Buitengebied Zuid 2013, Pennendijk 26, 28 en 30
Bestemmingsplan - gemeente Breda
Vastgesteld op 08-07-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Toelichting
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de locatie Pennendijk 26, 28 en 30. De eigenaren hebben ieder een stuk grond achter het perceel aangekocht en wensen deze graag bij de achtertuinen te betrekken. Deze wens dient planologisch door vertaald te worden in een bestemmingsplan.
Het college van Burgemeester en wethouders heeft zich in een principebesluit positief uitgesproken om het gebruik als tuin juridisch-planologisch mogelijk te maken. Derhalve is het noodzakelijk het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van de gekochte stukken grond te herzien en daarmee de feitelijke en gewenste situatie juridisch-planologisch te borgen in een bestemmingsplanherziening.
1.3 Vigerend bestemmingsplan
De woningen en de huidige achtertuinen liggen in het bestemmingsplan 'Ulvenhout' waar de gronden de bestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ hebben.
De stukken gekochte grond ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013' en hebben daarin de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’ en de dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologie’ en ‘Waarde – Attentiegebied ecologische hoofdstructuur’. In deze bestemming zijn de gronden bestemd voor duurzaam agrarisch grondgebruik. Een gebruik als tuinen bij woningen is niet toegelaten.
1.4 Leeswijzer
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit enkele hoofdstukken en enkele (separate) bijlagen. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving'. Dit hoofdstuk gaat in op de beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied en directe omgeving. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten op het gebied van milieu wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling mogelijk is. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan zal verslag worden gedaan van de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de procedure.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
De oude waterloop direct achter de achtertuinen was in slechte staat. Zowel voor de bewoners als voor de eigenaar van naastgelegen agrarische grond was het graven van een nieuwe waterloop noodzakelijk om een goede waterafvoer te garanderen. De bewoners van de aangrenzende woonpercelen hebben ieder een stuk agrarische grond aangekocht met het doel de achtertuinen te vergroten en een nieuwe sloot aan te leggen.In maart 2019 is reeds de nieuwe sloot gerealiseerd achter de percelen aan de Pennendijk 24, 26, 28 en 30. Hiervoor heeft het Waterschap een vergunning afgegeven.
Het betrekken van de overige aangekochte gronden bij de achtertuinen is acceptabel omdat er geen noemenswaardige aantasting van de landschappelijke waarden plaats vindt. De huidige achtergrens wordt, over de hele lengte van alle percelen, weliswaar met ca 6 meter verschoven maar het aanzicht vanuit het buitengebied verandert hierdoor niet. De nieuwe sloot vormt opnieuw de natuurlijke grens tussen de achtertuinen en het buitengebied. Het gebruik als achtertuin is, omdat het hier om een overgang van dorp naar buitengebied gaat, acceptabel onder de volgende voorwaarden:
-
Op de betreffende strook mogen geen bouwwerken worden gebouwd. De grond mag alleen als tuin worden ingericht.
-
Op de achtererfgrens mag alleen een groene erfscheiding worden geplaatst in de vorm van een haag. Een schutting is niet acceptabel.
figuur 2: aanzicht vanuit zuidzuide met achter de woningen de reeds aangelegde sloot
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (vastgesteld op 13 maart 2012) staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt dat er een aanpak dient te ontstaan waarmee Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte richt zich op de volgende 13 nationale belangen behorend onder de voorname drie streefdoelen:
Vergroten van de concurrentiekracht van Nederland
-
Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1);
-
Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2);
-
Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3);
-
Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4).
Verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid
-
Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5);
-
Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6);
-
Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7).
Waarborgen kwaliteit leefomgeving
-
Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's (nationaal belang 8);
-
Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9);
-
Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10);
-
Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11);
-
Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12);
-
Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13).
Uit bovenstaande drie doelen zijn de dertien nationale belangen naar voren gekomen. Deze zijn geografisch weergegeven via de Nationale hoofdstructuur. Het plangebied is niet binnen een Nationale Hoofdstructuur gelegen.
Doorwerking plangebied
Het project behoort niet tot 1 van de 13 belangen waarvoor decentrale overheden geen beleidsvrijheid hebben.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking plangebied
Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt met onderhavig bestemmingsplan die in strijd zijn met één van de nationale belangen. Onderhavige ontwikkeling is dus in overeenstemming met het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn.
Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.” (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).
Doorwerking plangebied
Met dit bestemmingsplan wordt niet voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Gezien het voorgaande vormt de ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.
3.2 Provinciaal beleid
Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant'
Provinciale Staten hebben op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' vastgesteld. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn.
Doorwerking plangebied
De provincie wil het gesprek over stedelijke ontwikkeling dat in de afgelopen decennia werd gedomineerd door de vraag: 'wat moeten we nog toevoegen', ombuigen naar het gesprek over: 'welke opgave en kansen liggen er in het bestaand stedelijk gebied en de bestaande gebouwenvoorraad?' De toenemende verschillen binnen Brabant maken het des te belangrijker om op het niveau van het daily urban system goed samen te werken en keuzes te maken. Het daily urban system is het gebied waarin een inwoner zich dagelijks verplaatst vanwege werk, voorzieningen en sociale contacten.
De Omgevingsvisie vormt geen belemmering voor dit plan.
Interim Omgevingsverordening
De provincie wil met haar regels aansluiten op de werkwijze van de Omgevingsvisie en de Omgevingswet. Daarom is ervoor gekozen om de verschillende provinciale verordeningen voor de fysieke leefomgeving samen te voegen tot een Interim omgevingsverordening. Provinciale Staten hebben op 25 november 2019 deze verordening vastgesteld. Het is een 'Interim' omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de 'definitieve' omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving). De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen, waaronder de Verordening ruimte 2014.
In de omgevingsverordening staan onderwerpen uit de provinciale omgevingsvisie, waarbij is aangegeven welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. Deze verordening bestaat uit kaartmateriaal en regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Doorwerking plangebied
Volgens de Interim omgevingsverordening ligt het plangebied in het landelijk gebied en zijn de gronden aangewezen als 'Groenblauwe mantel'. In artikel 3.32 is aangegeven dat in een bestemmingsplan waarin gronden in de groenblauwe mantel zitten de volgende uitgangspunten van belang zijn:
-
strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken;
-
stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied;
-
borgt dat een ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.
Het gebruik van agrarische grond als achtertuin (zonder bouwmogelijkheden) tast de ecologische waarden van de gronden niet aan.
3.3 Gemeentelijke beleid
Structuurvisie Breda 2030 – Keuzes maken in een dynamische tijd
De gemeenteraad heeft op 26 september 2013 de Structuurvisie Breda 2030, Keuzes maken in een dynamische tijd vastgesteld. Deze beleidsnota bevat een ruimtelijke visie, een beleidsvisie en een uitvoeringsperspectief.
De ruimtelijke visie bestaat uit kernwaarden, een fundament en drie hoofdlijnen voor ontwikkeling. In de visie zijn de voornaamste uitgangspunten verwoord; de kernwaarden. Deze beschrijven de sterke punten van Breda, wat de gemeente wil behouden, versterken of beter benutten. Mede op basis van deze kernwaarden is een fundament voor ontwikkeling geformuleerd: compact, duurzaam en met veel ruimte voor initiatief. Compact wil zeggen dat de ontwikkelingen zich concentreren binnen de huidige stedelijke grenzen, en niet op verdere stedelijke uitbreiding. Duurzaam betekent niet alleen aandacht voor het milieu. De gemeente volgt het principe van de drie P's: People (mensen, sociale aspecten), Planet (milieu en natuurwaarde) en Profit (winst en waarde). Bij een ontwikkeling moeten deze drie factoren in balans zijn. Ruimte voor initiatief is het derde fundamentele uitgangspunt. In de huidige tijden zal ontwikkeling op een andere manier tot stand komen; niet alleen grote projecten van bovenaf, maar ook meer kleinschalige initiatieven uit de stad, van onderaf.
De hoofdlijnen voor ontwikkeling. Er gelden drie hoofdlijnen voor de (ruimtelijke) ontwikkeling van Breda. Knooppunt Breda: gaat er van uit dat de economische kracht en regionale positie verder benut en uitgebouwd worden. Breda Markstad: gaat er van uit dat de kansen en de kwaliteit van het water gebruikt worden bij ontwikkeling. Breda Mozaïek: heeft de diversiteit aan karakteristieken als basis voor gebiedsopgaven. De drie hoofdlijnen vertegenwoordigen de drie P's, Knooppunt gaat vooral over 'Profit', Markstad over 'Planet' en Mozaïek vooral over 'People'. Evenwichtige aandacht voor alle drie deze drie hoofdlijnen vormt een toekomstbestendige, solide basis voor de ontwikkeling van Breda.
In de beleidsvisie is per beleidsthema uitgewerkt wat deze visie beoogt. De betekenis van de kernwaarden, het fundament en de hoofdlijnen voor ontwikkeling is uitgewerkt. Trends en verwachtte ontwikkelingen zijn samengevat en geïnterpreteerd. Toekomstbestendig beleid is geformuleerd voor sterk uiteenlopende thema's ('economie', 'mobiliteit', 'wonen', 'zorg, jeugd en onderwijs', 'openbare ruimte', 'cultuur en erfgoed', 'groen, water en buitengebied' en 'energie, klimaat en ondergrond'), altijd in samenhang en met dezelfde hoofdvisie voor ogen.
Voor wat betreft ruimte voor economie wordt gewerkt aan een vraaggerichte ontwikkeling, werklandschappen en functiemenging. De aandacht ligt primair op bestaande locaties en structuren. Voor bedrijven betekent dit concreet minder nieuwe of toe te voegen hectares, meer menging en aandacht voor herstructurering.
Op de woningmarkt is het zaak om realistisch te programmeren en vooral te faseren. Aandacht voor jonge huishoudens, studenten en geschikt wonen voor iedereen blijft een uitgangspunt. Breda ondersteunt initiatieven en kiest voor een differentiatie in woonmilieus. De focus ligt op herprogrammering en het ombuigen van bestaande plannen. Concreet betekent dit alles dat er vraaggericht ontwikkeld gaat worden, er wordt met name ontwikkeld op de locaties Stationskwartier, Bouverijen, Bavel-Eikberg, Drie Hoefijzers, Molenkwartier en Achter de Lange Stallen en Amphia Langendijk.
Voor wat betreft groen en water is het zaak om in te zetten op het in stand houden en versterken van bij de stad passende groenblauwe structuren die het Bredase karakter versterken en behouden. Het gaat hierbij onder andere om de ecologische structuur van het spoorlandschap, het is van belang deze te behouden en waar nodig te versterken. Het uitvoeringsperspectief biedt een samenhangend zicht op fysieke investeringen tot 2030.
Doorwerking plangebied
Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische borging van het gebruik van agrarische grond als achtertuin. Gezien de kleinschaligheid van het initiatief gaat de Breda kenmerkende groenblauwe structuur niet verloren. Het initiatief is niet in strijd met de uitgangspunten van de structuurvisie.
Hoofdstuk 4 Milieu
4.1 Inleiding
Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.
Aangezien in dit bestemmingsplan geregeld wordt dat agrarische grond gebruikt kan worden als achtertuin, zijn er een aantal milieuhygiënische aspecten bij dit bestemmingsplan niet van belang. Dit betreft geluid, bedrijven en milieuzonering, verkeer en parkeren, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Op deze onderwerpen zal niet worden ingegaan.
4.2 Bodem
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieverandering en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie-en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
Conclusie
De locatie is niet verdacht met betrekking tot het voorkomen van bodemverontreinigingen. Er zijn geen verdachte (voormalige) bedrijfsactiviteiten bekend die het huidige dan wel voormalige gebruik van de locatie beïnvloed kunnen hebben. Daarom is een nader onderzoek niet noodzakelijk.
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt betreffende de kwaliteit van de bodem bestaan geen bezwaren tegen de voorgenomen gebruik als achtertuin.
Met het afvoeren dan wel tijdelijk opslaan van vrijkomende grond dient rekening gehouden te worden met het Besluit bodemkwaliteit en de bodemkwaliteitskaart uit De nota bodembeheer (2018).
4.3 Water
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets.
Beleid provincie Noord-Brabant en Waterschap Brabantse Delta
Op regionaal niveau is de provincie verantwoordelijk voor het beleidsveld water. Vigerend is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciaal beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.
Voor het beheer van het oppervlaktewater is in onderhavig plangebied het waterschap Brabantse Delta verantwoordelijk. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het in oktober 2015 vastgestelde waterbeheerplan 2016-2021 'Grenzeloos verbindend', wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid.
Uniformering Keuren
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de Keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde Keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme Keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015.
In de nieuwe Keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning hemelwater door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
b. de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m² is, of;
c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een sedum dak.
d. de toename van verhard oppervlak tussen 2.000 m² en 10.000 m² is en compenserende
maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de
vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:
Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x
Gevoeligheidsfactor x 0,06.
Gemeentelijk beleid
De Structuurvisie Breda, het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en het Hemelwater- en
grondwaterbeleid vormen het beleidskader water op gemeentelijk niveau. Het beleid met
betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk
Rioleringsplan van de gemeente Breda. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het
door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt.
Het Hemel- en grondwaterbeleid is gericht op het nastreven van de oorspronkelijk
natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond)
wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het
natuurlijk (hemel- of grond) watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt
zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.
Conclusie
Er zal geen (extra) verharding worden aangebracht. Er hoeft dus ook geen bergingscapaciteit gerealiseerd te worden. Hiermee is het aspect water voldoende onderzocht.
4.4 Natuur
De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en
faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van
Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.
Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn.
Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN
verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de
natuurwetgeving.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
De basis voor Natura 2000 zijn de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Deze
natuurbeschermingsrichtlijnen hebben naast de bescherming van specifieke flora en fauna
eveneens als doel om de leefgebieden van deze soorten te behouden, te herstellen of uit te
breiden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland werd voorheen de Ecologische Hoofdstructuur
genoemd. Het doel van het Natuurnetwerk Nederland is om een samenhangend netwerk te
creëren van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen.
De provincies zijn sinds 2014 verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van
dit natuurnetwerk.
Conclusie
Het plangebied ligt op circa 440 meter afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied het
Ulvenhoutse Bos. Het project omvat het gebruik van agrarische grond als achtertuin. Zowel de huidige als de toekomstige functie zorgen niet voor stikstofuitstoot. De nieuwe functie is geen verstoringsfactor voor het Natura 2000-gebied.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het gebruik van agrarische grond als achtertuin (zonder bouwmogelijkheden) tast de ecologische waarden van de gronden niet aan.
Het gebruik van agrarische grond als achtertuin heeft geen invloed op de aanwezige flora en fauna.
Vanuit het onderwerp Natuur zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling.
4.5 Cultureel Erfgoed
Het landschap ten zuiden van Ulvenhout heeft een hoge cultuurhistorische waarde. Het kenmerkende halfopen heiningenlandschap van velden begrensd door bomenrijen en bosschages waar de Chaamse Beek meanderend doorheen stroomt, is voor een groot deel bewaard gebleven. Ook de historische verkavelingsstructuur is nog grotendeels intact.
Het betrekken van de strook grond bij de achtertuinen van Pennendijk 26, 28 en 30 is qua cultuurhistorische waarden acceptabel omdat de grens wederom wordt gevormd door een sloot, de erfafscheiding hooguit uit een haag zal bestaan en het aanzicht vanuit het landschap niet noemenswaardig verandert.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Hoofdopzet
5.2 Bestemmingen
In de planregels zijn de bestemmingen in alfabetische volgorde opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op elke bestemming.
Groen
De gronden in het plangebied hebben de bestemming 'Groen'. Er is niet gekozen voor de bestemming 'Wonen'. In deze bestemming zouden er meer mogelijkheden zijn voor bouwwerken en vergunningsvrij bouwen. In de bestemming 'Groen' zijn deze bouwmogelijkheden er niet. Dit doet recht aan het uitgangspunt dat er niet gebouwd mag worden op deze stukken grond.
Waarde - Archeologie
In het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie opgenomen'. Door middel van deze bestemming worden eventuele archeologische waarden beschermd. Wanneer de drempelwaarde wordt overschreden door bouw- en/of grondwerkzaamheden, dient vooraf een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Waarde - Attentiegebied ecologische hoofdstructuur
Het plangebied maakt onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Door middel van deze bestemming worden de hydrologische waarden beschermd. Voor een aantal werkzaamheden zoals verzetten van grond, beinvloeden van de grondwaterstand en het aanbrengen van oppervlakteverharding is een omgevingsvergunning nodig.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente kostenneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van Breda verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (bro). In artikel 6.2.1 is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
-
de bouw van een of meer woningen;
-
de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
-
de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² bvo of met een of meer woningen;
-
de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
-
de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bvo bedraagt;
-
de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bvo.
Met onderhavig bestemmingsplan wordt geen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt, er zal geen exploitatieplan vastgesteld worden. Tussen initiatiefnemer en gemeente zijn aparte en afdoende afspraken gemaakt over de borging van het kostenverhaal.
6.2 Financiële haalbaarheid
De aanvragers beschikken over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen.
De kosten van de gemeente voor het opstellen en begeleiden van onderhavig bestemmingsplan zal worden verhaald op de aanvragers.
De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Hoofdstuk 7 Communicatie
7.1 Inleiding
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).