Bavel, Brigidastraat naast 57
Bestemmingsplan - Breda
Vastgesteld op 20-01-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
het bestemmingsplan 'Bavel, Brigidastraat naast 57' met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2019224005-ON01 van de gemeente Breda;
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 Aan- en uitbouwen
een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt;
1.4 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.5 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 Bebouwing
eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 Bed & Breakfast
een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf al dan niet met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning;
1.9 Begane grond
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau;
1.10 Belwinkel
elke ruimte voor het bedrijfsmatig aan het publiek gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, al dan niet in daarvoor bestemde belcabines, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen en het toegang bieden tot het internet al dan niet in combinatie met de verkoop van telefoons of accessoires voor telefoons;
1.11 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
- legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning;
- het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.12 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 Bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.15 Bijgebouw
een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.16 Blinde gevel
een blinde gevel of blinde muur is een gevel waarin geen (kozijn)openingen zijn aangebracht;
1.17 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.18 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.19 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder;
1.20 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel;
1.22 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.23 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.24 Dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.25 Dakopbouw
een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw;
1.26 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 Groen
bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen;
1.28 Groothandel in smart- en/of headproducten
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen;
1.29 Headshop
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden;
1.30 Hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.31 Huishouden
een samenlevingsvorm van een of meer personen, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;
1.32 Huisvesting in verband met mantelzorg
huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;
1.33 Kamerverhuur
het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt;
1.34 Kap
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 75°;
1.35 Lessenaarsdak
Een dakvorm waarbij de afdekking van het gehele huis bestaat uit één schuin dakvlak en de afwatering van dit dak plaatsvindt aan één zijde.
1.36 Mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.37 Nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie;
1.38 Prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.39 Seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.40 Smartshop
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen;
1.41 Voorgevel
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.42 Vrijstaande woning
een woning waarvan het hoofdgebouw los staat van de zijdelingse bouwperceelgrenzen;
1.43 Waterbergingsvoorziening
bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater in de bodem, zoals groene daken, wadi's (verlaging in het groen), waterbergende bestrating, berging op het dak, grindkoffers, infiltratiekratten en/of het aanbrengen of vergroten van (bestaande) greppels, (zak)sloten, watergangen en vijver;
1.44 Wonen
het voeren van een huishouden in een woning;
1.45 Woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.46 Zolder
een gedeelte van een gebouw waarvan de vrije hoogte tussen de bovenkant van de vloer en het laagste punt van de onderkant van het dak minder dan 1,20 meter bedraagt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel;
2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;
2.3 Bebouwingspercentage
het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 Dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.6 Diepte van een gebouw
de lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
2.7 Goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald;
2.8 Hoogte van een dakopbouw
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;
2.9 Hoogte van een kap
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;
2.10 Hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
2.11 Inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.12 Lessenaarsdak
in afwijking van het bepaalde in de leden 2.4 en 2.7 bij een woning met een lessenaarsdak wordt het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte;
2.13 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwregels niet meer dan 1 meter bedraagt.
2.14 Oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.15 Peil
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;
- indien in of op het water wordt gebouwd: het ter plaatse geldende peil ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil (NAP);
- indien op of langs een spoorlijn wordt gebouwd: de bovenkant van de spoorstaaf.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;
met daarbij behorend(e):
- groen;
- nutsvoorzieningen;
- parkeren;
- speelvoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op of in de tot 'Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd noodzakelijk voor en ten dienste van de genoemde bestemming met dien verstande dat;
3.3 Specifieke gebruiksregels
Gebruik van de gronden zoals bedoeld in lid 3.1 is slechts toegestaan wanneer wordt voorzien in een waterbergingsvoorziening van voldoende omvang, waarbij ter compensatie van de toename van de verharding in het totale plangebied moet worden voorzien in een waterbergingsvoorziening met een capaciteit van minimaal 7 mm per m² verhard oppervlak en dat de waterbergingsvoorziening in stand wordt gehouden.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in Artikel 6:
- voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:
- maximaal 60 m² van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt;
- het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;
- de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;
- de activiteit niet-vergunningplichtig ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mag zijn;
- voor het gebruik en/of (ver)bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bestaande woning als huisvesting in verband met mantelzorg, met dien verstande dat:
- maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;
- deze huisvesting niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
- geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmeringen ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;
- zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als huisvesting in verband met mantelzorg moet worden beëindigd.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd en/of vernieuwd, met dien verstande dat de afwijking niet mag worden vergroot.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
- Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.
- Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart- en headshop, alsmede een groothandel in smart- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;
- het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en/of huisvesting in verband met mantelzorg;
- het gebruik van bijgebouwen voor een aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;
- het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;
- het gebruik van een woning voor kamerverhuur.
- Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a en b, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- het bepaalde ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;
- de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 8 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding van een besluit tot uitwerking van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.6, van de Wet ruimtelijke ordening, is de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Parkeren
- Een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen wordt verleend, indien wordt aangetoond dat in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw.
- Het parkeren of stallen van auto's dient plaats te vinden in, op of onder het gebouw, danwel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota parkeer- en stallingsbeleid Breda Nota parkeer- en stallingsbeleid Breda, de Herijking nota Parkeer- en Stallingsbeleid in 2013 en wijzingen daarvan.
- De onder a. genoemde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
- Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
- indien het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- en stallingsruimte is voorzien.
- Het college kan aan de omgevingsvergunning, als bedoeld onder e, (financiële) voorwaarden verbinden.
- Indien het onder c. genoemde Nota parkeer- en stallingsbeleid, na vaststelling van dit plan wordt gewijzigd, moet bij het bouwen en het uitbreiden of veranderen van activiteiten of functies op grond van deze planregels worden voldaan aan deze gewijzigde nota.
9.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervattenl;
- Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
"Regels van het bestemmingsplan: 'Bavel, Brigidastraat naast 57"
1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Initiatiefnemers zijn voornemens om naast en aan de achterzijde van de Brigidastraat 57 te Bavel vier woonkavels te realiseren voor vier grondgebonden woningen. Hiertoe is op 11 februari 2019 een initiatiefplan ingediend bij de gemeente Breda. Het college van burgemeester en wethouders van gemeente Breda heeft op 6 mei 2019 besloten te komen tot een positief oordeel over de planologische haalbaarheid en aanvaardbaarheid van het initiatief. Initiatiefnemers hebben daartoe besloten om de benodigde bestemmingsplanprocedure te doorlopen.
Initiatiefnemers zijn eigenaar van de woning en de bijbehorende percelen aan de Brigidastraat 57 te Bavel. Achter en naast deze percelen van initiatiefnemer is gemeente Breda voornemens het woningbouwontwikkelingsproject Eikberg te realiseren. Met dit woningbouwproject wordt een nieuwe "dorpslandelijke" wijk gerealiseerd. Het plan Eikberg beslaat het gebied tussen de Brigidastraat, Eikbergseweg en weerszijde van de Gilzeweg. Gezien het feit dat de woning en de gronden van initiatiefnemers grenzen aan het plangebied van het project Eikberg, kunnen initiatiefnemers ruimtelijk gezien perfect aansluiten op dit woningbouwplan van de gemeente.
Het mogelijk maken van vier woonkavels op de gronden van initiatiefnemers is ruimtelijke gezien gekoppeld aan de ontwikkeling aan de Eikberg (west), maar maakt daar planologisch geen onderdeel van uit. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken dient dus een separaat planologisch traject te worden doorlopen. Het wijzigingsplan 'Bavel Zuid Eikberg, wijzigingsplan Eikbergse Akker' is onherroepelijk vastgesteld op 07-07-2020. Aangezien dit plan nu is vastgesteld kan deze separate partiële herziening ook doorgang vinden.
1.2 Ligging Plangebied
De kern Bavel is één van de vier dorpen, welke sinds de gemeentelijke herindeling van 1997, deel uitmaken van de gemeente Breda. Het plangebied ligt aan de zuidrand van de bebouwde kom van Bavel, aan de Brigidastraat 57. Het plangebied is kadastraal bekend onder de gemeente Nieuw-Ginneken, sectie K met nummers (allen gedeeltelijk) 4641, 4643 en 6033.
In Afbeelding 1 is de locatie van het plangebied aangegeven. Tevens is de beoogde indeling van de vier woonkavels opgenomen. Hierbij is te zien dat één woonkavel op de Brigidastraat is georiënteerd en dat drie woonkavels in het 'achterliggende' gebied zijn gesitueerd.
Afbeelding 1: Ligging plangebied en indeling kavels
1.3 Vigerend Planologisch Regime
Het vigerende planologische regime voor het plangebied aan de Brigidastraat 57 te Bavel is vervat in het bestemmingsplan 'Bavel Zuid, Eikberg', aldus vastgesteld d.d. 16-07-2015. In dit bestemmingplan zijn voor het plangebied de volgende bestemmingen en aanduidingen opgenomen, zie Afbeelding 2.
Op het plangebied gelegen in de kadastrale percelen (bekend onder sectie K met nummers) 4641 en 4643:
- Enkelbestemming 'Wonen';
- Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie';
- Bouwvlak.
Op het kleine stukje plangebied, gelegen in het perceel als bekend onder sectie K met nummer 6033:
- Enkelbestemming 'Woongebied';
- Maatvoering 'maximum aantal wooneenheden - 12';
- Maatvoering 'maximum bouwhoogte - 11 m';
- Maatvoering 'maximum goothoogte - 6 m'.
Afbeelding 2: Uitsnede bestemmingsplan 'Bavel Zuid, Eikberg'
Het plangebied is voor het overgrote deel gelegen in de enkelbestemming 'Wonen'. In de regels van het vigerende bestemmingsplan is opgenomen dat uitsluitend ter plaatse van het bouwvlak mag worden gebouwd. Tevens is gesteld dat het aantal woningen niet mag worden vermeerderd. Het gedeelte van het plangebied dat is gelegen binnen de bestemming 'Woongebied' is grotendeels gelegen buiten het bouwvlak. Buiten het bouwvlak mag niet worden gebouwd. Tevens geldt dat voor het gedeelte dat binnen het bouwvlak is gelegen, de omvang te beperkt is om ter plaatse van deze gronden een hoofdgebouw ten behoeve van een woonfunctie te realiseren.
Op grond van het vigerende bestemmingsplan is het dus niet mogelijk om vier nieuwe grondgebonden woningen te realiseren in het plangebied. De ontwikkeling kan wel mogelijk gemaakt worden middels een partiële herziening van het bestemmingsplan. Derhalve wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld welke de realisatie van vier woonkavels mogelijk maakt. Voorliggende toelichting betreft de verantwoording van de planologische en milieuhygiënische aanvaardbaarheid van het initiatief.
1.4 Procedure
Voor het gewenste initiatief dient een bestemmingsplan te worden vastgesteld, conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan doorloopt als volgt de procedure.
Allereerst wordt er een concept-ontwerpbestemmingsplan opgesteld waarin onderbouwd wordt dat het initiatief voldoet aan het gemeentelijk en provinciaal beleid en aan alle relevante milieu- en ruimtelijke ordeningsaspecten. In deze fase wordt overleg gevoerd met de gebruikelijke overlegpartners zoals provincie en waterschap. Eventuele opmerkingen worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Blijkens artikel 3.8 Wro is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Dit houdt in dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage wordt gelegd. Tijdens deze periode van 6 weken kunnen belanghebbenden hun zienswijzen kenbaar maken. Gedurende de inzagetermijn ligt het ontwerpbestemmingsplan (verbeelding, regels en toelichting, inclusief bijbehorende bijlagen) ter inzage.
Binnen 12 weken nadat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen, moet de gemeente beslissen over de vaststelling van het bestemmingsplan. Hierbij worden eventuele zienswijzen in acht genomen.
Nadat het bestemmingsplan is vastgesteld, wordt het opnieuw 6 weken ter inzage gelegd. Binnen deze 6 weken kunnen belanghebbenden die tijdig zienswijzen kenbaar hebben gemaakt bij het ontwerp of belanghebbenden die kunnen aantonen dat zij niet in de gelegenheid zijn geweest om tijdig zienswijzen kenbaar te maken, beroep indienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als er geen beroep wordt ingesteld, dan is het bestemmingsplan daags na afloop van de beroepsperiode onherroepelijk.
Opgemerkt dient te worden dat dit bestemmingsplan ruimtelijk gekoppeld is aan de wijzigingsprocedure van het plan 'Eikberg West', maar maakt daar planologisch geen onderdeel van uit. Concreet houdt dit in dat eerst het wijzigingsplan eerst vastgesteld moet zijn, alvorens overgegaan kan worden tot vaststelling van dit plan. Opgemerkt dient te worden dat het wijzigingsplan 'Bavel Zuid Eikberg, wijzigingsplan Eikbergse Akker' op 07-07-2020 onherroepelijk is vastgesteld. Hiermee kan deze partiële herziening dan ook doorgang vinden.
1.5 Leeswijzer
In voorliggende toelichting is in Hoofdstuk 1 een inleiding op het initiatief gegeven, waarin de aanleiding, het doel, het vigerend planologische regime en de te doorlopen procedure zijn beschreven. Hierna is in Hoofdstuk 2 een beschrijving opgenomen van de bestaande en beoogde situatie.
In Hoofdstuk 3 van voorliggende toelichting wordt het van toepassing zijnde beleid uiteengezet, welke het rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid betreft. Hierna worden in Hoofdstuk 4 de milieuhygiënische en planologische aspecten beschreven.
De juridische planbeschrijving is vervat in Hoofdstuk 5 van voorliggende toelichting waarin een beschrijving van de juridische achtergrond van onderhavig bestemmingsplan, een toelichting op de verbeelding en een toelichting op de regels wordt gegeven. De financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief wordt verantwoord in Hoofdstuk 6.
2 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk worden de historische, bestaande en beoogde situatie beschreven. Hierin komt naar voren welke veranderingen er plaatsvinden binnen het plangebied.
2.1 Historische Situatie
Het plangebied ligt in de zuidoostelijk hoek van de kern van Bavel. In de omgeving van het plangebied ligt een aantal historische bebouwingslinten. De Brigidastraat is een dorps bebouwingslint. De Roosbergseweg en de Gilzeweg zijn van oudsher agrarische bebouwingslinten. Het dorpse bebouwingslint wordt gekarakteriseerd door variatie in bebouwing. De agrarische bebouwingslinten worden gekarakteristeerd door afwisselend vrijstaande bebouwing met tussenliggende ruimtes en doorzichten naar het achterliggende agrarisch landschap.
Onderstaande afbeeldingen betreffen topografische kaarten vanaf 1850. Op deze historische kaarten is te zien dat de 'driehoek' tussen de Brigidastraat, de Gilzeweg en de Kalverwei al van oudsher aanwezig is. Op de historische kaarten is tevens te zien dat de gronden zijn aangeduid als verhoging in het landschap ("taludstreepjes" laten dit zien). Door de jaren heen is er steeds meer bebouwing langs de Brigidastraat en Kalverwei gerealiseerd. Het midden van de 'driehoek' is sinds jaar en dag een open landschap.
Afbeelding 3: Historische topografische kaarten (vanaf 1850)
2.2 Bestaande Situatie
Het plangebied ligt aan de zuidrand van de bebouwde kom van Bavel, aan de Brigidastraat 57. Bavel is één van de dorpskernen van de gemeente Breda. De Brigidastraat loopt vanaf de Roosbergseweg in noordwestelijke richting naar het centrum van Bavel en gaat daar over in de Kerkstraat. Vanaf de Roosbergseweg en de Gilzeweg is de A58 in korte tijd te bereiken.
In de omgeving van het plangebied zijn diverse functies te vinden, welke passen binnen de karakteristiek van de rand van een bebouwde kom. De omgeving bestaat voornamelijk uit woningen. Daarnaast zijn er ten (zuid-)oosten van het plangebied enkele bedrijven en detailhandel aanwezig. Bavel staat bekend als een groen dorp. Typerend is het grondgebonden en groene woonmilieu met een variatie aan woningen aan de rand van het dorp, nabij het landelijk gebied. Aan het lint van de Brigidastraat zijn vrijstaande woningen gesitueerd met diepe kavels.
Het plangebied is deels gelegen aan de achterzijde van de Brigidastraat 57 (in de bestaande achtertuin van initiatiefnemers) en tevens op een naastgelegen stukje weiland van initiatiefnemers. Daarnaast bestaat het plangebied uit een stukje grond wat momenteel is eigendom is van de gemeente Breda. In Afbeelding 4 is een vooraanzicht van het plangebied opgenomen. Hierin is te zien dat er binnen het plangebied momenteel diverse bomen en struwelen aanwezig zijn. Tevens is er binnen het plangebied een verouderd schuurtje gesitueerd.
Afbeelding 4: Vooraanzicht plangebied
2.3 Toekomstige Situatie
Initiatiefnemers zijn voornemens om naast en aan de achterzijde van de Brigidastraat 57 te Bavel vier woonkavels te realiseren voor vier grondgebonden woningen. Het plangebied is kadastraal bekend onder de gemeente Nieuw-Ginneken, sectie K met (allen gedeeltelijk) nummers 4641, 4643 en 6033. Met de realisatie van de vier nieuwe woonkavels zal verkaveling moeten plaatsvinden. Drie van de vier beoogde kavels zijn vrijwel identiek aan elkaar. Deze kavels hebben een oppervlakte van respectievelijke 525 m2(kavel 3), 514 m2 (kavel 2) en 436 m2(kavel 4). Kavel 1 heeft een oppervlakte van 452 m2. In Afbeelding 5 is de situering van de beoogde woonkavels opgenomen.
Kavel 1 is georiënteerd op de Brigidastraat. Het toevoegen van een woning op deze kavel zorgt voor een verdichting van het historische dorpslint. Het versterken van het dorpslint is een gewenste ontwikkeling. Het achterste deel van het onbebouwd perceel met nummer 4643 zal worden opgenomen als infrastructuur en groen ten behoeve van het plan Eikberg West. Om bij deze kavel een frontbreedte van 20 meter te kunnen realiseren, zal een stukje grond van 70 m2bij de gemeente aangekocht moeten worden (70 m2van het perceel met nummer 6033). Op deze kavel is dan ruimschoots de ruimte om een vrijstaande woning te realiseren die past binnen de bebouwingskarakteristieken van naastgelegen woningen aan het lint. De vrijstaande woning valt in de categorie 'duurdere segment'.
Kavel 2, kavel 3 en kavel 4 zijn gelegen aan de achterzijde van de Brigidastraat 57 te Bavel. Deze kavels zijn georiënteerd op de nog aan te leggen centrale groene ruimte van het plan Eikberg West. Om de realisatie van deze drie kavels mogelijk te maken zal een deel van de achterzijde van Brigidestraat 57 worden afgesplitst. Dit betreft circa 30 meter vanaf de achterzijde gemeten. Gezien de ruimtelijke verbinding met het plan Eikberg West zullen de woningen op deze kavels deel uit gaan maken van de dorpslandelijke wijk. Door de situering naar de centrale groene ruimte toe wordt een veilige en gezonde leefomgeving nagestreefd. Op de kavels zullen drie vrijstaande woningen uit het 'duurdere segment' worden gerealiseerd.
Afbeelding 5: Situering kavels binnen plangebied.
Het plangebied is 'ingesloten' door het woningbouwontwikkelingsproject 'De Eikberg' van de gemeente Breda. In dit plan wordt een nieuwe woonwijk gerealiseerd van in totaal maximaal 70 woningen van verschillende woningtypen, verdeeld over verschillende woonmilieu's. Het plangebied van deze ontwikkeling is ruimtelijk gekoppeld aan het deelplan 'Eikberg West'. In dit deelgebied wordt een dorpslandelijke wijk gerealiseerd voor c.a. 37 woningen (waar de vier te realiseren woningen uit deze ontwikkeling bij zijn inbegrepen).
In Afbeelding 6 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het plan Eikberg weergegeven. Te zien is dat kavel 1 tegen de Brigidastraat is gesitueerd en dat de kavels 2, 3 en 4 met de voorzijde naar deze groene ruimte zijn gesitueerd. Kavels 2, 3 en 4 zullen gebruik maken van de ontsluitingsweg in het plan Eikberg West.
Afbeelding 6: Locatie plangebied in relatie tot woningbouwproject 'Eikberg'
3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid uiteengezet. Het initiatief wordt getoetst aan het rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.
Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.
3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking
Toetsingskader
Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5).
Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de beschrijving een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de op dat moment geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uiteen zijn gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.
Beoordeling
Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
- Voorziet het besluit in een stedelijke ontwikkeling?
- Voorziet het besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
- Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
- Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
- Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?
a.Voorziet het besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Ten aanzien van andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen geldt dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.
Het bestemmingsplan maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van vier woningen mogelijk binnen één woningbouwlocatie. Het plangebied wordt als één woningbouwlocatie gezien aangezien de kavels direct tegen elkaar aan zijn gesitueerd. De ontwikkeling is gelet op deze omvang niet als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. Derhalve hoeft de 'ladder voor duurzame verstedelijking' niet verder te worden doorlopen.
Conclusie ladder duurzame verstedelijking
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde 4 woningen niet vallen onder een 'stedelijke ontwikkeling'. Er wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
Het geldende ruimtelijke beleid van de provincie Noord-Brabant is omschreven in de Omgevingsvisie, Structuurvisie 2010- partiële herziening 2014 en de Verordening ruimte Noord-Brabant.
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
De provincie Noord-Brabant heeft op 14 december 2018 de omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld. De omgevingsvisie vindt zijn legitimatie in de Omgevingswet. Vanzelfsprekend staan de achterliggende doelen van de Omgevingswet dan ook centraal in de positiebepaling van de Brabantse Omgevingsvisie. Onder het motto 'eenvoudig beter', doelt de Omgevingswet op meer inzichtelijkheid, en een grotere voorspelbaarheid en gebruiksgemak van het Omgevingsrecht. Ook beoogt de wet meer bestuurlijke afwegingsruimte en een meer samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving in beleid, besluitvorming en regelgeving. Het doel van de omgevingsvisie is om de kwaliteit van de leefomgeving voor alle Brabanders te verbeteren.
In de visie is voor verschillende programma's de ambitie geformuleerd hoe de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit moet zien. Daarbij zijn mobiliserende tussendoelen gesteld voor 2030 om het einddoel te kunnen bereiken. De uitwerking in programma's is een opgave die de visie volgt en die in opeenvolgende bestuursperiodes de opdracht en ruimte geeft om dat met eigen accenten in te vullen.
Het belangrijkste programma dat hier een rol speelt is 'Werken aan de slimme netwerkstad'. Het Brabantse doel voor 2050 in dit programma is:
'Het stedelijk netwerk van Brabant functioneert als één samenhangend duurzaam en concurrerend netwerk van steden en dorpen als onderdeel van de Noordwest-Europese metropool. Brabant kenmerkt zich door een sterke sociale cohesie, een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem en een uitstekende (digitale) infrastructuur.'
Het tussendoel voor 2030 in dit programma is:
'Brabantse partijen werken aan de transformatie van het bestaand bebouwd gebied van Brabant. Ondersteund door de digitale ontwikkelingen zijn er belangrijke stappen gezet in de richting van een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem. Bewoners uit alle geledingen van de bevolking voelen zich verbonden met hun omgeving en met elkaar doordat zij meedenken en meedoen aan de veranderingen in hun omgeving.'
Brabant doet het goed. Om top kennis- en innovatieregio te blijven en deze positie te versterken is het nodig dat Brabant zich sterker inzet voor een toekomstbestendig woon-, leef- en vestigingsklimaat met een robuust mobiliteitssysteem. Binnen het netwerk zullen de verschillen toenemen. In en rond de grote steden is er een relatief hoge dynamiek: de economie en de bevolking van de stedelijke regio's groeit. Andere delen van Brabant, met name de grensregio's, krijgen te maken met krimp. De verschillen vragen om maatwerk: enerzijds zorgdragen voor de vitaliteit van krimpgebieden en de aanhaking hiervan op het centrale stedelijke netwerk en anderzijds het ondersteunen en versterken van het centrale stedelijke netwerk. Daarnaast is het van belang de laagdynamische gebieden die rust, ruimte, cultuurhistorie en natuur bieden te koesteren.
Om de doelen te bereiken wordt ingezet op een samenhangende ruimtelijke koers waarin stad, land en mobiliteit met elkaar worden verbonden. Uitbreiding van het bestaande stedelijk gebied in steden en dorpen is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. De komende 10 jaar ligt er namelijk nog een forse woningbouwopgave, maar daarna loopt deze in omvang af. Dit betekent dat er de komende 10 jaar interessante kansen liggen om de kwaliteit van het stedelijk gebied op orde te brengen en de leegstand aan te pakken.
Dit plan is ruimtelijk gekoppeld aan het overkoepelende woningbouwontwikkelingsproject 'Eikberg'. De basis voor dit woningbouwproject ligt in de visie op woningbouw en het woonbeleid van de gemeente Breda. Binnen de gemeente Breda ontstaat er de komende jaren een grote vraag naar nieuw woningen waardoor de woningvoorraad aangevuld dient te worden. Het plan 'Eikberg' kent een gevarieerd woningprogramma. Zo is er ruimte voor het goedkopere segment, het middeldure en het duurdere segment. Dit plan aan de Brigidastraat voorziet in 4 woonkavels voor het duurdere segment en vloeit dus voort uit een concrete regionale behoefte. Het plangebied is gelegen binnen de bestaand stedelijk gebied, waardoor dit plan valt onder een 'inbreidingslocatie'. Met dit plan aan de Brigidastraat en het overkoepelende plan 'Eikberg' wordt waardevolle grond in de kern van Bavel benut voor kwalitatief hoogwaardige woningbouw. De kwaliteit van het stedelijk gebied van de gemeente Breda neemt met dit plan toe. Er kan dus worden geconcludeerd dat het initiatief past binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
3.2.2 Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014 (Sv 2014)
De Structuurvisie 2010 – partiële herziening 2014 (Sv 2014) betreft een herziening van de op 1 oktober 2010 vastgestelde Structuurvisie ruimtelijke ordening. De partiële herziening is door Provinciale Staten van Noord-Brabant op 7 februari 2014 vastgesteld en in werking getreden op 19 maart 2014.
De Structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 weer (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De genoemde visie is vertaald in de regels van de Verordening ruimte Noord-Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
Volgens de structurenkaart, zie Afbeelding 7, ligt het plangebied in het 'Stedelijk concentratiegebied'.De provincie onderscheidt binnen de stedelijke structuur twee ontwikkelingsperspectieven, het 'stedelijk concentratiegebied' en de 'kernen in het landelijk gebied'. In het stedelijk concentratiegebied met het bijbehorende zoekgebied voor verstedelijking wordt het merendeel van de verstedelijkingsopgave opgevangen. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De kern Bavel is onderdeel van de gemeente Breda. Breda is op haar beurt weer onderdeel van het stedelijk netwerk BrabantStad. BrabantStad vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Het biedt een (hoogwaardige) stedelijke omgeving voor wonen, werken en voorzieningen. In het kader van zorgvuldig ruimtegebruik is het aansnijden van nieuwe ruimte in directe samenhang met de mogelijkheden tot inbreiding en herstructurering. Hiervoor heeft het rijk de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. De ladder wordt gebruikt in de afweging voor zorgvuldig ruimtegebruik. Reeds is in paragraaf 3.1.2 van deze toelichting getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Tevens kan worden opgemerkt dat met dit plan sprake is van realisatie van 4 woonkavels op een inbreidingslocatie binnen bestaand stedelijk concentratiegebied.
Geconcludeerd kan worden dat het initiatief past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014.
Afbeelding 7: Uitsnede structurenkaart Sv 2014
3.2.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov)
De Interim omgevingsverordening (Iov) betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Iov is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de op handen zijnde Omgevingswet moet worden vastgesteld en die verplicht is voor provincies. De laatste versie van de Iov is op 14 februari 2020 door Provinciale Staten vastgesteld en is per 22 februari 2020 in werking getreden.
De Iov is opgesteld vanuit een doelgroepenbenadering. Dit is ook het systeem dat de Omgevingswet, en de daaronder liggende wetgeving, hanteert. Dit betekent dat de regels in de Iov zijn gegroepeerd in hoofdstukken waarbij de doelgroep van de regel, de zogenaamde normadressaat, leidend is. Regels waar gemeenten bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening mee moeten houden zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Deze regels zijn in de vorm van instructieregels opgenomen waarbij de verschillende niveau's zijn opgedeeld in meerdere afdelingen.
Voor elke ruimtelijke ontwikkeling geldt dat toepassing moet worden gegeven aan de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies zoals deze zijn opgenomen in paragraaf 3.1.2. Voor het overige dient getoetst te worden aan de regels die van toepassing zijn op het werkingsgebied waar een plangebied in is gelegen. In dit geval is het plangebied gelegen in het werkingsgebied 'stedelijk gebied', zie afbeelding 8.
Afbeelding 8: Uitsnede kaart Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Afdeling 3.5 bevat de voorwaarden voor stedelijke ontwikkeling en mobiliteit. Met het initiatief wordt de realisatie van 3 nieuwe woningen in stedelijk gebied mogelijk gemaakt. Derhalve zal later in deze paragraaf getoetst worden aan artikel 3.42 ten aanzien van duurzame stedelijke ontwikkeling.
Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (paragraaf 3.1.2)
Onder een evenwichtige toedeling van functies wordt verstaan dat invulling wordt gegeven aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Hiervoor moet rekening worden gehouden met:
-zorgvuldig ruimtegebruik;
-de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
-meerwaardecreatie.
Deze aspecten zijn in de Iov nader uitgewerkt in de artikel 3.6 t/m 3.8. Deze artikelen worden hieronder nader toegelicht.
Zorgvuldig ruimtegebruik (artikel. 3.6)
Conform artikel 3.6 houdt zorgvuldig ruimtegebruik in dat in beginsel gebruik wordt gemaakt van een bestaand ruimtebeslag. Een bestaand ruimtebeslag is gelegen binnen het werkingsgebied 'Stedelijk gebied' of een bestaand bouwperceel. Wanneer er sprake is van een stedelijke ontwikkeling dient toepassing te worden gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Alle gebouwen, bijbehorende bouwwerken en ander permanente voorzieningen dienen te worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.
De beoogde ontwikkeling is niet rechtstreeks mogelijk binnen bestaand ruimtebeslag. Op het grootste deel van het plangebied is sprake van een woonbestemming en bouwvlak, echter is het niet mogelijk binnen de bestaande planologische kaders om hierbinnen extra woningen te realiseren. Gezien het feit dat er hier sprake is van waardevolle ruimte voor een inbreidingslocatie, wordt verdere verdichting door het toevoegen van woningen gewenst. Er wordt hierbij dus een uitbreiding/verdere intensivering van het ruimtelijk beslag aangevraagd. Tevens sluit dit plan ruimtelijk aan bij het overkoepelend woningbouwproject 'Eikberg (West)''. Met dit plan wordt een gehele nieuwbouwwijk gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. De vier beoogde woonkavels worden middels dit bestemmingsplan separaat planologisch geregeld. Voorgaand in deze toelichting, in paragraaf 3.1.2 is de ladder voor duurzame verstedelijking verder uitgewerkt. Hier is geconcludeerd dat wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in de ladder.
Toepassing van de lagenbenadering (artikel 3.7)
De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op verschillende lagen. Hierbij dient onderzocht te worden wat de effecten zijn op:
-de ondergrond
-de netwerklaag
-de bovenste laag
Met het effect op de ondergrond worden o.a. de aspecten bodem, grondwater en archeologische waarden bedoeld. De netwerklaag omvat aspecten zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer. In de beschouwing van de bovenste laag dienen aspecten zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu aan bod te komen.
Hierbij dient te worden gekeken naar het verleden, heden en toekomst. De beoogde ontwikkeling mag geen negatieve effecten hebben op de waarden in de omgeving en dient ook in de toekomst geen beperkingen op te leveren voor de omgeving.
De toetsing van de gevolgen van het initiatief op bovengenoemde aspecten is uitgebreid uiteengezet in hoofdstuk 4 van deze toelichting.
Meerwaardecreatie (artikel 3.8)
Het aspect meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken. Het biedt de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren, waardoor er meerwaarde ontstaat. Daarnaast ontstaat een bijdrage aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
De realisatie van deze vier nieuwe woningen is ruimtelijk gekoppeld aan het gebiedsontwikkelingsproject 'Eikberg (West)'. Met deze gebiedsontwikkeling wordt het dorpslandelijke (woon)milieu van Bavel versterkt. De regio vraagt om uitbreiding van woningen en kleinschalige bedrijfslocaties. Deze gebiedsontwikkeling voorziet daarin. Op het gebied van woonvoorzieningen worden woningen in alle woonmilieu's gewenst. De realisatie van deze vier woningen draagt bij een het duurdere segment. Omdat dit plan bijdraagt aan de versterking van de gehele regio/omgeving van Bavel wordt meerwaarde gecreeërd.
Duurzame stedelijke ontwikkeling (artikel 3.42)
Een bestemmingsplan in het 'Stedelijk gebied' dat voorziet in het realiseren van woningen bevat een onderbouwing dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken en bevat een onderbouwing dat het een duurzame stedelijke ontwikkeling is. Hierna wordt aangetoond dat het initiatief past binnen de regionale afspraken en dat tevens wordt voldaan aan de voorwaarden ten aanzien van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
De gemeente Breda maakte tot 2017 met haar buurgemeenten en de provincie Noord-Brabant afspraken over het aantal te bouwen woningen voor een periode van tien jaar. In 2017 is de systematiek door de provincie Noord Brabant veranderd en wordt meer de focus gelegd op de kwalitatieve woningbouwopgave. De bevolkings- en woningbehoefteprognose geeft daarbij richting aan de gewenste toename van de woningvoorraad tot 2040. Het woningbouwprogramma tussen de periode 1 januari 2018 tot en met 31 december 2027 betreft 8.100 woningen.
De woningmarkt in Breda zit momenteel op slot. De gemeente Breda stuurt daarom aan om versneld tot realisatie te komen. In het bestuursakkoord 'Lef & Liefde 2018-2022' is de ambitie gesteld om in de 4 jaar versneld 6.000 woningen te realiseren c.q. in harde plannen te hebben uitgewerkt. Het overkoepelende woningbouwproject 'Eikberg' voorziet in de woonbehoefte voor meerdere doelgroepen in Bavel. Dit totale plan is in het bestemmingsplan vastgelegd en maakt hierdoor onderdeel uit van de harde plancapiciteit van het woningbouwprogramma. Dit sluit aan bij de versnelde realisatieambitie zoals opgenomen in het bestuursakkoord. Het plan 'Eikberg' is opgedeeld in deelgebieden. Het plangebied aan de Brigidastraat is gelegen in het deelgebied 'Eikberg West'. Het totaal aan nieuw te realiseren woningen in dit deelgebied betreft 37 woningen. De vier beoogde woningen uit dit bestemmingsplan maken onderdeel uit van dit totaal aan 37 woningen. De vier woonkavels voorzien in vrijstaande woningen in het dure segment.
Gelet op het feit dat het plan ruimtelijk onderdeel uitmaakt van het al vastgestelde woningbouwproject 'Eikberg (West)' heeft de gemeente 4 woningen gereserveerd in het stedelijk woningbouwprogramma voor realisatie van dit initiatief. Het planvoornemen past dan ook binnen de regionale afspraken zoals bedoeld in de voorwaarden voor duurzame stedelijke ontwikkeling.
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
- bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
Goede omgevingskwaliteit is in de interim omgevingsverordening omschreven als 'de kwaliteit van een plek die bepaald wordt door een goed samenspel van herkomstwaarde, belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde'. Voor een goede omgevingskwaliteit wordt rekening gehouden met 'zorgvuldig ruimtegebruik', 'de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering' en 'meerwaardecreatie'. Voorgaand in deze paragraaf is getoetst aan deze aspecten. Geconcludeerd kan worden dat het initiatief bijdraagt aan een goede omgevingskwaliteit. Wat betreft een veilige en gezonde leefomgeving wordt in hoofdstuk 4 nader toegelicht dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Er wordt voldaan aan deze voorwaarde.
- bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
In dit concrete geval is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat het planvoornemen plaatsvindt in bestaand stedelijk gebied. Binnen het plangebied is geen sprake van bestaande bebouwing, waardoor transformatie dan ook niet aan de orde is. Wel sluit het plan aan bij het grotere gebiedsontwikkelingsproject 'Eikberg (West)'. Dit planvoornemen voor vier woningen sluit hier perfect op aan. Daarbij kan worden opgemerkt dat dit planvoornemen is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente Breda binnen het woningbouwproject 'Eikberg (West)'.
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
De beoogde woning wordt gebouwd met oog voor duurzame energieopwekking (denk aan zonnepanelen). De concrete invulling hiervan ligt natuurlijk bij de toekomstige bewoners en zal uiting krijgen in de benodigde aanvragen omgevingsvergunningen voor bouw.
- houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
In paragraaf 4.3.3 is nader uitgewerkt hoe wordt omgegaan met dit aspect. Het plan wordt waterhuishoudkunig aangesloten bij het grotere woningbouwproject 'Eikberg (West)'. Er wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Voor het hemelwater voorziet het plan onder andere in een centrale retentievijver. Omdat de gronden ter plaaste van het woningbouwproject geschikt zijn om hemelwater ter plaatse te laten infilteren, wordt opgenomen dat per woonkavel zoveel mogelijk hemelwater wordt geborgen/wordt geinfiltreerd. Opvang en infiltratie van regenwater op eigen terrein kan bijvoorbeeld gebeuren door de aanleg van grindkoffers of infiltratiekolken, om een bui van 7 mm te kunnen verwerken.
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
De woonkavel aan de Brigidastraat is logischerwijs ontsloten aan deze weg. Voor de drie achter gelegen woonkavels wordt aangesloten bij de nieuwe buurtontsluitingsweg van het plan 'Eikberg (West)', welke is ontsloten aan de Eikbergse Akker. Geconcludeerd kan worden dat bij de realisatie van de vier nieuwe woonkavels derhalve maar minimale ingrepen benodigd zijn om te voorzien in duurzame mobiliteit. De kavels voorzien in parkeergelegenheden op eigen terrein.
- draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
De beoogde woningen dragen, mede gelet op de ruimtelijke binding met het gebiedsontwikkelingsproject 'Eikberg (West)', bij aan de economie. Gemeente Breda krijgt met dit project een hoogwaardige aanvulling op het dorpslandelijke woonmilieu. Hiermee kan de gemeente (en Bavel) concurreren met omliggende gemeenten.
Geconcludeerd kan worden dat voldaan wordt aan de voorwaarden voor duurzame stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.42.
Conclusie
Gelet op bovenstaande voldoet de ontwikkeling aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
3.2.4 Regionale Agenda Wonen 2017
In de Regionale Agenda Wonen 2017 is een beeld geschetst van enkele actuele ontwikkelingen op de woningmarkt in Noord-Brabant. Naast de regionale plancapaciteit komt ook een aantal vraagstukken en opgaven rond de aansluiting van vraag en aanbod op de regionale woningmarkt in dit stuk aan bod. In de loop der jaren is de plancapaciteit teruggebracht om te voldoen aan de veranderende vraag en zo te komen tot een realistisch aanbod. Op dit moment blijft de gerealiseerde woningbouw achter op de geprognosticeerde woningbouwopgave. Daarnaast laat de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose nog een behoorlijke regionale woningbouwopgave zien van circa 33.000 woningen tot 2030. Een groot deel van deze opgave komt terecht in de steden, vooral in Breda. De kwantitatieve doelstelling blijft bestaan, maar moet ook gekoppeld worden aan de juiste kwalitatieve samenstelling van de woningbouwplannen. Verwacht wordt dat de vraag zich de eerstkomende jaren zal richten op de huursector en het minder dure koopsegment. Ruimte en flexibiliteit in planning en programmering, die benut kan worden om in te spelen op de veranderde prijsstellingen op de woningmarkt, eventueel ook in combinatie met het herbestemmen van leegstaand of leegkomend vastgoed zijn daarbij van belang.
Aan de hand van de ‘Monitor bevolking en wonen’ (derde kwartaal 2019) is de kwantitatieve woningbehoefte voor Breda geactualiseerd. In de onderstaande tabel is reëel groeiscenario en de harde plancapaciteit voor de komende jaren opgenomen. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat in Breda een behoefte aan nieuwe woningen bestaat.
Reëel groei scenario 2017-2029 Breda*9.950
Harde plancapaciteit 2019-2028 Breda4.325
*Monitor bevolking en wonen geeft een laag en hoog groeiscenario. Het reële groeiscenario is het gemiddelde hiervan.
Er is voldoende behoefte aan voorliggend woningbouwplan. Het plan sluit gezamelijk, met het woningbouwproject 'Eikberg West', aan bij de marktomstandigheden. De vier te realiseren woningen vallen in het duurdere segment. Daar de woningen in het plan 'Eikberg West' meer in het midden- en lage segment vallen, creëert dit een mooie mix die goed aansluit bij de woningmarkt.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Het gemeentelijk beleid van de gemeente Breda is omschreven in de structuurvisie en het bestemmingsplan.
3.3.1 Structuurvisie Breda 2030, Keuzes maken in een dynamische tijd
De gemeenteraad heeft op 26 september 2013 de Structuurvisie Breda 2030 vastgesteld. De visie schetst een evenwichtige, toekomstbestendige en initiatiefrijke ontwikkeling van Breda. De visie biedt duidelijkheid over hoe om te gaan met uitdagingen die op korte en lange termijn afkomen op de stad, haar dorpen en het buitengebied. Voor dit plan zijn daarbij de keuzes ten aanzien van wonen van belang.
Het fundament voor de ontwikkeling van Breda naar 2030 is het ontwikkelen van een compacte, duurzame stad, waarin ruimte is voor initiatief. De compacte stad koestert haar historie en beseft de verbondenheid van stedelijk en landelijk gebied. Verstedelijkingsopgaven in het bestaande stedelijk gebied hebben de voorkeur boven de ontwikkeling van nieuwe buitenstedelijke terreinen. De kracht van het initiatief staat centraal. Burgers, bedrijfsleven en overheid hebben hier allemaal een rol in. De verschillen in functie en karakter van delen van de stad maken Breda aantrekkelijk voor de diversiteit aan gebruikers.
Dit bestemmingsplan maakt het toevoegen van 4 woningen mogelijk, ter plaatse van een inbreidingslocatie. Doelstelling in de structuurvisie voor wat betreft woningbouwvermeerdering is een betere aansluiting van de nieuwbouw op de bestaande voorraad en de ontwikkelende woningvraag. Zoals al eerder is benoemd in deze toelichting heeft de gemeente Breda de ambitie om versneld het woningaanbod te vergroten. Dit plan is onderdeel van het overkoepelende woningbouwproject 'Eikberg', waarin vraaggericht ontwikkeld wordt. Het plan 'Eikberg' is in de structuurvisie expliciet benoemd als ontwikkelingslocatie.
De woningbouwvermeerdering in dit bestemmingsplan is in lijn met het gemeentelijk beleid op het gebied van de woningbouwprogrammering en dus ook met de Structuurvisie Breda 2030.
3.3.2 Woonvisie Breda
De 'Woonvisie Breda', vastgesteld in december 2013, borduurt voort op de uitgangspunten van de Structuurvisie Breda 2030. Deze visie geeft een beeld van wonen in Breda in de toekomst. De Woonvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkelingen in het woondossier en wordt verder uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma.
Breda wil voor iedereen een passend en duurzaam (t)huis bieden dat voldoet aan de wensen en behoeften. Dit doet de gemeente door uitvoering te geven aan drie ambities:
- Zorgen voor een gedifferentieerd en doordacht woningbouwprogramma, met voldoende flexibiliteit en ruimte voor maatwerk;
- Een comfortabele woningvoorraad die aansluit bij de behoeften en wensen van inwoners, nu en in de toekomst. De gemeente zet in op een duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad en nieuwbouw;
- Een (t)huis voor alle groepen inwoners. Speciale aandacht is er voor de groep kwetsbare inwoners die niet op eigen kracht in huisvesting kan voorzien.
In de Woonvisie wordt verder vastgesteld dat er sprake is van een toegenomen belangstelling voor het centrumstedelijk wonen. Ook de vraag naar landelijk / dorps wonen nabij de stad neemt toe. De uitwerking van die woningvraag in de Bredase dorpen en wijken wordt uitgewerkt in dorps- en wijkplannen. Bewoners en professionele partners in de dorpen en wijken geven aan welke thema's voor hen spelen. De gemeente geeft daarbij de geldende beleidskaders en uitgangspunten aan. De thema's worden omgezet in activiteiten waarbij het gemeentelijk beleid als kader dient. Door alle betrokken partijen wordt in het uitvoeringsprogramma gezamenlijk bepaald door wie, hoe en wanneer de activiteiten uitgevoerd worden.
De gemeente Breda streeft naar kwalitatief goede en gedifferentieerde samenstelling van de woningvoorraad, die aansluit bij de diversiteit in de vraag vanuit de verschillende doelgroepen. Het woongenot van bewoners hangt in belangrijke mate samen met de directe woon- en leefomgeving. Instandhouding en verbetering van de woon- en leefsituatie in de wijken vraagt voortdurende aandacht. Bewoners, professionele partijen en gemeente werken daarin vanuit ieders verantwoordelijkheid samen. Een gedifferentieerde woningvoorraad, een gemêleerde bevolking, goede voorzieningen en een adequaat ingerichte en beheerde leefomgeving zijn belangrijke criteria voor de aantrekkelijkheid van de woon- en leefsituatie in de wijken.
Dit planvoornemen sluit ruimtelijk aan bij het overkoepelende gebiedsontwikkelingsproject 'Eikberg (West)'. Met deze gebiedsontwikkeling wordt het dorpslandelijke (woon)milieu van Bavel versterkt. De regio vraagt om uitbreiding van woningen in het dorpslandelijke milieu. Deze gebiedsontwikkeling voorziet daarin. Op het gebied van woonvoorzieningen worden woningen in alle woonmilieu's gewenst. De realisatie van deze vier woningen draagt bij een het duurdere segment, waardoor het plan bijdraagt aan een gedifferentieerd woningaanbod binnen Bavel daar de rest van de gebiedsontwikkeling voornamelijk voorziet in minder grotere woningen in het midden- en lagere segment. Het plan sluit aan bij de uitgangspunten van de Woonvisie Breda.
3.3.3 Aanvulling op de Woonvisie 2013
De gemeenteraad heeft op 17 november 2016 de aanvulling op de Woonvisie 2013 vastgesteld, waarbij het uitgangspunt is: 'voldoende sociale en middeldure huurwoningen met betaalbare woonlasten in een prettige woonomgeving'. In deze aanvulling wordt ingespeeld op de actuele vraagstukken en ontwikkelingen in de sociale huur en middeldure huurvoorraad. Twee beleidsdoelen zijn hierin als leidend aangegeven. Ten eerste betreft het een uitbreidingsopgave voor sociale huurwoningen (20% van de stedelijke uitbreidingsopgave), voornamelijk in de vorm van appartementen voor jongeren en ouderen. Ten tweede betreft het een uitbreidingsopgave voor middeldure huurwoningen (10% van de stedelijke uitbreidingsopgave). Op deze wijze wordt ingezet op een strategische nieuwbouw zodat huurders die dat ook willen daadwerkelijk kunnen verhuizen naar een passende woonomgeving. Vanuit deze beleidsuitgangspunten wordt per project een afweging gemaakt in opgave, ieder project vraagt om maatwerk. Bij de beoordeling van bouwinitiatieven maken burgemeester en wethouders een zorgvuldige afweging en hanteren hierbij de volgende toetsingscriteria.
Het bouwinitiatief:
- past bij de leefbaarheid van het gebied;
- vult de bestaande voorraad en woningbouwplannen in de directe omgeving aan;
- sluit kwalitatief aan bij de (korte termijn) afzetbare vraag en de behoefte op lange termijn;
- versterkt de ruimtelijke karakteristiek en het woonmilieu;
- is financieel haalbaar (Grondexploitatiewet).
Zoals in voorgaande paragraaf is beschreven sluit het plan aan bij het overkoepelende gebiedsontwikkelingsproject 'Eikberg (West)'. Recentelijk is het wijzigingsplan voor het gedeelte met woningbouw in een dorpslandelijke milieu vastgesteld. In dit plan is ruimte voor 34 woningen. De vier woningen die met dit plan worden mogelijk gemaakt sluiten ruimtelijk aan bij dit reeds vastgestelde wijzigingsplan. In dit overkoepelende plan is ruimte voor woningen in meerdere segmenten. Dit specifieke bestemmingsplan maakt de realisatie van vier woningen in het duurdere segment mogelijk. Daar het reeds vastgestelde wijzigingsplan voornamelijk voorziet in het midden- en lage segment, maakt dat het plan in deze opzet goed aansluit bij de marktomstandigheden.
Geconcludeerd kan worden dat dit plan de woningbouwplannen in de directe omgeving aanvult, voorziet in de behoefte en het gewenste woonmilieu (dorpslandelijk) versterkt. Het initiatief voldoet aan de uitgangspunten zoals bedoeld in de aanvulling op de Woonvisie 2013.
3.3.4 Bomenbeleid
De gemeente Breda heeft op 14 juli 2016 een digitale kaart met waardevolle bomen, bossen en andere groene gebieden vastgesteld. Aan de hand van criteria - zoals cultuurhistorie, ecologie en het klimaat - zijn samen met lokale natuur- en milieuverenigingen de Bredase bomen zorgvuldig in kaart gebracht. Het bomenbeleid zorgt voor adequate bescherming van waardevolle bomen, maar ook bossen en houtsingels. Het brengt vereenvoudiging van de huidige Bomenverordening 2010. Het groen op de kaart is in de toekomst beschermd en valt onder de regels van een omgevingsvergunning.
Blijkens de Bomenkaart is binnen het plangebied één waarvolle boom aanwezig. Dit betreft boom BP16924. Het vellen van deze boom is niet zomaar mogelijk door de beschermde status. Mocht een toekomstige bewoner van de woonkavel ter plaaste van deze boom de boom willen verwijderen, dan moet er een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand bij de gemeente Breda worden aangevraagd. Daarbij kan worden opgemerkt dat ter plaatse van deze boom geen bouwvlak aanwezig is. De bouw van een nieuwe woning maakt het dus niet noodzakelijk dat deze boom wordt gekapt.
Geconcludeerd kan worden dat het plan past binnen het bomenbeleid van gemeente Breda.
3.3.5 Nota Parkeer en Stallingsbeleid Breda, herijking 2013, actualisatie 2016
In 2004 is de Nota Parkeer- en Stallingsbeleid Breda vastgesteld. In deze nota is het beleid rondom bijvoorbeeld de thema's parkeerregulering, parkeernormering en transferpunten benoemd, met als ambitie het parkeergebruik voor de toekomst te optimaliseren. Dit betekent het beter benutten van huidige en te realiseren (gebouwde) parkeervoorzieningen. Als uitgangspunt hierbij geldt dat het optimaliseren van het parkeergebruik niet ten koste mag gaan van zaken als bereikbaarheid en leefbaarheid in de stad. In de nota wordt aangegeven dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden conform de geldende parkeernormen. Deze normen zijn gebaseerd op onder meer de mate van verstedelijking, bereikbaarheidskenmerken van de locatie en specifieke eigenschappen van de functie.
Er zijn enkele aspecten uit deze Nota Parkeer- en Stallingsbeleid die aangescherpt dienden te worden, namelijk de systematiek met betrekking tot het instellen van een vergunningenzone en de parkeernormen. Daarom is de nota in 2013 herijkt. De gemeente Breda heeft in juli 2016 een aanvullende wijziging in haar vigerend parkeerbeleid doorgevoerd. De wijziging houdt in dat bij planologische functiewijzigingen in bestaande bebouwing in het gebied binnen de singels van de stad Breda er geen extra parkeerplaatsen gerealiseerd hoeven te worden indien dit ten opzichte van de bestaande situatie noodzakelijk zou zijn. Indien er wel sprake is van extra bebouwing dient wel voorzien te worden in extra parkeerplaatsen, behorende bij de functie van de extra bebouwing.
In dit bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de parkeerbehoefte zoals deze is bepaald in de Nota Parkeer en Stallingsbeleid Breda, herijking 2013, actualisatie 2016. De specifieke invulling van dit beleid wordt nader uitgewerkt in paragraaf 4.12 van deze toelichting.
3.3.6 Bestemminngsplan
Zoals reeds in de inleiding van deze toelichting beschreven is voor het plangebied het bestemmingsplan 'Bavel Zuid, Eikberg' vigerend.
Op het plangebied gelegen in de kadastrale percelen (bekend onder sectie K met nummers) 4641 en 4643 zijn de volgende bestemmingen en aanduidingen opgenomen:
- Enkelbestemming 'Wonen';
- Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie';
- Bouwvlak.
Op het kleine stukje plangebied, gelegen in het perceel als bekend onder sectie K met nummer 6033, zijn de volgende bestemmingen en aanduidingen opgenomen:
- Enkelbestemming 'Woongebied';
- Maatvoering 'maximum aantal wooneenheden - 12';
- Maatvoering 'maximum bouwhoogte - 11 m';
- Maatvoering 'maximum goothoogte - 6 m'.
Het plangebied is voor het overgrote deel gelegen in de enkelbestemming 'Wonen'. In de regels van het vigerende bestemmingsplan is opgenomen dat uitsluitend ter plaatse van het bouwvlak mag worden gebouwd. Tevens is gesteld dat het aantal woningen niet mag worden vermeerderd. Het gedeelte plangebied dat is gelegen binnen de bestemming 'Woongebied' is grotendeels gelegen buiten het bouwvlak. Buiten het bouwvlak mag niet worden gebouwd. Tevens geldt dat voor het gedeelte dat binnen het bouwvlak is gelegen, de omvang te beperkt is om ter plaatse van deze gronden een hoofdgebouw ten behoeve van de woonfunctie te realiseren.
Op grond van het vigerende bestemmingsplan is het dus niet mogelijk om vier nieuwe woningen te realiseren in het plangebied. De ontwikkeling kan wel mogelijk gemaakt worden middels een partiële herziening van het bestemmingsplan. Derhalve wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld welke de realisatie van vier woonkavels mogelijk maakt. Voorliggend toelichting betreft de verantwoording van de planologische en milieuhygiënische aanvaardbaarheid van het initiatief.
4 Milieuhygiënische En Planologische Aspecten
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het verplicht om inzicht te bieden in de relevante milieuhygiënische en planologische aspecten. In dit hoofdstuk worden deze aspecten beschreven.
4.1 Stedenbouwkundige Opzet
De kom van Bavel werd jarenlang aan de zuidzijde begrensd door de Daalakker en de achterzijde van de percelen langs de Akkerveld en Kalverwei. De afgelopen jaren is de rand van de kern steeds verder uitgebreid met de ontwikkeling van het woongebied Roosbergseweg Noord. Ondertussen is ook al gestart met het plan 'Eikberg'. Van dit plan zijn al enkele woningen gerealiseerd. De dorpskern is dus door de jaren heen steeds verder uigebreid in zuidelijke richting. Met recente plannen wordt hier verdere invulling aan gegeven.
Het plangebied ligt aan de Brigidastraat. De Brigidastraat betreft een historische bebouwingslint. Dit bebouwingslint is door de jaren heen organisch dicht gegroeid, waardoor het lint onderdeel is geworden van de dorpskern. Aan het lint zijn woningen van verschillende bouwperioden gelegen. Kenmerkend is de dorpse, eenvoudige en lineaire structuur. Het lint fungeert, net als in het verleden, als drager van nieuwe ontwikkelingen. Continuïteit van het lint staat voorop.
De vier te realiseren woonkavels met woningen zijn te verdelen in twee typen. Een kavel is georiënteerd op de Brigidastraat en vormt hierdoor onderdeel van het historisch lint en de andere drie kavels zijn georiënteerd op de te realiseren achterliggende wijk.
Op de kavel aan de Brigidastraat zal een riante vrijstaande woning gerealiseerd worden met een eigen ontsluiting aan de Brigidastraat. De kavel heeft een diepe afmeting en een frontbreedte van 20 meter. De drie kavels aan de achterzijde van Brigidastraat 57 sluiten aan bij de nieuwe dorpslandelijke woonbuurt van het plan 'Eikberg' en worden ontsloten op de bijbehorende infrastructuur van dit overkoepelende plan. Op de kavels zullen drie vrijstaande woningen worden gerealiseerd die zullen variëren in onder andere architectuur, materialisatie en gebruik van groen.
De vier beoogde woonkavels sluiten ruimtelijk perfect aan bij het overkoepelende woningbouwproject 'Eikberg', waardoor het voor initiatiefnemers de uitgelezen mogelijkheid biedt om de eigen gronden te herontwikkelen tot bouwgrond voor woningen. Op de vier woonkavels zal ruimte geboden worden aan woningen uit het 'duurdere' segment, wat goed aansluit bij de karakteristieken van omliggende woningen.
4.2 Milieueffectrapportage En Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Deze wijziging geldt voor alle aanvragen na 16 mei 2017, omdat er een directe werking van het Europese recht geldt. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen, waaronder partiële herzieningen, onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
- Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden;
- Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten.
Ten aanzien van het eerste criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er in de beoogde situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden, hier wordt verder op in gegaan in paragraaf 4.4.2 van deze toelichting.
Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. De beoogde woningbouw valt onder categorie D11.2 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject). Hiervoor zijn grenswaarden opgenomen in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied van 2000 of meer woningen omvat. Dit initiatief blijft ruimschoots onder deze grenswaarden. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling niet plan-m.e.r. plichtig is.
Onder de grenzen uit de C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. geldt sinds 7 juli 2017 echter tevens een m.e.r.-beoordelingsplicht. Dit houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke onder andere de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen. Onder de C- en D-drempelwaarde is voor dit initiatief derhalve een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
Het besluit op een m.e.r.-beoordeling kan worden beschouwd als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 6.3 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit artikel stelt dat een beslissing inzake een procedure ter voorbereiding op een besluit niet vatbaar is voor bezwaar en beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbenden los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft.
Artikel 7.17, tweede en vierde lid, van de Wet milieubeheer geven aan op basis van welke informatie het bevoegd gezag, in dit geval het College van Burgemeester en Wethouders, een besluit moet nemen. In Bijlage 1 is een vormvrije beoordelingsnotitie milieueffectenrapportage toegevoegd. In combinatie met deze toelicting op het bestemmingslan zijn alle relevante planologische en milieuhygiënische aspecten getoetst en akoord bevonden.
Analoog aan artikel 7.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer dient een besluit op een m.e.r.-beoordeling genomen te worden in het stadium voorafgaand aan de inzagetermijn van het ontwerpbesluit. Dit maakt het mogelijk dat het College in één vergadering besluit over de m.e.r.- beoordeling en om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. Beide zaken liggen dan tegelijk ter inzage. Tegen het m.e.r.-beoordelingsbesluit staat geen bezwaar en/of beroep open, maar indirect kan er via een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan wel op gereageerd worden.
Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure. Het College wordt verzocht om bij het nemen van een besluit op het ontwerpbestemmingsplan tevens een besluit te nemen op de vormvrije m.e.r.-beoordeling (bijlage 1 behorende bij de toelichting).
4.3 Waterhuishouding
Sinds 1 november 2003 is het verplicht om bij ruimtelijke ingrepen de watertoets toe te passen. Deze verplichting is wettelijk geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doormiddel van deze watertoets moet inzicht worden geboden in de effecten van het initiatief op de waterhuishouding. In het kader van de watertoets dient de gemeente voorafgaand aan de procedure het voornemen van de ruimtelijke ingreep aan het waterschap te verzenden. De gemeente en het waterschap kunnen afspraken maken over de wijze waarop het aspect water in het ruimtelijk plan is opgenomen. In deze waterparagraaf komen de volgende onderdelen aan bod:
- Beschrijving waterrelevant beleid;
- Bestaande waterhuishoudkundige situatie;
- Beoogde waterhuishoudkundige situatie.
4.3.1 Waterrelevant beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is vanaf 22 december 2000 van kracht. De KRW heeft als doel om te komen tot schone, ecologisch gezonde stroomgebieden, waarin water op een duurzame manier wordt gebruikt. Om dit doel te bereiken is een systematiek opgesteld die alle Europese lidstaten in de nationale wetgeving moeten implementeren en uitvoeren. De Nederlandse regering heeft invulling aan de KRW gegeven doormiddel van de Waterwet, die in werking is getreden op 22 december 2009. De Waterwet regelt het beheer van het oppervlakte- en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen het waterbeleid en ruimtelijke ordening. De visies met betrekking tot het waterbeleid worden door de verschillende bestuurslagen in diverse plannen beschreven.
Provincie
Het beleid van de provincie Noord-Brabant richt zich op het bereiken en in stand houden van watersystemen die ruimte bieden aan een gezond leefmilieu voor mens, dier en plant. Daarbij zijn economische en ecologische ontwikkelingen met elkaar in evenwicht en is het hebben en houden van een veilige en bewoonbare provincie een randvoorwaarde. Dit beleid is vertaald in de Structuurvisie 2010 en de Verordening ruimte Noord-Brabant. In de structuurvisie komen over het onderwerp water de volgende aspecten aan bod:
- Een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem;
- Een betere waterveiligheid door preventie;
- Koppeling van waterberging en droogtebestrijding.
In de themakaart 'water' van de Vr zijn geen aanduidingen gelegen op het plangebied, zie Afbeelding 9. Er zijn derhalve geen voorwaarden waar in het kader van de Vr aan getoetst dient te worden.
Afbeelding 9: Uitsnede themakaart 'Water' Verordening ruimte Noord-Brabant
De watertoets en de wijze waarop de provincie daar mee omgaat, is beschreven in het Provinciaal Milieu en Waterplan (PMWP). Provinciale Staten hebben op 18 december 2015 het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 – 2021 'Samen naar een duurzaam gezonde en veilige leefomgeving in Brabant vastgesteld (PMWP). Hiermee zijn twee aparte provinciale plannen samengevoegd, te weten het voormalige 'PWP 2010-2015' en het 'Provinciale Milieuplan 2012-2015'. Het doel van dit plan is het creëren van een gezonde leefomgeving voor mens, dier en plant, waarin we veilig kunnen wonen en waar ruimte is voor economische, maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen. Het aspect water maakt hier onderdeel van uit. Kort gezegd gaat het PMWP voor:
- Voldoende water voor mens, plan en dier;
- Schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht);
- Bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico's;
- Verduurzaming van de grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening.
Afbeelding 10: Uitsnede themakaart 'gezondheid-1' PMWP
Zoals weergegeven in Afbeelding 10 heeft het plangebied in het PMWP de waterhuishoudkundige functie 'water in bebouwd gebied' toegekend gekregen. Deze aanduiding komt overeen met de aanduiding 'bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied' uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Verordening ruimte. Het waterbeheer in deze gebieden richt zich op zodanige realisatie van de gewenste woon- en werkomstandigheden dat de waterhuishouding zoveel mogelijk bijdraagt aan de instandhouding en mogelijk verbetering van de grotere watersystemen waarvan het betreffende bebouwde gebied deel uitmaakt. Het initiatief betreft de bouw van 4 woningen, waardoor er geen effecten op de grote watersystemen te verwachten zijn.
Op de kaart 2 en 3 behorende bij de PMWP heeft het plangebied geen aanduiding gekregen. Volgens het beleidskader van de PMWP is dus geen specifiek beschermingsregime van toepassing binnen het plangebied. Hiermee past het initiatief binnen het beleidskader van de PMWP.
Waterschap
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen.
Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de Legger.
De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren.
De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.
4.3.2 Bestaande waterhuishoudkundige situate
In de bestaande waterhuishoudkundige situatie wordt geen afvalwater van huishoudelijke aard geloosd op het gemeentelijk riool, aangezien het plangebied op dit moment onbebouwd is. Het hemelwater kan direct infiltreren in de bodem of afstromen naar omliggende perceelssloten. In het plangebied is geen verhard oppervlak aanwezig en er vinden geen bijzondere activiteiten plaats die ertoe kunnen leiden dat er stoffen in aanraking kunnen komen met het hemelwater.
4.3.3 Beoogde waterhuishoudkundige situatie
Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van vier woningen met bijgebouwen mogelijk gemaakt. Dit leidt tot een toename van het verhard oppervlak, aangezien het perceel in de bestaande situatie onbebouwd is. Een toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en kan leiden tot wateroverlast stroomafwaarts. Dit komt doordat neerslag via het verharde oppervlak sneller wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater dan wanneer het oppervlak onverhard was gebleven. Deze versnelde afvoer kan wateroverlast benedenstrooms veroorzaken omdat de piekafvoer toeneemt. Dit effect wordt versterkt, wanneer er meerdere van deze ingrepen plaatsvinden die leiden tot een toename van het verhard oppervlak dat afwatert op een oppervlaktewater (cumulatief effect). Ter voorkoming van dergelijke ongewenste situaties, is het ingevolge artikel 3.6 van de Keur verboden zonder vergunning neerslag tot afvoer te laten komen naar oppervlaktewaterlichamen. Vrijstelling van dit verbod wordt verleend voor zover onder andere de toename van het verhard oppervlak maximaal 2.000 m2bedraagt. Indien de toename van het verhard oppervlak tussen 2.000 m2en 10.000 m2bedraagt dient een compenserende maatregel getroffen te worden.
Met dit plan worden vier vrijstaande woningen met bijgebouwen mogelijk gemaakt. Voor de bouwregels van de hoofdgebouwen en bijgebouwen zal zoveel mogelijk aangesloten worden bij de regels van het moederplan van het overkoepelend woningbouwproject 'Eikberg'. Het bebouwingspercentage per woning mag niet meer bedragen dan 50%, met een maximum van 400 m2.Voor vrijstaande bijgebouwen geldt het maximum van 60 m2per kavel. Dit betekend dat per woonkavel maximaal 460 m2aan bebouwing mogelijk zal zijn. In totaal betreft het maximum verhard oppervlak dus 1.840 m2. Echter, als op dit moment de berekening wordt uitgevoerd met de beoogde oppervlaktes per kavel, dan komt het maximaal verhard oppervlak uit op 1.203,5 m2 (50% van de kavels voor woningen + 60 m2bijgebouw, kavel 1 = 226 + 60 m2 + kavel 2 = 257 + 60 m2+ kavel 3 = 262,5 + 60 m2 + kavel 4 = 218 + 60 m2). Het huishoudelijk afvalwater van de woningen wordt geloosd op een gemeentelijk vuilwaterriool.
Met de nieuwbouw van de vier woningen zal gebruik gemaakt worden van milieuvriendelijke bouwmaterialen en niet van uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het (bodem)watersysteem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de (bodem)waterkwaliteit en ecologie.
De Keur van Waterschap Brabantse Delta schrijft voor dat voor een toename van minder dan 2.000 m² verhard oppervlak geen mitigerende maatregelen nodig zijn. Deze mitigerende maatregelen zijn wel van toepassing bij elke toename van het verhard oppervlak, indien de locatie is gelegen in een keurbeschermingsgebied of attentiegebied. Het plangebied is niet gelegen in een keurwaterbeschermingsgebied of attentiegebied. In de beoogde situatie is sprake van een toename aan verhard oppervlak van maximaal 1.840 m2 (of met beoogde kavelindeling maximaal 1.203,5 m2 verhard oppervlak). Omdat er een toename verharding is van minder dan 2.000 m2is het treffen van een compenserende maatregel voor het opvangen van hemelwater niet noodzakelijk.
Echter moet worden opgemerkt dat dit plan ruimtelijk gekoppeld is aan het woningbouwproject 'Eikberg'. Het is dus aannemelijk dat voor wat betreft de wateropgave voor dit bestemmingsplan aangesloten wordt bij het grotere woningbouwproject, indien sprake zal zijn van cumulatie. Bij de toelichting van het bestemmingsplan 'Eikberg' is een nadere toelichting gegeven over hoe wordt omgegaan met de wateropgave, hierna kort toegelicht. Voor het afvoeren van vuilwater zal waar mogelijk een gescheiden stelsel worden aangelegd. Het hemelwater afkomstig van de bebouwing en de verharding wordt binnen het plangebied verwerkt. De gronden ter plaatse van het woningbouwproject zijn geschikt om hemelwater ter plaatse te laten infiltreren, in eerste instantie moet dit zoveel mogelijk op de eigen kavels zelf worden gerealiseerd. Opvang en infiltratie van regenwater op eigen terrein kan bijvoorbeeld gebeuren door de aanleg van grindkoffers of infiltratiekolken, om een bui van 7 mm te kunnen verwerken. Ook zullen verspreid in het gehele gebied 'Eikberg' enkele wadi's worden aangelegd, waar het 'overtollige' water van het openbaar gebied en grotere buien kan worden opgevangen en infiltreren. Aangezien de inhoud van de wadi's wordt gebaseerd op de toename aan verhard oppervlak van het gehele woningbouwproject, is het van belang dat per fase wordt bekeken wat de benodigde waterretentie is. Voor het gehele woningbouwproject zal de gemeente/de projectontwikkelaar in overleg gaan met het waterschap.
Het is dus van belang dat de gemeente/de projectontwikkelaar en het waterschap rekening houden met de realisatie van de vier woonkavels die middels dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt. Indien gewenst zal deze toename in oppervlakte verharding meegenomen moeten worden bij het berekenen van de retentiecapaciteit van het gehele woningbouwproject. Wanneer enkel wordt gekeken naar de individuele opgave van de vier woningen bij dit bestemmingsplan, dan is de opgave dermate klein dat er volgens de regels van de Keur geen compenserende maatregelen hoeven te worden aangelegd.
4.4 Natuur
Voorafgaand aan de beoogde wijziging dient onderzocht te worden of er sprake is van een aantasting van wettelijk beschermde natuurwaarden op basis van de groene wet- en regelgeving. Onderstaand zijn de diverse aspecten ten aanzien van natuurwaarden beschreven.
4.4.1 Natuurnetwerk Nederland (NNN)
In de twintigste eeuw is veel Nederlandse natuur verdwenen. De overgebleven gebieden zijn vaak klein en liggen veelal ver uit elkaar. Hierdoor hebben bepaalde organismen moeite om gebieden te bereiken en zich er te handhaven, waardoor de diversiteit van planten, dieren en micro-organismen (de biodiversiteit) ook sterk achteruit gaat. Om de biodiversiteit te behouden en te versterken is het Natuurnetwerk Nederland opgericht.
De Natuurnetwerk Nederland is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. In het NNN liggen:
- Bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
- Gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt;
- Landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
- Ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van Noordzee en de Waddenzee;
- Alle Natura 2000-gebieden.
Het Rijk heeft het algemene NNN-beleid in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vastgelegd. Op grond van artikel 2.10.2 van het Barro moeten provincies bij provinciale verordening de NNN-gebieden aanwijzen en nauwkeurig begrenzen. Op grond van artikel 2.10.3 Barro moeten zij ook de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden vastleggen. Daarnaast wijzen de provincies de natuurdoelen in de NNN aan. Elk NNN-gebied heeft een zogenaamd natuurdoel. Een natuurdoel beschrijft een bepaalde natuurkwaliteit en wordt gebruikt als een toetsbare doelstelling voor een natuurgebied.
Natuur Netwerk Brabant (NNB)
Vanaf 2014 zijn de provincies verantwoordelijke voor de begrenzing en de ontwikkeling van het NNN. De provincie Noord-Brabant heeft in zijn Verordening de gebieden opgenomen als Natuur Netwerk Brabant. Men wil in 2027 alle gaten in het netwerk hebben gedicht met nieuwe natuur. Ongeveer 90% van het Natuur Netwerk Brabant wordt gevormd door bestaande natuurgebieden. Tussen deze gebieden is men voornemens om verbindingen te leggen in de vorm van Ecologische verbindingszones. Door deze verbindingen tussen natuurgebieden kunnen dieren van het ene gebied naar het andere foerageren.
De concrete ambities van de provincie Noord-Brabant staan in het Natuurbeheerplan Noord-Brabant 2016. De begrenzing van het netwerk is daarnaast ook opgenomen in de Verordening ruimte. Het NNB kent geen specifiek beschermingsregime, anders dan via het ruimtelijke spoor. Conform de themakaart 'natuur en landschap' van de Vr is binnen het plangebied geen NNB aanwezig, zie Afbeelding 11. De beoogde ontwikkelingen hebben daarom geen invloed op de concrete ambities uit het Natuurbeheerplan 2016.
Afbeelding 11: Uitsnede themakaart 'natuur en landschap' Verordening ruimte Noord-Brabant
4.4.2 Wet natuurbescherming
In de Wet natuurbescherming zijn regels gesteld met betrekking tot gebiedsbescherming, soortenbescherming en bescherming van houtopstanden. In deze paragraaf wordt getoetst of de ontwikkeling invloed heeft op de beschermde gebieden en soorten die zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is beperkt tot de Natura 2000-gebieden en eventueel buiten het Natuur Netwerk liggende bijzondere provinciale natuurgebieden. De bescherming van het Natuur Netwerk Nederland is al beschermd in het Barro en provinciale verordening. In Nederland zijn 164 Natura 2000-gebieden aangewezen. Voorbeelden van de Natura 2000-gebieden zijn Ulvenhoutse Bos, Regte Heide & Riels laag, Brabantse Wal en Kampina & Oisterwijkse Vennen.
Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning i.h.k.v. Wet Natuurbescherming (Wnb) wordt aangevraagd. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van de beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden.
Het dichtstbij liggende Natura 2000-gebied betreft Ulvenhoutse Bos, dat op een afstand van circa 1,2 kilometer ligt. Voor de bouw van de vier woningen en het gebruik van de woningen zijn æRIUS-berekeningen uitgevoerd. Zodoende kan bepaald worden of met dit initiatief sprake is van (negatieve) effecten door stikstofstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De berekeningen, inclusief onderbouwing en invoergegevens, zijn toegevoegd in Bijlage 2 van deze toelichting. Uit beide berekeningen (realisatiefase en gebruiksfase) blijkt dat er geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn.
Gezien de afstand van het plangebied tot deze gebieden en de aard van het initiatief, het toevoegen van woningen binnen bestaand stedelijk gebied, leidt de ontwikkeling niet tot andere voorkomende storende factoren op omliggende Natura 2000-gebieden leiden zoals oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid, optische verstoring, verstoring door mechanische effecten en bewuste verandering soortensamenstelling.
Geconcludeerd kan worden dat er geen ontheffing op de Wet natuurbescherming met betrekking tot gebiedsbescherming is benodigd.
Bescherming van soorten
De soortenbeschermende werking is rechtstreeks opgenomen in de Wnb. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Hieronder zijn de drie beschermingsregimes weergegeven:
- Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn; Dit zijn alle van nature in Nederland in het wild levende vogels (zoals bedoelt in artikel 1 van de Vogelrichtlijn).
- Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn; Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, Bijlage I en II van het Verdrag van Bern en Bijlage II van het Verdrag van Bonn. In de bijlagen van de Verdragen van Bern en Bonn worden ook vogels genoemd.
- Beschermingsregime andere soorten. Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage onderdeel A en B van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om de bescherming van zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten voorkomend in Nederland.
In Nederland komen ongeveer 30.000 soorten dieren en planten voor. De Wnb regelt de bescherming van circa 300 in het wild voorkomende soorten inheemse planten en dieren.
In de Wnb is onder meer bepaald dat beschermde diersoorten niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en plantensoorten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende dieren en planten. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.
Bij het beoordelen van de in het plangebied voorkomende beschermde soorten gaat het primair om soorten die door de ingreep direct beïnvloed worden, doordat:
- Zij fysiek aangetast worden (doden/verwonden van dieren, verwijderen van planten);
- Zij verstoord worden (toename van geluid of licht);
- Hun vaste verblijfplaatsen c.q. groeiplaatsen aangetast of verstoord worden.
Gelet op de aard van het initiatief aan de Brigidastraat, dient met name bepaald te worden of ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen, beschermde natuurwaarden voorkomen, die verstoord zouden kunnen worden. Verboden handelingen dienen te worden voorkomen en handelingen mogen niet leiden tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding. Het (onopzettelijk) doden, verwonden of verontrusten van deze soorten is zonder ontheffing niet toegestaan.
Ten behoeve van het initiatief is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd door het onderzoeksbureau Ecoresult B.V. Het onderzoeksbureau heeft geconcludeerd dat verdiepend onderzoek en het aanvragen van een ontheffing niet noodzakelijk is. Het onderzoeksrapport is toegevoegd in Bijlage 3 van deze toelichting. Hieronder worden de conclusies van het rapport toegelicht.
- Het plangebied is ongeschikt voor vaste rust- en verblijfplaats van gebouw en boom bewonende vleermuizen. Het plangebied behoort niet tot essentieel (foerageer) leefgebied of vliegroutes. Het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming is niet nodig.
- Het plangebied is ongeschikt voor andere habitatrichtlijnsoorten. Aanvullend onderzoek is niet nodig. Het aanvragen van een ontheffing op de De Wet natuurbescherming is niet nodig.
- Het plangebied is ongeschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van vogels met jaarrond beschermde nesten in gebouwen en bomen. Het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming is niet nodig.
- Het plangebied is geschikt voor niet jaarrond beschermde vogelsoorten (categorie 5) en algemene vogelsoorten. Onbezette nesten van houtduif zijn waargenomen in opstal een plataan boom. Het vogelbroedseizoen loopt globaal van 15 maart – 15 augustus. Nesten van al deze vogels zijn strikt beschermd zodra ze bezet/in gebruik zijn. Ze mogen nooit worden verstoord. Start daarom bij voorkeur met werkzaamheden buiten het broedseizoen. Werken binnen het broedseizoen is enkel mogelijk indien er geen bezette nesten worden verstoord.
- Het plangebied is redelijkerwijs ongeschikt voor groeiplaatsen, vaste voortplantingsplaatsen, rustplaatsen en essentieel functioneel leefgebied van Nationaal beschermde soorten die niet van een ontheffing zijn vrijgesteld.
- Daarnaast geldt de algemene zorgplicht ten behoeve van Nationaal beschermde soorten die vrijgesteld zijn van een ontheffing Wet natuurbescherming. Een en ander houd in dat alles in het werk moet worden gesteld om het doden en verwonden van dieren te voorkomen.
4.5 Cultureel Erfgoed
Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is artikel 3.1.6, lid 5 Bro gewijzigd. Wat eerst voor alleen archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
In de nota 'Erfgoed in context ErfgoedVisie Breda 2008-2015' is vastgesteld dat het Bredase erfgoed de basis vormt van de Bredase identiteit en tevens de basis vormt van ruimtelijke ontwikkelingen in Breda. Om het erfgoed in brede zin op herkenbare wijze te kunnen inpassen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsprocessen is een goede inventarisatie noodzakelijk. In deze toelichting wordt het aanwezige cultureel erfgoed (te verdelen in archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed) globaal in beeld gebracht en wordt aangegeven hoe deze waarden beschermd worden.
Archeologie wordt in het bestemmingsplan vertaald middels de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie' conform de 'Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1'. Historische geografie en gebouwd erfgoed worden juridisch gewaarborgd middels de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'.
4.5.1 Archeologie
Op basis van de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Breda heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting, zie Afbeelding 12. Voor bodemingrepen dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld én die een planoppervlakte behelzen van 100 m2of meer is archeologisch onderzoek benodigd. Dit is geborgd in de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' in het geldend bestemmingsplan.
Afbeelding 12: Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart, plangebied met rood omcirkeld.
Door het onderzoeksbureau Transect is (in overleg met de gemeente Breda) een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. De gemeente Breda heeft op basis van dit onderzoek een selectiebesluit genomen. Dit selectiebesluit en het archeologisch onderzoeksrapport is toegevoegd in Bijlage 4 van deze toelichting.
De volgende conclusie is beschreven in het selectiebesluit:
De hoge verwachting op archeologische resten binnen het plangebied zijn niet bevestigd. Op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek wordt het gehele plangebied vrijgegeven voor wat betreft archeologie. Tot slot merkt de gemeente op dat dit archeologisch onderzoek geen 100% garantie geeft dat er geen archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. Wanneer er bij het ontgraven van het terrein toch nog archeologische sporen aan het licht komen, dienen deze volgens de Erfgoedwet 2016 binnen drie dagen te worden gemeld bij de afdeling ruimte van de gemeente Breda.
4.5.2 Historische geografie
Uit de cultuurhistorische landschapsinvesteringskaarten van de gemeente Breda blijkt dat het plangebied is gelegen op een hoge dekzandrug. In de middeleeuwen werden deze gronden gebruikt als bouwland. Het gehucht Eikberg is ontstaan op de kruising van de Gilzeweg (weg van Breda naar Gilze) met verschillende akkerwegen die vanuit Eikberg naar Roosberg, Bolberg, Bavel en Chaam liepen. Momenteel zijn er binnen het plangebied geen waarneembare cultuurhistorische waarden aanwezig. Er zijn verder ook geen gebouwen aanwezig met een cultuurhistorische waarde. Daar er geen cultuurhistorische elementen worden verstoord zijn er voor wat betreft dit aspect dan ook geen belemmeringen.
4.5.3 Gebouwd erfgoed
In het plangebied bevindt zich geen gebouwd erfgoed.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
De handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' (editie 2009) is een publicatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en dient als hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar nodig ruimtelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
- Het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
- Aan bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarde kunnen uitvoeren.
De VNG-publicatie is een hulpmiddel om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen concreet in te vullen. Gemeenten beslissen uiteindelijk zelf over een bepaalde locatie. De handreiking geeft informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten en bijbehorende richtafstanden van een scala aan bedrijfsactiviteiten. Deze richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit. Er wordt onderscheid gemaakt in de omgevingstypen:
- Rustige woonwijk en rustig buitengebied: een woonwijk (of vergelijkbaar omgevingstype) die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Er komen enkel wijkgebonden voorzieningen voor en er is weinig verstoring door verkeer.
- Gemengd gebied: een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen functies zoals winkels, horeca en kleine bedrijven voor of er is sprake lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Ook gebieden direct naast de hoofdinfrastructuur gelegen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied, hier is sprake van verhoogde milieubelasting door geluid.
Het plangebied ligt in het omgevingstype 'rustig gebied'. In de nabijheid, en zeker in de toekomst, zal de omgeving zich voornamelijk typeren door de aanwezigheid van woningen. Op wat grotere afstand van het plangebied zijn enkele bedrijfsfuncties en detailhandel gelegen. Door de aanwezigheid van de Brigidastraat zal enigszins sprake zijn van een hogere belasting (geluid) door passerend verkeer.
Ten oosten/zuidoosten van het plangebied zijn enkele gemengde bestemmingen gelegen. Deze bestemmingen zijn onderdeel van het bestemmingsplan 'Bavel Zuid, Eikberg'. Op deze gronden zijn bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 toegestaan. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden opgenomen per milieucategorie. Voor de milieucategorie 1 en 2 zijn respectievelijke 10 meter en 30 meter als richtafstand opgenomen van de bedrijvigheid tot aan gevoelige objecten. De dichtstbijzijnde bestemmingsgrens van de gemengde bestemmingen is gelegen op een afstand van 127 meter van het plangebied. Derhalve wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstanden zoals opgenomen in de VNG-publicatie.
Samenvattend kan geconcludeerd worden dat er ten aanzien van het aspect milieuzonering geen belemmeringen zijn voor het initiatief.
4.7 Geur
In het kader van de ruimtelijke procedure is het wenselijk dat de ontwikkeling geen negatief effect heeft op het woon- en leefklimaat in de omgeving van het plangebied. Ook na de beoogde ontwikkeling dient er sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor het aspect geur. Het woon- en leefklimaat wordt bepaald door een vergelijking te maken met de geurbelasting als gevolg van een veelvoud van de veehouderijen in de omgeving van het betreffende geurgevoelige object (cumulatieve geurhinder).
Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied van de bebouwde kom van Bavel. In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen veehouderijen gelegen. De dichtstbijzijnde veehouderij is gelegen buiten de bebouwde kom, op een afstand van circa 875 meter van het plangebied (Gilzeweg 15).
In de gemeente Breda is op 06-11-2008 de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Breda 2008' in werking getreden. Voor het gebied Bavel-Zuid is door Arcadis een "Quick scan Wet geluidhinder en veehouderij’ uitgevoerd (september 2007). Uit deze Quick scan is een geurcontourenkaart opgesteld, zie Afbeelding 13. Uit de geurcontourenkaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen in een geurhindercontour van een van de omliggende agrarische bedrijven. Hierdoor is er wat betreft geur geen belemmering voor het woon- en leefklimaat voor de beoogde woningen.
Sinds de Quick scan zijn onder andere de geurcontouren voor de veehouderijlocaties Gilzeweg 9 en Eikbergseweg 3 komen te vervallen. Tevens wordt opgemerkt dat op het adres Gilzeweg 15 in september 2018 een bestemmingsplan in conceptvorm is gepubliceerd waarin de bestaande intensieve veehouderij wordt beëindigd en wordt omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf. Het bedrijf voor niet-agrarische opslag veroorzaakt geen geurhinder naar de omgeving. Wanneer dit bestemmingsplan doorgang vindt zal de geurhindercontour van deze locatie komen te vervallen. De beëindiging van de intensieve veehouderij betekent dus ook een forse verbetering in geurbelasting op gevoelige objecten in de omgeving van Gilzeweg 15.
Afbeelding 13: Geurcontouren veehouderijen Bavel-Zuid. De geurcontouren van bedrijven die zijn komen te vervallen zijn met rode kruis aangegeven.
In het vigerende bestemmingsplan 'Bavel Zuid, Eikberg' ter plaatse van het plangebied is ook gebruik gemaakt van de geurcontourkaart. Hier werd tevens opgemerkt dat enkele geurcontouren al waren vervallen. In dit bestemmingsplan is dus ook geconcludeerd dat er geen nieuwe woningen binnen geurcontouren werden gerealiseerd en dat de ontwikkeling van Eikberg op het gebied van geur geen belemmeringen kende.
Gelet op de volgende zaken;
- De afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde veehouderij aan de Gilzeweg 15 (tevens opgemerkt dat deze veehouderij zal worden beëindigd);
- De geurcontourkaart waarin de meest nabij gelegen geurcontouren inmiddels zijn komen te vervallen (en het vervallen van de geucontour van Gilzeweg 15);
- Het vastgestelde bestemmingsplan 'Bavel Zuid, Eikberg' waarbinnen het plangebied is gelegen, wat stelt dat er ten aanzien van geur geen belemmeringen zijn;
kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied en dat de beoogde ontwikkeling omliggende veehouderijen niet belemmerd.
4.8 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) vormt sinds 1979 het juridisch kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. Deze wet zorgt voor de bescherming van geluidsgevoelige bestemmingen tegen geluidhinder van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. Hierbij wordt onder andere gebruik gemaakt van zonering en geluidsnormen.
In de Wgh is bepaald dat voor locaties in een bestemmingsplan waar woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de geluidbelasting dient te worden onderzocht binnen de zones behorende bij verkeersbewegingen, spoorwegen en industrieterreinen. In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen, vliegvelden of industrieterreinen gelegen. Wel zijn er in de omgeving van het plangebied akoestisch relevante wegen gelegen. Daar er met dit initiatief 4 woningen worden gerealiseerd, dient derhalve het aspect wegverkeerslawaai te worden onderzocht.
4.8.1 Wegverkeerslawaai
In het kader van het op te stellen bestemmingsplan voor de woningen aan de Brigidastraat te Bavel is, door K+ Adviesgroep B.V., een akoestisch onderzoek verricht naar de te verwachten optredende geluidbelastingen vanwege wegverkeerslawaai ter plaatse van de nieuwe woningen in het kader van de Wet geluidhinder. In Bijlage 5 is het akoestisch onderzoek toegevoegd.
Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de Gilzeweg en de Roosbergseweg. Voor de Brigidastraat geldt een maximum snelheid van 30 km/h en derhalve worden in het kader van de Wet geluidhinder geen eisen gesteld aan de optredende gevelbelastingen. Wel is deze weg onderzocht in het kader van een goed woon- en leefklimaat.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor de gezoneerde wegen (Gilzeweg en Roosbergseweg) de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet zal worden overschreden. In het kader van de Wet geluidhinder worden geen beperkingen opgelegd aan het onderzochte bouwplan.
Vanwege wegverkeerslawaai van de Brigidastraat, een 30 km/h weg, worden in het kader van de wetgeluidhinder geen eisen gesteld. Afhankelijk van de positie van de voorgevel kan sprake zijn van een licht verhoogde geluidbelasting. De gevelbelasting bedraagt maximaal 54 dB en voldoet daarmee aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB, die volgens de Wet geluidhinder bij nieuwe situatie is toegestaan. Geadviseerd wordt om de voorgevel van de woning in dezelfde lijn te projecteren als het buurpand op nummer 57. In die situatie bedraagt de gevelbelasting maximaal 49 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt dan met 1 dB overschreden. In die situatie is er sprake van een goed woon- en leefklimaat. De voorgevel van de woning op het kavel geörienteerd op de Brigidastraat zal in ieder geval niet voorbij de voorgevelrooilijn van het buurpand aan de Brigidastraat 57 worden gerealiseerd. Hierdoor is een goed woon- en leefklimaat geborgd.
Ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai zijn er geen belemmeringen voor het initiatief.
4.8.2 Industrielawaai
Er zijn in de omgeving van het plangebied geen industriële bedrijfsgebouwen gevestigd, enkel bedrijfsbebouwing ten behoeve van detailhandel. In paragraaf 4.6 van deze toelichting is eerder aangegeven dat er voldaan wordt aan de maximale richtafstanden tussen het plangebied en nabij gelegen bedrijven. Derhalve kan worden geconcludeerd dat er ten aanzien van industrielawaai geen belemmeringen zijn voor het initiatief.
4.9 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer is de Europese richtlijn geïmplementeerd op het gebied van grenswaarden voor diverse stoffen. Het doel van de wet is mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. Voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn in bijlage 2 bij de Wm bepaalde milieukwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Deze milieukwaliteitseisen betreffen grenswaarden van concentraties voor zwaveldioxide, stikstofoxiden (NOxals NO2) zwevende deeltjes (PM10en PM2,5), lood, koolmonoxide en benzeen. Ten eerste moet bepaald worden of er sprake is van verontreiniging van de luchtkwaliteit met de ontwikkeling van de drie woonkavels/woningen. Er dient daarnaast te worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat ten aanzien van deze stoffen ter plaatse aanvaardbaar is.
4.9.1 Niet in Betekende Mate
Indien ontwikkelingen binnen het plangebied gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit moet aandacht worden besteed aan de gevolgen voor de milieukwaliteitseisen. Onderzoek moet worden verricht naar de gevolgen voor de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer genoemde milieukwaliteitseisen voor de buitenlucht. Volgens de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 moeten de concentraties worden bepaald vanaf de grens van het terrein van de inrichting. Dit onderzoek kan echter achterwege blijven indien de nieuwe bestemming betrekking heeft op één of meer categorieën van gevallen als genoemd in de Regeling niet in betekende mate bijdragen. In die gevallen wordt aangenomen dat de toename van de concentratie in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide de 3% grens van de jaargemiddelde concentratie niet overschrijdt.
Als sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentratie PM10 in de buitenlucht, hoeft een plan niet langer meer getoetst te worden. Dit volgt uit artikel 5.16, lid 1, sub c, van de Wet milieubeheer. Het Besluit NIBM legt vast wat geldt als niet in betekenende mate bijdragen. Voor de volgende categorieën in de Regeling NIBM kan getoetst worden aan of een plan NIBM bijdraagt:
- Categorie woningbouwlocaties;
- Categorie kantoorlocaties;
- Combinatie van woningbouw en kantoren;
- Categorie inrichtingen.
Voor woningbouwlocaties geldt dat deze NIBM zijn wanneer het netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, in geval van één ontsluitingsweg (bijlage 3A, Regeling niet in betekende mate bijdragen). Met het initiatief worden slechts 4 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Hierdoor wordt ruimschoots voldaan aan de NIBM-grens.
4.9.2 Woon- en leefklimaat
Op grond van de Wet zijn grenswaarden opgenomen voor de jaargemiddelde concentraties voor onder andere fijnstof (PM10). De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie bedraagt 40 µg/m3. Vanaf 1 januari 2015 geldt een grenswaarde voor PM2,5waaraan door het bevoegd gezag bij vergunningverlening moet worden getoetst. Deze grenswaarde is opgenomen in de Wet milieubeheer en bedraagt 25 µg/m3voor de jaargemiddelde concentratie. Voor de kortdurende blootstelling van de mens aan piekconcentraties van NO2geldt een grenswaarde van 200 µg/m3voor het uurgemiddelde van NO2.
Het RIVM heeft Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten van Nederland waarop de achtergrondconcentratie van fijnstof PM10, PM2,5en NO2ten aanzien van een goed woon- en leefklimaat geraadpleegd kan worden. De jaargemiddelde fijnstofconcentratie op binnen het plangebied is conform de GCN-kaart voor fijnstof PM1017,89 µg/m3, voor PM2,510,96 µg/m3en voor NO219,67 µg/m3, zie respectievelijke afbeelding 14, 15 en 16.
Afbeelding 14: Uitsnede GCN-kaart fijnstof PM10
Afbeelding 15: Uitsnede GCN-kaart fijnstof PM2,5
Afbeelding 16: GCN-kaart fijnstof NO2
Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit zijn er dus geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
4.10 Bodemkwaliteit
Bij ruimtelijke plannen dient de aanwezige bodemkwaliteit te passen bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren.
Indien de bodemkwaliteit risico's (humaan) met zich mee brengt of er sprake is van een spoedeisend geval van bodemverontreiniging kan het bestemmingsplan om bepaalde nieuwe functies toe te staan geen doorgang vinden tot de risico's zijn beheerd of weggenomen door sanering.
Binnen het plangebied is ten behoeve van het realiseren van de nieuwe woningen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door het onderzoeksbureau Lycens. De onderzoeksrapportage is toegevoegd in Bijlage 6 van deze toelichting.
Uit het bodemonderzoek blijkt dat de gemeten gehalten in de ondergrond geen belemmeringen vormen voor de geplande bestemmingsplanwijziging. Het uitvoeren van aanvullend onderzoek op basis van het grondonderzoek is niet noodzakelijk. Tevens blijkt uit het onderzoek dat de gemeten gehalten in het grondwater eveneens niet zorgen voor belemmeringen voor de verdere bestemmingsplanwijziging.
Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit zijn er dus geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
4.11 Externe Veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan normen vermeld in bovengenoemde regelgeving. Een ontwikkeling is niet toegestaan indien deze leidt tot een overschrijding van de grenswaarden. Van de richtwaarden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Afbeelding 17: Uitsnede risicokaart
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Gezien de aard van de voorgenomen activiteiten (bouwen van 4 vrijstaande woningen) binnen het plangebied is het Bevi niet van toepassing. De werkzaamheden omvatten niet het gebruik, opslag of vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit de risicokaart, zie Afbeelding 17, blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen in de nabijheid van het plangebied. Op grond van het Bevi zijn er dus geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied.
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van de rijkswegen A58 en A57 en het rijkswegenknooppunt Sint Annabosch (aansluiting A58 van afrit 12 Gilze – A27 richting afrit 15 Breda [wegvak B5] en aansluiting A58 van afrit 14 Ulvenhout – A27 richting afrit 15 Breda [wegvak B101]). De A58 is gelegen op een afstand van circa 635 meter van het plangebied en de A27 is gelegen op een afstand van circa 720 meter.
Plaatsgebonden Risico
Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictief) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door het aantal transporten van gevaarlijke stoffen en de ongeval frequentie en wordt uitgedrukt als een kans per jaar.
De plaatsgebonden risicocontour is een contour waarbij alle punten met een gelijk risico met elkaar verbonden worden. Deze punten worden bepaald door de kans van optreden van diverse ongeval scenario’s. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is 10-6per jaar en geldt voor nieuwe situaties. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden toegevoegd en ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten, zijn in beginsel niet toegestaan. Als het plaatsgebonden risico 10-8per jaar is, wordt het als verwaarloosbaar beschouwd.
In het algemene risicobeleid dat binnen Nederland wordt gehanteerd is bepaald dat de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk met gevaarlijke stoffen maximaal 1 op de miljoen per jaar mag zijn (= 10-6, plaatsgebonden risico). Dat betekent dat binnen een bepaalde zone langs de weg (dit is de zogenaamde veiligheidszone) geen kwetsbare objecten gebouwd mogen worden. De grootte van de veiligheidszone is langs elke weg anders, afhankelijk van de hoeveelheid en samenstelling van het vervoer. De veiligheidsafstand, gemeten vanaf het midden van de weg, bedraagt 10,5 meter (wegvak B5) en 11,5 meter (wegvak B101). Het plangebied is gelegen buiten de respectievelijke veiligheidafstanden.
Groepsrisico
Het groepsrisico wordt, behalve door de ongevalfrequentie en het aantal transporten van gevaarlijke stoffen, tevens bepaald door de hoeveelheid aanwezige mensen in de nabijheid van een mogelijk ongeval. Bij het aangeven van representatieve hoeveelheden personen wordt gewerkt vanuit zowel kwetsbare als beperkt kwetsbare objecten. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe groot het aantal dodelijke slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de hoeveelheid aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers groter wordt, moet de kans op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Bij het bepalen van het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde.
Ruimtelijke ontwikkelingen binnen 200 meter van een rijksweg waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zijn van invloed op de hoogte van het GR. Zoals ook in de eindrapportage Basisnet Weg is opgenomen moeten gemeenten voor de bebouwing binnen 200 meter rekening houden met het groepsrisico. Het plangebied ligt op een afstand van ten minste 635 meter van de rijksweg A58 / A27 (knooppunt Sint Annabosch). De afstand ten opzichte van de rijkswegen bedraagt dus meer dan 200 meter en derhalve kan er op grond van de artikel 7 en 8 van het (ontwerp-)Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) worden volstaan met een beperkte verantwoording:
- de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg.
De ontwikkeling betreffen woonfuncties. Het gaat niet om woon- of verblijffuncties voor (groepen) verminderd zelfredzame personen.
- voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg een ramp voordoet.
Bij de invulling van het plan zal er rekening worden gehouden met de mogelijkheid voor personen om zich in veiligheid te brengen.
Plasbrandaandachtgebied
In het Basisnet Weg is het begrip plasbrandaandachtgebied geïntroduceerd. Gemeenten langs bepaalde wegen moeten rekening gaan houden met de effecten van een ongeluk met zeer brandbare vloeistoffen. Bij een ongeval met een tankwagen met zeer brandbare vloeistoffen kan die uitstromen en in brand raken (plasbrand). Dat kan in een zone van 30 meter langs de weg tot slachtoffers leiden. De zone van 30 meter langs wegen, gemeten vanaf de rand van de weg, waar veel zeer brandbare vloeistoffen vervoerd worden is daarom aangeduid als plasbrandaandachtgebied (PAG). De gemeente moet bij ruimtelijke ontwikkelingen in die gebieden verantwoorden waarom op deze locatie wordt gebouwd. Voor deze zone gelden bovendien aanvullende bouwvoorschriften. Langs het knooppunt Sint Annabosch is een dergelijk aandacht gebied aanwezig. Het plangebied is ruimschoots gelegen buiten dit PAG en aanvullende eisen zijn derhalve niet van toepassing.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van kracht geworden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Ten oosten van het plangebied, op een afstand van circa 215 meter, is de aardgasleiding Z-528-01 gelegen. De plaatsgebonden risicocontour 10-6bedraagt 0 meter. Het invloedsgebied bedraagt 140 meter aan weerszijden van de leiding.
Het plangebied is gelegen op een afstand van minimaal 215 meter en valt daarmee buiten de invloedssfeer van de aardgasleiding. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen is derhalve niet van toepassing.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de beoogde woningbouwontwikkeling.
4.12 Verkeer En Parkeren
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient het aspect verkeer te worden beoordeeld omdat de beoogde nieuwe ontwikkeling geen onevenredige (negatieve) invloed mag uitoefenen op de verkeersafwikkelende werking van het omliggende wegennetwerk.
Het plangebied is gelegen aan de Brigidastraat te Bavel. Dit betreft een 30 km/pu weg welke fungeert als wijkontsluitingsweg. Het gebied ten zuiden van Bavel ligt globaal in de invloedsfeer van de rijkswegen A58 aan de zuidkant en A27 aan de westkant. In het kader van de ontwikkeling van het plan 'Eikberg' is één nieuwe aansluiting aangelegd op de Brigidastraat, te weten de 'Eikbergse Akker'. De weg zal fungeren als wijkontsluiting voor de nieuwe dorpslandelijke woonbuurt waar 3 van de 4 woonkavels uit dit bestemmingsplan deel uit van maken. De drie woningen worden ontsloten op deze nieuwe weg. De woonkavel/woning welke georiënteerd is op de Brigidastraat krijgt een eigen inrit aan de Brigidastraat. De Brigidastraat en de Eikbergse Akker zijn van voldoende capaciteit om het verkeer van de 4 nieuwe woningen af te wikkelen.
Voor het plangebied geldt tevens dat er voldoende parkeergelegenheden aanwezig dienen te zijn op eigen terrein. De gemeente Breda heeft op 20-05-2013 de herijking van de 'Nota Parkeer- en Stallingsbeleid' vastgesteld. Het plangebied is gelegen in het zogeheten 'overig'-gebied. Met dit plan worden vier vrijstaande woningen gerealiseerd. Dit resulteert in een parkeerbehoefte van (4 x 1,9 = 7,6) 8 parkeerplaatsen. Binnen de woonkavels is voldoende ruimte om per woning twee parkeerplaatsen te realiseren.
Geconcludeerd kan worden dat het initiatief kan voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen en dat er een goede ontsluiting van het plan is gewaarborgd.
4.13 Technische Infrastructuur
In of nabij het plangebied liggen geen planologisch relevante buisleidingen en lopen tevens geen relevante straalpaden (zoals te zien op de risicokaart in Afbeelding 17). Voordat er gebouwd wordt zal er een KLIC-melding gemaakt worden om relevante kabels en leidingen van het plangebied in beeld te brengen.
5 Juridische Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit bestemmingsplan.
5.1 Juridische Achtergrond
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan (ook: wijzigingsplan) in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridisch bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen betreffende de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meerdere locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Hierbij kan gedacht worden aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling en het monitoren van beleid.
De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels. Voor bestemmingsplannen, zoals dit plan, is het verplicht de regels van de SVBP te volgen.
5.2 Toelichting Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. Op de verbeelding zijn de volgende bestemmingen en aanduidingen opgenomen:
- Enkelbestemming 'Wonen';
- Bouwvlak;
- Bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwing uitgesloten';
- Bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - blinde gevel';
- Maatvoering 'maximum aantal wooneenheden'.
Voor de benaming van de bestemmingen en aanduidingen is aangesloten bij het moederplan bestemmingsplan 'Bavel Zuid, Eikberg' en tevens de aangeleverde set standaardregels die de gemeente Breda hanteert voor nieuwe plannen. Voor het overige wordt aangesloten bij het SVBP.
De vier kavels waarop de grondgebonden woningen worden gerealiseerd zijn gezamelijk aangeduid met de enkelbestemming 'Wonen' met een bijbehorend bouwvlak. Aangezien er op dit moment geen woningvermeerdering is toegestaan binnen de huidige woonbestemming is met dit bestemmingsplan een maatvoering opgenomen voor het realiseren van maximaal 4 nieuwe wooneenheden binnen het plangebied. Een gedeelte van de huidige bestemming 'Woongebied' wordt vervangen door de enkelbestemming 'Wonen'. Naar aanleiding van de gesprekken met omwonenden is bepaald dat er twee bouwaanduidingen opgenomen moeten worden. Een om bebouwing uit te sluiten binnen twee meter van de zuidelijke perceelsgrens (gedeeltelijk) en een om enkel een blinde zuidgevel toe te laten op de eerste verdiepingsvloer bij de meest zuidoostelijk beoogde woning. Tot slot is de archeologische dubbelbestemming binnen het plangebied verwijderd. Dit is naar aanleiding van het selectiebesluit archeologie van de gemeente Breda.
5.3 Toelichting Regels
De regels behorende bij dit bestemmingsplan bestaan uit inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.
De regels bij dit bestemmingsplan worden gewijzigd ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Als uitgangspunt wordt aangesloten bij de standaardregels die de gemeente Breda heeft aangeleverd voor nieuwe plannen. De regels hebben betrekking op de in de verbeelding opgenomen bestemmingen en aanduidingen.
6 Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk wordt de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan uiteengezet.
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
De voorgestane ontwikkeling aan de Brigidastraat betreft een particulier initiatief. De met de ontwikkeling gepaard gaande kosten worden dan ook gedragen door de desbetreffende particuliere initiatiefnemer. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente gegarandeerd. Dit plan heeft geen financiële consequenties voor de gemeente. Dit kan worden vastgelegd in een anterieure overeenkomst, waarbij de eventuele planschade voor rekening komt voor de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid is hiermee voldoende aangetoond. Tevens wordt in de anterieure overeenkomst afspraken gemaakt over een financiële bijdrage vanuit dit plan aan de openbare infrastructuur die wordt aangelegd in het plangebied Eikberg West, aangezien dit plan gebruikt maakt van deze openbare voorzieningen. De anterieure overeenkomst wordt door de gemeente Breda opgesteld en zal wordt ondertekend alvorens de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat het plan maatschappelijk draagvlak heeft. In dat kader is de gelegenheid tot inspraak geboden.
6.2.1 Vooroverleg en communicatie omgeving
In het kader van artikel 3.1.1 Bro wordt overleg gevoerd over het voorontwerpbestemmingsplan met de gebruikelijke overlegpartners. Naar aanleiding van dit overleg heeft de brandweer Midden- en West-Brabant gereageerd. Deze reactie is toegevoegd in de bijlage.
6.2.2 Omgevingsdialoog
Participatie wordt een belangrijke pijler onder de toekomstige Omgevingswet.Op basis van de participatieleidraad van de gemeente Breda zijn voor dit plan de (toekomstige) omwonenden geinformeerd. Het doel van dit informeren is om omwonenden in een vroegtijdig stadium informeren over de planvorming en daarmee in het planproces te betrekken.Vanwege de actuele situatie met betrekking tot het Covid-19 virus en de beperkte omvang van het plan (zeker gelet op de relatie met het grotere plan Eikberg-West) is besloten om de omwonenden middels een informatieset te informeren.
Omwonenden zijn middels een informatieset geinformeerd over het initaitief op 15 februari 2021. De informatieset bestaat uit een inleidende brief en een bijbehorend kaartje met daarop de beoogde situatie. Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld tot 8 maart 2021 te reageren op het initiatief bij de contactpersonen van initiatiefnemers of eventueel contact op te nemen met de gemeente. Er zijn drie schriftelijke reacties binnengekomen, met de eigenaar van één direct aanliggend perceel is een persoonlijk onderhoud geweest.
In de bjilage is het participatieverslag Brigidastraat nst. 57 Bavel toegevoegd met hierin de opmerkingen van omwonende en de daarbij behorende reacties (bijlage 8 en 9).
6.2.3 Zienswijze en beroep
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerp wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen kenbaar te maken tegen het plan. De eventueel ingebrachte zienswijzen worden behandeld in de zienswijzenota. De eventuele wijzigingen t.o.v. het ontwerp zullen hierin worden verwoord.
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tevens kan er beroep worden ingesteld tegen de eventueel gewijzigde onderdelen. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Gezien een ieder de mogelijkheid heeft om te reageren op het bestemmingsplan door het kenbaar maken van zienswijzen, wordt na afloop van de hierboven beschreven procedure het plan als maatschappelijk uitvoerbaar beschouwd.
1 Vormvrije M.e.r.-beoordelingsnotitie
1 Vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie
Vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie
2 Aerius Berekeningen Gebruiksfase En Realisatiefase
2 AERIUS berekeningen gebruiksfase en realisatiefase
æRIUS berekeningen gebruiksfase en realisatiefase
3 Quickscan Flora En Fauna
Quickscan Flora en Fauna
4 Selectiebesluit En Onderzoeksrapportage Archeologie
4 Selectiebesluit en onderzoeksrapportage archeologie
Selectiebesluit en onderzoeksrapportage archeologie
5 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
5 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
6 Bodemonderzoek
Bodemonderzoek
7 Vooroverlegreactie Brandweer
7 Vooroverlegreactie brandweer
Vooroverlegreactie brandweer
8 Brief En Kaart Omgevingsdialoog Geannonimiseerd
8 Brief en kaart omgevingsdialoog geannonimiseerd
Brief en kaart omgevingsdialoog geannonimiseerd
9 Participatieverslag Brigstr Nst 57 Bavel
9 Participatieverslag Brigstr nst 57 Bavel
Participatieverslag Brigstr nst 57 Bavel