Prinsenbeek, Beeksestraat 53
Bestemmingsplan - Breda
Vastgesteld op 21-04-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
Het bestemmingsplan 'Prinsenbeek, Beeksestraat 53', met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2019216012- VG01 van de gemeente Breda.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aan- en uitbouwen
Een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt.
1.4 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.5 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 Afhankelijke woonruimte
Een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.8 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 Bed & Breakfast
Een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf al dan niet met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning.
1.10 Begane grond
De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.
1.11 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.12 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 Bevoegd gezag
Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.14 Bijgebouw
Een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.15 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.16 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.17 Bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder.
1.18 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.
1.19 Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.20 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan.
1.21 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.22 Dak
Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.23 Dakopbouw
Een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van een gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw.
1.24 Dove gevel
Een gevel zonder te openen delen, met uitzondering van openingen die toegang bieden naar niet-geluidgevoelige ruimten.
1.25 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.26 Groen dak
Een dak met dakbedekking waarop een laag is aangebracht die hoofdzakelijk bestaat uit levende planten waardoor de dakbedekking hemelwater bergt en vertraagd afvoert, waarbij de waterbergingscapaciteit minimaal 20mm (20 ltr/m²) bedraagt.
1.27 Groothandel in smart- en/of headproducten
Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen.
1.28 Headshop
Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending ander dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden.
1.29 Hoofdgebouw
Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmeting als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.30 Huishouden
een samenlevingsvorm van een of meer personen, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
1.31 Huisvesting in verband met mantelzorg
Huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvang van een bewoner van de woning.
1.32 Kamerverhuur
Het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.
1.33 Kap
De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 75°.
1.34 Mantelzorg
Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.35 Nok
Het snijpunt van twee hellende vlakken.
1.36 Nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie.
1.37 Prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.38 Smartshop
Elke ruimte voor het berdrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen psychotrope stoffen of planten die psychtrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen.
1.39 Voorgevel
De naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.40 Vrijstaande woning
Een woning waarvan het hoofdgebouw losstaat van de zijdelingse bouwperceelgrenzen.
1.41 Wonen
het voeren van een huishouden in een woning.
1.42 Woning
Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.43 Zolder
Een gedeelte van een gebouw waarvan de hoogte tussen de bovenkant van de vloer en het laatste punt van de onderkant van het dak minder dan 1,20 meter bedraagt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens
De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel.
2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel
De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
2.3 Bebouwingspercentage
Het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden
2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 Dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 Diepte van een gebouw
De lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
2.7 Goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald.
2.8 Hoogte van een dakopbouw
Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
2.9 Hoogte van een kap
Vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
2.10 Inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.11 Lessenaarsdak
In afwijking van het bepaalde in de leden 2.4 en 2.7 bij een gebouw met een lessenaarsdak wordt het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte.
2.12 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
2.13 Oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.14 Peil
- Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen, straten en paden;
- groen;
- nutsvoorzieningen;
- parkeren;
- speelvoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- Wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;
Met daarbij behorend(e):
- Groen;
- Nutsvoorzieningen;
- Parkeren;
- Speelvoorzieningen;
- Water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6:
- Voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:
- Maximaal 60 m2van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt;
- Het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat, dan wel dat extra verkeersmaatregelen, zoals de aanleg van parkeervoorzieningen, in de openbare ruimte noodzakelijk worden;
- De activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;
- Gelet op de ligging, omvang en uitoefening van de activiteit geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan het woonmilieu;
- De activiteit niet-vergunningplichtige ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mag zijn.
- Voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een aanbouw en/of bijgebouw bij een bestaande woning als huisvesting in verband met mantelzorg, met dien verstande dat:
- 60 m2van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;
- De huisvesting niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
- Geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmeringen ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;
- Zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
- In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming 'Waarde- Archeologie'.
- In afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen:
- gebouwen worden gebouwd ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;
- bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 100 m².
- Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 indien:
- op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, of
- passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of andere met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:
- het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
- het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
- het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen als dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;
- het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
- het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;
- het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
- andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
- alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.
- Aan een vergunning als bedoeld in lid a, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden.
- In afwijking van het bepaalde in lid a is geen omgevingsvergunning vereist, indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
- Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- Het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak onder het gehele gebouw of een gedeelte van het gebouw dat geheel boven het peil is gelegen;
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
- Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming;
- Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- Het gebruik van gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart- en headshop, alsmede een groothandel in smart- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;
- Het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en/of huisvesting in verband met mantelzorg;
- Het gebruik van bijgebouwen voor een aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;
- Het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;
- Het gebruik van een woning voor kamerverhuur.
- Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en b, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperkingen niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straats- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
- De bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- De bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- Het bepaalde ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkoers en lichtkappen, mits:
- De oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m2 bedraagt;
- De hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Parkeren
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen dan wel voor het afwijken van de planregels over het toegestane gebruik, wordt getoetst of in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's en fietsen. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw.
- Het parkeren of stallen van auto's en fietsen dient plaats te vinden in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- Het benodigde aantal parkeerplaatsen voor auto's en fietsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota Parkeernormen Breda 2021. Als de Nota Parkeernormen Breda 2021 wordt gewijzigd, dan moet worden voldaan aan die gewijzigde beleidsregels.
- De onder a. genoemde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
- Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
- als voldaan wordt aan de voorwaarden die daarvoor gelden in de Nota Parkeernormen Breda 2021; of
- als het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
10.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- Een goede woonsituatie;
- De verkeersveiligheid;
- De sociale veiligheid;
- De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.3 Vellen van houtopstanden
- Het is verboden om Waardevolle houtopstanden die zijn opgenomen op de Bomenkaart; vergunningplichtige houtopstanden te (doen) vellen.
- Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder lid a met maximaal 10%.
- Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder lid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Prinsenbeek, Beeksestraat 53'.
1 Besluit Hogere Waarden
besluit hogere waarden
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan is de wens om negen woningen te realiseren op het perceel van de bestaande woning Beeksestraat 53 te Prinsenbeek. De bestaande woning zal worden gesloopt en hiervoor in de plaats komt een woongebouw met twee benedenwoningen en twee bovenwoningen. Op het achterterrein komen vijf patiowoningen rondom een hofje. Met dit plan wordt een waardevolle toevoeging geleverd aan de bestaande woningvoorraad in Prinsenbeek.
Het perceel heeft in het vigerend bestemmingsplan 'Kom Prinsenbeek' reeds een woonbestemming. Echter op grond van het huidige bestemmingsplan mag het aantal woningen niet worden uitgebreid. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk maken te maken dient een bestemmingsplan opgesteld te worden.
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Breda heeft op 28 januari 2019 besloten in principe medewerking te verlenen aan de woningbouwontwikkeling, onder gestelde voorwaarden.
Door middel van onderhavig bestemmingsplan zal de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk gemaakt worden.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen nabij het centrum van Prinsenbeek. Het perceel is kaderstraal bekend gemeente Breda, sectie E, perceelnummer 3718.
Het gehele terrein wordt omsloten door de achtertuinen van de woningen aan de Beeksestraat, Pater Rommelaan, Titulaerlaan, Akkerlaan en Pasquelaan. De omliggende woningen bestaan overwegend uit twee bouwlagen met kap. Aan het oude bebouwingslint Beeksestraat is het woningtype meer divers, hier komen woningen in één en anderhalve bouwlaag met kap voor. Aan de overzijde van de Pater Rommelaan is een supermarkt gelegen.
Ligging en begrenzing plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan "Kom Prinsenbeek". Het bestemmingsplan is op 15 december 2005 vastgesteld door de gemeenteraad en na uitspraak van de Raad van State op 6 februari 2008 onherroepelijk geworden.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Op grond van het vigerend bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Woondoeleinden'. Binnen deze bestemming mag het aantal woningen niet worden uitgebreid. Daarnaast mogen de op de plankaart aangegeven bouwgrenzen niet door bebouwing worden overschreden. Het realiseren van negen nieuwe woningen past daarmee niet binnen het vigerend bestemmingsplan.
1.4 Leeswijzer
De toelichting is opgebouwd uit verschillende hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt allereerst ingegaan op de huidige situatie van het plangebied, waarna in hoofdstuk 3 de beoogde toekomstige situatie wordt weergegeven. Een beschrijving van het relevante beleidskader op Rijks-, provinciaal- en gemeentelijkniveau staat in hoofdstuk 4. Vervolgens komen in hoofdstuk 5 de milieukundige randvoorwaarden en onderzoeken aan de orde. De juridische opzet van het plan staat in hoofdstuk 6. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid worden in hoofdstuk 7 beschreven.
2 Bestaande Situatie
Het plangebied betreft het perceel behorende bij de bestaande woning Beeksestraat 53. De Beeksestraat is een historisch bebouwingslint en vormt de verbinding tussen de rotonde aan de Velsgoed en het centrum van Prinsenbeek. De straat bestaat uit een afwisseling van woningen en andere functies met bebouwing uit verschillende tijdsperioden. De bouwhoogte is één of twee bouwlagen met een kap.
Naast het plangebied Beeksestraat 53 ligt aan de overzijde van de Pater Rommelaan een supermarkt met parkeerterrein. Naast deze supermarkt ligt aan de rotonde van de Velsgoed een appartementencomplex van 4 bouwlagen. Deze gebouwen accentueren de entree van Prinsenbeek.
Het perceel Beeksestraat 53 heeft een oppervlakte van 2.855 m2. De woning is een voormalige boerderij uit 1886 en heeft een oppervlakte van circa 160 m2. De woning bestaat uit één bouwlaag met een kap.
De woning bevindt zich in de noordoostzijde van het perceel. Het overige deel, en grootste gedeelte van het perceel, is in gebruik als tuin. Aan de zuidoostzijde van de tuin is een grondwal aanwezig. Het achterterrein wordt omsloten door de achtertuinen van de woningen aan de Pater Rommelaan, de Titulaerlaan/Akkerlaan en de Pasquelaan. De woningen aan deze straten zijn halfvrijstaande en vrijstaande woningen van twee bouwlagen met een kap.
3 Toekomstige Situatie
3.1 Stedenbouwkundig Plan
Op de locatie wordt een ontwikkeling beoogd van negen woningen. De bestaande woning Beeksestraat 53 wordt gesloopt. de bestaande woning is niet cultuurhistorisch waardevol. De tuin betreft geen kapvergunningplichtig groengebied, behalve twee bomen in de voortuin.
Voor de locatie is in overleg met de commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Team stedenbouw & Landschap een stedenbouwkundig plan opgesteld.
Op de locatie van de bestaande woning aan de Beeksestraat wordt een nieuw woongebouw van twee bouwlagen met een kap gerealiseerd waarin twee benedenwoningen en twee bovenwoningen komen. Het grondoppervlak van het woongebouw bedraagt ca. 170 m2. Het woongebouw wordt ten opzichte van de bestaande woning meer richting de hoek Beeksestraat / Pater Rommelaan geplaatst, waardoor ten noorden van de bestaande woning Beeksestraat 51 ruimte ontstaat voor een nieuwe ontsluitingsstraat richting het achterterrein. Het woongebouw aan de Beeksestraat sluit wat betreft maat, schaal en kapvorm aan bij het bebouwingsbeeld in de omgeving. Vanwege de ligging op een hoek zal het gebouw architectonisch zowel gericht zijn op de Beekstraat als op de Pater Rommelaan. De bestaande bomen op de hoek Beeksestraat / Pater Rommelaan zullen zoveel mogelijk behouden blijven.
Het woongebouw heeft een goothoogte van ca. 6,3 meter en een bouwhoogte van ca. 8 meter. Op het gebouw komt een groen zadeldak met een sedumdak.
impressie bouwplan (bron: Van Beijsterveldt & Gommers architecten)
impressie woongebouw aan Beeksestraat (bron: Van Beijsterveldt & Gommers architecten)
Op het achterterrein worden vijf patiowoningen van één bouwlaag met een plat dak gerealiseerd. De bouwhoogte bedraagt maximaal 3,7 meter. Op de platte daken wordt sedum dakbedekking toegepast.
De woningen staan rondom een nieuw hofje en grenzen met de achtertuinen/zijtuinen aan de achtertuinen van de bestaande woningen. De nieuwe woningen worden ontsloten via een nieuwe ontsluitingsstraat vanaf de Beeksestraat tussen nummer 51 en het nieuwe woongebouw. De ontsluitingsstraat blijft privéterrein in mandelig eigendom en is niet openbaar toegankelijk. Bezoekers van de supermarkt kunnen hier dan ook niet parkeren.
impressie patiowoningen op het binnenterrein (bron: Van Beijsterveldt & Gommers architecten)
Het centrale hofje wordt in het midden ingericht met halfverharding en twee bomen (eikbladige Europese haagbeuk, Carpinus Betulus 'Quercifolia').
Langs de ontsluitingsstraat worden 6 parkeerplaatsen aangebracht. Langs de straat worden bomen en hagen aangeplant.
De patiowoningen zijn allen gelijkvloers en zijn met name geschikt voor senioren. De patiowoningen krijgen een woonoppervlakte van circa 160 m2 tot 280 m2 en beschikken over een ruime patio/tuin aan de achterzijde. Door de beperkte hoogte van de patiowoningen (één bouwlaag met plat dak) wordt de impact op de omliggende woningen beperkt.
Alle woningen krijgen een sedumdak, dat het regenwater opvangt. Bijkomend voordeel is de isolerende werking in zomer en winter van de sedumdaken en het feit dat het goed is voor de natuur (insecten e.d.). Vanuit de omliggende bestaande woningen zal er zicht zijn op de groene sedumdaken van de patiowoningen.
3.2 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Bij ruimtelijke ontwikkelingen met een verkeersaantrekkende werking is het op basis van een goede ruimtelijke ordening van belang de verkeersgeneratie in beeld te brengen.
Het plangebied wordt ontsloten via de Beeksestraat. De Beeksestraat is geclassificeerd als een erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/u. De verkeersintensiteiten van de weg bedraagt op basis van tellingen door de gemeente Breda in maart 2020 (de representatieve metingen van 3 t/m 10 maart 2020) ca. 3.938 mvt (weekdaggemiddelde). Door de gemeente Breda wordt uitgegaan van 1,5% autonome groei per jaar. De verkeersintensiteiten voor 2030 zullen daardoor op ca. 4.600 motorvoertuigbewegingen per etmaal komen.
In de bestaande situatie is reeds sprake van een bepaald aantal verkeersbewegingen van en naar de woning Beeksestraat 53. De verkeersgeneratie van een vrijstaand huis bedraagt, op basis van de CROW-publicatie, 8 mvt/etmaal.
Met behulp van de rekentool van CROW is de verkeersgeneratie van toekomstige woningen berekend (opgenomen in bijlage 6). Daarbij is voor 5 woningen uitgegaan van het type 'koop, tussen/hoek' (patiowoningen) en van 4 woningen het type 'koop, etage, midden' (twee grondgebonden en twee bovenwoningen) in de gebiedscategorie 'rest bebouwde kom'.
Hieruit blijkt dat er op een gemiddelde weekdag een verkeersgeneratie van 35 mvt/etmaal voor de patiowoningen is en gemiddeld 22 mvt/etmaal voor het woongebouw met de twee beneden en twee bovenwoningen. Dit komt neer op een totaal van 57 mvt/etmaal.
Ten gevolge van het planvoornemen neemt het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de bestaande situatie toe met 49 mvt/etmaal.
Op de huidige intensiteit (2020) van 3.938 mvt/etmaal is dat een toename van 1,2 %. De komende jaren verwacht de gemeente Breda een autonome groei van 1,5% per jaar, waardoor de intensiteit op de Beeksestraat in 2030 uit zal komen op ca. 4.600 mvt/etmaal. Gezien de functie van de Beeksestraat als verbinding tussen Velsgoed en het centrum van Prinsenbeek is het een acceptabele toename.
Parkeren
Bij alle nieuwe verzoeken dient voldaan te worden aan het gemeentelijke parkeerbeleid, zoals vastgelegd in de Nota parkeernormen Breda 2021. Hierin zijn voor elke functie parkeernormen voor de auto opgenomen.
Voor de patiowoningen geldt een parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per woning. Voor de appartementen (beneden - en bovenwoningen) geldt een parkeernorm van 1,2 parkeerplaats per woning. De beoogde parkeerbehoefte bedraagt daarmee 14 parkeerplaatsen (1,8 pp x 5 woningen = 9,0 pp en 1,2 pp x 4 appartementen = 4,8).
In het plangebied is ruimte geserveerd voor 15 parkeerplaatsen: 10 parkeerplaatsen op eigen terrein voor de patiowoningen (elke patiowoning heeft een oprit van 6,4 x 5,5 m) en 5 parkeerplaatsen in de openbare ruimte langs de ontsluitingsweg voor de appartementen. Gesteld kan worden dat binnen het plangebied voldoende ruimte aanwezig is om te kunnen voldoen aan de parkeernota van de gemeente Breda.
4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk en de gebruiker voorop zet. Het Rijk voert dit samen met andere overheden uit. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uit gaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
Om dit te behalen, heeft het Rijk drie hoofddoelen geformuleerd:
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor het plangebied gelden geen opgaven van nationaal belang.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te kunnen stellen aan ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Hierdoor wordt van de regelgeving verwacht dat de inhoud doorwerkt op de ruimtelijke besluitvormig op gemeentelijk niveau. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigd in juridische zin deze kaderstellende wetgeving. Het Barro is op 30 oktober 2011 in werking getreden.
Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:
- De mainportontwikkeling van Rotterdam;
- De bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren;
- De bescherming en behoud van de Waddenzee;
- De bescherming en behoud van enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam;
- De uitoefening van defensietaken;
- Veiligheid rond rijksvaarwegen;
- Toekomstige uitbreiding van hoofd(spoor)wegennet;
- De elektriciteitsvoorziening;
- De ecologische hoofdstructuur;
- De veiligheid en bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- Toekomstige rivierverruiming langs de Maas;
- Verstedelijking in het IJsselmeer;
- Duurzame verstedelijking.
Uitoefening defensietaken
Voor het plangebied geldt dat in het Barro regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van defensietaken. Het plangebied ligt namelijk in het obstakelbeheergebied van het militaire luchtvaartterrein Gilze-Rijen.
Een obstakelbeheergebied kenmerkt zicht door – gezien vanuit het vliegveld – een aantal vlakken waarvan de hoogte oploopt met het toenemen van de afstand tot het luchtvaartterrein. Het obstakelbeheergebied bepaalt tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is ter voorkoming van gevaar voor het vliegverkeer rond de luchthaven ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. Het deel van de obstakelvrije zone rondom het vliegveld Gilze-Rijen dat over het plangebied ligt is de invliegfunnel.
Dit zijn de start- en landingsvlakken met zijkanten, die zijn vastgesteld in het verlengde van de start- en landingsbaan. Hiervoor gelden hoogtebeperkingen als het gaat om het oprichten van hoge obstakels. De maximale bouwhoogte blijft in het plangebied ruim beneden de hoogtebeperkingen van de invliegfunnel.
4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 art. 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) – de 'ladder voor duurzame verstedelijking' – geldt voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van centrale overheden die (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken een bijzonder procesvereiste. Dit nationale belang houdt in dat, ten behoeve van een goed systeem van ruimtelijke ordening, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten plaats dient te vinden. Deze zorgvuldige afweging heeft tot doel om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een onaanvaardbare leegstand te voorkomen.
De ladder dient verplicht toegepast te worden bij besluiten die betrekking hebben op een stedelijke ontwikkeling. Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is in artikel 1.1.1 lid 1 van het Bro omschreven als: “Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.
Uit de jurisprudentie, die is verschenen sinds de inwerkingtreding van de ladder, blijkt dat de afdeling bestuursrechtspraak een zekere ondergrens stelt aan ontwikkelingen wanneer het gaat om de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een stedelijk ontwikkeling als meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn getrokken, dat vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een stedelijk ontwikkeling als meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn getrokken, dat vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Indien de ladder niet van toepassing is op het plan, is een motivering nodig waaruit blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet onder andere aandacht besteedt worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. In het kader van de uitvoerbaarheid moet aandacht worden besteed aan de behoefte aan de beoogde ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.
Toetsing plangebied
Onderhavig planvoornemen betreft het realiseren van 5 patiowoningen, 2 grondgebonden woningen en 2 bovenwoningen ter vervanging van de reeds bestaande woning Beeksestraat 53. Per saldo worden 8 nieuwe woningen aan de woningvoorraad toegevoegd. De jurisprudentie in oogschouw nemende is het planvoornemen niet aan te merken als een stedelijk ontwikkeling. De ladder is niet van toepassing op de beoogde ontwikkeling. In het kader van de uitvoerbaarheid wordt in onderstaande alinea aandacht besteedt aan de behoefte aan de beoogde ontwikkeling.
Kwantitatieve en kwalitatieve behoefte
In de Regionale Agenda Wonen 2017 zijn de actuele ontwikkelingen op de woningmarkt in Noord-Brabant beschreven. Ook is de regionale plancapaciteit tot en met 2025 vastgelegd. Zoals blijkt uit paragraaf 3.4.2 ligt er voor de gemeente Breda tot 2025 een woningbouwopgave van 8.275 woningen. De regionale opgave is circa twee keer zo groot. De behoefte aan extra woningen is onlangs bevestigd in de meest actuele bevolkings- en woningbehoefteramingen die de provincie Noord- Brabant naar buiten heeft gebracht. Voor Breda alleen al is de verwachting dat de bevolking toe zal nemen met 15.510 personen tussen 2015 en 2029. Om de bevolkingsgroei van de gehele provincie te kunnen opvangen moet de Brabantse woningvoorraad tot 2030 nog met 120.000 woningen groeien. Met de toevoeging van 8 woningen op de locatie Beeksestraat 53 wordt een bijdrage geleverd aan de groeiende regionale en provinciale woningbehoefte. Deze toevoeging is een aanvulling op de harde plancapaciteit die de regio nu kent.
De gemeente Breda voert regie op het stedelijk programma via de Structuurvisie Breda 2030. In de structuurvisie is beschreven dat het woonaanbod in Breda ook in de toekomst geschikt moet zijn voor elke doelgroep en leefstijl. De diversiteit in woonmilieus en leefstijlen moet versterkt worden (Breda Mozaïek). De dorpen van Breda dragen met een eigen identiteit bij aan het woon- en leefklimaat van Breda. Voor Prinsenbeek betekent dit behoud van een dorps woonmilieu met een historische kern. Naast diversiteit staat kwaliteitsverbetering in de Structuurvisie Breda 2030 centraal. Van kwaliteitsverbetering kan sprake zijn als de toevoeging van nieuwe woningen aanvullend is ten opzichte van de bestaande voorraad of het project een bijdrage levert aan de behoefte op de langere termijn (vergrijzing en individualisering). Dit met als hoofddoel om te komen tot een gevarieerd woongebied met verschillende woningtypologieën (in omvang, type en prijsklasse). De 9 woningen worden gerealiseerd in de vorm van patiowoningen en appartementen, waardoor de woningen levensloopbestendig zijn.
Locatiekeuze en bestaand stedelijk gebied
De bestaande woningvoorraad zal doorontwikkeld moeten worden om tegemoet te komen aan de woonwensen van de toekomst. Om de druk op het landschap te beperken, wordt vooral gezocht naar mogelijkheden voor transformatie en herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied.
In Prinsenbeek worden op dit moment diverse locaties tot ontwikkeling gebracht. Om regie te houden op deze ontwikkelingen, de benodigde programmaruimte te reserveren en prioritering en fasering tussen de locaties aan te brengen, is de Realisatiestrategie Prinsenbeek 2016-2025 vastgesteld. Voorliggende locatie is benoemd als overig initiatief (nummer 8), omdat ten tijde van het vaststellen van de Realisatiestrategie de planvorming zich nog in een pril stadium bevond. Gezien de behoefte aan woningen voor senioren in Prinsenbeek is het ook wenselijk om locaties tot ontwikkeling te brengen die zijn gelegen binnen de zogeheten GWI-zone. Voor deze zones wordt ingezet op voldoende geschikte huisvesting, een toegankelijke woonomgeving en de aanwezigheid van basis-, zorg- en welzijnsvoorzieningen. In Prinsenbeek is deze zone geconcentreerd rond het centrum waar de meeste voorzieningen aanwezig zijn. Het plangebied ligt tevens in deze GWI-zone.
GWI-zone Prinsenbeek (bron: Realisatiestrategie Prinsenbeek 2016-2025)
Conclusie
Het rijksbeleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
Op 14 december 2018 heeft de provincie Noord-Brabant de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld. Met de Omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie: "Hoe moet de Brabantse leefomgeving er in 2050 uitzien?". Daarbij stelt de provincie de volgende tussendoelen: "Wat willen we in 2030 voor elkaar hebben om die ambitie te verwezenlijken?".
Brabant is in 2050 welvarend, verbonden en klimaatproof. Daar werken we op een vernieuwende manier aan samen. Dit zorgt er voor dat Brabant ook in 2050 een provincie is waar het goed wonen, werken en recreëren is. Om dit te realiseren onderscheidt de provincie vier hoofdopgaven die nauw met elkaar samenhangen en die op elkaar inwerken:
- Werken aan de Brabantse energietransitie;
- Werken aan een klimaatproof Brabant;
- Werken aan een slimme netwerkstand;
- Werken aan een concurrerende, duurzame economie.
In de Omgevingsvisie wordt niet vastgelegd hoe de provincie deze doelen precies wil bereiken. Immers, diep, rond en breed kijken is centraal uitgangspunt bij het samenspel voor de uitwerking van de visie. Dat betekent dat de provincie volop ruimte biedt voor inbreng vanuit partijen en disciplines. De Omgevingsvisie agendeert en nodigt uit om hier samen mee aan de slag te gaan. Daarvoor is een verder uitwerking nodig in programma's. De keuze welke programma's worden uitgewerkt, staat op dit moment nog niet vast. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie (PMWP, SVRO, BRUG, PVVP).
4.2.2 Interim Omgevingsverordening
Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving, staan voortaan bij elkaar in de Interim omgevingsverordening. Deze omgevingsverordening is vastgesteld op 25 oktober 2019. De Interim omgevingsverordening vervangt diverse provinciale verordening, waaronder de verordening Ruimte. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter en vooral bedoeld om bestaande regelingen samen te voegen. Er heeft ook (nog) geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald thema gecontinueerd moet worden. Uitgangspunt van deze Interim omgevingsverordening is dat de huidige regels met het huidige beschermingsniveau zijn gehandhaafd.
Uitsnede Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
Daarnaast geldt 'zorgvuldig ruimtegebruik' als basisprincipe en is opgenomen vanuit de zorg voor een goede omgevingskwaliteit. Dat betekent dat een stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen in beginsel plaatsvindt binnen Stedelijk gebied en dat de ruimte binnen Stedelijk gebied zo goed als mogelijk wordt benut. Vanuit de ladder voor verstedelijking die in het besluit ruimtelijke ordening is opgenomen gelden dienaangaande ook voorwaarden. De Laddertoets is reeds in paragraaf 4.1.3. aan bod gekomen.
Beoordeling en conclusie
Het plangebied bevindt zich binnen het stedelijk concentratiegebied. Op de locatie is thans woningbouw mogelijk. Bij de nieuwe invulling is nadrukkelijk gezocht naar een zorgvuldige indeling in verband met het karakteristieke lint en huidige stedenbouwkundige invulling. Daarnaast is rekening gehouden met de bestaande bomen die behouden blijven. Hiermee wordt de huidige kwaliteit zo veel mogelijk behouden. De ontwikkeling is derhalve passend binnen regels van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
Daarnaast is in het bestemmingsplan rekening gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, waaronder de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de ecologische waarden en andere relevante milieuaspecten. De verantwoording hiervan bevindt zich in hoofdstuk 5.
4.3 Gemeentelijke Beleid
4.3.1 Structuurvisie Breda 2030, Keuzes maken in een dynamische tijd
De Structuurvisie Breda 2030 (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2013) geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weer en biedt een afwegingskader voor de stedelijke programmering. De structuurvisie dient als integrale basis voor bestemmingsplannen, ontwikkelingsvisies en beleidsdocumenten.
Het fundament voor de ontwikkeling van Breda naar 2030 is het ontwikkelen van een compacte, duurzame stad, waarin ruimte is voor initiatief. Uitgangspunt in de Structuurvisie voor wat betreft woningbouw is een betere aansluiting van de nieuwbouw op de bestaande voorraad en de ontwikkelde woningvraag. Vraag en aanbod moeten beter op elkaar afgestemd worden. Het is dus van belang dat een herprogrammering plaatsvindt, waarbij prioriteiten gesteld worden, welke woningbouwplannen wel of geen doorgang mogen vinden. Het afstemmen van het woningaanbod op de woonvraag is de opgave voor markt en overheid. De gemeente voert de regie op het programma en zal samen met andere partijen en bewoners richting gegeven aan de projecten waarop wordt ingezet. De gemeente heeft hierbij vooral een regisserende, stimulerende en faciliterende rol. Wanneer de bevolkingsontwikkeling, de woningmarkt en de ambities rond het wonen vertaald worden naar het woonbeleid, komen de volgende accenten naar voren:
- Realistisch programmeren;
- Bijstellen, doseren en faseren van lopende plannen;
- Schrappen van projecten die niet tot ontwikkeling komen;
- Faciliteren van vernieuwende, onderscheidende en unieke woonlocaties;
- Ondersteunen van initiatieven (zelfbouw);
- Aandacht voor de vitaliteit van de dorpen en wijken;
- Inzetten op duurzaamheid bestaande voorraad (o.a. particuliere woningverbetering);
- Aandacht voor vergrijzing (nul-trede-woningen, thuis wonen met zorg in de buurt);
- Huisvesten van jonge huishoudens;
- Huisvesten van kwetsbare groepen en de benodigde kernvoorraad aan sociale huurwoningen;
- GWI en bereikbaarheid voorzieningen;
- Arbeidsmigranten en studenten en regulering kamermarkt.
Vertaald naar de nieuwe woningvoorraad, geven de accenten voor het woonbeleid het volgende beeld:
- Kleinschalig en verspreid over alle woonsferen en woonmilieus;
- Ruimte voor zelfbouw;
- Inzetten op functiemenging;
- Versterken karakter bestaande woonmilieus (gemêleerd);
- Monitoring ontwikkeling vraagzijde en effecten realisatieteam;
- Faseren en doseren grootschalige locaties;
- Verzamelopgave vitaliteit dorpen.
In de structuurvisie stelt de gemeente Breda vast, dat voor projecten waarbij het gaat om een toevoeging van één of enkele woningen dat woningvermeerdering toegelaten is mits er sprake is van een kwaliteitsverbetering. Een kwaliteitsverbetering wordt getoetst aan de hand van de aspecten gebruikswaarde (onder ander functionele verbetering en woningtypologieën), belevingswaarde (stedenbouwkundige context) en toekomstwaarde (passend bij toekomstige huisvestingsbehoefte).
Het realiseren van de patiowoningen, grondgebonden- en bovenwoningen is een particulier initiatief, waarbij tevens wordt voorzien in een behoefte naar geschikte woningen voor kwetsbare groepen (ouderen) en starters. Het planvoornemen sluit daarmee aan op de vraag vanuit de markt en is passend binnen de gemeentelijke kaders van de stedelijk programmering zoals vastgelegd in de structuurvisie.
4.3.2 Woonvisie
De Woonvisie Breda, vastgesteld in december 2013, borduurt voort op de uitgangspunten van de Structuurvisie Breda 2030. De visie geeft een beeld van wonen in Breda in de toekomst.
Breda is een stad die geschikt is voor elke doelgroep en leefstijl en die een breed palet biedt aan
gevarieerde woonmilieus. Breda versterkt haar diversiteit aan woonmilieus en leefstijlen ('Breda
Mozaïek') en wil historische en karakteristieke Bredase panden en monumenten koesteren als
karakteristieke woonplekken en identiteitsdragers van het woonmilieu.
De woonvisie geeft aan dat Breda een complete woongemeente is met een voor iedereen passend
en duurzaam (t)huis dat voldoet aan de wensen en behoeften en met ruimte voor maatwerk. De
verschillende groepen bewoners vragen om een variatie in woonmilieus met een gedifferentieerd
en betaalbaar woningaanbod. De aanvulling op de woonvisie, vastgesteld door de gemeenteraad
op 17 november 2016, voegt daaraan toe dat Breda een stedelijke uitbreidingsopgave heeft om
20% sociale huurwoningen en 10% middeldure huurwoningen toe te voegen.
Zoals reeds benoemd sluit het planvoornemen aan de bij de wensen en behoeften van de gemeente. De grondgebonden patiowoningen sluiten aan bij de behoefte aan nul-treden woningen voor senioren. Daarnaast zijn de twee beneden en twee bovenwoningen (tevens nul-treden) geschikt voor starters. Het planvoornemen is daarmee in lijn met de woonvisie.
4.3.3 Realisatiestrategie Prinsenbeek
Op 31 maart 2016 heeft de gemeenteraad de Realisatiestrategie Prinsenbeek 2015-2025
vastgesteld. Deze Realisatiestrategie is kaderstellend voor afzonderlijke woningbouwinitiatieven.
De gewenste kwalitatieve uitbreiding van de woningvoorraad is aangegeven. Nieuwbouw dient te
voorzien in het toevoegen van kwaliteit die niet aanwezig is in de bestaande voorraad. Voor
Prinsenbeek wordt ingezet op woningen die geschikt zijn voor een- en tweepersoonshuishoudens
(met name ten behoeve van de doelgroepen starters en senioren), appartementen en kleine
bouwkavels.
In Prinsenbeek zijn meerdere locaties beschikbaar die tot ontwikkeling kunnen worden gebracht om
te kunnen voorzien in de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte. Gezien de behoefte aan woningen voor senioren is het wenselijk om locaties te ontwikkelingen die zijn gelegen in de zogeheten GWI-zone. De gemeente en maatschappelijke partners maken zich sterk voor een stad waarin wonen, welzijn en zorg goed geregeld en voor iedereen beschikbaar zijn. Daartoe zijn zogeheten GWI-zones ingesteld. Voor deze zones wordt ingezet op voldoende geschikte huisvesting, een toegankelijke woonomgeving en de aanwezigheid van basis-, zorg- en welzijnsvoorzieningen.
In Prinsenbeek is deze zone geconcentreerd rond het centrum waar de meeste voorzieningen aanwezig zijn.
De locatie Beeksestraat 53 (nr. 8) wordt in deze visie genoemd als mogelijke toekomstige inbreidingslocatie. De locatie ligt in de Geschikt Wonen voor Iedereen (GWI) cirkel. Middels onderhavig bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan deze inbreidingslocatie.
4.3.4 Duurzaamheidsvisie Breda 2030 en Impuls Ruimtelijke Adaptatie Breda
De Impuls Ruimtelijke Adaptatie Breda vindt zijn oorsprong in de Duurzaamheidsvisie Breda 2030. In de Impuls staat hoe Breda handen en voeten geeft aan (het beperken van) de gevolgen van de klimaatverandering. De Impuls bevat het programma voor het jaar 2016 op het gebied van ruimtelijke adaptatie. De gemeente heeft de ambitie om in 2044 klimaatneutraal te zijn. In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestimuleerd aandacht te besteden aan groene daken en gevels. Het anders omgaan met hemelwater wordt tevens bevorderd. Naast ruimtelijke adaptatie en klimaatneutraal zet de Duurzaamheidsvisie Breda 2030 onder andere in op de inkoop van duurzame producten en het duurzame beheer van gebouwen, het reduceren van afval en het stimuleren van duurzame mobiliteit.
Het Rijk streeft ernaar geen aardgas meer te willen gebruiken als energievoorziening in 2050. Bij beoogde nieuwbouw is het advies om te kijken naar de energie-infrastructuur en de toekomstige hittebestendigheid van woningen.
Toetsing
De woningen zullen op basis van de huidige wetgeving gasloos worden gebouwd. Daarnaast zal voldaan worden aan de duurzaamheidseisen uit het bouwbesluit. De woningen zullen voorzien worden van sedumdaken.
4.3.5 Bomenkaart
De gemeente Breda heeft een bomenkaart opgesteld waarin alle vergunningplichtige houtopstanden zijn aangegeven. In de voortuin staan twee grote bomen die op de gemeentelijke bomenkaart zijn aangeduid. Voor het kappen of rooien van deze bomen is een omgevingsvergunning nodig.
5 Randvoorwaarden
5.1 Erfgoed
Cultureel Erfgoed
In Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025 is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitganspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1 Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.
Archeologie
Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen conform het vastgestelde beleid, is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen voor de gebieden die conform de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1, Archeologie zijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachting anders dan laag. Hetzelfde geldt voor de gebieden van archeologische waarden en gemeentelijke archeologische monumenten. Ter plaatse van gronden met een dubbelbestemming dient voorafgaand aan ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van het archeologisch onderzoek worden door het bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.
Onderzoek
Uitsnede Archeologische beleidskaart gemeente Breda
Het plangebied is gelegen binnen het onderzoeksgebied 'Terreinen met een hoge archeologische verwachting'. Binnen deze terreinen zijn bodemingrepen in principe niet toegestaan voor bodemingrepen dieper dan 0,30 m-mv en groter dan 100 m2. Conform het gemeentelijk beleid dient direct te worden uitgegaan van een bureau- en proefsleuvenonderzoek.
Voor de locatie is daarom een Programma van Eisen opgesteld en een bureauonderzoek uitgevoerd (bijlage, Aeres Milieu, AM19059). Voor het westelijke gedeelte is een proefsleuvenonderzoek en een opgraving uitgevoerd. Daar wodt hieronder nader op in gegaan.
Voor het oostelijke deel ter plaatse van de voormalige boerderij is nog geen archeologisch onderzoek uitgevoerd. Vooralsnog is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde-archeologie opgenomen voor dit oostelijke deel van het plangebied.
Archeologische onderzoeken en selectiebesluiten
In september 2020 is er in het westelijk deel van plangebied een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd en naar aanleiding van de resultaten is in erfgoedbesluit 2020-28 besloten dat een gedeelte van het plangebied dient te worden opgegraven. In februari 2021 is door het Team Erfgoed van de gemeente Breda een archeologische opgraving uitgevoerd.
Aangezien de ex-situ is behouden (dwz is opgegraven) worden die locaties vrijgegeven voor wat betreft archeologie (zie kaartbijlage 4 bij het selectiebesluit).
In kaartbijlage 4 is, de naar aanleiding van dit archeologische onderzoek geactualiseerde, archeologische beleidskaart van de gemeente Breda weergegeven zodat voor het plangebied en de directe omgeving duidelijk is wat de archeologische waardes en verwachtingen zijn.
Naar aanleiding van de Erfgoedbesluiten 2020-28 en 2021-14 (beiden opgenomen in de bijlagen) kan de locatie worden vrijgegeven en behoeft er geen nader onderzoek meer plaats te vinden.
De dubbelbestemming Waarde-Archeologie, zoals die ten tijde van het ontwerp bestemmingsplan in het plan was opgenomen, komt ter vervallen voor het westelijke gedeelte van het plangebied bij de vaststelling van dit bestemmingsplan. Voor het oostelijke gedeelte blijft de dubbelbestemming Waarde-Archeologie van kracht.
Historische geografie
Het plangebied ligt in de huidige wijk Prinsenbeek en behoorde van oudsher tot het dorpje “Beek” of “de Beek”. De Beek was in de 15e eeuw een gehucht. Het bestond uit her en der verspreide boerderijen en wat woningen. Op een driesplitsing stond de Sint-Gertrudiskapel. Tot het einde van de vroege middeleeuwen waren alleen de stukjes land in gebruik die hoger in het landschap waren gelegen. Na circa 1000 n. Chr. werd er in het gebied op grotere schaal veen ontgonnen. Hierdoor kwam er landbouwgrond bij. Deze akkers lagen vaak bijeen in grotere akkercomplexen welke weer
waren verdeeld in lange, smalle percelen.
Mogelijk als gevolg van de Tachtigjarige Oorlog vond een herschikking plaats en ontstond een
patroon van een compacte nederzetting van huizen aan een plein. In 1796 werd de Beek een
zelfstandig opgerichte parochie rond een nieuwe houten kerk. Het plangebied gelegen op een hoge dekzandrug en ligt het ten noorden van het kleine dorp De Beek. In 1832 groeide dit uit tot een fors dorp.
De Beek hoorde bij de gemeente Princenhage. De heerlijkheid Hage werd voor het eerst vermeld in 1198 en maakte deel uit van de Baronie van Breda. Tot de Tachtigjarige Oorlog maakte de Baronie deel uit van het hertogdom Brabant. In 1648 werden dit gebied gevoegd bij het vanuit Den Haag bestuurde Staats-Brabant.
In 1951 werd de naam gewijzigd naar Prinsenbeek en sinds 1997 hoort het gebied bij de gemeente Breda.
Breda is ontstaan op de locatie waar de rivieren de Aa of Weerijs en de Mark bij elkaar komen. De naam van de stad is dan ook een verwijzing naar de rivier ‘brede Aa’. De eerste vermelding van Breda stamt uit 1125. Nadat de stad medio 13e eeuw stadsrechten verwierf, groeide de stad in omvang. Begin 14e eeuw werden stadsmuren aangelegd.
In de jaren 1531, 1577 en in 1599 werden de eerste vestingwerken rondom de stad gebouwd in verband met de verdediging tegen de Spaanse overheersers. Gedurende meerdere perioden in de 17e eeuw liet men de vestingwerken uitbreiden. Na de Belgische Opstand in 1830 werd de vesting Breda in 1842 met twee lunetten uitgebreid.
In het jaar 1868 werd de vesting Breda opgeheven en tussen de jaren 1869 en 1880 werd het grootste deel van de vestingwerken gesloopt.Nadat de vesting Breda in 1868-1869 werd opgeheven begon de stad te groeien. Langs de uitvalswegen richting Teteringen, Ginneken en Princenhage naar de omliggende dorpen ontstond geleidelijk een aaneengesloten bebouwing.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn volgens de gegevens in Breda meerdere woningen vernield.Bekend is dat gedurende de oorlog 25 V1’s vroegtijdig op de stad losgelaten werden. In de jaren 1941, 1943 en 1944 zijn meerdere vliegtuigen gecrasht rondom Breda. In 1944 werd het treinstation van Breda door drie Duitse vliegtuigen kort gebombardeerd. In de onmiddellijke omgeving van het plangebied kunnen oorlogsgerelateerde verwoestingen of crashes hebben plaatsgevonden.
In 1959 is de stad Breda al behoorlijk in omvang gegroeid en zijn ook de zones ten noorden van het plangebied bebouwd geraakt. De Beek bleef tot 1960 een klein dorp. Vanaf toen heeft er uitbreiding plaatsgevonden en werden meer woonwijken gebouwd.
Op de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed 2 maakt het plangebied onderdeel uit van een zone langs de Beeksestraat met een hoge cultuurhistorische waarde. De voormalige boerderij Beeksestraat 53 en achterliggende tuin maken onderdeel uit van het gebied "Voormalige landwegen: Groenstraat".
Uitsnede Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed 2 gemeente Breda
De woning Beeksestraat 53 is een voormalige boerderij uit 1886. Het pand en de achterliggende gronden zijn echter op de beleidsadvieskaart niet nader aangewezen als een pand of agrarische complex met (middel)hoge cultuurhistorische waarden, zoals voor enkele andere panden in de directe omgeving aan de Beeksestraat wel het geval is.
Behoud is uitgangspunt. Alleen wanneer het belang van een wijziging (of sloop) zwaarder weegt dan het belang van behoud, worden wijzigingen toegestaan. Bij een wijziging dient rekening te worden gehouden met de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en de architectonische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke kwaliteit. De cultuurhistorische waarde is hierbij sturend.
Voor de locatie is in overleg met de commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Team stedenbouw & Landschap een stedenbouwkundig en architectonisch plan opgesteld, passend binnen de ruimtelijke structuur van de Beeksestraat.
Gebouwd erfgoed
Binnen het plangebied bevinden zich geen beschermde monumenten en panden van cultuurhistorische waarde (locatie thans onbebouwd). Derhalve is het toekennen van een dubbelbestemming ‘Waarde-Cultuurhistorie’ niet van toepassing.
Conclusie.
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
Wet milieubeheer
De Wet milieubeheer (Wm) zorgt ervoor dat milieuoverlast in woongebieden zoveel mogelijk wordt beperkt. Alle voorzieningen en bedrijven die overlast veroorzaken moet daarom een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer.
In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een indicatieve richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten opgenomen. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van de milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook de uiteindelijke richtafstand.
De richtafstanden volgens de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is.
Milieucategorie | Richtafstand t.o.v. rustige wijk | Richtafstand t.o.v. gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Onderzoek
Het plangebied wordt aan alle zijden omringd door bestaande woningen. Aan de overzijde van de Pastoor Rommelaan ligt een supermarkt. Voor het plangebied wordt daarom uitgegaan van een rustige woonwijk. In onderstaande tabel zijn de milieubelastende bedrijven rondom het plangebied weergegeven.
Adres | Type bedrijf | Milieucategorie | Richtafstand | Werkelijke afstand |
Beeksestraat 55 | Supermarkt | 1 | 10 meter | 15 meter |
Beeksestraat 57 | Zonnestudio | 1 | 10 meter | 50 meter |
Beeksestraat 42B | Makelaardij | 1 | 10 meter | 160 meter |
Titulaerlaan 21 | Kledingwinkel | 1 | 10 meter | 80 meter |
Kapelstraat 44 | Basisschool | 2 | 30 meter | 150 meter |
Kapelstraat 36 | Kruidenierszaak | 1 | 10 meter | 160 meter |
Aan de overzijde van de Pater Rommelaan is een supermarkt gelegen. Voor een supermarkt geldt een richtafstand van 10 meter ten aanzien van het aspect 'geluid'. Aangezien de afstand tussen de nieuwe woningen en het terrein van de supermarkt minimaal 15 meter bedraagt wordt aan deze richtafstand voldaan. In de directe nabijheid van de supermarkt bevinden zich tevens meerdere woningen op een kortere afstand van de supermarkt dan de nieuwe woningen in het plangebied. Deze woningen kunnen als maatgevend aangehouden worden. Het laden en lossen vindt plaats aan de westzijde van de supermarkt vanaf de Pater Rommelaan. De bestaande woningen Pater Rommelaan 15 en 16 t/m 20 liggen op ca. 12 meter van de laad- en losplaats. De nieuwe woningen komen op een ruimere afstand van ca. 35 meter vanaf de laad- en losplaats. Gesteld kan worden dat de supermarkt door de beoogde ontwikkeling niet in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt en dat bij de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Voor de overige omliggende bedrijven wordt voldaan aan de gestelde richtafstanden uit de VNG-brochure. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
5.3 Bodemkwaliteit
Besluit bodemkwaliteit
Sinds 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) van kracht. Het doel van het Bbk is duurzaam bodembeheer. Dat wil zeggen: een balans tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu, én gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw of aanleg van wegen.
Op grond van artikel 3.1.6. lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (2008) moet een bodemonderzoek worden verricht om de realiseerbaarheid van een bestemmingsplan te beoordelen. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of een herinrichting mogelijk is, moet tenminste een verkennend bodemonderzoek worden verricht.
Onderzoek
Door Lankelma Geotechniek Zuid B.V. is en verkennend bodem- en asbestonderzoek opgesteld (bijlage, Lankelma Geotechniek Zuid B.V., 1800884, 22 mei 2018).
Algemeen
De bodem op de locatie bestaat tot de verkende diepte van 3,2 m-mv overwegend uit matig fijn, matig siltig zand. Met name de bovengrond is humushoudend. In de uitkomende grond zijn zintuiglijk bijmengingen met baksteen en kolengruis waargenomen. Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden is geen aanvullende informatie naar voren gekomen welke tot een aanpassing van de boorstrategie heeft geleid.
Grond
In de bovengrond ter plaatse van de bovengrondse brandstoftank is analytisch een licht verhoogd gehalte met lood aangetoond. Deze concentratie overschrijdt de achtergrondwaarde, doch overschrijdt de interventiewaarde niet.
In de bovengrond ter plaatse van het gehele terrein is analytisch een licht verhoogd gehalte met lood aangetoond. Deze concentratie overschrijdt de achtergrondwaarde, doch overschrijdt de interventiewaarde niet.
In de overige grondmengmonsters zijn analytisch geen van de onderzochte parameters in verhoogde mate aangetoond. Allen liggen onder de achtergrondwaarden.
Asbest
Bij de uitgevoerde inspectie van het maaiveld zijn twee bodemvreemde materialen aangetroffen. Tevens zijn een aantal asbestproefgaten gegraven op de locatie en in de wal. In de vrijkomende grond (met name de wal) zijn asbestverdachte materialen aangetroffen. In het plaatmateriaal (ABM1 en ABM2) is asbest aangetoond.
Grondwater
In het grondwater is analytisch een matig verhoogd gehalte met zink en licht verhoogde gehalten met cadmium en naftleen aangetoond.
Toetsing hypothese
De hypothese 'onverdacht' kan op basis van de resultaten worden verworpen.
Middels het bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater vastgelegd. Op basis van voornoemde samenvatting en conclusies is nader bodemonderzoek vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien aan de orde. Het betreft een onderzoek naar de parameter asbest. Voor de overige parameters is een nader onderzoek niet aan de orde.
Wanneer men (graaf)werkzaamheden en/of wijzigingen uit gaat voeren, dient men rekening te houden dat wanneer men grond van de locatie wil afvoeren er rekening gehouden moet worden met afzetkosten. Een acceptant van de grond kan een aanvullend onderzoek eisen (lees partijkeuring). Op basis van dit onderzoek is de grond indicatief als zijnde klasse AW2000 bestempeld.
Verkennend asbestonderzoek
Naar aanleiding van het aangetroffen asbesthoudende plaatmateriaal tijdens het verkennend bodemonderzoek is een verkennend asbestonderzoek (conform de NEN 5707) verricht (bijlage, Moerdijk Bodemsanering B.V., 2380.01.181.r1, 18 augustus 2018). Uit het onderzoek is de volgende conclusie naar voren gekomen:
In het bovengrondmengmonster aan de noordoostzijde van de locatie is een matig verhoogd gehalte aan asbest aangetroffen, derhalve wordt geadviseerd een nader asbestonderzoek te verrichten ter plaatse van het oostelijke deel van de locatie. In de grondwal op de locatie is een sterk verhoogd gehalte aan asbest aangetroffen.
Derhalve is er sprake van een saneringsverplichting. Voorafgaand aan een eventuele sanering dient een melding ingediend te worden bij het bevoegd gezag.
Geadviseerd wordt om ter plaatse een nader asbestonderzoek uit te voeren (voorafgaand aan de sanering van de grondwal).
Nader asbestonderzoek
Naar aanleiding van het verkennend asbestonderzoek heeft Moerdijk Bodemsanering B.V. een nader asbestonderzoek uitgevoerd (bijlage, Moerdijk Bodemsanering B.V., 2380.01.182.r2, 13 december 2018).
Bij het nader onderzoek zijn ter plaatse van twee proefsleuven licht verhoogde gehalten met asbest aangetroffen; alsmede is aan de westzijde van het plangebied (ter plaatse van toplaag 2) een (zeer) licht verhoogd gehalte met asbest aangetroffen. Voor het overige zijn geen verhoogde gehalten met asbest aangetroffen. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
In de grondwal is (tijdens het verkennend onderzoek) wel een sterk verhoogd gehalte aan asbest aangetroffen. De interventiewaarde van asbest wordt ruim overschreden (2.877 mg/kg d.s.). Derhalve is sprake van een saneringsverplichting. De sterk verontreinigde grondwal dient, onder saneringscondities, afgevoerd te voeren naar een erkend verwerker. De sanering is uitgevoerd in 2019. Het evaluatierapport is als bijlage 5 bij het bestemmingsplan gevoegd.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het planvoornemen, mits aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan.
5.4 Externe Veiligheid
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die vallen onder het BRZO (Besluit Risico's Zware Ongevallen), LPG-tankstations en opslagplaatsen met gevaarlijke stoffen.
Belangrijke begrippen in het kader van externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is in het Bevi gedefinieerd als “het risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.”
Het groepsrisico is gedefinieerd als “de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of een ongewoon vooral binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.”
Externe veiligheid gaat over het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De verbonden risico's moeten beperkt blijven. Hiervoor worden de volgende normstellingen gehanteerd:
- Het plaatsgebonden risico (PR) is vooral gericht op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
- Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijk ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. In het Bevi is vastgelegd dat voor iedere toename in het groepsrisico een verantwoordingsplicht geldt, ongeacht of er door de wijziging een norm wordt overschreden.
Verder zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van belang. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2en woningen met een dichtheid van meer dan twee woningen per hectare.
Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer sporthallen, zwembaden en woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare.
Het Bevi bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en regels voor het groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico geldt onder meer een grenswaarde van 10-6per jaar voor kwetsbare objecten in nieuwe situaties. Voor het groepsrisico geldt dat de gemeenteraad verantwoording moet afleggen over de wijzen waarop het groepsrisico is meegewogen in de besluitvorming.
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is vanaf 1 april 2015 vastgelegd in de Wet Basisnet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wgvs). Voor ruimtelijke ordening in relatie tot transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes. Dit besluit is gebaseerd op de Wro en de Wm. Volgens het Bevt mag op grond van een ruimtelijk besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Het Bevt gaat ook in op de hoogte van de groepsrisico. Wanneer het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt, is een verantwoording van het groepsrisico niet verplicht.
Onderzoek
Uitsnede Risicokaart Nederland
Quickscan externe veiligheid
Door K+ adviesgroep is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd (bijlage, K+ adviesgroep, kenmerk M19 196.801, 18 april 2019). Uit de quickscan zijn de volgende conclusie en aanbevelingen naar voren gekomen:
Het plan ligt binnen het invloedsgebied van transport over de A16, wegvak B39, en het spoor van Breda naar Dordrecht, route 120, vak D. De afstand tot deze bronnen is groter dan 200m. Gezien de afstand zal de toename in personen niet leiden tot een significante toename van het groepsrisico. Vanwege de ligging van het plangebied in het invloedsgebied van de A16 en het spoor dient er wel een beknopte verantwoording te worden opgesteld waarbij wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid. Deze verantwoording is hieronder opgenomen.
Beknopte verantwoording A16 en spoor
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.
Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is. Het plangebied is via de Beeksestraat en Velsgoed goed ontsloten met de hoofdwegenstructuur. Deze route kan gebruikt worden als vluchtroute voor de aanwezige personen. Hiermee kunnen zij van de risicobron af vluchten. Gelet op bovenstaande zijn de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.
De brandweer heeft aangegegeven in te kunnen stemmen met het plan, mits aan de volgende eisen aan het hofje met de patio's wordt voldaan in verband met de bereikbaarheid voor de hulpdiensten:
- bomen gesnoeid tot een hoogte van 4,2 m;
- geen geparkeerde auto's op het binnenterrein.
In het inrichtingsplan is rekening gehouden met deze eisen.
Zelfredzaamheid
Uitgangspunt is dat de meerderheid van de aanwezige personen minder zelfredzaam is, wanneer uitgegaan wordt voor woningen voor met name senioren. De ouderen wonen echter wel op zichzelf waardoor verwacht kan worden dat zij zichzelf over het algemeen kunnen redden. Er wordt daarnaast uitgegaan van het feit dat andere bewoners in de wijk en de verzorgers de ouderen, indien nodig, kunnen begeleiden zodat zij gezamenlijk kunnen vluchten. In het kader van een effectieve zelfredzaamheid kan het hulpsysteem 'Hartveilig Wonen' gehanteerd worden waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren in afwachting van een ambulance.
Ten aanzien van het toxisch scenario als gevolg van vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor, is schuilen de beste vorm van zelfredzaamheid. Het is van belang dat de woningen lucht- en lekdicht kunnen worden afgesloten. Hiervoor dient de mechanische ventilatie handmatig te kunnen worden uitgezet.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
5.5 Flora En Fauna
Wet natuurbescherming (Wn)
De Wet natuurbescherming, die per 1 januari 2017 in werking is getreden, vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De Wet natuurbescherming bestaat uit minder regels en is overzichtelijker dan de drie voorgaande wetten. De uitvoering van de wet komt grotendeels in handen van de provincies. De wet bevat regels voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten en de belangrijkste natuurgebieden in Nederland.
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien van uit Europees perspectief. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings-)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingsdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Het bevoegd gezag kan schadelijk activiteiten beperken en eisen dat een milieuvergunning op de Wn wordt aangevraagd. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn opgenomen in de Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van de beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) genaamd, is het Nederlandse netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter met elkaar verbinden en met het omringende agrarische gebied. Het NNN is gebaseerd op provinciale regelgeving, die met ingang van de Wet natuurbescherming niet is veranderd. In het Natuurnetwerk Nederland liggen:
- Bestaande natuurgebieden, waaronder 20 nationale parken;
- Gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt;
- Landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
- Ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee;
- Alle Natura 2000-gebieden.
Vanaf 2014 zijn de provincies verantwoordelijk voor de begrenzing en ontwikkeling van dit natuurnetwerk. Tot die tijd was de Rijksoverheid hiervoor verantwoordelijk.
In het Natuurpact hebben de provincies met het Rijk afgesproken om tot 2027, 80.000 hectare natuur in te richten. Het NNN moet uiteindelijk samen met de natuurgebieden in andere Europese landen een aaneengesloten Pan-Europees Ecologisch Netwerk (PEEN) vormen.
De provincies hebben daarnaast de bevoegdheid om bijzondere provinciale landschappen of bijzondere provinciale natuurgebieden aan te wijzen. Veel provincies hebben de Nationale Landschappen (sinds 2011 geen onderdeel meer van het nationaal beleid) in hun provinciale beleid opgenomen.
Beschermde soorten
Met de komst van de Wet natuurbescherming is de lijst van beschermde soorten gewijzigd. Er zijn soorten die voorheen beschermd waren en met de komst van de Wn niet meer en andersom. De Wn kent drie algemene beschermingsregimes:
- Vogels: alle vogels in de zin van de Vogelrichtlijn (paragraaf 3.1 van de Wn);
- Internationaal beschermde soorten: alle dieren en planten genoemd in de bijlagen bij de Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en Bonn (paragraaf 3.2. van de Wn);
- Overige beschermde soorten: soorten genoemd in de bijlagen van de Wn, die niet onder de reikwijdte van paragraaf 3.2 vallen (paragraaf 3.3 van de Wn).
Voor soorten die ook niet in de bijlagen van de Wn worden genoemd, fungeert de zorgplichtbepaling (artikel 1.11 Wn) als vangnet. Op grond van deze bepaling moeten schadelijke handelingen voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving in beginsel achterwege worden gelaten, dan wel moeten maatregelen worden genomen om schadelijke gevolgen (zoveel mogelijk) te voorkomen.
Quick scan natuurwetgeving
Voor het plangebied is een quickscan natuurwetgeving uitgevoerd (bijlage, Brabant Eco, 18 november 2021). Uit de quickscan zijn de volgende conclusie en aanbevelingen naar voren gekomen:
Op basis van uitgevoerd onderzoek is niet uit te sluiten dat er vleermuizen aanwezig kunnen zijn in de woning in het plangebied. Er zijn geen effecten met werkzaamheden te verwachten die van negatieve invloed zijn op de gunstige staat van instandhouding van andere beschermde soorten.
Het nader onderzoek naar vleermuizen volgens het vleermuisprotocol is inmiddels uitgevoerd (rapportage 2021-BE-0913 d.d. 10 september 2021). Op 15 november is er een extra inspectie van het pannendak uitgevoerd naar het voorkomen van nesten van huismussen. Uit deze extra en nadere onderzoeken blijkt dat het voorkomen van nesten van huismussen of verblijfplaatsen van vleermuizen uitgesloten kan worden. Natuurgebieden worden niet aangetast door de ontwikkeling in het plangebied.
Aanvullend onderzoek vleermuizen
Voor het plangebied is een aanvullend onderzoek vleermuizen uitgevoerd (bijlage, Brabant Eco, 21 september 2021). Uit het aanvullend onderzoek zijn de volgende conclusie en aanbevelingen naar voren gekomen:
De voorgenomen ontwikkelingen zullen geen invloed hebben op de in het plangebied voorkomende vleermuizen. Er worden geen verblijfplaatsen aangetast en er worden geen essentiële vliegroutes of essentieel foerageergebied aangetast. Daarmee kan gesteld worden dat de duurzame instandhouding van de aangetroffen vleermuissoorten niet in gevaar zal komen door de geplande ontwikkeling. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming voor het uitvoeren van de plannen is daarmee niet nodig.
Er zijn geen zomer-, kraam-, paar-, of winterverblijfplaatsen aangetroffen in het plangebied. Zodoende worden er met de sloop geen verbodsartikelen overtreden van de Wet natuurbescherming en is een ontheffingsverzoek bij bevoegd gezag niet noodzakelijk.
Bomen
Voor de mogelijkheden van het kappen van de twee bomen (ceder en berk) in de voortuin die op de gemeentelijke bomenkaart zijn aangeduid, heeft overleg plaats gevonden met de gemeente Breda.
Uit de bomeneffectanalyse is gebleken dat de berk niet behouden kan worden en niet verplantbaar is. Deze zal dus gekapt dienen te worden en daar zal een vergunning voor aangevraagd worden. Met de gemeente wordt op dit moment nog overleg gevoerd over het daarbij benodigde herplantplan. Uit de bomeneffectanalyse is ook gebleken dat de ceder niet behouden kan worden, maar mogelijk wel verplantbaar is. Op dit moment doet de boomspecialist van de gemeente zelf nog nader onderzoek om na te gaan of de boom daadwerkelijk verplantbaar is of niet. De resultaten daarvan worden op korte termijn verwacht.
Stikstof
Voor de planontwikkeling is een berekening gemaakt met behulp van de Aerius calculator 2020. Deze berekening moet uitwijzen dat de stikstofdepositie in de aanlegfase en gebruiksfase van het planvoornemen geen invloed heeft op de omliggende Natura 2000-gebieden.
Uit het rapport komt de conclusie dat met betrekking tot het planvoornemen zowel in de aanlegfase als de gebruiksfase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j op de omliggende Nederlandse Natura 2000-gebieden zijn berekend. Voor dit planvoornemen is geen natuurvergunning vereist.
De Aeriusberekening is als bijlage 10 aan het bestemmingsplan toegevoegd.
Conclusie
Het aspect flora en fauna geen belemmering voor het planvoornemen.
5.6 Geluid
Wet geluidhinder
Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag vooral in de Wet geluidhinder (Wgh). Daarnaast vindt de beoordeling in de Wet ruimtelijke ordening plaats op basis van een goed woon- en leefklimaat. In de zin van de Wgh zijn woningen, geluidsgevoelige terreinen en andere geluidsgevoelige gebouwen beschermd tegen wegverkeerslawaai, industrielawaai, spoorweglawaai en omgevingslawaai. Onder geluidsgevoelige terreinen wordt verstaan: terreinen behorend bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen en woonwagenstandplaatsen. Geluidsgevoelige gebouwen zijn onder andere onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verzorgingstehuizen en psychiatrische inrichtingen. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidsgevoelig in het kader van de Wgh.
Geluid beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de leefomgeving. In de Wgh worden daarom eisen gesteld aan de toelaatbare geluidbelasting op gevels van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone langs bestaande infrastructuur.
Onderzoek
In het kader van de nieuwbouwwoningen aan de Beeksestraat te Prinsenbeek is door K+ Adviesgroep een akoestisch onderzoek verricht naar de te verwachten optredende geluidbelastingen vanwege wegverkeerslawaai ter plaatse (bijlage 1, K+ Adviesgroep, Rm190196aaA0.teey_06, 12 november 2020).
Het akoestisch onderzoek is noodzakelijk omdat het plan is gelegen binnen de geluidzone van de A16, Backer en Ruebweg, Velsgoed en de spoorlijnen Dordrecht -'s-Hertogenbosch en Amsterdam-Antwerpen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de Beeksestraat,
Pater Rommelaan, Pasquelaan en de Akkerlaan opgenomen in het akoestisch onderzoek.
A16
Bij het gebouw met de boven en benedenwoningen wordt als gevolg van de geluidbelasting van de A16 op de voorgevel (waarneempunt 1) op een waarneemhoogte van 4,5 de maximale ontheffingswaarde overschreden. de geluidbelasting daar is maximaal 56 dB. Indien de maximale ontheffingswaarde buitenstedelijk gebied wordt overschreden is nieuwbouw in dit gebied alleen mogelijk door het toepassen van een of meer dove gevels. Dit is een gevel waarin, voor zover zich daarachter een verblijfsruimte bevindt, geen te openen delen zijn opgenomen. Door de nieuwe woningen akoestisch slim te ontwerpen kan het aantal gevels wellicht beperkt blijven (te denken valt aan het toepassen van geluidschermen, loggia’s).
In waarneempunt 1 (1,5 meter), 2, 4, 5, 10-14, 16, 17, 19, 21 en 22 wordt de voorkeursgrenswaarde wel, maar de maximale ontheffingswaarde niet overschreden. De geluidbelasting ten gevolge van de A16 is in deze waarneempunten maximaal 53 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh). Bij de gemeente Breda is een verzoek ingediend voor het verlenen van een hogere waarde. Deze hogere waarde is verleend. Het besluit is opgenomen als bijlage bij het bestemmingsplan.
Bij de overige nog niet benoemde waarneempunten wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.
In de voorliggende situatie kan als ontheffingscriterium (subcriterium) worden aangedragen dat de een deel van de woningen dienen ter vervangen van bestaande woningen en de nieuwe woningen tussen bestaande woningbouw worden gesitueerd en daarmee een open plek opvullen tussen
reeds aanwezige bebouwing. Als toetsingskader is echter nieuwbouw aangehouden Wet geluidhinder.
De A16 is al voorzien van 1-laags ZOAB en meerdere schermen. Het aanbrengen van een ander stiller wegdek of hogere schermen om de geluidbelasting ten gevolge van de A16 terug te dringen is uit het oogpunt van financiële aard, praktische uitvoerbaarheid, esthetica, beheer en onderhoud niet wenselijk. Het verlagen van de maximum snelheid heeft geen invloed op de berekende geluidbelasting vanwege de invoering van de geluidproductieplafonds. Het wijzigen van de samenstelling van het verkeer op de snelweg is geen reële optie. Het toepassen van een geluidscherm nabij de woningen is uit het oogpunt van verkeersveiligheid en esthetica niet wenselijk.
Indien een hogere waarde wordt vastgesteld, zal de gemeente aan deze ontheffing aanvullende voorwaarden stellen. Daar waar de voorkeursgrenswaarde met meer dan 5 dB wordt overschreden, dient de woning te beschikken over een geluidluwe gevel. Hieronder wordt verstaan dat de gevelbelasting niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In waarneempunt 1 wordt op de verdieping de voorkeursgrenswaarde met meer dan 5 dB overschreden, zodat die woning dient te beschikken over een geluidluwe gevel. Bij de overige waarneempunten is de overschrijding minder en is een geluidluwe gevel niet noodzakelijk.
Conform Bouwbesluit worden in deze situatie eisen gesteld aan de minimale gevelgeluidwering. Wanneer een hogere waarde wordt verleend, moet voor de nieuwe woning worden aangetoond welke geluidwerende maatregelen aan de gevel noodzakelijk zijn om te kunnen voldoen aan het gestelde in Afdeling 3.1 van het Bouwbesluit. De minimaal vereiste geluidwering is het verschil in geluidbelasting (zonder aftrek artikel 110g Wgh) en 33 dB. In tabel 4.9 van het akoestisch onderzoek is de benodigde karakteristieke geluidwering weergegeven.
Backer en Ruebweg
De geluidbelasting ten gevolge van deze weg is maximaal 47 dB, incl. aftrek artikel 110g. De waarde ligt onder de voorkeursgrenswaarde waardoor geen hogere waarde ten aanzien van deze weg hoeft te worden aangevraagd.
De Wet geluidhinder legt ten gevolge van deze weg geen restricties op aan het plan.
Velsgoed
De geluidbelasting ten gevolge van deze weg is maximaal 45 dB, incl. aftrek artikel 110g. De waarde ligt onder de voorkeursgrenswaarde waardoor geen hogere waarde ten aanzien van deze weg hoeft te worden aangevraagd.
De Wet geluidhinder legt ten gevolge van deze weg geen restricties op aan het plan.
Railverkeerslawaai
De gevelbelasting bedraagt maximaal 55 dB. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt niet overschreden.In het kader van de Wet geluidhinder wordt vanwege railverkeerslawaai geen restricties aan het onderzochte bouwplan opgelegd.
Beeksestraat
Er is sprake van een 30 km/zone, zodat niet hoeft te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt de weg wel beschouwd en wordt ook het toetsingskader van de Wet geluidhinder gehanteerd.
In een aantal waarneempunten zijn gevelbelastingen vastgesteld hoger dan de ‘voorkeursgrenswaarde’. De geluidbelasting ten gevolge van deze weg is in waarneempunt 1, 2 en 4 maximaal 64 dB, zonder aftrek artikel 110g. Zou die aftrek wel worden gehanteerd, dan is de geluidbelasting 59 dB waarmee deze boven de voorkeursgrenswaarde zou liggen wanneer getoetst zou worden aan de Wet geluidhinder. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden.
In de overige waarneempunten wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, zou getoetst worden aan de Wet geluidhinder.
Omdat geen sprake is van een gezoneerde weg, hoeft ook geen hogere waarde ten aanzien van deze weg te worden aangevraagd.
Formeel hoeven ten gevolge van deze weg geen maatregelen te worden getroffen aan de gevel. Uit het oogpunt van wooncomfort en gezondheid wordt gezien de hoogte van de geluidbelasting geadviseerd wel maatregelen te treffen om een binnenniveau van 33 dB te garanderen. Hiervoor wordt verwezen naar tabel 4.9 kolom comforteis in het akoestisch onderzoek.
Pater Rommelaan
Er is sprake van een 30 km/zone, zodat niet hoeft te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt de weg wel beschouwd en wordt ook het toetsingskader van de Wet geluidhinder gehanteerd.
In waarneempunt 4 zijn gevelbelastingen vastgesteld hoger dan de ‘voorkeursgrenswaarde’. De geluidbelasting ten gevolge van deze weg is maximaal 56 dB, zonder aftrek artikel 110g. Zou die aftrek wel worden gehanteerd, dan is de geluidbelasting 51 dB waarmee deze boven de voorkeursgrenswaarde zou liggen wanneer getoetst zou worden aan de Wet geluidhinder. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden.
In de overige waarneempunten wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, zou getoetst
worden aan de Wet geluidhinder.
Omdat geen sprake is van een gezoneerde weg, hoeft ook geen hogere waarde ten aanzien van deze weg te worden aangevraagd.
Formeel hoeven ten gevolge van deze weg geen maatregelen te worden getroffen aan de gevel. Uit het oogpunt van wooncomfort en gezondheid wordt echter geadviseerd wel maatregelen te treffen om een binnenniveau van 33 dB te garanderen. Hiervoor wordt verwezen naar tabel 4.9 kolom comforteis uit het akoestisch onderzoek.
Pasquelaan
Er is sprake van een 30 km/zone, zodat niet hoeft te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de weg wel meegenomen en zijn de optredende gevelbelastingen beschouwd volgens de systematiek van de Wet geluidhinder.
De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden. De geluidbelasting is ten hoogste 47 dB (excl. art. 110g Wgh).
Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Akkerlaan
Er is sprake van een 30 km/zone, zodat niet hoeft te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de weg wel meegenomen en zijn de optredende gevelbelastingen beschouwd volgens de systematiek van de Wet geluidhinder.
De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden. De geluidbelasting is ten hoogste 38 dB (excl. art. 110g Wgh).
Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Ruimtelijke ordening
De geluidbelasting op het gebouw op de hoek Beeksestraat – Pater Rommelaan is vrij hoog. Op deze locatie is op dit moment reeds een woonfunctie gelegen. Het vervangend gebouw zorgt voor afscherming voor de naastgelegen bestaande woningen. Ook beschikt het gebouw over een geluidluwe zijde (bij waarneempunt 3).
De nieuwbouw in het middendeel ondervindt een te hoge geluidbelasting ten gevolge van de A16, maar beschikt ook over een geluidluwe zijde.
Middels het daarnaast aanbrengen van geluidwerende voorzieningen zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Op basis van de Wet geluidhinder heeft de gemeente Breda een hogere waarde verleend voor de geluidbelasting van de A16.
Vanwege de geluidbelasting van de 30 km/uur wegen Beeksestraat en Pater Rommelaan wordt uit het oogpunt van wooncomfort en gezondheid geadviseerd maatregelen te treffen om een binnenniveau van 33 dB te garanderen.
5.7 Geur
Wet geurhinder en veehouderijen
In het kader van de ruimtelijke procedure dient enerzijds nagegaan te worden of er ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (milieu hygiënische toets) en anderzijds of het planvoornemen leidt tot een belemmering van vergunde rechten van bedrijven in de omgeving.
Voor veehouderijen is het geurbeleid vastgesteld in de op 1 januari 2007 inwerking getreden Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv). De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag maken op een geurgevoelige object (zoals een woning). Daarbij wordt onderscheidt gemaakt tussen de ligging binnen en buiten de bebouwde kom. De Wgv bevat afstandsnormen die in acht moeten worden genomen. In artikel 3 van de wet zijn de ten hoogste toegestane geurbelastingen bepaald.
Locatie geurgevoelige object | Ten hoogste toegestane geurbelasting |
Concentratiegebied, binnen bebouwde kom | 3,0 OUe/m3 |
Concentratiegebied, buiten bebouwde kom | 14,0 OUe/m3 |
Niet-concentratiegebied, binnen bebouwde kom | 2,0 OUe/m3 |
Niet-concentratiegebied, buiten bebouwde kom | 8,0 OUe/m3 |
Deze maximaal toegestane geurbelasting is in een aantal gevallen niet van toepassing. Dit is het geval in de volgende situaties:
- Ruimte voor ruimte woning of aanwezige geurgevoelig object, dat na 19 maart 2000 is gebouwd op een kavel die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij en is gebouwd in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij en in samenhang met de sloop van bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij;
- Bedrijfswoning behorende bij andere een andere veehouderij;
- Voormalig geurgevoelig object dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij.
Als één van deze situaties aan de orde is, wordt uitgegaan van vast afstanden. De minimum afstand van een veehouderij tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom dient tenminste 100 meter te zijn. Wanneer het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom is gelegen dient deze afstand minimaal 50 meter te zijn.
Onderzoek
Invloed geur afkomstig van bedrijven
In (de omgeving van) het plangebied zijn geen geurrelevante bedrijven aanwezig.
Invloed van geur afkomstig van veehouderijen
In (de omgeving van) het plangebied zijn geen veehouderijen aanwezig waarvan de geurhindercontouren over het plangebied liggen.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
5.8 Luchtkwaliteit
Wet milieubeheer
Een onderdeel uit de Wet milieubeheer betreft de luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.
Overschrijdingen van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregelen van bestuur 'niet in betekenende mate' vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de regeling 'niet in betekende mate' zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
- Woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen;
- Projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bedragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.
Onderzoek
Onderhavig planvoornemen betreft de realisatie van 9 nieuwe woningen en de sloop van één bestaande woning. hierdoor neemt het aantal woningen met 8 toe. Het voornemen draagt daarmee 'niet in betekenende mate' bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Hetgeen betekent dat geen nader onderzoek noodzakelijk is.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel van belang aan te tonen dat ter plaatse aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De maatgevende wegen waarop metingen zijn uitgevoerd betreft de Velsgoed. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2019 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen.
Conclusie
Op het gebied van luchtkwaliteit zijn geen bezwaren voor de uitvoering van het plan.
5.9 Water
Europese Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn die moet leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De Kaderrichtlijn moet in landelijke wet- en regelgeving worden omgezet. Met de komst van de Implementatiewet EG-Kaderrichtlijn Water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Europese Kaderrichtlijn heeft gevolgen voor de gemeente op het gebied van riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet vervangt een groot aantal wetten op het gebied van water. De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. Op rijksniveau wordt een nationaal waterplan gemaakt en op provinciaalniveau een regionaal waterplan. Deze plannen bevatten de hoofdlijnen van het nationale en regionale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale en regionale ruimtelijke beleid. De ruimtelijke aspecten van plannen van Rijk en provincies worden vervolgens aangemerkt als structuurvisies in de zin van de Wro. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies, plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd. Als aanvulling hierop is de op 1 januari 2009 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken opgenomen in de Waterwet. Door deze wetgeving kunnen gemeenten een verbrede zorgplicht op zich nemen. De wetgeving maakt het in tegenstelling tot eerdere wetgeving mogelijk om rioolheffing te heffen voor een zuiveringstechnisch werk dat door de gemeente (of waterschap/derde) wordt beheerd op grond van de Gemeentewet.
Nationaal Waterplan
Het nationaal waterbeleid voor de komende jaren is in 2015 vastgesteld door het kabinet in het Nationaal Waterplan 2016-2021. Het Nationaal Waterplan formuleert beleid voor de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening. Binnen de planperiode 2016-2021 gaan realistische maatregelen in de uitvoering die antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op lange termijn verder stappen te zetten.
Waterbeheerplan waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat daarbij om de waterkwantiteit en –kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, de waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepsvaartbeheer.
Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners.
Daarnaast heeft het waterschap, waar nodig, toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheerplan en heeft het waterschap een eigen verordening 'de Keur' en de legger.
De Keur bevat ge- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is.
Veelal is voor ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerpen van watersystemen zijn opgenomen in de beleidsregel 'Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak' en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels van afvoeren van hemelwater.
Gemeentelijk beleid
De Structuurvisie Breda 2030, het Verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan en het Hemel- en grondwaterbeleid vormen het beleidskader voor water op gemeentelijke niveau. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt. Het hemel- en grondwaterbeleid is gericht op het nastreven van de oorspronkelijke natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond)wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- en grond)watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.
Het hemel- en grondwaterbeleid van de gemeente Breda kort samengevat:
- Dit beleid is van toepassing voor lozing op de riolering én oppervlaktewater. Bij lozing op oppervlaktewater is ook het beleid van Waterschap Brabantse Delta van toepassing;
- Bij elke (her)ontwikkeling dient het water van kleine buien plaatselijk te worden verwerkt (in plaats van directe afvoer naar de riolering) in het kader van het duurzaamheidsprincipe;
- Voor een toename van verhard oppervlak gelden zwaardere eisen, ook extreem zware buien moeten ter plaatse kunnen worden opgevangen om wateroverlast te beperken, het veiligheidsprincipe;
- Grondwater leidt niet tot structurele grondwateroverlast en vormt geen belemmering voor het grondgebruik;
- (Geo)hydrologisch onderzoek is nodig en geeft inzicht in de mogelijkheden en beperkingen;
- De systeemkeuze en uitgangspunten worden in een rapportage vastgelegd en onderbouwd.
Watertoets
Sinds 1 november 2003 is het wettelijk verplicht, in het kader van het Besluit ruimtelijke ordening, een watertoets te verrichten. In de toelichting bij ruimtelijke besluiten en plannen, waarop bovengenoemd besluit van toepassing is, is het noodzakelijk een beschrijving te geven van de manier waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.
Voor de planontwikkeling is een waterparagraaf opgesteld en een doorlatenheidonderzoek uitgevoerd (bijlage, Agel adviseurs, 9 juni 2020).
In de waterparagraaf in de bijlage is een uitgebreide en gedetailleerde beschrijving van de bestaande en de nieuwe situatie te vinden.
Conform het gemeentelijk beleid dient er bij de aanleg van nieuwe verharding op locaties van bestaande verharding 7 mm gecompenseerd te worden. Bij een verhardingstoename dient 78 mm gecompenseerd te worden. De benodigde compensatie voor het plangebied wordt bepaald op 55 m3:
205 m2 x 7 mm = 1,44 m3
690,50 m2 x 78 mm = 53,86 m3
Zowel de woningen als de patiowoningen worden uitgevoerd met een groen dak en worden daarom niet meegenomen in de berekening van het verhard oppervlak. In het plangebied is maar beperkt ruimte voor bovengrondse voorzieningen. De berging wordt daarom ook gezocht in ondergrondse voorzieningen, waar het water heen stroomt met behulp van (infiltratie)kolken.
Onder de toegangsweg (240 m2) wordt in plaats van menggranulaat een laag Aquaflow (0,35 m fundatie, 0,04 m vlijlaag, scheidingsdoek, filterdoek, microben en bestrating) toegepast. Aquaflow is geschikt voor woonstraten en parkeerterreinen (inclusief vrachtwagens). In het Aquaflow-pakket kan 140 liter/m2 statische berging plaats vinden. De infiltratie van het Aquaflow-pakket staat gelijk aan de infiltratiecapaciteit van de ondergrond (0,37 m/dag). Uitgaande van een oppervlak van 240 m2, kan er in het Aquaflow-pakket dus 34 m3 statische berging plaats vinden en 89 m3/dag dynamische berging in de vorm van infiltratie. Omdat de infiltratiecapaciteit hoger is dan de bergingscapaciteit, zal het bergend vermogen van de voorziening gewaarborgd blijven.
Ter plaatse van het dolomiet tussen de patio’s kan via eenzelfde constructie water geborgen en geïnfiltreerd worden. Het benodigde infiltratieoppervlak van het dolomiet bedraagt 150 m2. Door hier een Aquaflow-fundatie onder aan te brengen, kan hierin 21 m3 statische berging en 56 m3/dag dynamische berging plaats vinden.
Gezamenlijk kan er in de funderingen 55 m3 statisch en 145 m3/dag dynamisch geborgen worden. Hiermee wordt statisch nipt, doch dynamisch ruimschoots, voldaan aan de gestelde bergingseis van 55 m³ van de gemeente Breda. Een eventuele overloop vindt plaats ter plaatse van de laagst gelegen kolken. Dit is richting de Beeksestraat, alwaar het water via het maaiveld over kan lopen op het gemeentelijke rioolstelsel wanneer de neerslagsituatie dermate extreem is dat de infiltratie niet voldoende snel functioneert.
Daarnaast worden op particulier terrein nog aanvullende infiltratievoorzieningen aangelegd; dDe particuliere regenwaterafvoer wordt uitgevoerd als IT-riool. De huisaansluitingen van de patiowoningen wateren via een spuwer op de erfgrens af op de openbare ruimte, alwaar het water richting de (infiltratie)kolken stroomt welke met het Aquaflow verbonden zijn. De huisaansluiting van het appartementengebouw is direct aangesloten op de Beeksestraat. Omdat met de te realiseren infiltratievoorziening in het semi openbaar gebied reeds voldaan wordt aan de bergingseis van de gemeente Breda, is de berging van de infiltratievoorzieningen op eigen terrein niet berekend. Voor het functioneren van de infiltratievoorzieningen is het van belang is dat er geen gebruik wordt gemaakt van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Het Aquaflow- pakket vangt zware metalen af en zuivert de koolwaterstoffen.
Wateradvies
De waterparagraaf is op 5 juni 2020 met de gemeente Breda besproken. De uitwerking van het voorliggende plan in deze waterparagraaf wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg aan het waterschap Brabantse Delta toegezonden. Op 28 augustus 2020 is van het waterschap een positief wateradvies ontvangen.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
5.10 Duurzaamheid
Kader
Bouwbesluit
De wettelijke eisen aan nieuwbouw staan in het bouwbesluit. Bij de aanvraag omgevingsvergunning dient aangetoond te worden dat aan deze eisen worden voldaan.
Energie (EPC)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. De energie efficiëntie wordt uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Sinds 1 januari 2015 is de eis voor woningen EPC=0,4 en in 2020 streeft men naar een EPC = 0,0. Bij een EPC van 0 is een gebouw energieneutraal.
Milieuprestatie Gebouw (MPG)
Vanaf 2013 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen (groter dan 100 m2).
Gemeentelijk beleidskader
Gemeente Breda heeft een vastgestelde duurzaamheidsvisie en een klimaatbeleid. De ambitie van de gemeente Breda is om in 2044 CO2 neutraal te zijn. Gemeente Breda kan dit niet alleen. Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang deze zo duurzaam en toekomstbestendig uit te voeren.
Situatie plangebied
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de duurzaamheidsambities die betrekking hebben op het project.
Duurzame energieopwekking
Het programma biedt diverse kansen voor een efficiënte en centrale vorm van duurzame energieopwekking. De ambitie is om gasloos te bouwen in combinatie met een WKO-installatie of warmtepompen. Aanvullend zal de beschikbare dak oppervlakte worden gebruik voor de opwekking van duurzame elektriciteit door middel van PV panelen.
Deze installatieopzet biedt het project de volgende voordelen:
- Duurzame energie uit eigen kavel. Een groot aandeel van de benodigde energie is afkomstig van de locatie zelf. Vanuit de energieopslag in de bodem, of rechtstreeks vanaf de zon;
Energieprestatie (EPC)
Als prestatie-eis voor de energieprestatie geldt uiteraard minimaal de wettelijke eis conform Bouwbesluit. De ambitie is echter om een energieprestatie te behalen die lager ligt dan de wettelijke eis. Hiertoe worden o.a. de volgende maatregelen toegepast:
- Duurzame energieopwekking (WKO & PV);
- Ventilatie op basis van CO2 detectie;
- Hoog rendement warmteterugwinning uit ventilatielucht;
- Hoogwaardige isolatie bouwkundige schil;
- Hoge luchtdichtheid bouwkundige schil.
Waterberging hemelwater
Er wordt waterberging op eigen terrein gerealiseerd. Naast dat dit een positieve bijdrage levert aan het voorkomen van het opwarming in de zomersituatie, ontstaat hiermee buffercapaciteit om hemelwater vast te houden. Dit ontlast het gemeentelijke riool tijdens regenbuien, wanneer het aanbod groter is dan de afvoercapaciteit.
Biodiversiteit
De bebouwing wordt voorzien van sedumdaken. Op het woonhof worden hagen en bomen aangeplant. Hierdoor blijft het aantrekkelijk als leef- en foerageergebied voor in de omgeving aanwezige diersoorten.
5.11 M.e.r. - Beoordeling
Besluit milieueffectrapportage
Gelet op het gestelde in het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) moet, voordat een ontwikkeling wordt gerealiseerd, worden beoordeeld of de voorgenomen activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Ten eerste moet worden bepaald of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast moet worden beoordeeld of het plan onder de in het Besluit opgenomen drempelwaarden blijft. Als het plan een stedelijke ontwikkeling betreft die wordt gerealiseerd onder de gestelde drempelwaarden, dan is er sprake van een vormvrije m.e.r. beoordeling.
Op grond van artikel 7.19, lid 1 Wet milieubeheer dient -in het geval dat het bevoegd gezag eveneens degene is die een activiteit, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b, wil ondernemen- bevoegd gezag in een zo vroeg mogelijk stadium voor de voorbereiding van het besluit (de vormvrije m.e.r. beoordeling) dat krachtens het vierde lid van dat artikel is aangewezen, een beslissing omtrent de vraag of vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Artikel 7.17, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. Hierbij wordt opgemerkt dat lid 2 van dit artikel aangeeft dat onder een zo vroeg mogelijk stadium moet worden verstaan het stadium voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbesluit van het bestemmingsplan.
Voor het opstellen van dit besluit is gebruik gemaakt van de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn(2011/92/EU), artikel 4, lid 3, bedoelde selectiecriteria. Deze criteria zijn:
1.de kenmerken van het project;
2.de plaats van het project;
3.de kenmerken van het potentiële effect.
Onderzoek
Beoordeling Drempelwaarde D-lijst
In het plangebied is sprake van de aanleg, wijziging of uitbreiding van een klein stedelijk ontwikkelingsproject. Het bouwen van een woning valt onder de activiteit D.11.2 in bijlage II van het Besluit m.e.r. waarvoor de term 'stedelijk ontwikkeling' geldt. De drempelwaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit van D.11.2 in bijlage II van het besluit vermeld:
- Een oppervlakte van 100 ha of meer;
- Een aangesloten gebied;
- 2000 of meer woningen.
De ontwikkeling ligt ver beneden de drempelwaarden zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.
Gevoelige gebieden
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Het plangebied is in geen van dergelijke gevoelige gebieden gelegen.
Er is dus geen sprake van significante nadelige effecten voor het milieu.
Milieugevolgen
In voorgaande paragraven van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, archeologie, natuurwetgeving, luchtkwaliteit etc. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling geen sprake is van nadelige milieugevolgen.
Conclusie
Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Bij de besluitvorming over het ontwerpbestemmingsplan wordt tevens vastgesteld dat geen milieueffectrapportage nodig is. Gelet op het inzicht in de milieugevolgen van het project op basis van de plantoelichting kan gesteld worden te beslissen af te zien van het opstellen van een milieueffectrapport.
6 Juridische Aspecten
6.1 Inleiding
Dit bestemmingsplan sluit wat betreft de juridische regelgeving aan op de modelregels van de gemeente Breda.
6.2 Systematiek Van De Regels
De planregels zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. De opzet van de regels is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).
Uiteraard is de mogelijk tot het leveren van maatwerk opgenomen om de specifieke eisen die een gebied stelt aan de bestemmingsplanregeling te kunnen verwerken. Daarnaast is in landelijke standaarden (SVBP 2012 en IMRO 2012) vastgelegd welke kleuren, lijnen, symbolen e.d. toegepast dienen te worden bij het opstellen van de verbeelding. In de volgende paragraaf worden de gebruikte bestemmingen nader toegelicht.
6.3 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden een aantal in het plan gebruikte begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van de begrippen beperkt en daarmee de duidelijkheid en rechtszekerheid van het plan vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn de ontsluitingsstraat en het woonhof geregeld.
Artikel 4 Wonen
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn woningen, tuinen, eventuele achterpaden en andere privéruimten begrepen. Het bestemmingsplan bevat regels voor de bouw van de woningen.
Naast de woonfunctie zijn mogelijkheden opgenomen voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit. In de begripsbepaling is aangegeven wat hieronder verstaan wordt en onder welke voorwaarden deze activiteiten mogelijk zijn.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Door middel van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie zijn de archeologische waarden beschermd.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbelteregel
In dit artikel is een regel opgenomen die voorkomt dat een al verleende bouwvergunning meegenomen wordt bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Artikel 7 Algemene bouwregels
In dit artikel staan de algemene regels voor bebouwing, algemene bebouwingspercentages, bouwhoogtes en toegestane overschrijdingen door ondergeschikte bouwwerken.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van de afwijkingsmogelijkheden.
artikel 10 Overige regels
In dit artikel zijn de algemene nadere eisen opgenomen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind.
Artikel 12 Slotregel
Het laatste artikel 'Slotregel' geeft de officiële naam van het plan aan, wanneer naar het plan wordt verwezen. De planregels kunnen worden aangehaald onder de naam: Bestemmingsplan 'Prinsenbeek, Beeksestraat 53.'
7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 3.1.6 onder f van het Besluit ruimtelijke ordening dient de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen te worden aangetoond. De ontwikkeling betreft een particulier initiatief en bevindt zich op particulier terrein. Er is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente ten behoeve van het kostenverhaal. Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over het in de plan begrepen gronden anderszins verzekerd en hoeft geen exploitatieplan conform de Wro te worden opgesteld.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Omgevingsdialoog
Door de ontwikkelaar zijn in het kader van de omgevingsdialoog meerdere informatiebijeenkomsten en gehouden en communicatiekanalen ingezet om de plannen met de omwonenden te bespreken. In bijlage 8 is een overzicht van de gevoerde omgevingsdialoog gevoegd.
Vooroverleg
Het bestemmingsplan is in het kader van het zogenoemde vooroverleg, ex. artikel 3.1.1 Bro toegezonden naar bestuurlijke instanties, waarbij de gelegenheid is geboden om reactie te geven op het plan. De volgende reacties zijn ontvangen:
Provincie Noord-Brabant
Per biref van 23 juli 2020 heeft de provincie Noord-Brabant aangegeven dat het plan in overeenstemming is met de provinciale belangen.
Waterschap Brabantse Delta
Per brief van 28 augustus 2020 heeft het waterschap Brabantse Delta een positief wateradvies gegeven.
Brandweer Midden- en West-Brabant
Per mail van 31 juli 2020 heeft de brandweer aangegeven dat het plan voldoet aan de criteria van het standaardadvies.
Ontwerp bestemmingsplan
Burgemeester en wethouders van Breda hebben op 3 mei 2021 het ontwerpbestemmingsplan 'Prinsenbeek, Beeksestraat 53, het bijbehorende ontwerpbesluit hogere waarde en met gebruikmaking van de coördinatieregeling de ontwerp omgevingsvergunning ter inzage gelegd.
Voor deze drie ontwerpbesluiten liep de inzagetermijn van 4 mei 2021 tot en met 14 juni 2021. Gedurende deze termijn bestond de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen tegen de ontwerpbesluiten. Er zijn in totaal zes zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan waarvan er vier tevens gericht zijn tegen de ontwerp omgevingsvergunning en één ook tegen het ontwerpbesluit hogere waarden is gericht.
Aangezien er een grote samenhang is tussen de ingediende zienswijzen tegen de drie verschillende besluiten, worden alle zienswijzen in de zienswijzennota (opgenomen in de bijlagen) behandeld. Voor de zienswijzen ingediend tegen het ontwerp bestemmingsplan is de gemeenteraad het bevoegd gezag om hier een besluit op te nemen. Voor de zienswijzen ingediend tegen het ontwerp hogere grenswaarden en de ontwerp omgevingsvergunning is het college het bevoegd gezag.
1 Akoestisch Onderzoek
akoestisch onderzoek
2 Programma Van Eisen Archeologie
2 Programma van Eisen archeologie
Programma van Eisen archeologie
3 Erfgoedbesluit 2020-28
Erfgoedbesluit 2020-28
4 Erfgoedbesluit 2021-14
Erfgoedbesluit 2021-14
5 Bodemonderzoek
bodemonderzoek
6 Evaluatierapport Bodemsanering Grondwal Met Asbest
6 Evaluatierapport bodemsanering grondwal met asbest
Evaluatierapport bodemsanering grondwal met asbest
7 Externe Veiligheid
externe veiligheid
8 Standaard Advies Brandweer 2021
8 Standaard advies brandweer 2021
Standaard advies brandweer 2021
9 Quick Scan Natuurwetgeving
quick scan natuurwetgeving
10 Nader Onderzoek Vleermuizen
10 Nader onderzoek vleermuizen
Nader onderzoek vleermuizen
11 Stikstofdepositie Berekening
11 stikstofdepositie berekening
stikstofdepositie berekening
12 Waterparagraaf En Doorlatendheidonderzoek
12 waterparagraaf en doorlatendheidonderzoek
waterparagraaf en doorlatendheidonderzoek
13 Omgevingsdialoog
Omgevingsdialoog
14 Vooroverleg Reactie Provincie Noord-brabant
14 vooroverleg reactie provincie Noord-Brabant
vooroverleg reactie provincie Noord-Brabant
15 Vooroverleg Reactie Waterschap Brabantse Delta
15 vooroverleg reactie waterschap Brabantse Delta
vooroverleg reactie waterschap Brabantse Delta
16 Vooroverleg Reactie Brandweer
16 vooroverleg reactie brandweer
vooroverleg reactie brandweer