimme en duurzame oplossingen voor vraagstukken. Gezondheid is daarbij meer dan alleen 'ziekte voorkomen'. Gezondheid gaat juist om 'quality of life', welzijn en het bevorderen van gezondheid. Dat draagt bij aan geluk, veerkracht, vitaliteit en productiviteit van mensen, het functioneren van onze (Brabantse) samenleving. Bijvoorbeeld door een gezonde levensstijl te bevorderen door bij de (her)inrichting van onze omgeving meekoppelkansen te benutten en uit te nodigen tot beweging door meer groen, of meer voorzieningen voor buitenrecreatie. Dit is maatwerk, het gaat om kansen zien en benutten. De komst van het Talentencentrum draagt bij aan deze doelen.
3.3.2 Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014
Visie op hoofdlijnen
In deze structuurvisie is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Dit met als doel een goede woon-, werk- en leefomgeving voor de inwoners en bedrijven in Brabant.
De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Ook is er aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. Een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw) is ook onderdeel van de structuurvisie. Tot slot is er aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).
Provinciale ruimtelijke belangen
De provinciale opgaven, leiden tot ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. Bij deze ruimtelijke keuzes hanteert de provincie twee leidende principes:
-
ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid;
-
vestigings- en leefklimaat en gezondheid.
De ruimtelijke keuzes zijn vertaald in 14 provinciale ruimtelijke belangen:
-
regionale contrasten;
-
een multifunctioneel landelijk gebied;
-
een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem;
-
een betere waterveiligheid door preventie;
-
koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
-
duurzaam gebruik van de ondergrond;
-
ruimte voor duurzame energie;
-
concentratie van verstedelijking;
-
sterk stedelijk netwerk;
-
groene geledingszones tussen steden;
-
gedifferentieerd aanbod aan goed bereikbare vrijetijdsvoorzieningen;
-
economische clusters;
-
(inter)nationale bereikbaarheid;
-
beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.
Toetsing
Van de bovenstaande aspecten zijn 'concentratie van verstedelijking', 'sterk stedelijk netwerk' en 'gedifferentieerd aanbod aan goed bereikbare vrijetijdsvoorzieningen' relevant voor de beoogde ontwikkeling.
Het plangebied is geheel gelegen in het door de provincie aangewezen 'stedelijk concentratiegebied' zoals weergegeven in figuur 3.1. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. In het stedelijk concentratiegebied moet worden geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. aardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in de gehele provincie. De provincie Noord-Brabant sorteert in de Structuurvisie 2010 tevens voor op de mogelijke kandidaatstelling voor grootschalige sportevenementen. Dit draagt volgens de provincie bij aan de ontwikkeling van een sterk profiel van het stedelijk netwerk en het realiseren van economische en culturele topvoorzieningen binnen dit netwerk. Een positieve beïnvloeding van het vestigingsklimaat en het imago is het doel.
De steden Breda, Eindhoven, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg vormen daarnaast samen het stedelijk netwerk BrabantStad. De gemeenten die onderdeel uitmaken van Brabantstad zijn de locaties die de provincie ziet als het brandpunt van toekomstige verstedelijking en ontwikkeling.
Figuur 3.1 Uitsnede structurenkaart met plangebied in rood (bron: provincie Noord-Brabant)
Figuur 3.2 Uitsnede visiekaart met plangebied in rood (bron: provincie Noord-Brabant)
De centrale doelstelling van de Investeringsagenda van de provincie Noord-Brabant is een structuurversterking van het bijzondere vestigings- en leefklimaat in Brabant. Versterking van de sportinfrastructuur (Olympisch Plan 2028) door investeringen is daarbij één van de richtpunten.
De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen en kan uitvoering gegeven worden aan het richtpunt van zorgvuldig ruimtegebruik. Door de verstedelijking te concentreren, zijn er meer mogelijkheden om een hoog voorzieningenniveau in stand te houden en verder te ontwikkelen. Dat gebeurt rond goed ontsloten gebieden, zoals in dynamische stadscentra en op knooppunten van infrastructuur.
De beoogde ontwikkeling past daarmee in het ruimtelijk beleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014.
3.3.3 Verordening ruimte Noord-Brabant
Ruimtelijke kwaliteit en zorgvuldig ruimtegebruik
De Verordening ruimte Noord-Brabant heeft wel een doorwerking naar gemeentelijke besluitvorming. De verordening bevat concrete regels die de provinciale belangen veilig stellen. Ingevolge de Verordening dient bij een ruimtelijk plan of besluit dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording te worden opgenomen waaruit blijkt dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. Toepassing moet worden gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. De volgende artikelen zijn relevant voor de beoogde ontwikkeling.
Artikel 3 Bevordering ruimtelijke kwaliteit
3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit
-
De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat:
-
het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid;
-
toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
-
Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat:
-
een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruik maakt van een bestaand bouwperceel, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;
-
uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
-
ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
-
een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd;
-
in geval er sprake is van de vestiging van een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld onder a. is gelijktijdig met de vestiging ook uitbreiding mogelijk tot de omvang die op grond van de regels in deze verordening is toegelaten.
-
Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid een verantwoording waaruit blijkt dat:
-
in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;
-
de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;
-
een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onder onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald.
-
Het eerste tot en met derde lid is niet van toepassing op een uitwerking van een bestemmingsplan, mits dat niet ouder is dan tien jaar, als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de wet.
Artikel 4 Bestaand stedelijk gebied
4.1 Omschrijving
Het bestaand stedelijk gebied van de stedelijke structuur bestaat uit:
-
stedelijk concentratiegebied;
-
kernen in landelijk gebied.
4.2 Stedelijke ontwikkeling
Een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling is uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.
4.4 Ontwikkeling van bedrijventerreinen en kantorenlocaties
-
De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in een ontwikkeling of een uitbreiding van een bedrijventerrein of een kantorenlocatie bevat een verantwoording over de wijze waarop:
-
de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg als bedoeld in artikel 39.4, onder b, worden nagekomen;
-
het beoogde netto ruimtebeslag zich verhoudt tot de afspraken, bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor bedrijventerreinen en kantorenlocaties;
-
zorgvuldig ruimtegebruik op het terrein of de locatie wordt bevorderd.
-
Onder harde plancapaciteit voor bedrijventerreinen en kantorenlocaties bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor aan te leggen of uit te breiden bedrijventerreinen en kantorenlocaties waarover een gemeente beschikt, die:
-
wordt uitgedrukt in het netto ruimtebeslag van bedrijventerreinen en kantorenlocaties;
-
is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt.
-
De wijze waarop zorgvuldig ruimtegebruik bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt bevorderd, betreft in het bijzonder het opnemen van regels:
-
om een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag bij de inrichting van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie te bevorderen;
-
die een doelmatige verdeling van het ruimtebeslag voor bedrijven in verschillende milieucategorieën bevorderen;
-
over de minimale omvang van de uit te geven bedrijfskavels;
-
over een op de aard van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie aangepast bebouwingspercentage en bouwhoogte;
-
die oneigenlijk ruimtegebruik, gelet op de aard van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie, tegengaan.
-
Onder oneigenlijk ruimtegebruik als bedoeld in het derde lid, onder e, wordt bij een middelzwaar- en zwaar bedrijventerrein verstaan het gebruik voor:
-
bedrijfswoningen;
-
bedrijfsmatige uitoefening van administratieve diensten, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen en leisurevoorzieningen, tenzij deze direct verband houden met een of meer op het desbetreffende terrein gelegen bedrijven en deze zoveel mogelijk geclusterd zijn gesitueerd;
-
andere bedrijven dan bedoeld onder b en behorend tot de milieucategorie 1 en 2, met uitzondering van een bedrijf met een omvang van meer dan 5000 m2.
4.7 Detailhandelslocaties
-
Een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied kan voorzien in een ontwikkeling of een uitbreiding van een detailhandelslocatie tenzij deze ontwikkeling of uitbreiding leidt tot een bovenregionale detailhandelslocatie.
-
Onder een bovenregionale detailhandelslocatie als bedoeld in het eerste lid, wordt begrepen een detailhandelslocatie waarbij:
-
uit onderzoek blijkt dat ten minste 20% van de bezoekers afkomstig is buiten een straal van 35 kilometer vanaf de beoogde detailhandelslocatie; of
-
het te verwachten aantal bezoekers ten minste 2.500.000 per jaar bedraagt.
-
De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ontwikkeling of een uitbreiding van een detailhandelslocatie bevat een verantwoording over de wijze waarop de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 39.4, onder b, worden nagekomen.
4.8 Leisurevoorzieningen
-
Een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied kan voorzien in een ontwikkeling of een uitbreiding van een leisurevoorziening tenzij dit leidt tot een bovenregionale leisurevoorziening.
-
Onder een bovenregionale leisurevoorziening als bedoeld in het eerste lid, wordt begrepen een leisurevoorziening waarbij:
-
uit onderzoek blijkt dat ten minste 20% van de bezoekers afkomstig is buiten een straal van 35 kilometer vanaf de beoogde leisurevoorziening; en
-
het te verwachten aantal bezoekers meer dan 750.000 per jaar bedraagt.
-
In afwijking van het eerste lid kunnen uitsluitend de raden van de gemeenten 's-Hertogenbosch, Breda, Tilburg, Eindhoven en Helmond besluiten een bestemmingsplan vast te stellen waarbij voorzien wordt in de ontwikkeling van een bovenregionale leisurevestiging.
-
De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het derde lid bevat:
-
een beschrijving van de resultaten van een op grond van artikel 39.4 (taken RRO) regionaal afgestemd onderzoek dan wel een gemeentelijke structuurvisie waaruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling:
-
bijdraagt aan de versterking van de voorzieningenstructuur van de provincie;
-
geen blijvende afbreuk doet aan het functioneren van de leisurevoorzieningen van de gemeente, van omliggende gemeenten van de in het derde lid genoemde gemeenten.
-
een beschrijving van de resultaten van het overleg met de in het derde lid genoemde gemeenten.
-
In afwijking van het eerste lid, kan een bestemmingsplan voorzien in een redelijke uitbreiding van een bestaande bovenregionale leisurevoorziening.
Toetsing
Bestaand stedelijk gebied
Het plangebied is gelegen binnen 'stedelijk concentratiegebied' van de Verordening ruimte Noord-Brabant. Binnen deze gebieden kan worden voorzien in de ruimte voor wonen, werken en andere verstedelijkingsopgaven, om zo de verstedelijking zo veel mogelijk te bundelen. Binnen het stedelijk gebied liggen verschillende mogelijkheden voor inbreiding, herstructurering en intensief, meervoudig ruimtegebruik.
Zorgvuldig ruimtegebruik
In het kader van voorliggende ontwikkeling is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Er wordt gebruik gemaakt van een bestaand bouwperceel waar nu bestaande gebouwen behorend bij het Vitalis college aanwezig zijn en die voor de ontwikkeling gesloopt worden. Het toegestane ruimtebeslag wordt daarbij wel vergroot, om de ontwikkeling mogelijk te maken. Dit is toelaatbaar aangezien het niet mogelijk is om het Talentencentrum anders als zodanig te ontwikkelen. In paragraaf 3.2.4 is een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. In dit bestemmingsplan is de ontwikkeling daarnaast in hoofdstuk 4 getoetst aan de gevolgen voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving als het gaat om milieuaspecten. In dit hoofdstuk is ook nader ingegaan op de verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling.
Figuur 3.3 Uitsnede Verordening ruimte Noord-Brabant met plangebied in rood (bron: provincie Noord-Brabant)
Ontwikkeling van kantoren
Er is sprake van de ontwikkeling van een kantorenlocatie op basis van de Verordening ruimte Noord-Brabant als het een aaneengesloten terrein met een bruto oppervlakte van ten minste één hectare, ten behoeve van de bedrijfsmatige uitoefening van administratieve diensten met de daarbij behorende voorzieningen betreft. In voorliggende ontwikkeling is sprake van de toevoeging van 700 m2 kantoorruimte voor gemeentelijke diensten als verhuuradministratie en beheer van de sportaccommodaties. Dit betreft geen zelfstandige kantoorruimte die geen relatie heeft met het Talentencentrum als concept. Er hoeft dus niet getoetst te worden aan de regels zoals opgenomen in de Verordening. Wel is in paragraaf 3.4.4 nader gekeken naar de regionale afspraken die gemaakt zijn als het gaat om toevoeging van kantoren.
Toevoeging van detailhandel
Er is sprake van een detailhandelslocatie op basis van de Verordening ruimte Noord-Brabant als het een gebied betreft waar een concentratie van detailhandelsvestigingen, dan wel een detailhandelsvestiging met een bovenlokaal verzorgingsgebied, aanwezig is of waaraan bij de gemeentelijke structuurvisie een concentratie van detailhandelsvestigingen is toegedacht. In het kader van voorliggende ontwikkeling worden enkele sport gerelateerde winkels als aanverwante functie bij het Talentencentrum mogelijk gemaakt. Uitgaande van 2 à 3 winkels met een omvang tussen de 70 en 200 m2 zal het ruimtebeslag voor deze functie circa 450 tot 600 m2 bedragen. Er is daarmee geen sprake van een detailhandelslocatie zoals bedoeld in de Verordening. Het primaire verzorgingsgebied van het Talentencentrum is daarnaast de gemeente Breda zelf waardoor er geen sprake is van bovenregionale detailhandel.
Leisure
Een leisurevoorziening is een veelal grootschalige en publieksaantrekkende stedelijke voorziening ten behoeve van entertainment, cultuur, recreatie of sport. Het Talentencentrum zelf kan daarmee als leisurevoorziening worden aangemerkt. In principe is het primaire verzorgingsgebied van het Talentencentrum de gemeente Breda zelf. Door het aanbod topsportvoorzieningen en toernooien zullen er mogelijk ook bezoekers afkomstig buiten een straal van 35 kilometer het Talentencentrum bezoeken. Artikel 4.8 lid 3 geeft de mogelijkheid voor de gemeente Breda om een leisurevoorziening met een bovenregionaal karakter te realiseren. Uit de gemeentelijke structuurvisie (paragraaf 3.5.1) blijkt dat de gemeente het van groot belang vindt dat er voldoende mogelijkheden voor sport, bewegen en ontmoeten zijn. De sportinfrastructuur, inclusief een sporthal voor binnensport/breedtesport, moet hier op gericht blijven. Het stimuleren van (top)sporttoernooien wordt in de gemeente breed gedragen en gewaardeerd. De ontwikkeling van het Talentencentrum voorziet hierin. Ook in nadere uitwerkingen van dit beleid (zie paragraaf 3.5.2 en 3.5.3) is het faciliteren van de totstandkoming van een topsport(training)centrum, waar wedstrijden en trainingen kunnen worden georganiseerd conform de eisen van NOC*NSF genoemd.
Conclusie
Het provinciaal beleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
3.4 Regionaal Beleid
Gemeente Breda behoort tot de regio West-Brabant, een samenwerkingsverband tussen 19 gemeenten in West-Brabant. Ook is de gemeente onderdeel van het netwerk BrabantStad, waarin het met de gemeenten 's-Hertogenbosch, Tilburg, Eindhoven en Helmond samenwerkt aan het verbeteren van de Brabantse concurrentiepositie en een duurzame groei van het stedelijke netwerk.
3.4.1 Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030
De Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 beschrijft, met een doorkijk naar 2040 , de koers van de regio West-Brabant in een ruimtelijk casco. Dat casco biedt een gemeenschappelijk kader voor de samenwerkingspartners in de aanpak van opgaven die uiteengezet zijn in de ruimtelijke agenda. Het is de koers van West-Brabant, waarin bestaande ambities gekoppeld zijn aan strategische keuzes ten aanzien van structurele veranderingen op langere termijn.
De Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 zet in op zorgvuldige spreiding van het zorg-, welzijns- en voorzieningenniveau en een verbeterde bereikbaarheid door in te zetten op verschillende vormen van openbaar en collectief vervoer. Daarbij worden lokale- en regionale verschillen onderkend en wordt uitgegaan van spreiding van verschillende typen voorzieningen in schaal en functie. Naast investeren in voorzieningen is het van belang te onderkennen dat leefbaarheid kan worden gezien als de aantrekkelijk van een gebied of samenleving om er te wonen, werken en verblijven. Op langere termijn zal een integrale benadering van leefbaarheid noodzakelijk zijn, waarbij in West-Brabant een beroep gedaan wordt op de saamhorigheid in het verenigingsleven, op een ondersteuning van initiatieven vanuit de lokale bevolking en op het ontwikkelen van creatieve oplossingen om voorzieningen te kunnen behouden of bereikbaar te maken.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling voldoet aan het uitgangspunt lokale voorzieningen op het gebied van sport, welzijn en ondersteuning te behouden en te versterken. Door concentratie en clustering wordt onderlinge samenwerking bevorderd.
3.4.2 Regionale Agenda Wonen 2017
In de Regionale Agenda Wonen 2017 is een beeld geschetst van enkele actuele ontwikkelingen op de woningmarkt in Noord-Brabant. Naast de regionale plancapaciteit komt ook een aantal vraagstukken en opgaven rond de aansluiting van vraag en aanbod op de regionale woningmarkt in dit stuk aan bod. In de loop der jaren is de plancapaciteit teruggebracht om te voldoen aan de veranderende vraag en zo te komen tot een realistisch aanbod.
Voor de gemeente Breda ligt er tot 2025 een woningbouwopgave van 8.275 woningen. Circa 70% van deze benodigde woningbouw is vastgelegd in zogenaamde harde plannen.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling voorziet niet in de toevoeging van woningen. Wel zullen er overnachtingsmogelijkheden gerealiseerd worden ten behoeve van bezoekers en gebruikers van het Talentencentrum. Er mag alleen van de overnachtingsfaciliteiten gebruik worden gemaakt als men deelneemt of verbonden is aan activiteiten ter plaatse.
3.4.3 Strategische agenda BrabantStad
Het netwerk Brabantstad heeft een strategische agenda opgezet die bestaat uit vier programma's: economische versterking, vergroten van internationale allure, bevorderen van bereikbaarheid en versterken van ruimtelijke structuur.
Toetsing
Het programma 'versterken van ruimtelijke structuur' bestaat uit de doelstelling om in BrabantStad hoog stedelijke allure te creëren op strategische toplocaties en het groene karakter van de regio te behouden en waar mogelijk versterken. De beoogde ontwikkeling voorziet in het versterken van de ruimtelijke structuur ter plaatse.
3.4.4 Nota kantorenmarkt en convenant kantorenbeleid West-Brabant
De regio West-Brabant streeft naar een gezonde kantorenmarkt. De 18 gemeenten hebben om deze reden een convenant afgesloten waarin afspraken staan voor toekomstige ontwikkelingen. Deze afspraken zijn gebaseerd op de nota 'Naar een gezonde kantorenmarkt in West-Brabant', die medio 2015 in het portefeuillehoudersoverleg is vastgesteld.
De totale vraag (uitbreidingsvraag en vervangingsvraag) naar kantoorruimte in West-Brabant bedraagt de komende tien jaar (tot 2025) zo’n 200.000 m² bvo (bruto vloeroppervlak). Ook na 2025 blijft er behoefte blijft aan kantoorruimte. De regio beschikt echter ook over meer dan voldoende (plan)aanbod in bestaand stedelijk gebied om de komende tien jaar in de regionale behoefte te voorzien.
Toetsing
Er is geen sprake van de toevoeging van zelfstandige kantoorruimte zoals bedoeld in de bovenstaande nota en het afgestemde convenant. De kantoorruimte die wordt toegevoegd heeft een relatie met het Talentencentrum als concept en het daaraan verbonden thema 'sport' en 'gezondheid'.
Conclusie
Het regionaal beleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Structuurvisie Breda 2030
De gemeenteraad heeft in september 2013 de Structuurvisie Breda 2030, 'Keuzes maken in een dynamische tijd', vastgesteld. In de Structuurvisie Breda 2030 wordt het toekomstperspectief voor Breda in 2030 geschetst en de visie biedt tevens een afwegingskader voor de stedelijke woningbouwprogrammering. De stad is in de afgelopen jaren meer completer en internationaler geworden. Breda wordt gekenmerkt door een veelzijdigheid aan kwaliteiten, waar de kansen voor de verdere ontwikkeling van de stad liggen. Voor de ontwikkeling van de stad zijn drie hoofdlijnen en zes kernwaarden geformuleerd.
De kernwaarden betreffen:
-
Ondernemende en toegankelijke kernstad in een Europese regio;
-
Onderwijsstad en ruimte voor vernieuwend ondernemerschap;
-
Gastvrijheid centraal: ontmoeten, winkelen, ontspannen én plezierig zaken doen;
-
Stad, dorpen en buitengebied horen bij elkaar;
-
Cultureel erfgoed en de creatie van nieuwe waarden;
-
De menselijke maat en participatie.
Breda zet in op een compacte stad en binnenstedelijk herontwikkelen zodat zowel de kwaliteit van het bebouwde als buitengebied behouden kan blijven. Het aanbod op het vlak van werkgelegenheid, detailhandel, leisure, onderwijs, cultuur, mobiliteit en wonen heeft een bovenlokale en bovenregionale betekenis en moet deze ook behouden. Duurzame ruimtelijke ontwikkeling staat daarbij centraal waarbij ook aandacht is voor het toevoegen van groen en water.
Toetsing
Met voldoende mogelijkheden voor sport, bewegen en ontmoeten wordt de basis gelegd voor een actieve en gezonde levensstijl. De stad kent in principe een levensloopbestendig sportaanbod zowel voor de georganiseerde als de niet georganiseerde sporter. De sportinfrastructuur, inclusief een sporthal voor binnensport/breedtesport, moet hier op gericht blijven. Het stimuleren van topsport(evenementen) wordt in de gemeente breed gedragen en gewaardeerd. De ontwikkeling van het Talentencentrum voorziet hierin.
Hospitality is één van de kansrijke sectoren voor de regionale en lokale economie. Deze sector richt zich vooral op de vrijetijdsbesteding van de bewoners en de bezoekers van Breda. Retail, horeca, leisure en evenementen zijn hier onderdeel van. Het economisch en werkgelegenheidsbelang van de hospitality sector voor Breda is groot. Evenementen en toernooien geven daarnaast kleur aan de stad, in het centrum en daarbuiten. De beoogde ontwikkeling levert een bijdrage aan het versterken van deze sector. In de Structuurvisie is het behoud van de Sportboulevard ook als specifiek onderdeel voor het aspect hospitality benoemd.
Ook is Breda een stad die goede opleidingsmogelijkheden biedt. De onderwijssector is daarnaast ook van economisch belang voor de stad. Voorliggend planvoornemen draagt bij aan het behoud van het Vitalis College en is een goede voorziening voor de toe te voegen opleidingsrichting Sport & Bewegen.
3.5.2 Visie op sport & bewegen 2017-2030
De Gemeente Breda voert al sinds jaar en dag een actief sportstimuleringsbeleid. Stimuleringsprogramma's worden georganiseerd en er wordt gezorgd voor een infrastructuur aan sport- en beweegvoorzieningen. Topsport, talentontwikkeling en sportevenementen worden ingezet als middel om te enthousiasmeren en een economische spin-off te genereren.
Sportaccommodaties zijn belangrijk om beleidsdoelstellingen te realiseren. In de structuurvisie worden sportvoorzieningen dan ook ‘onmisbare schakels’ genoemd. Van alle volwassen sporters geeft ruim de helft aan gebruik te maken van een officiële binnen- of buitensportaccommodatie. Het is daarnaast de ambitie om de openbare ruimte zo in te richten dat deze uitnodigt tot recreëren, bewegen en sporten.
Topsport moet worden ingezet om een impuls te geven aan de stad, de breedtesport en talentontwikkeling. Het is de ambitie om talentvolle sporters zich zo veel mogelijk in de eigen regio te laten ontwikkelen. Dit kan door te bouwen aan een goede sportinfrastructuur, met hoogwaardige en aansprekende topsportvoorzieningen.
Sportevenementen dragen daarnaast bij aan de aantrekkelijkheid van de sport en van de stad. Een evenement brengt sporters en sportliefhebbers bij elkaar, meestal met de hulp van enthousiaste en betrokken vrijwilligers. Daarmee hebben sportevenementen een maatschappelijke spin-off. Het is de ambitie om minstens één internationaal topsportevenement per jaar in Breda te hebben, waar de hele stad aan meedoet en van profiteert.
Toetsing
De gemeente Breda wil (top)sport inzetten om een impuls te geven aan de stad, de breedtesport en talentontwikkeling. Daarvoor is een goede sportinfrastructuur noodzakelijk, met hoogwaardige en aansprekende topsportvoorzieningen, zoals het beoogde Talentencentrum.
In de visie wordt een tekort aan binnensportvoorzieningen geconstateerd om wedstrijden op een hoog competitieniveau te kunnen spelen, zoals hoogte van de hal, afmetingen van velden, voldoende tribunecapaciteit of ruimte voor wedstrijdsecretariaat. Daarnaast is er een tekort aan voorzieningen voor talenttrainingen, waarbij behalve sportfaciliteiten, ook ruimte vereist is voor (para)medische begeleiding, krachttraining en een studieplek voor leerlingen. De totstandkoming van een topsport(training)centrum, waar wedstrijden en trainingen kunnen worden georganiseerd conform de eisen van NOC*NSF, zal door de gemeente worden gefaciliteerd. Door de talent,- en topsportvoorzieningen voor meerdere binnensporten te clusteren op één locatie, worden de locatie, de investeringen en de kracht van sport optimaal benut. Behalve voor topsport en talentontwikkeling gaat het Talentencentrum tevens dienen als thuisbasis voor zelfstandige Bredase sportorganisaties, sportmedische organisaties en sportverenigingen. Co-creatie tussen partijen in de stad zorgt voor een fysiek sportplein, waar optimale programmering zowel de breedte- als de topsport, de stedelijke functie als de regionale talentontwikkeling ten goede komt. Sporttoernooien vergroten daarnaast de leefbaarheid en dynamiek in de stad.
3.5.3 Team Breda
De gemeente Breda voert al jaren een actief sportbeleid. Het is de ambitie van de gemeente om de komende jaren meer te investeren in de hardware en de software. De waarde van sport en bewegen in Breda moet vergroot worden. In de nota vormt het thema sportaccommodaties één van de vijf pijlers. Binnen deze pijler zijn de volgende doelstellingen verwoord:
-
Zorg dragen voor voldoende capaciteit aan binnen- en buitensportaccommodaties waar sportverenigingen wedstrijden en trainingen kunnen organiseren aansluitend bij de kaders en de normen van NOC*NSF;
-
Daar waar nodig het vergroten van de veiligheid in, op en rondom sportaccommodaties;
-
Beter aansluiten van wensen en behoeften van sportaanbieders in relatie tot de kwaliteit van sportaccommodatie;
-
Talentontwikkeling bevorderen door daarvoor de noodzakelijke aanpassingen c.q. aanvullingen te realiseren binnen het totaalaanbod aan sportaccommodaties;
-
Het vergroten van de toegankelijkheid van sportaccommodaties voor mensen met een beperking;
-
Het optimaliseren van de exploitatie van binnensportaccommodaties vanuit exploitant- én gebruikersperspectief;
-
Het optimaliseren van de exploitatie van buitensportaccommodaties vanuit exploitantén gebruikersperspectief;
-
Het verstevigen van de samenwerking tussen sportaanbieders als het gaat om het gebruik van sportaccommodaties.
Toetsing
In aansluiting op de vastgestelde sport- en beweegnota ‘Team Breda: Breda brengt het samen' en de uitgesproken ambitie daarin om de sportaccommodaties en de exploitatie daarvan structureel te verbeteren is in 2017 een capaciteits- en kwaliteitsonderzoek uitgevoerd naar de binnen- en buitensportaccommodaties in de gemeente Breda. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de gemeente Breda een groot aantal binnensportaccommodaties kent, namelijk 63 sporthallen, sportzalen en gymzalen waarvan 30 in eigendom van de gemeente zelf. De binnensportaccommodaties kennen in de basis een goede bezetting kennen en zijn kwalitatief redelijk goed. Er zijn een aantal knelpunten geconstateerd:
-
De sporthallen kennen zonder uitzondering een hoge bezetting in de avonduren (verenigingsgebruik) van in de meeste gevallen meer dan 100% (meer dan 40 uur per week). Het gebruik is efficiënt, maar leidt ook tot knelpunten. Er is beperkt ruimte voor uitbreiding van het gebruik door verenigingen, waar wel behoefte aan is. Zaalcapaciteit wordt daarom door enkele verenigingen gehuurd in omliggende gemeenten.
-
De sporthallen voldoen in enkele gevallen niet aan de eisen met betrekking tot zaalafmeting. Voor wedstrijden van de verenigingen die gebruikmaken van deze sporthallen wordt door de bonden dispensatie verleend.
-
De gemeente Breda beschikt niet over een accommodatie die voldoet aan de eisen ten aanzien van topsport. Geen van de sporthallen beschikt over de vereiste vrije hoogte van minimaal 9 meter. Hierdoor kunnen geen landelijke competitiewedstrijden georganiseerd worden.
-
Er is sprake van een accommodatiebestand 'op leeftijd', circa 40% is meer dan 30 jaar oud. Instandhouding is mogelijk, maar de instandhoudingskosten zullen de komende jaren toenemen.
Om de groeiende vraag naar sportvoorzieningen op te kunnen vangen een sportaccommodatie die qua eisen voldoet aan de afmetingen die benodigd zijn voor de topsport kan een bijdrage geleverd worden aan de knelpunten die in het capaciteits- en kwaliteitsonderzoek zijn geconstateerd. Hierdoor wordt tevens ingespeeld op een aantal doelen zoals verwoord in de sport- en beweegnota.
3.5.4 Beleidsnotitie Hotelvisie gemeente Breda
De hotelmarkt in Breda is in beweging. Er zijn steeds meer initiatieven voor nieuwe hotels. Ook zijn erbij de bestaande hotels plannen om uit te breiden. Om deze initiatieven goed te kunnen beoordelen is in 2016 een studie naar de Bredase hotelmarkt uitgevoerd. Doelstelling is een afgestemd en gedifferentieerd hotelaanbod dat bijdraagt aan en aansluit op de toeristische en economische ambities van Breda.
De in 2016 berekende marktruimte voor nieuwe hotelkamers in de regio Breda bedraagt 267 tot 391 kamers tot 2021. De verwachting was dat de huidige plannen deze marktruimte nagenoeg volledig zullen benutten. De ruimte in het (bestemmings-)planaanbod laat meer nieuwe hotels (en daarmee kamers) toe wat in theorie kan leiden tot overprogrammering. Bij nieuwe initiatieven zal er daarom strenger getoetst worden.
Toetsing
In het plangebied wordt ruimte gereserveerd voor de oprichting van een gebouw waarin zich overnachtingsfaciliteiten bevinden voor bezoekers en gebruikers van het Talentencentrum. Bij een toernooi of ten behoeve van de opleiding kan het noodzakelijk zijn dat men kortdurend op locatie kan verblijven. Er is daarmee geen sprake van het toevoegen van een zelfstandig hotel. Er mag immers alleen van de overnachtingsfaciliteiten gebruik worden gemaakt als men deelneemt of verbonden is aan activiteiten ter plaatse. Omdat de behoefte aan dit sporthotel direct samenhangt met de behoefte aan het Talentencentrum is er geen sprake van ontwikkeling die elders in de stad tot leegstand of andere negatieve effecten leidt.
3.5.5 Woonvisie Breda, Uitvoeringsagenda en aanvulling op de Woonvisie
Op 16 december 2014 heeft het college de Uitvoeringsagenda van de Woonvisie vastgesteld. In deze agenda benoemt de Gemeente Breda de acties en prestaties waarmee de ambities en opgaven uit de in december 2013 vastgestelde ‘Woonvisie Breda, wonen in een dynamische tijd’ worden geborgd. Breda streeft naar een kwalitatief goede, duurzame en gedifferentieerde woningvoorraad. Essentieel is dat de woningvoorraad aansluit bij de diversiteit in de vraag vanuit de verschillende groepen van bewoners en dat we vitale wijken hebben.
De gemeenteraad heeft op 17 november 2016 de aanvulling op de Woonvisie 2013 vastgesteld, waarbij het uitgangspunt is: 'voldoende sociale en middeldure huurwoningen met betaalbare woonlasten in een prettige woonomgeving'. In deze aanvulling wordt ingespeeld op de actuele vraagstukken en ontwikkelingen in de sociale huur en middeldure huurvoorraad.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling voorziet niet in de toevoeging van woningen. Wel zullen er overnachtingsmogelijkheden gerealiseerd worden ten behoeve van bezoekers en gebruikers van het Talentencentrum. Er mag alleen van de overnachtingsfaciliteiten gebruik worden gemaakt als men deelneemt of verbonden is aan activiteiten ter plaatse.
3.5.6 Nota Parkeer- en Stallingsbeleid
Op 20 juni 2013 heeft de gemeenteraad Breda de herijking van het parkeerbeleid vastgesteld. Het gaat daarbij om twee onderwerpen. Enerzijds de procedure en de stappen om tot invoering van vergunninggebieden te komen, anderzijds de aanpassing van de gemeentelijke parkeernormen. De herijking van het parkeerbeleid is een aanvulling op de bestaande Nota Parkeer- en Stallingsbeleid Breda uit 2004. Met het vaststellen van de nieuwe parkeernormen vervallen de oude parkeernormen uit deze nota en wordt elke aanvraag van een omgevingsvergunning getoetst aan de nieuwe parkeernormen.
Toetsing
Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de geldende parkeernormen is opgenomen in paragraaf 5.7. Daarbij is rekening gehouden met het uitgangspunt dat nieuwe functies met bestaande functies verrekend mogen worden (salderen). Om te borgen dat er daadwerkelijk voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd wordt, is hiervoor een artikel toegevoegd aan de regels van dit bestemmingsplan.
3.5.7 Duurzaamheidsvisie Breda 2030 en Impuls Ruimtelijke Adaptatie Breda
De Impuls Ruimtelijke Adaptatie Breda vindt zijn oorsprong in de Duurzaamheidsvisie Breda 2030. In de Impuls staat hoe Breda handen en voeten geeft aan (het beperken van) de gevolgen van de klimaatverandering. De Impuls bevat het programma voor het jaar 2016 op het gebied van ruimtelijke adaptatie. De gemeente heeft de ambitie om in 2044 klimaatneutraal te zijn. In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestimuleerd aandacht te besteden aan groene daken en gevels. Het anders omgaan met hemelwater wordt tevens bevorderd. Naast ruimtelijke adaptatie en klimaatneutraal zet de Duurzaamheidsvisie Breda 2030 onder andere in op de inkoop van duurzame producten en het duurzame beheer van gebouwen, het reduceren van afval en het stimuleren van duurzame mobiliteit.
Het Rijk streeft ernaar geen aardgas meer te willen gebruiken als energievoorziening in 2050. Bij beoogde nieuwbouw is het advies om te kijken naar de energie-infrastructuur en de toekomstige hittebestendigheid van woningen.
Toetsing
Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan het aspect duurzaamheid is opgenomen in paragraaf 5.13.
Conclusie
Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Beoogde Ontwikkeling
4.1.1 Talentencentrum
Doel
Doelstelling is om middels de sportfaciliteiten (met onder andere een sporthal, krachthonk, atletiekhal en sportgerelateerde functies) een fysiek sportplein te ontwikkelen waar talentontwikkeling, verenigingen en het onderwijsveld hun sportambities op een hoger niveau kunnen tillen. Een centrum waar sportminnend Breda elkaar fysiek (zowel vrijwilligers als professionals) ontmoeten. Hiermee wil de stad zich verder profileren op het gebied van talentontwikkeling en sportinnovatie. Tezamen met de sportvoorzieningen verderop aan de Terheijdenseweg beoogd de gemeente een 'Sportboulevard' te creëren.
Om het sportcentrum uiteindelijk tot een Talentencentrum te maken dient het aanbod van aanverwante functies zoals winkels, horeca en maatschappelijke dienstverlening afgestemd te worden op de behoefte van de aanwezige gebruikers. Een afgestemd aanbod is noodzakelijk om het karakter en de aantrekkingskracht van het Talentencentrum te vergroten. Ook wordt op deze wijze voorkomen dat zich op deze locatie functies gaan vestigen die geen relatie hebben met het beoogde sportconcept en derhalve geen toegevoegde waarde hebben voor het sportconcept en concurrerend kunnen zijn voor bijvoorbeeld de winkels en horeca in het nabijgelegen buurtwinkelcentrum Hoge Vught.
Programma en capaciteit
Het Talentencentrum wordt gevestigd naast het Vitalis college aan de Terheijdenseweg. Hiervoor zal een deel van de bestaande gebouwen behorend bij het Vitalis college gesloopt worden.
Het Talentencentrum zal hoofdzakelijk bestaan uit een multifunctionele sporthal waarin zowel individueel als in groepsverband getraind en competitie gespeeld kan worden. Het bestemmingsplan laat voldoende ruimte om een hal te realiseren die zal kunnen voldoen aan de NOC*NSF-normen.
De sporthal kan worden verdeeld in 3 haldelen door middel van 2 neerlaatbare akoestische scheidingswanden.
Dit bestemmingsplan biedt de planologische mogelijkheden om de zogenaamde 'plusvariant' te realiseren. De 'plusvariant' voorziet in extra ruimte zodat ook atletiektrainingen- en wedstrijden gehouden kunnen worden. Ten behoeve van deze trainingen is een lange hal gewenst met een afmeting van circa 20 bij 90 meter.
Onderdeel van de sporthal zijn tevens de daarbij behorende algemene voorzieningen zoals een tribune, kleedkamers, sanitair, (toestel)bergingen, wasruimten en enkele les- en overlegruimtes. Deze laatste ruimtes worden voorzien van scheidingswanden zodat ze flexibel inzetbaar zijn. Ook komen er mogelijk andere sportvoorzieningen zoals één of twee krachthonken, een dansruimte en/of een dojo voor zelfverdediging of vechtsporten.
Het totale oppervlak van deze sportfaciliteiten die mogelijk worden gemaakt bedraagt maximaal circa 12.550 m2.
Functie | Oppervlakte in m2 bvo (indicatief) |
(Top)sporthal | 2.080 m2 |
Atletiekhal inclusief aanbouw | 3.040 m2 |
Algemene ruimten sportaccommodatie | 5.110 m2 |
Ruimten overige sporten | 2.320 m2 |
Totaal | 12.550 m2 |
Tabel 4.1 Totaal aantal m2 sportfaciliteiten Talentencentrum
Figuur 4.1 Impressie ruimtelijke inpassing Talentencentrum (Bron: IMOSS en Drijver en Partners)
Gebruik sport- en atletiekhal
De nieuwe sporthal zal overdag ruimte bieden aan de opleiding Sport & Bewegen van het Vitalis College waar drie groepen onafhankelijk van elkaar van maandag tot en met vrijdag gebruik van kunnen maken.
Het Vitalis college kan, indien het gehele complex met atletiekhal en krachthonken wordt ontwikkeld, de uren verdelen over de sporthal, de atletiekhal, het krachthonk en andere functies, waardoor er ruimte is voor talentontwikkeling en verenigingen. Verschillende bestaande sportverenigingen, (para)medische partijen en talentorganisaties hebben reeds interesse getoond in het gebruik van de sportruimten.
Het clusteren van diverse sportverenigingen in dezelfde tak van sport biedt kansen om krachten te bundelen en accommodaties naar wens in te richten of aan te passen.
Aanverwante functies
De aanverwante functies (maatschappelijke en/of commercieel) die het sportcentrum uiteindelijk tot een Talentencentrum maken, zijn niet vastomlijnd. Dit zal worden bepaald door de behoefte en wensen die er in de stad of regio zijn. In voorliggend bestemmingsplan worden van onderstaande representatieve functies uitgegaan:
Horeca met terras (maximaal circa 750 m2)
Ter plaatse is een breed toegankelijke, ruime horecavoorziening beoogd met terras. Naast gebruik door de sportverenigingen, dient de horecavoorziening ook de studenten te faciliteren evenals de gebruikers en bezoekers van de overige maatschappelijke en commerciële functies. Ook buurtbewoners moeten van deze horecavoorziening gebruik kunnen maken. De horeca wordt daarmee een ontmoetingsplaats voor de actieve en passieve sportliefhebber. In principe wordt uitgegaan van een restaurant/grand café met bar en zaalruimte. De horecazaalruimte wordt in principe niet verhuurd voor feesten en partijen van derden. Wel kan er een verenigingsgerelateerde bijeenkomst of partij georganiseerd worden.
Kantoorruimte gemeentelijke diensten (circa 700 m2)
De gemeentelijke diensten als verhuuradministratie en beheer van de sportaccommodaties zijn nu gehuisvest in het gemeentelijk sportcentrum aan de Topaasstraat. Doelstelling is dat deze ook onderdeel gaan uitmaken van het Talentencentrum. Het betreft circa vier kantoorruimten met 6-8 (flex)werkplekken,vergaderruimtes en een receptiebalie. Mogelijk komen er ook technische voorzieningen zoals een werkplaats, magazijn en/of een garage voor transportmiddelen en materialen. Ook andere gemeentelijke diensten, gerelateerd aan het domein sport, kunnen op termijn van deze (kantoor)ruimtes gebruik gaan maken.
Kinderdagverblijf/(sport)-bso (circa 200 m2)
De vestiging van een kinderopvang op de locatie kan gewenst zijn en wordt daarom in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt.Ten behoeve van de opvang van kinderen is een verblijfsruimte met zowel binnen als buitenruimte gewenst waar kinderen onder begeleiding aan allerlei sport- en spelactiviteiten kunnen deelnemen. Zowel de gebruikers van de sporthal, werknemers en bezoekers van de andere functies binnen het Talentencentrum en ook omwonenden kunnen van deze opvangvoorziening gebruik maken.
Sport gerelateerde winkels (circa 450 - 600 m2)
Voor commerciële aanbieders binnen de sportsector zoals winkels die sportartikelen verkopen komen er mogenlijk enkele vaste en/of flexruimten die zowel vanuit het Talentencentrum als via een eigen ingang te bezoeken zijn. Uitgaande van 2 à 3 winkels met een omvang tussen de 70 en 200 m2 zal het ruimtebeslag voor deze functie maximaal circa 450 tot 600 m2 bedragen.
Overige commerciële en maatschappelijke ruimten (circa 1.200 - 1.600 m2)
Dit betreft vaste- of flexruimten voor andere maatschappelijke of commerciële aanbieders binnen de sport en sportorganisaties in Breda of de regio zoals BrabantSport. De ruimtes zullen ingezet worden voor dienstverlenende functies zoals fysiotherapie, voedingsdeskundigen, sportartsen, sportmasseurs etc. Het stimuleren van vitaliteit, gezondheid en fitheid staan bij deze functies centraal. Ruimte wordt geboden aan behandeling van gebruikers, bezoekers en omwonenden.
Het totaal aantal m2 van de ontwikkeling van het Talencentrum inclusief aanverwante functies ligt tussen de 17.450 m2 en 18.000 m2 bvo. Ten behoeve van dit bestemmingsplan wordt een totaal van 18.000 m2 bvo onderbouwd.
Functie | Oppervlakte in m2 bvo (indicatief) |
Sportfaciliteiten Talentencentrum (zie overzicht figuur 4.1) | 12.550 m2 |
Aanverwante functies | 3.300 - 3.850 m2 |
Constructieruimtes (circa 10%) | 1.600 m2 |
Totaal | 17.450 m2 - 18.000 m2 |
Tabel 4.2 Totaal aantal m2 ontwikkeling
4.1.2 Schoolgebouw Vitalis college
Het schoolgebouw aan de Terheijdenseweg blijft behouden ten behoeve van onderwijs vanuit het Vitalis college. Op deze locatie worden binnen de beroepssectoren Veiligheid en Zorg en Welzijn reeds vele opleidingen verzorgd zoals de opleiding tot beveiliger, onderwijsassistent en verpleegkundige. Hier zal tevens de opleiding Sport & Bewegen vanaf 2018 aangeboden worden. De voor de opleiding noodzakelijke ruimten worden ondergebracht in dit schoolgebouw. Dit betreft niet alleen de onderwijsruimten maar ook praktijk- en kantoorruimten.
Voor de nieuwe opleiding wordt uitgegaan van een potentieel instroomscenario van 115 tot 175 studenten per jaar. Rekening houdend met uitval worden in het studiejaar 2021/2022 voor deze opleiding in totaal circa 435 studenten verwacht. Het totaal toekomstig aantal leerlingen op deze locatie bedraagt, ook vanuit andere studies, circa 800 - 900.
Op de langere termijn is er de wens om het Vitalis college ter renoveren en/of met circa 1.500 m2 uit te breiden. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze plannen. In het vigerend bestemmingsplan zijn deze planologische rechten reeds aanwezig waardoor er planologisch geen sprake is van nieuw ruimtebeslag.
4.1.3 Sporthal Vitalis college
Het Vitalis college beschikt nu over een sportaccommodatie met twee sporthallen/-zalen. Deze accommodatie komt na realisatie van het Talentencentrum te vervallen en ter beschikking voor verdere planontwikkeling. Het voornemen is om hier op termijn overnachtingsfaciliteiten voor bezoekers en gebruikers van het Talentencentrum te realiseren. Het betreft de oprichting van circa 100 kamers die alleen gebruikt mogen worden ten behoeve van een toernooi of opleiding. Er is daarmee geen sprake van het toevoegen van een zelfstandig hotel of studentenkamers. Er mag immers alleen van de overnachtingsfaciliteiten gebruik worden gemaakt als men deelneemt of verbonden is aan activiteiten ter plaatse.
4.1.4 Johan Cruyff court
Behoud van het Johan Cruyff court is het uitgangspunt. Door de voorgenomen plannen is dat wellicht niet mogelijk op de huidige locatie. De uiteindelijke positionering is afhankelijk van de locatie van het Talentencentrum en bijbehorende voorzieningen.
4.1.5 Buitenruimte en groen
Gelet op de behoeften voor integrale talentontwikkeling, de ontwikkelingen in de sport en de behoefte aan meer outdoor en urban sports, zal worden gekeken in welke mate de buitenruimte behorend bij het Talentencentrum, maar ook de openbare ruimte, kan worden ingericht voor sport. Te denken valt daarbij aan ruimte en voorzieningen voor outdoor fitness, een obstacle run, een Finse piste, bootcampfaciliteiten en een sportieve speeltuin.
De 'Sportboulevard' kan door verbindingen te optimaliseren, sterker worden ervaren als boulevard. Waar mogelijk worden fiets- en loopverbindingen tussen de Terheijdenseweg 414 en de locatie waar het zwembad De Wisselaar, de kunstijsbaan en meer voorzieningen staan geoptimaliseerd.
4.1.6 Ontsluiting en parkeren
Het plangebied wordt voor het gemotoriseerd verkeer, net als in de huidige situatie, ontsloten op de Terheijdenseweg. Naar verwachting ontsluit het merendeel in zuidelijke richting via de noordelijke rondweg. Fietsers en voetgangers kunnen naast de ontsluiting met de Terheijdenseweg gebruik maken van de verbinding met de Hamdijk, wat voor het gemotoriseerd verkeer alleen als calamiteitenontsluiting dient.
Op maaiveld worden er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om te voorzien in de parkeerbehoefte. In paragraaf 5.7 wordt nader ingegaan op de parkeerbalans.
4.2 Ruimtelijke En Functionele Inpasbaarheid
Bij het ontwerp en de locatiekeuze is vooral gedacht aan het gevoel en het beeld wat er gegeven moet worden in de toekomst. De ambitie is om een conceptuele verbinding te leggen met de nabijgelegen sportvoorzieningen richting Terheijden zoals de schaatsbaan en het zwembad waarbij het Talentencentrum goed zichtbaar en prominent aanwezig is. Dit vanuit de wens een Sportboulevard te creëren. De te realiseren bebouwing sluit wat betreft ruimtelijke opzet, schaal en maatvoering aan bij die bestaande bebouwing aan de Terheijdenseweg.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
5.2 Vormvrije M.e.r.
Normstelling en beleid
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
-
de kenmerken van de projecten;
-
de plaats van de projecten;
-
de kenmerken van de potentiële effecten.
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een m.e.r-beoordelingsnotitie opgesteld. Deze is bijgevoegd in bijlage 1. Uit deze notitie blijkt dat voor dit bestemmingsplan geen volledige m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk is conform het Besluit m.e.r.
5.3 Water
Waterbeheer en watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plan en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
-
Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
-
Nationaal Waterplan (NWP)
-
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
-
Waterwet
Provinciaal:
-
Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 (PMWP)
-
Verordening water
-
Verordening ruimte Noord-Brabant
Waterschapsbeleid
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwantiteits en - kwaliteitsbeheer) in het plangebied. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het Waterbeheerplan 2016-2021. Het plan beschrijft de hoofdlijnen van het beheer van het water- en zuiveringssysteem voor de periode 2016-2021. Nieuwe accenten in het Waterbeheerplan zijn: de versterking van de primaire en regionale keringen, inzet op waterbewustwording van watergebruikers, helder zijn over de beperkingen en mogelijkheden die er vanuit het watersysteem zijn voor de gebruiksfuncties, een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie en dynamisch waterbeheer.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. Beleid hierover is vastgelegd in de 'Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.
Op waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur waterschap Brabantse Delta 2015 van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur te lozen op het oppervlaktewater bij een uitbreiding van het verhard oppervlak groter of gelijk aan 2.000 m². Indien door de ontwikkeling het verhard oppervlak met meer dan 2.000 m² toeneemt, eist het waterschap compensatie voor de uitbreiding van verharding. Bij het dimensioneren van retentie-/infiltratievoorzieningen dient rekening te worden gehouden met neerslaghoeveelheden met een herhalingstijd van 1 tot 100 jaar. Aangezien de retentiebehoefte het grootst is bij T = 100 is deze waarde maatgevend.
Het gebruik van uitlogende (bouw)materialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC wordt ten zeerste afgeraden in verband met de negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
Gemeentelijk beleid
De Structuurvisie Breda, het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en het Hemelwater- en grondwaterbeleid vormen het beleidskader voor water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan van de gemeente Breda. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt.
Het Hemel- en grondwaterbeleid zijn gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond)wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond)watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.
De gemeentelijke ambitie bij herstructurering is het verwerken van kleine buien op een zo natuurlijk mogelijke wijze. Uitgangspunt van dit beleid is dat het systeem duurzaam, maar ook doelmatig wordt ingericht. Bij een toename aan verharding dient op grond van gemeentelijk beleid 78 mm (78 liter per m2) te worden geborgen. Bij een duurzame en klimaatadaptieve invulling van het plan kan hiervan af worden geweken tot de minimale eis van 60 mm. Voor bestaande verharde oppervlakten wordt gerekend met een compensatie van 7 mm.
Huidige situatie
Bodem en grondwater
Omdat het plangebied in de bebouwde kom van Breda ligt, is het plangebied op de Bodemkaart van Nederland niet gekarteerd. In figuur 5.1 is te zien waaruit de bodem in de omgeving van het plangebied bestaat en welke grondwatertrap hier geldt. Er is hoofdzakelijk sprake van zand en kleigronden. De grondwatertrap wisselt sterk.
Bij het uitgevoerde bodemonderzoek zijn zes peilbuizen geplaatst waaruit blijkt dat het grondwater zich tussen de 2,35 meter en 1,45 meter onder maaiveld bevindt. Het water van het eerste watervoerend pakket stroomt volgens de isohypsenkaart van de Dienst Grondwaterverkenning van TNO, in noordwestelijke richting.
Figuur 5.1 Opbouw bodem en grondwatertrappen met plangebied in rood (bron: Bodemdata)
Waterkwantiteit
In de noordwesthoek van het plangebied bevindt zich een waterpartij en tussen de Terheijdenseweg en het schoolgebouw bevindt zich tevens een watergang. Beiden zijn niet aangegeven op de legger van het waterschap. Het plangebied is ook geen onderdeel van een grondwaterbeschermings- of attentiegebied.
Ten noorden en westen van het plangebied zijn A-waterlopen aanwezig. Voor deze watergangen geldt dat het waterschap tot 5 meter vanaf beide insteken van de watergang randvoorwaarden stelt aan de inrichting. Binnen 4 meter mogen geen obstakels aangebracht worden en binnen 5 meter geen opgaande gebouwen en/of beplanting hoger dan 1,2 meter. Het plangebied ligt op meer dan 5 meter afstand van deze watergangen.
In figuur 5.2 is een uitsnede te zien van het plangebied in relatie tot de informatie beschikbaar via de Watertoets Viewer van het waterschap Brabantse Delta.
Figuur 5.2 Uitsnede Watertoets Viewer met plangebied in rood (bron: Waterschap Brabantse Delta)
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van een regionale/primaire waterkering.
Toekomstige situatie
Watercompensatie is vanuit het waterschap Brabantse Delta verplicht bij een planvoornemen met een toename in verharding van meer dan 2.000 m2. Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling wordt de ondergrens van 2.000 m2 overschreden. Watercompenserende maatregelen zijn derhalve noodzakelijk.
De gemeentelijke ambitie bij herstructurering is het verwerken van kleine buien op een zo natuurlijk mogelijke wijze. Gestimuleerd wordt bij iedere ontwikkeling na te gaan in hoeverre dit kan. In de huidige situatie bevindt zich op het perceel circa 10.470 m2 aan verharding in de vorm van gebouwen en 12.650 m2 aan verharding in de vorm van bestrating. Voor deze verharding geldt een retentie-eis van 7 mm, wat neerkomt op 162 m3 aan waterberging. In de toekomstige situatie zullen de te slopen gebouwen plaatsmaken voor een parkeerterrein. Het aandeel verharding blijft daarmee voor die locatie gelijk. Voor het overige wordt er voor maximaal 19.230 m2 aan verharding toegevoegd. Hierbij is uitgegaan van de totale oppervlakte van de bestemming Gemengd (circa 42.350 m2) minus de huidige verharding en bebouwing binnen deze bestemming. Voor deze toename van verharding geldt in principe een retentie-eis van 78 mm, wat neerkomt op 1.500 m3 aan waterberging.
Bij een duurzame en klimaatadaptieve invulling van het plan (zoals aanleg van een groen dak met minimaal 20 ltr/m² aan berging) kan hiervan af worden geweken tot de minimale eis van 60 mm. Op dat moment komt de waterbergingseis op 1.154 m3. De oppervlakte van het dakvlak dat groen ingericht wordt, mag daarbij nog van de waterbergingseis afgetrokken worden. Indien de maximaal toelaatbare 18.000 m2 aan bebouwing geheel voorzien wordt van een groen dak, is er sprake van 1.230 m2 (19.230 - 18.000 m2) toevoeging van verharding. Op dat moment komt de waterbergingseis op 74 m3.
In totaal betreft de benodigde watercompensatie circa 1.662 m3 (1.500+162) uitgaande van een retentie-eis van 78 mm en 1.316 m3 (1.154+162) uitgaande van een retentie-eis van 60 mm. Indien de maximaal toelaatbare bebouwing geheel voorzien wordt van een groen dak, geldt er een retentie-eis van 236 m3 (74+162).
In de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die waarborgt dat bij de verdere uitwerking van de bouwplannen maatregelen getroffen worden om te voldoen aan de bovenstaande compensatie-eis. In principe wordt gestreefd naar een duurzame invulling. Dit betekent in beginsel dat de instandhouding en verbetering van het watersysteem door infiltratie en zuivering in een bovengronds systeem plaatsvindt. Per project vraagt dit om maatwerk. Andere vormen van waterberging of een combinatie van waterbergingsoplossingen kunnen daarom aangemerkt worden als een duurzame invulling waarvoor een retentie-eis van 60 liter per m² verharding geldt.
Mogelijke opties voor waterberging zijn in het kader van voorliggende ontwikkeling het toepassen van een groen dak, het werken met open of waterdoorlatende bestrating of inwasmateriaal ter hoogte van de (minder intensief gebruikte) parkeerplaatsen, het opvangen van hemelwater in tonnen en benutten voor intern gebruik, het aanbrengen van een waterbergende fundering en/of het laten afvoeren van hemelwater via plantenbakken zodat het langzaam kan infiltreren in de bodem. Binnen de bestemming 'Groen' is daarnaast voldoende ruimte aanwezig voor de aanleg van een waterbergende voorziening.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Bij het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (lood, zink en zacht PVC) kunnen deze stoffen zich ophopen in het water(bodem)systeem. Hierdoor kan het gebruik hiervan een zeer nadelige invloed hebben op de water(bodem)kwaliteit en ecologie. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem worden milieuvriendelijke bouwmaterialen gebruikt, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
-
hemelwater vasthouden voor benutting;
-
(in-) filtratie van afstromend hemelwater;
-
afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
-
afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Conclusie
Watercompensatie is noodzakelijk vanuit het waterschap en vanuit gemeentelijk beleid. Om deze compensatie te garanderen is een verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. De ontwikkeling heeft verder geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
5.4 Bodem
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
De gemeente Breda beschikt over eigen bodembeleid. In de nota ‘Bodemmasterplan Breda 2030’ wordt de landelijke beleidslijn van saneren naar functie verder ingevuld. Tegenwoordig hoeven alleen de zogeheten ‘ernstige’ verontreinigingen aangepakt te worden. De aanpak wordt afgestemd op de functie. De belangrijkste criteria voor de keuze van maatregelen zijn de risico’s voor gezondheid of milieu die de verontreiniging kan vormen.
Onderzoek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek en een verkennend onderzoek naar asbest in de bodem uitgevoerd. Dit resultaten van dit onderzoek zijn bijgevoegd in bijlage 2.
Verkennend bodemonderzoek
Uit dit onderzoek blijkt dat de bovengrond voornamelijk uit zwak humeus, zwak siltig, matig fijn zand bestaat. De ondergrond bestaat voornamelijk uit zeer tot matig fijn zand. De ondergrond bestaat plaatselijk uit matig tot sterk zandig klei. Verder is de ondergrond plaatselijk zwak grindig. De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met koper, kwik, lood, zink en PAK. De ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met kwik, lood, PCB, kobalt, nikkel en minerale olie. Deze lichte verontreinigingen houden mogelijk verband met de zintuigelijke bijmengingen in de bodem. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Gelet op de aard en mate van verontreiniging bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.
De definitieve kwaliteitsbepaling van de grond die vrijkomt in het plangebied dient te gebeuren middels een partijkeuring (AP04). Voor het grootste deel van de grond wordt geen hergebruiksbeperking verwacht.
Verkennend onderzoek naar asbest in de bodem
Tijdens de veldwerkzaamheden is op het maaiveld ter plaatse van één van de inspectiegaten asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen wat nader onderzocht is. Daarbij overschrijdt het asbestgehalte het criterium voor nader onderzoek. Nader onderzoek is om deze reden uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn bijgevoegd in bijlage 3. Uit dit onderzoek blijkt dat in de geanalyseerde grondmengmonsters geen asbest is aangetoond. Er is geen sprake van ernstige bodemverontreiniging.
Sonderingsonderzoek
Ten behoeve van de bouw is tevens een sonderingsonderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn toegevoegd in bijlage 4.
Conclusie
De resultaten van het verrichte bodemonderzoek vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van de locatie. Als grond vrijkomt van de onderzoekslocatie zal die, afhankelijk van de bestemming en toepassing bij afvoer van de grond, een partijkeuring conform AP04 moeten ondergaan. De toepassing elders moet bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming gemeld te worden.
5.5 Geluid
5.5.1 Wegverkeerslawaai
Normstelling en beleid
Bepaalde functies zoals nieuwe woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk indien gelegen in de geluidzone van een gezoneerde weg. Het plangebied ligt in de geluidzone van de Terheijdenseweg en de Groenedijk.
Onderzoek en conclusie
Er worden geen woningen toegevoegd en het sporthotel is geen geluidgevoelige functie. Het kinderdagverblijf/ sport-bso is daarnaast een functie die reeds planologisch toegestaan is. Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
5.5.2 Industrielawaai
Normstelling en beleid
Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. De bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd - zijn nader genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidzone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai.
Onderzoek en conclusie
Het plan ligt niet binnen de geluidzone van een gezoneerde industrieterreinen. Ten westen van de Terheijdenseweg ligt bedrijventerrein de Krogten, onderdeel van industrieterrein 'Breda-Noord'. In het bestemmingsplan 'Parapluherziening geluidzone industrieterrein Breda-Noord' uit 2011 is de begrenzing van het industrieterrein zelf evenals de buitengrens van de geluidzone herbepaald. Het plangebied is sindsdien geen onderdeel van het industrieterrein zelf of de geluidzone. Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Figuur 5.3 Uitsnede gezoneerd industrieterrein en geluidzone (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
5.6 Erfgoed
Normstelling en beleid
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Op gemeentelijk niveau is de nota 'Erfgoed in context: ErfgoedVisie Breda 2008-2015' van belang. In dit beleidsdocument heeft de gemeente de volgende visie verwoord: "cultureel erfgoed is een integraal deel van de identiteit en de stedelijke en landschappelijke ontwikkeling van Breda, waardoor ontmoetingen van heden en verleden gelden als uitdaging en inspiratiebron voor de toekomst."
Onderzoek
Archeologie
Het plangebied heeft grotendeels een lage verwachting volgens de archeologische beleidsadvieskaart (zie figuur 5.4). Bodemingrepen zijn zonder onderzoek toegestaan, tenzij sprake is van een m.e.r-plichtige activiteit of het oppervlak 5 ha of meer omvat. In de zuidwesthoek is sprake van een hoge archeologische verwachting. Bodemingrepen zijn in principe niet toegestaan. Indien een ingreep dieper gaat dan 0,30 meter onder maaiveld en een planoppervlak behelst van 100 m2 of meer is onderzoek noodzakelijk. Voor dit gedeelte is een dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan.
Figuur 5.4 Fragment archeologische beleidsadvieskaart met plangebied in rood (bron: gemeente Breda)
Historische geografie en bebouwd erfgoed
Er geen monumenten of cultuurhistorisch waardevolle panden ter hoogte van het plangebied aanwezig De ontwikkeling heeft daar geen invloed op cultuurhistorisch waardevolle panden in de omgeving.
Conclusie
Het aspect erfgoed staan de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
5.7 Verkeer En Parkeren
Normstelling en beleid
De verkeersgeneratie van de ontwikkeling wordt bepaald op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). De parkeerbehoefte van de ontwikkeling is bepaald op basis van de gemeentelijke parkeernormen. Voor de ontwikkeling is een mobiliteitstoets uitgevoerd, welke is opgenomen in bijlage 5. Hieronder zijn per aspect de belangrijkste aandachtspunten beschreven die volgen uit de mobiliteitstoets.
Onderzoek
Ontsluiting gemotoriseerd en langzaam verkeer
Het plangebied wordt voor het gemotoriseerd verkeer, net als in de huidige situatie, ontsloten op de Terheijdenseweg. Hier geldt een maximum snelheid van 50 km/u. Gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer worden gescheiden afgewikkeld. Ten behoeve van voetgangers zijn trottoirs aanwezig.
Fietsers en voetgangers kunnen naast de ontsluiting met de Terheijdenseweg gebruik maken van de verbinding met de Hamdijk, wat voor het gemotoriseerd verkeer alleen als calamiteitenontsluiting dient. De Hamdijk is een 30 km/u zone. Gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer maken op deze weg gebruik van dezelfde rijbaan. Wel zijn er ten behoeve van voetgangers trottoirs aanwezig.
Ontsluiting openbaar vervoer
Zowel aan de Hamdijk als aan de Terheijdenseweg bevinden zich meerdere bushaltes waarlangs bussen halteren richting het centrum en centraal station van Breda, Terheijden, Lage Zwaluwe, Raamsdonksveer en Fijnaart.
Verkeersgeneratie
Aan de hand van het programma is de verkeersgeneratie berekend met behulp van kencijfers van het CROW (publicatie 317). Op basis van het maximale (worst-case) programma is een verkeersgeneratie van 2.700 mvt/werkdagetmaal (2.600 mvt/weekdagetmaal) berekend.
De verkeersgeneratie van de huidige situatie (met schoolgebouw en sporthal) is berekend op 400 mvt/werkdagetmaal (340 mvt/weekdagetmaal). In vergelijking met de huidige situatie is er sprake van een verkeerstoename op de Terheijdenseweg van circa 2.300 mvt/werkdagetmaal. Voor de afwikkeling op de Terheijdenseweg is een indicatieve kruispuntberekening uitgevoerd. De cyclustijd van het kruispunt bedraagt 95 seconden, wat gezien de situatie kan worden beschouwd als een druk kruispunt met een acceptabele verkeersafwikkeling. De maximale cyclustijd van 120 seconden wordt namelijk niet behaald.
Autoparkeren
De parkeerbehoefte is berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen zoals opgenomen in de 'Herijking parkeerbeleid - herijking nota Parkeer- en Stallingsbeleid 2004' van juni 2013 van de gemeente Breda. De totale normatieve parkeerbehoefte is berekend op 624,1 parkeerplaatsen. Omdat niet alle functies gelijktijdig een maatgevende parkeerbehoefte ervaren, kunnen parkeerplaatsen gecombineerd worden gebruikt (dubbelgebruik). Met aanwezigheidspercentages uit het gemeentelijk beleid is het dubbelgebruik van de parkeerplaatsen tussen de verschillende functies berekend. Het maatgevende moment is een werkdag-middag, wanneer de parkeerbehoefte 460 parkeerplaatsen bedraagt. Op een weekenddag bedraagt de verkeersgeneratie 306 parkeerplaatsen.
De sporthallen en de school zorgen voor de relatief grote parkeerbehoefte, wat naar verwachting tot een overschatting van de werkelijke situatie zal leiden. In de mobiliteitstoets (bijlage 5) is dan ook gemotiveerd waarom de parkeerbehoefte die is berekend volgens de gemeentelijke normen kan worden gereduceerd. Na reducering bedraagt de parkeerbehoefte maximaal 323 parkeerplaatsen tijdens een maatgevende (koop)avond. Op een weekenddag bedraagt de maximale parkeerbehoefte 298 parkeerplaatsen. De gemeente is voornemens circa 300 parkeerplaatsen te realiseren. Op de reguliere momenten kan dan ook in de parkeerbehoefte worden voorzien. De maximale parkeerbehoefte bedraagt alleen op een koopavond meer dan 300 parkeerplaatsen. Naar aanleiding van de theoretische, worst-case berekening van de parkeerbehoefte, zal dit echter niet direct tot problemen leiden in de parkeersituatie.
Om zeker te weten dat er in de toekomst voldoende parkeerplaatsen zijn (op eigen terrein en/of in de omgeving) zal het gebruik gemonitord worden. Dit zal gebeuren door middel van parkeerdrukmetingen op diverse maatgevende momenten bij regulier gebruik en op momenten bij toernooien. Bij deze metingen wordt zowel het eigen terrein als de omgeving meegenomen.
Fietsparkeren
In het Programma van Eisen voor uitvoering van de bouwwerkzaamheden is opgenomen dat voor fietsen, scooters en bromfietsen stallingruimte nabij de parkeervoorziening dient te worden gerealiseerd. Uitgegaan dient te worden van een ruimte waar circa 250 fietsen en/of scooters kunnen worden gestald ten behoeve van het gehele Talentencentrum. Door de goede voorzieningen voor de auto en de goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer wordt verwacht dat deze 250 stallingsplaatsen voor fietsen, scooters en bromfietsen voldoen aan de toekomstige behoefte.
Conclusie
Het plangebied wordt goed ontsloten door de verschillende vervoerswijzen. De ontwikkeling leidt tot een verkeerstoename, welke geen knelpunten in de verkeersafwikkeling als gevolg heeft. De parkeerbehoefte kan in de reguliere situaties worden voorzien in het parkeeraanbod van circa 300 parkeerplaatsen. De aspecten verkeer en parkeren staan de beoogde ontwikkeling vooralsnog niet in de weg.
5.8 Luchtkwaliteit
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Tabel 5.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
-
een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
-
een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Luchtkwaliteit en gezondheid
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) stelt dat er ook gezondheidsschade beneden de huidige normen optreedt. De WHO concludeert dat luchtvervuiling een belangrijk milieurisico is voor de gezondheid. Door de luchtvervuiling omlaag te brengen, kan de ziekte en sterfte verminderd worden door beroerten, hart- en vaatziekten, longkanker, en zowel chronische en acute aandoeningen van de luchtwegen, zoals astma. Ook al wordt vrijwel overal in Nederland aan de normen voldaan, toch leidde de blootstelling aan fijn stof in 2013 naar schatting tot een gemiddelde levensduurverkorting van circa 9 maanden en tot 4,5 miljoen ziekteverzuimdagen t.o.v. een situatie zonder luchtverontreiniging. Blootstelling aan NO2 kan de levensverwachting met nog eens circa 4 maanden extra verkorten. De EU-normen die in Nederland worden gehanteerd en zijn opgenomen in titel 5.2 en bijlage 2 Wet milieubeheer, liggen aanzienlijk hoger dan de richtlijnen van WHO. De WHO adviseert de volgende normen te hanteren:
-
voor de kleinere fijn stof deeltjes (PM2,5) een advieswaarde van 10 µg/m³.
-
een norm voor fijn stof (PM10) van 20 µg/m³.
Overigens bestaat er geen veilige ondergrens voor fijn stof, dus ook beneden deze adviesnormen is gezondheidsschade niet uit te sluiten.
Mensen die langdurig verblijven nabij drukke wegen lopen grotere risico's op ziekte en sterfte aan hart- en vaatziekten. Ook de gezondheid van kinderen die wonen of naar school gaan langs drukke wegen wordt beïnvloed door de luchtkwaliteit. Met het oog hierop is het wenselijk om bij de realisatie van infrastructurele en ruimtelijke ontwikkelingen expliciet aandacht besteed aan de relatie tussen gezondheid en luchtkwaliteit.
Onderzoek
De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt 2.600 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag (zie paragraaf 5.7). Uit de NIBM-tool blijkt dat de maximale bijdrage NO2 1,7 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,39 µg/m³, uitgaande van realisatie van het planvoornemen in 2020. Hierdoor heeft de beoogde ontwikkeling een effect van meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³). De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'mogelijk in betekenende mate' bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang aan te tonen dat ter plaatse aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De maatgevende wegen waarop metingen zijn uitgevoerd betreffen de Terheijdenseweg en de Groenedijk. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 28 µg/m³ voor NO2, 19,3 µg/m³ voor PM10 en 11,6 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 7.
Gelet op de volgende overwegingen wordt voor onderhavig bestemmingsplan geconcludeerd dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied geen onaanvaardbaar gezondheidsrisico met zich mee brengt voor de bezoekers en gebruikers:
-
De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 28 µg/m³ voor NO2, 19,3 µg/m³ voor PM10 en 11,6 µg/m³ voor PM2,5. Hiermee blijft de luchtverontreiniging voor fijn stof (PM10) beneden de geadviseerde grenswaarde van de WHO en luchtverontreiniging door de kleinere fijn stof deeltjes (PM2,5) overschrijdt de adviesnorm van de WHO minimaal;
-
De noordelijke rondweg ligt op een afstand van meer dan 750 meter;
-
Sporten en onderwijs vinden inpandig plaats;
-
De bezoekers en gebruikers zullen veelal niet behoren tot de groep mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Dat zijn vooral kinderen, ouderen en zieken.
Figuur 5.5 Meetpunt NSL-monitoringstool ten opzichte van het plangebied (bron: NSL-monitoringstool)
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
5.9 Kabels En Leidingen
Normstelling en beleid
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
-
gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
-
aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
-
defensiebrandstoffen;
-
warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
Onderzoek en conclusie
Aan de noord- en oostrand van het plangebied is een leiding voor stadsverwarming aanwezig die ter hoogte van de bestaande gebouwen het plangebied inkomt. Deze leiding kent een beschermingszone en is derhalve met een dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan. In het plangebied en de omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante buisleidingen aanwezig.
Met eventueel aanwezige overige, planologisch gezien niet-relevante, leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft geen rekening te worden gehouden. Deze zijn wel veelvuldig aanwezig ter hoogte van het plangebied zoals zichtbaar in figuur 5.6.
Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Figuur 5.6 Ligging planologisch niet-relevante leidingen (bron: Kadaster)
5.10 Externe Veiligheid
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
-
bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
-
vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR, wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij
de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
In de omgeving van het plangebied zijn diverse risicobronnen aanwezig, waaronder enkele risicovolle inrichtingen, een gasleiding en het spoor. Het plangebied ligt niet binnen de PR 10-6 contour van deze risicobronnen zoals zichtbaar in figuur 5.7. Het plangebied ligt wel binnen de 1%-letaliteitsafstand (toxisch) van de inrichting Veluvine BV. Het maatgevende invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 300 meter. Veluvine BV bevindt zich op circa 1.300 meter afstand van het plangebied. De beoogde ontwikkeling zal dan ook niet van relevante invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico. Vanwege de ligging in de 1%-letaliteitsafstand is wel een verantwoording vanwege het toxische risico noodzakelijk.
Figuur 5.7 Uitsnede professionele risicokaart met plangebied in rood (bron: professionele risicokaart)
Het plangebied is ook gelegen binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van een hogedruk aardgasleiding van de Gasunie (Z-527-13). Deze leiding heeft een invloedsgebied van 95 meter. Enkel de noordwesthoek van het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied. Ter plaatse van deze hoek worden geen objecten gerealiseerd waardoor het groepsrisico niet zal toenemen.
Tot slot is het plangebied gelegen in het invloedsgebied van het groepsrisico van het spoor. Deze spoorlijn ligt circa 1.500 meter ten zuiden van het plangebied. Gelet op de ruime afstand zal de beoogde ontwikkeling niet van invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico.
Verantwoording groepsrisico
Vanwege de ligging in het invloedsgebied van een gasleiding, spoor en risicovolle inrichting is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in het Beleid Bluswater en Bereikbaarheid. .
Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is. Het plangebied wordt ontsloten door de Terheijdenseweg en de Groenedijk. Afhankelijk van de locatie van het incident kan van de bron af gevlucht worden. Tevens is het plangebied via deze ontsluitingsstructuur goed bereikbaar voor hulpdiensten.
Zelfredzaamheid
De aanwezige personen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.
Ten aanzien van het toxisch scenario als gevolg van vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor en Veluvine BV, is schuilen de beste vorm van zelfredzaamheid. Het is van belang dat de beoogde bebouwing lucht- en lekdicht kan worden afgesloten. Hiervoor dient de mechanische ventilatie handmatig te kunnen worden uitgezet.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
5.11 Bedrijven En Milieuhinder
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
-
ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
-
rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Onderzoek
Vanwege de ligging langs de Terheijdenseweg en de nabijheid van onderwijsinstellingen wordt in het kader van voorliggende ontwikkeling uitgegaan van een gemengd gebied.
Ten gevolge van de realisatie van het Talentencentrum vervalt de bestemming 'Maatschappelijk' en krijgt de bebouwing en bijbehorend terrein de bestemming 'Gemengd' waar sportvoorzieningen, maatschappelijke voorzieningen, detailhandel, dienstverlening en horeca is toegestaan. Deze functies vallen maximaal onder milieucategorie 2. Hiervoor geldt een afstand van 30 meter in een rustige woonwijk en 10 meter in gemengd gebied. Dit met uitzondering van het Talentencentrum zelf, wat vergelijkbaar is met een sporthal waarvoor milieucategorie 3.1 van toepassing is. Voor deze milieucategorie geldt een richtafstand van 50 meter in een rustige woonwijk en 30 meter in gemengd gebied. Deze zwaardere categorisering is van toepassing vanwege het aspect geluid. De belangrijkste geluidbronnen van een sporthal zijn verkeersbewegingen en het dichtslaan van autoportieren. Voor een parkeerterrein zelf geldt milieucategorie 2. Omdat het Talentencentrum volledig overdekt wordt uitgevoerd, wordt daarom milieutechnisch uitgegaan van de komst van een parkeerterrein als meest milieubelastend element. Hiervoor geldt tevens een afstand van 10 meter in gemengd gebied.
Omdat in de huidige situatie reeds milieucategorie 2 is toegestaan zal eventuele milieuhinder ter plaatse van de omliggende woningen niet relevant toenemen. De dichtstbijzijnde woningen bevinden zich daarnaast ten oosten en zuiden van het plangebied op circa 15 meter afstand van de bestemmingsgrens. Aan de richtafstanden wordt voldaan.
In het plangebied wordt daarnaast ook een sporthotel gerealiseerd en vindt mogelijk een uitbreiding van het Vitalis college plaats. Ook voor deze functies dient rekening te worden gehouden met een bepaalde afstand tot omliggende milieuhinderlijke functies. Omdat de beide functies worden opgericht in het plangebied is sprake van een gemengd gebied. Bij de realisatie van het parkeerterrein dient formeel rekening te worden gehouden met een afstand van 10 meter tot deze milieugevoelige functies. Omdat het parkeerterrein echter ondersteunend is aan het totale concept en door alle functies gebruikt wordt, is dit parkeerterrein onderdeel van de inrichting en derhalve hoeft geen rekening gehouden te worden met de afstand van 10 meter.
Aan de overzijde van de Terheijdenseweg is bedrijventerrein De Krogten aanwezig. In de milieuzonering van dit industrieterrein is reeds rekening gehouden met bestaande woningen. Aan de overzijde van het plangebied is ter plaatse van dit bedrijventerrein bedrijvigheid mogelijk tot maximaal milieucategorie 3.2 waarvoor een richtafstand geldt van 50 meter in gemengd gebied. Aan deze afstand wordt door de ligging van de Terheijdenseweg voldaan.
Conclusie
Er zal na realisatie van de beoogde ontwikkeling sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
5.12 Ecologie
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Normstelling en beleid
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europees-rechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
-
Natura-2000 gebieden;
-
Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
-
alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
-
het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
-
de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden. Voor de provincie Noord-Brabant geldt het Natuurnetwerk Brabant (NNB).
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
-
soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
-
soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
-
overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
De Wnb is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant
In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Brabant of de groenblauwe mantel. Het dichtstbijzijnde gebied wat behoort tot het Natuurnetwerk Brabant ligt op circa 790 meter afstand richting het noorden en betreft de Vuchtpolder. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos zich op circa 5,8 kilometer ten zuiden van het plangebied.
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding of verstoring van de natuurgebieden. De realisatie van de woningen en de toename van verkeer zouden kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden in de omgeving. Met het programma AERIUS Calculator is een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. De berekening met toelichting is opgenomen in bijlage 6. Uit de berekening blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan de drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/jr. Het bestemmingsplan is daarom in het kader van de Wet natuurbescherming uitvoerbaar.
Figuur 5.8 Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000 met plangebied in rood (bron: provincie Noord-Brabant)
Figuur 5.9 Ligging plangebied t.o.v. overige natuurgebieden met plangebied in rood (bron: provincie Noord-Brabant)
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quickscan ecologie (bijlage 7). Uit deze quickscan blijkt dat de aanwezigheid van beschermde plantsoorten kan worden uitgesloten. Algemene broedvogels zoals de merel en winterkoning kunnen aanwezig zijn ter hoogte van het plangebied. Ook kunnen de meerkoet en waterhoen gaan broeden langs de rand van de waterpartij. Het rooien van groen en slopen van gebouwen dient te gebeuren buiten het broedseizoen. Verder zijn er geen (inter)nationaal beschermde amfibieën en zoogdieren aanwezig. Alleen de aanwezigheid van kleine marterachtigen zoals de wezel, bunzing en hermelijn kunnen niet worden uitgesloten. Nader onderzoeken naar deze soorten is daarom uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn bijgevoegd in bijlage 8. Uit dit onderzoek blijkt dat in één sporenbuis prenten zijn aangetroffen van een kleine marter. Dit ter hoogte van de bestaande watergang (greppel) met beplanting tussen de Terheijdenseweg en het schoolgebouw. Het is aannemelijk dat het plangebied, en met name de dicht begroeide greppel, deel uitmaakt van een groter leefgebied en door kleine marter(s) wordt gebruikt als migratiezone en mogelijk als foerageergebied. De bestaande watergang met beplanting blijft behouden waardoor essentieel leefgebied niet verloren gaat en er geen strijdigheid ontstaat met de Wet natuurbescherming.
Plaatselijk komen in het plangebied dichte vegetaties voor van struiken en coniferen. Deze dichte vegetaties kunnen van essentieel belang zijn voor de egel als nest- en overwinteringsplaats. Op basis van de zorgplicht van de Wet natuurbescherming moeten deze vegetaties wanneer ze gerooid worden buiten de winter (oktober t/m half april) en het voortplantingsseizoen (mei t/m augustus) van de egel voorzichtig verwijderd worden waardoor eventueel aanwezige egels de mogelijkheid hebben te ontsnappen.
De aanwezigheid van vliegroutes en foerageergebied van vleermuizen kan niet worden uitgesloten, waardoor effecten op deze soortgroep ook niet uitgesloten kunnen worden. Op grond hiervan is een gerichte veldinventarisatie uitgevoerd. De resultaten van deze veldinventarisatie zijn bijgevoegd in bijlage 9. Uit dit onderzoek blijkt dat in het plangebied gewone en ruige dwergvleermuizen vliegen en foerageren. Gedurende en na realisatie van de beoogde plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. In de omgeving zijn ook voldoende alternatieven. Er zijn geen vliegroutes of verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld.
Bomenkaart
Het plangebied is geen onderdeel van een groengebied of landschapselement. Ook zijn er geen vergunningplichtige houtopstanden aanwezig.
Figuur 5.10 Bomenkaart Breda met plangebied in rood (bron: gemeente Breda)
Gemeentelijk plan bomen
Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de Groenedijk. De Groenedijk en de daaraan grenzende groene bermen zijn in het Gemeentelijk Plan Bomen aangemerkt zijn als zogenaamde “parkway”. De parkways zijn vanwege hun functie en groene uitstraling beeldbepalend voor de stad. De bomen in de groene bermen behoren dan ook tot de hoofdbomenstructuur. De hoofdbomenstructuur zijn de groene plekken in de stad die behouden moeten blijven. Deze hoofdbomenstructuur stekt zich uit tot over het plangebied. Zie ook onderstaande afbeelding.
Behoud van deze bomen is dus het uitgangspunt. Bij de planuitwerking dient hiermee rekening te worden gehouden. Mocht eventuele verwijdering van de bomen onvermijdelijk zijn dan geldt een herplantplicht. Deze herplantplicht borgt het behoud van de groene, kenmerkende lijnen door de stad.
Figuur 5.11 Uitsnede Bomenstructuurkaart uit het Gemeentelijk Plan Bomen (bron: gemeente Breda)
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde soorten of natuurgebieden. Er is geen strijdigheid met de uitgangspunten van de Wet natuurbescherming.
5.13 Duurzaamheid
Normstelling en beleid
Door middel van de EPC-waarde worden door de overheid (minimum-)eisen gesteld aan het energieverbruik en de CO2-uitstoot van gebouwen. Sinds 2015 zijn de EPC-eisen aangescherpt en zijn er ook eisen gesteld aan de minimale isolatiewaarde voor gevels en daken. Voor sporthallen geldt sinds 2015 een EPC-eis van 0,9 (was daarvoor 1,8). Kantoren hebben sinds 2015 een EPC-eis van 0,8 en woningen 0,4.
De gemeente Breda zet in op ruimtelijke adaptatie om de stad klimaatbestendig te maken. Bij nieuwe ontwikkeling wordt gestreefd aandacht te besteden aan de energie-infrastructuur, hittebestendigheid en het anders omgaan met hemelwater. Door minder verharding, meer groen en meer water in de buitenruimte kan een toekomst- en klimaatbestendige stad worden gecreëerd waarbij het risico op wateroverlast, droogte en hitte wordt verminderd. Voor mensen helpt een groene leefomgeving bij herstel van stress, heeft een positief effect op kinderen voor de motorische ontwikkeling, speelgedrag en het verminderen van overgewicht. Een gezonde stad daagt mensen uit om te bewegen en elkaar te ontmoeten. Dit alles is nodig voor een natuurlijk evenwicht tussen natuur en een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving voor de mens binnen een stedelijke omgeving. Daarnaast zullen robuuste groenstructuren met een diversiteit aan beplanting met zon- en schaduwplekken aantrekkelijk zijn voor insecten en vogels, wat belangrijk is voor de biodiversiteit. Tot slot verhogen groen en water in en om de stad de toeristische waarde en verlagen groen en water in de stad de zomerse maximumtemperaturen.
Onderzoek en conclusie
Het Talentencentrum biedt ruimte aan bewegingsonderwijs en sporters om het gehele jaar door een breed scala aan sporten te kunnen beoefenen. De omstandigheden dienen zowel in zowel de winter als zomer aangenaam te zijn. Om die omstandigheden te creëren is een duurzaam gebouw nodig. Kort samengevat moet de sporthal het volgende bieden:
-
Goede faciliteiten om verschillende sporten te kunnen beoefenen;
-
Een prettig en gezond binnenklimaat;
-
Energiezuinig.
Bouwkundig
Uitgangspunt is dat er nieuwe energetisch oplossingen in het Talentencentrum worden geïntegreerd. Zo wordt het dak geschikt gemaakt om zo veel mogelijk zonnepanelen hierop aan te brengen. De EPC-waarde van het gebouw zal daarmee kleiner of gelijk zijn aan 0,15, waarbij zo mogelijk een EPC-waarde van 0 bereikt kan worden. Tevens wordt ingezet op gasloos bouwen en circulariteit, waarbij materialen duurzaam ingekocht moet worden en voor hergebruik in de toekomst inzetbaar moeten blijven. Er wordt uitgegaan van een GPR score van het gebouw van minimaal 8,0, waarbij voor het thema 'energie' minimaal een GPR-score van 9,0 moet worden behaald.
Natuur inclusief bouwen
Het Talentencentrum ligt tegen en deels in een belangrijke gemeentelijke groenstructuur. Bij de bouw wordt dan ook uitgegaan van natuur inclusief bouwen. Hierbij wordt in ieder geval rekening gehouden met de volgende diersoorten: laatvlieger (vleermuissoort), huismus, huiszwaluw en wilde bijen. Naast voldoende habitat en nestgelegenheid in de vorm van bijvoorbeeld gierzwaluwneststenen en bijenkasten is ook de natuurbeleving hierbij belangrijk. Dit betekent dat de groene uitstraling van het gebouw dient bij te dragen aan een gezonde en prettige leefomgeving met een hoge verblijfskwaliteit. Omdat biodiversiteit tevens voor verkoeling zorgt is het een wens om minimaal 30% van de gevels in te zetten voor gevelbeplanting.
Omgeving Talentencentrum
Om de biodiversiteit in het gebied te versterken zal minimaal 20% van het oppervlakte aan gras ingezaaid worden met kruidige vegetatie of een bloemenmengsel. Dit gras kan zich tevens natuurlijk ontwikkelen tot hooiland, wat als leefgebied voor insecten waaronder vlinders en bijen, vogels en kleine zoogdieren kan dienen. Het maaibeheer wordt hier op aangepast. Uitgangspunt is om bomen en struweel zoveel mogelijk te behouden. Indien dit niet mogelijk is, worden bomen vervangen door bomen met minimaal dezelfde kwaliteit. Nieuwe planten en bomen zullen altijd bestaan uit inheemse gebiedseigen soorten.
Waterberging
Naast het Talentencentrum dient er in het plangebied een waterbergingsvoorziening van voldoende omvang te worden opgenomen (zie paragraaf 5.3). Waar mogelijk zal het dak van het Talentencentrum dienen als waterbuffer door de aanbreng van plantaardige laag (groen dak). Een groen dak bergt hemelwater en geeft een vertraagde afvoer. Bovendien draagt een groen dak bij aan een betere luchtkwaliteit door opname van fijnstof en CO2 en meer biodiversiteit van planten en dieren. Waar mogelijk wordt tevens gebruik gemaakt van open bestrating bij parkeervakken, zoals bijvoorbeeld via grasbetontegels, waardoor water lokaal kan infiltreren.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) bindende afspraken waarmee, bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. In de voorafgaande hoofdstukken zijn de planuitgangspunten voor het op te stellen bestemmingsplan weergegeven. Deze uitgangspunten zijn (juridisch) vertaald naar het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt de doorvertaling van de plantoelichting naar planregels met de verbeelding verwoord.
6.2 Opzet Planbeschrijving
De regels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels waarin de begrippen en de wijze van meten worden uitgelegd. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat ten slotte de overgang- en slotregel. In de volgende paragrafen worden de bestemmingsregels nader beschreven.
6.3 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
6.4 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor een Talentencentrum met bijbehorende voorzieningen voor ten hoogste 12.550 m2 bvo, maatschappelijke voorzieningen, sportgerelateerde detailhandel voor ten hoogste 600 m2 vvo, dienstverlening; horeca tot en met categorie 4 voor ten hoogste 750 m2 bvo, een sporthotel van ten hoogste 100 kamers en sportgerelateerde kantoren met een oppervlak van ten hoogste 700 m2 bvo. Het totaal aantal m2 bvo ten behoeve van de functies zoals benoemd (met uitzondering van het sporthotel) bedraagt maximaal 18.000.
Een Talentencentrum is een (top)sportcentrum voor trainingen en wedstrijden waar het faciliteren van ambities en opleidingen op het gebied van sport centraal staan met tenminste één ruimte die voldoet aan de maatvoeringsnormen van het NOC*NSF.
In dit artikel is tevens een regeling opgenomen die voorziet dat er voldoende waterberging wordt aangelegd indien bebouwing wordt opgericht.
Artikel 4 Groen
Binnen deze bestemming is het openbare groen opgenomen dat een structurele betekenis heeft voor het gebied. Gebouwen mogen niet worden gebouwd. Naast het feitelijke groen zijn binnen deze bestemming bijvoorbeeld wel sport- en speelvoorzieningen en ondergeschikte verhardingen in de vorm van voet- en fietspaden toegestaan.
Artikel 5 Verkeer
Binnen deze bestemming zijn de in het plangebied gelegen in- en uitrit richting de Terheijdenseweg bestemd tot ‘Verkeer’.
Artikel 6 Water
De bestaande waterpartij is als zodanig bestemd.
Artikel 7 Leiding
Aan de noord- en oostrand van het plangebied is een leiding voor stadsverwarming aanwezig die ter hoogte van de bestaande gebouwen het plangebied inkomt. Deze leiding kent een beschermingszone en is derhalve met een dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan.
Artikel 8 Waarde - Archeologie
De dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' is gebruikt om de archeologische belangen op adequate wijze te beschermen.
6.5 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Het doel van de antidubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 10 Algemene bouwregels
Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering worden gehandhaafd of vernieuwd.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn enkele algemene gebruiksregels opgenomen.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een algemene bevoegdheid tot afwijken opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking.
Artikel 13 Overige regels
In deze bepaling is bepaald dat bij iedere ruimtelijke ontwikkeling getoetst moet worden of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Dit aan de hand van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels.
6.6 Overgangsrecht En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
In artikel 3.2.1. van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Artikel 15 Slotregel
Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het onderhavige bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van het project. Indien een bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente, moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Ook wordt ingegaan op de grondexploitatie en het verplichte kostenverhaal.
7.2 Toepassing Afdeling 6.4 Wro (Grondexploitatie)
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling daarvan is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning met afwijking. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
-
de bouw van één of meer woningen;
-
de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen;
-
de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² bvo of met één of meer woningen;
-
de verbouwing van één of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
-
de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bvo bedraagt;
-
de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bvo.
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is. Indien de kosten minder dan €10.000,- bedragen kan ervoor worden gekozen deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen. Voor gronden waarop al gebouwd mocht worden (onbenutte bouwruimte) hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
De beoogde ontwikkeling kost meer dan €10.000,- en budget is gereserveerd in de gemeentelijke begroting. De gemeente is daarnaast zelf initiatiefnemer van de ontwikkeling waardoor geen overeenkomst of exploitatieplan noodzakelijk is.
7.3 Financiële Haalbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de financiële haalbaarheid van het plan. Doorgaans is relevant de vraag of er gemeentelijke kosten zijn en hoe deze verhaald worden. Deze vraag omhelst tevens eventuele planschade.
Voor de kosten is budget gereserveerd in de gemeentelijke begroting. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Communicatie
8.1 Inleiding
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
8.2 Procedure
8.2.1 Vooroverleg
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-ontwerpbestemmingsplan toegestuurd naar de vaste overlegpartners. De volgende overlegpartners hebben een reactie ingediend:
Brandweer Midden en West-Brabant, Risicobeheersing
De brandweer volstaat met het afgeven van het standaardadvies. Wel wordt aangegeven dat in paragraaf 5.10 Externe veiligheid nog verwezen wordt naar de NVBR handleiding. Inmiddels is het Beleid Bluswater en Bereikbaarheid vastgesteld door het bestuur van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Een brandkraan dient op minimaal 200 meter aanwezig te zijn. Afhankelijk van de toetreding bij de nieuwbouw wordt voldaan aan deze eis ten opzichte van de reeds aanwezige brandkranen in de omgeving.
Reactie:
In de paragraaf Externe veiligheid is de verwijzing aangepast. Daarnaast zal bij de nadere uitwerking van de bouwplannen rekening gehouden worden met de benodigde afstand tot een brandkraan. In het kader van de omgevingsvergunning zal hierover afstemming plaatsvinden met de brandweer.
Provincie Noord-Brabant
De provincie ziet geen aanleiding om opmerkingen te maken op het bestemmingsplan.
Reactie:
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Waterschap Brabantse Delta
Toelichting bestemmingsplan
De herontwikkeling leidt op basis van de gemeentelijke compensatie-eis tot een bergingseis van 1.660 m2. Door de aanleg van een gescheiden stelsel vindt er afkoppeling plaats. Bij een af te koppelen oppervlak van meer dan 1 ha geldt een zwaardere compensatie-eis van 15 mm, op basis van de Keur van het waterschap. Tegelijk kan de compensatie-eis van 78 mm worden verlaagd tot 60 mm, wanneer de inrichting van het watersysteem duurzaam wordt uitgevoerd. Het is niet duidelijk of hier sprake van is. Wel wordt kansrijke opties genoemd zoals groene daken en halfverharding. Deze maatregelen geven tevens invulling aan een klimaatadaptieve inrichting. De wijze waarop de waterberging wordt ingepast is onvoldoende uitgewerkt. Het waterschap ziet geen mogelijkheden om de waterpartij in de noordwesthoek van het plangebied in te zetten bij de invulling van deze wateropgave.
Verbeelding bestemmingsplan
De begrenzing van de bestemming 'Gemengd' is aan de noordzijde ruim ingetekend. Hiermee wordt het deel van het groene gebied tegen de Groenedijk aan kleiner. De verwachting van het waterschap is dat dit groene gebied nagenoeg geheel gereserveerd moet worden om de wateropgave in te vullen. Gevraagd wordt de begrenzing van de bestemming 'Gemengd' hier op aan te passen. De bestemming 'Groen' wordt als passender gezien.
Regels bestemmingsplan
De regels geven geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Onder voorbehoud wordt een positief wateradvies gegeven. Het voorbehoud heeft betrekking op de nadere uitwerking van de wateropgave.
Reactie:
In het kader van voorliggende ontwikkeling wordt gestreefd naar een duurzame invulling zodat de compensatie-eis verlaagd kan worden tot 60 mm. Dit betekent in beginsel dat de instandhouding en verbetering van het watersysteem door infiltratie en zuivering in een bovengronds systeem plaatsvindt. Per project vraagt dit om maatwerk. Andere vormen van waterberging of een combinatie van waterbergingsoplossingen kunnen daarom ook aangemerkt worden als een duurzame invulling.
In de toelichting van het bestemmingsplan zijn meerdere scenario's inzake watercompensatie opgenomen. In de verdere uitwerking van de planvorming richting de aanvraag omgevingsvergunning zal duidelijk worden wat de uiteindelijk retentie-eis bedraagt. Mogelijke opties voor waterberging zijn in het kader van voorliggende ontwikkeling het toepassen van een groen dak, het werken met open of waterdoorlatende bestrating of inwasmateriaal ter hoogte van de (minder intensief gebruikte) parkeerplaatsen, het opvangen van hemelwater in tonnen en benutten voor intern gebruik, het aanbrengen van een waterbergende fundering en/of het laten afvoeren van hemelwater via plantenbakken zodat het langzaam kan infiltreren in de bodem. Binnen de huidige bestemming 'Groen' is daarnaast voldoende ruimte aanwezig voor de aanleg van een eventueel benodigde waterbergende voorziening. De bestemming 'Groen' zal om deze reden niet uitgebreid worden. Mede omdat het binnen de bestemming 'Gemengd' tevens mogelijk is waterbergende voorzieningen aan te brengen. Het inzetten van de waterpartij in de noordwesthoek van het plangebied voor de benodigde compensatie is bij nader inzien als oplossing komen te vervallen.
8.2.2 Zienswijzen
Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) wordt de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende deze periode kan iedereen op het ontwerp bestemmingsplan een schriftelijke of mondelinge zienswijze indienen. De zienswijzen worden samengevat en voorzien van beantwoording. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college van B &W de gemeenteraad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.
8.2.3 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Bijlage 1
Bijlage 2
Bijlage 3
Nader onderzoek asbest in de bodem
Bijlage 4
Bijlage 5
Bijlage 6
Bijlage 7
Bijlage 8
Nader onderzoek kleine marterachtigen