KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Artikel 6 Waarde - Attentiegebied Ecologische Hoofdstructuur
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
7 Anti-dubbeltelregel
8 Algemene Bouwregels
9 Algemene Gebruiksregels
10 Algemene Aanduidingsregels
11 Algemene Afwijkingsregels
12 Algemene Wijzigingsregels
13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsregels
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
Paragraaf 1.1 Aanleiding En Doel
Paragraaf 1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Paragraaf 1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Paragraaf 1.4 Planvorm
Paragraaf 1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse
Paragraaf 2.1 Inleiding
Paragraaf 2.2 Positionering Plangebied
Paragraaf 2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Doelstellingen Van Het Bestemmingsplan
Paragraaf 3.1 Huidige Situatie
Paragraaf 3.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 4 Beleid
Paragraaf 4.1 Inleiding
Paragraaf 4.2 Beleid Europees En Rijksniveau
Paragraaf 4.3 Beleid Provinciaal Niveau
Paragraaf 4.4 Beleid Gemeentelijke Niveau
Hoofdstuk 5 Milieu En Landschap
Paragraaf 5.1 Inleiding
Paragraaf 5.2 Bodem
Paragraaf 5.3 Water
Paragraaf 5.4 Ecologie
Paragraaf 5.5 Bedrijven
Paragraaf 5.6 Geluid
Paragraaf 5.7 Luchtkwaliteit
Paragraaf 5.8 Geur
Paragraaf 5.9 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
Paragraaf 6.1 Inleiding
Paragraaf 6.2 Hoofdopzet
Paragraaf 6.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Paragraaf 7.1 Inleiding
Paragraaf 7.2 Kostenverhaal
Hoofdstuk 8 Communicatie
Paragraaf 8.1 Inleiding
Paragraaf 8.2 Procedure
Bijlage 1 Landschapsinvesteringsregeling Breda
Jagerpad 29 - Verslag Omgevingsdialoog

Buitengebied, verspreide locaties 2020

Bestemmingsplan - Breda

Vastgesteld op 09-09-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

Het bestemmingsplan 'Buitengebied, verspreide locaties 2020' met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2020101009-VG01 van de gemeente Breda.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Agrarisch bedrijf

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassenen/of het houden van dieren;

1.4 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deplanregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Abiotische waarden

waarden in verband met het abiotische milieu (niet levende natuur), in de vorm van specifiekeaardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkhedenvoor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden;

1.6 Aardkundige waarden

waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundigeen (geo)hydeen bedrijf'rologische verschijnselen en processen, dan wel anderszins vanwege ennatuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem, van algemeen belang zijn vanuit aardkundigoogpunt;

1.7 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 Agrarisch technisch hulpbedrijf

een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van goederen en dienstenaan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoalsloonwerkbedrijven, bedrijven voor mestopslag en handel, veetransport en veehandel, met uitzonderingvan mestbewerking;

1.9 Aan-huis-gebonden-beroepen

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis inoverwegende mate de woonfunctie behoudt en een zodanige ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeftdie met de woonfunctie in overeenstemming is en waarbij degene die de activiteiten uitoefent tevensde (hoofd)bewoner is;

1.10 Afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeeltevan de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.11 Archeologische waarden

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijkebewoning en/of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;

1.12 Attentiegebied ecologische hoofdstructuur

gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur waar fysieke ingrepen een negatiefeffect kunnen hebben op de waterhuishouding;

1.13 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.14 Bebouwingsconcentratie

een verzameling van gebouwen langs een weg, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringeafstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van agrarische enniet-agrarische functies;

1.15 Bebouwingspercentage

een in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceelaangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.16 Bed & Breakfast

een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw en gericht op het bieden van demogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt, waarbijde bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning en/of eigenaren vanhet bijgebouw;

1.17 Bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.18 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)

legaal tot stand gekomen bebouwing en gebruik, zoals aanwezig op het tijdstip van deterinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dattijdstip verleende vergunning;

1.19 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 Boerderij met geïntegreerde bedrijfsruimte

een authentieke agrarische bedrijfswoning waarbij de bedrijfsruimte (vroeger meestal de veestal)zodanig is geïntegreerd in de bouwmassa dat woning en bedrijfsruimte als een architectonischeeenheid moet worden beschouwd;

1.22 Bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht en qua gebruikondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.23 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van eenbouwwerk alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.24 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.25 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorendebebouwing is toegelaten;

1.26 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct ofindirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

alle gebouwen welke zijn aangewezen als gemeentelijke- en/of rijksmonument en de in bijlage 2 bij de regels opgenomen panden alsmede die bebouwing waarbij na bouwhistorisch onderzoek is geblekendat deze als cultuurhistorisch waardevol kan worden aangemerkt;


1.28 Dagrecreatie

een recreatieve activiteit op een aaneengesloten terrein ten behoeve van de bedrijfsmatige uitoefeningvan diensten op het gebied van recreatie, sport, educatie of cultuur welke geheel of in overwegendemate in de open lucht wordt aangeboden met de daarbij behorende voorzieningen;

1.29 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopenen/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik ofaanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.30 Extensief recreatief medegebruik

recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen en daarmee gelijk te stellenactiviteiten (met uitzondering van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geenspecifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden en die inhoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving;

1.31 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wandenomsloten ruimte vormt;

1.32 Glastuinbouw

een agrarische activiteit waarbij de productie geheel of overwegend plaatsvindt in kassen;

1.33 Grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarische bedrijf waarbij de bedrijfsvoering geheel of in overwegende mate niet in gebouwenplaatsvindt;

1.34 Hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op debestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.35 Horeca

een bedrijfsvestiging, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse wordenverstrekt;

1.36 Huishouden

een samenlevingsvorm van een of meer personen, waarbij sprake is van een onderlingeverbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;

1.37 Intensieve veehouderij

een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op hethouden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee-,schapen-, geiten-, of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar deaard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;

1.38 Kampeermiddel

  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen ofgewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden ofkunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.39 Kampeerterrein

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daaropgelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve vanrecreatief nachtverblijf;

1.40 Kamperen bij de boer

het naast het exploiteren van een agrarisch bedrijf tevens hebben van een beperkt kampeerterrein alsondergeschikte nevenactiviteit op of in de onmiddellijke nabijheid van het ten behoeve van hetagrarisch bedrijf toegekende bouwvlak;

1.41 Kas

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of anderlichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen onder geconditioneerdeklimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas og een permanente tunnel ofboogkas hoger dan 1,50 meter;

1.42 Kwaliteitsverbetering van het landschap

de in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling uit te voeren aantoonbare en uitvoerbare fysiekeverbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkelinghaar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkeling inhoofdlijnen heeft beschreven en zoals vastgelegd in Landschapsinvesteringsregeling Breda;

1.43 Landschapselementen

landschappelijk, cultuurhistorische en natuurlijk waardevolle elementen in het landschap zoals onderandere houtopstanden, houtwallen en singels of andere natuurlijke elementen anders dan opgaandebeplanting zoals moerasjes, poelen en steilranden welke geen agrarische productiefunctie hebben;

1.44 Legale bebouwing

bebouwing dat op grond van een onherroepelijke bouwvergunning is gebouwd of gebouwd kanworden dan wel bebouwing dat niet langer kan worden gewraakt;

1.45 Mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gebodenaan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeienduit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voorelkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige ofandere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.46 Nachtverblijf

een (deel) van een gebouw waarin slaapgelegenheid wordt geboden en waarbij sprake is vangemeenschappelijke voorzieningen ten behoeve van sanitair, kookgelegenheid en dergelijke;

1.47 Nevenactiviteiten

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak, die niet rechtstreeks de uitoefening van deagrarische bedrijfsvoering betreffen zoals kleinschalige recreatieve functies, agrarisch verwantefuncties, agrarisch technische hulpfuncties en statische opslag;


1.48 Niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt;

1.49 Ondergeschikte horeca

een niet zelfstandige horecafunctie welke onderdeel uitmaakt van een recreatieve of andersoortigevoorziening en uitsluitend is bedoeld voor gebruikers of bezoekers van de betreffende voorziening;

1.50 Onverhard

het aanbrengen van losse steenkorrels, losse betonkorrels, menggranulaat of vergelijkbaar losmateriaal, dan wel het aanbrengen van een toplaag bestaande uit hoofdzakelijk zand, klei, veen enandere natuurlijke bodemmaterialen.


1.51 Overige teeltondersteunende voorzieningen

teeltondersteunende voorzieningen niet zijnde permanente en / of tijdelijke teeltondersteunendevoorzieningen, bedoeld ter ondersteuning of bescherming van teelten die rechtstreeks in de opengrond plaatsvinden, zoals een hekwerk ten behoeve van boomteelt, teeltgeleidende en / ofondersteunende palen en dergelijke

1.52 Permanente bewoning

het anders dan voor recreatieve bewoning aanwenden van een kampeermiddel of recreatiewoningvoor bewoning;

1.53 Permanente teeltondersteunende voorziening

voorzieningen ter ondersteuning van de diverse teelten op de bedrijven die voor onbepaalde tijdworden gebruikt;

1.54 Ruimtelijke kwaliteit

kwaliteit van een gebied dat bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde,belevingswaarde en toekomstwaarde;

1.55 Plattelandswoning

Een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarische bedrijf c.q. inrichting, diebeschouwd wordt als onderdeel van dat agrarische bedrijf c.q. die inrichting maar die door derden, dieniet functioneel zijn verbonden met het agrarische bedrijf c.q. de inrichting, mag worden bewoond;

1.56 Stacaravan

een caravan, die, als een gebouw valt aan te merken en als zodanig bedoeld is om permanent teworden geplaatst;

1.57 Statische opslag

opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel enniet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;

1.58 Stikstofneutraal

het oprichten of uitbreiden van bedrijfsgebouwen of het uitbreiden van het aantal dieren op een bedrijfzonder dat er extra depositie van stikstof op een nabijgelegen Natura 2000 gebied ontstaat;

1.59 Teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen, zoals kassen, tunnels, afdekfolies, containervelden en dergelijke die dienen terondersteuning van een agrarisch bedrijf;

1.60 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen die dienen ter ondersteuning van de diverse teelten in de grond en gedurendemaximaal 6 maanden van het jaar noodzakelijk zijn en worden opgericht, zoals folies, insectengaas,acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;

1.61 Tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte op een agrarisch bedrijfwerkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor eendoelmatige bedrijfsvoering tot een maximum van 6 maanden;

1.62 Prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegenvergoeding;

1.63 Seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zijbedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografischeaard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmedeeen erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, aldan niet in combinatie met elkaar;

1.64 Veehouderij

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten,pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;

1.65 Verblijfsrecreatie

vormen van recreatie waarbij ook nachtverblijf wordt geboden zoals campings, hotels en pensions;

1.66 Verbrede landbouw

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak, die ruimtelijk inpasbaar zijn en verbondenzijn aan de bestaande en te behouden agrarische bedrijfsvoering zoals bijvoorbeeld minicampings enmaisdoolhoven, agrarisch natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter plaatsegeproduceerde producten. de verkoop van streekeigen producten en zorgboerderijen;

1.67 Verbeelding

de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied, verspreide locaties 2020' met identificatienummerNL.IMRO.0758.BP2020101009-CO01 met bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.68 Verhard

verharding bestaande uit baksteen, tegels, beton en/of asfalt, alsmede daarmede vergelijkbarevaste/gesloten materialen al dan niet voorzien van een bindmiddel, zoals cement.

1.69 Vestiging

mogelijk maken van een ruimtelijke ontwikkeling, die op grond van het geldende planologische regimeniet is toegelaten, op het bouwvlak van een bestaand bouwperceel;

1.70 Voormalige agrarische bedrijfslocatie

een agrarisch of niet agrarisch bouwvlak waarop in het verleden een agrarisch bedrijf werduitgeoefend, en waarvan de bedrijfsgebouwen nog geheel of gedeeltelijk bestaan;

1.71 Woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.72 Woonunit

een te verplaatsen bouwwerk bestaande uit een bouwlaag, alsmede een stacaravan die gelet op defeitelijke omstandigheden als bouwwerk wordt aangemerkt, geschikt en ingericht ten dienste vanwoon-, dag- of nachtverblijf en ingericht ten behoeve van tijdelijke bewoning;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de (bouw)hoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de hoogte van een windmolen:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen.

2.6 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,50 meter bedraagt.

2.7 peil:

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. indien in of op het water wordt gebouwd het Normaal Amsterdams Peil;
  3. in alle overige gevallen het afgewerkte maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarisch grondgebruik en/of agrarische bedrijfsuitoefening, met dien verstande dat intensieve veehouderijen en overige veehouderijen niet zijn toegestaan en glastuinbouwbedrijven uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';
  2. maximaal 1 bedrijfswoning per bestaand agrarisch bedrijf, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat de bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' tevens bewoond mag worden door derden, die niet functioneel zijn verbonden met het agrarische bedrijf c.q. de inrichting;
  3. huisverkoop streekeigen producten;
  4. verspreid liggende legale bebouwing, zoals die aanwezig is ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van dit plan, voor zover die niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  5. water;
  6. extensief recreatief medegebruik.

3.2 bouwregels

Op of in de tot Agrarisch bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemming met dien verstande dat:

  1. alle bebouwing uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' is toegestaan met uitzondering van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, terreinafscheidingen en voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik die ook buiten de aanduiding 'bouwvlak'zijn toegestaan;
  2. er niet gebouwd of verbouwd mag worden ten behoeve van de uitbreiding van glasopstanden;
  3. huisverkoop streekeigen producten uitsluitend mogelijk is ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bij bestaande agrarische bedrijven;
  4. per aanduiding 'bouwvlak' maximaal één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn;
  5. de goothoogte van gebouwen maximaal 7 meter mag bedragen;
  6. de bouwhoogte van gebouwen maximaal 10 meter mag bedragen met uitzondering van kassen, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter mag bedragen, en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen waarvan de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
  7. de bebouwing als bedoeld in 3.1 onder d mag worden gehandhaafd in zijn huidige omvang en als zodanig ook geheel worden vervangen;
  8. per bouwvlak maximaal één bedrijfswoning c.q. plattelandwoning aanwezig mag zijn c.q. gebouwd en/of verbouwd mag worden met dien verstande dat de inhoud, bebouwing onder peil niet meegerekend, maximaal 750 m³ mag bedragen;
  9. voor het wonen per bedrijfswoning c.q. plattelandwoning een of meerdere bijgebouwen aanwezig mogen zijn of gebouwd worden met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2, een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter;
  10. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor wat betreft terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 2 meter en buiten deze aanduiding maximaal 1,50 meter mag bedragen, voor diverse soorten silo's, biovergistingsinstallatie en windmolens maximaal 16 meter en voor het overige 4 meter;
  11. voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, groter dan 500 m², wordt voorafgaand aan de beslissing over de omgevingsvergunning advies ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen over de noodzakelijkheid van het betreffende bouwwerk ter plaatse.

3.3 afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en 3.2 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda, zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd, voor:

  1. voor het plaatsen en gebruiken van stacaravans en/of woonunits of de bouw of verbouwing van een bedrijfsgebouw voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders met dien verstande dat:
    1. het gebruik als tijdelijke huisvesting slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar hetgeen dient te worden aangetoond aan de hand van een bewonersregistratie;
    2. de woonunits of stacaravans dienen te worden geplaatst ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' van het betreffende bedrijf;
    3. per bedrijf maximaal 40 seizoensarbeiders mogen worden gehuisvest;
    4. deze huisvesting mag worden opgericht of ingericht voor werknemers die uitsluitend werkzaam zijn bij het bedrijf waar zij worden gehuisvest;
    5. de noodzaak tot het inzetten en huisvesten van seizoensarbeiders op het bedrijf afdoende is aangetoond waartoe een advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen vereist is;
    6. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen voor de omliggende bedrijven;
    7. aangetoond wordt dat de huisvesting van seizoensarbeiders geen negatieve effecten heeft op het woon- en leefklimaat in de omgeving.
  2. voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in de bedrijfswoning of een bestaand bijgebouw in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande dat:
    1. de bedrijfswoning geschikt blijft voor zelfstandige bewoning;
    2. maximaal 200 m² van de aanwezige bedrijfsbebouwing voor deze functie mag worden gebruikt;
    3. de (agrarische) bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet worden beperkt;
    4. de te ontwikkelen activiteiten geen dusdanig verkeersaantrekkende werking hebben dat er in de openbare ruimte aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel dat de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt;
    5. de woning of het bijgebouw ten behoeve van deze functie niet mag worden uitgebreid.
  3. voor het bouwen van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte in het kader van de mantelzorg met dien verstande dat:
    1. maximaal 75 m² hiervoor mag worden opgericht;
    2. het te bouwen bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de bedrijfswoning c.q. plattelandwoning;
    3. er geen strijd mag ontstaan met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en er geen belemmering mag optreden voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven;
    4. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd;
    5. vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
  4. ten aanzien van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van gebouwen tot een maximale hoogte van respectievelijk 9 en 15 meter indien dit is ingegeven vanuit dierwelzijnseisen of andere milieuregels met dien verstande dat deze afwijking niet van toepassing is op kassen en in dit kader niet voldaan hoeft te worden aan de in de aanhef van dit lid genoemde Landschapsinvesteringsregeling Breda;
  5. voor de bouw van tijdelijke bouwwerken ten behoeve van het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat:
    1. deze ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' of binnen een straal van 30 meter aansluitend aan een aanduiding bouwvlak of een bestemmingsvlak 'Bedrijf' of 'Wonen' moet worden geplaatst;
    2. deze geen grotere bouwhoogte heeft dan 10 meter;
    3. deze geen grotere oppervlakte heeft dan 400 m²;
    4. deze maximaal gedurende 6 maanden per jaar mag worden geplaatst en na afloop van die termijn dient te worden verwijderd;
    5. vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
  6. voor de bouw of uitbreiding van kassen met dien verstande dat:
    1. aangetoond wordt dat er stikstofneutraal wordt gebouwd, gebruikt en aangelegd;
    2. indien het permanent teeltondersteunende kassen betreft deze niet groter mogen zijn dan 5.000 m2;
    3. de bouw of uitbreiding van kassen groter dan 5.000 m2 uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' en tot een netto glasoppervlak van maximaal 3 ha.

3.4 specifieke gebruiksregels

De tot 'Agrarisch' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebruikt ten dienste van de genoemde bestemming, met dien verstande dat:

  1. huisverkoop streekeigen producten uitsluitend mogelijk is ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met dien verstande dat hiervoor maximaal 200 m² van de bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn.

3.5 afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels uit lid 3.1, 3.4 en 9.3 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda, zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:

  1. voor het kamperen bij de boer met dien verstande dat:
    1. de kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, binnen het bouwvlak of binnen een straal van 50 meter aansluitend aan het bouwvlak, moeten worden geplaatst;
    2. het aantal kampeermiddelen per agrarisch bedrijf niet meer bedraagt dan 15 ;
    3. deze kampeermiddelen geplaatst mogen zijn in de periode gelegen tussen 15 maart en 31 oktober;
    4. de nabijgelegen agrarische bedrijven hierdoor niet in het hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    5. de te ontwikkelen activiteiten geen dusdanig verkeersaantrekkende werking hebben dat er in de openbare ruimte aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel dat de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt;
    6. de kampeeractiviteit(en) na beëindiging van de agrarische functie ter plaatse niet meer is (zijn) toegestaan en moet(en) worden beëindigd;
  2. voor het toestaan van nevenactiviteiten en/of activiteiten in het kader van de verbrede landbouw met dien verstande dat:
    1. uitsluitend bedrijven zijn toegestaan met een milieucategorie 1 en 2 zoals deze zijn opgenomen in de als bijlage 3 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten dan wel bedrijven welke hierin niet zijn opgenomen maar die qua aard en milieubelasting zijn gelijk te stellen met de daarin opgenomen bedrijven binnen de categorieën 1 en 2 , niet zijnde zelfstandige detailhandelsbedrijven, zelfstandige horecabedrijven of zelfstandige kantoren, en voor bedrijven uit een hogere categorie mits het betrokken bedrijf naar omvang, aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen met bedrijven in de categorieën 1 en 2;
    2. ter plaatse een agrarisch bedrijf als hoofdfunctie aanwezig is en wordt gehandhaafd;
    3. de activiteit(en) na beëindiging van de agrarische functie niet meer is (zijn) toegestaan en moet(en) worden beëindigd;
    4. voor de activiteit(en) maximaal 2500 m² van het bouwvlak en maximaal 400 m² bebouwing mag worden aangewend terwijl voor ondergeschikte horeca-activiteiten in de vorm van een terras maximaal 100 m2 van de bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt en/of maximaal over 30 zitplaatsen op het onbebouwde terrein;
    5. buitenopslag ten behoeve van de activiteit(en) niet is toegestaan;
    6. de uitoefening van de activiteit(en) geen uitbreiding van de aanduiding 'bouwvlak' tot gevolg mag hebben;
    7. de te ontwikkelen activiteiten geen dusdanig verkeersaantrekkende werking hebben dat er in de openbare ruimte aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel dat de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt.
  3. voor het toestaan van statische opslag in gebouwen tot een oppervlakte van maximaal 1000 m² met dien verstande dat indien geen sprake meer is van agrarische activiteiten de resterende bedrijfsgebouwen, waaronder ook kassen, worden gesloopt en/of overtollige verharding wordt verwijderd;
  4. voor het gebruik van een gebouw voor het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat het gebruik slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar met dien verstande dat vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
  5. voor het omschakelen van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar een niet grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij, met dien verstande dat deze omschakeling een positieve bijdrage levert aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken en bijdraagt aan een afname van de uitstoot van milieuhinderlijke stoffen.
  6. voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in de bedrijfswoning of een bestaand bijgebouw in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande dat:
    1. de bedrijfswoning geschikt blijft voor zelfstandige bewoning;
    2. maximaal 200 m² van de aanwezige bedrijfsbebouwing voor deze functie mag worden gebruikt;
    3. de (agrarische) bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet worden beperkt;
    4. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat er in de openbare ruimte geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk mogen zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt;
    5. de woning of het bijgebouw ten behoeve van deze functie niet mag worden uitgebreid.

3.6 wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:

  1. voor het vergroten en/of veranderen van de vorm van de aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan 1,5 ha, met uitzondering ten behoeve van:
      1. het vergroten van het bouwvlak met maximaal 3 ha extra voor het oprichten van permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen of tunnels, waar het oppervlak van het bouwvlak maximaal 4,5 ha mag gaan bedragen
      2. het vergroten van het maximaal toegestane bouwvlak voor de bouw van voorzieningen voor de opslag van ruwvoer tot een oppervlakte van maximaal 0,5 ha mits:
        a. het bedrijf in overwegende mate is aangewezen op de opslag van ruwvoer;
        b. hiervoor geen ruimte meer aanwezig is binnen het bouwvlak;
        c.de toegevoegde ruimte uitsluitend gebruikt mag worden voor de opslag van ruwvoer in bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
      3. de bouw of uitbreiding van kassen ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw', waarvan de oppervlakte maximaal 3,5 ha mag gaan bedragen waarbinnen maximaal 3 ha netto glasoppervlak is toegestaan.
    2. uitbreiding van het bouwvlak noodzakelijk is om de continuïteit van het bedrijf voor langere tijd te waarborgen en/of een ingediend bouwplan daartoe aanleiding geeft;
    3. indien de vergroting of vormverandering van het bouwvlak is bedoeld voor de uitbreiding van kassen dient aangetoond te worden dat stikstofneutraal gebouwd, gebruikt en aangelegd wordt;
  2. voor het deels wijzigen van de bestemming 'Agrarisch' ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', voor zover een bedrijfswoning c.q. plattelandswoning aanwezig is, in de bestemming 'Wonen' en het restant van de aanduiding 'bouwvlak' te verwijderen met dien verstande dat:
    1. de agrarische ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven niet worden beperkt;
    2. aan cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden en milieuhygiënische en water- en bodemhuishoudkundige aspecten geen onevenredige schade wordt toegebracht;
    3. de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, niet zijnde cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, voor het merendeel worden gesloopt alsmede overtollige verharding wordt verwijderd, waarbij maximaal 500 m2 aan bebouwing mag worden gehandhaafd als bijgebouw en de sloop en of de verwijdering van de verharding afdoende is verzekerd,;
    4. het aantal woningen niet mag toenemen tenzij in de planregels voor de bestemming 'Wonen' anders is bepaald.
  3. voor het ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' deels wijzigen van de bestemming 'Agrarisch', in de bestemming 'Bedrijf', en een eventuele verwijdering van het restant van het 'bouwvlak', met dien verstande dat:
    1. uitsluitend bedrijven zijn toegestaan met een milieucategorie 1 en 2 zoals deze zijn aangegeven in de als bijlage 3 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten dan wel bedrijven welke daarin niet zijn genoemd maar welke qua aard en milieubelasting zijn gelijk te stellen met de daarin genoemde bedrijven binnen de categorieën 1 en 2 , niet zijnde detailhandelsbedrijven, horecabedrijven of zelfstandige kantoren, en voor bedrijven uit een hogere categorie mits het betrokken bedrijf naar omvang, aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen met bedrijven in de categorieën 1 en 2;
    2. het bestemmingsvlak een oppervlakte mag hebben van maximaal 5.000 m2 en maximaal 800 m² bebouwing voor deze bestemming mag worden gebouwd/gebruikt en de eventueel overige aanwezige bebouwing, niet zijnde de woning of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, wordt gesloopt alsmede overtollige verharding wordt verwijderd, welke sloop c.q. verwijdering van verharding afdoende verzekerd is;
    3. de nieuwe functie geen belemmering op gaat leveren voor de in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven;
    4. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat in de openbare ruimte geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk mogen zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt;
    5. parkeren voor het bedrijf op eigen terrein dient plaats te vinden;
    6. per locatie één bedrijfsbestemming kan worden toegekend waarbinnen meerdere bedrijven zijn gevestigd.
    7. indien de bestaande aanduiding 'bouwvlak' kleiner is dan 5.000 m² de bestaande aanduiding 'bouwvlak' mag worden uitgebreid tot 5.000 m².
  4. voor het wijzigen van deze bestemming ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' naar de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van de vestiging van een agrarisch technisch hulpbedrijf of een aan de agrarische sector verwant bedrijf met dien verstande dat:
    1. het bouwvlak een maximale oppervlakte mag hebben van 1,5 ha en een maximaal bebouwingspercentage van 50%;
    2. voor paardenhouderijen een rijhal aanwezig mag zijn met een oppervlakte van maximaal 1.200 m²;
    3. de nieuwe functie geen belemmering op gaat leveren voor de in de omgeving reeds aanwezige (agrarische) bedrijvigheid;
    4. parkeren voor het bedrijf op eigen terrein dient plaats te vinden;
    5. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk mogen zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.
    6. wordt aangetoond dat binnen het bedrijf, voor zover dieren gehouden gaan worden, stikstofneutraal wordt gewerkt en in werking wordt gesteld;
    7. indien de bestaande aanduiding 'bouwvlak' kleiner is dan 1,5 ha mag de bestaande aanduiding 'bouwvlak' worden uitgebreid tot 1,5 ha.
  5. voor het uitbreiden van de bestemmingsvlakken 'Wonen' en 'Bedrijf' ten behoeve van het oprichten van paardenbakken voor hobbymatig gebruik met dien verstande dat:
    1. per bedrijf of woning één paardenbak is toegestaan;
    2. deze ontwikkeling redelijkerwijs niet binnen de bestemmingsvlakken 'Wonen' of 'Bedrijf' kan worden gesitueerd;
    3. deze uitbreiding wordt gesitueerd direct aansluitend aan het betreffende bestemmingsvlak;
    4. deze uitbreiding maximaal 1200 m² bedraagt;
    5. de paardenbakken geen grotere bouwhoogte mag hebben dan 1,5 meter en worden uitgevoerd als open constructie.
  6. voor wijziging van de bestemming in de bestemming 'Natuur' voor het behoud van een kwaliteitsverbetering van het landschap.
  7. voor het huisvesten van meer seizoensarbeiders dan is aangegeven in lid 3.3 onder a punt 3 met een maximum van 120 met dien verstande dat aannemelijk gemaakt wordt dat dit groter aantal werknemers nodig is in verband met de grootte of de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf en aangetoond wordt dat er een dialoog is gevoerd gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de plannen en verder voldaan wordt aan het bepaalde in lid 3.3 onder a met dien verstande dat de Landschapsinvesteringsregeling hierop niet van toepassing is als hieraan al is voldaan ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak hiervoor.

Artikel 4 Agrarisch Met Waarden

4.1 bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden- landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. duurzaam agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening, met dien verstande dat intensieve veehouderijen, overige veehouderijen en glastuinbouwbedrijven niet zijn toegestaan;
  2. maximaal 1 bedrijfswoning per bestaand agrarisch bedrijf, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit tenzij de functieaanduiding 'wonen uitgesloten' is toegekend, dan is geen woning toegestaan;
  3. in afwijking van 4.1, onder b. zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – 1' bestemd voor maximaal 2 bedrijfswoningen, met dien verstande dat de bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'plattelandswoning' tevens bewoond mag worden door derden, die niet functioneel zijn verbonden met het agrarische bedrijf c.q. de inrichting;
  4. huisverkoop streekeigen producten;
  5. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en abiotische waarden;
  6. verspreid liggende legale bebouwing, zoals die aanwezig is ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van dit plan, voor zover die niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  7. water;
  8. extensief recreatief medegebruik.

4.2 bouwregels

Op of in de tot Agrarisch met waarden- landschapswaarden bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemming, met dien verstande dat:

  1. alle bebouwing, met uitzondering van terreinafscheidingen en voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' is toegestaan;
  2. huisverkoop streekeigen producten uitsluitend mogelijk is ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met dien verstande dat hiervoor maximaal 200 m² van de bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt;
  3. per aanduiding 'bouwvlak' maximaal één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn;
  4. de goothoogte van gebouwen maximaal 7 meter mag bedragen;
  5. de bouwhoogte van gebouwen maximaal 10 meter mag bedragen met uitzondering van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen waarvan de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
  6. de bebouwing als bedoeld in lid 4.1 onder f mag worden gehandhaafd in zijn huidige omvang en als zodanig ook geheel mag worden vervangen;
  7. de inhoud van de bedrijfswoning c.q. plattelandswoning, bebouwing onder peil niet meegerekend, maximaal 750 m³ mag bedragen;
  8. voor het wonen mogen per bedrijfswoning c.q. plattelandswoning een of meerdere bijgebouwen aanwezig zijn of gebouwd worden met een gezamenlijk oppervlakte van 100m2, een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter;
  9. in afwijking van h. is geen bedrijfswoning c.q. plattelandswoning toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen uitgesloten';
  10. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor wat betreft terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 2 meter mag bedragen en buiten deze aanduiding maximaal 1.50 meter, voor diverse soorten silo's, biovergistingsinstallatie en windmolens maximaal 16 meter en voor het overige 4 meter mag bedragen;
  11. voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, groter dan 500 m2, wordt voorafgaand aan de beslissing over de omgevingsvergunning advies ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen over de noodzakelijkheid van het betreffende bouwwerk;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' het oppervlak aan gebouwen niet meer mag bedragen dan aangeduidt.

4.3 afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 en 4.2 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:

  1. voor het plaatsen en gebruiken van stacaravans en/of woonunits of de bouw of verbouwing van een bedrijfsgebouw voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders met dien verstande dat:
    1. het gebruik als tijdelijke huisvesting slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar hetgeen dient te worden aangetoond aan de hand van een bewonersregistratie;
    2. de woonunits of stacaravans dienen te worden geplaatst ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' van het betreffende bedrijf;
    3. per bedrijf maximaal 40 seizoensarbeiders mogen worden gehuisvest;
    4. deze huisvesting mag worden opgericht of ingericht voor werknemers die uitsluitend werkzaam zijn bij het bedrijf waar zij worden gehuisvest;
    5. de noodzaak tot het inzetten en huisvesten van seizoensarbeiders op het bedrijf afdoende is aangetoond waartoe een advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen vereist is;
    6. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen voor de omliggende bedrijven;
    7. aangetoond wordt dat de huisvesting van seizoensarbeiders geen negatieve effecten heeft op het woon- en leefklimaat in de omgeving.
  2. voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in de bedrijfswoning of een bestaand bijgebouw in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande dat:
    1. de bedrijfswoning geschikt blijft voor zelfstandige bewoning;
    2. maximaal 200 m² van de aanwezige bedrijfsbebouwing voor deze functie mag worden gebruikt;
    3. de (agrarische) bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet worden beperkt;
    4. de te ontwikkelen activiteiten geen dusdanig verkeersaantrekkende werking hebben dat er in de openbare ruimte aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel dat de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt;
    5. de woning of het bijgebouw ten behoeve van deze functie niet mag worden uitgebreid.
  3. voor het bouwen van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte in het kader van de mantelzorg met dien verstande dat:
    1. maximaal 75 m² hiervoor mag worden opgericht;
    2. het te bouwen bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de (bedrijfs)woning;
    3. er geen strijd mag ontstaan met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en er geen belemmering mag optreden voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven;
    4. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd;
    5. vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
  4. ten aanzien van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van gebouwen tot een maximale hoogte van respectievelijk 9 en 15 meter indien dit is ingegeven vanuit dierwelzijnseisen of andere milieuregels met dien verstande dat deze afwijking niet van toepassing is op kassen en in dit kader niet voldaan hoeft te worden aan de in de aanhef van dit lid genoemde Landschapsinvesteringsregeling Breda;
  5. voor de bouw en gebruiken van tijdelijke bouwwerken ten behoeve van het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat:
    1. deze ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' of binnen een straal van 30 meter aansluitend aan een aanduiding bouwvlak of een bestemmingsvlak 'Bedrijf' of 'Wonen' moet worden geplaatst;
    2. deze geen grotere bouwhoogte heeft dan 10 meter;
    3. deze geen grotere oppervlakte heeft dan 400 m2;
    4. deze maximaal gedurende 6 maanden per jaar mag worden geplaatst en na afloop van die termijn dient te worden verwijderd;
    5. vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
  6. voor het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten de aanduiding 'bouwvlak' voor zover kan worden aangetoond dat het oprichten hiervan geen onevenredige effecten heeft of kan hebben op de aanwezige natuur- en landschapswaarden en de bouwhoogte van de voorzieningen niet meer bedraagt dan 3 meter met dien verstande dat vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.

4.4 specifieke gebruiksregels

De tot 'Agrarisch' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebruikt ten dienste van de genoemde bestemming, met dien verstande dat:

  1. huisverkoop streekeigen producten uitsluitend mogelijk is ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met dien verstande dat hiervoor maximaal 200 m² van de bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn.

4.5 afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1, 4.4 en 9.3 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:

  1. voor het kamperen bij de boer met dien verstande dat:
    1. de kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, binnen het bouwvlak of binnen een straal van 50 meter aansluitend aan het bouwvlak, moeten worden geplaatst;
    2. het aantal kampeermiddelen per agrarisch bedrijf niet meer bedraagt dan 15 ;
    3. deze kampeermiddelen geplaatst mogen zijn in de periode gelegen tussen 15 maart en 31 oktober;
    4. de nabijgelegen agrarische bedrijven hierdoor niet in het hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    5. de te ontwikkelen activiteiten geen dusdanig verkeersaantrekkende werking hebben dat er in de openbare ruimte aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel dat de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt;
    6. de kampeeractiviteit(en) na beëindiging van de agrarische functie ter plaatse niet meer is(zijn) toegestaan en moet(en) worden beëindigd;
  2. voor het toestaan van nevenactiviteiten en/of activiteiten in het kader van de verbrede landbouw met dien verstande dat:
    1. uitsluitend bedrijven zijn toegestaan met een milieucategorie 1 en 2 zoals deze zijn opgenomen in de als bijlage 3 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten dan wel bedrijven welke hierin niet zijn opgenomen maar die qua aard en milieubelasting zijn gelijk te stellen met de daarin opgenomen bedrijven binnen de categorieën 1 en 2 , niet zijnde zelfstandige detailhandelsbedrijven, zelfstandige horecabedrijven of zelfstandige kantoren, en voor bedrijven uit een hogere categorie mits het betrokken bedrijf naar omvang, aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen met bedrijven in de categorieën 1 en 2;
    2. ter plaatse een agrarisch bedrijf als hoofdfunctie aanwezig is en wordt gehandhaafd;
    3. de activiteit(en) na beëindiging van de agrarische functie niet meer is (zijn) toegestaan en moet(en) worden beëindigd;
    4. voor de activiteit(en) maximaal 2.500 m² van het bouwvlak en maximaal 400 m² bebouwing mag worden aangewend terwijl voor ondergeschikte horeca-activiteiten in de vorm van een terras maximaal 100 m2 van de bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt en/of maximaal over 30 zitplaatsen op het onbebouwde terrein;
    5. buitenopslag ten behoeve van de activiteit(en) niet is toegestaan;
    6. de uitoefening van de activiteit(en) geen uitbreiding van de aanduiding 'bouwvlak' tot gevolg mag hebben;
    7. de te ontwikkelen activiteiten geen dusdanig verkeersaantrekkende werking hebben dat er in de openbare ruimte aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel dat de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt.
  3. voor het toestaan van statische opslag in gebouwen tot een oppervlakte van maximaal 10.00 m² met dien verstande dat indien geen sprake meer is van agrarische activiteiten de resterende bedrijfsgebouwen, waaronder ook kassen, worden gesloopt en/of overtollige verharding wordt verwijderd;
  4. voor het gebruik van een gebouw voor het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat het gebruik slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar met dien verstande dat vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
  5. voor het omschakelen van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar een niet grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde eern intensieve veehouderij, met dien verstande dat deze omschakeling een positieve bijdrage levert aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken en bijdraagt aan een afname van de uitstoot van milieuhinderlijke stoffen.

4.6 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 9, lid 9.8.1 van toepassing.

4.7 wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:

  1. voor het vergroten en/of veranderen van de vorm van de aanduiding bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte van een bouwvlak niet groter wordt dan 1,5 ha met uitzondering van;
      1. het vergroten van bouwvlakken ten behoeve van het oprichten van permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen of tunnels, waar de oppervlakte van het bouwvlak maximaal 3 ha mag gaan bedragen;
      2. ten behoeve van het vergroten van het maximaal toegestane bouwvlak voor de bouw van voorzieningen voor de opslag van ruwvoer tot een oppervlakte van maximaal 0,5 ha mits:
        a.het bedrijf in overwegende mate is aangewezen op de opslag van ruwvoer;
        b.hiervoor geen ruimte meer aanwezig is binnen het bestaande bouwvlak;
        c.de toegevoegde ruimte uitsluitend gebruikt mag worden voor de opslag van ruwvoer in bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
    2. uitbreiding van het bouwvlak noodzakelijk is om de continuïteit van het bedrijf voor langere tijd te waarborgen en/of een ingediend bouwplan daartoe aanleiding geeft;
    3. uitbreiding van het bouwvlak verantwoord is vanuit natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische oogpunt;
    4. vooraf over de noodzakelijkheid hiervan en de continuïteit van het bedrijf advies wordt ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen.
  2. voor het deels wijzigen van deze bestemming ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', voor zover een bedrijfswoning aanwezig is, in de bestemming 'Wonen' en het restant van de aanduiding 'bouwvlak' te verwijderen met dien verstande dat:
    1. de agrarische ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven niet worden beperkt;
    2. aan cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden en milieuhygiënische en water- en bodemhuishoudkundige aspecten geen onevenredige schade wordt toegebracht;
    3. de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, tenzij het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft, en deze sloop afdoende is verzekerd, waarbij maximaal 500 m² mag worden gehandhaafd als bijgebouw, alsmede overtollige verharding wordt verwijderd;
    4. het aantal woningen niet mag toenemen tenzij in de planregels voor de bestemming 'Wonen' anders is bepaald.
  3. voor het deels wijzigen van deze bestemming ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' in de bestemming 'Bedrijf' en het verwijderen van het restant van de aanduiding 'bouwvlak' met dien verstande dat:
    1. uitsluitend bedrijven zijn toegestaan met een milieucategorie 1 en 2 zoals deze zijn aangegeven in de als bijlage 3 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten dan wel bedrijven die daarin niet zijn genoemd maar die qua aard en milieubelasting zijn gelijk te stellen met de daarin genoemde bedrijven binnen de categorieën 1 en 2 , niet zijnde detailhandelsbedrijven, horecabedrijven of zelfstandige kantoren, en voor bedrijven uit een hogere categorie mits het betrokken bedrijf naar omvang, aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen met bedrijven in de categorieën 1 en 2;
    2. het bestemmingsvlak een oppervlakte mag hebben van maximaal 2.500 m2 en maximaal 400 m² bebouwing voor deze bestemming mag worden gebouwd/gebruikt en de eventueel overige aanwezige bebouwing, niet zijnde de woning of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, wordt gesloopt, welke sloop afdoende verzekerd is, alsmede overtollige verharding wordt verwijderd;
    3. de nieuwe functie geen belemmering op gaat leveren voor de in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven;
    4. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk mogen zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt;
    5. wijziging verantwoord is vanuit natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische oogpunt;
    6. de wijziging niet mag leiden tot twee of meerdere bedrijven per locatie.
    7. indien de bestaande aanduiding 'bouwvlak' kleiner is dan 2.500 m² mag de bestaande aanduiding 'bouwvlak' worden uitgebreid tot 2.500 m²
  4. voor het wijzigen van deze bestemming ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' naar de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van de vestiging van een agrarisch technisch hulpbedrijf of een aan de agrarische sector verwant bedrijf met dien verstande dat:
    1. voor paardenhouderijen een rijhal aanwezig mag zijn met een oppervlakte van maximaal 1.200 m²;
    2. het bouwvlak een maximale oppervlakte mag hebben van 5.000 m2 met een bebouwingspercentage van maximaal 75%;
    3. de nieuwe functie geen belemmering op gaat leveren voor de in de omgeving reeds aanwezige (agrarische) bedrijvigheid;
    4. parkeren voor het bedrijf op eigen terrein dient plaats te vinden;
    5. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk mogen zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.
    6. wordt aangetoond dat binnen het bedrijf, voor zover dieren gehouden gaan worden, stikstofneutraal wordt gebouwd, gebruikt en aangelegd;
    7. indien de bestaande aanduiding 'bouwvlak' kleiner is dan 5.000 m² mag de bestaande aanduiding 'bouwvlak' worden uitgebreid tot 5.000 m².
  5. voor het uitbreiden van de bestemmingsvlakken 'Wonen' en 'Bedrijf' ten behoeve van het oprichten van paardenbakken voor hobbymatig gebruik met dien verstande dat:
    1. per bedrijf of woning één paardenbak is toegestaan;
    2. deze redelijkerwijs niet binnen de bestemmingsvlakken 'Wonen' of 'Bedrijf' kan worden gesitueerd;
    3. deze uitbreiding maximaal 1.200 m2 bedraagt;
    4. deze geen grotere bouwhoogte mogen hebben dan 1,5 meter en worden uitgevoerd als open constructie.
  6. voor wijziging van de bestemming in de bestemming 'Natuur' voor het behoud van een kwaliteitsverbetering van het landschap, voor de realisatie van een ecologische verbindingszone of de realisatie van de ecologische hoofdstructuur.
  7. voor het huisvesten van meer seizoensarbeiders dan is aangegeven in lid 4.3 onder a punt 3 met een maximum van 120 met dien verstande dat aannemelijk gemaakt wordt dat dit groter aantal werknemers nodig is in verband met de grootte of de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf en verder voldaan wordt aan het bepaalde in lid 4.3 onder a met dien verstande dat de Landschapsinvesteringsregeling Breda niet van toepassing is als hieraan al is voldaan is ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak hiervoor.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde-archeologie aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse.

5.2 bouwregels

Binnen de tot Waarde-archeologie bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:

  1. gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft;
  2. voorzover het betreft het oprichten van gebouwen of een uitbreiding van gebouwen met een oppervlakte van maximaal 100 m²;
  3. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. de gebieden die zijn vrijgegeven middels een door of namens burgemeester en wethouders afgegeven selectiebesluit.

5.3 afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels indien:

  1. op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn met dien verstande dat daarnaast ook voldaan moet worden aan het bepaalde in de basisbestemming, of
  2. er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.

5.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 9, lid 9.8.1 van toepassing, met dien verstande dat aan een vergunning voorwaarden kunnen worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden. Geen omgevingsvergunning is vereist indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en door het aanleggen of het uitvoeren van de vergunningplichtige werken of werkzaamheden, dan wel de daaraan direct of indirect te verwachten gevolgen, geen archeologische waarden worden aangetast.

Artikel 6 Waarde - Attentiegebied Ecologische Hoofdstructuur

6.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – attentiegebied ecologische hoofdstructuur' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.

6.2 bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag binnen deze bestemming slechts worden gebouwd indien direct of indirect door het treffen van maatregelen geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de hydrologische waarden hetgeen aangetoond dient te worden door een watertoetsadvies van het Waterschap Brabantse Delta.

6.3 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 9, lid 9.8.1 van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

7 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

8 Algemene Bouwregels

  1. Indien het gebruik van gronden en bebouwing of de maatvoering van de bebouwing of het aantal woningen dat bestaat ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag dit legaal afwijkende gebruik, maatvoering c.q aantal woningen te allen tijde worden gehandhaafd en vernieuwd.
  2. Voor het bouwen van beneden het peil gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan onder de bestaande bebouwing met uitzondering van de gebouwen gelegen binnen een bouwvlak in welk geval dit binnen het bouwvlak mag plaatsvinden:
    2. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan tot 1 bouwlaag met een bouwdiepte van maximaal 4 meter onder peil.

9 Algemene Gebruiksregels

  1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen gebruik van gebouwen en gronden voor een seksinrichting of gebruik van gebouwen voor smart-, head- en growshops of een combinatie daarvan.
  2. Burgemeester en wethouders wijken af van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

10 Algemene Aanduidingsregels

10.1 Vrijwaringszone - straalpad 2

Voor zover gebouwen en andere bouwwerken, die zijn toegestaan op grond van de planregels, zijn gelegen ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone-straalpad 2', mag de hoogte van de betreffende gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 34 meter +NAP (Nieuw Amsterdams Peil).

10.2 Vrijwaringszone - straalpad 1

Voor zover gebouwen en andere bouwwerken, die zijn toegestaan op grond van de planregels, zijn gelegen ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone-straalpad 2', mag de hoogte van de betreffende gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 28 meter +NAP (Nieuw Amsterdams Peil).

11 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, en gelet op het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen gewenst of noodzakelijk is;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen op de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

12 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en met inachtneming van het bepaalde in artikel 9, lid 9.8.1, de bestemmingen wijzigen in de bestemming Bedrijfs-Nutsvoorziening en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals zend-, ontvang- en/of sirenemasten, kunnen worden geplaatst tot een maximale hoogte van 50 meter voorzover de locatie niet is gelegen binnen de bestemmingen Agrarisch met waarden-natuur- en landschapswaarden of Natuur en wordt voldaan aan Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd.

13 Overige Regels

13.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

a. Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders binnen de bestemde of nader aangeduide gebieden, onder verwijzing naar de tabel van omgevingsvergunningen en gebruiksverboden, de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

Overzicht van werken en werkzaamheden

Bodem

  1. Het verlagen en/of egaliseren van de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen.
  2. Het ophogen van de bodem1.
  3. Het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,30 meter.
  4. Het aanleggen en/of verharden van wegen en paden zoals bedrijfswegen, onderhoudspaden, paden voor dagrecreatief medegebruik, dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, voor zover gelegen buiten de aanduiding 'bouwvlak'.
  5. Het aanbrengen van tijdelijk teeltondersteunend voorzieningen.

Beplanting/grondgebruik

  1. Het vellen of rooien van houtgewas als bos, houtsingels, boomgroepen en/of struwelen alsmede het verwijderen van landschapselementen als poelen, moerasjes en ruigten.
  2. Het beplanten van gronden met houtgewas (bos heesters) alsmede het aanleggen en/of aanplanten van landschapselementen.
  3. Het beplanten van gronden met opgaand (hout)gewas ten behoeve van sierteelt, boomteelt en/of landbouw.
  4. Het permanent omzetten van grasland in bouwland.

Water2

  1. Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van vaarten, waterlopen, sloten en greppels.
  2. Het beïnvloeden van de grondwaterstand door de aanleg van een werk voor bemaling, onderbemaling of drainage.
  3. Het aanbrengen van kades of het wijzigen daarvan1.

1. Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 1 horen burgemeester en wethouders het ter plaatse bevoegde gezag.

2. Deze werkzaamheden zijn uitsluitend vergunningplichtig voorzover daarbij landschappelijke waarden (aardkundig, cultuurhistorisch, visueel-ruimtelijk) en of natuurlijke waarden in het geding zijn. De waterhuishoudkundige aspecten zijn veiliggesteld via de Keur van het Waterbeheerplan.

Tabel van vergunningen en gebruiksverboden

Bestemmingen/aanduidingen
a b c d e f g h i j k l
Natuur A A A A S A A S A A A A
Agrarisch met waarden-landschapswaarde
A A + A A A A A A A A A
Water A A + A + A A A + A A A
Waarde - Archeologie + + A A + A A A A A A A

Waarde- attentiegebied
ecologische hoofdstructuur

A A + A + + + + + A A +

Waarde - Cultuurhistorie

A A + A A A A A A A + A

+: toegestaan

A: vergunning vereist

S: strijdig gebruik


b. Voorwaarden voor de omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld onder 9.8.1 onder a. Verboden werkzaamheden is slechts toelaatbaar, indien door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en landschappelijke waarden en de cultuurhistorische en archeologische waarden op deze gronden niet worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, de versterking en/of het herstel van die waarden niet in onevenredige mate worden verkleind en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen het verkeersbelang, tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd dan wel de in geval van de aanwezigheid van boven- of ondergrondse leidingen de betreffende leidingbeheerder een positief advies heeft afgegeven.

c. Toegestane werkzaamheden

Het bepaalde in onder 9.8.1 onder a. Verboden werkzaamheden is niet van toepassing op:

werken en/of werkzaamheden van geringe omvang en uit planologisch oogpunt van ondergeschikt belang die gericht zijn op en noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud en/of beheer van de gronden en/of de instandhouding van het gebied, waaronder begrepen de normale agrarische bedrijfsvoering en de normale beheerswerkzaamheden door natuurbeherende instanties;

werken en/of werkzaamheden die onderdeel zijn van een door Gedeputeerde Staten in het kader van de landinrichting goedgekeurd plan van wegen en waterlopen of goedgekeurd landschapsplan;

werken en/of werkzaamheden welke worden uitgevoerd in een beschermd natuurmonument in de zin van de Natuurbeschermingswet en handelingen opleveren waarvoor ingevolge artikel 13 van die Wet een vergunning van de Minister bedoeld in genoemde wet is vereist, dan wel handelingen welke zijn voorzien in een beheersplan als bedoeld in artikel 14 van die Wet;

indien voor bedoelde werken en/of werkzaamheden een vergunning/ontheffing op grond van de Keur van het Waterschap Brabantse Delta en/of de Verordening Waterhuishouding Noord-Brabant 1997 -of latere gewijzigde regelgeving ter zake - noodzakelijk is;

het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden binnen de aanduiding 'bouwvlak' tenzij hieraan een dubbelbestemming is toegekend en op basis hiervan een vergunning is vereist.

d. Gebruiksregels

Voor zover in de "Tabel omgevingsvergunningen" werken en/of werkzaamheden zijn aangeduid met de letter S. is het verboden de betreffende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren binnen de aangegeven bestemmingen. Het aldaar uitvoeren of laten uitvoeren van de betreffende werken en/of werkzaamheden wordt in elk geval aangemerkt als strijdig gebruik.

13.2 Parkeren

  1. een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen wordt verleend, indien wordt aangetoond dat in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw;
  2. het parkeren of stallen van auto's dient plaats te vinden in, op of onder het gebouw, danwel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
  3. het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota parkeer- en stallingsbeleid Breda, de herijking uit 2013 en wijzingen daarvan;
  4. het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
    1. indien het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- en stallingsruimte is voorzien;
  5. het college kan aan de omgevingsvergunning, als bedoeld onder e., (financiële) voorwaarden verbinden;
  6. indien het onder c. genoemde Nota parkeer- en stallingsbeleid, na vaststelling van dit plan wordt gewijzigd, moet bij het bouwen en het uitbreiden of veranderen van activiteiten of functies op grond van deze planregels worden voldaan aan deze gewijzigde nota.

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. een goede woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid en
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsregels

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a en toestaan dat een eenmalige vergroting plaatsvindt van de inhoud van een bouwwerk met niet meer dan 10%.
  3. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij deze verandering de afwijking naar aard en omvang verkleind.
  3. In het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

“Regels van het bestemmingsplan "Buitengebied, verspreide locaties 2020".

Hoofdstuk 1 Inleiding

Paragraaf 1.1 Aanleiding En Doel

Voor drie locaties, die gelegen zijn in het buitengebied van de gemeente Breda, is het voornemen om de bestemming te herziening. De locaties betreffen: Rijsbergseweg 300a te Breda, Jagerpad 29 te Breda en Overveldsestraat 31-33 te Prinsenbeek.

De locaties Rijsbergseweg 300a en Jagerpad 29 te Breda liggen in het vigerend bestemmingsplan ‘Buitengebied Zuid 2013’, de locatie Overveldsestraat 31-33 ligt in het vigerend bestemmingsplan ‘Buitengebied Noord’.

Paragraaf 1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

De planlocaties liggen in het buitengebied in de gemeente Breda. De Rijsbergseweg is een provinciale verbindingsweg (N263) tussen Breda en Rijsbergen. Het Jagerpad en de Overveldsestraat zijn lokale verbindingswegen. De gemeente Breda behoort tot de provincie Noord-Brabant.

afbeelding

Figuur 1: Uitsnede topografische kaart met de planlocaties

Paragraaf 1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Op de planlocaties Rijsbergseweg 300a en Jagerpad 29 is het bestemmingsplan ‘Buitengebied Zuid 2013’ van kracht. Dit bestemmingsplan is voor deze locaties onherroepelijk geworden bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 februari 2017.

Op de planlocatie en Overveldsestraat 31-33 is het bestemmingsplan ‘Buitengebied Noord’ van kracht. Dit bestemmingsplan is op 7 november 2013 vastgesteld en bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van op 23 september 2015 onherroepelijk geworden.

Paragraaf 1.4 Planvorm

Het bestemmingsplan ‘Buitengebied, verspreide locaties 2020’ is vervat in een verbeelding en regels en gaat vergezeld van een toelichting.

Paragraaf 1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige situatie van het plangebied, waarbij onder andere de ruimtelijke en functionele structuur wordt beschreven.

Hoofdstuk 3 beschrijft vervolgens de uitgangspunten en randvoorwaarden, die van belang zijn voor de ontwikkeling van het plangebied.

In hoofdstuk 4 van de toelichting wordt het vigerende beleid op Europees, Rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau beschreven dat voor ontwikkeling van het plangebied relevant is.

In hoofdstuk 5 worden onder andere de gevolgen van de ontwikkeling op het gebied van water, natuur, luchtkwaliteit, archeologie en bodem beschreven.

De juridische aspecten komen in hoofdstuk 6 aan bod. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid. Ten slotte wordt in hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Paragraaf 2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de ruimtelijke structuur en de functionele structuur van het plangebied uiteengezet. De ruimtelijke structuur is beschreven. In de beschrijving van de functionele structuur wordt ingegaan op de diverse in het plangebied voorkomende functies.

Paragraaf 2.2 Positionering Plangebied

De locaties liggen in het buitengebied tussen Breda en Etten-Leur in. De locatie Rijsbergseweg 300a ligt aan een parallelweg van de provinciale weg. De locatie Jagerpad 29 ligt in het buitengebied van Breda. De Overveldsestraat 31-33 ligt in het buitengebied van Prinsenbeek.


afbeelding

Figuur 2: Planlocatie Rijsbergseweg 300a - Breda


afbeelding

Figuur 3: Planlocatie Jagerpad 29 - Breda

afbeelding

Figuur 4: Planlocatie Overveldsestraat 31-33 - Prinsenbeek

Paragraaf 2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Subparagraaf 2.3.1 Ruimtelijke structuur

Rijsbergseweg 300a - Breda
De locatie Rijsbergseweg 300a is gelegen in een bebouwingslint. De woningen zijn in diverse tijdsperiode gebouwd. De Rijsbergseweg maakte vroeger onderdeel uit van de zogenaamde Napoleonsroute. De planlocatie ligt nabij de kern Effen. Deze kern is langs de Rijsbergseweg uitgegroeid tot een kleine kern.

Jagerpad 29 - Breda
De locatie Jagerpad 29 is gelegen in een bebouwingslint. Het lint bestaan uit een aantal burgerwoningen en agrarische bedrijven.

Overveldsestraat 31-33 – Prinsenbeek
In de omgeving zijn een aantal burgerwoningen aanwezig, op ruime percelen. Daarnaast bestaat de gebouwde omgeving uit agrarische bedrijfsgebouwen.

Subparagraaf 2.3.2 Functionele structuur

Rijsbergseweg 300a - Breda
In de omgeving zijn afwisselend burgerwoningen of bedrijven aanwezig. De bedrijven zijn kleinschalige agrarische en niet agrarische bedrijven in het buitengebied.

Jagerpad 29 – Breda
In de omgeving zijn afwisselend burgerwoningen of bedrijven aanwezig. De bedrijven zijn kleinschalige agrarische en niet agrarische bedrijven in het buitengebied.

Overveldsestraat 31-33 – Prinsenbeek
In de omgeving zijn afwisselend burgerwoningen of bedrijven aanwezig. De bedrijven zijn kleinschalige agrarische en niet agrarische bedrijven in het buitengebied.

Hoofdstuk 3 Doelstellingen Van Het Bestemmingsplan

Paragraaf 3.1 Huidige Situatie

Rijsbergseweg 300a – Breda
Op de locatie zijn diverse gebouwen aanwezig die worden gebruikt ten behoeve van de ter plaatse gevestigde duivenhouderij. Op de locatie is een bouwvlak aanwezig met een woonbestemming, daarnaast heeft een gedeelte van de locatie een agrarische bestemming.

Jagerpad 29 – Breda
Op de locatie is een glastuinbouwbedrijf gevestigd. Op het perceel staat een bedrijfsgebouw, kassen en een bedrijfswoning met bijgebouw.

Overveldsestraat 31-33 - Prinsenbeek
Op de locatie is een gemengd agrarisch bedrijf gevestigd, in de vorm van melkvee, varkens en akkerbouw. Binnen de locatie zijn twee bedrijfswoningen aanwezig. De melkveehouderij is al enige tijd beëindigd. De voormalige ligboxenstal en een veldschuur worden gebruikt voor het akkerbouwbedrijf. De varkensstallen zijn tot eind 2019 in gebruik geweest.

Paragraaf 3.2 Toekomstige Situatie

Rijsbergseweg 300a – Breda
De locatie ligt achter de woningen aan de Rijsbergseweg 300 en 300a. Op de locatie is al jarenlang een bedrijfsmatig geëxploiteerde duivenfokkerij aanwezig. De duivenfokkerij is in het verleden legaal tot stand gekomen. Op basis van het voorgaande bestemmingsplan 'Buitengebied' hadden de betreffende gronden de bestemming Agrarisch gebied, aanduiding landschappelijke en/of cultuurhistorische waarde en kernrandligging. Op basis van dit bestemmingsplan is op 7 augustus 1998 de vergunning verleend voor de bouw van kweekhokken voor duiven (RME/980007714). Hierbij is gebruik gemaakt van een vrijstelling van het bestemmingsplan, voor wat betreft de oppervlakte van de bijgebouwen. Ten onrechte is de duivenfokkerij niet planologisch verankerd in het opvolgende bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013'.

In onderhavig plan krijgen de betreffende gronden de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’. Binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ wordt een agrarisch bouwvlak toegevoegd voor het fokken/telen/kweken van duiven, in dit bouwvlak vallen de huidige bedrijfsgebouwen. Daarnaast wordt de functieaanduiding 'wonen uitgesloten' om te voorkomen dat een nieuwe (bedrijfs)woning mag worden opgericht. Op deze manier kan er voldoende afstand (10 meter) worden gehouden tussen de woningen en de agrarische bebouwing.

De dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie wordt overgenomen. De gebiedsaanduiding ‘overige zone – beperkingen veehouderij’ is niet (meer) nodig omdat (intensieve) veehouderijen niet toegestaan zijn op deze locatie. Regels voor de beperking van veehouderijen zijn daarom overbodig.


Jagerpad 29 – Breda
Het voornemen is om de woning af te splitsen van het agrarisch bedrijf, in de vorm van een plattelandswoning. De voormalige bedrijfswoning is niet meer noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf en heeft geen binding meer met het bedrijf. Ter plaatse van de voormalige bedrijfswoning wordt de aanduiding 'plattelandswoning' opgenomen. De gebiedsaanduiding ‘overige zone – beperkingen veehouderij’ is niet (meer) nodig omdat (intensieve) veehouderijen niet toegestaan zijn op deze locatie. Regels voor de beperking van veehouderijen zijn daarom overbodig. Voor het overige blijven de (dubbel)bestemmingen en (gebieds) aanduidingen ongewijzigd.

De resterende gronden van het agrarisch bedrijf worden niet opgenomen in het onderhavige plan want die bestemming(en) blijven ongewijzigd.


Overveldsestraat 31-33 – Prinsenbeek
De stallen voor de varkenshouderij worden ingezet in het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling. Deze worden gesaneerd. De milieuvergunning voor het houden van varkens is op 5 februari 2020 ingetrokken. De gebouwen zijn inmiddels gesloopt, de melding hiervoor is op 6 juni 2020 ingediend (kenmerk 2020-139). De verplichte milieuwinst door het doorhalen van dierproductierechten wordt gedaan op het moment dat het bestemmingsplan vastgesteld is en de aanduiding 'IV' definitief is komen te vervallen. Het akkerbouwbedrijf blijft behouden, de overige agrarische bedrijfsgebouwen worden gebruikt voor het akkerbouwbedrijf. Op de locatie zijn twee bedrijfswoningen aanwezig. Voor het akkerbouwbedrijf is één bedrijfswoning noodzakelijk.

In het onderhavige bestemmingsplan wordt de aanduiding 'intensieve veehouderij' wegbestemd. De gebiedsaanduiding ‘overige zone – beperkingen veehouderij’ is niet meer nodig omdat (intensieve) veehouderijen niet toegestaan zijn op deze locatie. Regels voor de beperking van veehouderijen zijn daarom overbodig. Ter plaatse van de tweede voormalige bedrijfswoning wordt de aanduiding 'plattelandswoning' opgenomen. Voor het overige blijven de (dubbel)bestemmingen en (gebieds) aanduidingen ongewijzigd.

Het bestemmingsplan is aangepast om te voorkomen dat er nog uitbreidingsmogelijkheden bestaan voor het agrarisch bedrijf. Het aanwezig aantal m2 aan bedrijfsbebouwing mag in stand blijven, een toename van dit aantal is niet toegestaan. Via de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' op de verbeelding en een daaraan gekoppelde bestemmingsregeling is dit geborgd.

Hoofdstuk 4 Beleid

Paragraaf 4.1 Inleiding

Bij het opstellen van een bestemmingsplan worden de beleidskaders van het rijk, provincie en gemeente uiteengezet. In het onderhavige plan is het relevante ruimtelijke beleid voor de drie locaties opgenomen.

Paragraaf 4.2 Beleid Europees En Rijksniveau

Subparagraaf 4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. In 2012 wordt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

Het Rijk laat de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders.

De veranderde behoefte aan wonen en werken legt daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit voor kwantiteit. De ambitie is dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformaties en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.

In het SVIR zijn 13 nationale belangen opgenomen, hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Het Rijk zal bestemmingsplannen niet (tijdens de vaststellingsprocedure) toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen. Wel zal het Rijk door middel van systeem- of themagerichte onderzoeken achteraf nagaan of bestemmingsplannen aan nationale wet- en regelgeving voldoen.

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. Het nationale ruimtelijke beleid heeft geen consequentie voor de planlocaties.

Subparagraaf 4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordering (Barro) in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn, met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

In het Barro zijn voorlopig zes projecten beschreven: Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijk universele waarde. Binnenkort volgen nog: hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. Het nationale ruimtelijke beleid heeft geen consequentie voor de planlocaties.

Subparagraaf 4.2.3 Water

Het Nationaal Waterplan (NWP)
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Watertoets
Met het ondertekenen van het Nationaal Bestuursakkoord Water (juli 2003) hebben de betrokken partijen (het Rijk, IPO, VNG en UvW) afgesproken de watertoets toe te passen bij alle nieuwe ruimtelijke -waterhuishoudkundig relevante- plannen en besluiten op alle bestuursniveaus. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor structuurvisies, bestemmingsplannen, van de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) regelt een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro met het waterschap.

De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen.

Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water is sinds december 2000 van kracht en is gericht op het realiseren van duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water beoogt de bescherming van aquatische ecosystemen en het duurzaam gebruik van water. Daarvoor wordt de Kaderrichtlijn eerst in landelijke wet- en regelgeving omgezet. Momenteel wordt hier hard aan gewerkt. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.

In paragraaf 5.3 komt het aspect water aan bod voor de planlocaties.

Subparagraaf 4.2.4 Ecologie

Vanuit Europa is de bescherming van (plant en dier) soorten en gebieden geregeld in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. In Nederland is de natuurwetgeving verankerd in de Wet Natuurbescherming (1 januari 2017).

Europese Vogel- en Habitatrichtlijn
De Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn hebben tot doel de bescherming van (vogel)soorten en hun natuurlijke habitats. Elke lidstaat is verplicht om speciale beschermingszones (SBZ’s) aan te wijzen, die samen één Europees netwerk van natuurgebieden vormen: “Natura 2000”. Wanneer in een gebied bepaalde soorten voorkomen, of een bepaald percentage van de Europese populatie herbergt, dan komt dit gebied in aanmerking voor plaatsing onder de betreffende richtlijnen. De planlocatie valt in zijn geheel niet binnen de aangewezen Vogelrichtlijn- of Habitatrichtlijngebieden.

Wet Natuurbescherming
Vanaf 1 januari 2017 vervangt de Wet natuurbescherming de Flora- en Faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. De wet natuurbescherming biedt bescherming aan het merendeel van de inheemse dieren en planten in Nederland.

De nieuwe Wet natuurbescherming regelt niet alleen de ‘ruimtelijke ingrepen’, maar ook de andere onderwerpen zoals overig bezit en handel, gebiedsbescherming, houtopstanden, klacht en beheer en schadebestrijding. Een verandering ten opzichte van de oude Natuurbeschermingswet 1998 is dat de provincies voor hun gebied bepalen wat wel en niet mag in de natuur. Zij zijn verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid is enkel nog verantwoordelijk voor de ontheffingsaanvragen en de gedragscodes.

De beschermingsstatus van de inheemse dier- en plantensoorten houdt onder meer in dat in geval van voorgenomen activiteiten zoals aanleg van infrastructuur of bouwprojecten, de planlocatie moet worden getoetst op de aanwezigheid van beschermde soorten: de ‘natuurtoets’.

Het aspect Ecologie komt in paragraaf 5.4 aan bod.

Subparagraaf 4.2.5 Cultuurhistorie

In Europees verband is het zogenaamde ‘Verdrag van Malta’ tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd Monumentenwet) en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz is een wijzigingswet en omvat een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet, op grond waarvan overheden onder andere bij bodemingrepen verplicht rekening moeten houden met het behoud van archeologische waarden. Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dit is niet veranderd met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet (1-7-2016). Sindsdien is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die in 2022 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.

Archeologie wordt behandeld in paragraaf 4.4.3.

Paragraaf 4.3 Beleid Provinciaal Niveau

Subparagraaf 4.3.3 Omgevingsvisie Noord-Brabant 2018

Op 14 december 2018 stelde Provinciale Staten van Noord-Brabant de Brabantse Omgevingsvisie vast. De omgevingsvisie is opgesteld volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet, welke in 2022 in werking zal treden. De Brabantse Omgevingsvisie beschrijft de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Er wordt vanuit meerdere invalshoeken gekeken naar een ontwikkeling door de provincie:

  • Een 'diepe' manier van kijken: niet alleen kijken naar effecten op de bovenste laag in het hier en nu, maar de dynamiek en randvoorwaarden betrekken die de onderste lagen meegeven. Kijken op verschillende schaalniveaus en actief benutten van de factor tijd. Hierbij ook kijken naar het verleden, de geschiedenis van de lagen op een plek.
  • Een 'ronde' manier van kijken: niet sectoraal kijken, maar combineren van opgaven en kansen zodat ontwikkelingen optimaal bijdragen aan een circulair, sterk en sociaal Brabant, waarin alle Brabanders zich prettig voelen. Kijken vanuit een gebiedsgerichte insteek, naar een balans tussen people, planet en profit.
  • Een 'brede' manier van kijken: niet kijken vanuit één gezichtspunt, maar het betrekken van veel partijen, met al hun gezichtspunten, meningen, wensen, ideeën en belangen.

In de omgevingsvisie is één basisopgave benoemd: het werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. Daarnaast zijn er vier hoofdopgaven benoemd:

  • werken aan de Brabantse energietransitie;
  • werken aan een klimaatproof Brabant;
  • werken aan Brabant als slimme netwerkstad;
  • werken aan een concurrerende, duurzame economie.

De omgevingsvisie gaat over de hele fysieke leefomgeving, heeft een integraal karakter en bevat geen sectorale beleidsdoelen. Concrete doelen voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit staan nog in de bestaande plannen van de provincie, bijvoorbeeld in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en het provinciale verkeers- en vervoersplan.

De kwaliteit van de omgeving voor mens en natuur staat onder druk in verschillende delen van het landelijk gebied door meerdere factoren. Er is sprake van een toenemende leegstand en bevolkingskrimp. Dat leidt tot economische, sociaal-culturele en ecologische schade. Er is extra aandacht voor een steeds verder toenemende leegstand doordat boeren stoppen, de leegkomende gebouwen verpauperen of een bron voor criminaliteit zijn. De sociale cohesie komt in het gedrang in het landelijk gebied.

Subparagraaf 4.3.4 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

In 2022 treedt de Omgevingswet in werking. Deze wet vervangt 26 wetten en verschillende regelsystemen op nationaal niveau. Vanwege de Omgevingswet moet ook de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening. Dit zijn de:

  • Provinciale milieuverordening, gebaseerd op artikel 1.2 Wet milieubeheer;
  • Verordening natuurbescherming, gebaseerd op diverse artikelen uit de Wet natuurbescherming;
  • Verordening Ontgrondingen, gebaseerd op artikel 5, tweede lid, en artikel 7, tweede lid, Ontgrondingenwet;
  • Verordening Ruimte, gebaseerd op artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening;
  • Verordening Water, gebaseerd op diverse artikelen in de Waterwet;
  • Verordening wegen, gebaseerd op artikel 57 Wegenwet en artikel 2a Wegenverkeerswet.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. Er heeft daarom ook geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald onderwerp gecontinueerd moet worden. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd. Deze beleidsneutrale omzetting betekent overigens niet dat er helemaal geen wijzigingen ten opzichte van de huidige verordeningen zijn verwerkt. Op hoofdlijnen gaat het om:

  • een meer gebruiksvriendelijke opbouw met regels die per gebruikersgroep (burgers en bedrijven, gemeenten, waterschap) bij elkaar staan en minder losse bijlagen;
  • aanpassingen waardoor de regels straks beter passen in het systeem van de omgevingswet, bijvoorbeeld voor de grondwaterbeschermingsgebieden;
  • aanpassingen vanwege de vastgestelde omgevingsvisie, zoals de nieuwe manier van samenwerken en meer inzet op omgevingskwaliteit.

Het ontwerp van de Interim omgevingsverordening is in april vastgesteld. De Provinciale Staten heeft de Interim omgevingsverordening op 25 oktober 2019 vastgesteld.


Rijsbergseweg 300a - Breda
In figuur 9 is de uitsnede van de kaart behorende bij de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant weergegeven voor de planlocatie Rijsbergseweg 300a. Uit figuur 9 blijkt dat de planlocatie is gelegen in het ‘Landelijk gebied’ met daarbij de aanduiding ‘Gemengd landelijk gebied’.

afbeelding

Figuur 9: Uitsnede kaart behorende bij Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Landelijk gebied, Gemengd landelijk gebied
Binnen de afdeling ‘Vitaal platteland’ zijn de ontwikkelingsmogelijkheden geschetst voor het Landelijk gebied. In het landelijk gebied stimuleert de provincie het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie. Hierbij is vooral de ontwikkeling van landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen. Het landelijk gebied omvat een onderverdeling in de subzones ‘Gemengd landelijk gebied’ en ‘Groenblauwe mantel’. In veel gevallen bestaan er voor beide zones gelijke ontwikkelingsmogelijkheden. In die gevallen wordt gesproken over ‘Landelijk gebied’. Alleen als het nodig is onderscheid te maken, wordt in de betreffende regel gesproken over de subzones.

Bij het aanwijzen van de bestemmingen dient de bestemming een uitwerking te zijn van de voorgenomen ontwikkeling en het te voeren ruimtelijk beleid voor dat gebied en dient tevens bij te dragen aan de ruimtelijke kwaliteit als bedoelt in Interim omgevingsverordening.

Op de planlocatie is het voornemen om het planologisch in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. De duivenhouderij is reeds al enige jaren aanwezig in de omgeving, maar niet planologisch verankerd. De kweekhokken voor duiven zijn reeds in 1998 met vergunning tot stand gekomen. De duivenhouderij is kleinschalig en valt in milieucategorie 2. De omvang van de bestemming ‘Agrarische met waarden – Landschapswaarden’ bedraagt 1.090 m².

Jagerpad 29 – Breda

afbeelding

Figuur 10: Uitsnede kaart behorende bij Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Uit figuur 10 blijkt dat de locatie Jagerpad 29 gelegen is in het landelijk gebied, gemengd landelijk gebied. Het voornemen is om de woning af te splitsen van het agrarisch bedrijf, in de vorm van een ‘plattelandswoning’. De voormalige bedrijfswoning is niet meer noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf en heeft geen binding meer met het bedrijf.

Voor een plattelandswoning zijn geen regels in de omgevingsverordening opgenomen. Hiervoor wordt verwezen naar de Wet Plattelandswoningen.


Overveldsestraat 31-33 – Prinsenbeekafbeelding

Figuur 11: Uitsnede kaart behorende bij Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Uit figuur 11 blijkt dat de locatie Overveldsestraat 31-33 gelegen is in het landelijk gebied, groenblauwe mantel. Het voornemen is om de intensieve veehouderij te beëindigen en één van de twee bedrijfswoningen te bestemmen tot ‘plattelandswoning’. De stallen worden gesaneerd en de rechten worden verkocht. De omgevingsvergunning milieu wordt ingetrokken voor de locatie Overveldsestraat 31-33. De locatie behoudt een agrarische bestemming voor het akkerbouwbedrijf. Verder wordt er planologisch vastgelegd dat er geen vee meer mag worden gehouden en het bouwen van nieuwe bedrijfsgebouwen wordt uitgesloten. Van het bestaande bouwvlak wordt de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ eraf gehaald, zodat er geen veehouderij meer gevestigd kan worden. De varkensstal wordt ingezet in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling. Ter hoogte van één bedrijfswoning wordt de aanduiding ‘plattelandswoning’ erop gelegd.

Voor een plattelandswoning zijn geen regels in de omgevingsverordening opgenomen. Hiervoor wordt verwezen naar de Wet Plattelandswoningen.

Om de kwaliteit van het landschap te versterken heeft de provincie Noord-Brabant in haar “Structuurvisie ruimtelijke ordening” en de “Interim omgevingsverordening” het principe van ‘kwaliteitsverbetering van het landschap’ geïntroduceerd. Over de uitvoering van kwaliteitsverbetering verdiende het aanbeveling dat regionaal eenduidige afspraken werden gemaakt. Deze regeling is de resultante van het regionale overleg hoe om te gaan met deze kwaliteitsverbetering.

Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist.

Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing.

Categorie 3: Alle ruimtelijke ontwikkelingen welke mogelijk worden gemaakt via met name een wijzigingsplan of een bestemmingsplanherziening, tenzij de ontwikkeling concreet benoemd wordt in een andere categorie.

Rijsbergseweg 300a
De locatie Rijsbergseweg 300a valt onder categorie 3. Het gaat hier om een wijziging van de bestemming ‘Wonen’ naar de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’. Hiervoor zijn geen specifieke regels opgenomen in categorie 1 en 2, het gaat hierbij om een maatwerksituatie. Daarom is op basis van een taxatie geraamd welke waardevermeerdering er door de bestemmingswijziging zal optreden en welke bedrag geinvesteerd moet worden in de kwaliteitsverbetering van het landschap. Uit de door een extern deskundige verrichte taxatie blijkt dat er met de bestemmingswijziging een waardevermindering van de gronden optreedt, waarmee de grondslag voor een afdracht vervalt.

Jagerpad 29
De locatie Jagerpad valt onder categorie 1. In categorie 1 zijn specifieke regels opgenomen om een vrijkomende agrarische bedrijfswoning om te zetten naar een ‘plattelandswoning’.

Overveldsestraat 31-33

De voorgenomen omschakeling naar een akkerbouw en tuinbouwbedrijf pastrechtstreeks binnen de bestemmingsregels van de agrarische bestemming. Er is voor de omschakelingdaarmee formeel geen procedure nodig. De ruimtelijke procedure die wordt gevolgd is in feite alleen noodzakelijk om de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' van de locatie te verwijderen om te borgen dat er ter plaatse geen nieuwe intensieve veehouderij kan worden gevestigd. De voorgenomen ontwikkeling leidt daarmee niet tot een wezenlijke ruimtelijke impacten is daarmee aan te merken als een ontwikkeling die valt in categorie 1. Daarnaast wordt de bedrijfswoning voorzien van de aanduiding 'plattelandswoning' en dat valt ook onder categorie 1.


Gelet op het bovenstaand is het plan niet in strijd met de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

Paragraaf 4.4 Beleid Gemeentelijke Niveau

Subparagraaf 4.4.1 Structuurvisie Breda 2030

De gemeenteraad heeft in december 2007 de Structuurvisie Breda 2020, Stad in evenwicht, vastgesteld. In 2021 wordt de Structuurvisie 2030 vervangen door de gemeentelijke omgevingsvisie maar momenteel geldt de Structuurvisie nog als toetsingskader. Deze beleidsnota betreft een ruimtelijke visie voor de gehele stad Breda en vormt het algemene beleid- en toetsingskader voor de ruimtelijke ontwikkelingen op de lange termijn. De beleidsbeslissingen hebben betrekking op de ambities van de stad, het te realiseren programma, de structuur en de planning en uitwerkingen.

De beoogde ruimtelijke ontwikkelingen vinden plaats binnen bestaande bouwpercelen. In de structuurvisie is hiervoor geen specifiek beleid voor opgesteld. Wel dienen de locatie bij de dragen aan een kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit is vastgelegd in de Landschapsinvesteringsregeling Breda, wat een onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan Buitengebied.

Subparagraaf 4.4.2 Bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013' en 'Buitengebied Noord'

Rijsbergseweg 300a - Breda
De locatie Rijsbergseweg 300a te Breda heeft de bestemming ‘Wonen’ met een bouwvlak. Op het achterste gedeelte (perceel 2534) ligt de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ met (gedeelte van) bouwvlak. Over de locatie ligt de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ en de gebiedsaanduiding ‘overige zone – beperkingen veehouderij’.

afbeelding

Figuur 12: Uitsnede verbeelding - Bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013


Jagerpad 29 – Breda
De locatie Jagerpad 29 heeft de bestemming ‘Agrarisch’ met een bouwvlak en een functieaanduiding ‘glastuinbouw’. Over de locatie ligt de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ en de gebiedsaanduiding ‘overige zone – beperkingen veehouderij’. Over het zuidelijke gedeelte ligt de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – straalpad 2’.

afbeelding

Figuur 13: Uitsnede verbeelding - Bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013

Overveldsestraat 31-33 – Prinsenbeek
De locatie Overveldsestraat 31-33 heeft de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ met een bouwvlak en een functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’. Over de locatie liggen de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie’ en ‘Waarde – Attentiegebied ecologische hoofdstructuur’ en de gebiedsaanduiding ‘reconstructiewetzone – verwevingsgebied’ en ‘vrijwaringszone – straalpad 2’.

afbeeldingFiguur 14: Uitsnede verbeelding - Buitengebied Noord

Subparagraaf 4.4.3 Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025

Cultureel Erfgoed

In Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025 is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitganspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1 Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.


Archeologie

Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen conform het vastgestelde beleid, is de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ opgenomen voor de gebieden die conform de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1, Archeologie zijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachting anders dan laag. Hetzelfde geldt voor de gebieden van archeologische waarden en gemeentelijke archeologische monumenten. Ter plaatse van gronden met een dubbelbestemming dient voorafgaand aan ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van het archeologisch onderzoek worden door het bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.


Historische geografie

Op elke locatie is er sprake van cultuurhistorische waarden met betrekking tot historische geografie. De herzieningen zijn hier niet van invloed op.


Gebouwd erfgoed

Op geen van de locaties bevindt zich gebouwd erfgoed.


Hoofdstuk 5 Milieu En Landschap

Paragraaf 5.1 Inleiding

Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzaam Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuhygiënische aspecten die door de planlocatie en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.

Paragraaf 5.2 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Rijsbergseweg 300a - Breda
Door het wijzigen van een woonbestemming naar de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapselement’ wordt geen nieuwe woonfunctie mogelijk gemaakt, de woonbestemmingen op de huidige woningen blijven behouden. Er vinden daarbij geen grondwerkzaamheden plaats. In dit kader is geen bodemonderzoek nodig.

Jagerpad 29 - Breda
De bodem dient geschikt te zijn voor het voorgenomen gebruik. Door de beoogde ontwikkeling wijzigt de functie van de gronden niet. Een nader onderzoek naar de bodemkwaliteit is niet nodig.

Overveldsestraat 31-33 - Prinsenbeek
De bodem dient geschikt te zijn voor het voorgenomen gebruik. Door de beoogde ontwikkeling wijzigt de functie van de gronden niet. Een nader onderzoek naar de bodemkwaliteit is niet nodig.

Paragraaf 5.3 Water

Beleid
Het waterschap Brabantse Delta Is verantwoordelijk voor het waterbeheer In de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer (waaronder grondwater) heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.

Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen In het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen In samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

Grondwaterbeschermingsgebied
Rijsbergseweg 300a - Breda
De planlocatie ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied en/of waterwingebied. En er zijn langs het perceel een aantal waterlopen en/of waterpartijen aanwezig. Middels de beoogde ruimtelijke ontwikkeling op de planlocatie worden de waterlopen behouden en niet belemmert. De planlocatie ligt niet in het invloedsgebied Natura 2000.

Jagerpad 29 - Breda
De planlocatie ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied en/of waterwingebied. En er zijn langs het perceel een aantal waterlopen en/of waterpartijen aanwezig. Middels de beoogde ruimtelijke ontwikkeling op de planlocatie worden de waterlopen behouden en niet belemmert. De planlocatie ligt niet in het invloedsgebied Natura 2000.

Overveldsestraat 31-33 - Prinsenbeek
De planlocatie ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied en/of waterwingebied. En er zijn langs het perceel een aantal waterlopen en/of waterpartijen aanwezig. De locatie ligt wel in een attentiegebied. Middels de beoogde ruimtelijke ontwikkeling op de planlocatie worden de waterlopen behouden en niet belemmert. De planlocatie ligt niet in het invloedsgebied Natura 2000.

Riolering en infiltratie
Voor nieuwbouwinitiatieven is het uitgangspunt dat deze ‘waterneutraal’ zijn. Dit betekent dat de ontwikkelingen niet leiden tot verslechteringen aan het watersysteem. Voorkomen moet worden dat het hemelwater versneld afvoert ten gevolge van een toename van het verhard oppervlak. Het hemelwater van de schone oppervlakken wordt bij voorkeur gescheiden van het vuilwater afgevoerd. Om te voorkomen dat water versneld wordt afgevoerd dienen bij een toename van het verhard oppervlak retentievoorzieningen met een capaciteit van 780 m³ aangelegd te worden per ha verhard oppervlak.

Het afvalwater dient gescheiden afgevoerd en verwerkt te worden. In principe dient dit via de riolering afgevoerd te worden naar de waterzuivering.

Sinds kort is de nieuwe Waterwet van kracht geworden. In deze wet wordt duidelijker omschreven wie waar verantwoordelijk voor is. Een van de zaken die hier uit voortvloeien is dat een particulier in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor de verwerking van het hemelwater op zijn eigen terrein. In dit kader verwacht de gemeente in de toekomst meer inspanning van de particulier om zelf maatregelen te nemen om wateroverlast te voorkomen. Dit uitgangspunt is opgenomen in het door de gemeenteraad vastgestelde 'Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan'. Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van retentievoorzieningen op eigen terrein bijvoorbeeld met groene daken en waterdoorlatende verharding.

Het waterschap is geen voorstander van het toepassen van uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC.

afbeelding

Figuur 15: Uitsneden leggerkaart Waterschap Brabantse Delta

Nieuwe ontwikkeling
Rijsbergseweg 300a – Breda
Op de locatie wordt de bestemming gewijzigd van een woonbestemming naar de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapselement’. Met deze bestemmingswijziging neemt het verhard oppervlakte niet toe.

Jagerpad 29 – Breda
Op de locatie wordt de bedrijfswoning afgesplitst van het agrarisch bedrijf. De bedrijfswoning krijgt de bestemming ‘plattelandswoning’, met deze bestemmingswijziging neemt het verhard oppervlakte niet toe.

Overveldsestraat 31-33 – Prinsenbeek
Op de locatie worden de varkensstallen gesaneerd, hiermee vindt er een afname van de oppervlakte plaats. Tevens krijgt één bedrijfswoning de bestemming ‘plattelandswoning’, met deze bestemmingswijziging neemt het verhard oppervlakte niet toe.

Paragraaf 5.4 Ecologie

Subparagraaf 5.4.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen kunnen wettelijk beschermde dieren en plantensoorten in hun algemeenheid of wettelijk beschermde gebieden in het geding zijn. Om de natuurwaarden van de projectlocatie te kunnen beoordelen moet er getoetst worden aan hetgeen beschreven staat in de Wet natuurbescherming. Daarnaast is het beleid aangaande het Natuurnetwerk van belang.

Subparagraaf 5.4.2 Gebiedsbescherming

Op grond van de Wet natuurbescherming is het verboden activiteiten te verrichten die leiden tot aantasting van wettelijk beschermde soorten en van hun voortplantingsplaats, vaste rustplaats of vaste verblijfplaats. De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van gebieden die om hun ecologische waarde beschermd moeten worden. Daaronder vallen onder andere de zogenaamde Natura 2000 gebieden.

afbeelding

Figuur 16: Uitsnede kaart Natura2000 gebieden

Rijsbergseweg 300a – Breda
Het plangebied en omliggende gebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland / EHS of Natura 2000 gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied op Nederlands grondgebied liggen op een afstand van 4 km. Het betreft het gebied Ulvenhoutse Bos.

Om de stikstofdepositie die de ontwikkeling met zich mee brengt te kunnen berekenen, is gebruik gemaakt van het rekenprogramma AERIUS Calculator.

Uit de stikstofdepositieberekeningen (bijlage 1) volgt dat er geen Natura2000 gebieden zijn waarvoor de drempelwaarde van 0,0 mol/ha/jaar wordt overschreden. In de berekening wordt geen depositie getoond, omdat deze lager is dan 0,0 mol/ha/jaar.

Jagerpad 29 – Breda
Het plangebied en omliggende gebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland / EHS of Natura 2000 gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied op Nederlands grondgebied liggen op een afstand van 6.5 km. Het betreft het gebied Ulvenhoutse Bos.

Gelet op de schaal en aard van de voorgenomen ontwikkeling en ligging op voldoende geruime afstand tot Natura 2000 kunnen negatieve effecten op Natura 2000 gebied als een kwaliteitsverlies of overschrijding van de gestelde drempelwaarden geheel uitgesloten worden.

Overveldsestraat 31-33 - Prinsenbeek
Het plangebied en omliggende gebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland / EHS of Natura 2000 gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden op Nederlands grondgebied liggen op een afstand van 10 km. Het betreft de gebieden Ulvenhoutse Bos en Hollands Diep. Gelet op de schaal en aard van de voorgenomen ontwikkeling en ligging op voldoende geruime afstand tot Natura 2000 kunnen negatieve effecten op Natura 2000 gebied als een kwaliteitsverlies of overschrijding van de gestelde drempelwaarden geheel uitgesloten worden.



Subparagraaf 5.4.3 Beschermde soorten

Het is in theorie mogelijk dat op de locatie dier- en plantensoorten van de Habitatrichtlijnen voorkomen of dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Wet natuurbescherming. De volgende beschermde soorten mogelijk in het plangebied worden aangetroffen, concreet zijn dit de kamsalamander, de heikikker, de poelkikker, de rugstreeppad, de vleermuis en de drijvende waterweegbree. Met uitzondering van vleermuis bestaat de habitat van deze soorten voornamelijk uit stromend dan wel stilstaand water.

Rijsbergseweg 300a - Breda
Op dit moment zijn er enkele sloten rondom en op de planlocatie aanwezig. Er worden geen werkzaamheden verricht die voorgenoemde soorten kunnen bedreigen.

De vleermuis leeft in bomen en/of in gebouwen. Verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen worden gevonden in spouwmuren, maar ook achter betimmering en daklijsten en zijn dus zeer moeilijk op te sporen. Op de planlocatie worden geen bomen gekapt of gebouwen gesloopt. Een nader onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht, maar er geldt altijd een algemene zorgplicht voor beschermde en onbeschermde soorten.

Jagerpad 29 - Breda
Op dit moment zijn er enkele sloten rondom en op de planlocatie aanwezig. Er worden geen werkzaamheden verricht die voorgenoemde soorten kunnen bedreigen.

De vleermuis leeft in bomen en/of in gebouwen. Verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen worden gevonden in spouwmuren, maar ook achter betimmering en daklijsten en zijn dus zeer moeilijk op te sporen. Op de planlocatie worden geen bomen gekapt of gebouwen gesloopt. Een nader onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht, maar er geldt altijd een algemene zorgplicht voor beschermde en onbeschermde soorten.

Overveldsestraat 31-33 - Prinsenbeek
Op dit moment zijn er enkele sloten rondom en op de planlocatie aanwezig. Er worden geen werkzaamheden verricht die voorgenoemde soorten kunnen bedreigen.

De vleermuis leeft in bomen en/of in gebouwen. Verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen worden gevonden in spouwmuren, maar ook achter betimmering en daklijsten en zijn dus zeer moeilijk op te sporen. Op de locatie Overveldsestraat 31-33 zijn de stallen reeds gesloopt. Een nader onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht, maar er geldt altijd een algemene zorgplicht voor beschermde en onbeschermde soorten.

Paragraaf 5.5 Bedrijven

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder als gevolg van (bedrijfs-)activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’ gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstand geldt tussen enerzijds de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is. De gegeven afstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen.

Milieuzones
Omgevingstype
In de VNG-uitgave wordt aangegeven, dat een gemengd gebied een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied beschouwd worden. Indien sprake is van een gemengd gebied kan de milieucategorie met één afstandsstap worden verlaagd.

Rijsbergseweg 300a – Breda
Milieucategorie
In de omgeving zijn een aantal (agrarische) bedrijven gevestigd. Een duivenhouderij is in de VNG brochure niet specifiek genoemd, maar komt overeen met de categorie ‘houden en fokken van overige dieren’. Deze vallen onder de milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter.

Omgevingstype
De omgeving van de planlocatie kan getypeerd worden als een omgevingstype ‘gemengd gebied’. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De Rijsbergseweg kan gezien worden als een hoofdinfrastructuur. Daarnaast ligt de planlocatie in een gebied met diverse bedrijven in de directe omgeving. De richtafstanden mogen met één afstandsstap teruggebracht worden, met uitzondering van het aspect ‘gevaar’.

Tabel 1: Richtafstanden bedrijven, omgevingstype ‘gemengd gebied’

Bedrijfsomschrijving
Adres
Cat.
Geur Stof Geluid Gevaar
houden en fokken van overige dieren
Rijsbergseweg 300a
2 10m 0m 10m 0m

De grootste afstand bedraagt 10 meter. De bestemmingswijziging levert geen belemmeringen op voor de omliggende gevoelige functies. Er kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het agrarische bouwvlak is op meer dan 10 meter afstand van de woningen gesitueerd.

Jagerpad 29 – Breda
Milieucategorie
In de omgeving zijn een aantal (agrarische) bedrijven gevestigd. Een glastuinbouwbedrijf valt volgens de VNG brochure onder de categorie ‘kassen zonder verwarming’. Deze vallen onder de milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter.

Omgevingstype
De omgeving van de planlocatie kan getypeerd worden als een omgevingstype ‘gemengd gebied’. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. De planlocatie ligt in een gebied met diverse bedrijven in de directe omgeving. De richtafstanden mogen met één afstandstap teruggebracht worden, met uitzondering van het aspect ‘gevaar’.

Tabel 2: Richtafstanden bedrijven, omgevingstype 'gemengd gebied'

Bedrijfsomschrijving Adres Cat. Geur Stof Geluid Gevaar
Kassen zonder verwarming Jagerpad 29 2 0m 0m 10m 10m

De grootste afstand bedraagt 10 meter. De bestemmingswijziging levert geen belemmeringen op voor de omliggende gevoelige functies. Het betreft hier tevens een bestaande situatie. Er kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Overveldsestraat 31-33 – Prinsenbeek
Op de locatie Overveldsestraat 31-33 wordt de intensieve veehouderij beëindigd. Op de locatie blijft een akkerbouwbedrijf voort bestaan. Door de beëindiging van de intensieve veehouderij wordt er een milieuwinst behaald. Het woon- en leefklimaat in de omgeving wordt verbeterd. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf (glastuinbouwbedrijf-milieucategorie 2) ligt op een afstand van meer dan 30 meter van de plattelandswoning. Er kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op de plattelandswoning.


Paragraaf 5.6 Geluid

Bij het ontwikkelen van een ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in vooral de Wet geluidhinder en daarnaast in de Wet ruimtelijke ordening, op basis van het voorzien in een goed woon- en leefklimaat. In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) is een woning een geluidsgevoelig object. Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen- of buitenstedelijke ligging.

Het berekenen van de geluidbelasting heeft tot doel te bepalen of de voorkeursgrenswaarde van Lden – 48 dB uit de Wet geluidhinder wordt overschreden. Is dit het geval dan dient een hogere waarde verleend te worden om realisatie van het bouwplan mogelijk te maken en dienen bouwkundige voorzieningen te worden bepaald om aan de binnen niveaus van de Wet geluidhinder en de geluidweringseisen van het Bouwbesluit te voldoen.

Rijsbergseweg 300a - Breda
De planlocatie ligt aan de Rijsbergseweg. De Rijsbergseweg heeft een maximum snelheidsregime van 80 km/h. Het initiatief is het wijzigen van de bestemming, er worden echter geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Een nader akoestisch onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

Jagerpad 29 - Breda
De planlocatie ligt aan het Jagerpad. Het Jagerpad heeft een maximum snelheidsregime van 60 km/h. Het initiatief is het wijzigen van de bestemming, er worden echter geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Een nader akoestisch onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

Overveldsestraat 31-33 – Prinsenbeek
De planlocatie ligt aan de Overveldsestraat. De Overveldsestraat heeft een maximum snelheidsregime van 60 km/h. Het initiatief is het verwijderen van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’, er worden echter geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt één bedrijfswoning aangeduid met de aanduiding ‘plattelandswoning’. Op basis van de Wet geluidhinder wordt een woning slechts eenmalig getoetst en wordt er geen onderscheid gemaakt in een burgerwoning en een bedrijfswoning. Een nader akoestisch onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

Paragraaf 5.7 Luchtkwaliteit

Conform de Wet Luchtkwaliteit kan elk project dat NIBM (niet in betekenende mate) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als het plan NIBM aan de luchtkwaliteit bijdraagt, hoeft geen uitgebreid luchtonderzoek meer uitgevoerd te worden.

Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het NSL zorgt ervoor dat Nederland binnen de door Europa gestelde termijn zal voldoen aan de Europese grenswaarden op het gebied van fijn stof en stikstofdioxide. In het NSL is een lijst met ruimtelijke infrastructurele projecten opgenomen met een maatregelenpakket, dat ervoor gaat zorgen dat de huidige overschrijdingen van de luchtkwaliteit worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd.

Een plan is vanaf 1 augustus 2009 NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3 % van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2. De categorieën die altijd NIBM zijn, de volgende:

Woningbouw:

  • 1500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg;
  • 3000 woningen (netto) bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Rijsbergseweg 300a - Breda
De ontwikkeling op de planlocatie valt niet onder een van de hierboven genoemde categorieën, maar is ook niet zonder meer te zeggen dat de ontwikkeling NIBM is. Daarom is een globale berekening nodig om te bepalen of nader onderzoek noodzakelijk is of niet.

Door het Ministerie van VROM is een instrument ontwikkeld, waarmee op een eenvoudige wijze kan worden berekend of een bepaalde ontwikkeling wel of niet ‘in betekende mate’ bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit: de NIBM-tool.

Met deze tool is het voldoende om gegevens te hebben over de omvang van het extra verkeer en het aandeel vrachtverkeer als gevolg van het plan. Indien deze gegevens voor een plan bekend zijn, kan op basis van een berekening met de tool worden bepaald of het plan aangemerkt kan worden als NIBM.

afbeelding

Figuur 17: weergave NIBM-tool

Uit de berekening met de NIBM-tool blijkt dat om over in een ‘in niet betekende mate bijdrage’ te kunnen beschikken, er maximaal 132 extra voertuigbewegingen op een weekdaggemiddelde moeten zijn. Hierbij is uitgegaan van 100% vrachtverkeer. Op de locatie worden geen 132 extra voertuigbewegingen verwacht, dit zullen er in de praktijk veel minder zijn. Het plan kan aangemerkt worden als NIBM. Een nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

Jagerpad 29 – Breda
De ontwikkeling op de planlocatie valt niet onder een van de hierboven genoemde categorieën, maar is ook niet zonder meer te zeggen dat de ontwikkeling NIBM is. Daarom is een globale berekening nodig om te bepalen of nader onderzoek noodzakelijk is of niet.

Door het Ministerie van VROM is een instrument ontwikkeld, waarmee op een eenvoudige wijze kan worden berekend of een bepaalde ontwikkeling wel of niet ‘in betekende mate’ bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit: de NIBM-tool.

Met deze tool is het voldoende om gegevens te hebben over de omvang van het extra verkeer en het aandeel vrachtverkeer als gevolg van het plan. Indien deze gegevens voor een plan bekend zijn, kan op basis van een berekening met de tool worden bepaald of het plan aangemerkt kan worden als NIBM.

afbeelding

Figuur 18: weergave NIBM-tool

Uit de berekening met de NIBM-tool blijkt dat om over in een ‘in niet betekende mate bijdrage’ te kunnen beschikken, er maximaal 132 extra voertuigbewegingen op een weekdaggemiddelde moeten zijn. Hierbij is uitgegaan van 100% vrachtverkeer. Op de locatie worden geen 132 extra voertuigbewegingen verwacht, dit zullen er in de praktijk veel minder zijn. Het plan kan aangemerkt worden als NIBM. Een nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

Overveldsestraat 31-33 - Prinsenbeek
De ontwikkeling op de planlocatie valt niet onder een van de hierboven genoemde categorieën, maar is ook niet zonder meer te zeggen dat de ontwikkeling NIBM is. Daarom is een globale berekening nodig om te bepalen of nader onderzoek noodzakelijk is of niet.

Door het Ministerie van VROM is een instrument ontwikkeld, waarmee op een eenvoudige wijze kan worden berekend of een bepaalde ontwikkeling wel of niet ‘in betekende mate’ bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit: de NIBM-tool.

Met deze tool is het voldoende om gegevens te hebben over de omvang van het extra verkeer en het aandeel vrachtverkeer als gevolg van het plan. Indien deze gegevens voor een plan bekend zijn, kan op basis van een berekening met de tool worden bepaald of het plan aangemerkt kan worden als NIBM.

afbeelding

Figuur 19: weergave NIMB-tool

Uit de berekening met de NIBM-tool blijkt dat om over in een ‘in niet betekende mate bijdrage’ te kunnen beschikken, er maximaal 132 extra voertuigbewegingen op een weekdaggemiddelde moeten zijn. Hierbij is uitgegaan van 100% vrachtverkeer. Op de locatie worden geen 132 extra voertuigbewegingen verwacht, dit zullen er in de praktijk veel minder zijn. Het plan kan aangemerkt worden als NIBM. Een nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

Met onderhavig initiatief worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt, de voormalige bedrijfswoning wordt omgezet naar een plattelandswoning.

Gesteld kan worden dat de beoogde ontwikkeling op de planlocatie een ‘niet in betekenende mate’ bijdrage levert die beschouwd kan worden als verslechtering van de luchtkwaliteit.

Omdat bij de beoogde ontwikkeling sprake dient te zijn van een goed woon- en leefklimaat, dient ook een beoordeling plaats te vinden of voldaan wordt aan de wettelijke luchtkwaliteitseisen c.q. inzicht te worden gegeven in de heersende concentraties.

De coördinaten van de Overveldsestraat 33 zijn bij benadering:

  • x = 106541
  • y = 403303

De Grootschalige Concentratie- en Depositiekaart Nederland (GCN) van het RIVM tonen ter hoogte van deze coördinaten, de volgende achtergrondconcentraties:

  • 2018: NO2: 17,58 µg/m3 en PM10: 18,34 µg/m3
  • 2020: NO2: 15,83 µg/m3 en PM10: 17,50 µg/m3
  • 2030: NO2: 9,34 µg/m3 en PM10: 14,27 µg/m3

Deze waarden liggen ruim beneden de grenswaarde van PM10 en NO2 van 40 µg/m3. Hiermee vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de ontwikkeling van de planlocatie.

Paragraaf 5.8 Geur

In principe dienen alle geurgevoelige objecten te worden beschermd tegen geuroverlast. Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan zijn voor wat betreft geurhinder van bedrijven de volgende vragen relevant:

  • Is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd? (belang geurgevoelig object)
  • Wordt overigens niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad? (belangen bedrijf en omgeving).

In het onderstaande wordt geur besproken in twee onderdelen: geur bij veehouderijen en geur bij overige bedrijven.

Subparagraaf 5.8.1 Geur bij veehouderijen

Algemeen
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. Deze wet geeft aan hoe bij een aanvraag voor een milieuvergunning de geuremissies uit veehouderijstallen en de geurbelasting op geurgevoelige objecten moet worden getoetst. Deze wet heeft consequenties voor ruimtelijke plannen waarbij het aspect geurbelasting door veehouderijen een rol speelt.

Regelgeving
De wet maakt onderscheid in twee soorten veehouderijen.

  • Veehouderijen van een diercategorie waarvoor bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld. De geurbelasting wordt uitgedrukt in aantallen Europese odour units in een volume-eenheid lucht (ou/m³: odour units per kubieke meter lucht). Eerst wordt de geuremissie berekend door het aantal dieren te vermenigvuldigen met de betreffende geuremissiefactor. Vervolgens wordt de geuremissie vanuit de gezamenlijke dierenverblijven - samen met andere variabelen zoals de afstand tot het dichtstbijzijnde gelegen geurgevoelig object - ingevoerd in een geautomatiseerd model waarmee de verspreiding van de geur in de omgeving wordt berekend. De uitkomst hiervan is de geurbelasting op basis van de vergunde dierplaatsen op een geurgevoelig object.
  • Veehouderijen van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld. Voor deze bedrijven gelden vaste afstanden.

Gemeenten kunnen op grond van de Wgv binnen een bepaalde bandbreedte variëren met de bescherming van geurgevoelige objecten. Zowel de normen als de vaste afstanden kunnen worden bijgesteld. De gemeente Breda heeft gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. De verordening ‘Geurhinder en veehouderij Gemeente Breda 2008’ is op 30 oktober 2008 door de raad vastgesteld.

Hierin zijn de volgende normen opgenomen:

Gebied Norm in ou/m³ 98 percentiel

Bestaande bebouwde kommen, exclusief bedrijventerrein Hazeldonk

3

Nieuwe woon- en werklocaties, zoals aangeduid in de Structuurvisie Breda 2020; bedrijventerrein Hazeldonk

8
Buitengebied 14

Voor de vaste afstanden zijn geen afwijkingen opgenomen in de verordening.

Nieuwe ontwikkelingen in het plangebied.
Voor intensieve veehouderijen geldt dat binnen hun contour geen sprake kan zijn van nieuwe bestemmingen. Voor veehouderijen waarvoor niet per ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld geldt dat binnen de genoemde afstand geen sprake kan zijn van nieuwe bestemmingen.

Zoals reeds is aangegeven heeft de gemeente Breda een verordening in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij opgesteld.

Ter plaatse van de nieuwe bestemmingen mag geen hogere geurbelasting aanwezig zijn, dan in de verordening is opgenomen. Het plangebied is volgens de verordening gelegen in het gebiedstype ‘Buitengebied. In de verordening is voor het buitengebied een norm van 14 ou vastgelegd.

Subparagraaf 5.8.2 Conclusie

Op de locaties Rijsbergseweg 300a, Jagerpad 29 en Overveldsestraat 31-33 worden geen nieuwe geurgevoelige objecten voorzien.

Paragraaf 5.9 Externe Veiligheid

Algemeen
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (autowegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of het betreffende transportmiddel. Dit wordt geregeld via de Arbeidsomstandighedenwetgeving. De doelstelling ten aanzien van externe veiligheid in de milieuvisie van de gemeente Breda is: “In 2015 zijn de risico’s inzichtelijk, bekend en aanvaardbaar. Waar noodzakelijk liggen rampenplannen en vluchtroutes klaar. De hulpverleningsdiensten zijn opgeleid en de Bredanaars weten wat ze moeten doen bij gevaarlijke situaties”.

Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictief) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door het aantal transporten van gevaarlijke stoffen en de ongevalfrequentie en wordt uitgedrukt als een kans per jaar. De plaatsgebonden risicocontour is een contour waarbij alle punten met een gelijk risico met elkaar verbonden worden. Deze punten worden bepaald door de kans van optreden van diverse ongevalscenario’s. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is 10-6 per jaar en geldt voor nieuwe situaties. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden toegevoegd en ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten, zijn in beginsel niet toegestaan. Als het plaatsgebonden risico 10-8 per jaar is, wordt het als verwaarloosbaar beschouwd.

Groepsrisico
Het groepsrisico wordt behalve de ongevalfrequentie en het aantal transporten van gevaarlijke stoffen, tevens bepaald door de hoeveelheid aanwezige mensen in de nabijheid van een mogelijk ongeval. Bij het aangeven van representatieve hoeveelheden personen wordt gewerkt vanuit zowel kwetsbare als beperkt kwetsbare objecten. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe groot het aantal dodelijke slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de hoeveelheid aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers groter wordt, moet de kans op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Bij het bepalen van het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde.

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of de betreffende transportroute.

De doelstelling ten aanzien van externe veiligheid in de milieuvisie is: ‘In 2015 zijn de risico’s inzichtelijk, bekend en aanvaardbaar. Waar noodzakelijk liggen rampenplannen en vluchtroutes klaar. De hulpverleningsdiensten zijn opgeleid en de Bredanaars weten wat ze moeten doen bij gevaarlijke situaties.’

Regelgeving
Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico’s vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste regelingen zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen, Staatsblad 2004 nr. 250.
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen, Staatsblad 2010 nr. 686.
  • Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen, Staatscourant 4/8/2004 nr. 147 (Besluit Transportroutes Externe Veiligheid, Basisnet weg en spoor).

De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan normen vermeld in bovengenoemde regelgeving. Een ontwikkeling is niet toegestaan indien deze leidt tot een overschrijding van de grenswaarden. Van de richtwaarden kan gemotiveerd worden afgeweken.

Op de locaties Rijsbergseweg 300a, Jagerpad 29 en Overveldsestraat 31-33 worden geen nieuwe woningen gerealiseerd.

afbeelding

Figuur 20: Uitsnede risicokaart provincie Noord-Brabant

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

Paragraaf 6.1 Inleiding

De verbeelding is getekend uitgaande van het rapport ‘Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen’ (DURP) en het rapport ‘Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen’ (SVBP). Hierdoor wordt het mogelijk met toevoeging van een codering de plannen digitaal uit te wisselen.

De verbeelding is getekend op een kadastrale ondergrond. Op de verbeelding zijn vrijwel alle functies apart bestemd, waardoor het direct mogelijk is om het bijbehorende renvooi te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemming omschrijvingen en de bouwregels te vinden.

Bestemmingsvlak en bouwvlak
Elke bestemming bestaat doorgaans uit een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied op de verbeelding waarvoor de mogelijkheden om te bebouwen in de bestemmingsregels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de verbeelding doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering en/of functie.

Aanduidingen
De letteraanduidingen van de bestemmingen zijn ingetekend in het bestemmingsvlak. Nadere specificaties die iets zeggen over het gebruik of bouwmogelijkheden zijn aangegeven door aanduidingen. Als deze specificaties op het hele bestemmingsvlak van toepassing zijn, staan deze aanduidingen achter de bestemmingsaanduiding in het bestemmingsvlak.

Paragraaf 6.2 Hoofdopzet

De regels zijn gebaseerd op het rapport ‘Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen’ (SVBP). Hierin zijn afspraken en aanbevelingen opgenomen met betrekking tot de opbouw en de presentatie van het bestemmingsplan (digitaal en analoog). Deze afspraken en aanbevelingen zijn op 1 januari 2010 wettelijk vastgesteld.

Indeling planregels
De juridische regeling bestaat uit drie hoofdstukken, te weten:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP.

In hoofdstuk 1 ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

In het volgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemmingen en hun gebruik (zie paragraaf 6.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en/of overige regels.

Het laatste hoofdstuk (‘Overgangs- en slotregels’) bestaat uit het overgangsrecht en de slotregel.

Paragraaf 6.3 Bestemmingen

Agrarisch
De bestemming ‘Agrarisch’ (A) biedt randvoorwaarden voor de voortzetting van het agrarisch gebruik. Binnen deze bestemming zijn diverse aanduiding opgenomen, waaronder de aanduiding 'bouwvlak', waarbinnen de bebouwing opgericht mag worden. Nieuwe bouwvlakken zijn niet mogelijk gemaakt. Wel is het onder voorwaarden via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt de bouwvlakken te vergroten en/of te veranderen tot maximaal 1,5 ha voor de reguliere permanente bedrijfsbebouwing en tot 3 ha ten behoeve van permanente teeltondersteunende voorzieningen niet zijnde kassen en of tunnels. Bestaande glastuinbouwbedrijven hebben via de wijzigingsbevoegdheid een uitbreidingsmogelijkheid verkregen tot maximaal 3,5 ha waarvan maximaal 3 ha uit glasopstanden mag bestaan.

Verder geeft deze bestemming diverse flexibilteitsbepalingen op basis waarvan onder voorwaarden kan worden afgeweken van de gegevens regels.

De aanduiding 'plattelandswoning' is opgenomen om aan te geven dat de bedrijfswoning ook bewoond mag worden door derden die geen binding hebben met het bedrijf.

Agrarisch met waarden – Landschapswaarden
De voor 'Agrarisch met waarden- landschapswaarden' (AWL) aangewezen gronden zijn bestemd voor duurzaam agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening. Binnen deze bestemming zijn diverse aanduiding opgenomen, waaronder de aanduiding 'bouwvlak', waarbinnen de bebouwing opgericht mag worden. Nieuwe bouwvlakken zijn niet mogelijk gemaakt.

Wel zijn diverse flexibiliteitsbepaling opgenomen waarmee nevenactiviteiten of vormverandering van het bouwvlak gefaciliteerd kunnen worden.

De aanduiding 'plattelandswoning' is opgenomen om aan te geven dat de bedrijfswoning ook bewoond mag worden door derden die geen binding hebben met het bedrijf.

Natuur
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor de duurzame instandhouding van natuurgebieden, behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuur- en hydrologische waarden, behoud of versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden, verspreid liggende legale bebouwing zoals die aanwezig is ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van dit plan en extensief recreatief medegebruik.

Waarde – Archeologie
De voor Waarde-archeologie aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse.

Waarde - Attentiegebied ecologische hoofdstructuur
De voor ‘Waarde – attentiegebied ecologische hoofdstructuur’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Paragraaf 7.1 Inleiding

De ontwikkelingen op de locaties Rijsbergseweg 300a te Breda, Jagerpad 29 te Breda en Overveldsestraat 31-33 te Prinsenbeek zijn een partic

uliere initiatieven. De in deze toelichting beschreven ontwikkelingen zullen dan ook volledig vanuit particulier initiatief gerealiseerd en gefinancierd worden. Het gehele terrein is particulier eigendom. Investeringen vanuit de gemeente zijn derhalve niet noodzakelijk.

Paragraaf 7.2 Kostenverhaal

Hoofdstuk 8 Communicatie

Paragraaf 8.1 Inleiding

In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.

Paragraaf 8.2 Procedure

Subparagraaf 8.2.1 Omgevingsdialoog

Jagerpad 29

De voormalige bedrijfswoning is niet meer noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf en heeft geen binding meer met het bedrijf. Ter plaatse van de voormalige bedrijfswoning wordt de aanduiding 'plattelandswoning' opgenomen. Er heeft hierover een omgevingsdialoog plaatsgevonden. Hiervan is een verslag gemaakt. Dit verslag is als bijlage bij de toelichting gevoegd.


Overveldsestraat 31-33

De intensieve veehouderij is gesaneerd en het akkerbouwbedrijf blijft behouden. De aanduiding 'intensieve veehouderij' wordt wegbestemd. De tweede bedrijfswoning is niet meer noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf. Ter plaatse van die tweede bedrijfswoning wordt de aanduiding 'plattelandswoning' opgenomen. Initiatiefnemer heeft zijn directe buren geïnformeerd over de plannen. Hiervan is geen verslag gemaakt.


Rijsbergseweg 300a

De duivenfokkerij is in het verleden legaal tot stand gekomen en is ten onrechte niet planologisch verankerd. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een reparatie. Er is daarom volstaan met het informeren van omwonenden via de officiële bekendmaking van het ontwerp bestemmingsplan.

Subparagraaf 8.2.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is onderhavig concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende instanties:

  1. Provincie Noord-Brabant
  2. Waterschap Brabantse Delta
  3. Natuurplein De Baronie
  4. ZLTO Afdeling Breda


1. Vooroverlegreactie Provincie Noord-Brabant

Ontwikkeling 1 (Rijsbergseweg 300a)

Het betreft de splitsing van een woonbestemming in enerzijds een woonbestemming en anderzijds een agrarische bestemming in het gemengd landelijk gebied. Door de beoogde splitsing ontstaat echter een nieuw bouwperceel en dat is strijdig met het provinciaal beleid (artikel 3.6 van de interim-omgevingsverordening). Los van de splitsing is het ook onwenselijk dat er een nieuw bouwvlak als tweedelijns bebouwing ontstaat. Wij verzoeken u te onderzoeken of het mogelijk is om de woonbestemming om te zetten in een agrarisch verwant bedrijf op basis van artikel 3.61 IOV of uit te wijken naar een alternatieve locatie (VAB). Overigens valt ons op basis van de luchtfoto op dat de bedrijfsbebouwing is gelegen buiten het bestemmingsvlak wonen, maar binnen de agrarische bestemming van het naastgelegen perceel. Wij verzoeken u dit te verduidelijken.

Reactie:

Wij zijn het met de Provincie eens dat bebouwing in tweede lijn niet de voorkeur verdiend en tevens begrijpen wij de opmerking van de Provincie dat benutting van een VAB-locatie wenselijk is. Echter, nu het gaat om een bestaande, legale situatie zijn de mogelijkheden om hierop te sturen beperkt. De duivenfokkerij is in het verleden legaal tot stand gekomen en is ten onrechte niet planologisch verankerd. De gemeente is geenszins voornemens geweest om, in weerwil van de onherroepelijke vergunde situatie, de duivenfokkerij weg te bestemmen of bewust niet van een passende bestemming te voorzien.

Wij stellen ons op het standpunt dat er geen sprake is van strijd met artikel 3.6 Iov. Enerzijds niet omdat er geen sprake is van splitsing, voor zover de herziening van het bestemmingsplan ziet op wijziging van de woonbestemming in de agrarische bestemming. Dit omdat splitsing wordt gedefinieerd als "nieuwvestiging van een bouwperceel door opdeling van een bestaand bouwperceel;" en er geen sprake is van nieuwvestiging. Nieuwvestiging wordt namelijk gedefinieerd als "vestiging op een locatie waar ingevolge het geldende bestemmingsplan geen bebouwing of bedrijfsfunctie is toegestaan;" Het geldende bestemmingsplan is 'Buitengebied Zuid 2013'. De gronden die ingevolge van dat bestemmingsplan een woonbestemming hebben, beschikken over wel over mogelijkheden voor bebouwing. Anderszijds niet omdat de duivenfokkerij beschikt over onherroepelijke vergunningen en deze daardoor moet worden gezien als "bestaande planologische mogelijkheid", zoals bepaald in artikel 9.9, lid 2, sub b. De duivenfokkerij mag dan wel strijdig zijn met het bestemmingsplan, handhavend optreden kan niet aan de orde zijn omdat zij beschikt over overherroepelijke vergunningen.

De opmerking dat de bebouwing deels buiten de woonbestemming ligt is juist. Een deel van de bebouwing bevindt zich ter plaatse van gronden met een agrarische bestemming, binnen het bouwvlak. Ter plaatse van die bebouwing is geen sprake van sptrijd met het bestemmingsplan.


Ontwikkeling 2 (Jagerpad 29)

Wij kunnen met de ontwikkeling instemmen, maar verzoeken u niet alleen de plattelandswoning op de verbeelding op te nemen, maar het totale bouwperceel zodat een duidelijk planologisch geheel blijft bestaan.

Reactie:

Het plangebied is hierop aangepast.


Ontwikkeling 3 (Overveldestraat 31-33)

  1. Het is niet duidelijk of de tweede bedrijfswoning legaal aanwezig is; op basis van het vigerend bestemmingsplan is slechts 1 bedrijfswoning toegestaan.
  2. De aanduiding plattelandswoning die in de verbeelding staat is een stuk kleiner dan de aanduiding plattelandswoning die op pagina 10 van de toelichting is aangegeven.
  3. Ten aanzien van het resterende akkerbouwbedrijf vragen wij ons af hoe zich dit verhoudt met artikel 3.38 lid h en i IOV (passende herbestemming). Wanneer een intensieve veehouderij stopt moet er een goede bestemming achterblijven, wat in beginsel niet een agrarisch bedrijf is dat nog kan groeien. De planregeling zal hierop aangepast moeten worden. Wij verzoeken u het plan op dit onderdeel nader te motiveren en tevens te zorgen voor bewijsstukken die nodig zijn voor een Ruimte-voor-Ruimtetitel.
  4. Er ontbreekt nog een landschappelijk inpassingsplan en de borging/vertaling daarvan in de planregels en op de verbeelding. Wij verzoeken u het plan hierop aan te passen. Een goede landschappelijke inpassing is vanuit het oogpunt van omgevingskwaliteit erg belangrijk.

Reactie:

  1. Beide bedrijfswoningen zijn in het verleden legaal tot stand gekomen. Voor de locatie Overveldsestraat 31-33 is naar aanleiding van deze vooroverlegreactie een specifieke aanduiding 'overige zone - 1' opgenomen. Ter plaatse van die aanduiding zijn de gronden bestemd voor maximaal 2 bedrijfswoningen, met dien verstande dat de bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'plattelandswoning' tevens bewoond mag worden door derden, die niet functioneel zijn verbonden met het agrarische bedrijf c.q. de inrichting.
  2. De afbeeldingen in de toelichting zijn hierop aangepast.
  3. Het bestemmingsplan is aangepast om te voorkomen dat er nog uitbreidingsmogelijkheden bestaan voor het agrarisch bedrijf. Het aanwezig aantal m2 aan bedrijfsbebouwing mag in stand blijven, een toename van dit aantal is niet toegestaan. Via de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' op de verbeelding en een hieraan gekoppelde regeling is dit geborgd. Met betrekking tot de opmerking dat er bewijsstukken nodig zijn voor een ruimte voor ruimte titel merken wij op dat er tussen initiatiefnemer en de Provincie hierover nauw contact is. Alle bewijsstukken zullen na vaststelling van het bestemmingsplan gebundeld toegezonden worden aan de de betreffende projectleider Stalderingsloket/ruimte-voor-ruimteregeling voor het uitvoeren van een zogenaamde voortoets. Vooruitlopend hierop vermelden wij nog het volgende: De milieuvergunning voor het houden van varkens is op 5 februari 2020 ingetrokken. De stallen zijn inmiddels gesloopt, de melding hiervoor is op 6 juni 2020 ingediend (kenmerk 2020-139). De verplichte milieuwinst door het doorhalen van dierproductierechten wordt gedaan op het moment dat het bestemmingsplan vastgesteld is en de aanduiding 'IV' definitief is komen te vervallen. De tekst van de toelichting is hierop aangevuld.
  4. De voorgenomen omschakeling naar een akkerbouw en tuinbouwbedrijf past rechtstreeks binnen de bestemmingsregels van de agrarische bestemming. Er is voor de omschakeling daarmee formeel geen procedure nodig. De ruimtelijke procedure die wordt gevolgd is in feite alleen noodzakelijk om de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' van de locatie te verwijderen om te borgen dat er ter plaatse geen nieuwe intensieve veehouderij kan worden gevestigd. De voorgenomen ontwikkeling leidt daarmee niet tot een wezenlijke ruimtelijke impact en is daarmee aan te merken als een ontwikkeling die valt in categorie 1. Daarnaast wordt de bedrijfswoning voorzien van de aanduiding 'plattelandswoning' en dat valt ook onder categorie 1. Er is dus geen landschappelijke inpassing nodig.

2. Vooroverlegreactie Waterschap Brabantse Delta

De belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap zijn naar wens opgenomen in het voorontwerp bestemmingsplan daarom geeft het waterschap een positief wateradvies af.


Subparagraaf 8.2.3 Zienswijzen

Op 18 maart 2021 hebben burgemeester en wethouders van Breda bekend gemaakt dat het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied, verspreide locaties 2020' met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2020101009-ON01 ter inzage ligt. Vanwege technische redenen is het herhaaldelijk niet gelukt het plan tijdig beschikbaar te stellen via de website www.ruimtelijkeplannen.nl.

Uiteindelijk is het ontwerpbestemmingsplan vanaf 23 april digitaal te raadplegen. Van 23 april 2021 tot en met 4 juni 2021 was het voor een ieder mogelijk om een zienswijze tegen het plan in te dienen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. De zienswijze zijn in het raadsvoorstel samengevat en beoordeelt. De inhoud van deze zienswijzen hebben er niet toe geleid dat het plan niet ter vaststelling aan de raad kon worden voorgelegd.

Bijlage 1 Landschapsinvesteringsregeling Breda

Bijlage 1 Landschapsinvesteringsregeling Breda

Jagerpad 29 - Verslag Omgevingsdialoog

Jagerpad 29 - verslag omgevingsdialoog