KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande En Beoogde Situatie
2.1 Ruimtelijke Structuur
2.2 Bestaande Situatie
2.3 Beoogde Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Verantwoording
4.1 Erfgoed
4.2 Bodem
4.3 Water
4.4 Verkeer En Parkeren
4.5 Natuur
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
4.7 Geluid
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Geur En Gezondheid
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Kabels En Leidingen
4.12 M.e.r.-plicht?
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Plansystematiek
5.2 Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1
Bijlage 2
Bijlage 3
Bijlage 4
Bijlage 5

Ulvenhout, Annevillelaan - Riekeschot 1

Bestemmingsplan - gemeente Breda

Vastgesteld op 25-06-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

Het bestemmingsplan 'Ulvenhout, Annevillelaan-Riekeschot 1' met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2019226003-VG01 van de gemeente Breda.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 Aan- en uitbouwen

Een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt.

1.4 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.5 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Archeologische waarden

Waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.8 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 Bed & Breakfast

Een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf al dan niet met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning.

1.10 Begane grond

De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.

1.11 Belwinkel

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig aan het publiek gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, al dan niet in daarvoor bestemde belcabines, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen en het toegang bieden tot het internet al dan niet in combinatie met de verkoop van telefoons of accessoires voor telefoons.

1.12 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)

  • Legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning.

  • Het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.13 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.14 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 Bevoegd gezag

Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.16 Bijgebouw

Een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.17 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.19 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder.

1.20 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 Bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.22 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 Dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.25 Dakopbouw

Een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw.

1.26 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten behoeve van verkoop, verkopen, en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 Extensief recreatief medegebruik

Recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving.

1.28 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 Groen

Bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen.

1.30 Groen dak

Een dak met dakbedekking waarop een laag is aangebracht die hoofdzakelijk bestaat uit levende planten waardoor de dakbedekking hemelwater bergt en vertraagd afvoert, waarbij de waterbergingscapaciteit minimaal 20mm (20 ltr/m²) bedraagt.

1.31 Groothandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, danwel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.32 Groothandel in smart- en/of headproducten

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen.

1.33 Headshop

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden.

1.34 Hoekperceel

Een perceel, gelegen aan twee wegen of aan twee zijden grenst aan het openbaar gebied.

1.35 Hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.36 Huishouden

een samenlevingsvorm van een of meer personen, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.

1.37 Huisvesting in verband met mantelzorg

Huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.

1.38 Kamerverhuur

Het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.

1.39 Kap

De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 75°.

1.40 Landschapselementen

Landschappelijk, cultuurhistorisch en natuurlijk waardevolle elementen in het landschap, zoals onder andere houtopstanden, houtwallen en singels of andere natuurlijke elementen anders dan opgaande beplanting zoals moerasjes, poelen en steilranden welke geen agrarische productiefunctie hebben.

1.41 Landschapswaarden

De aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk, cultuurhistorisch, ecologisch of geomorfologisch opzicht.

1.42 Lessenaarsdak

Een dakvorm waarbij de afdekking van het gehele huis bestaat uit één schuin dakvlak en de afwatering van dit dak plaatsvindt aan één zijde.

1.43 Mantelzorg

Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.44 Nok

Het snijpunt van twee hellende vlakken.

1.45 Nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie.

1.46 Onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 meter boven het peil is gelegen.

1.47 Ondergeschikte detailhandel

Detailhandelsactiviteiten die qua uitstraling passen bij de hoofdfunctie, ter ondersteuning dienen van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn, los van de hoofdfunctie.

1.48 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.49 Seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.50 Selectiebesluit

Een door het bevoegd gezag genomen besluit op basis van het in het archeologische onderzoeksrapport opgestelde selectieadvies.

1.51 Smartshop

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen.

1.52 Vellen van houtopstanden

Vellen: rooien; kappen; kandelaberen; verplanten; het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van knotten of kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die tot de dood, ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand kunnen leiden.

1.53 Verblijfsrecreatie

Vormen van recreatie waarbij ook nachtverblijf wordt geboden zoals campings, hotels, pensions en bed & breakfast.

1.54 Voorgevel

De naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.55 Voorgevelrooilijn

  • langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

  • langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

1.56 Vrijstaande woning

Een woning waarvan het hoofdgebouw losstaat van de zijdelingse bouwperceelgrenzen.

1.57 Waterbergingsvoorziening

Bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater in de bodem, zoals groene daken, wadi's (verlaging in het groen), waterbergende bestrating, berging op het dak, grindkoffers, infiltratiekratten en/of het aanbrengen of vergroten van (bestaande) greppels, (zak)sloten, watergangen en vijver.

1.58 Wonen

het voeren van een huishouden in een woning.

1.59 Woning

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.60 Zolder

Een gedeelte van een gebouw waarvan de vrije hoogte tussen de bovenkant van de vloer en het laagste punt van de onderkant van het dak minder dan 1,20 meter bedraagt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens

De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel.

2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel

De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.3 Bebouwingspercentage

Het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.

2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 Dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 Diepte van een gebouw

De lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.7 Goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald.

2.8 Hoogte van een dakopbouw

Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

2.9 Hoogte van een kap

Vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

2.10 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.11 Lessenaarsdak

In afwijking van het bepaalde in de leden 2.4 en 2.7 bij een gebouw met een lessenaarsdak wordt het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte.

2.12 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.13 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.14 Peil

  • Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.

  • Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van ecologische en landschappelijke waarden;

  2. waterhuishouding, waterberging, waterlopen;

  3. extensief recreatief medegebruik;

  4. groen;

  5. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – inrit': een inrit naar het aangrenzende woonperceel.

3.2 bouwregels

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;

  2. het aanplanten of verwijderen van bomen en/of houtgewassen alsmede het aanleggen en/of aanplanten van landschapselementen;

  3. het vellen of rooien van houtgewas als bos, houtsingels, boomgroepen, struwelen, alsmede het verwijderen van landschapselementen als poelen, moerasjes en ruigten;

  4. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;

  5. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik;

  6. het aanbrengen van drainage;

  7. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies;

  1. Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  1. De onder a. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische en/of landschappelijke waarden van de gronden.

Artikel 4 Wonen

4.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren;

  4. speelvoorzieningen;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 bouwregels

4.3 afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 4.2.1 onder e, voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak op hoekpercelen, met dien verstande dat:

  1. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen op minimaal 1 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd;

  2. de minimum afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens 3 meter bedraagt;

  3. het bepaalde in artikel 4.2.1 tot en met 4.2.3 in acht moet worden genomen;

  4. de stedenbouwkundige kwaliteit en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

4.4 afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8:

  1. voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt;

  2. het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;

  3. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;

  4. de activiteit niet-vergunningplichtig ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mag zijn;

  1. voor het gebruik en/of (ver)bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bestaande woning als huisvesting in verband met mantelzorg, met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

  2. deze huisvesting niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

  3. geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmeringen ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

  4. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als huisvesting in verband met mantelzorg moet worden beëindigd.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

5.2 bouwregels

  1. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mogen niet worden gebouwd.

  2. In afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen:

  1. gebouwen worden gebouwd ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;

  2. bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 100 m².

  1. Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.

5.3 afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 indien:

  1. op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, of

  2. passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of andere met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:

  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;

  2. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;

  3. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen als dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;

  4. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

  5. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;

  6. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
    overige waterpartijen;

  7. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;

  8. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.

  1. Aan een vergunning als bedoeld in lid a, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden.

  2. In afwijking van het bepaalde in lid a is geen omgevingsvergunning vereist, indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd en/of vernieuwd, met dien verstande dat de afwijking niet mag worden vergroot.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

  1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.

  2. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart- en headshop, alsmede een groothandel in smart- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;

  2. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en/of huisvesting in verband met mantelzorg;

  3. het gebruik van bijgebouwen voor een aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;

  4. het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;

  5. het gebruik van een woning voor kamerverhuur.

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a en b, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;

  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;

  3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  4. het bepaalde ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:

  1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;

  2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Parkeren

  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen wordt verleend, indien wordt aangetoond dat in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw.

  2. Het parkeren of stallen van auto's dient plaats te vinden in, op of onder het gebouw, danwel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

  3. Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt vastgesteld aan de hand van de Notaparkeer-enstallingsbeleid Breda, de Herijking nota Parkeer- en Stallingsbeleid in 2013 en wijzingen daarvan.

  4. De onder a. genoemde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.

  5. Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:

  1. indien het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- en stallingsruimte is voorzien.

  1. Het college kan aan de omgevingsvergunning, als bedoeld onder e, (financiële) voorwaarden verbinden.

  2. Indien het onder c. genoemde Nota parkeer- en stallingsbeleid, na vaststelling van dit plan wordt gewijzigd, moet bij het bouwen en het uitbreiden of veranderen van activiteiten of functies op grond van deze planregels worden voldaan aan deze gewijzigde nota.

10.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. een goede woonsituatie;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

10.3 Vellen van houtopstanden

  1. Het is verboden om Waardevolle houtopstanden die zijn opgenomen op de Bomenkaart;vergunningplichtige houtopstanden te (doen) vellen.

  2. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder lid a met maximaal 10%.

  2. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder lid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

“Regels van het bestemmingsplan Ulvenhout, Annevillelaan-Riekeschot 1".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Aan Riekeschot 1 in Ulvenhout staat een ruime woning op een grote kavel. Deze kavel grenst aan de Pennendijk en aan de Annevillaan. Aan de Annevillelaan is reeds een kadastraal perceel afgesplitst voor de dochter van de eigenaar. Zij wil hier met haar gezin gaan wonen. Er ontstaat dan een nieuwe kavel met ontsluiting op de Annevillelaan, in lijn met meerdere kavels langs de Annevillelaan. De gemeente Breda heeft op 8 mei 2019 een positief standpunt ingenomen ten aanzien van het initiatief onder de voorwaarde dat de groenstrook langs de Annevillelaan op het eigendom wordt beschermd met behulp van een natuurbestemming. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied bestaat uit de percelen kadastraal bekend als Ginneken sectie D nummers 6192 en 6193 met een oppervlakte van circa 3.250 m². Figuur 1 en 2 tonen de ligging en begrenzing van het plangebied.

[image]

Figuur 1. Ligging plangebied

[image]

Figuur 2. Begrenzing plangebied

Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de straat Riekeschot, aan de westzijde door de Pennendijk en aan de noordzijde door de Annevillelaan. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan een woonperceel aan de Riekschot en een bosperceel aan de Annevillelaan. De omgeving van het plangebied is te typeren als een rustige woonwijk met ruime kavels en ruime grondgebonden woningen, grotendeels vrijstaand.

[image]

Figuur 3. Vigerend bestemmingsplan Ulvenhout (rode cirkel geeft het plangebied aan)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan in het plangebied is het bestemmingsplan Ulvenhout, vastgesteld op 11 februari 2010 en onherroepelijk sinds 24 augustus 2011. In het vigerende bestemmingsplan heeft het volledige plangebied de bestemming 'Wonen' (figuur 3). Er is een sprake van een groot bouwvlak en de 'specifieke bouwaanduiding - erfbebouwing' waarbinnen 40% van het oppervlak bebouwd mag worden met een maximum van 400 m². Gebouwen mogen een goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 10 meter hebben. Er is uitdrukkelijk geen vermeerdering van het aantal woningen toegestaan. Tevens ligt op de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

1.4 Leeswijzer

Om de ontwikkeling mogelijk te maken is wijziging van de juridisch-planologische regeling van het plangebied noodzakelijk. De nieuwe regeling wordt vastgelegd in een bestemmingsplan voor specifiek het plangebied waar de ontwikkeling plaatsvindt. Van dit bestemmingsplan vormen de planregels en verbeelding de juridisch bindende planstukken. Deze stukken tezamen maken de herinrichting van de gronden en het gebruik voor bestaande en nieuwe functies mogelijk. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt de ontwikkeling nader toegelicht en gemotiveerd. Ook wordt hier een toelichting gegeven op de planregels en verbeelding. Samen vormen deze stukken het bestemmingsplan. Qua planopzet sluit dit aan op de gangbare systematiek binnen de gemeente Breda, met inachtneming van de standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP 2012) en het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO).

De toelichting is opgebouwd uit de volgende hoofdstukken:

  • In hoofdstuk 2 is de bestaande en beoogde situatie in het plangebied beschreven.

  • In hoofdstuk 3 is het relevante ruimtelijke provinciale en gemeentelijke beleid behandeld.

  • In hoofdstuk 4 komen de sectorale aspecten aan bod.

  • In hoofdstuk 5 is de juridische planbeschrijving opgenomen. In dit hoofdstuk wordt de wijze van bestemmen uiteengezet en is een toelichting gegeven op de regels van het bestemmingsplan.

  • In hoofdstuk 6 is de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.

Hoofdstuk 2 Bestaande En Beoogde Situatie

2.1 Ruimtelijke Structuur

Het plangebied ligt op een plek, waarvan het wegenpatroon van Annevillelaan, Pennendijk-Kraaijenbergsestraat in ieder geval al sinds de 19e eeuw bestaat. In figuur 4 is de situatie anno 1895 opgenomen. De Annevillelaan (eerder Steenstraat genoemd) is een zijweg van de historische lintstructuur van Ulvenhout en voert langs de noordzijde van het beekdal van de Chaamsebeek. Pas later is de naam Annevillelaan gekozen in verwijzing naar het landgoed Anneville. De Pennendijk is een koppeling met het buurtschap Pennendijk dat direct ten zuiden van Ulvenhout aan de oude weg van Breda naar Turnhout.

[image]

Figuur 4. Situatie anno 1895 (rode cirkel geeft het plangebied aan)

Pas vanaf de jaren zeventig is de groei van de kern Ulvenhout langs de Annevillelaan op gang gekomen. Breda was toen ontsloten via de A27 en de A16 en de doortrekking van de A58 ten zuiden van Ulvenhout zat in de pen. Het duurde tot eind 1989 voordat het traject tussen de knooppunten Sint Annabosch en Galder opende. De woningbouw in en rond het plangebied dateert uit de jaren tachtig.

2.2 Bestaande Situatie

In de bestaande situatie is de gehele omgeving in gebruik als woongebied. In alle gevallen gaat het om grondgebonden woningen op relatief grote kavels. De meeste woningen zijn vrijstaand.

In figuur 5 is een beeld van de bestaande situatie weergegeven. Op de bovenste foto is te zien dat in het plangebied een vrijstaande woning van één laag met kap met een ingebouwde garage staat. Deze woning is op de straat Riekeschot georiënteerd. De woning heeft een ruime achtertuin, bestaande uit een open grasveld en een vijver. Rondom staat opgaand groen die tevens dient als buffer en privacybescherming naar de aangrenzende Pennendijk en Annevillelaan. Op de onderste foto is te zien dat aan de rechterzijde een groen beeld in het plangebied heerst, terwijl aan de overzijde woningen op de Annevillelaan zijn georiënteerd.

[image]

[image]

Figuur 5. Bestaande situatie (boven Riekeschot, onder Annevillelaan)

2.3 Beoogde Situatie

De nieuwe woning wordt gebouwd op het reeds afgezonderde kadastraal perceel van 300 m². De woning wordt centraal op dit perceel geplaatst (figuur 6). De oprit, met ruimte voor twee auto's, is gesitueerd ter plaatse van het bestaande hek tegenover Annevillelaan 81. Alle bomen zijn geïnventariseerd en op tekening gezet. In figuur 6 is te zien dat door de positie van de woning alle bomen kunnen blijven gehandhaafd. De ontworpen woning betreft een gebouw van één laag met een kap. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de wens om een bereikbare woning te realiseren met een bescheiden hoogte. De architectuur (impressies in figuur 7) toont een woning die goed past in de bosrijke omgeving.

[image]

Figuur 6. Situering nieuwe woning en te handhaven bomen

[image]

Figuur 7. Impressie (van boven naar beneden): zijkant met voordeur, voorkant (zijde Annevillelaan) en achterzijde

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Het onderhavige plan heeft betrekking op de herontwikkeling in bestaand stedelijk gebied en wordt overgelaten aan gemeente en provincie.

Besluit Algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit Algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro zijn nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. Op grond van het Barro ligt het plangebied in het radarverstoringsgebied. In het radarverstoringsgebied stelt het Rijk eisen aan bebouwing met een hoogte van meer dan 113 meter of windturbines met een hoogte van meer dan 90 meter. In het plan worden dergelijke objecten niet mogelijk gemaakt. De afweging vindt verder decentraal plaats.

Besluit ruimtelijke ordening

De in de SVIR geïntroduceerde 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad van State (ABRvS) zijn ruimtelijke besluiten gericht op een ontwikkeling van 11 woningen of minder niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling aan te merken. In het plan wordt 1 nieuwe woning mogelijk gemaakt. De 'Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing op onderhavige ontwikkeling.

3.2 Provinciaal Beleid

Brabantse Omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld door de Provinciale Staten. De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De provincie Noord-Brabant heeft ambities op gebied van energietransitie, wil klimaatproof zijn, wil uitgroeien tot een slimme netwerkstad en wil een top kennis- en innovatieregio blijven.

  • De doelstelling voor de energietransitie is tweedeling: het verminderen van energieverbruik en de verduurzaming van energie om in 2050 energieneutraal te zijn. Voor 2030 is de doelstelling om de reductie van broeikasgassen met ten minste 50 procent te verminderen ten opzichte van de uitstoot in 1990. Daarnaast dient 50 procent van de energie duurzaam opgewekt te worden. De provincie kiest voor een richting gevende en stimulerende rol. De hoofdrol voor de realisering wordt ingevuld door gemeenten en initiatiefnemers. De provincie blijft intensief in gesprek met de regio's om tot een gezamenlijk beeld van de kansen en koers voor een regio te komen en de opgave te realiseren.

  • Klimaatproof betekent dat beter omgegaan moet worden met de gevolgen van toenemende extremen in temperatuur en neerslag. Dit heeft gevolgen voor de fysieke leefomgeving. De doelstelling is om in 2050 klimaatbestendig te zijn met een waterrobuuste inrichting. Dit wil zeggen dat de risico' s vanwege deze weerextremen in 2050 aanvaardbaar, draagbaar en beheersbaar zijn.

  • Een slimme netwerkstad bestaat uit het versterken van het centrale stedelijke netwerk en het zorgdragen voor vitaliteit van krimpgebieden. De verantwoordelijkheid voor de aanpak van de integrale verstedelijkingsopgave is een samenspel tussen gemeenten, marktpartijen, burgers en de provincie. De provincie wilt een actieve rol spelen bij de verstedelijkingsopgave, gericht op een zorgvuldig ruimtegebruik.

  • De provincie wil een top kennis- en innovatieregio blijven. Daarvoor is een omslag nodig naar een verregaande circulaire economie waarin digitalisering steeds belangrijker wordt. De omslag is op de eerste plaats een opgave voor de sector en hangt af van gezamenlijke acties met partijen. Regels moeten daarin geen belemmering vormen.

In dit geval is sprake van toevoeging van één woning in het bestaand stedelijk gebied met tegelijkertijd een bescherming van waardevolle groenstructuren. De woning wordt duurzaam gebouwd. De inrichting van het plangebied is reeds waterrobuust. Er zijn geen directe linken met de planvorming.

Structuurvisie ruimtelijke ordening

Na het vaststellen van de Brabantse Omgevingsvisie zal een doorvertaling gemaakt moeten worden in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht.

Daarmee is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO), die op 19 maart 2014 in werking is getreden, nog steeds van belang. De SVRO schetst de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De provincie stuurt door middel van vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Binnen deze structuren worden de belangrijkste, maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen en kiest de provincie voor een bepaalde ordening van functies. Hiermee wil de provincie een gevarieerd en aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat ontwikkelen waarin een kennisinnovatieve economie centraal staat voor een duurzaam Brabant. Het principe van 'behoud en ontwikkeling' staat hierin centraal.

De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Een van deze instrumenten is de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim omgevingsverordening, voorbereid in afwachting van de Omgevingswet, is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:

  • provinciale milieuverordening;

  • verordening natuurbescherming;

  • verordening ontgrondingen;

  • verordening ruimte;

  • verordening water;

  • verordening wegen.

De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.

In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:

  1. Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo'n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen. Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema's rechtstreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming. Deze regels zijn voor dit plangebied niet relevant.

  2. Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren. Het plangebied ligt volledig in het bestaand stedelijk gebied, meer specifiek in een kern in het landelijk gebied (figuur 8).

[image]

Figuur 8. Uitsnede kaart Interim Omgevingsverordening met indicatie ligging plangebied

De Interim Omgevingsverordening stelt dat de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt in het bestaande stedelijk gebied en bij stedelijke ontwikkelingen toepassing wordt gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is in dit geval geen sprake van een stedelijke ontwikkeling (zie paragraaf 3.1). Verder stelt de Omgevingsverordening dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwbouw van woningen een verantwoording bevat over de wijze waarop de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg worden nagekomen en de wijze waarop de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.

De regionale afspraken zijn vastgelegd in de Regionale Agenda Wonen 2017. Daarin is aangegeven dat de bestaande harde plancapaciteit onvoldoende is om aan de regionale doelstellingen te voldoen. De totale harde plancapaciteit bedraagt 70% van de totale woningbouwopgave voor de gemeente Breda. Met onderhavig plan wordt extra capaciteit van één woning toegevoegd. Derhalve past het plan binnen de regionale afspraken en daarmee voldoet het plan aan artikel 3.42 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

Andere aanduidingen die voortvloeien uit de Interim Omgevingsverordening zijn niet van toepassing op het plangebied.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Breda 2030, Keuzes maken in een dynamische tijd

De Structuurvisie Breda 2030 (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2013) geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weer en biedt een afwegingskader voor de stedelijke programmering. De structuurvisie dient als integrale basis voor bestemmingsplannen, ontwikkelingsvisies en beleidsdocumenten.

Het fundament voor de ontwikkeling van Breda naar 2030 is het ontwikkelen van een compacte, duurzame stad, waarin ruimte is voor initiatief. Uitgangspunt in de Structuurvisie voor wat betreft woningbouw is een betere aansluiting van de nieuwbouw op de bestaande voorraad en de ontwikkelde woningvraag. Vraag en aanbod moeten beter op elkaar afgestemd worden. Het is dus van belang dat een herprogrammering plaatsvindt, waarbij prioriteiten gesteld worden, welke woningbouwplannen wel een geen doorgang mogen vinden. Het afstemmen van het woningaanbod op de woonvraag is de opgave voor markt en overheid. De gemeente voert de regie op het programma en zal samen met andere partijen en bewoners richting gegeven aan de projecten waarop wordt ingezet. Zij heeft hierbij vooral een regisserende, stimulerende en faciliterende rol. Wanneer de bevolkingsontwikkeling, de woningmarkt en de ambities rond het wonen vertaald worden naar het woonbeleid, komen de volgende accenten naar voren:

  • Realistisch programmeren;

  • Bijstellen, doseren en faseren van lopende plannen;

  • Schrappen van projecten die niet tot ontwikkeling komen;

  • Faciliteren van vernieuwende, onderscheidende en unieke woonlocaties;

  • Ondersteunen van initiatieven (zelfbouw);

  • Aandacht voor de vitaliteit van de dorpen en wijken;

  • Inzetten op duurzaamheid bestaande voorraad (o.a. particuliere woningverbetering);

  • Aandacht voor vergrijzing (nul-trede-woningen, thuis wonen met zorg in de buurt);

  • Huisvesten van jonge huishoudens;

  • Huisvesten van kwetsbare groepen en de benodigde kernvoorraad aan sociale huurwoningen;

  • GWI en bereikbaarheid voorzieningen;

  • Arbeidsmigranten en studenten en regulering kamermarkt.

Vertaald naar de nieuwe woningvoorraad, geven de accenten voor het woonbeleid het volgende beeld:

  • Kleinschalig en verspreid over alle woonsferen en woonmilieus;

  • Ruimte voor zelfbouw;

  • Inzetten op functiemenging;

  • Versterken karakter bestaande woonmilieus (gemêleerd);

  • Monitoring ontwikkeling vraagzijde en effecten realisatieteam;

  • Faseren en doseren grootschalige locaties;

  • Verzamelopgave vitaliteit dorpen.

Woningvermeerdering kan worden toegelaten wanneer sprake is van verbetering van de (ruimtelijke) kwaliteit van de locatie door woningbouwontwikkeling. Het plangebied is gelegen in de kern Ulvenhout.

Nota van uitgangspunten Ulvenhout (2009)

In de nota van uitgangspunten voor Ulvenhout in 2009 is de mogelijkheid tot het splitsen van percelen al benoemd. Gedachte is dat door splitsing differentiatie in de monotone woningvoorraad van Ulvenhout kan worden ingebracht door starterswoningen en/of andere bereikbare woningen te realiseren. Langs de Annevillelaan zijn op grond van deze uitgangspunten in de afgelopen jaren enkele woningen gerealiseerd. In dit geval gaat het om het realiseren van deels zelf te bouwen bereikbare woning. In dezelfde nota van uitgangspunten is het behoud van ruimtelijke kwaliteit als randvoorwaarde benoemd. In dit plan blijft de groenstructuur langs de Annevillelaan behouden en krijgt extra bescherming in de vorm van een natuurbestemming. De woning wordt gebouwd op een plek op enige afstand van de Annevillelaan en de bouw leidt niet tot de aantasting van waardevolle bomen. Het plan past daarmee in de structuurvisie.

Woonvisie Breda en uitvoeringsagenda (2014)

De gemeente Breda heeft in december 2013 de 'Woonvisie Breda, wonen in een dynamische tijd' vastgesteld. Hierin geeft de gemeente richting aan wat zij op gebied van wonen wil bereiken; een complete woongemeente met een grote verscheidenheid aan woningen en woonmilieus. De koers uit de Woonvisie is nader uitgewerkt in de 'Uitvoeringsagenda Woonvisie Breda'. De volgende vier kernopgaven staan centraal:

  • een aantrekkelijke en betaalbare woning voor iedereen;

  • aantrekkelijk wonen voor iedereen: specifieke opgaven;

  • een prettige woonomgeving;

  • duurzaam wonen en leven.

Elke kernopgave is uitgewerkt in bijbehorende doelen, welke zijn vertaald in prestaties en acties. Breda kiest voor het in stand houden en versterken van het specifieke karakter van buurten en wijken met daarin een compleet aanbod en variëteit van gewilde woonmilieus voor een grote diversiteit van bewonersgroepen. Met de woonvisie stimuleert de gemeente Breda het zelf organiserend vermogen en eigen kracht van burgers.

De ontwikkeling is een particulier initiatief en sluit aan bij het karakter van het woonmilieu in Ulvenhout. Het plan voldoet aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat het een stedelijke inbreiding betreft. Daarnaast worden de woningen gebouwd conform de huidige duurzaamheidseisen. De ontwikkeling past binnen het beleid van de gemeentelijke woonvisie.

Bomenbeleid

De gemeente Breda heeft op 14 juli 2016 een nieuwe digitale kaart met waardevolle bomen, bossen en andere groene gebieden vastgesteld. Aan de hand van criteria - zoals cultuurhistorie, ecologie en het klimaat - zijn samen met lokale natuur- en milieuverenigingen de Bredase bomen zorgvuldig in kaart gebracht. Het nieuwe bomenbeleid zorgt voor adequate bescherming van waardevolle bomen, maar ook bossen en houtsingels. Het brengt vereenvoudiging van de huidige Bomenverordening 2010. Het groen op de nieuwe kaart is in de toekomst beschermd en valt onder de regels van een omgevingsvergunning.

Op de 'Bomenkaart' heeft de laanbeplanting langs de Annevillelaan de aanduiding 'waardevolle boom' gekregen. Een groot deel van het plangebied valt in de categorie 'groengebied'. Dit is een 'gebied met een duidelijke ruimtelijke samenhang en begrenzing, waarin zich meerdere bomen bevinden en dat een uitgesproken groene functie heeft'. Voor het rooien van bomen met een stamomtrek van 65 cm of meer op een hoogte van 1,3 meter boven het maaiveld, is een omgevingsvergunning nodig.

De ruimtelijke samenhang heeft in dit geval betrekking op een reeks van percelen langs de Annevillelaan. Langs de Annevillelaan is sprake van niet alleen laanbeplanting, maar ook van een dichte begroeiing waardoor er vanaf de openbare weg sprake is van een groene beleving. Om deze groene beleving te beschermen wordt de zone langs de Annevillelaan in dit bestemmingsplan voorzien van de bestemming Natuur. Verder is er in het plan voor het realiseren van de nieuwe woning rekening mee gehouden dat geen enkele volwassen boom hoeft te worden gekapt. Daarmee wordt voldaan aan het bomenbeleid.

Parkeer en Stallingsbeleid Breda

In 2004 is de Nota Parkeer- en Stallingsbeleid Breda vastgesteld. Deze is in 2013 herijkt en in 2016 geactualiseerd. De regeling is in planologische zin verankerd in het Parapluplan Parkeren 2017, vastgesteld op 12 april 2018. Op grond hiervan wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen pas verleend, als wordt aangetoond dat in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's. Het parkeren of stallen van auto's dient plaats te vinden op eigen terrein. Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota parkeer- en stallingsbeleid, de herijking uit 2013 en wijzingen daarvan. In het plan is rekening gehouden met de parkeerbehoefte en wordt het parkeren op eigen terrein opgelost. De wijze waarop dit gebeurt, is in paragraaf 4.5 uiteengezet.

Duurzaamheidsvisie Breda 2030

In 2017 is de Duurzaamheidsvisie Breda 2030 vastgesteld. Duurzaamheid gaat daarin niet alleen over 'het milieu', het gaat over mensen. Duurzame ontwikkeling betekent dat we willen voorzien in de behoeften van de huidige generaties én de toekomstige generaties. Samenwerking tussen alle partijen in de stad is daarbij van belang, daartoe worden netwerken, communities en verdergaande samenwerking in projecten benut, waarbij de gemeente het goede voorbeeld geeft. De strategie is gericht op een transitie naar een biodiverse stad en een circulaire economie wordt ingezet. Tijdens de ontwikkeling is de aandacht voor mens, milieu en middelen in balans.

Voor alle milieuthema's zijn actsheets geformuleerd. Voor de bouw van één woning zijn vooral de actsheets afval, energie, klimaatbestendigheid en natuur en ecologie van belang, omdat hier vanuit een individueel huishouden een bijdrage aan geleverd kan worden. Voor andere milieuthema's zoals bodem, externe veiligheid, geluid en geur is een individueel huishouden geen bron en wordt alleen getoetst in hoofdstuk 4 of aan de normen voldaan wordt.

  • Voor afval is het doel dat in 2030 elke inwoner 0 kilogram restafval genereert. Door een scheiding van afvalstromen in het huishouden wordt verwerking van afvalstromen tot nuttige stoffen mogelijk gemaakt.

  • Op het gebied van energie heeft de gemeente de ambitie om in 2044 CO2-neutraal te zijn. Per 1 juli 2018 is de aansluitplicht op gas voor nieuwbouwwoningen vervallen, waardoor indirect een andere energievoorziening verplicht is. In dit geval wordt voorzien in een nieuwe woning met een warmtepomp, zodat verwarming en koeling van de woning energieneutraal gebeurt.

  • In het kader van klimaatbestendigheid maakt de gemeente gebruik van de kracht van groen en water in stad en buitengebied. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt aandacht besteed aan groene daken en gevels en aan het anders omgaan met hemelwater. In dit geval wordt een bestaande groenstructuur niet alleen in stand gehouden, maar extra beschermd. Bomen blijven gespaard, water wordt geïnfiltreerd en voor korte pieken opgevangen in de vijver.

  • Voor natuur en ecologie is het streven dat in 2030 iedere inwoner van Breda op 'pantoffelafstand' (200 meter) een groene rustplek heeft. Deze groene rustplek is in dit geval al voorzien op de eigen kavel.

Hoofdstuk 4 Verantwoording

4.1 Erfgoed

In de nota Erfgoed in context ErfgoedVisie Breda 2008-2015 is vastgesteld dat het Bredase erfgoed de basis vormt van de Bredase identiteit en tevens de basis vormt van ruimtelijke ontwikkelingen in Breda. Om het erfgoed in brede zin op herkenbare wijze te kunnen inpassen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsprocessen is een goede inventarisatie noodzakelijk. In deze toelichting op het bestemmingsplan wordt het aanwezige cultureel erfgoed (te verdelen in archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed) globaal in beeld gebracht en wordt aangegeven hoe deze waarden beschermd worden.

Archeologie

Op grond van de Erfgoedwet mag de gemeente haar eigen beleidsinhoudelijke en financiële afwegingen op het gebied van archeologie maken. Voorwaarde is dat het selectie- en vrijstellingsbeleid archeologisch-inhoudelijk is onderbouwd en bestuurlijk is vastgesteld. Daarenboven dient op grond van Bro art. 3.1.6 sub 2a de toelichting (van het bestemmingsplan) ''een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” te bevatten.

De gemeente Breda heeft daartoe in haar bestemmingsplannen de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen voor de gebieden die conform de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed (deel 1- Archeologie) zijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachting anders dan laag. Hetzelfde geldt voor de gebieden van archeologische waarden en gemeentelijke archeologische monumenten. Ter plaatse van gronden met een dubbelbestemming dient voorafgaand aan ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van het archeologisch onderzoek wordt door bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.

[image]

Figuur 9. Uitsnede Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed met indicatie plangebied (zwarte cirkel)

Uit de Beleidsadvieskaart (figuur 9) blijkt dat het plangebied ligt op de grens van een middelhoge (groen) en een hoge verwachting (rood). De nieuwe woning wordt gebouwd in het groene deel. De oppervlakte van de woning bedraagt iets minder dan 100 m² en voldoet daarmee aan de vrijstellingsgrens.

In dit bestemmingsplan wordt een dubbelbestemming ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden in de regels opgenomen. In de regels is voor het bevoegd gezag aldus de mogelijkheid opgenomen om voorwaarden te stellen aan de omgevingsvergunning ter behoud en bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden. Hiermee bestaat er vanuit het aspect archeologie geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Historische geografie

Lange tijd bestond de enige bebouwing rondom het plangebied uit de woning gelegen op de hoek van de Kraaijenbergsestraat met de Annevillelaan. De bebouwing rond het plangebied dateert van na 1980. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Brabant staan alleen de Annevillelaan en de route Pennendijk-Kraaijenberglaan aangeduid als historisch geografische lijnen van redelijk hoog belang. De Annevillelaan heette volgens de cultuurhistorische landschapsinventarisatie van de gemeente Breda (Leenders, 2004) de Steertstraat en staat vermeld vanaf 1634. Een steert is een langwerpig stuk grond of het uiteinde van een nederzettingsgebied. In het midden van de 19e eeuw werd het landgoed Anneville gesticht. Bij het landgoed hoorde een bestrate eigen weg naar de Steertstraat.

Er is geen sprake van stedenbouwkundig waardevolle plekken of vanuit cultuurhistorie beschermde gebieden. Het plangebied valt buiten de molenbiotoop. Het plan doet geen enkele afbreuk aan de waarde van de Annevillelaan als historisch geografische lijn, maar versterkt die eerder.

Gebouwd erfgoed

Binnen het plangebied bevinden zich geen beschermde monumenten en panden van cultuurhistorische waarde. Derhalve is het toekennen van een dubbelbestemming 'Waarde-Cultuurhistorie' niet van toepassing.

4.2 Bodem

Bij functiewijzigingen en/of herinrichtingen moet nagegaan worden of er aanwijzingen zijn voor de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging. In 2019 is door Bodex een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, opgenomen in bijlage 1.

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat in de boven- en ondergrond geen van de geanalyseerde parameters verhoogd zijn aangetoond. Tevens kan op basis van het bodemonderzoek worden geconcludeerd dat in het grondwatermonster PB01-1-1 een lichte verontreiniging (overschrijding streefwaarde) met barium is aangetoond. De in het bodemonderzoek aangetoonde streefwaardeoverschrijding is dermate licht dat deze wat betreft de volksgezondheid en de functionaliteit van de bodem geen gevolgen zal hebben. Het instellen van vervolgmaatregelen wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Nadat het bodemonderzoek is uitgevoerd, is het tijdelijk handelingskader voor PFAS geïntroduceerd. Omdat in dit geval grond die wordt uitgegraven voor de woning elders op het perceel wordt hergebruikt (gesloten grondbalans) is er geen noodzaak voor extra onderzoek naar PFAS.

Bodem vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.3 Water

Beleid

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat daarbij om de waterkwantiteit en –kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, de waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepsvaartbeheer. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners.

Daarnaast heeft het waterschap, waar nodig, toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheerplan en heeft het waterschap een eigen verordening 'de Keur' en de legger. De Keur bevat ge- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerpen van watersystemen zijn opgenomen in de beleidsregel 'Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak' en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels van afvoeren van hemelwater.

Het hemel- en grondwaterbeleid van de gemeente Breda luidt kort samengevat als volgt:

  1. Het beleid is van toepassing voor lozing op de riolering én oppervlaktewater. Bij lozing op oppervlaktewater is ook het beleid van Waterschap Brabantse Delta van toepassing;

  2. Bij elke (her)ontwikkeling dient het water van kleine buien plaatselijk te worden verwerkt (in plaats van directe afvoer naar de riolering) in het kader van het duurzaamheidsprincipe;

  3. Voor een toename van verhard oppervlak gelden zwaardere eisen, ook extreem zware buien moeten ter plaatse kunnen worden opgevangen om wateroverlast te beperken, het veiligheidsprincipe;

  4. Grondwater leidt niet tot structurele grondwateroverlast en vormt geen belemmering voor het grondgebruik;

  5. (Geo)hydrologisch onderzoek is nodig en geeft inzicht in de mogelijkheden en beperkingen;

  6. De systeemkeuze en uitgangspunten worden in een rapportage vastgelegd en onderbouwd.

Waterberging en drooglegging

In de Keur is opgenomen dat het afvoeren van hemelwater via een toename verhard oppervlak of door het afkoppelen van verhard oppervlak naar een oppervlaktewaterlichaam mogelijk is onder de volgende voorwaarden:

  1. Het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;

  2. De toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m² is, of;

  3. De toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.

  4. De toename van verhard oppervlak tussen 2.000 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale compensatie conform de rekenregel: benodigde compensatie(in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)

In het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met 100 m² aan daken en circa 50 m² oprit. De bouwplannen blijven derhalve ruim onder de 2.000 m² extra verharding ten opzichte van de bestaande situatie, zodat geen sprake is van een retentievereiste als verplicht door het waterschap.

De gemeente Breda stelt zelf wel een bergingsopgave van 7 mm per m² totale verharding en 78 mm per m² nieuw verhard oppervlak. Het bestaand verhard oppervlak bedraagt circa 450 m². Op basis van het bestaand en toekomstig verhard oppervlak en de bergingseis bedraagt de waterbergingsopgave voor het plangebied in totaal (450 m² x 0,007) + (150 m² x 0,078) = circa 15 m³. In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater van de nieuwe woning separaat binnen de plangrenzen worden verwerkt. Omdat er sprake is van schone oppervlakten is infiltratie in de zandige ondergrond de belangrijkste optie. De berging wordt verder opgevangen in een bestaande vijver met een oppervlakte van circa 150 m² en een diepte van gemiddeld 50 centimeter. Er wordt daarmee in ruim voldoende bergingscapaciteit voorzien, zodat ook extreem zware buien tijdelijk geborgen kunnen worden. De ontwikkeling zal daarmee hydrologisch neutraal zijn. Binnen de planlocatie is voldoende ruimte aanwezig om de waterbergingsopgave te verwerken.

Het plangebied heeft, op grond van de Algemene Hoogtekaart Nederland, een hoogteligging van circa 5,0 meter + NAP. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat de grondwaterspiegel op 1,65 meter beneden maaiveld ligt. De stromingsrichting van het grondwater is vermoedelijk noordelijk gericht. De ontwateringsdiepte lijkt vooralsnog voldoende voor de bouw van de woning.

Veiligheid

In het plangebied is geen kern en beschermingszone van een waterkering gelegen.

Riolering en zuiveringswerken

De woning wordt voor wat betreft het vuil water aangesloten op de riolering die reeds in de Annevillelaan aanwezig is.

Waterkwaliteit

Bij de bouw van de woning wordt geen gebruik gemaakt van uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink. Hierdoor wordt de uitspoeling van vervuilende stoffen via de bodem naar het oppervlaktewater voorkomen. Deze stoffen kunnen zich namelijk ophopen in het water (bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

Natuur

Het plangebied is gelegen in het invloedsgebied van Natura 2000 en in het attentiegebied. Activiteiten die leiden tot een verdrogend effect zijn hier niet toegestaan. In het plan is daar geen sprake van.

Procedure

De waterparagraaf is in het kader van het vooroverleg aan het waterschap voorgelegd. Het wateradvies is opgenomen als bijlage 2 bij de toelichting.

4.4 Verkeer En Parkeren

Verkeersbewegingen

Het aantal extra motorvoertuigbewegingen per etmaal in de nieuwe situatie dat gemoeid gaat met de bouw van één woning bedraagt conform de kentallen van de gemeente Breda 6. Deze verkeersbewegingen worden in de nieuwe situatie afgewikkeld via de Annevillelaan. De Annevillelaan is toegerust op deze zeer beperkte toename van het aantal auto's.

Parkeren

In 2013 heeft de gemeente Breda de tot dan toe vigerende 'Nota Parkeer- en stallingsbeleid Breda' uit 2004 herijkt. De gemeentelijke nota geeft per functie de toepasselijke parkeernormen aan. Voor het onderhavige plangebied dient volgens de kaart 'deelgebieden parkeernormering' uitgegaan te worden van 'parkeernormen, overig gebied'. Voor dit gebied geldt een parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen per woning. Er dienen aldus afgerond twee parkeerplaatsen per woning gerealiseerd te worden. Deze dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd. Op de oprit is hiervoor ruimte. In de regels is geborgd dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken tenminste voldaan dient te worden aan dit gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen.

4.5 Natuur

Vanaf 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbe-schermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming: Natura 2000

Inzicht moet worden verkregen in effecten op beschermde natuurgebieden in de omgeving. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Ulvenhoutse Bos op een afstand van minimaal 300 meter.

De geplande werkzaamheden door de toevoeging van één kleinere woning aan het bestaand stedelijk gebied zijn zeer kleinschalig van aard, hebben geen effect op grondwaterstromingen en stoten geen schadelijke stoffen uit. Werkzaamheden zijn van relatief korte duur en veroorzaken geen geluid- of lichtoverlast naar de directe omgeving. Op dergelijke afstanden kan er geen sprake zijn van enig direct effect. Alleen externe werking door stikstofdepositie (door de lucht) zou aan de orde kunnen zijn.

Op 29 mei 2019 heeft de hoogste bestuursrechter (de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) beslist dat de Programmatische Aanpak Stikstof niet ten grondslag mag worden gelegd aan de toestemmingverlening voor activiteiten die leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Voor nieuwe bestemmingsplannen geldt de verplichting voor de gemeenteraad om te beoordelen of als gevolg van de met het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen relevante stikstofdeposities kunnen optreden ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden.

Bij woningbouw kan stikstofuitstoot optreden als gevolg van ruimteverwarming (gas), verkeers-bewegingen van en naar de locatie en tijdelijke bouwwerkzaamheden. Vanuit de Wet natuurbescherming is het verschil tussen de nieuwe situatie en de huidige fysieke situatie (met een nog bestaand gebouw dat echter niet meer in gebruik is bij een bouwbedrijf) leidend.

Per saldo is het verschil tussen de nieuwe en bestaande situatie:

  • In termen van ruimteverwarming neutraal: er wordt een gasloos verwarmde woning gebouwd.

  • In termen van verkeer is er sprake van 6 extra verkeersbewegingen per etmaal in de gebruiksfase. Deze verkeersbewegingen gaan naar de aansluiting op de A58, waar de bewegingen opgaan in het heersende verkeersbeeld.

  • In termen van bouwen is er vooral sprake van bouwverkeer; dit tijdelijk effect is gesimuleerd door uit te gaan van 4 extra middelzware voertuigbewegingen per etmaal, naast de 6 lichte voertuigbewegingen; dit is een overschatting van de realisatiefase, zeker omdat er dan nog geen sprake is van bewoning van de nieuwe woning.

De bovenstaande gegevens zijn ingevoerd in Aerius (zie bijlage 3). Uit de bijlage blijkt dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Daarmee is met zekerheid te stellen dat er geen sprake kan zijn van een significant negatief effect op een Natura 2000-gebied. Een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is derhalve niet nodig.

Gebiedsbescherming: Natuur Netwerk

In figuur 10 is een uitsnede weergegeven van het Natuur Netwerk. Met de realisatie van het Natuur Netwerk wordt beoogd met elkaar verbonden leefgebieden van enige omvang voor flora en fauna te realiseren. Uit de kaart blijkt dat het plangebied (in het stedelijk gebied) geen deel uitmaakt van het Natuur Netwerk. Rondom het stedelijk gebied liggen wel substantiële delen van het Natuur Netwerk met de Ulvenhoutse Bossen ten noorden van het plangebied, het Mastbos ten westen van de kern Ulvenhout, de Chaamse Beek ten zuiden van het plangebied en ook in het zuidoosten het Sint Annabosch. De toevoeging van één woning in het stedelijk gebied kan geen significant effect hebben op de werking van het Natuur Netwerk.

[image]

Figuur 10. Natuurnetwerk in de omgeving met indicatie plangebied (ster)

Soortenbescherming

Verder moet inzicht worden verkregen in de effecten van de ingreep op de aanwezigheid en het leefgebied van beschermde soorten. De Wet natuurbescherming kent drie categorieën:

  • alle van nature in Nederland in het wild levende vogels (beschermingsregime Vogelrichtlijn);

  • soorten beschermd volgens de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn;

  • 'andere soorten': soorten die vanuit nationaal oogpunt bescherming behoeven.

Of dier- en plantensoorten nu beschermd zijn of niet, iedereen moet voldoende rekening houden met in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. De wet erkent daarmee de intrinsieke waarde van in het wild levende soorten. De Memorie van Toelichting zegt het zo: “De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld; de zorgplicht kan wel door toepassing van bestuursdwang worden gehandhaafd”.

In het plangebied is een quick scan flora en fauna uitgevoerd. Deze quick scan is opgenomen als bijlage 4 bij deze toelichting. Uit de quick scan blijkt het volgende:

  • De kans dat er binnen het plangebied vogelsoorten zoals roodborst of winterkoning broeden is bijzonder klein, maar kan niet geheel worden uitgesloten. In de directe omgeving van het plangebied zullen in de bomen en struiken waarschijnlijk enkele algemene vogelsoorten broeden. De bomen en struiken in de directe omgeving van het plangebied zijn niet geschikt voor minder algemene vogelsoorten waarvan het nest jaarrond beschermd is, zoals de bosuil, sperwer of grote bonte specht. Om te voorkomen dat er broedsels van vogels verstoord dan wel vernietigd zullen worden is het noodzakelijk om de werkzaamheden binnen het plangebied buiten het broedseizoen (begin maart-begin september) uit te voeren.

  • Binnen en in de (directe) omgeving van het plangebied komen geen bomen voor die geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Op basis van de huidige inrichting van het plangebied kan worden gesteld dat het plangebied geen essentieel onderdeel zal zijn van een vaste vliegroute. Het plangebied is mede door de tamelijk dichte begroeiing ook niet of nauwelijks geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. In de directe omgeving van het plangebied zijn langs de Annevillelaan twee foeragerende exemplaren van de gewone dwergvleermuis waargenomen. Aangenomen wordt dat ook de laatvlieger af en toe foerageert in de directe nabijheid van het plangebied. Uitvoering van de herinrichting van het plangebied zal geen negatief effect hebben op de lokale foerageermogelijkheden voor vleermuizen.

  • Op basis van het onderzoek en een deskundigenoordeel kan worden bepaald dat binnen het plangebied van de soorten die behoren tot de categorie 'andere' soorten van de huisspitsmuis en rosse woelmuis actueel een vaste verblijfplaats kan voorkomen. Daarnaast kunnen een enkele keer ook andere diersoorten (zeer) tijdelijk in het plangebied verblijven, zoals de bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad en egel. Af en toe is in de directe omgeving van het plangebied een foeragerende eekhoorn waargenomen. Het plangebied is echter geheel ongeschikt als foerageergebied voor de eekhoorn. De functies die het plangebied actueel bezit voor de genoemde diersoorten zullen door de geplande activiteiten geheel of grotendeels verdwijnen.

Geconcludeerd wordt dat de aanvraag van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig, evenmin als een nader onderzoek naar beschermde soorten.

4.6 Bedrijven En Milieuzonering

Door afstand te houden tussen bedrijvigheid en gevoelige bestemmingen kan de milieuhinder ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. In het plangebied wordt de realisatie van een woning mogelijk gemaakt. De woning wordt beschouwd als milieugevoelige functie. Er worden geen functies geprojecteerd die nadelige milieu-invloed kunnen hebben op de omgeving.

Om te bepalen welke afstand tot bedrijfsactiviteiten uit oogpunt van milieuhinder moet worden aangehouden, is gebruik worden gemaakt van de systematiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009). In de VNG-brochure is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, geur en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige functies waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Als aan de indicatieve afstand kan worden voldaan, is een activiteit qua milieuhinder inpasbaar.

Rondom het plangebied zijn uitsluitend woningen gelegen. Andere bestemmingen in de omgeving liggen op enige afstand en de afstand tot een reeds bestaande woning is altijd kleiner dan de afstand tot de beoogde woning. Derhalve kan er geen sprake zijn van enige belemmering voor de bedrijfsvoering van omliggende functies als gevolg van de bouw van de woning.

4.7 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan de gevolgen vanuit wegverkeerslawaai beoordeeld te worden als het plangebied gelegen is in het invloedsgebied van grotere wegen én het plan mogelijkheden biedt voor onder meer de realisatie van woningen. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A58. Op grond van een goede ruimtelijke ordening moeten cumulatief ook de andere wegen (30 km/uur) worden meegewogen. Er is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd naar de herontwikkeling van het plangebied. Dit akoestisch onderzoek is als bijlage 5 bij de toelichting gevoegd.

Uit het akoestisch onderzoek dat vanwege Rijksweg A58 de maximale geluidbelasting op de gevel 48 dB bedraagt. Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

De gecumuleerde geluidbelasting (inclusief de wegen met een maximum snelheid van 30 kilometer per uur) is berekend op maximaal 58 dB. Deze gecumuleerde geluidbelasting kan als uitgangspunt dienen voor de berekening van de noodzakelijke gevelgeluidwering om een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen. Conform opgave van de gemeente wordt bij een beschikking hogere waarden een binnenniveau van 33 dB gehanteerd bij nieuwbouw. Dit betekent dat de vereiste gevelgeluidwering minimaal 25 dB dient te bedragen aan de voor- en westgevel.

4.8 Luchtkwaliteit

Een onderdeel uit de Wet milieubeheer betreft de luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. Overschrijdingen van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregelen van bestuur 'niet in betekenende mate' vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de regeling 'niet in betekenende mate' zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  1. Woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen;

  2. Projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bedragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

In dit bestemmingsplan wordt de realisatie van één woning mogelijk gemaakt. Met zekerheid kan gesteld worden dat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering.

4.9 Geur En Gezondheid

Veehouderijen in de buurt van het plangebied kunnen leiden tot een geurbelasting en kunnen van invloed zijn op de volksgezondheid en daarmee op een acceptabel woon- en leefklimaat. Van het plan zelf gaan geen negatieve effecten uit naar de omgeving omdat sprake is van een plan voor uitsluitend één woning.

De Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv) geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag maken op een geurgevoelige object (zoals een woning). De minimum afstand van een veehouderij tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom dient tenminste 100 meter te zijn. Binnen die afstand van het plangebied zijn geen geurrelevante veehouderijen.

Uit onderzoekOnderzoek Veehouderij en Gezondheid van Omwonenden (VGO) blijkt dat met name rondom pluimveehouderijen en geitenhouderijen mensen een grotere kans op longontsteking hebben . Ondanks dat er nog geen formeel toetsingskader is, wordt in dit bestemmingsplan nagegaan in hoeverre er invloed kan zijn van omliggende pluimvee- en geitenhouderijen. Voor geitenhouderijen wordt uitgegaan van 2 kilometer, voor pluimveehouderijen van 1 kilometer. Binnen de genoemde afstanden van het plangebied zijn geen geiten- respectievelijk pluimveehouderijen aanwezig.

Geur en gezondheid vormen geen belemmering.

4.10 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen welke vallen onder werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Er zijn derhalve geen relevante (bedrijfs)risicocontouren waarmee rekening gehouden dient te worden.

Buisleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen die invloed hebben op het plangebied.

Transport

Het plangebied is op circa 400 meter van de A58 gelegen, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De 10-6 plaatsgebonden risicocontouren reiken niet tot het plangebied. De hoogte van het groepsrisico neemt beperkt toe, maar blijft onder 10% van de oriëntatiewaarde. Beperkte verantwoording van het groepsrisico is conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid Transportroutes van toepassing. Dit betekent dat uitsluitend in hoeft te worden gegaan op de elementen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Beperkte groepsrisicoverantwoording

De wijziging van het bestemmingsplan betekent de realisatie van 1 woning. Volgens artikel 9 van het Bevt moet in onderhavige situatie bij een beperkte verantwoording van het groepsrisico de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om advies uit te brengen. Dit houdt in dat moet worden ingegaan op:

  1. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en

  2. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.

Zelfredzaamheid

Er is geen sprake van de permanente aanwezigheid van groepen personen met een verminderde zelfredzaamheid. Dienaangaande zijn dus geen bijzondere maatregelen nodig. In het algemeen kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid van de aanwezige personen kan worden verhoogd door het bieden van handelingsperspectief. Voor het plangebied geldt dat er wordt gezorgd voor een dekking van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Naast een alarmering door middel van het WAS kan hiervoor ook NL-Alert (cell broadcast) ingezet worden om de aanwezige mensen te alarmeren. Risicocommunicatie zal er op gericht zijn dat aanwezige personen beschikken over een handelingsperspectief om zich in geval van een calamiteit in veiligheid te kunnen stellen. De gebouwen en de infrastructuur in directe omgeving ervan beperken de ontvluchtingsmogelijkheden niet.

Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking

De mogelijkheden tot voorbereiding hangen samen met de bereikbaarheid van het plangebied en de risicobron en de mogelijkheden een eventuele calamiteit te beheersen (bestrijden en beperken). Beschikbaarheid van voldoende bluswater is daarbij en vereiste. De goede bereikbaarheid en beschikbaarheid van bluswater worden gewaarborgd door te voldoen aan artikel 6.37 en 6.30 van het Bouwbesluit 2012. Hierin zijn de goede bereikbaarheid van het plangebied door de hulpdiensten en toereikende bluswatervoorzieningen geregeld.

De Veiligheidsregio wordt gevraagd advies uit te brengen op de nieuwe ontwikkeling voor de aspecten zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid.

4.11 Kabels En Leidingen

In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen.

De omgeving is aangesloten op gangbare nutsvoorzieningen (riolering, gas, water en elektra). De nieuwbouw wordt aangesloten op de bestaande infrastructuur. Hiervoor hoeven geen structurele aanpassingen plaats te vinden.

4.12 M.e.r.-plicht?

Op grond van de Wet milieubeheer is het verplicht ten aanzien van plannen, gevallen, activiteiten en besluiten die (mogelijk) grote gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een procedure voor milieueffectrapportage (m.e.r.) te doorlopen. De m.e.r. is bedoeld om milieubelangen meer expliciet af te wegen bij het opstellen van plannen en het uitvoeren van projecten.

Sinds 7 juli 2017 zijn gemeenten verplicht om een expliciet besluit te nemen over het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (MER). Het besluit behoeft niet separaat te worden gepubliceerd, maar moet wel worden opgenomen in het besluitvormingsproces van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning. Mede op basis van de bevindingen in dit hoofdstuk wordt geconcludeerd dat er geen passende beoordeling en geen MER behoeft te worden opgesteld.

Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten

5.1 Plansystematiek

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vormen het wettelijk kader voor het bestemmingsplan. Nieuwe ruimtelijke plannen moeten digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar zijn. Tevens worden deze plannen en verordeningen digitaal beschikbaar gesteld voor burgers, bedrijven en medeoverheden. In het Bro is verankerd dat een vergelijkbaar ruimtelijk plan is opgebouwd volgens de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012). Het voorliggende bestemmingsplan is opgebouwd en vormgegeven conform de bindende afspraken van de SVBP 2012.

Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming geldt voor de betreffende gronden en waar bebouwing is toegestaan. Door middel van hoofdletters en specifieke kleuren wordt de bestemming aangeduid.

Overeenkomstig SVBP2012 kent de indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen de volgende vaste volgorde:

  • In hoofdstuk 1 (inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald.

  • In hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de verbeelding voorkomen nader worden omschreven.

  • Hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelregel, een procedureregel, dan wel regels die voor de nodige flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene afwijkingsregel of wijzigingsbevoegdheden.

  • Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels) ten slotte geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2, Bestemmingsregels) wordt als volgt opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving;

  • bouwregels (onderverdeeld in toelaatbaarheid van bouwwerken en bouwhoogte, oppervlakte en inhoud);

  • afwijken van de bouwregels;

  • specifieke gebruiksregels;

  • afwijken van de gebruiksregels;

  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;

  • wijzigingsbevoegdheden.

Een bestemmingsartikel behoeft niet alle elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

5.2 Bestemmingen

Inleidende regels (hoofdstuk 1, artikel 1 en 2)

Hoofdstuk 1 bestaat uit begripsbepalingen en de wijze van meten. Voor de begripsbepalingen is waar mogelijk gebruik gemaakt van de standaardbepalingen uit de SVBP2012. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. In de wijze van meten is aangegeven hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, dienen te worden gemeten.

Hoofdbestemming Natuur (hoofdstuk 2, artikel 3)

De zone langs de Annevillelaan op het bestaande perceel, waar in het vigerende bestemmingsplan geen bouwvlak is getekend, krijgt de bestemming Natuur. Bedoeling is de daar aanwezige groene kwaliteit minimaal te handhaven. Op grond daarvan is er een vergunningplicht opgenomen voor werken die de groenkwaliteit zouden kunnen aantasten.

Hoofdbestemming Wonen (hoofdstuk 2, artikel 4)

De rest van het plangebied is bestemd als 'Wonen'. De woningen dienen te worden opgericht binnen het aangegeven bouwvlak. Het totaal aantal woningen bedraagt maximaal 2. De maatvoeringseisen waaraan de woningen dienen te voldoen zijn opgenomen in de regels. Het gebruik van het hoofdgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit is rechtstreeks toegestaan. Via een omgevingsvergunning kan tevens het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit worden toegestaan.

Dubbelbestemming Waarde-Archeologie (artikel 5)

De dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen die regelt dat voor alle ingrepen met een diepte van meer dan 30 centimeter onder maaiveld en een omvang van meer dan 100 m² archeologisch onderzoek nodig is, is overgenomen uit de standaardregelset van de gemeente Breda. De dubbelbestemming gaat voor op de enkelbestemmingen.

Algemene regels (hoofdstuk 3)

In dit hoofdstuk zijn algemene regels opgenomen. Artikel 6 bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Deze bepaling is conform artikel 3.2.4 van het Bro in het bestemmingsplan opgenomen. In artikel 7 is de algemene bouwregel opgenomen ten aanzien van bestaande maatvoeringen. In artikel 8 wordt het strijdig gebruik geregeld. In artikel 9 krijgt de gemeente als bevoegd gezag de mogelijkheid om kleine afwijkingen toe te staan. In artikel 10 is geregeld dat er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd.

Overgangs- en slotbepalingen (hoofdstuk 4)

In dit hoofdstuk is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het bestemmingsplan geregeld. In lid 1 van artikel 11 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen. Van de mogelijkheid die artikel 3.2.3 Bro biedt om hieraan een persoonsgebonden overgangsrecht te koppelen, is geen gebruik gemaakt. Artikel 12 geeft ten slotte aan dat dit bestemmingsplan kan worden aangehaald als “Bestemmingsplan Ulvenhout, Annevillelaan-Riekeschot 1”.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 onder f van het Besluit ruimtelijke ordening dient de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen te worden aangetoond. De ontwikkeling betreft een particulier initiatief en bevindt zich op particulier terrein. Er is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente ten behoeve van de kosten. Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over het in de plan begrepen gronden anderszins verzekerd en hoeft geen exploitatieplan conform de Wro te worden opgesteld.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Op basis van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan in vooroverleg gezonden naar de provincie Noord-Brabant, het waterschap en de veiligheidsregio.

De provincie heeft aangegeven dat het plan in overeenstemming is met het provinciaal beleid. De tekst van de toelichting dient we uit te gaan van de interim Omgevingsverordening. De tekst is daarop aangepast.

Het waterschap heeft een positief wateradvies uitgebracht dat als bijlage 2 is toegevoegd. De zinsnede over de ligging van het plangebied in attentiegebied is toegevoegd.

De veiligheidsregio heeft getoetst aan de criteria van het standaardadvies en aan de beleidsregels bereikbaarheid en bluswater. Het plan voldoet, maar er wordt op gewezen dat er binnen een straal van 200 meter geen open water met een capaciteit van 90 m³ aanwezig is. Dit is niet belemmerend voor het plan, omdat er wel brandkranen en groter water op de minimaal gewenste afstand aanwezig zijn.

Bijlage 1

Verkennend bodemonderzoek Annevillelaan ong. te Ulvenhout, Bodex, 9 juli 2019

Bijlage 2

Wateradvies, Waterschap Brabantse Delta, 26 november 2019

Bijlage 3

Aeriusberekening, Van Kerkhoff Maatwerk in RO, 30 maart 2020

Bijlage 4

Bijlage 5

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, M-tech, 20 december 2019