Bavel, Lage Aard 1a
Bestemmingsplan - Gemeente Breda
Vastgesteld op 21-01-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Van Oploo Tuinplanten B.V., hierna te noemen initiatiefnemer, is gevestigd met een tuinplantenkwekerij aan de Wouwerbeekseweg 2b te Bavel. Initiatiefnemer heeft gronden in eigendom aan de Lage Aard 1a in Bavel vanuit waar de wens bestaat om ook op dit adres werkzaamheden plaats te laten vinden in het kader van de tuinplantenkwekerij.Ter plaatse is reeds sprake van een agrarisch bouwperceel met mogelijkheden voor glastuinbouw.
Ter plaatse van de Lage Aard 1a wordt voorzien in een uitbreiding van het bestaande agrarisch bedrijf. Deze uitbreiding bestaat uit het vergroten van het agrarisch bouwvlak met mogelijkheden voor glastuinbouw in oostelijke richting. Daarnaast bestaat het voornemen van initiatiefnemer uit de uitbreiding tot drie hectare aan permanente teeltondersteunende voorzieningen (PTOV). De PTOV worden zowel ten noorden, ten oosten en ten zuiden van het toekomstig bouwvlak voorzien. Daarnaast worden in het noorden van het plangebied een tweetal waterbassins aangelegd, ten behoeve van de opvang van hemelwateropslag en first flush.
Uitsnede luchtfoto ter plaatse van het plangebied. De rode contour geeft de gronden weer waarop de bestemmingsplanwijziging toeziet. Bron: streetsmart.cyclomedia.nl, 2019.
De voorgenomen uitbreiding van het glastuinbouwbedrijf aan de Lage Aard 1a vallen niet binnen de reikwijdte van het vigerend bestemmingsplan "Buitengebied Oost', zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 13 juli 2017. De gronden binnen het plangebied waarop de uitbreiding is voorzien kennen de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak, waarop de functieaanduiding 'glastuinbouw' is gelegen, en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De beoogde ontwikkeling is niet mogelijk binnen deze bestemming, nu de gronden ter plaatse van de voorziene uitbreiding niet zijn bestemd ten behoeve van glastuinbouw en teeltondersteunende voorzieningen. Daarnaast is de huidige omvang van het bouwvlak niet toereikend voor de voorgenomen ontwikkeling.
De gemeente Breda heeft middels een principebesluit d.d. 23 oktober 2019 de bereidheid uitgesproken om planologische medewerking te verlenen aan het verzoek om het planologische regime aan te passen op basis van de voorgenomen uitbreiding. Hiertoe dient een herziening van het juridisch-planologisch kader plaats te vinden. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Onderhavig plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Breda, ten oosten van de kern Bavel. Meer concreet ligt de locatie ten oosten van de Lage Aard en ten zuiden van de Lijndonkseweg. Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen gemeente Nieuw - Ginneken, sectie M, perceelnummers 231 (ged.), 232 (ged.) en 562 (ged.). Het plangebied heeft een oppervlakte van 77.356 m2.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen binnen de werkingssfeer van het bestemmingsplan "Buitengebied Oost", zoals vastgesteld d.d. 13 juli 2017 en onherroepelijk geworden bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 april 2019. In dit bestemmingsplan is een bouwvlak van circa 9.621 m2 met de bestemming 'Agrarisch' opgenomen, welke de bestaande bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen omkaderd. Tevens is ter plaatse de functieaanduiding 'glastuinbouw' toegekend. Blijkens de planregels is ter plaatste agrarisch grondgebruik en/of agrarische bedrijfsuitoefening met bijbehorende bedrijfsgebouwen toegestaan en een glastuinbouwbedrijf en teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw'. De gronden buiten het bouwvlak zijn bestemd als 'Agrarisch'. Daarnaast gelden ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkeerzone - geluid 35ke' en 'overige zone - beperkingen veehouderij'. Gelet op het bovengenoemde zijn de beoogde bedrijfsactiviteiten in de vorm van glastuinbouw en permanente teeltondersteunende voorzieningen planologisch niet toegestaan buiten het bouwvlak op basis van het vigerende bestemmingsplan. Ook de waterbassins dienen binnen het bouwvlak te worden ingepast. Derhalve dient het bestemmingsplan herzien te worden. Onderhavige bestemmingsplanherziening geeft uitvoering aan de beoogde ontwikkeling.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Buitengebied Oost" van de gemeente Breda. Het plangebied is rood omkaderd. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2019.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van deze bestemmingsplantoelichting wordt ingegaan op de huidige en beoogde situatie in het plangebied en in de naaste omgeving. Hoofdstuk 3 bevat een toetsing aan de geldende beleidskaders, waarbij wordt getoetst aan zowel nationaal, provinciaal als gemeentelijk beleid. Het vierde hoofdstuk bevat een verantwoording over de wijze waarop rekening is gehouden met de milieuplanologische uitvoeringsaspecten alsmede met de in het plangebied en omgeving voorkomende waarden. Hoofdstuk 5 bevat een beschrijving van de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridische planopzet en tot slot worden in het laatste hoofdstuk de resultaten uit de planologische procedure weergegeven.
Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse
2.1 Beschrijving Omgeving
Het plangebied aan de Lage Aard 1a is gelegen in het buitengebied van de gemeente Breda, ten oosten van de kern Bavel op een afstand van circa 1,9 kilometer. In het oosten grenst het plangebied aan de gemeentegrens met Gilze-Rijen. Ten oosten is op een afstand van circa 3,2 kilometer vliegbasis Gilze-Rijen gelegen. In de directe omgeving is er voornamelijk sprake van agrarisch grondgebruik. Daarnaast komen er in de omgeving diverse verspreid liggende burgerwoningen voor. De dichtstbijzijnde burgerwoning is gelegen op een afstand van circa 20 meter vanaf het plangebied.
2.2 Beschrijving Bestaande En Beoogde Situatie Plangebied
Bestaande situatie
Ter plaatse van het adres Lage Aard 1a bevindt zich een bestaand glastuinbouwbedrijf. In het verleden was hier sprake van een tuinbouwbedrijf in de teelt van groenten. Binnen het bouwvlak is sprake van een bestaande bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen. Deze bouwwerken zijn gelegen in het zuidelijk deel van het bestaande bouwvlak. Het noordelijk deel bestaat uit glastuinbouw in de vorm van bestaande kassen. De gronden direct grenzend aan het bestaande agrarische bouwvlak zijn ingericht ten behoeve van de teelt van gewassen. Hiervoor worden tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen toegepast, zoals folie. Deze tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn maximaal gedurende een periode van 6 maanden van het jaar aanwezig op het terrein.
Luchtfoto ter plaatse van het bestaande bouwvlak. De blauwe contour geeft de ligging van het bestaande bouwvlak weer. Binnen de rode contour is in de huidige situatie sprake van glastuinbouw.
Luchtfoto van het totale plangebied (gele contour). De blauwe contour geeft de ligging van het bestaande bouwvlak weer. Binnen de rode contour is in de huidige situatie sprake van glastuinbouw.
Beoogde situatie
In de beoogde situatie blijft de bestaande bebouwing gehandhaafd. Het bouwvlak zal worden uitgebreid in oostelijke richting, tot aan de gemeentegrens met de gemeente Gilze-Rijen. Het bouwvlak wordt uitgebreid, waarbinnen een glastuinbouw wordt beoogd tot maximaal 3 ha. Deze gronden krijgen de specifieke aanduiding 'glastuinbouw'. De aanduiding 'glastuinbouw' wordt ingeperkt door de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen' alwaar enkel permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen, zijn toegestaan.
De gronden die gelegen zijn direct aangrenzend aan dit bouwvlak, het gaat hier om de gronden ten noorden, ten oosten en ten zuiden van het bouwvlak, worden ingezet voor het creëren van permanente teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van trayvelden. Deze trayvelden worden gebruikt voor de opkweek van tuinplanten als onderdeel van de tuinplantenkwekerij. De trayvelden kunnen worden voorzien van folie, bovendien zal er sprake zijn van padenverharding en afvoergoten. Ten behoeve van de waterhuishouding zullen een tweetal waterbassins worden gerealiseerd. Dit leidt tot de volgende plattegrondtekening van de inrichting van het bedrijfsperceel. De plattegrondtekening is tevens op schaal in een groter formaat opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.
Plattegrondtekening beoogde situatie. Bron: Traycon Infra Meting B.V. d.d. 17 september 2019
De functies zoals opgenomen in de plattegrondstekening kunnen doorvertaald worden naar een indeling in vlakken die toezien op de manier van bestemmen van de diverse gronden. De primaire ontsluiting voor het bedrijf zal verschoven worden van de Lage Aard naar de Lijndonkseweg. De ontsluiting van de Lage Aard zal alleen gebruikt worden door de bewoners van de bedrijfswoning. De Lage Aard is een smalle weg en met name vrachtwagens hebben problemen om vanaf de Lage Aard het terrein op te rijden. Deze moeten, komende uit zuidelijke richting, eerst doorrijden tot aan de T-splitsing met de Lijndonkseweg, daar keren om vervolgens vanuit noordelijke richting het terrein op te draaien. De ontsluiting van het bedrijf via de Lijndonkseweg is daarmee te prefareren daar dit de verkeersveiligheid ten goede komt.
Vormgeving van de Corridor. Uitzicht vanaf het noordoosten. Bron: AgrowSer 2019
Direct grenzend aan het bouwvlak wordt voorzien in een landschappelijke inpassing door middel van het oprichten van een groenvoorziening aan de randen van het bouwvlak in westelijke en noordelijke zijde. De noordzijde van het bedrijf wordt ingepast door middel van een hakhoutsingel. De zuidzijde en langs de Lage Aard wordt het bedrijf ingepast met een knip- en scheerhaag. Aan de zuidzijde, grenzend aan de Lage Aard is nog een open ruimte aanwezig. Deze zal als een bloemrijk grasland ingezaaid worden. Bloemrijk grasland is een belangrijk biotoop voor bijen. Het landschappelijke inpassingsplan inclusief soortenlijst is opgenomen in Bijlage 1 van de regels.
Landschappelijke inpassingsplan. Bron: Compositie 5 stedenbouw bv. d.d. 16 januari 2020
2.3 Cultureel Erfgoed
In de nota 'Erfgoed in context ErfgoedVisie Breda 2008-2015' is vastgesteld dat het Bredase erfgoed de basis vormt van de Bredase identiteit en tevens voor ruimtelijke ontwikkelingen in Breda. Om het erfgoed in brede zin op herkenbare wijze te kunnen inpassen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsprocessen is een goede inventarisatie noodzakelijk. In deze toelichting worden de aanwezige cultuurhistorische waarden globaal in beeld gebracht en wordt aangegeven hoe deze waarden beschermd worden.
Archeologie
In het vigerende bestemmingsplan is ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegekend. Bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm dient een archeologisch rapport overlegd te worden, waarmee wordt aangetoond dat geen archeologische waarden worden aangetast. In paragraaf 5.4 is het aspect archeologie nader uiteengezet.
Historische geografie
Het plangebied is tot op de topografische kaart van 1999 onbebouwd geweest. Omstreeks 1999 is er bebouwing ontstaan in het plangebied, zoals in de huidige situatie ook als bestaand is weergegeven. Te zien is dat langs de Lage Aard vanaf de jaren '90 steeds meer bebouwing is ontstaan. Ter plaatse kan in de huidige situatie gesproken worden over een lint met bebouwing die voornamelijk bestaat uit agrarische bedrijvigheid.
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven. Binnen het plangebied ligt geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Het plangebied is wel gelegen binnen een regio met een provinciaal cultuurhistorisch belang. Het betreft de regio 'Baronie'. Daarnaast is het plangebied gelegen aan de Lage Aard. Deze is op de cultuurhistorische waardenkaart is aangeduid als lijn van redelijk hoge waarde. Op deze cultuurhistorische waarde wordt nader ingegaan in paragraaf 5.5 van deze toelichting.
Bebouwd erfgoed
Binnen het plangebied zijn geen beschermde monumenten aanwezig.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
De gemeente Breda heeft te maken met de vigerende beleidskaders van de landelijke en provinciale overheid; ontwikkelingen dienen te voldoen aan dit beleid. Daarnaast dient de voorgenomen ontwikkeling zich eveneens te voegen binnen de marges van het gemeentelijke beleid. Het ruimtelijk beleid van de drie voorgenoemde overheden is per overheidslaag neergelegd in één of meerdere zogenoemde structuurvisies. Voor de realisatie van het beleid zetten de verschillende overheden een mix van instrumenten in; één van die instrumenten betreft het vertalen van het beleid uit de structuurvisie naar een juridisch bindende verordening. Hieronder zijn de voor dit bestemmingsplan relevante structuurvisies en verordeningen per overheidslaag weergegeven en wordt getoetst of onderhavige ontwikkeling passend is binnen het beleid.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012
Toetsingskader
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.
Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling is als relatief kleinschalig aan te merken, waardoor geen van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van directe toepassing is op de ontwikkeling. Enkel een efficiënt gebruik van de ruimte en een zorgvulidge afweging bij een ruimtelijk besluit, is wel van toepassing op het onderhavige initiatief. Het beleid van het Rijk hieromtrent wordt geëffectueerd door het Barro en het Rarro en de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Toetsing aan deze instrumenten komt in navolgende paragrafen aan bod.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling niet in strijd is met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012
Toetsingskader
Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Beoordeling
Op 20 november 2018 is een wijziging van het Rarro (wijziging van de Regeling Algemene Regels Ruimtelijke Ordening in verband met diverse ontwikkelingen 2018) in werking getreden. Volgens de kaarten behorende bij het Rarro is het besluitgebied gelegen binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation op de locatie Herwijnen. In een gebied rondom dit radarstation moet rekening worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom het radarstation mogen geen bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In onderhavig plangebied is de maximale hoogte van windturbines gesteld op 90 meter ten opzichte van NAP. Met het planvoornemen wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt boven de ter plaatse geldende maximale hoogtemaat en er wordt ook geen planologisch kader geboden voor het oprichten van windturbines. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor het radarstation. Tevens is het plangebied gelegen binnen het radarverstoringsgebied behorende bij het radarstation Woensdrecht. Hiervoor geldt een maximale bouwhoogte van 113 meter voor bouwwerken ten opzichte van NAP. Ook dergelijke bouwhoogtes zijn middels het planvoornemen niet aan de orde.
Uitsnede kaart met radarverstoringsgebieden. Het plangebied is aangeduid met de blauwe aanwijzer. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2019.
Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavig bestemmingsplan geen regels uit het Barro en het Rarro van toepassing, aangezien er bij de onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2017
Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat ‘de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien’. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ als een ‘open norm’ is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde ‘overzichtsuitspraak’ gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ concreet worden toegepast.
Beoordeling
Toepassing van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de ‘ladder’ verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de ‘ladder’ niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ worden voldaan.
- Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
- Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
- Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
- Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
- Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?
De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als voornaamste doel om zuinig en zorgvulidg om te gaan met de realisatie van nieuwe stedelijke functies en om ongeweste leegstand te voorkomen. Bovendien wordt met de ladder bijgedragen aan de tendens dat stedelijke functies zo veel mogelijk moeten worden geconcentreerd in het bestaand stedelijk gebied en dat extra ruimtebeslag voor stedelijke functies in het buitenstedelijk gebied in beginsel wordt voorkomen.
- Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Uit de ‘overzichtsuitspraak’ van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Ten aanzien van andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen geldt dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.
Onderhavig plan voorziet in een stedelijke ontwikkeling, daar er sprake is van een agrarische bedrijfslocatie die voorziet in een uitbreiding groter dan 500 m2. Indien echter de doelstelling van de ladder hierbij in ogenschouw wrodt genomen, dan dient de ladder bij te dragen aan de tendens dat stedelijke functies met name worden geconcentreerd in het bestaand stedelijk gebied en dat extra ruimtebeslag in het buitenstedelijk gebied in beginsel dient te worden voorkomen. Een tuinplantenkwekerij betreft geen bedrijfstype dat thuishoort in het bestaand stedelijk gebied. De bedrijfsactiviteiten zijn gelieerd aan de agrarische sector en gelet op de aard van de milieubelasting (met name wegens het aspect geluid) beter passend op een locatie in het buitengebied (met ruimere afstand tot derden) dan op een bedrijventerrein binnen bestaand stedelijk gebied. De tuinplantenkwekerij behoeft bovendien een groot buitenterrein, waarbij diverse trayvelden en glastuinbouw aanwezig dient te zijn voor de teelt van de planten. Het bedrijf is daarmee niet passend binnen het stedelijk gebied. Het bedrijf valt daarmee niet binnen de ontwikkelingen die de ladder voor duurzame verstedelijking nader beoogt te reguleren en waarvoor geen extra ruimte mag worden gereserveerd buiten het stedelijk gebied.
Het bovenstaande wordt bekrachtigd door jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. In de uitspraak van 25 mei 2016 (kenmerk: ECLI:NL:RVS:2016:1438) wordt door de Afdeling in rechtsoverweging 6.3 geconcludeerd dat met een agrarische bestemming niet in de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro wordt voorzien. Geconcludeerd kan dan ook worden dat verder niet behoeft te worden getoetst aan de ladder.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is op onderhavige ontwikkeling.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) - partiële herziening 2014
Toetsingskader
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) is vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010 en geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Belangrijke beleidslijnen in de SVRO zijn het principe van concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, verantwoord omgaan met de natuurlijke basis, het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de partiële herziening van de structuurvisie in 2014, vastgesteld op 7 februari 2014 en in werking op 19 maart 2014.
Deze structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 weer (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De genoemde visie in de partiële herziening is doorvertaald in de regels van de Verordening ruimte Noord-Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid. Het doel dat centraal staat in de SVRO is een goede woon-, werk- en leefomgeving voor inwoners en bedrijven in Noord-Brabant.
Beoordeling
Volgens de Structurenkaart van de SVRO is het plangebied volledig gelegen binnen de structuur 'Gemengd landelijk gebied'. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn in dit gebied de grootste ruimtegebruikers. De bedrijfsactiviteiten van onderhavig bedrijf bestaan uit een tuinplantenkwekerij. Er is sprake van een bestaand bedrijfsperceel in de agrarische sector die wordt uitgebreid ten behoeve van de tuinplantenkwekerij. Het versterken van de agrarische sector, ter plaatse van een bestaand bouwperceel, is passend binnen de ter plaatse toegekende structuur en de provinciale structuurvisie. De concrete ontwikkelingsmogelijkheden zijn nader doorvertaald in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
Uitsnede structurenkaart SVRO. Plangebied is rood omkaderd weergegeven. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2019.
Conclusie
De gewenste ontwikkeling is passend binnen de provinciale structuurvisie.
3.3.2 Omgevingsvisie
Toetsingskader
De Omgevingsvisie Noord-Brabant 'De Kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving', is vastgesteld door Provinciale Staten op 14 december 2018. Aan de hand van de Omgevingsvisie geven Provinciale Staten aan wat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren zijn. De Omgevingsvisie geldt als opvolger van de strategische elementen van eerdere provinciale plannen, zoals de structuurvisie, het verkeers- en vervoersplan, het milieu-en waterplan en de natuurvisie. Voor wat betreft sectorale beleidsdoelen blijven de huidige plannen, waaronder de SVRO, vooralsnog gelden.
In de aankomende Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de Omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn, te weten wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn. Ook is een concreet tussendoel geformuleerd voor het jaar 2030, om zo te kijken wat in dat jaar minimaal bereikt moet zijn om het lange termijndoel te kunnen halen. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Het bereiken van een gezonde leefomgeving is essentieel. Om die doelstelling kracht bij te zetten wordt de Brabantse Omgevingsscan vanaf de vaststelling van de Omgevingsvisie geïmplementeerd in de nieuwe werkwijze onder de Omgevingswet. Deze omgevingsscan is een instrument om invulling te geven aan de positie van gezondheid in de nieuwe bestuurspraktijk onder de Omgevingswet.
Beoordeling
Het onderhavige planvoornemen heeft raakvlakken met de ambities uit de Omgevingsvisie. De realisatie van het plan draagt bij aan de totstandkoming van een veilige, gezonde en duurzame leefomgeving. Het voorliggend initiatief betreft de uitbreiding van een bestaand agrarisch bouwperceel buiten het bestaand stedelijk gebied van Breda. Hiermee wordt concentratie van bebouwing en bedrijvigheid nagestreefd op een bestaand bouwperceel, waardoor bestaande kwaliteiten in overige gebieden behouden blijven. Het planvoornemen past daarmee binnen de Omgevingsvisie.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie van de provincie Noord-Brabant.
3.3.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Toetsingskader
In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden worden beschermd via een de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet per 2021 ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.
De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening Noord-Brabant. De regels zijn eenvoudiger opgeschreven en omgezet naar een nieuw digitaal systeem, met een meer gebruiksvriendelijke opbouw. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie ook een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze. Waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.
Voorliggend plangebied is op de kaart 'Rechtstreeks werkende regel: landbouw' voorzien van de zone Landelijk gebied met de nadere aanduding 'Beperkingen veehouderij'. De kaart Instructieregels gemeenten: basiskaart Landelijk gebied' geeft naast de zone Landelijk gebied' tevens de aanduiding 'Gemengd landelijk gebied'. De kaart 'Instructieregels gemeenten: specifieke gebieden voor agrarische ontwikkelingen' enkel de aanduiding 'Beperkingen veehouderij'.
Artikel 3.6 zorgvuldig ruimtegebruik
Toetsingskader
Artikel 3.6 lid 1 van de Iov N-B stelt het volgende:
Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
- de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
- nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
- er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
- bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
- gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.
Beoordeling
In onderhavig planvoornemen is er sprake van een bestaand bouwperceel dat uitgebreid wordt ten behoeve van een tuinplantenkwekerij. Ten behoeve van deze tuinplantenkwekerij wordt in de beoogde situatie een uitbreiding van het bouwvlak bedoeld voor glastuinbouw en de mogelijkheid voor het realiseren van trayvelden in de vorm van permanente teeltondersteunende voorzieningen voorgesteld. Uitbreiding van glastuinbouw is toegestaan tot 3 ha netto glas op grond van artikel 3.56 van Iov N-B. De omvang van de permanente teeltondersteunende voorzieningen is niet specifiek geregeld voor een glastuinbouwbedrijf. De permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn conform sub c. alleen geconcentreerd toegestaan binnen een bouwperceel. Het onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.
De ontwikkeling is niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking).
Artikel 3.7 toepassing van de lagenbenadering
Toetsingskader
- De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.
- De lagenbenadering omvat de effecten op:
- de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
- de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
- de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.
- Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.
Beoordeling
In hoofdstuk 5 zijn de effecten van het initatief op met name de ondergrond en de bovenste laag weergegeven. Aangetoond wordt dat er geen onaanvaardbare effecten te verwachten zijn. De effecten van het initatief op infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen en de afwikkeling van het goederen- en personenverkeer is gezien de schaal van de ontwikkeling niet meetbaar. Het betreft immers de ontwikkeling van één agrarisch bedrijf.
Artikel 3.8 meerwaardecreatie
Toetsingskader
- Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
- de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
- de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
- De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.
Beoordeling
De ontwikkeling betreft één agrarisch bedrijf. Voorzover bekend zijn er geen ontwikkelingen die mogelijkerwijs gecombineerd kunnen worden met deze ontwikkeling. De meerwaarde creatie bestaat daarom hoofdzakelijk uit de kwaliteitsverbetering van het landschap.
Artikel 3.9 kwaliteitsverbetering landschap
Toetsingskader
- Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
- Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:
- dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
- de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.
- Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:
- de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
- het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
- het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
- het wegnemen van verharding;
- het slopen van bebouwing;
- de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
- het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.
- Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken.
Beoordeling
Om het vereiste van kwaliteitsverbetering van het landschap nader vorm te geven is door de gemeente Breda de landschapsinvesteringsregeling vastgesteld. In deze landschapsinvesteringsregeling is een categorisering uitgewerkt, waarbij al naar gelang de categorie de mate van inspanning wordt bepaald. Hierbij worden de volgende categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen onderscheiden:
- Categorie 1: Ruimteijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist;
- Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing;
- Categorie 3: Alle ruimtelijke ontwikkelingen welke mogelijk worden gemaakt via met name een wijzigingsplan of een bestemmingsplanherziening, tenzij de ontwikkeling concreet benoemd wordt in een andere categorie.
In onderhavige situatie wordt een bestaand agrarisch bouwperceel inclusief glastuinbouw uitgebreid. Planologisch betreft het een vergroting van het agrarisch bouwvlak, waarbinnen 3 hectare aan glastuinbouw en 3 hectare aan permanente teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van trayplaten mogelijk worden gemaakt. Daarnaast wordt binnen het agrarisch bouwvlak de bestaande bedrijfswoning, het bestaande bedrijfsgebouw en een tweetal waterbassins ingepast. Op grond van de landschapsinvesteringsregeling van Breda dient dit aangemerkt te worden als een ruimtelijke ontwikkeling in categorie 3. Categorie 3 ontwikkelingen betreffen veelal ontwikkelingen die een beduidende invloed hebben op de omgeving. De omvang van de bijdrage wordt gerelateerd aan de omvang en invloed van de ontwikkeling. Grootschalige ontwikkelingen, dan wel niet aan het buitengebied gerelateerde ontwikkelingen, moeten voldoen aan een kwaliteitsverbetering van het landschap van 20% van de bestemmingswinst, of een compensatie die dezelfde waarde vertegenwoordigt.
In Bijlage 3 van deze toelichting is de berekening kwaliteitsverbetering opgenomen. Uit deze waardeberekening volgt dat de waardevermeerdering van de gronden in totaal €346.354,00 bedraagt. 20% van dit bedrag dient te worden geïnvesteerd in het landschap, te weten €69.270,80. Het landschappelijk inpassingsplan is als Bijlage 1 bij de regels opgenomen. De waardevermindering van de grond, de aanleg van het groen en de kosten voor het beheer van de landschappelijke inpassing zijn onderdeel van de investering in het landschap. De totale investering in het landschap bedraagt €64.178,27. Het verschil tussen het vereiste investeringsbedrag en de investering bedraagt €5.092,53. Dit bedrag zal in het gemeentelijke groenfonds gestort worden. De landschappelijke inpassing wordt inhoudelijk behandeld in paragraaf 2.2.
Artikel 3.56 glastuinbouwbedrijven in gemengd landelijk gebied
Toetsingskader
Artikel 3.56 van de Iov N-B stelt het volgende:
Een bestemmingsplan van toepassing op gemengd landelijk gebied:
- bepaalt dat vestiging van en omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf niet zijn toegestaan;
- kan bepalen dat uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf is toegestaan tot ten hoogste 3 hectare netto glas als is aangetoond dat de uitbreiding noodzakelijk is om de continuïteit van het glastuinbouwbedrijf voor langere termijn te waarborgen.
Beoordeling
In onderhavig planvoornemen is er sprake van een bestaand glastuinbouwbedrijf dat uitgebreid wordt ten behoeve van een tuinplantenkwekerij. Ten behoeve van deze tuinplantenkwekerij wordt in de beoogde situatie een uitbreiding van het bouwvlak bedoeld voor glastuinbouw en de mogelijkheid voor het realiseren van trayvelden in de vorm van permanente teeltondersteunende voorzieningen voorgesteld.
De tuinplantenkwekerij betreft een kwekerij bestaande uit een deel glastuinbouw en een gedeelte trayvelden in de vorm van permanente teeltondersteunende voorzieningen. Onder pemanente teeltondersteunende voorziening wordt in de Iov N-B verstaan:'teeltondersteunende voorziening die voor onbepaalde tijd wordt gebruikt, niet zijnde een kas'. De totale omvang van de glastuinbouw blijft binnen de maat van ten hoogste 3 hectare netto glas. In Bijlage 2 is het advies van de AAB opgenomen. Hiermee wordt de noodzaak van de beoogde uitbreiding voor de continiuïteit van het bedrijf aangetoond.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat voldaan wordt aan de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Breda 2030, 2013
Toetsingskader
De structuurvisie "Breda 2030, keuzes maken in een dynamische tijd", vastgesteld door de raad op 26 september 2013, bestaat uit een visie en een beleidsuitwerking. De visie gaat in op de zes kernwaarden, het fundament en de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid voor Breda. In de beleidsuitwerking wordt per thema aangegeven welke koers de gemeente Breda wil varen.
Binnen de visie wordt aangegeven dat Breda zes kernwaarden hanteert, namelijk:
- Ondernemende en toegankelijke kernstad in een Europese regio;
- Onderwijsstad en ruimte voor vernieuwend ondernemersschap;
- Gastvrijheid centraal: ontmoeten, winkelen, ontspannen én plezierig zaken doen;
- Stad, dorp en buitengebied horen bij elkaar;
- Cultureel erfgoed en de creatie van nieuwe waarden;
- De menselijke maat en participatie.
Voor onderhavig plangebied is met name de kernwaarde 'Stad, dorpen en buitengebied horen bij elkaar' van belang. Ten aanzien van deze kernwaarde hecht de gemeente Breda veel waarde aan een gevarieerd buitengebied. Een duurzame samenhang tussen het stedelijk gebied en het buitengebied blijft een belangrijk uitgangspunt voor de toekomst.
Het fundament voor de ruimtelijke visie is dat Breda een compacte en duurzame stad nastreeft, waarbij ook ruimte is voor initiatieven vanuit onderop. Compact wil zeggen dat ontwikkelingen geconcentreerd worden binnen de huidige stedelijke grenzen, en er geen verdere stedelijke uitbreiding plaats zal vinden. Doel is om de huidige kwaliteit van de stad te behouden en te versterken en in het buitengebied de focus te leggen op natuur en landbouw. Duurzaam betekent niet alleen aandacht voor het milieu, maar het principe volgen van de drie P's: People (mensen, sociale aspecten), Planet (milieu en natuurwaarde) en Profit (winst en waarde). Bij een ontwikkeling moeten deze drie factoren in balans zijn. Ruimte voor initiatief is het derde fundamentele uitgangspunt. In de huidige tijden zal ontwikkeling op een andere manier tot stand komen; niet alleen grote projecten van bovenaf, maar ook kleinschaligere initiatieven uit de stad, van onderaf.
Op basis van de kernwaarden en het fundament zijn drie hoofdlijnen voor de (ruimtelijke) ontwikkeling van Breda uitgezet: Breda Markstad (planet), Bredaas Mozaïek (people) en Knooppunt Breda (profit). Voor onderhavig planvoornemen is vooral het Bredaas Mozaïek van belang. Het mozaïek stelt de diversiteit aan gebiedskarakteristieken als kwaliteit voor de stad. De lokale karakteristieke en behoeften van de dorpen, buitengebiedsdelen en stadswijken van Breda staan centraal. De historische linten verbinden de mozaiëkstukken met elkaar en zijn vaak drager van de gebiedskarakteristiek.
De gebieden waar de landbouw het meeste potentieel heeft zijn de planmatige heideontginningen. De twee grootste heideontginningen in het buitengebied van Breda zijn Groot Overveld ten noorden van Prinsenbeek en Lijndonk-Tervoort ten oosten van Bavel. In beide gebieden heeft na de Tweede Wereldoorlog een ruilverkaveling plaatsgevonden waarbij het accent op het verbeteren van de agrarische bedrijfsvoering lag. De gemeente geeft in haar visie aan dat het voor de hand ligt om deze gebieden aan te wijzen al primair landbouwgebied. In Lijndonk-Tervoort ligt het accent op dit moment op veeteelt en akkerbouw. Vanwege de strenge regelgeving vanuit de Verordening ruimte Noord-Brabant wordt gekeken naar mogelijkheden om een eventuele veehouderij of een ander agrarisch bedrijf om te schakelen naar tuinbouw of boomteelt.
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling voorziet in een uitbreiding van een bestaand agrarisch bouwperceel ten oosten van de kern Bavel. Dit gebied is in de gemeentelijke structuurvisie aangewezen als primair landbouwgebied, waarbinnen het verbeteren van de agrarische bedrijfsvoering centraal staat. De voorgenomen ontwikkeling is dan ook passend binnen de structuurvisie van Breda.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling past binnen het beleid van de gemeentelijke structuurvisie.
Hoofdstuk 4 Doelstelling Van Het Bestemmingsplan
4.1 Doelstelling
Het bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een tuinplantenkwekerij ter plaatse van een voormalig vollegronds- en glastuinbouwbdrijf aan de Lage Aard 1a in Bavel. Ter plaatse wordt voorzien in een uitbreiding van het bouwvlak waarbinnen glastuinbouw en permanente teeltondersteunende voorzieningen ruimte krijgen.
4.2 Verkeer En Parkeren
4.2.1 Verkeer
Het plangebied zal worden ontsloten via de Lijndonkseweg. Hiervoor zal een nieuwe inrit gerealiseerd worden. De ontsluiting van de Lage Aard wordt alleen gebruikt door de bewoners van de bedrijfswoning. De Lage Aard is een smalle weg en met name vrachtwagens hebben problemen om vanaf de Lage Aard het terrein op te rijden. Deze moeten, komende uit zuidelijke richting, eerst doorrijden tot aan de T-splitsing met de Lijndonkseweg, daar keren om vervolgens vanuit noordelijke richting het terrein op te draaien. De ontsluiting van het bedrijf via de Lijndonkseweg is daarmee te prefareren daar dit de verkeersveiligheid ten goede komt. Het verkeer benaderd het bedrijf vanuit zuidelijke richting over de Lage Aard. Via de Gilzeweg wordt de snelweg A58 gemakkelijk bereikt. Bovendien kan via deze weg de kern Bavel bereikt worden.
4.2.2 Parkeren
Toetsingskader
Met de inwerkingtreding van de "Reparatiewet BZK" op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en / of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.
Beoordeling
In 2013 heeft de gemeente Breda de tot dan toe vigerende Nota Parkeer- en Stallingsbeleid Breda uit 2004 herijkt. De herijking geeft per functie parkeernormen aan. Onderhavig plangebied ligt volgens de kaart "deelgebieden parkeernormering" in 'parkeernormen, overig gebied'. In het gemeentelijke parkeerbeleid zijn geen normen opgenomen voor agrarische bedrijven. Als zodanig kan de herijkte Nota Parkeer- en Stallingsbeleid niet zonder meer toegepast worden op onderhavige locatie. De parkeerbehoefte is bovendien variabel daar gedurende het oogstseizoen meer arbeidskrachten op het bedrijf nodig zijn. Deze komen deels met eigen vervoer en deels in busjes.
Het vrachtverkeer kan gebruik maken van twee laaddocks op eigen eigen terrein. In de dagperiode (acht uur) worden circa 4 vrachtwagens verwacht, verspreid over de dag. De werknemers parkeren hun voertuigen op het verharde terrein gedeelte. Het totaal verharde terrein is ca 2.350 m2 groot. Hiermee is voldoende terrein beschikbaar om te voorzien in de eigen parkeerbehoefte.
Conclusie
In parkeer- en stallingsplaatsen wordt voorzien op eigen terrein.
Hoofdstuk 5 Milieu En Landschap
5.1 Inleiding
Breda wil een stad zijn waarin mensen graag wonen, werken en recreëren. Leefbaarheid en duurzaamheid zijn hiervoor sleutelbegrippen. Een gezond en veilig woonmilieu is hierbij van groot belang. Daarnaast hebben bedrijven ruimte nodig om zich te ontwikkelen en is voldoende groen belangrijk voor natuurontwikkeling en recreatie. Om dit te kunnen bereiken dient bij ruimtelijke ontwikkelingen integraal naar het te ontwikkelen gebied te worden gekeken en zullen alle belangen zo goed mogelijk op elkaar af gestemd moeten worden.
Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzaam Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuaspecten die door het plangebied en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld.
5.2 Bodem
Toetsingskader
Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.
Beoordeling
Onderhavig initiatief betreft de uitbreiding van een bestaand agrarisch bouwperceel met glastuinbouw en permanente teeltondersteunende voorzieningen. Dit betreffen eveneens agrarische activiteiten. Het betreft derhalve geen functiewijziging die een andere bodemkwaliteit wenst dan in de huidige situatie. Op basis van het huidige en historisch gebruik is bovendien ter plaatse geen indicatie bekend die zou kunnen wijzen op een mogelijke bodemverontreiniging. Op basis van de huidige situatie kan worden aangenomen dat ter plaatse sprake is van een aanvaardbare milieuhygiënische bodemkwaliteit.
Conclusie
De bodem is geschikt voor het beoogde gebruik.
5.3 Water
Toetsingskader
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Beleid provincie Noord-Brabant
Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PWMP) van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor o.a. het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.
Beleid waterschap Brabantse Delta
Het plangebied is gelegen binnen het stroomgebied van waterschap Brabantse Delta. De visie van waterschap Brabantse Delta is vervat in het Waterbeheerplan 2016 - 2021 en kent een geldigheid vanaf 22 december 2015. Het waterschap richt zich hierbij op een doelmatig waterbeheer als motor voor een economische en ecologisch krachtige regio. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nieuwe accenten:
- het nationale Deltaprogramma voor waterveiligheid en de versterking van de dijken langs de Rijkswateren en de regionale rivieren;
- het optimaliseren van de zoetwatervoorziening met het oog op de toenemende droogte;
- inzet op bewustwording van watergebruikers zodat hun inzicht groeit over wat ze zelf aan
- waterbeheer kunnen bijdragen;
- helderheid over zowel beperkingen als mogelijkheden voor de gebruiksfuncties van het watersysteem;
- het verbeteren van de waterkwaliteit in een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie (combineren van verbeteren van de waterstanden, onderhouden van sloten en treffen van inrichtingsmaatregelen);
- afvalstoffen steeds meer inzetten als waardevolle grondstoffen zoals terugwinning van fosfaat en productie van bioplastic uit afvalwater;
- een duurzame energiewinning.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur waterschap Brabantse Delta 2015 bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
- het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
- de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m² is, of;
- de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
- de toename van verhard oppervlak tussen 2.000 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:
Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06
Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:
- de bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
- de afvoer uit de voorziening via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
- daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.
Voor het overige zijn er in de keur diverse regels opgenomen om gebieden met een specifieke functie te beschermen, zoals de attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000. Er geldt een specifiek beschermingsregime, afhankelijk van het type gebied en de ligging in of nabij een beschermd gebied.
Beleid gemeente Breda
De gemeente Breda heeft haar beleid omtrent water vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2018 (vGRP). Hierin is onder meer een samenvatting opgenomen van het hemel- en grondwaterbeleid van de gemeente Breda (‘Een bodem voor water’). Nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente Breda dienen hydrologisch neutraal te worden uitgevoerd. Expliciet betekent dit dat hemelwater niet op de riolering mag worden aangesloten, maar separaat binnen de plangrenzen moet worden verwerkt. Bij een toename van het verhard oppervlak moet de ontwikkelende partij op eigen terrein extreem zware buien kunnen verwerken en schone en vuile waterstromen gescheiden aanleveren tot aan de perceelsgrens. Ter bepaling van het ruimtebeslag en retentiecapaciteit hanteert de gemeente een werknorm van 780 m3 waterberging per hectare toename verhard oppervlak (bui 78 mm in 24 uur). Bij herstructurering (sloop en herbouw) legt de gemeente een verplichting op een deel van het hemelwater te bergen en te infiltreren. Het doel is om 80 procent van de jaarlijkse neerslag lokaal te verwerken door een infiltratievoorziening met een berging van circa 7 millimeter. Voorzieningen die ook hemelwater infiltreren mogen kleiner zijn, als het netto effect maar hetzelfde is. Om de retentiecapaciteit voor een volgende bui weer beschikbaar te hebben moet het hemelwater binnen 3 dagen (op natuurlijke wijze) zijn weggezakt in de bodem. De gewenste ledigingstijd bedraagt echter 24 uur.
Beoordeling
Uit de kaarten behorende bij de Keur waterschap Brabantse Delta 2015 volgt dat de locatie is gelegen binnen het invloedsgebied Natura 2000. Het desbetreffende invloedsgebied betreft een zeer ruim gebied en omvat een groot deel van het stroomgebied van waterschap Brabantse Delta. De Keur kent diverse verbodsbepalingen voor handelingen in het watersysteem. Deze handelingen mogen enkel worden verricht indien een waterwetvergunning is verleend, of indien voldaan wordt aan de algemene regels. Voor de invloedsgebieden Natura 2000 gelden de algemene regels niet, deze blijven vergunningplichtig op grond van de Keur. Dit zijn de gebieden rond Natura 2000-gebieden waar significante effecten van de verruiming van agrarische grondwateronttrekking niet kan worden uitgesloten. Voorliggend initiatief behelst geen grondwateronttrekking. Derhalve is de ligging binnen dit invloedsgebied niet relevant voor het initiatief. Voor het overige is de projectlocatie niet gelegen binnen beschermde keurgebieden. Er gelden derhalve geen bijzondere regels hieromtrent.
Uitsnede Leggerkaart waterschap Brabantse Delta. Bron: Waterschap Brabantse Delta, 2019.
In de bestaande situatie zijn er rondom het plangebied diverse waterlopen gelegen die behoren tot het beheer van het waterschap Brabantse Delta. Ten noorden en zuiden van het plangebied is in beide gevallen een waterloop B gelegen. Aan de westzijde is een waterloop A gelegen. In de beoogde situatie vindt er geen wijziging plaats met betrekking tot de ligging van de waterlopen.
Het verhard oppervlak zal in de toekomstige situatie toenemen. Het gaat om een toevoeging van het verhard oppervlak van 56.766 m2. Om inzichtelijk hoe water binnen het plangebied wordt verwerkt, heeft initiatiefnemer ten behoeve van de ontwikkeling van het bedrijf een bedrijfswaterplan opgesteld. De rapportage en kaart behorend bij dit plan zijn opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting. Ten behoeve van de tuinplantenkwekerij worden een waterbassin gerealiseerd dat bestaat uit twee compartimenten: een deel voor first flush en een deel voor hemelwateropvang.
Hemelwaterbehandeling en - hergebruik
Het afvalwater van het woonhuis en het bedrijfsgebouw, afkomstig van sanitaire voorzieningen, wordt afgevoerd op het bestaande rioleringsstelsel. Dit geldt ook voor hemelwater van het woonhuis en de erfverharding behorend bij het woonhuis. Het hemelwater van zowel de bestaande teeltkas als de aanstaande uitbreiding wordt opgevangen in het schoonwaterbassin, onderdeel van een gegraven waterbassin dat is voorzien van een tussendijk. Het water stroomt middels pvc-leidingen over de dijk het bassin in dat een opslagcapaciteit heeft van 3.223 m3. Als het schoonwatercompartiment vol is wordt het water rechtstreeks geloosd op het oppervlakte water middels een overstort Ø315 mm. Dit gebeurd doorgaans enkel bij calamiteiten want het bassin is ook voorzien van een HNO-afvoerconstructie.
Drainwaterbehandeling en -hergebruik
Het vuilwatercompartiment van het gegraven waterbassin, biedt ruimte aan het drainwater uit de teeltkassen en de containervelden. Het vuilwaterbassin is de eerste gietwaterbron en heeft een grootte van netto 1.637 m³. Ook in dit bassin wordt middels een zuigleiding ca. 50 cm boven de bodem wordt het water onttrokken en naar de installatie gepompt. Via een tweetal betonnen waterputten wordt het water in het bassin gepompt. “put 1 (2 m³)” verzamelt het drainwater en condenswater uit de teeltkassen, dit water wordt ten aller tijden naar het vuilwaterbassin gepompt middels een klokpomp. Het water dat in “put 2 (5 m³)” terecht komt is afkomstig van de buiten gelegen containervelden. Water van het containerveld dat afkomstig is van eigen watergift dient altijd opgevangen te worden in het vuilwaterbassin. Dit geldt ook voor de eerste 50mm regenwater/m² na een bespuiting en/of bemesting. Om dat in praktijk te brengen wordt de pomp tussen de opvangput en het waterbassin voorzien van een automatische klep die, na de vereiste hoeveelheid, het water naar het schoonwaterbassin leidt.
HNO-voorziening
Ten behoeve van het toevoegen van verhard oppervlak is het noodzakelijk een compensatievoorziening aan te leggen. Vanwege de ligging van het plangebied, de infiltratiecapaciteit van het gebied en de ter plaatse aanwezige grondwaterstand wordt het schoonwaterbassin voorzien van een HNO-buffer. Door middel van een geknepen afvoer kan de HNO-buffer langzaam leeglopen, zodat deze ook weer een nieuwe bui kan afvoeren. Met deze compenserende maatregel wordt de versnelde afvoer van hemelwater voorkomen. Conform de rekenregel van het waterschap Brabantse Delta geldt de volgende benodigde compensatie: 56.766 m2 * 0,5 * 0,0,6 = 1.703 m3. Conform de rekenregel van de gemeente Breda geldt dat 56.766 m2 * 0,078 = 4.428 m2 aan waterberging dient te worden gerealiseerd. In het kader van regelgeving dient daarnaast het afstromende giet- en hemelwater opgevangen in een waterbassin van minimaal 500 m3/hectare. Aangezien er een waterbassin wordt gerealiseerd met twee compartimenten, wordt de rekenregel toegepast op het vuilwaterbassin. De volgende opvangcapaciteit is opgenomen binnen de beoogde bedrijfssituatie:
In totaal wordt er 1.637 + 3.223 = 4.896 m2 aan waterberging gerealiseerd. De opvangcapaciteit van het totale waterbassin is ruim voldoende om de benodigde waterberging conform de rekenregel van het waterschap Brabantse Delta en de gemeente Breda te bergen. De daadwerkelijke realisatie van voldoende waterberging is door middel van een regel geborgd in het bestemmingsplan.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de waterhuishouding binnen het plangebied wordt gerespecteerd. Er worden vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de uitvoering van het plan. De daadwerkelijke realisatie van voldoende waterberging is door middel van een regel geborgd in het bestemmingsplan.
5.4 Archeologie
Toetsingskader
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o.2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.
Beoordeling
In het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Oost" is op de gronden behorend tot het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gelegen. Deze dubbelbestemming beschermd de mogelijk aanwezige archeologische waarde ter plaatse. Binnen deze dubbelbestemming is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van het oprichten van gebouwen of een uitbreiding van gebouwen met een oppervlakte van maximaal 100 m2 waarbij dieper dan 30 cm wordt ontgraven, zonder dat de archeologische waarde van het gebied in beeld is gebracht door middel van een archeologisch onderzoek. In het kader van de aanleg van de waterbassins, waarbij bodemverstorende werkzaamheden hebben plaatsgevonden, heeft de gemeente Breda een inventariserend booronderzoek uitgevoerd. De boringen hebben geleidt tot een vrijgave van het plangebied. Het selectiebesluit d.d. 24 mei 2019 bevestigd dit. Het selectiebesluit is opgenomen als Bijlage 5. De archeologische waarde is ter plaatse van de waterbassins dan ook verwijderd. De overige gronden behouden de bestemming 'Waarde - Archeologie' ten behoeve van het veiligstellen en beschermen van mogelijk aanwezige archeologische waarde.
Conclusie
De mogelijk aldaar aanwezige archeologische waarde is veilig gesteld door opname van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
5.5 Cultuurhistorie
Toetsingskader
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beleid provincie Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.
Beleid gemeente Breda
Het Bredase erfgoed vormt de basis van de Bredase identiteit en vormt mede de basis van de ruimtelijke ontwikkeling van Breda. Op gemeentelijk niveau is de nota Erfgoed in context ErfgoedVisie Breda 2008-2015 van belang. Om het erfgoed in brede zin op herkenbare wijze te kunnen inpassen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsprocessen is een goede inventarisatie noodzakelijk.
Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant. Met de zwarte ster wordt het plangebied geduid. Bron: kaarten.brabant.nl, 2019.
Beoordeling
Uit een beoordelng van de cultuurhistorische waardenkaart volgt dat het plangebied is gelegen binnen een regio met een provinciaal cultuurhistorisch belang. Het betreft de regio 'Baronie'. De Baronie is onderdeel van het dekzandplateau dat doorsneden wordt door beken. De Aa of Weerijs en de Mark bevinden zich in het westelijk deel. In het oostelijke gedeelte ligt de breuklijn die de westgrens vormt van de Roerdal Slenk. In het zuiden stromen 't Merkske, de Chaamse beken en de Strijbeekse beek. Het zandlandschap bestaat uit een grofmazige mozaïek van oude en jonge zandontginningen en bossen. Het cultuurhistorische belang is aanwezig in het feit dat het gebied wordt gekenmerkt door een oud, plaatselijk goed bewaard gebleven cultuurlandschap met tal van oudere en jongere landgoederen. De ontwikkelingsstrategie ziet toe op behoud door ontwikkeling of versterking van de samenhang van de dragende structuren en het verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten van het gebied. Onderhavig initiatief is kleinschalig van aard. Het initiatief betreft geen ontwikkeling waarin de cultuurhistorische waarden van het gebied kunnen worden versterkt, noch zorgt de ontwikkeling voor een aantasting van de cultuurhistorische waarden zoals aanwezig binnen de regio 'Baronie'. Het planvoornemen tast deze waarden dan ook niet aan.
Het plangebied is gelegen aan de Lage Aard, deze op de cultuurhistorische waardenkaart is aangeduid als lijn van redelijk hoge waarde. Onderhavige ontwikkeling voorziet niet in een wijziging van dit lijnelement. Het voornemen heeft dan ook geen negatief effect op de lijn van redelijk hoge cultuurhistorische waarde.
Conclusie
Het planvoornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden binnen en in de omgeving van het plangebied.
5.6 Natuurgebieden
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen.
Beoordeling
Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft natuurgebied het 'Ulvenhoutse Bos' op een afstand van circa 3,2 kilometer. Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. In onderhavige situatie is er sprake van de uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf met 3 hectare bouwvlak voor glastuinbouw en 3 hectare aan permanente teeltondersteunende voorzieningen. Gelet op de aard van onderhavig initiatief is er geen sprake van relevante emissies anders dan de potentiële stikstof deposities. Bovendien is de afstand tot de beschermde gebieden dermate groot dat overige effecten op de beschermde natuurgebieden zijn uitgesloten.
Ter bepaling van de stikstofdeposities op de omliggende Natura 2000-gebieden is door De Roever omgevingsadvies een Stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. Het rapport met nummer 20191288.v01 van 20 december 2019 is als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.
Uit de berekening uitgevoerd met de AERIUS-calculator 2019 blijkt dat de stikstofdepositie als gevolg van deze ontwikkeling geen invloed heeft op de Natura 2000-gebieden (<0,00 mol/ha/jaar).
Conclusie
Er wordt vanuit het oogpunt van gebiedsbescherming volgend uit de Wet natuurbescherming geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.
5.7 Flora En Fauna
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn.
Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.
Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Beoordeling
In het kader van onderhavige ontwikkeling heeft Econsultancy in juni 2019 een quickscan soortenbescherming uitgevoerd. Deze complete rapportage van het onderzoek is opgenomen als Bijlage 7 bij deze toelichting. Het onderzoek is uitgevoerd middels het verrichten van een veldbezoek en een bureauonderzoek. Op deze wijze is inzicht verkregen in de aanwezigheid van geschikte habitat en de daarbij te verwachten beschermde soorten, gesitueerd op of nabij de onderzoekslocatie. De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen. Daarnaast is in de tabel weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van e Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Op basis van de quickscan is voor de uitvoering van de plannen geen aanvullend veldonderzoek benodigd. Wel is het van belang dat er geen licht uitstraalt in de richting van de mogelijke vliegroutes voor vleermuizen langs de bosschages en de bomenrijen langs de Lijndonkseweg en de Lage Aard. Verstoring is te voorkomen door werkzaamheden overdag uit te voeren en te zorgen dat er geen uitstraling van kunstmatige verlichting in de richting van de bosschages en de bomenrijen langs de Lijndonkseweg en de Lage aard plaatsvindt. Daarnaast dienen de steenuilkasten in de directe omgeving van de onderzoekslocatie bereikbaar te blijven middels een open verbinding en mogen deze niet geblokkeerd worden door (te realiseren) bosschages.
Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen of door voorafgaand aan de werkzaamheden een controle op broedgevallen uit te voeren. Voor beschermde soorten zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.
Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
5.8 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-handreiking) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Beoordeling
Aan de Lage Aard 1a is sprake van een bestaand glastuinbouwbedrijf. In de toekomstige situatie worden de activiteiten van het bedrijf uitgebreid ten behoeve van een tuinplantenkwekerij inclusief een uitbreiding van het areaal aan glastuinbouw en permanente teeltondersteunende voorzieningen. Voor een tuinbouwbedrijf met kassen (met of zonder gasverwarming) geldt op basis van de VNG-handreiking milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter ten behoeve van geluid. Binnen deze richtafstand van 30 meter gemeten vanaf de aanduiding 'glastuinbouw' is de woonbestemming gelegen aan de Lage Aard 1 in Bavel. In de bestaande situatie is er echter als sprake van glastuinbouw op korte afstand van deze woonbestemming. De beoogde situatie laat geen glastuinbouw toe op kortere afstand dan de huidige situatie. Gesteld kan dus worden dat er geen verslechtering optreedt van het woon- en leefklimaat aan het adres Lage Aard 1.
Het bedrijf betreft een tuinplantenkwekerij waartoe spuitzones behoren. De Raad van State past de vuistregel toe om een afstand van 50 meter aan te houden tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid in de fruitsector en boomteeltsector waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt (zie bijvoorbeeld ABRvS 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:855). Enkel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen' kunnen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt als gevolg waarvan spuitzones kunnen ontstaan. Deze aanduiding wordt van de woonbestemming gescheiden door de glastuinbouw en door de waterbassins. Aan deze voorwaarde kan dan ook ruimschoots worden voldaan.
Door De Roever omgevingsadvies is een akoestisch onderzoek Industrielawaai uitgevoerd. Het rapport met nummer 20191287.v01 van 19 december 2019 is als Bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd. Voor de volledige onderbouwing van het onderzoek wordt kortheidshalve verwezen naar deze bijlage. Hieronder wordt ingegaan op de conclusies van het onderzoek.
In dit onderzoek zijn de geluidniveaus door de gehele inrichting aan de Lage Aard 1a te Bavel berekend.
Getoetst is of ter plaatse van de bestaande woningen in de omgeving sprake is van een acceptabel woon- en verblijfsklimaat en of de gewenste inrichting (na uitbreiding) inpasbaar is in de omgeving.
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
Uit het onderzoek is gebleken dat aan de richtwaarden uit stap 2 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering en de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit wordt voldaan. Gesteld kan worden dat sprake is van een acceptabel woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van woningen in de omgeving en dat de inrichting na uitbreiding inpasbaar is in de omgeving.
Maximaal geluidniveau
Uit het onderzoek is gebleken dat aan de richtwaarden uit stap 2 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering en de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit wordt voldaan. Gesteld kan worden dat sprake is van een acceptabel woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van woningen in de omgeving en dat de inrichting na uitbreiding inpasbaar is in de omgeving.
Indirecte hinder
Uit het onderzoek is gebleken dat aan de richtwaarden uit stap 2 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering wordt voldaan. Gesteld kan worden dat sprake is van een acceptabel woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van woningen in de omgeving.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
5.9 Geluid (Wegverkeerslawaai)
Toetsingskader
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
- de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art. 1.2 Bgh - het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
- de aanleg van een nieuwe weg en/of een reconstructie van een bestaande weg;
- functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:
Stedelijk | Buitenstedelijk | |
Aantal rijstroken | Aantal meter aan weerszijden van de weg | Aantal meter aan weerszijden van de weg |
5 of meer | 350 meter | 600 meter |
3 of 4 | 350 meter | 400 meter |
1 of 2 | 200 meter | 250 meter |
Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.
Beoordeling
In het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten gerealiseerd alsmede vindt er geen functiewijziging plaats van een niet-geluidsgevoelige functie naar een geluidsgevoelige functie. Een nadere afweging van het aspect wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
5.10 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt de ontwikkeling van 1.500 woningen bij minimaal 1 ontsluitingsweg of een kantoorlocatie van maximaal 10 hectare en één ontsluitingsweg.
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling betreft het uitbreiden van een agrarisch bouwperceel. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de realisatie van een kantoorlocatie van maximaal 10 hectare en één ontsluitingsweg niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
5.11 Externe Veiligheid
5.11.1 Inrichtingen en externe veiligheid
Toetsingskader
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Uitsnede van de risicokaart m.b.t. inrichtingen waarop het plangebied is aangeduid met een blauwe ster. Bron: risicokaart.nl, 2019.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. Ten aanzien van het aspect inrichtingen is allereerst geconstateerd dat het plangebied zelf wordt aangeduid als risicovolle inrichting. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een bovengrondse propaantank. Daar deze propaantank onderdeel uitmaakt van onderhavig bedrijf, en in de toekomst ongewijzigd blijft behouden, behoeft bij de uitbreiding van het bouwperceel hier geen rekening mee te worden gehouden. Daarnaast is er ter plaatse van het adres Lage Aard 1 en Lage Aard 2 sprake van een inrichting met een propaantank. Ten aanzien van de propaantanks aanwezig op de ten zuiden van planlocatie gelegen percelen kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet is gelegen binnen de 15 meter veiligheidsafstand die dient te worden aangehouden conform het Barim.
Conclusie
Het aspect inrichtingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
5.11.2 Transport en externe veiligheid
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. In de directe omgeving van het plangebied is op een afstand van circa 700 meter de A58 gelegen. Het plangebied is dan ook gelegen op ruimte afstand van een rijks-, vaar- of spoorweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.
Conclusie
Het aspect transport en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
5.11.3 Buisleidingen en externe veiligheid
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving buisleidingen zijn gelegen waarop de circulaire van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat er binnen en in de nabijheid van het plangebied geen hogedruk buisleidingen zijn gelegen, waarvoor een beschermingsregime geldt op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Conclusie
Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
5.12 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
De hierna volgende kabels en leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer''.
- hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
- buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
- buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
- buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
- buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken''.
Beoordeling
Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de aanwezigheid van kabels en leidingen.
5.13 Duurzaamheid
Toetsingskader
Een duurzame ontwikkeling stelt eisen aan het energiegebruik en de energiebronnen van de locatie. Breda heeft als doel op termijn een energie neutrale stad te worden. Dit is een stad waarin de energievraag drastisch is afgenomen. De energie die nog nodig is, komt uit energiebronnen die niet opraken, zoals zon, wind, water, biomassa en aardwarmte.
Breda kiest voor een duurzame ontwikkeling tot het niveau van een CO2 neutrale stad in 2044. In het uitvoeringsprogramma Klimaat 2017-2020 zijn de volgende opgaven opgenomen:
- Verduurzaming woningbouw: particulieren, corporaties en private huurders;
- Verduurzaming energie-infrastructuur inclusief Stadsverwarmingsnet;
- Grootschalige duurzame energieopwekking: wind , zon , bodem en energieopslag;
- Ontwikkeling locaties voor opslagmodules duurzaam opgewekte energie;
- Klimaatadaptatie: integreren in ieder ruimtelijk plan;
- Verduurzaming bedrijven: individuele, branche- en bedrijventerreingerichte aanpak;
- Verduurzaming overheid: gebouwen, openbare verlichting, inkoop;
- Verduurzaming mobiliteit: fiets en elektrisch vervoer.
Beoordeling en conclusie
Verduurzaming van de gebouwde omgeving kan extra (buiten)ruimte vergen, bijvoorbeeld door dikkere gevels, energie-installaties en energieopslag en aanleg duurzame energie-infrastructuur. Nieuwbouw dient in 2020 al bijna energieneutraal te zijn. In het kader van duurzaamheid wordt nagestreefd de bedrijfsvoering zodanig te ontwerpen dat het voldoet aan de normen die voor 2020 zijn gesteld. Daarbij wordt gedacht aan:
- Energiebesparende maatregelen;
- Duurzame materialen;
- Verantwoord waterverbruik.
5.14 Milieueffectrapportage En Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Toetsingskader
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
- Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
- Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden;
- Plannen en activiteiten die op grond van een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 - Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
Beoordeling
Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.-plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C-lijst van het Besluit m.e.r. In onderhavige situatie is er sprake van een bestaand tuinbouwbedrijf, welke volledig is vergund. Gewenst is een uitbreiding van het agrarisch bouwvlak met permanente teeltondersteunende voorzieningen en kassen ten behoeve van de vestiging van een tuinplantenkwekerij. Een dergelijk agrarisch bedrijf wordt niet genoemd op de C-lijst.
De activiteit komt wel voor op de D-lijst, namelijk onder categorie D9, te weten een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan. De grenswaarde betreft hier gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op o.a. een functiewijziging met een oppervlakte groter dan 125 hectare van water, natuur, recreatie of landbouw óf de vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer. Voorliggend initiatief heeft slechts betrekking op 3 hectare glastuinbouw en ongeveer 3 hectare aan permanente teeltondersteunende voorzieningen. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde ligt uit de D-lijst zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Het plan is derhalve niet kaderstellend voor een m.e.r. (beoordelings)plichtig besluit. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER.
Middels de toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER.
Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Onderhavige ontwikkeling heeft met zekerheid geen mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.
Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010.
Er is dus geen sprake van de verplichting tot het opstellen vaneen MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure. Wel heeft er een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden, waarbij alle relevante planologische en milieuhygiënische aspecten zijn getoetst en akkoord bevonden. Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen.
Conclusie
Zoals beschreven is er bij onderhavig plan geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.
Hoofdstuk 6 Juridische Planomschrijving
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige karakteristieken en waarden van het plangebied en de omgeving en de voorgenomen ontwikkeling. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, dient deze juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologisch instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.
6.2 Hoofdopzet
6.2.1 Bestemmingsplan algemeen
Een bestemmingsplan bestaat uit regels en de verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden.
6.2.2 Indeling regels
Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregels.
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
6.3 Bestemmingen
6.3.1 Hoofdstuk 1. Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In het eerste artikel, 'begrippen', worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Voor sommige begrippen worden in de SVBP en Bor omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeeldingen geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP richtlijnen gegeven die zijn overgenomen in dit plan.
6.3.2 Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
De bestemming 'Agrarisch' is gelegen op de gronden die nodig zijn voor de agrarische bedrijfsvoering. Binnen de bestemming 'Agrarisch' verwijzen de diverse aanduidingen naar de gebruik- en bouwmogelijkheden ter plaatse. Glastuinbouw is uitsluitend toegestaan binnen de aanduiding 'glastuinbouw', overige gronden binnen het bouwvlak mogen in gebruik worden genomen voor permanente teeltondersteunende voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van agrarisch - waterbergende voorzieningen' zijn waterbergende voorzieningen toegestaan.
De aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorziening' is gelegen op het gehele plangebied, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw'. De aanduiding is opgenomen tot aan de grens van het grondgebied van de gemeente Breda. Op deze manier sluit de aanduiding aan bij de gronden gelegen in de gemeente Gilze-Rijen. Planologisch gezien vormt het dus geen belemmering om de permanente teeltondersteunende voorzieningen in de toekomst uit te breiden op de gronden gelegen in de gemeente Gilze-Rijen.
Artikel 4 Groen
De gronden binnen de bestemming 'Groen' worden beoogd voor de landschappelijke inpassing. Zodra het landschappelijk inpassingsplan is opgesteld, zal deze worden gekoppeld aan de regels.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
De voor 'Waarde - Archeologie' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
6.3.3 Hoofdstuk 3. Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Artikel 7 Algemene bouwregels
In deze regel is opgenomen dat bestaande (legale) afwijkingen mogen voortbestaan, ondanks dat anders in deze regels is bepaald.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is het strijdig gebruik geregeld.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn de regels opgenomen die toebehoren aan de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone geluid 35ke' behorend bij de nabijgelegen militaire luchthaven.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is een aantal regels opgenomen waarvoor afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Hier is bijvoorbeeld in opgenomen dat er afgeweken mag worden van de in het bestemmingsplan genoemde maten mits deze afwijking niet meer dan 10% bedraagt en technisch noodzakelijk is.
Artikel 11 Overige regels
In dit artikel zijn regelingen opgenomen waarmee wordt gewaarborgd dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid en waterbergende voorzieningen worden gerealiseerd.
6.3.4 Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wabo, overgenomen. Het betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Artikel 13 Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald. bestemmingsplan "Lage Aard 1a".
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
7.2 Toepassing Grondexploitatiewet
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
7.3 Financiële Haalbaarheid
Ten behoeve van dit plan is tussen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst is het kostenverhaal opgenomen. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve in dit geval niet noodzakelijk. Met de overeenkomst is de uitvoerbaarheid van voorliggend ontwikkelgericht bestemmingsplan gewaarborgd.
Hoofdstuk 8 Communicatie
8.1 Inleiding
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor het voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
8.2 Procedure
8.2.1 Participatie
Participatie wordt een belangrijke pijler onder de toekomstige Omgevingswet. Derden moeten in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij de voorbereiding van beleids- en besluitvorming. De “participatieleidraad bij ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving” (in werking sinds 1 augustus 2019) is de basis waarmee de gemeente Breda deze participatie vorm geeft.
Op 10 september heeft de initiatiefnemer een bijeenkomst georganiseerd op zijn bedrijf. Bij deze bijeenkomst zijn alle omwonenden binnen een straat van 500 meter rondom het bedrijf uitgenodigd. Van de bijeenkomst is een verslag gemaakt dat naar alle aanwezige verzonden is. Bij het verslag is tevens het Landschappelijk inpassingsplan (d.d. 4 november 2019) inclusief de soortenlijst bijgevoegd. Het verslag van de bijeenkomst is als Bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd. Er zijn geen opmerkingen op het verslag ontvangen.
8.2.2 Vooroverleg
Als eerste is een concept-ontwerpbestemmingsplan opgesteld. In dat stadium vindt ook het wettelijke vooroverleg plaats met instanties als waterschap, diensten van het Rijk en provincie (paragraaf 8.2.1). Indien dit traject is afgerond, start de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan (paragraaf 8.2.2).
Als onderdeel van het vooroveleg heeft overleg plaatsgevonden met het Natuurplein De Baronie. In deze gesprekken is uitvoerig ingegaan op de effecten op en de bescherming van omliggende landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten. De bij dit plan opgenomen landschappelijk inpassingsplan (bijlage 1 van de regels) is op grond daarvan aangepast en verbeterd.
8.2.3 Zienswijzen
Het bestemmingsplan wordt als ontwerp voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende de periode van de terinzagelegging kan iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen tegen het plan inbrengen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.
8.2.4 Beroep
Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk.
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Plattegrondstekening Beoogde Situatie
Bijlage 2 Aab Advies
Bijlage 3 Berekening Kwaliteitsverbetering
Bijlage 4 Bedrijfswaterplan
Bijlage 5 Selectiebesluit Archeologie
Bijlage 6 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 7 Quickscan Soortenbescherming
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 9 Omgevingsdialoog
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan "Bavel, Lage Aard 1a" met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2020224009-VG01 van de gemeente Breda;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aardkundige waarden
waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen, dan wel anderszins vanwege en natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem, van algemeen belang zijn vanuit aardkundig oogpunt;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan-huis-gebonden-beroepen
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een zodanige ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is en waarbij degene die de activiteiten uitoefent tevens de (hoofd)bewoner is;
1.7 abiotische waarden
waarden in verband met het abiotische milieu (niet levende natuur), in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden;
1.8 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.9 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.10 agrarisch technisch hulpbedrijf
een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven voor mestopslag en handel, veetransport en veehandel, met uitzondering van mestbewerking;
1.11 ambachtelijke bedrijvigheid
een activiteit waarbij de werkzaamheden geheel of nagenoeg geheel met de hand worden uitgevoerd;
1.12 agrarisch verwant bedrijf
een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet agrarische bedrijven of waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden met uitzondering van mestbewerking en vergisting.
Voorbeelden zijn: dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, paardenhouderijen niet zijnde fokkerijen, instelling voor agrarisch praktijkonderwijs, proefbedrijven;
1.13 archeologische waarden
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
1.14 attentiegebied ecologische hoofdstructuur
gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding;
1.15 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.16 bebouwingsconcentratie
een verzameling van gebouwen langs een weg, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van agrarische en niet-agrarische functies;
1.17 bebouwingspercentage
een in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.18 bed & breakfast
een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning en/of eigenaren van het bijgebouw;
1.19 bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.20 bedrijfsmatige activiteit
de in Bijlage 3 (Bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering VNG) genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.21 bedrijfswoning
een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor een persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.22 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
legaal tot stand gekomen bebouwing en gebruik, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning;
1.23 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.24 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.25 boerderij met geïntegreerde bedrijfsruimte
een authentieke agrarische bedrijfswoning waarbij de bedrijfsruimte (vroeger meestal de veestal) zodanig is geïntegreerd in de bouwmassa dat woning en bedrijfsruimte als een architectonische eenheid moet worden beschouwd.
1.26 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht en qua gebruik ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.27 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.28 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.29 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.30 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.31 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder;
1.32 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.33 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.34 buitenschoolse opvang
een bedrijf of stichting gericht op de opvang van kinderen buiten de schooltijden;
1.35 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.36 extensief recreatief medegebruik
recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met uitzondering van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving;
1.37 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.38 glastuinbouw
een agrarische activiteit waarbij de productie geheel of overwegend plaatsvindt in kassen;
1.39 hervestiging
het verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf van het ene agrarische bouwvlak naar een ander agrarisch bouwvlak waar de agrarische activiteiten zijn gestaakt;
1.40 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.41 kampeermiddel
- een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
- enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.42 kampeerterrein
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
1.43 kamperen bij de boer
het naast het exploiteren van een agrarisch bedrijf tevens hebben van een beperkt kampeerterrein als ondergeschikte nevenactiviteit op of in de onmiddellijke nabijheid van het ten behoeve van het agrarisch bedrijf toegekende bouwvlak;
1.44 kas
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas og een permanente tunnel of boogkas hoger dan 1,50 meter;
1.45 kwaliteitsverbetering van het landschap
de in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling uit te voeren aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkeling in hoofdlijnen heeft beschreven en zoals vastgelegd in Landschapsinvesteringsregeling Breda;
1.46 landschapselementen
landschappelijk, cultuurhistorische en natuurlijk waardevolle elementen in het landschap zoals onder andere houtopstanden, houtwallen en singels of andere natuurlijke elementen anders dan opgaande beplanting zoals moerasjes, poelen en steilranden welke geen agrarische productiefunctie hebben;
1.47 legale bebouwing
bebouwing dat op grond van een onherroepelijke bouw- of omgevingsvergunning is gebouwd of gebouwd kan worden dan wel bebouwing dat vanwege een gerechtelijke uitspraak niet langer kan worden gewraakt;
1.48 loonbedrijf
een bedrijf dat is gericht op het leveren van diensten aan bedrijven door middel van het ter beschikking stellen van arbeid, werktuigen en apparatuur;
1.49 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van de zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.50 nachtverblijf
een (deel) van een gebouw waarin slaapgelegenheid wordt geboden en waarbij sprake is van gemeenschappelijke voorzieningen ten behoeve van sanitair, kookgelegenheid en dergelijke;
1.51 nevenactiviteiten
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak, die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen zoals kleinschalige recreatieve functies, agrarisch verwante functies, agrarisch technische hulpfuncties en statische opslag;
1.52 ondergeschikte detailhandel
Detailhandelsactiviteiten die qua uitstraling passen bij de hoofdfunctie, ter ondersteuning dienen van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn;
1.53 ondergeschikte horeca
een niet zelfstandige horecafunctie welke onderdeel uitmaakt van een recreatieve of andersoortige voorziening en uitsluitend is bedoeld voor gebruikers of bezoekers van de betreffende voorziening;
1.54 overige teeltondersteunende voorzieningen
teeltondersteunende voorzieningen niet zijnde permanente en / of tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, bedoeld ter ondersteuning of bescherming van teelten die rechtstreeks in de open grond plaatsvinden, zoals een hekwerk ten behoeve van boomteelt, teeltgeleidende en / of ondersteunende palen en dergelijke;
1.55 permanente bewoning
het anders dan voor recreatieve bewoning aanwenden van een kampeermiddel of recreatiewoning voor bewoning;
1.56 permanente teeltondersteunende voorziening
voorzieningen ter ondersteuning van de diverse teelten op de bedrijven die voor onbepaalde tijd worden gebruikt;
1.57 recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.58 ruimtelijke kwaliteit
kwaliteit van een gebied dat bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde;
1.59 stacaravan
een caravan, die, als een gebouw valt aan te merken en als zodanig bedoeld is om permanent te worden geplaatst;
1.60 statische opslag
opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
1.61 stikstofneutraal
de stikstofdepositie vanwege het betreffende bedrijf op Natura 2000-gebieden neemt nergens toe ten opzichte van de stikstofdepositie vanwege het betreffende bedrijf op Natura 2000 gebieden die feitelijk en legaal plaatsvond op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan;
1.62 teeltondersteunende voorzieningen
voorzieningen, zoals kassen, tunnels, afdekfolies, containervelden en dergelijke die dienen ter ondersteuning van een agrarisch bedrijf;
1.63 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
voorzieningen die dienen ter ondersteuning van de diverse teelten in de grond en gedurende maximaal 6 maanden van het jaar noodzakelijk zijn en worden opgericht, zoals folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
1.64 tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering tot een maximum van 6 maanden;
1.65 veehouderij
agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;
1.66 verbrede landbouw
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak, die ruimtelijk inpasbaar zijn en verbonden zijn aan de bestaande en te behouden agrarische bedrijfsvoering zoals bijvoorbeeld minicampings en maisdoolhoven, agrarisch natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter plaatse geproduceerde producten. de verkoop van streekeigen producten en zorgboerderijen;
1.67 vestiging
mogelijk maken van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het bouwvlak van een bestaand bouwperceel die op grond van het geldende planologische regime niet is toegelaten;
1.68 vormverandering van een bouwvlak
wijziging van de begrenzing van een bouw- en bestemmingsvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte;
1.69 waterbergingsvoorzieningen
bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater in de bodem, zoals groene daken, wadi's (verlaging in het groen), waterbergende bestrating, berging op het dak, grindkoffers, infitlratiekratten en/of het aanbrengen of vergroten van (bestaande) greppels, (zak)sloten, watergangen, waterbassins en vijver;
1.70 woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.71 woonunit
een te verplaatsen bouwwerk bestaande uit een bouwlaag, alsmede een stacaravan die gelet op de feitelijke omstandigheden als bouwwerk wordt aangemerkt, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag- of nachtverblijf en ingericht ten behoeve van tijdelijke bewoning.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.2 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer of het peil, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.3 de (bouw)hoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.5 de hoogte van een windmolen
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen;
2.6 ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van hoogtes c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt;
2.7 peil
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- indien in of op het water wordt gebouwd het Normaal Amsterdams Peil;
- in alle overige gevallen het afgewerkte maaiveld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- agrarisch grondgebruik en/of agrarische bedrijfsuitoefening met dien verstande dat glastuinbouwbedrijven en teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' zijn toegestaan;
- wonen gerelateerd aan de bestemming;
- huisverkoop streekeigen producten;
- ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - beperkingen veehouderij' tevens daarvoor;
- water;
- extensief recreatief medegebruik.
3.2 Bouwregels
Op of in de tot 'Agrarisch' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemming met dien verstande dat:
- alle bebouwing uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' is toegestaan met uitzondering van overige teeltondersteunende voorzieningen, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, terreinafscheidingen en voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik;
- ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' mogen kassen worden gebouwd tot een netto glasoppervlak van maximaal 3 ha.;
- er niet gebouwd of verbouwd mag worden ten behoeve van een veehouderij of paardenhouderij;
- huisverkoop streekeigen producten uitsluitend mogelijk is ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bij bestaande agrarische bedrijven met dien verstande dat hiervoor maximaal 200 m² van de bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen' uitsluitend permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen of tunnels, zijn toegestaan;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - waterbergende voorzieningen' uitsluitend waterbergende voorzieningen zijn toegestaan;
- per aanduiding 'bouwvlak' maximaal één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn;
- de goothoogte van gebouwen maximaal 7 meter mag bedragen;
- de bouwhoogte van gebouwen maximaal 10 meter mag bedragen met uitzondering van kassen, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter mag bedragen, en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen waarvan de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
- per bouwvlak maximaal één bedrijfswoning aanwezig mag zijn c.q. gebouwd en/of verbouwd mag worden met dien verstande dat de inhoud, bebouwing onder peil niet meegerekend, maximaal 750 m³ mag bedragen en het bepaalde onder b hierop niet van toepassing is;
- voor het wonen per bedrijfswoning een of meerdere bijgebouwen aanwezig mogen zijn of gebouwd worden met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2, een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor wat betreft terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 2 meter en buiten deze aanduiding maximaal 1,50 meter mag bedragen, voor het overige 4 meter;
- voor het bouwen van een bedrijfswoning of bedrijfsgebouwen, groter dan 500 m², wordt voorafgaand aan de beslissing over de omgevingsvergunning advies ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen over de noodzakelijkheid van het betreffende bouwwerk ter plaatse;
- het bouwen van bedrijfsgebouwen en permanente teeltondersteunende voorzieningen is uitsluitend toegestaan indien wordt voorzien in een waterbergingsvoorziening van voldoende omvang en aldus in stand wordt gehouden, waarbij de capaciteit van de waterbergingsvoorziening als volgt wordt berekend:
- minimaal 78 liter per m2 verharding voor de toename in verharding.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 en 3.2 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda, zoals die als Bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd, van:
- het bepaalde in 3.1 onder a. voor het plaatsen en gebruiken van stacaravans en/of woonunits of de verbouwing en gebruik van een bedrijfsgebouw voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders met dien verstande dat:
- het gebruik als tijdelijke huisvesting slechts is toegestaan over een aaneengesloten periode van maximaal 6 maanden per jaar hetgeen dient te worden aangetoond aan de hand van een bewoningsregistratie;
- de woonunits of stacaravans dienen te worden geplaatst ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' van het betreffende bedrijf;
- per bedrijf maximaal 40 seizoensarbeiders mogen worden gehuisvest;
- deze huisvesting uitsluitend mag worden opgericht of ingericht voor werknemers die uitsluitend werkzaam zijn bij het bedrijf waar zij worden gehuisvest;
- de noodzaak tot het hebben en huisvesten van seizoensarbeiders op het bedrijf afdoende is aangetoond waartoe een advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen is vereist;
- er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen voor de omliggende bedrijven;
- aangetoond wordt dat door de huisvesting van seizoensarbeiders geen extra negatieve effecten zullen ontstaan voor het woon- en leefklimaat van de omgeving.
- het bepaalde in 3.1 onder a. voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in de bedrijfswoning of een bestaand bijgebouw in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande dat:
- de bedrijfswoning geschikt blijft voor bewoning door de ondernemer;
- maximaal 200 m2 van de aanwezige bedrijfsbebouwing voor deze functie mag worden gebruikt;
- de agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven niet worden beperkt;
- de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat er in de openbare ruimte aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt.
- het bepaalde in 3.2 onder i voor het verbouwen van en gebruiken van een bijgebouw of een deel van de bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte in het kader van de mantelzorg met dien verstande dat:
- maximaal 75 m2 van het bijgebouw hiervoor mag worden aangewend;
- het te bouwen of te verbouwen bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
- de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;
- er geen strijd mag ontstaan met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en het gebruik van de tijdelijke woonruimte geen belemmering mag opleveren in het kader van de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven;
- zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd;
- vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
- het bepaalde in 3.1 onder a voor de bouw en/of het gebruik van een gebouw ten behoeve van het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat:
- deze ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' of binnen een straal van 30 meter aansluitend aan een aanduiding 'bouwvlak' of een bestemmingsvlak 'Bedrijf' of 'Wonen' moet worden geplaatst;
- deze geen grotere bouwhoogte heeft dan 10 meter;
- deze geen grotere oppervlakte heeft dan 400 m2;
- deze maximaal gedurende 6 maanden per jaar aanwezig mag zijn en na afloop van die termijn dient te worden verwijderd;
- vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8, mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda, zoals die als Bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:
- voor het kamperen bij de boer met dien verstande dat:
- de kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' of binnen een straal van 50 meter aansluitend aan deze aanduiding, moeten worden geplaatst;
- het aantal kampeermiddelen per agrarisch bedrijf niet meer bedraagt dan 25 ;
- de kampeermiddelen geplaatst mogen zijn in de periode gelegen tussen 15 maart en 31 oktober;
- de nabijgelegen agrarische bedrijven hierdoor niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt;
- de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat in de openbare ruimte aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt;
- de kampeeractiviteit(en) na beëindiging van de agrarische functie ter plaatse niet meer is(zijn) toegestaan en moet(en) worden beëindigd.
- voor het toestaan van nevenactiviteiten en/of activiteiten in het kader van de verbrede landbouw met dien verstande dat:
- uitsluitend bedrijven zijn toegestaan met een milieucategorie 1 en 2 zoals deze zijn aangegeven in de als Bijlage 3 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten dan wel bedrijven welke daarin niet zijn opgenomen maar die qua aard en milieubelasting zijn gelijk te stellen met daarin opgenomen bedrijven binnen de categorieën 1 en 2 , niet zijnde detailhandelsbedrijven, horecabedrijven of zelfstandige kantoren, en voor bedrijven uit een hogere categorie mits het betrokken bedrijf naar omvang, aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen met bedrijven in de categorieën 1 en 2;
- ter plaatse een agrarisch bedrijf als hoofdfunctie aanwezig is en wordt gehandhaafd;
- de activiteit(en) na beëindiging van de agrarische functie niet meer is(zijn) toegestaan en moet(en) worden beëindigd;
- voor de activiteit(en) maximaal 400 m² bebouwing mag worden aangewend, tenzij met een aanduiding op de verbeelding anders is aangegeven, terwijl voor ondergeschikte horeca-activiteiten in de vorm van een terras maximaal 100 m2 van de bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt en/of maximaal over 30 zitplaatsen op het onbebouwde terrein;
- buitenopslag ten behoeve van de gewenste functie niet is toegestaan;
- de te ontwikkelen activiteit(en) geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat in de openbare ruimte aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt.
- voor het toestaan van statische opslag in gebouwen tot een oppervlakte van maximaal 1000 m2 met dien verstande dat indien geen sprake meer is van agrarische activiteiten de resterende bedrijfsgebouwen, waaronder ook kassen, worden gesloopt en overtollige verharding wordt verwijderd.
- voor het gebruik van een gebouw voor het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat het gebruik slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar met dien verstande dat vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groen;
- landschappelijke inpassing, conform het in Bijlage 1 bij deze regels opgenomen landschappelijk inpassingsplan;
- water met daarbij behorende voorzieningen zoals oeverbeschoeiïngen;
- verhardingen in de vorm van fiets- en voetpaden.
4.2 Bouwregels
De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met dien verstande dat.
- de hoogte van lichtmasten niet meer dan 8 meter mag bedragen;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 3 meter mag bedragen.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse.
5.2 Bouwregels
Binnen de tot 'Waarde - Archeologie' bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:
- gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft;
- voorzover het betreft het oprichten van gebouwen of een uitbreiding van gebouwen met een oppervlakte van maximaal 100 m²;
- het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- de gebieden die zijn vrijgegeven middels een door of namens burgemeester en wethouders afgegeven selectiebesluit.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in 11.1 van toepassing met dien verstande dat aan een vergunning voorwaarden kunnen worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden. Geen omgevingsvergunning is vereist indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en door het aanleggen of het uitvoeren van de vergunningplichtige werken of werkzaamheden, dan wel de daaraan direct of indirect te verwachten gevolgen, geen archeologische waarden worden aangetast.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
- Indien het gebruik van gronden en bebouwing of de maatvoering van de bebouwing of het aantal woningen dat bestaat ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag dit legaal afwijkende gebruik, maatvoering c.q aantal woningen te allen tijde worden gehandhaafd en vernieuwd.
- Voor het bouwen van beneden het peil gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan onder de bestaande bebouwing met uitzondering van de gebouwen gelegen binnen een bouwvlak in welk geval dit binnen het bouwvlak mag plaatsvinden:
- het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan tot 1 bouwlaag met een bouwdiepte van maximaal 4 meter onder peil.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
- Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen gebruik van gebouwen en gronden voor een seksinrichting of gebruik van gebouwen voor smart-, head- en growshops of een combinatie daarvan.
- Burgemeester en wethouders wijken af van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 luchtvaartverkeerszone - geluid 35ke
Ter plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone geluid 35ke' is het verboden geluidsgevoelige objecten op te richten, tenzij:
- op grond van artikel 5 van het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart of artikelen 6 of 7 van het Besluit Militaire Luchthavens hiervan mag worden afgeweken en een hogere geluidsbelasting aanvaardbaar is, en
- vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de Minister van Defensie.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, en gelet op het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, met een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen gewenst of noodzakelijk is;
- de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen op de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.2 Parkeren
- Bij het bouwen en het uitbreiden of veranderen van functies op grond van deze planregels dient, overeenkomstig het door de gemeente Breda vastgestelde parkeer- en stalllingsbeleid, voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig te zijn of te worden gerealiseerd.
- De in lid a. bedoelde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
- Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a, met dien verstande dat aan de omgevingsvergunning (financiële) voorwaarden verbonden kunnen worden.
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid; en
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Lage Aard 1a" van de gemeente Breda.
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan
Bijlage 2 Landschapsinvesteringsregeling Breda
bijlage 2 Landschapsinvesteringsregeling Breda