KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
Hoofdstuk 3 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijke Beleid
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Erfgoed
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
5.3 Bodemkwaliteit
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Flora En Fauna
5.6 Geluid
5.7 Geur
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Water
5.10 Duurzaamheid
5.11 M.e.r. - Beoordeling
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Inleiding
6.2 Systematiek Van De Regels
6.3 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1
Bijlage 2
Bijlage 3
Bijlage 4
Bijlage 5

Bavel, Witpoel ong.

Bestemmingsplan - gemeente Breda

Vastgesteld op 16-04-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

Het bestemmingsplan 'Bavel, Witpoel ong.', met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2018224004-VG01 van de gemeente Breda.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aan- en uitbouwen

Een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt.

1.4 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.5 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Afhankelijke woonruimte

Een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 Bed & Breakfast

Een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf al dan niet met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning.

1.10 Begane grond

De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.

1.11 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.12 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 Bevoegd gezag

Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.14 Bijgebouw

Een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.15 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.16 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.17 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder.

1.18 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

1.19 Bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.20 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan.

1.21 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 Dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.23 Dakopbouw

Een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van een gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw.

1.24 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 Groothandel in smart-, grow- en/of headproducten

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen etc.) ten behoeve van het kweken van planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychtrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van stoffen.

1.26 Growshop

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen etc.) ten behoeve van het kweken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze kweekbenodigdheden.

1.27 Headshop

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending ander dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden.

1.28 Hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmeting als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.29 Huishouden

een samenlevingsvorm van een of meer personen, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.

1.30 Huisvesting in verband met mantelzorg

Huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvang van een bewoner van de woning.

1.31 Kamerverhuur

Het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.

1.32 Kap

De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 75°.

1.33 Mantelzorg

Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.34 Nok

Het snijpunt van twee hellende vlakken.

1.35 Nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie.

1.36 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.37 Smartshop

Elke ruimte voor het berdrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen psychotrope stoffen of planten die psychtrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen.

1.38 Voorgevel

De naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.39 Vrijstaande woning

Een woning waarvan het hoofdgebouw losstaat van de zijdelingse bouwperceelgrenzen.

1.40 Wonen

het voeren van een huishouden in een woning.

1.41 Woning

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.42 Zolder

Een gedeelte van een gebouw waarvan de hoogte tussen de bovenkant van de vloer en het laatste punt van de onderkant van het dak minder dan 1,20 meter bedraagt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens

De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel.

2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel

De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.3 Bebouwingspercentage

Het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden

2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 Dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 Diepte van een gebouw

De lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.7 Goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald.

2.8 Hoogte van een dakopbouw

Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

2.9 Hoogte van een kap

Vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

2.10 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.11 Lessenaarsdak

In afwijking van het bepaalde in de leden 2.4 en 2.7 bij een gebouw met een lessenaarsdak wordt het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte.

2.12 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.13 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.14 Peil

  • Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.

  • Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.

  • Indien in of op het water wordt gebouwd: het ter plaatse geldende peil ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil (NAP).

  • Indien op of langs een spoorlijn wordt gebouwd: de bovenkant van de spoorstaaf.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. Wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'groen' uitsluitend voor groen;

Met daarbij behorend(e):

  1. Groen;

  2. Nutsvoorzieningen;

  3. Parkeren;

  4. Speelvoorzieningen;

  5. Water.

3.2 bouwregels

3.3 afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6:

  1. Voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:

  1. Maximaal 60 m2 van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt;

  2. Het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat, dan wel dat extra verkeersmaatregelen, zoals de aanleg van parkeervoorzieningen, in de openbare ruimte noodzakelijk worden;

  3. De activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;

  4. Gelet op de ligging, omvang en uitoefening van de activiteit geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan het woonmilieu;

  5. De activiteit niet-vergunningplichtige ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mag zijn.

  1. Voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een aanbouw en/of bijgebouw bij een bestaande woning als huisvesting in verband met mantelzorg, met dien verstande dat:

  1. 60 m2 van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

  2. De huisvesting niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

  3. Geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmeringen ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

  4. Zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak onder het gehele hoofdgebouw of een gedeelte van het hoofdgebouw dat geheel boven het peil is gelegen;

  2. Het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan tot 1 bouwlaag met een bouwdiepte van maximaal 4 meter onder peil.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

  1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming;

  2. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. Het gebruik van gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart- en headshop, alsmede een groothandel in smart- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;

  2. Het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en/of huisvesting in verband met mantelzorg;

  3. Het gebruik van bijgebouwen voor een aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;

  4. Het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;

  5. Het gebruik van een woning voor kamerverhuur.

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en b, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperkingen niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straats- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. De bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;

  2. De bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;

  3. De bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  4. Het bepaalde ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkoers en lichtkappen, mits:

  1. De oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m2 bedraagt;

  2. De hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 8 Overige Regels

8.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. Een goede woonsituatie;

  3. De verkeersveiligheid;

  4. De sociale veiligheid;

  5. De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder lid a met maximaal 10%.

  2. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder lid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als "Bavel, Witpoel ong.''

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan is de realisatie van twee woningen in de gemeente Breda. Het plan betreft de bouw van twee patiowoningen op het kavel Witpoel ong. in Bavel.

Op het achterterrein van het perceel Gilzeweg 14 in Bavel zijn recent twee patiowoningen gebouwd (fase 1), die ontsloten worden vanaf het straatje achter de woningen aan de Witpoel.

Aangrenzend aan deze twee woningen ligt een perceel met de bestemming 'Groen'.
De initiatiefnemer wil op dit perceel als tweede fase nogmaals twee patiowoningen realiseren, die stedenbouwkundige aansluiten op de reeds gerealiseerde eerste fase.

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Breda heeft op 15 februari 2018 besloten in principe medewerking te verlenen aan een bestemmingsplanherziening voor de realisatie van twee grondgebonden woningen.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de zuidoostzijde van de bebouwde kom van Bavel in het bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is gelegen aan de Witpoel ong. en is kadastraal bekend als gemeente Nieuw-Ginneken, sectie K, perceelnummer 6016 met een oppervlakte van ca. 1.115 m2.

Het plangebied wordt begrensd door de Witpoel aan de zuidzijde, door de Houtwal aan de westzijde en aan de overige zijdes door woonpercelen gelegen aan de Beemd en Gilzeweg.

[image]

Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Bavel', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 november 2014.

[image]

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

Op grond van het vigerend bestemmingsplan heeft het plangebied de enkelbestemming 'Groen' en de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'.

Binnen de bestemming 'Groen' mogen gronden niet worden bebouwd en worden gebruikt ten behoeve van woondoeleinden, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Daarnaast mag binnen de bestemming 'Waarde – Archeologie' slechts gebouwd worden tot een oppervlakte van maximaal 100 m2.

Het realiseren van twee patiowoningen past daarmee niet binnen het vigerend bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit verschillende hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt allereerst ingegaan op de huidige situatie van het plangebied, waarna in hoofdstuk 3 de beoogde toekomstige situatie wordt weergegeven. Een beschrijving van het relevante beleidskader op Rijks-, provinciaal- en gemeentelijkniveau staat in hoofdstuk 4. Vervolgens komen in hoofdstuk 5 de milieukundige randvoorwaarden en onderzoeken aan de orde. De juridische opzet van het plan staat in hoofdstuk 6. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid worden in hoofdstuk 7 beschreven.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

Het kavel Witpoel ong. is gelegen aan de achterstraat van de Witpoel. Vanaf deze achterstraat zijn de achtertuinen en garages van de woningen langs de Witpoel bereikbaar.
Het perceel van ca. 1.115 m2 is gevuld met gras, struikgewas en bomen. Aan drie zijden (noord, zuid, west) wordt het perceel ingesloten door achtertuin van de omringende woningbouw langs de Beemd, Houtwal en Witpoel. Aan de oostzijde zijn twee patiowoningen (fase 1) gelegen.

Aan de Houtwal grenst een gemeentelijk groenperceel aan het plangebied. Door de dichte beplanting is er echter geen visuele relatie tussen beide gebieden.

Hoewel het perceel een zeer groene inrichting heeft, is dat door de besloten ligging niet beleefbaar voor buitenstaanders. Alleen vanaf de achterstraat van de Witpoel is het groen zichtbaar. Doordat er sprake is van een achterstraat en de tuinen door de garages van de straat worden gescheiden, draagt het aanwezige groen weinig bij aan de woonkwaliteit van de bewoners van de Witpoel.

[image]

Aanzicht plangebied vanuit de Houtwal

[image]

Toegang achterstraat Witpoel

Hoofdstuk 3 Toekomstige Situatie

Het planvoornemen betreft het realiseren van twee patiowoningen. Voor de invulling wordt aangesloten bij de stedenbouwkundige uitgangspunten van fase 1:

  1. Het perceel is aan te merken als een inbreidingslocatie, vanwege het feit dat het aan alle zijden door bestaande woningbouw wordt omsloten;

  2. Door de volledig ingesloten ligging en het privékarakter heeft het perceel geen belangrijke functie als waardevol openbaar groen;

  3. Een invulling met woningbouw is goed mogelijk, maar mag niet leiden tot een grote verdichting van het perceel of tot hinder voor de omwonenden;

  4. Ontsluiting vindt plaats via de achterstraat van de Witpoel;

  5. Indien aanwezig, dienen bestaande waardevolle bomen behouden te blijven;

  6. Aan de zuidzijde van het perceel blijft een strook van 7,5 meter onbebouwd;

  7. Aan de noordzijde van het perceel blijft een strook van 5 meter onbebouwd;

  8. De woningen hebben een hoogte van 1 bouwlaag.

Binnen deze randvoorwaarden is het goed mogelijk om een optimale verkaveling te creëren met behoud van het waardevolle groen, voldoende afstand tot de belendende percelen en een goed woonkwaliteit voor de nieuwe percelen.

De verkaveling gaat uit van de bouw van twee vrijstaande patiowoningen. Door het vrijstaande en lage woningtype (max. bouwhoogte 4 meter), het behoud van de bestaande bomen en de ruime afstand tot de belendende percelen wordt een fraaie, ruim opgezette en groene woonomgeving gecreëerd, waarbij de bewoners kunnen genieten van het groen rondom hun woning. Richting de omliggende woningen worden ruime afstanden aangehouden en voor die woningen verandert de woonkwaliteit niet.

Voor wat betreft de architectonische uitwerking van de woningen zal aangesloten worden bij het bebouwingsbeeld van de omliggende woningen en de recent gebouwde naastgelegen patiowoningen in fase 1.

Via de gezamenlijke entree vanaf de openbare achterstraat van de Witpoel kunnen de parkeerplaatsen of carports op eigen terrein bereikt worden. Per woning zullen minimaal 2 parkeerplaatsen worden aangelegd. Hiermee wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Het realiseren van voldoende parkeerplaatsen is juridisch vastgelegd in het Parapluplan Parkeren 2017. Het plan heeft daarmee geen significante gevolgen voor de verkeer- en parkeersituatie in de omgeving en er hoeven geen ingrepen in de openbare ruimte plaats te vinden.

[image]

Toekomstige situatie

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk en de gebruiker voorop zet. Het Rijk voert dit samen met andere overheden uit. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uit gaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.

Om dit te behalen, heeft het Rijk drie hoofddoelen geformuleerd:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;

  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;

  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor het plangebied gelden geen opgaven van nationaal belang.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te kunnen stellen aan ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Hierdoor wordt van de regelgeving verwacht dat de inhoud doorwerkt op de ruimtelijke besluitvormig op gemeentelijk niveau. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigd in juridische zin deze kaderstellende wetgeving. Het Barro is op 30 oktober 2011 in werking getreden.

Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • De mainportontwikkeling van Rotterdam;

  • De bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren;

  • De bescherming en behoud van de Waddenzee;

  • De bescherming en behoud van enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam;

  • De uitoefening van defensietaken;

  • Veiligheid rond rijksvaarwegen;

  • Toekomstige uitbreiding van hoofd(spoor)wegennet;

  • De elektriciteitsvoorziening;

  • De ecologische hoofdstructuur;

  • De veiligheid en bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament;

  • Toekomstige rivierverruiming langs de Maas;

  • Verstedelijking in het IJsselmeer;

  • Duurzame verstedelijking.

Uitoefening defensietaken

Voor het plangebied geldt dat in het Barro regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van defensietaken. Het plangebied ligt namelijk in het obstakelbeheergebied van het militaire luchtvaartterrein Gilze-Rijen.

Een obstakelbeheergebied kenmerkt zicht door – gezien vanuit het vliegveld – een aantal vlakken waarvan de hoogte oploopt met het toenemen van de afstand tot het luchtvaartterrein. Het obstakelbeheergebied bepaalt tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is ter voorkoming van gevaar voor het vliegverkeer rond de luchthaven ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. Het deel van de obstakelvrije zone rondom het vliegveld Gilze-Rijen dat over het plangebied ligt is de invliegfunnel.

Dit zijn de start- en landingsvlakken met zijkanten, die zijn vastgesteld in het verlengde van de start- en landingsbaan. Hiervoor gelden hoogtebeperkingen als het gaat om het oprichten van hoge obstakels. De maximale bouwhoogte blijft in het plangebied ruim beneden de hoogtebeperkingen van de invliegfunnel.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 art. 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) – de 'ladder voor duurzame verstedelijking' – geldt voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van centrale overheden die (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken een bijzonder procesvereiste. Dit nationale belang houdt in dat, ten behoeve van een goed systeem van ruimtelijke ordening, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten plaats dient te vinden. Deze zorgvuldige afweging heeft tot doel om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een onaanvaardbare leegstand te voorkomen.

De ladder dient verplicht toegepast te worden bij besluiten die betrekking hebben op een stedelijke ontwikkeling. Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is in artikel 1.1.1 lid 1 van het Bro omschreven als: “Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.

Uit de jurisprudentie, die is verschenen sinds de inwerkingtreding van de ladder, blijkt dat de afdeling bestuursrechtspraak een zekere ondergrens stelt aan ontwikkelingen wanneer het gaat om de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een stedelijk ontwikkeling als meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn getrokken, dat vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Onderhavig planvoornemen betreft het toevoegen van twee nieuwe woningen, daarmee is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Een nadere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijk is niet noodzakelijk.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) in werking getreden en op 19 maart 2014 geactualiseerd. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijke handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en de doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid. De provincie kiest voor een duurzame ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. De ruimtelijke keuzes geven hier op provinciaal niveau invulling aan.

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen. Samen vormen deze structuren de provinciale ruimtelijke structuur. De vier structuren zijn:

  • De groenblauwe structuur;

  • Het landelijk gebied;

  • De stedelijke structuur;

  • De infrastructuur.

[image]

Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Het plangebied is als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied op de bijbehorende kaarten aangegeven als 'stedelijk concentratiegebied'. In de stedelijke structuur wil de provincie het volgende bereiken:

  • Concentratie van verstedelijking;

  • Zorgvuldig ruimtegebruik;

  • Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit;

  • Betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur;

  • Versterking van de economische kennisclusters.

Binnen het stedelijk gebied is functiemenging, inbreiding, herstructurering en transformatie belangrijk, zodat er minder ruimte nodig is voor stedelijke uitbreiding. Door de verstedelijking te concentreren, zijn er meer mogelijkheden om een hoog voorzieningenniveau in stand te houden en verder te ontwikkelen. Dat gebeurt rond goed ontsloten gebieden, zoals in dynamische stadcentra en op knooppunten van infrastructuur.

Onderhavige ontwikkeling voorziet in een inbreiding binnen de grenzen van het bestaand stedelijk gebied. Daarmee voldoet het plan aan de uitgangspunten van het provinciaal beleid.

4.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant

De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. In de verordening vertaalt de provincie kaderstellende elementen uit het provinciaal beleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Op 7 februari 2014 is door de Provinciale Staten de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. De verordening is op 13 maart 2014 in werking getreden (geconsolideerde versie per 1 juli 2018).

De Verordening ruimte bevat onder andere de volgende onderwerpen:

  • Ruimtelijke kwaliteit;

  • Stedelijke ontwikkelingen;

  • Natuurgebieden en andere gebieden met waarden;

  • Agrarische ontwikkelingen, waaronder intensieve veehouderij;

  • Overige ontwikkeling in het landelijk gebied.

[image]

[image]

Uitsnede Verordening Ruimte

Het plangebied is gelegen in het bestaand stedelijk gebied. Binnen het bestaand stedelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkelingen. In het stedelijk concentratiegebied zijn de mogelijkheden om het bestaand stedelijk gebied beter te benutten door inbreiding en herstructurering en intensief en meervoudig ruimtegebruik van belang. Daarnaast moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheden die compacte bouwwijzen bieden om het ruimtegebruik te intensiveren. Ook moet bestaande, nieuwe of te herontwikkelen ruimte intensiever worden benut. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan het provinciaal beleid.

4.3 Gemeentelijke Beleid

4.3.1 Structuurvisie Breda 2030, Keuzes maken in een dynamische tijd

De Structuurvisie Breda 2030 (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2013) geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weer en biedt een afwegingskader voor de stedelijke programmering. De structuurvisie dient als integrale basis voor bestemmingsplannen, ontwikkelingsvisies en beleidsdocumenten.

Het fundament voor de ontwikkeling van Breda naar 2030 is het ontwikkelen van een compacte, duurzame stad, waarin ruimte is voor initiatief. Uitgangspunt in de Structuurvisie voor wat betreft woningbouw is een betere aansluiting van de nieuwbouw op de bestaande voorraad en de ontwikkelde woningvraag. Vraag en aanbod moeten beter op elkaar afgestemd worden. Het is dus van belang dat een herprogrammering plaatsvindt, waarbij prioriteiten gesteld worden, welke woningbouwplannen wel of geen doorgang mogen vinden. Het afstemmen van het woningaanbod op de woonvraag is de opgave voor markt en overheid. De gemeente voert de regie op het programma en zal samen met andere partijen en bewoners richting gegeven aan de projecten waarop wordt ingezet. De gemeente heeft hierbij vooral een regisserende, stimulerende en faciliterende rol. Wanneer de bevolkingsontwikkeling, de woningmarkt en de ambities rond het wonen vertaald worden naar het woonbeleid, komen de volgende accenten naar voren:

  • Realistisch programmeren;

  • Bijstellen, doseren en faseren van lopende plannen;

  • Schrappen van projecten die niet tot ontwikkeling komen;

  • Faciliteren van vernieuwende, onderscheidende en unieke woonlocaties;

  • Ondersteunen van initiatieven (zelfbouw);

  • Aandacht voor de vitaliteit van de dorpen en wijken;

  • Inzetten op duurzaamheid bestaande voorraad (o.a. particuliere woningverbetering);

  • Aandacht voor vergrijzing (nul-trede-woningen, thuis wonen met zorg in de buurt);

  • Huisvesten van jonge huishoudens;

  • Huisvesten van kwetsbare groepen en de benodigde kernvoorraad aan sociale huurwoningen;

  • GWI en bereikbaarheid voorzieningen;

  • Arbeidsmigranten en studenten en regulering kamermarkt.

Vertaald naar de nieuwe woningvoorraad, geven de accenten voor het woonbeleid het volgende beeld:

  • Kleinschalig en verspreid over alle woonsferen en woonmilieus;

  • Ruimte voor zelfbouw;

  • Inzetten op functiemenging;

  • Versterken karakter bestaande woonmilieus (gemêleerd);

  • Monitoring ontwikkeling vraagzijde en effecten realisatieteam;

  • Faseren en doseren grootschalige locaties;

  • Verzamelopgave vitaliteit dorpen.

Het realiseren van twee patiowoningen is een particulier initiatief, waarbij tevens wordt voorzien in een behoefte naar geschikte woningen voor kwetsbare groepen (ouderen). Het planvoornemen sluit daarmee aan op de vraag vanuit de markt en is passend binnen de gemeentelijke kaders van de stedelijk programmering zoals vastgelegd in de structuurvisie.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Erfgoed

Cultureel Erfgoed

In de nota Erfgoed in context ErfgoedVisie Breda 2008-2015 is vastgesteld dat het Bredase erfgoed
de basis vormt van de Bredase identiteit en tevens de basis vormt van ruimtelijke ontwikkelingen in
Breda. Om het erfgoed in brede zin op herkenbare wijze te kunnen inpassen in nieuwe ruimtelijke
ontwikkelingsprocessen is een goede inventarisatie noodzakelijk. In deze toelichting op het
bestemmingsplan wordt het aanwezige cultureel erfgoed (te verdelen in archeologie, historische
geografie en gebouwd erfgoed) globaal in beeld gebracht en wordt aangegeven hoe deze waarden
beschermd worden.


Archeologie wordt in het bestemmingsplan vertaald middels de Waarde Archeologie, historische
geografie en gebouwd erfgoed worden vertaald middels de Waarde Cultuurhistorie.

Archeologie

Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen conform het vastgestelde gemeentelijk beleid, de Monumentenwet 1988, waarin besloten ligt de Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007, is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen voor de gebieden die conform de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1. Archeologie zijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachting anders dan laag. Hetzelfde geldt voor de gebieden van archeologische waarden en gemeentelijke archeologische monumenten. Ter plaatse van gronden met een dubbelbestemming dient voorafgaand aan ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van het archeologisch onderzoek wordt door bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.

Onderzoek

[image]

Uitsnede Beleidsadvieskaart 'Breda's Erfgoed deel 1 Archeologie'

Het plangebied is gelegen binnen het onderzoeksgebied 'Terreinen met een hoge archeologische verwachting'. Binnen deze terreinen zijn bodemingrepen in principe niet toegestaan voor bodemingrepen dieper dan 0,30 m-mv en groter dan 100 m2.
Deze archeologische verwachting vertaalt zich in het vigerend bestemmingsplan 'Bavel' naar de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie', wat inhoud dat bij bodemingrepen van meer dan 100 m2 en dieper dan 0,30 is archeologisch onderzoek verplicht is.

De locatie van fase 2 is echter al mee onderzocht in het archeologische onderzoek voor fase 1 (Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven, Billan, 15-07-2009). Het gehele perceel is toen onderzocht door middel van proefsleuven.

Tijdens het onderzoek werden sporen aangetroffen die in relatie staan tot het landgebruik van het plangebied en zijn ontstaan bij de ontginning van het gebied en de daaropvolgende agrarische activiteiten en die een archeologische vindplaats vormen uit de periode late Middeleeuwen/Nieuwe Tijd.

De greppels die in het noordoostelijke deel van het plangebied werden aangetroffen komen voor een deel overeen of lopen parallel met de perceelsgreppels op het minuutplan uit het begin van de negentiende eeuw. Ze zijn waarschijnlijk ontstaan in de late Middeleeuwen, waarna het plangebied lange tijd in gebruik is gewest als akkergebied en door bemesting een dik pakket humeuze bovengrond heeft gekregen.

Op basis van het proefsleuvenonderzoek wordt de vindplaats, gezien de lage inhoudelijke kwaliteit, niet behoudenswaardig gewaardeerd en wordt geen behoud in of ex situ geadviseerd.

Historische geografie

Het plangebied ligt op de rand van de Bavelse Akker en maakt onderdeel uit van de open akker, het oudste deel van de akker. de oostwal hiervan grens aan het plangebied (kaartbijlage 6, Leenders 2006).

Ten oosten van het plangebied liep de Mortel, een akkerweg en verbindingsweg langs de open akker van Bavel (kaartbijlage 7, Leenders 2006). Momenteel staan de woningen aan de Gilzeweg en Witpoel op het voormalige tracé van de Mortel.

Het plangebied valt buiten de bewoning van Eikberg (kaartbijlage 8, Leenders 2006). Heerlijkheden en landgoederen zijn uit het plangebied niet bekend, evenmin zijn er onderdelen van de linies uit de Spaanse tijd bekend (Leenders 2006).

Er bevinden zich in het plangebied geen waardevolle elementen vanuit historische geografie die beschermd dienen te worden.

Gebouwd erfgoed

Binnen het plangebied bevinden zich geen beschermde monumenten en panden van
cultuurhistorische waarde (locatie thans onbebouwd). Derhalve is het toekennen van een
dubbelbestemming ‘Waarde-Cultuurhistorie’ niet van toepassing.

Conclusie

Nader archeologische onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.2 Bedrijven En Milieuzonering

Wet milieubeheer

De Wet milieubeheer (Wm) zorgt ervoor dat milieuoverlast in woongebieden zoveel mogelijk wordt beperkt. Alle voorzieningen en bedrijven die overlast veroorzaken moet daarom een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer.

In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een indicatieve richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten opgenomen. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van de milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook de uiteindelijke richtafstand.

De richtafstanden volgens de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is.

Milieucategorie

Richtafstand t.o.v. rustige wijk

Richtafstand t.o.v. gemengd gebied

1

10 m

0 m

2

30 m

10 m

3.1

50 m

30 m

3.2

100 m

50 m

4.1

200 m

100 m

4.2

300 m

200 m

5.1

500 m

300 m

5.2

700 m

500 m

5.3

1.000 m

700 m

6

1.500 m

1.000 m

Onderzoek

Het plangebied wordt aan alle zijden omringd door bestaande woningen. Voor het plangebied wordt daarom uitgegaan van een rustige woonwijk. In onderstaande tabel zijn de milieubelastende bedrijven rondom het plangebied weergegeven.

Adres

Type bedrijf

Milieucategorie

Richtafstand

Werkelijke afstand

Brigidastraat 47

Bouwmarkt, tuincentra, hypermarkt

2

30 meter

100 meter

Kloosterstraat 54

Restaurant

1

10 meter

130 meter

Bij de ontwikkeling van de woningen wordt voldaan aan de vereiste richtafstanden tot de omliggende bedrijven en milieubelastende functies. De omliggende bedrijven worden niet in hun mogelijkheden beperkt en er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.3 Bodemkwaliteit

Besluit bodemkwaliteit

Sinds 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) van kracht. Het doel van het Bbk is duurzaam bodembeheer. Dat wil zeggen: een balans tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu, én gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw of aanleg van wegen.

Op grond van artikel 3.1.6. lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (2008) moet een bodemonderzoek worden verricht om de realiseerbaarheid van een bestemmingsplan te beoordelen. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of een herinrichting mogelijk is, moet tenminste een verkennend bodemonderzoek worden verricht.

Onderzoek

In oktober 2018 is een verkennend bodemonderzoek (bijlage, Aeres Milieu, AM18486, 13 november 2018) uitgevoerd op een locatie gelegen aan de Witpoel in Bavel.

Uit de analyseresultaten blijkt dat in zowel de bovengrond als in de ondergrond geen gehalten zijn gemeten verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde. Het freatisch grondwater is licht verhoogd met cadmium en koper.

De resultaten van dit bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader bodemonderzoek.

De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.4 Externe Veiligheid

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die vallen onder het BRZO (Besluit Risico's Zware Ongevallen), LPG-tankstations en opslagplaatsen met gevaarlijke stoffen.

Belangrijke begrippen in het kader van externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is in het Bevi gedefinieerd als “het risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.”
Het groepsrisico is gedefinieerd als “de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of een ongewoon vooral binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.”

Externe veiligheid gaat over het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De verbonden risico's moeten beperkt blijven. Hiervoor worden de volgende normstellingen gehanteerd:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) is vooral gericht op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;

  • Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijk ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. In het Bevi is vastgelegd dat voor iedere toename in het groepsrisico een verantwoordingsplicht geldt, ongeacht of er door de wijziging een norm wordt overschreden.

Verder zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van belang. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 en woningen met een dichtheid van meer dan twee woningen per hectare.
Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer sporthallen, zwembaden en woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare.
Het Bevi bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en regels voor het groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico geldt onder meer een grenswaarde van 10-6 per jaar voor kwetsbare objecten in nieuwe situaties. Voor het groepsrisico geldt dat de gemeenteraad verantwoording moet afleggen over de wijzen waarop het groepsrisico is meegewogen in de besluitvorming.

Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is vanaf 1 april 2015 vastgelegd in de Wet Basisnet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wgvs). Voor ruimtelijke ordening in relatie tot transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes. Dit besluit is gebaseerd op de Wro en de Wm. Volgens het Bevt mag op grond van een ruimtelijk besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Het Bevt gaat ook in op de hoogte van de groepsrisico. Wanneer het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt, is een verantwoording van het groepsrisico niet verplicht.

Onderzoek

[image]

Uitsnede risicokaart

Inrichtingen

Uit de risicokaart van Noord-Brabant volgt dat er op of in de nabijheid van de projectlocatie geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen die vallen onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI).

Vervoer gevaarlijke stoffen

Ruimtelijke ontwikkelingen binnen 200 meter van een Rijksweg waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zijn van invloed op de hoogte van het GR. Het plangebied ligt op ruim één kilometer van zowel de rijksweg A27 als de rijksweg A58.

Achter op de kavel is een aardgasbuisleiding (Z 528-01) van de NV Nederlandse Gasunie gelegen. Deze aardgasleiding levert externe veiligheidsrisico’s voor de omgeving en kan beperkingen opleveren voor de ontwikkeling. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar bedraagt 0 m. Het invloedsgebied bedraagt 140 m aan weerszijden van de leiding. De projectlocatie ligt op ca. 200 meter van de leiding en valt daarmee buiten het invloedsgebied van de leiding.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.5 Flora En Fauna

Wet natuurbescherming (Wn)

De Wet natuurbescherming, die per 1 januari 2017 in werking is getreden, vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De Wet natuurbescherming bestaat uit minder regels en is overzichtelijker dan de drie voorgaande wetten. De uitvoering van de wet komt grotendeels in handen van de provincies. De wet bevat regels voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten en de belangrijkste natuurgebieden in Nederland.

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien van uit Europees perspectief. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings-)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingsdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.

Het bevoegd gezag kan schadelijk activiteiten beperken en eisen dat een milieuvergunning op de Wn wordt aangevraagd. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn opgenomen in de Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van de beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) genaamd, is het Nederlandse netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter met elkaar verbinden en met het omringende agrarische gebied. Het NNN is gebaseerd op provinciale regelgeving, die met ingang van de Wet natuurbescherming niet is veranderd. In het Natuurnetwerk Nederland liggen:

  • Bestaande natuurgebieden, waaronder 20 nationale parken;

  • Gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt;

  • Landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;

  • Ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee;

  • Alle Natura 2000-gebieden.

Vanaf 2014 zijn de provincies verantwoordelijk voor de begrenzing en ontwikkeling van dit natuurnetwerk. Tot die tijd was de Rijksoverheid hiervoor verantwoordelijk.

In het Natuurpact hebben de provincies met het Rijk afgesproken om tot 2027, 80.000 hectare natuur in te richten. Het NNN moet uiteindelijk samen met de natuurgebieden in andere Europese landen een aaneengesloten Pan-Europees Ecologisch Netwerk (PEEN) vormen.

De provincies hebben daarnaast de bevoegdheid om bijzondere provinciale landschappen of bijzondere provinciale natuurgebieden aan te wijzen. Veel provincies hebben de Nationale Landschappen (sinds 2011 geen onderdeel meer van het nationaal beleid) in hun provinciale beleid opgenomen.

Beschermde soorten

Met de komst van de Wet natuurbescherming is de lijst van beschermde soorten gewijzigd. Er zijn soorten die voorheen beschermd waren en met de komst van de Wn niet meer en andersom. De Wn kent drie algemene beschermingsregimes:

  • Vogels: alle vogels in de zin van de Vogelrichtlijn (paragraaf 3.1 van de Wn);

  • Internationaal beschermde soorten: alle dieren en planten genoemd in de bijlagen bij de Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en Bonn (paragraaf 3.2. van de Wn);

  • Overige beschermde soorten: soorten genoemd in de bijlagen van de Wn, die niet onder de reikwijdte van paragraaf 3.2 vallen (paragraaf 3.3 van de Wn).

Voor soorten die ook niet in de bijlagen van de Wn worden genoemd, fungeert de zorgplichtbepaling (artikel 1.11 Wn) als vangnet. Op grond van deze bepaling moeten schadelijke handelingen voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving in beginsel achterwege worden gelaten, dan wel moeten maatregelen worden genomen om schadelijke gevolgen (zoveel mogelijk) te voorkomen.

Onderzoek

Voor het plangebied is een quick scan flora en fauna uitgevoerd (bijlage, IJzerman advies, 2018484, 14 november 2018).

Gebieden

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een Natura 2000 gebied of nabij gebieden die behoren tot het NatuurNetwerkBrabant. De instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 gebieden zullen geen negatieve effecten ondervinden van de geplande ontwikkelingen, ten opzicht van het huidige gebruik. Er vinden geen verhoogde emissies van licht, geluid of stoffen plaats die van negatieve invloed zouden kunnen zijn op Natura-2000 gebieden. Een vergunning Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.


Flora

Bij de veldinspectie is het plangebied onderzocht door een ervaren vegetatiekundige, op het voorkomen van beschermde soorten of resten hiervan. Het plangebied is met nadruk geïnspecteerd
op potentiële groeiplaatsen voor beschermde soorten. Deze soorten of hun groeiplaatsen zijn niet aangetroffen in het plangebied en worden hier ook niet verwacht.


Ongewervelden

Op de planlocatie ontbreken geschikte biotopen voor beschermde ongewervelden.


Amfibieën, vissen en reptielen

Potentiële geschikte water- en oeverstructuren voor beschermde soorten ontbreken op de planlocatie zelf. Beschermde amfibieën- of vissoorten zullen hierdoor geen gebruik maken van het plangebied als voortplantingsgebied. De ontwikkeling is landgebonden en er zullen geen waterstructuren worden aangetast.

In theorie is het mogelijk dat er in het plangebied enkele algemene amfibieënsoorten, zoals bruine kikker of gewone pad in landfase voorkomen. Hoewel deze soorten beschermd zijn (artikel 3.10), worden zij niet bedreigd in hun voorkomen en staan vermeld als vrijgestelde soorten. Voor het opzettelijk doden of vangen en voor het opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen wordt vrijstelling verleend als de handeling verband houdt met ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden (hier van toepassing).
Het is echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen.
Op de planlocatie zijn geen overig beschermde soorten aangetroffen.


Broedvogels

Alle bewoonde nesten in het broedseizoen vallen onder de bescherming van de nieuwe Wet
natuurbescherming. Er dient daarom gedurende de kapwerkzaamheden rekening gehouden te worden met het broedseizoen van vogels. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Er wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen.

Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden
uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van
de wet niet aan de orde.

Bij de inspectie is een duivennest aangetroffen in de grove den. Ook zijn uitwerpselen en veren van houtduiven gevonden. Er is met nadruk gezocht naar sporen die duiden op de aanwezigheid van nestlocaties van uilen, roofvogels, gierzwaluwen en huismussen, soorten waarvan de nesten jaarrond beschermd kunnen zijn. Alle bebouwing was visueel goed te onderzoeken. Er zijn geen nesten, prooiresten of uitwerpselen van deze groepen aangetroffen.

Zoogdieren

Het is mogelijk dat er een enkel individu van een vrijgestelde soort op de locaties kan worden aangetroffen, zoals egel, mol, konijn, veldmuis en bepaalde spitsmuizen.

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen hoeft voor deze soorten geen ontheffing meer te worden aangevraagd. Het is echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Hierbij valt te denken aan het uitvoeren van de meest verstorende werkzaamheden in de maanden september en oktober.


Alle soorten vleermuizen vallen onder de groep beschermde soorten.
De checklist van het Vleermuisprotocol 2017 geeft voor gebouwen de volgende drie aandachtpunten:

  • Zijn er potentieel aanwezige ruimtes voor winter-, kraam-, zomer-, en paarverblijfplaatsen?

  • Zijn er sporen van aanwezigheid? en

  • Is er sprake van een foerageergebied?


In de omgeving kunnen algemene soorten zoals gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) en laatvlieger (Eptesicus serotinus) voorkomen. Deze dieren zijn cultuurvolgers en maken vaak gebruik van lijnvormige groen- en bebouwingsstructuren en straatverlichting.

Het houten tuinhuisje is uitvoerig geïnspecteerd op het voorkomen van sporen en potentieel geschikte
verblijfslocaties voor vleermuizen in de diverse seizoenstadia. Alle structuren waren goed toegankelijk en visueel goed te onderzoeken.

Meststrepen op de muren, uitwerpselen, dode dieren of prooiresten die zouden kunnen duidden op de aanwezigheid van gebouwbewonende vleermuizen ontbreken. Spouwruimtes of andere voor vleermuizen geschikte kieren of openingen ontbreken.

De aanwezige bomen hadden geen geschikte holtes, kieren of openingen om als vaste verblijfslocatie voor boombewonende soorten te dienen.

Bestaande lijnvormige groenstructuren waarlangs migratie- of foerageerroutes van vleermuizen zouden kunnen liggen worden niet aangetast door de voorgenomen plannen. Eventuele vliegroutes worden niet onderbroken.


De geplande ontwikkeling heeft door gebrek aan geschikte verblijfslocaties of het ontbreken van een gebruiksfunctie (foerageergebied of vliegroute) geen negatieve effecten op lokale populaties vleermuizen.

Advies

  • Vrijgestelde soorten kunnen mogelijkerwijs worden aangetroffen. Hiervoor hoeft in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing of vergunning meer te worden aangevraagd. Het voorkomen van deze soorten wordt door de geplande ontwikkelingen niet in gevaar gebracht. Het is echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Hierbij valt te denken aan het uitvoeren van de meest verstorende werkzaamheden in de maanden september en oktober.

  • Voor overige beschermde soorten is nader onderzoek niet noodzakelijk door het ontbreken van geschikte biotopen. Vaste verblijfslocaties van vleermuizen en jaarrond beschermde vogelnesten bevinden zich niet op de locatie.

  • Eventuele kapwerkzaamheden kunnen het beste tussen half juli en half maart (buiten het broedseizoen) worden verricht. Het verstoren van broedende vogels is verboden. Voor het verstoren van broedende vogels wordt geen ontheffing verleend. In het broedseizoen kan ook gesloopt worden, alleen dient het dan onder begeleiding van een ter zake kundige2 te worden uitgevoerd.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.6 Geluid

Wet geluidhinder

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag vooral in de Wet geluidhinder (Wgh). Daarnaast vindt de beoordeling in de Wet ruimtelijke ordening plaats op basis van een goed woon- en leefklimaat. In de zin van de Wgh zijn woningen, geluidsgevoelige terreinen en andere geluidsgevoelige gebouwen beschermd tegen wegverkeerslawaai, industrielawaai, spoorweglawaai en omgevingslawaai. Onder geluidsgevoelige terreinen wordt verstaan: terreinen behorend bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen en woonwagenstandplaatsen. Geluidsgevoelige gebouwen zijn onder andere onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verzorgingstehuizen en psychiatrische inrichtingen. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidsgevoelig in het kader van de Wgh.

Geluid beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de leefomgeving. In de Wgh worden daarom eisen gesteld aan de toelaatbare geluidbelasting op gevels van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone langs bestaande infrastructuur.

Onderzoek

Voor de planontwikkeling is een akoestisch onderzoek (bijlage, Voortman ingenieurs, R-JVO/1366 18.1162, 13 november 2018) uitgevoerd voor de nieuwbouw van 2 vrijstaande woningen aan de Witpoel te Bavel.


De woningen zijn ten aanzien van wegverkeerslawaai gelegen binnen de geluidszone van de Gilzeweg en de invloedssfeer van diverse 30 km/h wegen.


Doel van het onderzoek is om in het kader van de ruimtelijke onderbouwing de geluidsbelasting op de woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai te bepalen en te toetsen aan de Wet geluidhinder en het gemeentelijk geluidbeleid.


Uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek blijkt dat:

  • De berekende geluidbelasting op de woningen ten gevolge van de Gilzeweg ten hoogste 35 dB,
    incl. aftrek artikel 110g Wgh, bedraagt en lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor
    wegverkeerslawaai;

  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van alle 30 km/h wegen ten hoogste 40 dB, incl.aftrek artikel 110g Wgh, bedraagt.
    30 km/h wegen hebben van rechtswege geen geluidszone en worden in het kader van de
    ruimtelijke ordening niet getoetst aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder.
    De geluidbelasting is in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel inzichtelijk gemaakt
    en geconcludeerd wordt dat er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat;

  • De berekende gecumuleerde geluidbelasting LCUM ten gevolge van alle wegen (incl. 30 km/h
    wegen) ten hoogste 40 dB, incl. aftrek artikel 110g Wgh, bedraagt;

  • Alle gevels van de woningen zijn geluidluw waarmee aan de eisen uit het gemeentelijk
    geluidbeleid ten aanzien van de geluidluwe gevel wordt voldaan.


Geluidwering van de gevel

Voor verblijfsruimten in woningen met een geluidsbelasting lager dan of gelijk aan 53 dB, excl. aftrek art. 110g Wgh worden normaliter geen berekeningen uitgevoerd.
Algemeen geldt dat zonder aanvullende geluidwerende voorzieningen en bij toepassing van gebruikelijke bouwmaterialen (standaard dubbel glas, enkele kierdichting, ventilatieroosters, spouwmuren etc.) een minimale geluidwering van 20 dB wordt bereikt.
Een aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevel is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.7 Geur

Wet geurhinder en veehouderijen

In het kader van de ruimtelijke procedure dient enerzijds nagegaan te worden of er ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (milieu hygiënische toets) en anderzijds of het planvoornemen leidt tot een belemmering van vergunde rechten van bedrijven in de omgeving.

Voor veehouderijen is het geurbeleid vastgesteld in de op 1 januari 2007 inwerking getreden Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv). De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag maken op een geurgevoelige object (zoals een woning). Daarbij wordt onderscheidt gemaakt tussen de ligging binnen en buiten de bebouwde kom. De Wgv bevat afstandsnormen die in acht moeten worden genomen. In artikel 3 van de wet zijn de ten hoogste toegestane geurbelastingen bepaald.

Locatie geurgevoelige object

Ten hoogste toegestane geurbelasting

Concentratiegebied, binnen bebouwde kom

3,0 OUe/m3

Concentratiegebied, buiten bebouwde kom

14,0 OUe/m3

Niet-concentratiegebied, binnen bebouwde kom

2,0 OUe/m3

Niet-concentratiegebied, buiten bebouwde kom

8,0 OUe/m3

Deze maximaal toegestane geurbelasting is in een aantal gevallen niet van toepassing. Dit is het geval in de volgende situaties:

  1. Ruimte voor ruimte woning of aanwezige geurgevoelig object, dat na 19 maart 2000 is gebouwd op een kavel die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij en is gebouwd in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij en in samenhang met de sloop van bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij;

  2. Bedrijfswoning behorende bij andere een andere veehouderij;

  3. Voormalig geurgevoelig object dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij.

Als één van deze situaties aan de orde is, wordt uitgegaan van vast afstanden. De minimum afstand van een veehouderij tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom dient tenminste 100 meter te zijn. Wanneer het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom is gelegen dient deze afstand minimaal 50 meter te zijn.

Onderzoek

Invloed geur afkomstig van bedrijven

In (de omgeving van) het plangebied zijn geen geurrelevante bedrijven aanwezig.

Invloed van geur afkomstig van veehouderijen

In (de omgeving van) het plangebied zijn geen veehouderijen aanwezig waarvan de geurhindercontouren over het plangebied liggen.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.8 Luchtkwaliteit

Wet milieubeheer

Een onderdeel uit de Wet milieubeheer betreft de luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregelen van bestuur 'niet in betekenende mate' vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de regeling 'niet in betekende mate' zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  1. Woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen;

  2. Projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bedragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

Onderzoek

Onderhavig planvoornemen betreft de realisatie van twee woningen. Het voornemen draagt daarmee 'niet in betekenende mate' bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Hetgeen betekent dat geen nader onderzoek noodzakelijk is.

Conclusie

Op het gebied van luchtkwaliteit zijn geen bezwaren voor de uitvoering van het plan.

5.9 Water

Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn die moet leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De Kaderrichtlijn moet in landelijke wet- en regelgeving worden omgezet. Met de komst van de Implementatiewet EG-Kaderrichtlijn Water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Europese Kaderrichtlijn heeft gevolgen voor de gemeente op het gebied van riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet vervangt een groot aantal wetten op het gebied van water. De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. Op rijksniveau wordt een nationaal waterplan gemaakt en op provinciaalniveau een regionaal waterplan. Deze plannen bevatten de hoofdlijnen van het nationale en regionale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale en regionale ruimtelijke beleid. De ruimtelijke aspecten van plannen van Rijk en provincies worden vervolgens aangemerkt als structuurvisies in de zin van de Wro. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies, plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd. Als aanvulling hierop is de op 1 januari 2009 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken opgenomen in de Waterwet. Door deze wetgeving kunnen gemeenten een verbrede zorgplicht op zich nemen. De wetgeving maakt het in tegenstelling tot eerdere wetgeving mogelijk om rioolheffing te heffen voor een zuiveringstechnisch werk dat door de gemeente (of waterschap/derde) wordt beheerd op grond van de Gemeentewet.

Nationaal Waterplan

Het nationaal waterbeleid voor de komende jaren is in 2015 vastgesteld door het kabinet in het Nationaal Waterplan 2016-2021. Het Nationaal Waterplan formuleert beleid voor de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening. Binnen de planperiode 2016-2021 gaan realistische maatregelen in de uitvoering die antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op lange termijn verder stappen te zetten.

Waterbeheerplan waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat daarbij om de waterkwantiteit en –kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, de waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepsvaartbeheer.
Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners.

Daarnaast heeft het waterschap, waar nodig, toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheerplan en heeft het waterschap een eigen verordening 'de Keur' en de legger.

De Keur bevat ge- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is.

Veelal is voor ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerpen van watersystemen zijn opgenomen in de beleidsregel 'Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak' en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels van afvoeren van hemelwater.

Gemeentelijk beleid

De Structuurvisie Breda 2030, het Verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan en het Hemel- en grondwaterbeleid vormen het beleidskader voor water op gemeentelijke niveau. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt. Het hemel- en grondwaterbeleid is gericht op het nastreven van de oorspronkelijke natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond)wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- en grond)watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.

Het hemel- en grondwaterbeleid van de gemeente Breda kort samengevat:

  1. Dit beleid is van toepassing voor lozing op de riolering én oppervlaktewater. Bij lozing op oppervlaktewater is ook het beleid van Waterschap Brabantse Delta van toepassing;

  2. Bij elke (her)ontwikkeling dient het water van kleine buien plaatselijk te worden verwerkt (in plaats van directe afvoer naar de riolering) in het kader van het duurzaamheidsprincipe;

  3. Voor een toename van verhard oppervlak gelden zwaardere eisen, ook extreem zware buien moeten ter plaatse kunnen worden opgevangen om wateroverlast te beperken, het veiligheidsprincipe;

  4. Grondwater leidt niet tot structurele grondwateroverlast en vormt geen belemmering voor het grondgebruik;

  5. (Geo)hydrologisch onderzoek is nodig en geeft inzicht in de mogelijkheden en beperkingen;

  6. De systeemkeuze en uitgangspunten worden in een rapportage vastgelegd en onderbouwd.

Watertoets

Sinds 1 november 2003 is het wettelijk verplicht, in het kader van het Besluit ruimtelijke ordening, een watertoets te verrichten. In de toelichting bij ruimtelijke besluiten en plannen, waarop bovengenoemd besluit van toepassing is, is het noodzakelijk een beschrijving te geven van de manier waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.


Verhard oppervlak

Het plangebied van 1.115 m2 is momenteel geheel onverhard. Op het perceel worden twee grondgebonden patiowoningen gerealiseerd met elk een oppervlakte van ca. 150 m2. Daarnaast zullen verhardingen voor bijbehorende bouwwerken en bestratingen worden aangebracht. Hiervoor wordt ook een toename van 150 m2 per perceel ingeschat. Het verhard oppervlak neemt ten opzichte van de bestaande situatie toe met 600 m2.

Op basis van het beleid van het waterschap dient voor de toename van het verhard oppervlakte tussen de 2.000 en 10.000 m2 compenserende maatregelen te worden getroffen om versnelde afvoer van het hemelwater tegen te gaan. De toename van het verhard oppervlak bedraagt minder dan 2.000 m2, een compenserende maatregel op basis van het beleid van het waterschap is daarmee niet noodzakelijk.

Op basis van het gemeentelijk grond- en hemelwaterbeleid is er voor hemelwater een bergingsopgave. Hierbij geldt anders dan bij het waterschap geen ondergrens. Conclusie: het plan dient hydrologisch neutraal te worden ontwikkeld. Onderstaande regels als voorwaardelijke verplichting in de planregels opnemen:

"Het oprichten van bebouwing is uitsluitend toegestaan indien in het plangebied wordt voorzien in een waterbergingsvoorziening van voldoende omvang op basis van de verharde oppervlakte. Voor de toename van verhard oppervlak geldt een capaciteit van minimaal 78 liter per m². Bij een duurzame invulling van het watersysteem wordt een minimale capaciteit van 60 liter per m² verharding aangehouden."

Onder duurzame invulling wordt verstaan de instandhouding en verbetering van het watersysteem door infiltratie en zuivering in een bovengronds systeem

Bij de naast gelegen patiowoningen van fase 1 is de hemelwaterafvoer aangesloten op het riool Het openbare gemengde riool in de achterstraat Witpoel heeft echter onvoldoende afvoercapaciteit om HWA van de nieuwe percelen af te voeren. Aansluiten van HWA zal hier ook leiden tot overlast in de vuilwaterafvoer. Alleen een noodoverloop voor het HWA is mogelijk.

Bij de twee nieuwe percelen wordt voorzien in waterberging op eigen terrein conform de normen van de gemeente Breda. Oplossingen hiervoor zijn het aanbrengen van infiltratiekratten of het realiseren van laagten in de tuin in combinatie met een vrije uitstroom. Bij de bouwkundige uitwerking van de woningen zullen deze oplossingen nader uitgewerkt worden. De grondwaterstand tijdens het bodemonderzoek op 24 oktober 2018 was 3,20 m-mv. Tijdens het bodemonderzoek voor de woningen fase 1 is in januari 2009 een grondwaterstand van 1,50 m-mv aangetroffen. De mogelijkheden voor infiltratievoorzieningen lijken daardoor goed te zijn.


Afvalwater

De woningen zullen conform de situatie bij de omliggende woningen, aangesloten worden op het bestaande rioleringsstelsel.


Waterkwaliteit

Om verontreinig van afstromend hemelwater, oppervlaktewater en grondwater te voorkomen, wordt geadviseerd duurzaam te bouwen. Dit houdt in dat het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink, koper, bitumineuze materialen en geïmpregneerd hout voorkomen dient te worden.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.10 Duurzaamheid

Kader

Bouwbesluit

De wettelijke eisen aan nieuwbouw staan in het bouwbesluit. Bij de aanvraag omgevingsvergunning dient aangetoond te worden dat aan deze eisen worden voldaan.

Energie (EPC)

De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. De energie efficiëntie wordt uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Sinds 1 januari 2015 is de eis voor woningen EPC=0,4 en in 2020 streeft men naar een EPC = 0,0. Bij een EPC van 0 is een gebouw energieneutraal.

Milieuprestatie Gebouw (MPG)

Vanaf 2013 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen (groter dan 100 m2).

Gemeentelijk beleidskader

Gemeente Breda heeft een vastgestelde duurzaamheidsvisie en een klimaatbeleid. De ambitie van de gemeente Breda is om in 2044 CO2 neutraal te zijn. Gemeente Breda kan dit niet alleen. Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang deze zo duurzaam en toekomstbestendig uit te voeren.

Situatie plangebied

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de duurzaamheidsambities die betrekking hebben op het project.

Duurzame energieopwekking

Het programma biedt diverse kansen voor een efficiënte en centrale vorm van duurzame energieopwekking. De ambitie is om gasloos te bouwen in combinatie met een WKO-installatie of warmtepompen. Aanvullend zal de beschikbare dak oppervlakte worden gebruik voor de opwekking van duurzame elektriciteit door middel van PV panelen.

Deze installatieopzet biedt het project de volgende voordelen:

  • Duurzame energie uit eigen kavel. Een groot aandeel van de benodigde energie is afkomstig van de locatie zelf. Vanuit de energieopslag in de bodem, of rechtstreeks vanaf de zon;

Energieprestatie (EPC)

Als prestatie-eis voor de energieprestatie geldt uiteraard minimaal de wettelijke eis conform Bouwbesluit. De ambitie is echter om een energieprestatie te behalen die lager ligt dan de wettelijke eis. Hiertoe worden o.a. de volgende maatregelen toegepast:

  • Duurzame energieopwekking (WKO & PV);

  • Ventilatie op basis van CO2 detectie;

  • Hoog rendement warmteterugwinning uit ventilatielucht;

  • Hoogwaardige isolatie bouwkundige schil;

  • Hoge luchtdichtheid bouwkundige schil.

Waterberging hemelwater

Er wordt waterberging op eigen terrein gerealiseerd. Naast dat dit een positieve bijdrage levert aan het voorkomen van het opwarming in de zomersituatie, ontstaat hiermee buffercapaciteit om hemelwater vast te houden. Dit ontlast het gemeentelijke riool tijdens regenbuien, wanneer het aanbod groter is dan de afvoercapaciteit.

Biodiversiteit

Aan de voorzijde van het plangebied wordt het bestaande groen in stand gehouden. Hierdoor blijft het aantrekkelijk als leef- en foerageergebied voor in de omgeving aanwezige diersoorten.

5.11 M.e.r. - Beoordeling

Besluit milieueffectrapportage

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarde in de D-lijst niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op een activiteit die voorkomt op de D-lijst en die een omvang heeft beneden de drempelwaarden, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrij m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies komen: belangrijke nadelige milieueffecten kunnen worden uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-beoordelingsplichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-Richtlijn milieueffectbeoordeling.

Onderzoek

Beoordeling Drempelwaarde D-lijst

In het plangebied is sprake van de aanleg, wijziging of uitbreiding van een klein stedelijk ontwikkelingsproject. Het bouwen van een woning valt onder de activiteit D.11.2 in bijlage II van het Besluit m.e.r. waarvoor de term 'stedelijk ontwikkeling' geldt. De drempelwaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit van D.11.2 in bijlage II van het besluit vermeld:

  1. Een oppervlakte van 100 ha of meer;

  2. Een aangesloten gebied;

  3. 2000 of meer woningen.

De ontwikkeling ligt ver beneden de drempelwaarden zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.

Gevoelige gebieden

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Het plangebied is in geen van dergelijke gevoelige gebieden gelegen.

Er is dus geen sprake van significante nadelige effecten voor het milieu.

Milieugevolgen

In voorgaande paragraven van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, luchtkwaliteit etc. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling geen sprake is van nadelige milieugevolgen.

Conclusie

Het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan sluit wat betreft de juridische regelgeving aan op de regelingen van het naastgelegen bestemmingsplan 'Woongebied Bavel, Gilzeweg 14' van de gemeente Breda.

6.2 Systematiek Van De Regels

De planregels zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. De opzet van de regels is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).
Uiteraard is de mogelijk tot het leveren van maatwerk opgenomen om de specifieke eisen die een gebied stelt aan de bestemmingsplanregeling te kunnen verwerken. Daarnaast is in landelijke standaarden (SVBP 2012 en IMRO 2012) vastgelegd welke kleuren, lijnen, symbolen e.d. toegepast dienen te worden bij het opstellen van de verbeelding. In de volgende paragraaf worden de gebruikte bestemmingen nader toegelicht.

6.3 Toelichting Op De Bestemmingen

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden een aantal in het plan gebruikte begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van de begrippen beperkt en daarmee de duidelijkheid en rechtszekerheid van het plan vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

De op de verbeelding voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en een beroep aan huis waaraan bepaalde voorwaarden zijn verbonden. Daarnaast zijn bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven en parkeervoorzieningen toegestaan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbelteregel

In dit artikel is een regel opgenomen die voorkomt dat een al verleende bouwvergunning meegenomen wordt bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Artikel 5 Algemene bouwregels

In dit artikel staan de algemene regels voor bebouwing, algemene bebouwingspercentages, bouwhoogtes en toegestane overschrijdingen door ondergeschikte bouwwerken.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van de afwijkingsmogelijkheden.

Artikel 8 Overige regels

In dit artikel zijn de algemene nadere eisen opgenomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind.

Artikel 10 Slotregel

Het laatste artikel 'Slotregel' geeft de officiële naam van het plan aan, wanneer naar het plan wordt verwezen. De planregels kunnen worden aangehaald onder de naam: Bestemmingsplan 'Bavel, Witpoel ong.'

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 onder f van het Besluit ruimtelijke ordening dient de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen te worden aangetoond. De ontwikkeling betreft een particulier initiatief en bevindt zich op particulier terrein. Er is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente ten behoeve van het kostenverhaal. Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over het in de plan begrepen gronden anderszins verzekerd en hoeft geen exploitatieplan conform de Wro te worden opgesteld.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is in het kader van het zogenoemde vooroverleg, ex. artikel 3.1.1 Bro toegezonden naar bestuurlijke instanties, waarbij de gelegenheid is geboden om reactie te geven op het plan. De provincie Noord-Brabant en het waterschap Brabantse Delta hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan.

Het ontwerp bestemmingsplan 'Bavel, Witpoel ong.' wordt vervolgens voor eenieder ter inzage gelegd voor het indienen van zienswijzen.

De procedure als bedoeld in afdeling 3.4 Awb wordt voor dit bestemmingsplan gevolgd.

Bijlage 1

Archeologisch onderzoek proefsleuven

Bijlage 2

Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 3

Quick scan flora en fauna

Bijlage 4

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 5

Stikstofdepositie realisatie