KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden
Artikel 4 Leiding - Riool
Artikel 5 Waarde - Aardkundig Waardevol Gebied
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Artikel 7 Waarde - Attentiegebied Ecologische Hoofdstructuur
Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Procedureregels
Artikel 15 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
2 Huidige Situatie Plangebied
3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
4 Planbeschrijving
5 Omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Verkeer En Parkeren
5.3 Geluid
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
5.6 Kabels En Leidingen
5.7 Externe Veiligheid
5.8 Ecologie
5.9 Bodem
5.10 Water
5.11 Cultureel Erfgoed
5.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Juridisch-planologische Opzet
6.2 Plansystematiek
6.3 Beschrijving Van De Bestemmingen
7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Buitengebied Noord, herbestemming agrarische percelen

Bestemmingsplan - Breda

Vastgesteld op 21-10-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord, herbestemming agrarische percelen' met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2020231018-VG01 van de gemeente Breda.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0758.BP2020231018-VG01 met bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aardkundige waarden

Waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen, dan wel anderszins vanwege en natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem, van algemeen belang zijn vanuit aardkundig oogpunt.

1.6 Abiotische waarden

Waarden in verband met het abiotische milieu (niet levende natuur), in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden.

1.7 Agrarische bedrijf

Een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.8 Agrarisch technisch hulpbedrijf

Een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten waarbij gemechaniseerd loonwerk voor land-, tuin-, bos-, of natuurbouw wordt verricht of waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden met uitzondering van mestbewerking.

Voorbeelden van dit soort bedrijven zijn: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), veetransportbedrijven, veehandelsbedrijven.

1.9 Agrarisch verwant bedrijf

Een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen , het houden van dieren of de toepassing van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden met uitzondering van mestbewerking.

Voorbeelden zijn: dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, paardenhouderijen niet zijnde fokkerijen, instelling voor agrarisch praktijkonderwijs, proefbedrijven, volkstuinen.

1.10 Archeologische waarden

Waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.11 Attentiegebied ecologische hoofdstructuur

Gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding.

1.12 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.13 Bestaande bebouwing

Legaal tot stand gekomen bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning.

1.14 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.15 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.18 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 Bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.20 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 Extensief recreatief medegebruik

Ongeorganiseerd recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met uitzondering van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving.

1.23 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 Grondgebonden agrarisch bedrijf

Een agrarische bedrijf waarvan de bedrijfsvoering geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.

1.25 Hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.26 Kwaliteitsverbetering van het landschap

De in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling uit te voeren aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkeling in hoofdlijnen heeft beschreven en zoals vastgelegd in de Landschapsinvesteringsregeling Breda.

1.27 Legale bebouwing

Bebouwing dat op grond van een onherroepelijke bouwvergunning is gebouwd of gebouwd kan worden dan wel bebouwing die niet langer kan worden gewraakt.

1.28 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.29 Seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.30 Tijdelijk teeltondersteunende voorziening

Voorzieningen die dienen ter ondersteuning van de diverse teelten in de grond en gedurende maximaal 6 maanden van het jaar noodzakelijk zijn en worden opgericht, zoals folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;

Artikel 2 Wijze Van Meten


Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,5 meter bedraagt.

2.6 Peil

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. indien in of op het water wordt gebouwd het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
  3. in alle overige gevallen het afgewerkte maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. duurzaam agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening die is afgestemd op behoud van landschappelijke en natuurlijke waarden in samenhang met de waterhuishouding;
  2. behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en abiotische waarden;
  3. verspreid liggende legale bebouwing zoals die aanwezig is ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van dit plan;
  4. water;
  5. extensief recreatief medegebruik.

3.2 Bouwregels

Op of in de tot 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemming met dien verstande dat:

  1. terreinafscheidingen en voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik zijn toegestaan;
  2. niet gebouwd mag worden ten behoeve van de uitbreiding van de aantallen dieren of de uitbreiding van glasopstanden;
  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor wat betreft terreinafscheidingen maximaal 1.50 meter.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 voor het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, mits het oprichten hiervan geen onevenredige effecten heeft of kan hebben op de aanwezige natuur- en landschapswaarden en de bouwhoogte van de voorzieningen niet meer bedraagt dan 2,50 meter.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 15 lid 15.1 van toepassing.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in de bestemming 'Natuur' voor het behoud van een kwaliteitsverbetering van het landschap of voor de realisatie van een ecologische verbinding met inachtneming van het bepaalde in artikel 14 van dit plan en wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 1 aan deze regels is toegevoegd.

Artikel 4 Leiding - Riool

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd overeenkomstig de aanduiding op de verbeelding;

  1. ter plaatse van de aanduiding ‘Leiding – riool’ voor een rioolpersleiding.

4.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming gericht op het beheer van deze leidingen met dien verstande dat gebouwen geen grotere hoogte mogen hebben dan 4 meter en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals terreinafscheidingen geen grotere hoogte dan 2 meter mogen hebben.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 en toestaan dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, overeenkomstig de basisbestemming worden gebouwd, mits de betreffende leidingbeheerder hiermee instemt.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    1. Voor zover het bovengrondse leidingen betreft:
      • het aanbrengen van hoogopgaande beplanting of bomen;
      • het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur hoger dan .. meter;
      • het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;
      • het ophogen en egaliseren, bodemverlaging of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld -en weghoogte;
    2. Voor zover het ondergrondse leidingen betreft:
      • het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
      • het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan .. m²;
      • het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;
      • het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
      • andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
      • het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
      • het aanleggen van andere ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
  2. Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. het normale onderhoud betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  3. De in onder a. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting van de belangen van de leidingbeheerder ontstaat of kan ontstaan en vooraf schriftelijk positief advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 5 Waarde - Aardkundig Waardevol Gebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Aardkundig waardevol gebied' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), bestemd voor bescherming en veiligstelling van aardkundig waardevolle gebieden ter plaatse.

5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 15 lid 15.1 van toepassing.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse.

6.2 Bouwregels

Binnen de tot 'Waarde - Archeologie' bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:

  1. gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft;
  2. voorzover het betreft het oprichten of uitbreiden van gebouwen met een oppervlakte van maximaal 100 m²;
  3. voldaan wordt aan het bepaalde hieromtrent in de basisbestemming;
  4. de gebieden die zijn vrijgegeven middels een door of namens burgemeester en wethouders afgegeven selectiebesluit.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 15 lid 15.1 van toepassing met dien verstande dat aan een vergunning voorwaarden kunnen worden verbonden indien uit voorafgaand adequaat archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden. Voorts is geen omgevingsvergunning vereist indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en door het aanleggen of het uitvoeren van de vergunningplichtige werken of werkzaamheden, dan wel de daaraan direct of indirect te verwachten gevolgen, geen archeologische waarden worden aangetast.

Artikel 7 Waarde - Attentiegebied Ecologische Hoofdstructuur

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Attentiegebied ecologische hoofdstructuur' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.

7.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag binnen deze bestemming slechts worden gebouwd indien direct of indirect door het treffen van maatregelen geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de hydrologische waarden hetgeen aangetoond dient te worden door een watertoetsadvies van het Waterschap Brabantse Delta.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 15 lid 15.1 van toepassing.

Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), bestemd voor bescherming en veiligstelling van cultuurhistorische waarden ter plaatse.

8.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 15 lid 15.1 van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd en/of vernieuwd, met dien verstande dat de afwijking niet mag worden vergroot.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

  1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen gebruik van gebouwen en gronden voor een seksinrichting of gebruik van gebouwen voor smart-, head- en growshops of een combinatie daarvan.
  2. Burgemeester en wethouders wijken af van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels

12.1 Straalpad 2

Voor zover gebouwen en andere bouwwerken, die zijn toegestaan op grond van de planregels, zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone-straalpad 2', mag de hoogte van de betreffende gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 34 meter +NAP (Nieuw Amsterdams Peil).

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, en gelet op het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen op de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

13.1 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en met inachtneming van het bepaalde in artikel 14, de bestemmingen wijzigen in de bestemming Bedrijfs-Nutsvoorziening en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals zend-, ontvang- en/of sirenemasten, kunnen worden geplaatst tot een maximale hoogte van 50.00 meter voorzover de locatie niet is gelegen binnen de bestemmingen Agrarisch met waarden-natuur- en landschapswaarden of Natuur en wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd.

Artikel 14 Algemene Procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.6, van de Wet ruimtelijke ordening, is de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

Artikel 15 Overige Regels

15.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

A. Verboden werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders binnen de bestemde of nader aangeduide gebieden, onder verwijzing naar de tabel van omgevingsvergunningen en gebruiksverboden, de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

Overzicht van werken en werkzaamheden
Bodem

  1. Het verlagen, vergraven of egaliseren van de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen.
  2. Het ophogen van de bodem1.
  3. Het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,30 meter.
  4. Het aanleggen en/of verharden van bedrijfswegen, onderhoudspaden, paden voor dagrecreatief medegebruik, dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen voor zover gelegen buiten de aanduiding 'bouwvlak'.
  5. Het aanbrengen van tijdelijk teeltondersteunend voorzieningen.

Beplanting/grondgebruik

  1. Het vellen of rooien van houtgewas als bos, houtsingels, boomgroepen struwelen alsmede het verwijderen van landschapselementen als poelen, moerasjes en ruigten.
  2. Het beplanten van gronden met houtgewas (bos heesters) alsmede het aanleggen en/of aanplanten van landschapselementen.
  3. Het beplanten van gronden met opgaand houtgewas ten behoeve van sierteelt of boomteelt.
  4. Het permanent omzetten van grasland in bouwland.

Water2

  1. Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van vaarten, waterlopen, sloten en greppels.
  2. Het beïnvloeden van de grondwaterstand door de aanleg van een werk voor bemaling, onderbemaling of drainage.
  3. Het aanbrengen van kades of het wijzigen daarvan.
  1. Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 1 horen burgemeester en wethouders het ter plaatse bevoegde gezag.
  2. Deze werkzaamheden zijn uitsluitend vergunningplichtig voorzover daarbij landschappelijke waarden (aardkundig, cultuurhistorisch, visueel-ruimtelijk) en of natuurlijke waarden in het geding zijn. De waterhuishoudkundige aspecten zijn veiliggesteld via de Keur van het Waterbeheerplan.
verplicht
Tabel van omgevingsvergunningen en gebruiksverboden
+: toegestaan
A: omgevingsvergunning vereist
S: strijdig gebruik

B. Voorwaarden voor de omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder 15.1 sub a is slechts toelaatbaar, indien door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en landschappelijke waarden en de cultuurhistorische en archeologische waarden op deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, de versterking en/of het herstel van die waarden niet in onevenredige mate worden verkleind en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen het verkeersbelang, tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd dan wel de in geval van de aanwezigheid van boven- of ondergrondse leidingen de betreffende leidingbeheerder een positief advies heeft afgegeven.

C. Toegestane werkzaamheden
Het bepaalde onder 15.1 sub a is niet van toepassing:

  1. op werken en/of werkzaamheden van geringe omvang en uit planologisch oogpunt van ondergeschikt belang gericht op en noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden of de instandhouding van het gebied, waaronder begrepen de normale agrarische bedrijfsvoering en de normale beheerswerkzaamheden door natuurbeherende instanties;
  2. op werken en/of werkzaamheden die onderdeel zijn van een door Gedeputeerde Staten in het kader van de landinrichting goedgekeurd plan van wegen en waterlopen of goedgekeurd landschapsplan;
  3. op werken en/of werkzaamheden welke worden uitgevoerd in een beschermd natuurmonument in de zin van de Natuurbeschermingswet en handelingen opleveren waarvoor ingevolge artikel 13 van die Wet een vergunning van de Minister bedoeld in genoemde wet is vereist, dan wel handelingen welke zijn voorzien in een beheersplan als bedoeld in artikel 14 van die Wet;
  4. indien voor bedoelde werken en/of werkzaamheden een vergunning/ontheffing op grond van de Keur van het Waterschap Brabantse Delta en/of de Verordening Water Noord-Brabant noodzakelijk is.

D. Gebruiksregels
Voor zover in de "Tabel omgevingsvergunningen" werken en/of werkzaamheden zijn aangeduid met de letter S is het verboden de betreffende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren binnen de aangegeven bestemmingen. Het aldaar uitvoeren of laten uitvoeren van de betreffende werken en/of werkzaamheden wordt in elk geval aangemerkt als strijdig gebruik.

15.2 Parkeren

  1. een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen wordt verleend, indien wordt aangetoond dat in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw;
  2. het parkeren of stallen van auto's dient plaats te vinden in, op of onder het gebouw, danwel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort of in de directe omgeving van het gebouw en het plangebied;
  3. het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota parkeer- en stallingsbeleid Breda, de herijking uit 2013 en wijzigingen daarvan;
  4. de onder a. genoemde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden;
  5. het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
    1. indien het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- en stallingsruimte is voorzien;
  6. het college kan aan de omgevingsvergunning, als bedoeld onder e, (financiële) voorwaarden verbinden;
  7. indien het onder c. genoemde Nota parkeer- en stallingsbeleid, na vaststelling van dit plan wordt gewijzigd, moet bij het bouwen en het uitbreiden of veranderen van activiteiten of functies op grond van deze planregels worden voldaan aan deze gewijzigde nota.

15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. een goede woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  3. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Sub a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord, herbestemming agrarische percelen'.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Waterschap Brabantse Delta, Staatsbosbeheer en de provincie Noord-Brabant gaan de waterhuishouding in Noordrand Midden verbeteren in combinatie met de realisatie van het Natuurnetwerk Brabant. Deze werkzaamheden vinden plaats in de natuurgebieden Weimeren, Strijpen/De Berk en Kelsdonk/Zwermlaken ten noorden van Etten-Leur en Prinsenbeek. Ook wordt een deel van een waterkering bij het deelgebied Weimeren versterkt. Ten behoeve van de verwezenlijking van het project dienen percelen rondom het projectgebied te worden geruild. De provincie Noord-Brabant heeft daarvoor een aantal agrarische percelen tot haar beschikking, welke kunnen worden ingezet als ruilpercelen.

Bij de bestemmingsplanherziening 'Buitengebied Noord (2015)' zijn deze gronden abusievelijk bestemd naar 'Natuur'. De (huidige) agrarische activiteiten op deze percelen zijn nooit beëindigd en deze omissie dient met een nieuw bestemmingsplan te worden hersteld. Door de bestemmingsplanwijziging kunnen deze percelen optimaal worden benut ten behoeve van de verdere ontwikkeling van het Natuurnetwerk Brabant. Het waterschap Brabantse Delta en de provincie hebben gemeente Breda verzocht om de bestemming te wijzigen naar een passende agrarische bestemming, zodat ze als ruilperceel ingezet kunnen worden.

Voor de wijziging van deze percelen dient een bestemmingsplansprocedure ex. artikel 3.1 Wro te worden doorlopen. Onderdeel van de bestemmingsplansprocedure is het opstellen van een toelichting waarin de ruimtelijke onderbouwing van de ontwikkeling wordt aangetoond. Onderhavige toelichting voorziet in deze ruimtelijke onderbouwing.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

De gronden zoals benoemd in paragraaf 1.1 betreffen de gronden binnen de gemeente Breda. In figuur 1.1 is het plangebied globaal weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding. De percelen liggen ten oosten van de Halsche Vliet ongeveer ter hoogte van het 'Zandwiel'. Het gebied langs de Halsche Vliet betreft daarnaast ook een recreatieve fiets- en wandelroute (de Haagse Dijk), welke strekt vanaf de Mark tot aan de Strijpenseweg. De Haagse Dijk is een oude dijk met slingerend verloop waarlangs de Halsche Vliet ligt en diverse wielen (poelen). De percelen liggen verder ten noordwesten van het centrum van Breda op een afstand van ongeveer 8 kilometer. Kadastraal staan de percelen bekend als:

  • Prinsenbeek, sectie H, nummer 1633;
  • Prinsenbeek, sectie H, nummer 1634;
  • Prinsenbeek, sectie M, nummer 88;
  • Prinsenbeek, sectie M, nummer 89;
  • Prinsenbeek, sectie M, nummer 91;
  • Prinsenbeek, sectie H, nummer 172;
  • Prinsenbeek, sectie H, nummer 173;
  • Prinsenbeek, sectie H, nummer 174.
verplicht
Figuur 1.1: Ligging plangebied in Breda (het plangebied betreft het noordelijke rood omlijnde gebied)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

De percelen zijn gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Noord’ (onherroepelijk geworden op 23 september 2015). Op grond van dit bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming 'Natuur'. De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor onder andere de duurzame instandhouding van natuurgebieden, behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuur- en hydrologische waarden. Voorts rust op de percelen de dubbelbestemming 'Waarde - Attentiegebied ecologische hoofdstrcutuur' en binnen de gebiedsaanduidingen 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'Vrijwaringszone - straalpad 2'.

De huidige bestaande agrarische activiteiten komen niet overeen met de huidige bestemming. De huidige agrarische activiteiten vallen derhalve onder het huidige overgangsrecht van het bestemmingsplan Buitengebied. Binnen dit bestemmingsplan is geen afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen naar de feitelijke bestaande situatie, namelijk agrarisch. Derhalve dient een bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen.

verplicht
Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Noord met aanduiding van het plangebied (rode lijn)

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart), de regels en een toelichting. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De toelichting geeft een onderbouwing en uitleg.
De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie van het plangebied beschreven. De relevante beleidskaders van de verschillende overheidsinstanties staan centraal in hoofdstuk 3 gevolgd door de toekomstige inrichting van het plangebied in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 worden de omgevingsaspecten behandeld, waarna in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving. In hoofdstuk 7 komt de uitvoerbaarheid (economisch en maatschappelijk) van het plan aan bod.

2 Huidige Situatie Plangebied

In de huidige situatie zijn de gronden grotendeels onbebouwd en onverhard. In figuur 2.1 is een uitsnede opgenomen van de plangebieden. De gronden worden momenteel gebruikt voor agrarische activiteiten en de percelen zijn ook via de bestaande verharde wegen/paden te bereiken. Deze percelen zijn nooit ingericht als natuur. De feitelijke situatie klopt dus ook niet met de huidige bestemming, conform het bestemmingsplan Buitengebied Noord.

Langs het plangebied en door het plangebied liggen een aantal a-watergangen en bij de noordelijke percelen ligt een regionale waterkering met beschermingszone. De waterkering is ook opgenomen in het huidige bestemmingsplan. Links van het plangebied loopt de Halsche Vliet. Aan de linkerzijde van de Halsche Vliet ligt de ecologische verbinding welke in het kader van de realisering van Natuurnetwerk Brabant extra robuust gerealiseerd zal worden.

verplicht
Figuur 2.1 Links: plangebied vanaf de Hooglaarsestraat. Rechts: plangebied vanaf de Langeweg/Halseweg

3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vastgesteld op 13 maart 2012, staan de plannen van de rijksoverheid ten aanzien van aspecten op het gebied van ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor militaire activiteiten en het stellen van opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, bijvoorbeeld het stimuleren van biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of het beschermen van werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bij dit laatste gaat het bijvoorbeeld om de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners is op rijksniveau relevant.


Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid en heeft daarom uit bovenstaande drie doelen slechts dertien nationale belangen naar voren laten komen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De dertien belangen van het Rijk zijn:

  • een excellent ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid en duurzame zoetwatervoorzieningen en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Doorwerking plangebied
Het bestemmingsplan voorziet in het herbestemmen van percelen naar een passende agrarische bestemming. Daarmee treft het bestemmingsplan geen van de genoemde nationale belangen. De herbestemming van de percelen vindt in het kader van natuurontwikkeling elders. Het betreft daarmee een versterking van het Natuurnetwerk Brabant. Onderhavig bestemmingsplan is dus in lijn met de structuurvisie.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, zijn geborgd in het Barro. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

Doorwerking plangebied
In het Barro zijn regels opgenomen inzake de uitoefening van defensietaken. Het plangebied is grotendeels gelegen in het obstakelbeheergebied van het militaire luchtvaartterrein Gilze-Rijen. Een obstakelbeheergebied bij een (militair) luchtvaartterrein kenmerkt zich door -gezien vanuit het vliegveld- een aantal vlakken waarvan de hoogte oploopt met het toenemen van de afstand tot het luchtvaartterrein. In het gebied gelden beperkingen ten aanzien van de hoogte van objecten.

Het obstakelbeheergebied is een samenstelling van de funnel van het 'Inner Horizontal and Conical Surface', die beide zijn gekoppeld aan de ligging van de start- en landingsbaan(banen) ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen, alsmede vlakken die verband houden met het goed functioneren van het Instrument Landing Systeem en eventuele andere aanwezige navigatiemiddelen.

verplicht
Figuur 3.1: Kaart militair luchtvaartterrein – Vliegbasis Gilze-Rijen met obstakelbeheergebied


Voor onderhavig plangebied geldt dat deze niet is gelegen binnen het obstakelbeheergebied van het. Het bestemmingsplan is dus niet in strijd met het nationale belang 'uitoefening van defensietaken' en de overige normeringen voor borging van de nationale belangen, zoals opgenomen in het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: "De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn.

Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien." (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).

Doorwerking plangebied
De ontwikkeling zoals genoemd in paragraaf 1.1 van onderhavige toelichting betreft geen 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. Immers is er geen sprake van een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. De Ladder is derhalve niet van toepassing op dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Provinciale Staten hebben op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' vastgesteld. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn?

Doorwerking plangebied
In de Omgevingsvisie stelt de provincie dat het realiseren van het Natuurnetwerk Brabant positief is voor de teruglopende biodiversiteit. De provincie heeft voor ogen dat in In 2050 het robuuste natuurnetwerk uitstekend functioneert. Grote opgaven, zoals klimaatadaptatie en energietransitie hebben natuurlijk impact gehad op het landschap, maar door een ontwerpende aanpak hebben die een nieuwe identiteit toegevoegd aan het Brabantse landschap. Onderhavig bestemmingsplan staat los van de realisatie van Natuurnetwerk Brabant gebied, maar draagt indirect bij door de huidige agrarische percelen een passende bestemming te geven. Er wordt voldaan aan de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is vastgesteld op 25 oktober 2019. Net zoals de Omgevingswet een groot aantal wetten vervangt, zo vervangt de Brabantse omgevingsverordening een aantal provinciale verordeningen (Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en Verordening wegen). De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale omgevingsvisie en structuurvisie.

De onderwerpen die in de Verordening Ruimte stonden en nu dus in de Interim omgevingsverordening, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Dat betekent dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een bijdrage dienen te leveren aan de kernkwaliteiten van Brabant en dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik moeten toepassen. Hiermee wordt beoogd de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag op het buitengebied af te remmen. Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Dit betekent dat de realisering van woningbouw, bedrijventerreinen, overige stedelijke voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in de stedelijke concentratiegebieden (bestaand stedelijk gebied van de grotere kernen). Nieuw ruimtebeslag buiten deze gebieden kan slechts als inbreiding of herstructurering in bestaand stedelijk gebied niet tot de mogelijkheden behoren.

Doorwerking plangebied
De percelen liggen ingevolgde de Interim omgevingsverordening binnen het 'Landelijk gebied' en 'Groenblauwe mantel', zie hiervoor ook figuur 3.2. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe (agrarische) ontwikkelingen mogelijk. In de huidige situatie worden de gronden reeds gebruikt voor agrarische activiteiten en zal na wijziging van het bestemmingsplan niet veranderen. Er wordt voldaan aan de Interim omgevingsverordening.

verplicht
Figuur 3.2 Uitsnede Interim omgevingsverordening

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Breda 2030

De gemeenteraad heeft op 26 september 2013 de Structuurvisie Breda 2030, Keuzes maken in een dynamische tijd vastgesteld. Deze beleidsnota bevat een ruimtelijke visie, een beleidsvisie en een uitvoeringsperspectief.

De ruimtelijke visie bestaat uit kernwaarden, een fundament en drie hoofdlijnen voor ontwikkeling. In de visie zijn de voornaamste uitgangspunten verwoord; de kernwaarden. Deze beschrijven de sterke punten van Breda, wat de gemeente wil behouden, versterken of beter benutten. Mede op basis van deze kernwaarden is een fundament voor ontwikkeling geformuleerd: compact, duurzaam en met veel ruimte voor initiatief. Compact wil zeggen dat de ontwikkelingen zich concentreren binnen de huidige stedelijke grenzen, en niet op verdere stedelijke uitbreiding. Duurzaam betekent niet alleen aandacht voor het milieu. De gemeente volgt het principe van de drie P's: People (mensen, sociale aspecten), Planet (milieu en natuurwaarde) en Profit (winst en waarde). Bij een ontwikkeling moeten deze drie factoren in balans zijn. Ruimte voor initiatief is het derde fundamentele uitgangspunt. In de huidige tijden zal ontwikkeling op een andere manier tot stand komen; niet alleen grote projecten van bovenaf, maar ook meer kleinschalige initiatieven uit de stad, van onderaf.

De hoofdlijnen voor ontwikkeling. Er gelden drie hoofdlijnen voor de (ruimtelijke) ontwikkeling van Breda. Knooppunt Breda: gaat er van uit dat de economische kracht en regionale positie verder benut en uitgebouwd worden. Breda Markstad: gaat er van uit dat de kansen en de kwaliteit van het water gebruikt worden bij ontwikkeling. Breda Mozaïek: heeft de diversiteit aan karakteristieken als basis voor gebiedsopgaven. De drie hoofdlijnen vertegenwoordigen de drie P's, Knooppunt gaat vooral over 'Profit', Markstad over 'Planet' en Mozaïek vooral over 'People'. Evenwichtige aandacht voor alle drie deze drie hoofdlijnen vormt een toekomstbestendige, solide basis voor de ontwikkeling van Breda.

In de beleidsvisie is per beleidsthema uitgewerkt wat deze visie beoogt. De betekenis van de kernwaarden, het fundament en de hoofdlijnen voor ontwikkeling zijn uitgewerkt. Trends en verwachte ontwikkelingen zijn samengevat en geïnterpreteerd. Toekomstbestendig beleid is geformuleerd voor sterk uiteenlopende thema's ('economie', 'mobiliteit', 'wonen', 'zorg, jeugd en onderwijs', 'openbare ruimte', 'cultuur en erfgoed', 'groen, water en buitengebied' en 'energie, klimaat en ondergrond'), altijd in samenhang en met dezelfde hoofdvisie voor ogen.

Voor wat betreft ruimte voor economie wordt gewerkt aan een vraaggerichte ontwikkeling, werklandschappen en functiemenging. De aandacht ligt primair op bestaande locaties en structuren. Voor bedrijven betekent dit concreet minder nieuwe of toe te voegen hectares, meer menging en aandacht voor herstructurering.

Voor wat betreft groen en water is het zaak om in te zetten op het in stand houden en versterken van bij de stad passende groenblauwe structuren die het Bredase karakter versterken en behouden. Het gaat hierbij onder andere om de ecologische structuur van het spoorlandschap. Het is van belang deze te behouden en waar nodig te versterken.

Het uitvoeringsperspectief biedt een samenhangend zicht op fysieke investeringen tot 2030.

Doorwerking plangebied
Het plangebied is op de kaart 'Agenda voor Breda 2030' in de structuurvisie aangeduid als natuurgebied/agrarisch gebied. In de structuurvisie wordt aangegeven dat de Ecologische Hoofdstructuur (thans NNB) in 2027 gerealiseerd moet zijn. De gemeente Breda draagt hier actief aan bij, onder meer door ecologische verbindingszones te realiseren. Natuurgebieden worden onderling verbonden en verlies aan biodiversiteit wordt tegengegaan. Streven hierbij is om ook recreatief medegebruik mogelijk te maken, zodat aantrekkelijke wandel- en fietsroutes ontstaan.

Voor de gronden binnen het plangebied zijn de potentiële ecologische waarden beperkt, mede vanwege het langdurig gebruik van de gronden voor agrarische activiteiten. Echter, de huidige percelen kunnen niet als volwaardig agrarisch perceel worden geruild om het Natuurnetwerk Brabant elders te kunnen realiseren vanwege de niet passende natuurbestemming. Zoals in de inleiding is betoogd betreft de natuurbestemming op deze percelen een omissie welke dient te worden herstelt met dit bestemmingsplan. Met het initiatief wordt voldaan aan de Structuurvisie Breda 2030.

3.3.2 Bomenverordening Breda

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 6 januari 2015 de 'Beleidsnotitie Bescherming waardevolle bomen en boomstructuren' vastgesteld. Het doel van deze notitie is vereenvoudiging van de regelgeving in de Bomenverordening Breda 2010 in samenhang met beleid voor een adequate bescherming van waardevolle bomen en boomstructuren. Voorts heeft het college op 14 juni 2016 de ‘Bomenkaart; vergunningplichtige houtopstanden’ vastgesteld. Op deze kaart staan de waardevolle houtopstanden aangegeven die niet mogen worden gekapt. Een ontheffing van dit verbod via een omgevingsvergunning voor het (doen) vellen van houtopstanden wordt slechts bij hoge uitzondering verleend. Alle houtopstanden die niet zijn opgenomen op de ‘Bomenkaart; vergunningplichtige houtopstanden’ mogen zonder vergunning worden geveld.

Doorwerking plangebied
In figuur 3.3 is te zien dat binnen het plangebied geen waardevolle bomen dan wel landschapselementen aanwezig zijn. Merendeel van het buitengebied van Breda ligt wel binnen het gebied met houtgewassen. Op basis van de verordening betekent dat er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, voor het vellen of rooien van houtgewas benodigd is.

verplicht
Figuur 3.3: Uitsnede gemeentelijke bomenkaart

4 Planbeschrijving

Waterschap Brabantse Delta, Staatsbosbeheer en de provincie Noord-Brabant gaan de waterhuishouding in Noordrand Midden verbeteren in combinatie met de realisatie van het Natuurnetwerk Brabant. Voor de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Brabant dienen een aantal agrarische percelen te worden geruild, zie hiervoor ook figuur 4.1. Uit dit figuur is te herleiden dat een aantal agrarische percelen zijn gelegen langs de gebieden waarbinnen het project Noordrand Midden valt.

De provinciale ruilpercelen zijn agrarisch in gebruik en hebben de bestemming natuur. Deze percelen zijn nooit ingericht als natuur. De feitelijke situatie klopt dus ook niet met de huidige bestemming, conform het bestemmingsplan Buitengebied Noord. De agrarisch provinciale ruilpercelen maken geen onderdeel uit van het NNB, de provincie heeft hier dan ook geen natuurambitie voor geformuleerd in het natuurbeheerplan. De natuurontwikkeling richt zich op de gebieden die zijn aangewezen in het NNB. De ecologische potentie van deze percelen is tevens beperkt vanwege het jarenlange agrarische gebruik.

Een deel van de percelen gelegen langs de Halsche Vliet, ongeveer een breedte van 10 meter gemeten vanaf de oever, zal worden ontwikkeld als recreatieve route. Dit deel zal buiten het plangebied blijven, aangezien de natuurbestemming geschikt is voor de recreatieve route.

verplicht
Figuur 4.1. Ligging agrarische percelen

5 Omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de diverse relevante omgevingsaspecten aangehaald en wordt het plan hieraan getoetst. In het kader van de bestemmingsplanwijziging dienen alle milieuhygiënische en ruimtelijk relevante onderdelen verantwoord te worden. De huidige gronden zijn abusievelijk bestemd als ‘Natuur’ terwijl de gronden altijd als agrarische gronden zijn gebruikt. De omzetting daarvan brengt per saldo (feitelijk) geen negatieve effecten met zich mee. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is beknopt gekeken naar de omgevingsaspecten.

5.2 Verkeer En Parkeren

5.2.1 Verkeer

In de huidige situatie worden de percelen al grotendeels gebruikt voor de agrarische activiteiten. Een relevante (planologische) toename van de verkeersgeneratie is derhalve niet aan de orde. De plangebieden zijn goed te bereiken via de bestaande wegen/paden.

5.2.2 Parkeren

Op de agrarische percelen is er weinig tot geen bebouwing aanwezig. Parkeren op deze percelen vormen geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

5.3 Geluid

5.3.1 Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet inzicht worden geboden in de aanvaardbaarheid van de ontwikkeling vanuit akoestisch oogpunt. Het geluidsaspect is relevant in relatie tot industrielawaai, wegverkeerslawaai en/of spoorweglawaai. Toetsingskader is de Wet geluidhinder en enkele uitvoeringsbesluiten.

Wegverkeerslawaai
Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) dient bij een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:

  • de toevoeging van een nieuwe woning of andere geluidsgevoelige functie binnen de zone van een weg;
  • de aanleg van een nieuwe weg;
  • de reconstructie van een bestaande weg.


Spoorweglawaai
Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg mogelijk worden gemaakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg. De zone is afgebeeld op de geluidkaart van het Geluidregister spoor. Grondslag hiervoor is artikel 4.3 Besluit geluidhinder (Bgh).

5.3.2 Onderzoek

De ontwikkeling maakt geen geluidgevoelig object mogelijk zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek weg- en/spoorverkeer is dan ook niet noodzakelijk. De Wet geluidhinder is niet van toepassing op onderhavige ontwikkeling.

5.3.3 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Toetsingskader

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.

Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.


Om te bepalen of een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:

  • het project behoort tot de lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die is opgenomen in de Regeling NIBM;
  • het project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10(1,2µg/m³).

5.4.2 Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het feitelijke agrarische gebruik van de gronden zal worden voortgezet. De percelen dienen te worden omgezet naar een agrarische bestemming zodat deze als volwaardige ruilperceel kan worden omgezet ten behoeve van de ontwikkeling van Natuurnetwerk Brabant. Er is hierdoor geen sprake van extra verkeersgeneratie of nieuwe agrarische activiteiten.

5.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.5 Bedrijven En Milieuzonering

5.5.1 Toetsingskader

Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoen-de zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.

Richtafstanden
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' . In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Omgevingstype
De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Voorbeelden van gebieden met functiemenging zijn horecaconcentratiegebieden, stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen, woon-werkgebieden met kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies en lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en andere bedrijvigheid.

5.5.2 Onderzoek

In de huidige situatie worden op de percelen binnen het plangebied reeds agrarische activiteiten uitgevoerd. Door dit bestemmingsplan zullen deze agrarische activiteiten niet toenemen en/of andere functies mogelijk worden gemaakt. Binnen een straal van 400 meter van het plangebied zijn geen woningen aanwezig. De meest dichtbij gelegen woning betreft de woning aan de Zwartenbergseweg 17. Deze woning is gesitueerd van het plangebied op een afstand van circa 420 meter. Geconcludeerd kan worden dat voor de omliggende woningen geen nadelige effecten te verwachten zijn. Voorts maakt dit bestemmingsplan geen gevoelige functies mogelijk waardoor in de omgeving aanwezige functies niet (meer) worden beperkt.

5.5.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.6 Kabels En Leidingen

In het plangebied is een straalpad aanwezig. Straalpaden zijn obstakelvrije zones voor transport van informatie door middel van radiogolven. Conform het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Noord is de gebiedsaanduiding voor de straalpad opgenomen op de verbeelding. Concreet betekent dit dat binnen deze gebiedsaanduiding geen gebouwen/bouwwerken hoger dan 34 meter mag worden gerealiseerd.

Voor de noordelijke percelen geldt dat aan de Halseweg een rioolleiding aanwezig is met een beschermingszone. De beschermingszone raakt voor een klein deel het plangebied. Om onevenredige aantasting van de belangen van de leiding te voorkomen zal de dubbelbestemming worden opgenomen op de verbeelding en planregels.

In het plangebied bevinden zich verder geen planologisch te beschermen kabels en leidingen.

5.7 Externe Veiligheid

5.7.1 Toetsingskader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.

In de landelijke wet- en regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:

  • activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water.


Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.

De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico kan op de kaart worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Via het plaatsgebonden risico wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd. Bij het groepsrisico wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Samen met de hoogte van groepsrisico moet andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is.

Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting.

5.7.2 Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het feitelijke agrarische gebruik van de gronden zal worden voortgezet. De percelen dienen te worden omgezet naar een agrarische bestemming zodat deze als volwaardige ruilperceel kan worden omgezet ten behoeve van de ontwikkeling van Natuurnetwerk Brabant. Daarnaast zal door dit bestemmingsplan ook geen sprake zijn van een toename van het aantal personen binnen het plangebied.

5.7.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.8 Ecologie

5.8.1 Toetsingskader

De bescherming van de natuur is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming (Wnb) geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en gebieden de uitvoering van het plan niet in de weg staan. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.

Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook in dit kader zijn de provincies het bevoegd gezag.

5.8.2 Onderzoek

De gronden zijn niet gelegen binnen het Natuurnetwerk Brabant, zie hiervoor ook figuur 5.1. In de huidige situatie. Deze percelen zijn op dit moment ecologisch minder waardevol vanwege het (langdurig) gebruik van agrarische activiteiten. Deze percelen ingezet als ruilpercelen om Natuurnetwerk Brabant elders te realiseren. Deze percelen worden met name geruild met agrarische percelen die wel binnen het Natuurnetwerk Brabant liggen. Dit zijn met name percelen in de aanliggende buitendijkse polder Weimeren. Hiermee kan de natuurontwikkeling in Weimeren plaats vinden. Deze richt zich op een robuust moeras- en waterplassengebied, afgewisseld met laagveenbosjes, ruigtevelden en kruiden- en faunarijke graslanden. Een grootschalig natuurgebied waar soorten als de otter en de roerdomp, zich thuis voelen.

Hoewel enkele percelen tussen het noordelijk deelgebied (Weimeren) en het zuidelijke deelgebied (Strijpen) liggen, ligt de ecologische verbinding aan de westoever van de Halsche Vliet die in het project Noordrand Midden extra robuust gerealiseerd gaat worden. Hierdoor kunnen verschillende soorten zich verplaatsen tussen het noordelijke deelgebied en het zuidelijke deelgebied. Het betreft geen officiële ecologische verbindingszone (EVZ). De EVZ bevindt zich langs de oevers van de Mark (doelsoorten: Hermelijn, Roodrandzandbij).

Gezien de aard van de voorgenomen plannen zullen de omgevingscondities redelijkerwijs gelijk blijven, waardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB niet worden aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van het NNB wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

verplicht
Figuur 5.1 Uitsnede Interim Omgevingsverordening

De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, “Biesbosch”, bevindt zich op circa 11 kilometer afstand ten noorden van het projectgebied. Mede gezien de afstand tot het plangebied zijn externe effecten als gevolg van aspecten als licht, geluid en trillingen uitgesloten. Gezien de beperkte ontwikkeling en de afstand tot het Natura 2000-gebied is een toename aan stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied redelijkerwijs niet aan de orde, waardoor een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied is uitgesloten.

verplicht
Figuur 5.2. Uitsnede plangebied in relatie tot Natura-2000 gebieden

5.8.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.9 Bodem

5.9.1 Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden moet worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden bepaald of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

5.9.2 Onderzoek

De huidige gronden worden op dit moment gebruikt voor agrarische activiteiten. Dit huidige functies betreffen geen milieugevoelige functie. Dit bestemmingsplan maakt ook geen (bodem) gevoeligere functies mogelijk.

5.9.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.10 Water

5.10.1 Toetsingskader

Sinds november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het planvoornemen. De watertoets is erop gericht dat ruimtelijke ontwikkelingen in elk geval niet leiden tot nadelige effecten op het watersysteem. Nieuwe ontwikkelingen die leiden tot extra verharding dienen te worden gecompenseerd.

Ruimte maken voor water in plaats van ruimte onttrekken aan water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. Het watertoetsproces is één van de instrumenten om dit te bereiken. Het doel van de watertoets is het evenwichtig meewegen van de waterbelangen in het planvormingsproces om te komen tot een veilig, gezond en duurzaam watersysteem.

De planlocatie is gelegen binnen het beheersgebied van waterschap Brabantse Delta en de gemeente Breda.

Waterschap Brabantse Delta
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend.

In de keur is opgenomen dat het is in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van het verhard oppervlak of door afkoppelen van de bestaande oppervlakte, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen (Artikel 3.6 'Verbod afvoer door verhard oppervlak'). De waterschappen hebben bij de Keurregels enkele hydrologische uitgangspunten opgesteld voor het afvoeren van hemelwater. Dit verbod uit artikel 3.6 van de keur is van toepassing tenzij:

  • Het afkoppelen van het verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  • De toename van het verhard oppervlak maximaal 2.000 m² is, of;
  • De toename van het verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
  • De toename van het verhard oppervlak tussen 2.000 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel.


Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06. Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:

  • De bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
  • De afvoer uit de voorziening via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
  • Daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.


Bij ontwikkelingen waarbij de toename van het verhard oppervlak 2.000 m² of groter is, wordt vanuit het waterschap retentie geëist. Voor een toename verhard oppervlak groter dan 10.000 m² geldt een vergunningplicht op basis van artikel 3.6 van de Brabant Keur. Tevens moet op basis van beleidsregel hoofdstuk 13 een waterhuishoudkundig plan worden opgesteld.

Gemeente Breda
De gemeente Breda heeft een Stedelijk Waterplan (SWP) voor de planperiode 2019 tot en met 2023. Dit is een planinstrument om mee te kunnen bewegen met de trends en ontwikkelingen binnen het vakgebied. Daarnaast heeft de gemeente de taak om aan de gemeentelijke watertaken te vervullen. De gemeente heeft de taak om zorg te dragen voor afval-, hemel- en grondwater.

In het SWP is opgenomen dat de ontwikkelende partij ben een toename verhard oppervlak zware buien op eigen terrein moet kunnen verwerken en schone en vuile waterstromen gescheiden aan moet leveren tot aan de perceel grens. Een bui die gemiddeld eens in de 100 jaar voorkomt (T=100) wordt beschouwd als een extreem zware bui. Ter bepaling van het ruimtebeslag en retentiecapaciteit van de hemelwater verwerkende voorziening hanteert de gemeente een werknorm van 780 m³ waterberging per ha toename van het op de riolering afvoerend verhard oppervlak. Dit staat gelijk aan het bergen van 78 mm neerslag.

Bij een duurzame invulling hanteert de gemeente het uitgangspunt dat de bergingsopgave minimaal 60 mm (naar de eis van het waterschap) bedraagt in plaats van 78 mm. Onder duurzame invulling wordt de instandhouding en verbetering van het watersysteem door infiltratie en zuivering in een bovengronds systeem verstaan.

Wanneer groene daken worden toegepast, mogen deze als “onverhard” worden beschouwd, mits het dak minimaal 20 mm water kan bergen.

De gemeente hanteert tevens een compensatieplicht voor het oppakken van verhard oppervlak. Hieronder wordt het opbreken van verharding, het terugplaatsen van dezelfde of nieuwe verharding en de sloop en nieuwbouw van gebouwen verstaan. Als werknorm hanteert de gemeente 70 m³ per ha op te pakken verhard oppervlak. Dit staat gelijk aan het lokaal verwerken van 7 mm neerslag. Om de bergingscapaciteit voor een volgende bui weer beschikbaar te hebben moet het hemelwater binnen 3 dagen (op natuurlijke wijze) zijn weggezakt in de bodem.

5.10.2 Onderzoek

In de huidige situatie is het plangebied volledig onverhard. Met dit bestemmingsplan wordt geen extra verharding mogelijk gemaakt. Rondom de agrarisch percelen zijn watergangen aanwezig. Rondom deze watergangen zullen geen werkzaamheden plaatsvinden die de werking en functie van de watergang kan belemmeren. Voorts zullen geen grondwerkzaamheden plaatsvinden die invloed hebben op de grondwater(stand) en/of waterkwaliteit.

5.10.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.11 Cultureel Erfgoed

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is artikel 3.1.6, lid 5 Bro gewijzigd. Wat eerst voor alleen archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

In het gemeentelijk beleid 'Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025' is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitgangspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1 Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in deBeleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed.De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.

5.11.1 Archeologie

Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen conform het vastgestelde beleid, is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen voor de gebieden die conform de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1, Archeologiezijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachting anders dan laag. Hetzelfde geldt voor de gebieden van archeologische waarden en gemeentelijke archeologische monumenten. Ter plaatse van gronden met een dubbelbestemming dient voorafgaand aan ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van het archeologisch onderzoek worden door het bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.

In onderstaande figuur is een uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart ter plaatse van het plangebied weergegeven.

verplicht
Figuur 5.3: Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart

Op basis van de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Breda heeft het plangebied een deels hoge en lage archeologische verwachting. In een gebied met een hoge verwachtingswaarde geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld én een planoppervlakte behelzen van 100 m2 of meer dan archeologisch onderzoek benodigd is. Deze regels ter plaatse van de hoge en middelhoge verwachting zijn geborgd met de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' in het geldend bestemmingsplan. In een gebied met een lage verwachtingswaarde geldt dat bij bodemingrepen vanaf 5 hectare en/of mer-plichtige projecten archeologisch onderzoek benodigd is.

5.11.2 Historische geografie en gebouwd erfgoed

In onderstaande figuur is een uitsnede van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart ter plaatse van het plangebied weergegeven.

verplicht
Figuur 5.4: Uitsnede gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart

Uit de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat:

  • in het plangebied of op nabijgelegen percelen geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten aanwezig zijn;
  • de gronden in het plangebied gewaardeerd zijn als hoge cultuurhistorische waarde


Van nadelige effecten door het plan op monumenten of cultuurhistorische waarden in het plangebied is geen sprake. Het plangebied ligt in het gebied 'Beemd' op basis van de landschappelijke kaarten van de gemeente Breda. De Halse weg is daarbij tevens een beemdweg. Met onderhavige bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De aanwezige cultuurhistorische waarden van het plangebied worden niet aangetast, en er worden ook geen fysieke ingrepen gedaan aan het landschap.

5.11.3 Conclusie

Het aspect cultureel erfgoed vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

5.12.1 Toetsingskader

Bij besluit van 21 februari 2011 is het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het meer in lijn brengen van het besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Dit houdt in dat onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter heeft gekregen. Met dit wijzigingsbesluit is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Dit strekt tot het bepalen of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst een m.e.r.-plicht volgt en voor activiteiten op de D-lijst volgt dan wel een m.e.r.(beoordeling). Hierbij is (onder meer) de bij de activiteit behorende drempelwaarde van belang.

Vanaf 16 mei 2017 is de Herziening van de m.e.r- wetgeving in werking getreden. Als een project (activiteit die voorkomt in Bijlage D van het Besluit m.e.r.) nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben moet een initiatiefnemer dit melden bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag moet dan binnen 6 weken beslissen of een m.e.r.plicht geldt.

In dit bestemmingsplan wordt geen activiteit mogelijk gemaakt zoals bedoeld in de Besluit m.e.r.

6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Juridisch-planologische Opzet

De in deze toelichting beschreven planuitgangspunten zijn juridisch-planologisch vertaald in het bestemmingsplan, dat bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing en verantwoording van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en aanwezige en/of op te richten bouwwerken, alsmede de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Plansystematiek

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.

Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen). In hoofdstuk 1 (Inleidende regels) worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen, moeten worden gemeten. In het volgende hoofdstuk (Bestemmingsregels) wordt ingegaan op de bestemmingen en hun gebruik. Daarna volgt het hoofdstuk (Algemene regels) waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene bouw-, gebruiks- en afwijkingsregels en algemene procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Ook zijn in dit hoofdstuk specifieke gebiedsaanduidingen opgenomen. Hoofdstuk 4 (Overgangs- en slotregels) gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die moeten worden overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

6.3 Beschrijving Van De Bestemmingen

Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden
De bestemming 'Agrarisch met waarden - natuur- en landschapswaarden' is toegekend aan de gebieden met agrarisch grondgebruik en landschappelijke alsmede hoge actuele en potentiële natuurwaarden.

Deze bestemming biedt randvoorwaarden voor voortzetting van het agrarische gebruik en het behoud en of herstel van bestaande landschappelijke en natuurlijke waarden. Bij de uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven dient rekening gehouden te worden met de aanwezige waarden. Verder geeft deze bestemming diverse flexibilteitsbepalingen op basis waarvan onder voorwaarden kan worden afgeweken van de gegevens regels.

Leiding - Riool
Binnen het plangebied ligt een rioolleiding. Conform het vigerende bestemmingsplan is deze opgenomen om de werking van de leiding te beschermen.

Waarde - Archeologie
Op een deel van de gronden binnen het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' opgenomen. Door middel van deze bestemming worden eventuele archeologische waarden beschermd.

Waarde - Aardkundig waardevol gebied, Waarde - Attentiegebied ecologische hoofdstructuur en Waarde - Cultuurhistorie

Op grond van het vigerende bestemmingsplan gelden voor enkele delen van de gronden specifieke regels ten aanzien van werken en werkzaamheden. Deze regeling is conform het vigerend bestemmingsplan opgenomen.

7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van Breda verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de gemeente Breda besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt geen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De kosten voor het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure zal door middel van de Legesverordening worden verrekend. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Er zijn wettelijke eisen met betrekking tot de voorbereiding en totstandkoming van een bestemmingsplan. Artikel 3.8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan de in afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geregelde uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uov) van toepassing is. Dit houdt in dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven.

Dientengevolge zijn de volgende stappen te onderscheiden:

  • Vooroverleg;
  • Vaststellingsprocedure.

7.2.1 Participatie

Participatie
De gemeente Breda hanteert voor initiatieven de Participatieleidraad. Deze bestaat uit vier stappen:

  1. Bepaal het participatieniveau;
  2. Maken van een participatieplan;
  3. Participatieplan uitvoeren;
  4. Participatieverslag maken

Doel van participatie is in vroegtijdigstadium plannen verrijken verbeteren met de input en belangen die zij afgewogen tijdens het participatie proces.

Voor onderhavige ontwikkeling is met inachtneming van de aard en omvang van de ontwikkeling gekozen voor niveau 1: raadplegen. Op dit niveau hebben initiatiefnemers gesprekken gevoerd met belanghebbenden en gevraagd om input te leveren over het initiatief. Voor participatie heeft er beginspraak plaatsgevonden op 27 oktober 2010 met Natuurplein de Baronie, de koepel voor Natuur- en Milieuorganisaties in Breda. Dit gesprek heeft plaatsgevonden samen met initiatiefnemers, de gemeente Breda en Natuurplein de Baronie. Van dit overleg is een beknopte verslag opgesteld en aan alle aanwezigen beschikbaar gesteld.

De bestemmingsplanwijziging is nader toegelicht, waaronder de reden voor de wijziging en de natuurdoelen die er bij gebaat zijn. Hierbij is gemotiveerd dat de beoogde ruilpercelen noodzakelijk zijn voor het realiseren van Natuurnetwerk Brabant. Natuurplein de Baronie kon instemmen met de voorgestelde bestemmingsplanwijziging om vrij te geven voor vooroverleg. Er zal nog nadere afstemming plaatsvinden over het laarzenpad welke buiten het plangebied is gelegen van dit bestemmingsplan.

7.2.2 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties zijn in kennis gesteld en hebben de gelegenheid gekregen tot het geven van een reactie.

Vanuit het vooroverleg is één reactie binnengekomen van het Waterschap. Deze heeft aangegeven dat de belangrijkste uitgangspunten voor het Waterschap naar wens zijn opgenomen in het voorontwerp bestemmingsplan en derhalve een positief advies afgeven.

7.2.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt verder de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 15 april 2021 tot en met 25 mei 2021 ter visie gelegen. Gedurende deze periode is één zienswijze ingediend door de Milieuvereniging De Groene Koepel.

De Groene Koepel is van mening dat de gronden, anders dan de gemeente aangeeft, in het verleden niet abusievelijk naar 'Natuur' zijn bestemd. De gronden zijn bewust opgenomen bij het natuurgebied Weimeren. Omdat ontwikkeling van natuur niet is gelukt, is nu het voornemen de gronden als ruilgronden in te zetten. In het bestemmingsplan geeft de gemeente aan dat de herbestemming van de percelen plaatsvindt in het kader van natuurontwikkeling elders, de Groene Koepel kan zich hierin vinden. Wel is zij van mening dat er in dit bestemmingsplan een directe koppeling zou moeten zijn met de percelen die naar natuur gewijzigd gaan worden. Anders is het risico aanwezig dat er natuur gaat worden weg bestemd, zonder dat daarvoor compensatie plaatsvindt. Verzocht wordt het bestemmingsplan aan te passen.

Zoals in paragraaf 1.1 van onderhavige toelichting is beschreven zijn de gronden nooit bedoeld voor natuur. Anders dan de Groene Koepel aangeeft zijn de gronden betrokken geweest bij de inrichtingsplannen en destijds door de Provincie aangekocht om in te zetten als ruilgrond. Het gebruik is tot op heden altijd agrarisch gebleven. In het verleden is dus inderdaad abusievelijk de bestemming natuur op de gronden terecht gekomen.

Er is bewust gekozen om in dit bestemmingsplan alleen de gronden op te nemen die op korte termijn ingezet moeten worden als ruilgrond. Daarnaast zijn niet alle gronden die direct verband houden met het plan aangekocht. Hierover valt te zeggen dat het project Natuurrealisatie Noordrand Midden is gericht op het herstel van de waterhuishouding van de Natte Natuurparel in de natuurgebieden Weimeren, Strijpen/De Berk en Kelsdonk/Zwermlaken. Het doel is om percelen in het Natuurnetwerk Brabant te verwerven en in te richten als natuur. Inmiddels zijn 3 percelen met een totale omvang van 10,6 ha in het NNB aangekocht (in gemeente Breda) en wordt de bestemming gewijzigd naar Natuur.

Daarnaast wordt een perceel van 6,5 ha door de particuliere eigenaar zelf omgevormd naar natuur. Met de overige particuliere eigenaren is de provincie in gesprek en is de verwachting dat de provincie op korte termijn een aanvullende 15 ha in het NNB kunnen verwerven. De provincie zal alle aangekochte gronden omzetten en inrichten als natuur. Hiermee wordt ook daadwerkelijk gegarandeerd dat de natuur gerealiseerd wordt. Daarnaast is de gemeente Breda op dit moment gestart met een zogenoemd “veegplan”. In dit bestemmingsplan wordt een aanzienlijke hoeveelheid gronden omgezet van agrarisch naar natuur.

Omdat gezien het bovenstaande voldoende zekerheid wordt geboden dat er ook daadwerkelijk natuur wordt gerealiseerd, is het niet noodzakelijk dat een en ander op dit moment wordt vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan. Dat zou een aanzienlijke vertraging in de procedure opleveren als moet worden gewacht op de aankoop van alle gronden. Het plan zal aan de raad ter vaststelling worden voorgelegd, zodat de betreffende gronden zo snel mogelijk als “ruilgrond” kunnen worden ingezet om ook daadwerkelijk elders nieuwe natuur te realiseren. De zienswijze is gelet op het bovenstaande ongegrond. De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Ambtelijke wijziging

Er is een technische ambtelijke aanpassing aan de regels noodzakelijk waardoor het plan gewijzigd moet worden vastgesteld. In de regels wordt - onder vernummering van de overige artikelen - de bestemming Natuur verwijderd, deze komt niet voor op de verbeelding. Daarnaast staan op de verbeelding 2 dubbelbestemmingen vermeld (te weten Waarde- Aardkundig waardevol gebied en Waarde-Cultuurhistorie) waarvan de regels in artikel 14.1 (ontwerpbestemmingsplan) zijn opgenomen. Echter, vanwege technische beperkingen in Tercera is het noodzakelijk om voor deze dubbelbestemmingen een aparte regeling op te stellen. De regels worden met deze 2 dubbelbestemmingen aangevuld. De inhoud van de regels blijft ongewijzigd.