Belcrum, Terheijdenseweg-Minckelersstraat
Bestemmingsplan - Breda
Vastgesteld op 12-05-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Belcrum, Terheijdenseweg-Minckelersstraat' met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2021207008-VG01 van de gemeente Breda;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan- en uitbouwen
een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt;
1.4 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.8 ambachtelijke bedrijvigheid
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht;
1.9 archeologische waarden
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bed and breakfast
een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf al dan niet met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning
1.12 begane grond
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau;
1.13 belwinkel
elke ruimte voor het bedrijfsmatig aan het publiek gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, al dan niet in daarvoor bestemde belcabines, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen en het toegang bieden tot het internet al dan niet in combinatie met de verkoop van mobiele telefoons of accessoires voor mobiele telefoons;
1.14 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
- Legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning.
- Het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bijgebouw
een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.26 dakopbouw
een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van een gebouw, en in stedenbouwkundig opzicht ondergeschikt aan het gebouw;
1.27 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen, verhuren en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.28 duurzame invulling van de waterbergingsvoorziening
het in beginsel in stand houden en verbeteren van het watersysteem door infiltratie of verdamping en zuivering in een bovengronds systeem;
1.29 dienstverlening
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, bank, postkantoor, gemeentehuis, reisbureau en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen;
1.30 dove gevel
een gevel zonder te openen delen, met uitzondering van openingen die toegang bieden naar niet-geluidgevoelige ruimten;
1.31 evenementen
gebeurtenissen, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.
1.32 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.33 geluidsgevoelige ruimte
een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van minimaal 11 m2;
1.34 groen
bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen;
1.35 groen dak
een waterbergingsvoorziening in de vorm van een dak met dakbedekking waarop een laag is aangebracht die hoofdzakelijk bestaat uit levende planten waardoor de dakbedekking hemelwater bergt en vertraagd afvoert;
1.36 groothandel in smart-, grow- en/of headproducten
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen, of planten die psychotrope stoffen bevatten, of kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen etc.) ten behoeve van het kweken van planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen;
1.37 growshop
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen etc.) ten behoeve van het kweken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze kweekbenodigdheden;
1.38 headshop
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden;
1.39 hoekperceel
een perceel, gelegen aan een hoek van twee of meer wegen c.q. het openbaar gebied;
1.40 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.41 huishouden
een samenlevingsvorm van een of meer personen, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;
1.42 huisvesting in verband met mantelzorg
huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;
1.43 kamerverhuur
het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt;
1.44 kap
de afdekking van een gebouw met een dakhelling van ten minste 30° en ten hoogste 75°;
1.45 lessenaarsdak
een dakvorm waarbij de afdekking van het gehele huis bestaat uit één schuin dakvlak en de afwatering van dit dak plaatsvindt aan één zijde;
1.46 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.47 nok
het snijpunt van twee hellende vlakken;
1.48 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, openbare verlichting/lichtmasten, telefooncellen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie;
1.49 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven het peil is gelegen;
1.50 permanente bewoning
bewoning door een of meerdere personen van een daarvoor bestemd gebouw als hoofdverblijf;
1.51 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.52 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.53 smartshop
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen;
1.54 twee-aaneengebouwde woning
een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
1.55 voorgevel
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.56 voorgevelrooilijn
- langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
- langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
1.57 waterbergingsvoorziening
bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater in de bodem, zoals groene daken, wadi's (verlaging in het groen), waterbergende bestrating, berging op het dak, grindkoffers, infiltratiekratten en/of het aanbrengen of vergroten van (bestaande) greppels, (zak)sloten, watergangen en vijver;
1.58 winkel
een gebouw, dat een ruimte omvat welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor detailhandel;
1.59 wonen
het voeren van een huishouden in een woning;
1.60 woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.61 zolder
een gedeelte van een gebouw waarvan de vrije hoogte tussen de bovenkant van de vloer en het laagste punt van de onderkant van het dak minder dan 1,20 meter bedraagt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel.
2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
2.3 bebouwingspercentage
het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.6 de diepte van een gebouw
de lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
2.7 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald;
2.8 hoogte van een dakopbouw
Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;
2.9 hoogte van een kap
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;
2.10 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.11 lessenaarsdak
In afwijking van het bepaalde in de leden 2.4 en 2.7 bij een gebouw met een lessenaarsdak wordt het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte.
2.12 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt;
2.13 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.14 peil
- Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
- Indien in of op het water wordt gebouwd: het ter plaatse geldende peil ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil (NAP).
- Indien op of langs een spoorlijn wordt gebouwd: de bovenkant van de spoorstaaf.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;
- nutsvoorzieningen;
- verhardingen in de vorm van fiets- en voetpaden;
- kunstobjecten;
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen, straten en paden;
- groen;
- kunstobjecten;
- nutsvoorzieningen;
- parkeren;
- speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;
met daarbij behorend(e):
- groen;
- nutsvoorzieningen;
- parkeren;
- speelvoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse.
6.2 Bouwregels
- De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mogen niet worden bebouwd.
- In afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen:
- gebouwen worden gebouwd ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;
- bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 100 m².
- bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid waarbij de bouwwerken en de bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld.
- Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 indien:
- op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, of
- passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of andere met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren mits deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:
- het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
- het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
- het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen mits dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;
- het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
- het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;
- het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
overige waterpartijen; - andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
- alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.
- Aan een vergunning als onder lid a. bedoeld, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden.
- Geen aanlegvergunning is vereist indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
- het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.
- Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart- en headshop, alsmede een groothandel in smart- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;
- het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning;
- het gebruik van bijgebouwen voor een aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;
- het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;
- het gebruik van een woning voor kamerverhuur.
- het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a en b, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- het bepaalde ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;
- de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Parkeren
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen dan wel voor het afwijken van de planregels over het toegestane gebruik, wordt getoetst of in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto’s en fietsen. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw.
- Het parkeren of stallen van auto’s en fietsen dient plaats te vinden in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- Het benodigde aantal parkeerplaatsen voor auto’s en fietsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota Parkeernormen Breda 2021. Als de Nota Parkeernormen Breda 2021 wordt gewijzigd, dan moet worden voldaan aan die gewijzigde beleidsregels.
- De onder a. genoemde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
- Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
- als voldaan wordt aan de voorwaarden die daarvoor gelden in de Nota Parkeernormen Breda 2021; of
- als het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Belcrum, Terheijdenseweg-Minckelersstraat'.
1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Aanleiding
In de driehoek Minckelersstraat-Terheijdenseweg-Lachappellestraat was tot omstreeks 2008 'Cantrijn Houtimport' gevestigd. Het houthandelsbedrijf is omstreeks dat jaar verhuist naar een nieuwe locatie en sindsdien ligt het voormalige bedrijfsterrein braak. Thans bestaat daarom het voornemen aan het terrein een nieuwe invulling te geven. Er is een plan opgevat om de gronden te herontwikkelen ten behoeve van de realisatie van 26 twee-aaneengebouwde woningen. Hiervoor dient te worden afgeweken van het vigerende bestemmingsplan.
Doel
Voor de gronden vigeert het bestemmingsplan "Belcrum", vastgesteld door de raad op 26 september 2013 in combinatie met het bestemmingsplan "Parapluplan parkeren 2017” zoals vastgesteld op 12 april 2018. Op basis van het vigerende ruimtelijke beleid is de toevoeging van extra woningen niet mogelijk. Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient voor deze gronden een nieuw bestemmingplan opgesteld te worden. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische basis voor de voorgenomen ontwikkeling. Het plan kent samengevat het doel het juridisch-planologisch mogelijk maken van de realisatie van 26 twee-aaneengebouwde woningen binnen de voormalige 'Catrijnlocatie'.
De driehoek Minckelersstraat-Terheijdenseweg-Lachappellestraat, met in het midden het terrein van de voormalige houthandel. Bron: google.nl/maps, 2020.
1.2 Ligging En Plangrenzen
Ligging
Het plangebied ligt ten noorden van het centrum van Breda, ter hoogte van de Terheijdenseweg 122 in de wijk Belcrum. De Belcrum is een wijk in Breda-Noord. De wijk grenst aan het centrum en ligt direct aan de achterzijde van het Station Breda. Het plangebied ligt in de driehoek Minckelersstraat-Terheijdenseweg-Lachappellestraat, ingeklemd tussen de woningen gesitueerd aan deze wegen. De omgeving van het plangebied kan worden omschreven als de schil rondom het stadscentrum, met een hoogstedelijk karakter. De bebouwing bestaat hier overwegend uit laagbouw ten behoeve van het wonen. Ten oosten van het plangebied bevindt zich verder nog het Liniepark en ten noorden en westen van het plangebied bevinden zich twee basisscholen (Rudolf Steiner School en basisschool de Spoorzoeker).
Weergave plangebied (rode contour). Bron: streetsmart, 2020.
Begrenzing
Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Breda, sectie D, perceelnummers 7306, 8103 en 9187. De navolgende afbeelding duidt de begrenzing.
Weergave plangebied (rode contour) op de kadastrale kaart. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2020.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Toetsingskader
Het vigerende ruimtelijk regime is het bestemmingsplan “Belcrum”, vastgesteld door de raad op 26 september 2013 in combinatie met het bestemmingsplan "Parapluplan parkeren 2017” zoals vastgesteld op 12 april 2018. Op de planlocatie rust de bestemming ‘Bedrijf’ met daarbinnen een bouwvlak.
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan "Belcrum". Met de rode contour is het plangebied geduid. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2020.
Beoordeling
Binnen de bestemming ‘Bedrijf’ zijn bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Bedrijfsgebouwen mogen binnen het bouwvlak worden gebouwd waarbij het bebouwingspercentage van 70% en de maximum bouwhoogte van 12 meter niet mag worden overschreden. Binnen de bestemming is het wonen niet toegestaan, derhalve kunnen ook geen bouwwerken worden gerealiseerd ten behoeve van deze functie. De realisatie van de woningbouwlocatie is aldus niet mogelijk binnen het bestemmingsplan “Belcrum”.
Het bestemmingsplan “Parapluplan parkeren 2017" maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, maar verklaart enkel voor nieuwe ontwikkelingen op het gebied van bouwen en/of gebruiken de geldende parkeernormen in heel Breda van toepassing. Ook op basis van dit bestemmingsplan is de realisatie van de woningbouwlocatie aldus niet mogelijk.
De transformatie van de voormalige bedrijfslocatie ten behoeve van de realisatie van nieuwe woningen is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Om het plan mogelijk te maken dient een nieuw juridisch-planologisch kader opgesteld te worden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling strijdig is met het vigerende bestemmingsplan. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een nieuwe juridisch-planologische regeling om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting is onderdeel van het bestemmingsplan. Andere onderdelen van dit bestemmingsplan zijn de verbeelding en de regels. De toelichting is opgebouwd uit de volgende hoofdstukken:
- In hoofdstuk 2 zijn de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied opgenomen;
- In hoofdstuk 3 is het relevante ruimtelijke provinciale en gemeentelijke beleid beschreven;
- In hoofdstuk 4 worden de doelstellingen van het bestemmingsplan genoemd;
- In hoofdstuk 5 komen de sectorale milieuaspecten aan bod;
- In hoofdstuk 6 is de juridische planbeschrijving opgenomen. In dit hoofdstuk wordt de wijze van bestemmen uiteengezet en is een toelichting gegeven op de regels van het bestemmingsplan;
- In hoofdstuk 7 is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven;
- In hoofdstuk 8 is het communicatieproces opgenomen.
2 Gebiedsanalyse
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk zijn achtereenvolgens de ruimtelijke structuur en de functionele structuur van het plangebied uiteengezet. Ook wordt in onderhavig hoofdstuk ingegaan op het cultureel erfgoed.
2.2 Ruimtelijke Structuur
Het plangebied is gelegen in de Belcrum, een wijk ten noorden van de historische binnenstad. Belcrum is een woongebied dat grotendeels in de jaren dertig van de vorige eeuw is gerealiseerd. De buurt bestaat voor het overgrote deel uit eengezinswoningen. Het bedrijventerrein aan de Belcrumhaven dateert uit de jaren dertig van de vorige eeuw en was de ideale vestigingslocatie voor de metaal- en machinefabrieken van de stad. De grenzend aan het plangebied gelegen Terheijdenseweg vormt samen met de Belcrumweg belangrijke verbindingslijnen voor verkeer dat vanuit het noorden naar het station en het centrum van de stad reist. Dit betreft niet alleen de bewoners van de woonwijk Haagse Beemden, maar ook forensen van buiten de gemeente. Vanwege de ligging van het station is er ook een belangrijke stroom vanuit het station naar bestemming in het noorden van Breda en noordelijk van Breda.
Het plangebied wordt ingesloten door de woningen aan de Minckelersstraat, Terheijdenseweg en Lachappellestraat. Deze woningen zijn gerealiseerd vanaf omstreeks 1935 tot 1959 en bestaan uit twee bouwlagen met kap. Uitzondering hierop betreffen de drie wooncomplexen aan de Lachappellestraat, alwaar gestapelde woningen aanwezig zijn tot vier lagen hoog. Parkeren ten behoeve van de woonfuncties vindt vrijwel uitsluitend plaats in het openbaar gebied.
2.3 Functionele Structuur
Het plangebied betreft een voormalige bedrijfslocatie daterend uit eind jaren '50 van de vorige eeuw. Op het perceel zijn restanten van grote bedrijfshallen aanwezig, waarvan slechts de muren en constructies (spanten) nog aanwezig zijn. Het perceel is vrijwel geheel verhard met beton en asfalt, maar heeft inmiddels een ruderale begroeiing welke op plaatsen met ophoping van humus/organisch afval en tussen spleten en kieren in de verharding tot ontwikkeling is gekomen. Het vigerende bestemmingsplan kent aan de locatie ter plaatse van de bebouwing een bouwvlak toe waarbinnen bedrijfsgebouwen kunnen worden opgericht. Met de verhuizing van de houthandel heeft het plangebied echter zijn oorspronkelijke functie verloren. De gronden liggen derhalve braak.
Aanzicht vanuit het plangebied op aldaar aanwezige opstallen. Bron: Veldbiologische Werken, 2020.
3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante ruimtelijke beleid samengevat.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI), 2020
Toetsingskader
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. De Nationale Omgevingsvisie vervangt integraal de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Tegelijkertijd met het vervallen van de SVIR vervalt ook het Nationaal Milieubeleidsplan.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee wordt ingespeeld op de grote uitdagingen in de komende jaren. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Beoordeling
De NOVI dient op regionaal niveau uitgewerkt te worden zodat een gebiedsgerichte aanpak en maatwerk mogelijk is. Deze uitwerking heeft nog niet plaatsgevonden en is bovendien op een schaalniveau die het onderhavig plangebied overstijgt.
Conclusie
Het planvoornemen is passend binnen het Rijksbeleid.
3.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012
Toetsingskader
Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Beoordeling
Volgens de kaarten behorende bij het Rarro is het plangebied gelegen binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation op de locatie Herwijnen en Woensdrecht. In een gebied rondom dit radarstation moet rekening worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. In onderhavig radarverstoringsgebied is de maximale bouwhoogte (van windturbines) gesteld op 90 meter ten opzichte van NAP. In het onderhavige plan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt boven de ter plaatse geldende maximale hoogtemaat en er wordt ook geen planologisch kader geboden voor het oprichten van windturbines. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor het radarstation. Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plangebied geen regels uit het Barro en het Rarro van toepassing, aangezien er bij de onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2017
Toetsingskader
Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.
Beoordeling
Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
- Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
- Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
- Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
- Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
- Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?
- Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Ten aanzien van andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen geldt dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.
Het onderhavige ruimtelijk besluit maakt ter plaatse de realisatie van in totaal maximaal 26 woningen mogelijk. De ontwikkeling is daarom gelet op de omvang als een 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet verder doorlopen worden.
- Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling kan worden gesproken als uit een onderling samenhangende beoordeling van het ruimtelijke besluit, in vergelijking met het voorgaande planologische regime, blijkt dat sprake is van een functiewijziging en dat sprake is van een groter planologisch beslag op de ruimte. Een bestemmingsplan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken indien die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierbij komt betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functie en die van hetgeen onder het vorige plan mogelijk was.
Het plangebied heeft thans de bestemming 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming is het wonen niet toegestaan. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet is de realisatie van maximaal 26 woningen. Daarmee is sprake van groter planologische beslag op de ruimte. Bovendien kan worden gesteld dat, gelet op het aantal toe te voegen woningen, de functiewijziging een zodanige wijziging van de ruimtelijke uitstraling teweegbrengt dat eveneens sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet verder worden doorlopen.
- Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat, indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het ruimtelijk besluit dient te worden beschreven. Het kan hierbij zowel gaan om een kwantitatieve behoefte als een kwalitatieve behoefte. De beschrijving van de behoefte dient te worden gebaseerd op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6, lid 2 Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar een of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten. Uit jurisprudentie blijkt dat de actuele behoefte aan woningen kan worden onderbouwd met gebruikmaking van regionale woningbouwafspraken (o.m. 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2908, r.o. 10.2).
Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant hebben op 19 september 2017 de Brabantse Agenda Wonen vastgesteld. Dit is een agenda op hoofdlijnen, waarvan de actielijnen en richtinggevende principes de leidraad vormen voor de regionale samenwerking tussen gemeenten. Hierin zijn de volgende vier actielijnen vastgesteld:
- accent op duurzame verstedelijking;
- meer nadruk op de bestaande woningvoorraad;
- inzetten op een vraaggericht, flexibel planaanbod met ruimte voor nieuwe woonvormen;
- versterken van de regionale samenwerking en vernieuwen van regionale woningbouwafspraken.
Als richtinggevende principes hierbij zijn benoemd:
- optimaal inzetten op inbreiden, herstructureren en transformeren;
- ruim baan voor 'goede' woningbouwplannen;
- woningvoorraad verduurzamen en geschikt maken voor mensen met zorgvraag;
- vraaggericht planaanbod, oog voor nieuwe en tijdelijke woonvormen;
- realisme en flexibiliteit in planning en programmering;
- versterken van de samenwerking op regionale woningmarkt.
De provincie Noord-Brabant verlegt hiermee het accent van een kwantitatieve insteek naar een meer integrale, ruimtelijke en kwalitatieve aanpak van thema's rond bouwen en wonen. Hierbij wordt aangesloten op het regionale schaalniveau waarop de woningmarkt functioneert en waarbinnen het leeuwendeel van de verhuisbewegingen tussen gemeenten plaatsvindt. Voor de gemeente Breda betekent dit dat regionaal wordt samengewerkt met de gemeenten Etten-Leur, Oosterhout, Zundert, Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Geertruidenberg en Drimmelen (subregio Breda e.o.). Door uit te gaan van het (sub-)regionale schaalniveau kan beter worden aangesloten op de ruimtelijke schaal, waarop veel van de ontwikkelingen op de regionale woningmarkt zich doorgaans afspelen. De driejaarlijkse actualisatie van de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose wordt als richtinggevend kader beschouwd waarlangs de regionale en gemeentelijke woningbouwontwikkelingen (jaarlijks) worden gemonitord.
Regionaal perspectief op bouwen en wonen 2.0
De samenwerkende gemeenten in West-Brabant hebben samen met de provincie een 'regionaal perspectief op bouwen en wonen' uitgewerkt en op 13 december 2017 vastgesteld, welke is herijkt op 5 december 2018. Hiermee is een gezamenlijke, gedeelde en steeds actuele visie op de toekomstige (ruimtelijke) ontwikkelingen op de regionale woningmarkt ontstaan. De focus van de gemeenten ligt hierin op het optimaal benutten van het bestaand stedelijk gebied door middel van zorgvuldig ruimtegebruik.
Uit dit document blijkt dat individuele gemeenten maximale ruimte krijgen om hun opgaven te formuleren en uit te werken. Daarbij ondersteund door de richtinggevende prognoses van de provincie en de beleidsmatige aanbevelingen die ze heeft gedaan in de Brabantse Agenda Wonen. Ten aanzien van nieuwbouw, leidt dit tot de volgende uitgangspunten:
- De actuele provinciale behoefteprognose vormt de richtinggevende (getalsmatige) basis voor de gemeentelijke woningbouwprogrammering en -planning.
- Gemeentelijke woningbouwprogramma's gaan uit van een reële woningbehoefte en zetten in op flexibiliteit om in te kunnen spelen op veranderingen en nieuwe kansen. Lokaal onderzoek en afspraken tussen gemeente, marktpartijen en/of corporaties vormen de inhoudelijke basis voor te realiseren programma's.
- In principe wordt ingezet op inbreiding en transformatie locaties. In te motiveren uitzonderingsituaties wordt gekeken naar woningbouwlocaties buiten het bestaand stedelijk gebied. De ruimtelijke kwaliteit van de opgave op de betreffende locatie, mede in relatie tot de directe omgeving, is hierbij een belangrijk aandachts- en uitgangspunt. De uitleglocaties in stedelijke kernen met een omvang van circa 75 woningen of meer en in landelijke kernen met een omvang van circa 25 woningen of meer worden bestuurlijk afgestemd.
Dit woningbouwplan betreft een binnenstedelijke ontwikkeling, zodat bestaand stedelijk gebied optimaal kan worden benut. Omdat het een binnenstedelijke woningbouwontwikkeling betreft, hoeft niet op regionaal niveau te worden afgestemd (conform de Brabantse Agenda Wonen).
Provinciale monitor bevolking en wonen (juni, 2020)
De provincie actualiseert ieder kwartaal de 'Monitor bevolking en wonen'. Deze monitor geeft de kwantitatieve woningbehoefte voor Breda weer. Onlangs is deze geactualiseerd (juni 2020). In de onderstaande tabel is het huidig aantal woningen, het benodigd aantal woningen, de harde plancapaciteit en de ontwikkelruimte in Breda opgenomen. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat in Breda een aanzienlijke behoefte aan nieuwe woningen bestaat.
Feitelijke woningvoorraad Breda | 83.793 (1-1-2019) |
Reëel groei scenario 2020 t/m 2030 | 9.112 (92.905) |
Harde plancapaciteit | 2.348 |
Ontwikkelingsruimte | 6.764 |
De gemeente Breda voert regie op het stedelijk programma via de Structuurvisie Breda 2030. In de structuurvisie is beschreven dat het woonaanbod in Breda ook in de toekomst geschikt moet zijn voor elke doelgroep en leefstijl. De diversiteit in woonmilieus en leefstijlen moet versterkt worden (Breda Mozaïek). Daarbij is het van belang dat waar mogelijk de historische en karakteristieke Bredase panden en monumenten worden gekoesterd als karakteristieke woonplekken en identiteitsdragers van het woonmilieu. Hoewel een groei van de woningvoorraad noodzakelijk blijft, zullen de veranderingen in de woonvraag de komende periode vooral moeten worden opgevangen binnen de bestaande woningvoorraad. In de Woonvisie Breda is nader ingegaan op de kwalitatieve woningbehoefte in de gemeente. Een toets aan deze kwalitatieve vraag is daarom opgenomen in paragraaf 3.4.2. Voorliggend plan voorziet in de herontwikkeling van een voormalige bedrijfslocatie welke incourant is voor hergebruik ten behoeve van een andere, binnen het bestemmingsplan passende, functie. De toevoeging van 26 woningen voorziet in een provinciale, regionale en gemeentelijke behoefte aan meer woningen in het bestaand stedelijk gebied.
- Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
Uit de wetstekst en de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat indien de 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' buiten 'bestaand stedelijk gebied' is gelegen, de verantwoording in het ruimtelijke besluit een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het onderhavige plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Breda. De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' behoeft niet verder te worden doorlopen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat onderhavige ruimtelijke ontwikkeling is aan te merken als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. De stedelijke ontwikkeling voorziet in de behoefte aan woningen en ligt binnen het bestaand stedelijk gebied van Breda. daarmee is het initiatief passend binnen de kaders van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant, Visie op de leefomgeving', 2018
Toetsingskader
De Omgevingsvisie Noord-Brabant 'De Kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving', is vastgesteld door Provinciale Staten op 14 december 2018. Aan de hand van de Omgevingsvisie geven Provinciale Staten aan wat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren zijn. De Omgevingsvisie geldt als opvolger van de strategische elementen van eerdere provinciale plannen, zoals de structuurvisie, het verkeers- en vervoersplan, het milieu-en waterplan en de natuurvisie. Voor wat betreft sectorale beleidsdoelen blijven de huidige plannen, waaronder de SVRO, vooralsnog gelden.
In de aankomende Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de Omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn, te weten wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn. Ook is een concreet tussendoel geformuleerd voor het jaar 2030, om zo te kijken wat in dat jaar minimaal bereikt moet zijn om het lange termijndoel te kunnen halen. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Het bereiken van een gezonde leefomgeving is essentieel. Om die doelstelling kracht bij te zetten wordt de Brabantse Omgevingsscan vanaf de vaststelling van de Omgevingsvisie geïmplementeerd in de nieuwe werkwijze onder de Omgevingswet. Deze omgevingsscan is een instrument om invulling te geven aan de positie van gezondheid in de nieuwe bestuurspraktijk onder de Omgevingswet.
Beoordeling
Met de omgevingsvisie kiest de provincie ervoor om haar rol te veranderen. Waar zij eerst concreet richting en sturing gaf aan de hand van min of meer concrete regels en uitgangspunten, gaat het nu meer om het beoordelen van initiatieven in ruimer verband en gericht op het behalen van doelen voor de leefomgeving, waarbij een belangrijke rol voor de gemeente is weggelegd. Het onderhavige planvoornemen heeft raakvlakken met de ambities uit de Omgevingsvisie. Het ziet op woningrealisatie binnen een bestaand bouwperceel binnen het bestaand stedelijk gebied en waarborgt daarmee in duurzaam ruimtegebruik. Daarmee draagt realisatie van het plan bij aan de totstandkoming van een veilige, gezonde en duurzame leefomgeving en biedt het duidelijk een kwalitatieve verbetering van de leefomgeving. Daarmee is het initiatief passend binnen de omgevingsvisie.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie van de provincie Noord-Brabant.
3.3.2 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) - partiële herziening 2014, 2014
Toetsingskader
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 - partiële herziening 2014 (SVRO 2014) betreft een herziening van de op 1 oktober 2010 vastgestelde Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010. De partiële herziening is door Provinciale Staten van Noord-Brabant op 7 februari 2014 vastgesteld en is in werking getreden op 19 maart 2014.
Deze structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 weer (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De genoemde visie in de partiële herziening is doorvertaald in de regels van de Verordening ruimte 2014. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid. Het doel dat centraal staat in de SVRO is een goede woon-, werk- en leefomgeving voor inwoners en bedrijven in Noord-Brabant.
Beoordeling
Op de structurenkaart van de SVRO 2014 is het plangebied gelegen binnen de 'Stedelijke structuur' met als perspectief 'Stedelijk concentratiegebied'.
Uitsnede Structurenkaart uit Structuurvisie Ruimtelijke Ordening met aanduiding plangebied (gele ster) gelegen in 'Stedelijk concentratiegebied'. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2020.
In het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Het stedelijk netwerk BrabantStad, bestaande uit de steden Eindhoven, Helmond, 's-Hertogenbosch, Tilburg en Breda, vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Het biedt een (hoogwaardige) stedelijke omgeving voor wonen, werken en voorzieningen. De vijf grote steden van BrabantStad ontwikkelen zich tot (hoog)stedelijke centra voor wonen, werken en voorzieningen. Dit komt in het bijzonder tot uitdrukking in de intensivering van verstedelijking in de zones langs infrastructuurassen en in de stationsgebieden. Het planvoornemen voorziet in de ontwikkeling van 26 grondgebonden woningen. Gelet op de voortrekkersrol van Breda, is het logisch dat wordt uitgebreid in de kwantitatieve woningvoorraad. Het stedelijk concentratiegebied vangt immers per saldo het migratieoverschot van de hele provincie op. Gelet hierop is het initiatief passend binnen de SVRO. Gesteld kan worden dat daarmee aan de uitgangspunten van de Structuurvisie wordt voldaan.
Conclusie
De gewenste ontwikkeling is passend binnen de provinciale structuurvisie en doet niets af aan de waarden die de structuurvisie beoogt te beschermen.
3.3.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Toetsingskader
In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden worden beschermd via de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet per 2021 ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.
De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening Noord-Brabant. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze, waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.
Beoordeling
Voorliggend plangebied is binnen de Interim omgevingsverordening gelegen binnen het ‘Stedelijk gebied’. Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn er meerdere sporen die gevolgd moeten worden in het kader van toetsing aan de Omgevingsverordening. Ten eerste moet worden voldaan aan de regels voor ontwikkeling binnen het ‘Stedelijk gebied’. Daarnaast moet worden voldaan aan de algemene regels voor de zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit van de ruimtelijke kwaliteit uit artikel 3.5 t/m 3.8 Iov. De toetsing wordt hierna uitgevoerd.
Uitsnede kaartbeeld 'Stedelijke ontwikkeling en erfgoed' uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant'. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2020.
Artikel 3.42: Duurzame stedelijke ontwikkeling
Toetsingskader
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
- de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
- het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
- bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
- bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
- houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
- draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling betreft het planologisch toevoegen van 26 woningen in het bestaand stedelijk gebied van Breda. De nieuwbouw van woningen is toegestaan binnen het Stedelijk gebied als bepaald in artikel 3.42 Iov, mits passend binnen de woningbouwafspraken zoals deze op regionaal niveau zijn bepaald en mits de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw. In paragraaf 3.2.3 is hierop ingegaan. Het plan past binnen de regionale afspraken en de harde plancapaciteit.
Onderhavige ontwikkeling betreft voorts een ‘duurzame stedelijke ontwikkeling’: de ontwikkeling bevordert zorgvuldig ruimtegebruik door gebruikmaking van een inbreidingslocatie. Tevens bevordert het plan een gezonde leefomgeving door woningen te realiseren nabij het centrumgebied van Breda, alwaar voorzieningen per fiets of te voet te bereiken zijn. Tot slot wordt de mogelijkheid tot productie en gebruik van duurzame energie niet belemmerd en zal sprake zijn van een hydrologisch neutrale ontwikkeling (zie ook paragraaf 5.3).
Conclusie
Onderhavig initiatief voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden in artikel 3.42 Iov.
Artikel 3.5, 3.6, 3.7 en 3.8: Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
Toetsingskader
In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (paragraaf 3.1.2 Iov) is in artikel 3.5 opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
- zorgvuldig ruimtegebruik;
- de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
- meerwaardecreatie.
Ad a) - Zorgvuldig ruimtegebruik:
- Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
- de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
- nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
- er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
- bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
- gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel;
- de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
- Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan bestaand stedelijk gebied of een bestaand bouwperceel.
Ad b) - Toepassing van de lagenbenadering:
- De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd;
- De lagenbenadering omvat de effecten op:
- de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
- de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer;
- de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu;
- Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.
Ad c) - meerwaarderecreatie:
- Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
- de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
- de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn;
- De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.
Beoordeling
Voorwaarden ad a:
- De toedeling van functies dient in beginsel plaats te vinden binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan het werkingsgebied 'Stedelijk Gebied' of een bestaand bouwperceel. De ontwikkeling van de woningen vindt plaats binnen het 'Stedelijk gebied', derhalve binnen bestaand ruimtebeslag;
- Bij een stedelijke ontwikkeling dient toepassing te worden gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieraan is in paragraaf 3.2.3 getoetst.
- Gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen dienen te worden geconcentreerd binnen een bouwperceel. De begrenzing van het bouwvlak voor de woningen is zodanig afgestemd dat hieraan toepassing wordt gegeven.
Voorwaarden ad b:
- Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de ondergrond. In Hoofdstuk 5 van onderhavige toelichting wordt ingegaan op deze effecten.
- Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de netwerklaag. Voor onderhavig initiatief behoeft geen nieuwe infrastructuur te worden aangelegd. Voor het overige heeft het planvoornemen geen negatief effect op een natuurnetwerk, het energienetwerk en waterwegen. De afwikkeling van het verkeer is beschreven in paragraaf 4.3;
- Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de bovenste laag. De effecten op het milieu zijn beschreven in Hoofdstuk 5. Het planvoornemen ziet toe op woningbouw. Er wordt geen effect verwacht op de bovenste laag.
Voorwaarden ad c:
Er dient rekening te worden gehouden met meerwaardecreatie. Hiervoor geldt dat met onderhavig initiatief invulling wordt gegeven aan kwaliteitsverbetering door hergebruik van een incourante en leegstaande locatie. verdere verloedering wordt daarmee voorkomen en het gebied krijgt een nieuwe kwaliteitsimpuls.
Conclusie
Er wordt invulling gegeven aan een goede omgevingskwaliteit.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Breda 2040
Toetsingskader
In de nieuwe Omgevingsvisie Breda 2040, vastgesteld door de raad op 21 oktober 2021, worden de ambities, doelen en maatschappelijke opgaven waar de gemeente voor staat geadresseerd. Beoogd wordt hiermee perspectief te bieden voor de grote opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De ambitie hierbij luidt: 'Breda, een grenzeloze, gastvrije en groene gemeenschap, is toekomstgericht en stelt de kwaliteit van leven voorop'. Aan de hand van de twee hoofdopgaven 'Sterk Breda' en 'Veerkrachtig Breda' worden, op basis van de kernwaarden grenzeloos, gastvrij en groen, de opgaven en doelstellingen nader uitgewerkt. Met betrekking tot woningbouw wordt met name gekozen voor verdichting in de bestaande stad. Het Bredaas Mozaïek vormt de basis voor de stedenbouwkundige afweging van ruimtelijke initiatieven en biedt een stedenbouwkundige context voor de (her)inrichting van de openbare ruimte.
Beoordeling
Omdat de bevolking groeit, het aantal huishoudens toeneemt, met name het aantal één- en tweepersoonshuishoudens, en de betaalbaarheid van het wonen in Breda onder druk staat, wordt met de Omgevingsvisie ingezet op het stimuleren van doorstroming en het bouwen van betaalbare woningen.
Het onderhavige initiatief voorziet in de toevoeging van 26 woningen op een binnenstedelijke locatie in Breda. Met de beoogde herontwikkeling wordt een aantrekkelijk stedelijk woonklimaat gecreëerd met een zorgvuldig oog voor de bestaande kwaliteiten. Dit betreft tevens één van de speerpunten uit het woonbeleid, namelijk het versterken van het karakter van bestaande woonmilieus. De ontwikkeling is voorzien op een inbreidingslocatie. Verdere stedelijke uitbreiding wordt voorkomen waarmee de stad aldus compact blijft. Het bestaande woonmilieu wordt uitgebreid en er wordt een nieuw woningtype in deze omgeving toegevoegd, waardoor de doorstroming vanuit meer betaalbare woningen wordt bevorderd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling past binnen het beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie Breda 2040.
3.4.2 Woonvisie Breda - Wonen in een dynamische tijd en Bestuursakkoord Lef & Liefde 2018-2022
Toetsingskader
Woonvisie
In vervolg op de Structuurvisie Breda 2030 heeft de gemeenteraad op 19 december 2013 de Woonvisie Breda vastgesteld. Kernthema’s zoals benoemd in de structuurvisie zijn uitgewerkt in de woonvisie. Deze woonvisie beschrijft de nieuwe ontwikkelingen in het woongebied op een stedelijk en richtinggevend niveau.
In de woonvisie staat het bieden van een passend en duurzaam (t)huis aan iedereen centraal. Om dit te behouden en te versterken wordt uitvoering gegeven aan drie ambities:
- zorg voor een gedifferentieerd en doordacht woningbouwprogramma, met voldoende flexibiliteit en ruimte voor maatwerk;
- een comfortabele woningvoorraad die aansluit bij behoeften en wensen van inwoners, nu en in de toekomst. Er wordt ingezet op een duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad en nieuwbouw;
- een (t)huis voor alle groepen inwoners. Speciale aandacht is er voor de groep kwetsbare inwoners die niet op eigen kracht in huisvesting kan voorzien.
Voor wat betreft nieuwbouw wordt in de Woonvisie Breda aangegeven dat men aan wil sluiten bij de reële vraag naar woningen vanuit bewoners die willen verhuizen. In het kader van stedelijke programmering wordt ingezet op kwalitatieve planaanpassing. Daarmee hoopt de gemeente meer aansluiting te krijgen bij de effectieve vraag. De daadwerkelijke realisatie van plannen staat centraal. De sleutel voor investeringen in nieuwbouw ligt vooral bij partijen in de markt, zoals bouwers, beleggers, corporaties en consumenten. Over de hoeveelheid (nieuwbouw)woningen die de gemeente Breda jaarlijks kan opnemen, worden in het Regionaal Ruimtelijk Overleg afspraken gemaakt.
De gemeente Breda streeft naar kwalitatief goede en een gedifferentieerde samenstelling van de woningvoorraad, die aansluit bij de diversiteit in de vraag vanuit de verschillende doelgroepen. Het woongenot van bewoners hangt in belangrijke mate samen met de directe woon- en leefomgeving. Instandhouding en verbetering van de woon- en leefsituatie in de wijken vraagt voortdurende aandacht. Bewoners, professionele partijen en gemeente werken daarin vanuit ieders verantwoordelijkheid samen. Een gedifferentieerde woningvoorraad, een gemêleerde bevolking, goede voorzieningen en een adequaat ingerichte en beheerde leefomgeving zijn belangrijke criteria voor de aantrekkelijkheid van de woon- en leefsituatie in de wijken.
Aanvulling op de Woonvisie 2013
Op 17 november 2016 heeft de gemeenteraad de 'Aanvulling op de Woonvisie 2013' vastgesteld. Het doel is het realiseren van voldoende sociale en middeldure huurwoningen met betaalbare woonlasten in een prettige woonomgeving. In deze aanvulling wordt ingespeeld op de actuele vraagstukken en ontwikkelingen op de sociale en middeldure huurvoorraad. Ten aanzien van de fysieke leefomgeving zijn de volgende beleidsdoelen leidend:
- Netto-uitbreidingsopgaven sociale huurwoningen betreft 20% van stedelijke uitbreidingsopgave, waarbij deze opgave met name het betaalbare huursegment en voornamelijk appartementen voor jongeren en senioren betreft. Onttrekkingen in bestaande sociale huurvoorraad (bv sloop of verkoop) dienen gecompenseerd te worden middels nieuwbouw door degene die ze sloopt/verkoopt.
- Netto-uitbreidingsopgave voor middeldure huurwoningen betreft 10%. Op deze wijze wordt ingezet op strategische nieuwbouw zodat huurders die willen ook kunnen verhuizen naar een passende woning en biedt een oplossing voor mensen met middeninkomens die niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning maar ook niet kunnen kopen.
Bestuursakkoord Lef & Liefde 2018-2022
Naast de groei van het aantal huishoudens is sprake van een verandering van het type dan wel de samenstelling van huishoudens. Er is sprake van een ‘huishoudensverdunning’, oftewel een afname van het gemiddeld aantal personen per huishouden. Er komen naar verwachting meer kleine gezinnen en meer alleenstaanden. Om deze veranderingen op de woningmarkt op te vangen moeten er in Breda in de periode 2018-2028 circa 8.100 woningen aan de voorraad worden toegevoegd. In het bestuursakkoord Lef & Liefde 2018-2022 is de ambitie gesteld om tijdens de bestuursperiode versneld 6.000 woningen te realiseren dan wel in harde plannen te hebben, waarvan 1.800 ten behoeve van het middensegment, 1.200 ten behoeve van het sociale segment en de rest voor de vrije markt.
Perspectief wonen
Op 24 september 2019 zijn door het college het Perspectief wonen en de bijbehorende Gebiedsprofielen vastgesteld. Het Perspectief wonen geeft op hoofdlijnen de gewenste richting aan van het wonen in de gebieden. Op basis van een analyse van gegevens wordt gekeken wat de ontwikkelingsmogelijkheden zijn waarop gebieden (Gebiedsprofielen) kunnen bijdragen aan het realiseren van reeds vastgestelde gemeentelijke beleidsdoelen wonen. Belcrum behoort daarbij tot het Gebiedsprofiel Centrum.
Beoordeling
Het onderhavige initiatief voorziet in de netto toevoeging van maximaal 26 woningen op een voormalige bedrijfslocatie in het gebiedsprofiel 'Centrum'. Het centrum is aantrekkelijk voor nieuwvestiging van bewoners. Het planvoornemen draagt bij aan meer woningen binnen dit woonmilieu. In Belcrum staan veel goedkope (19%) en middeldure eengezins koopwoningen (45%) en er woont een hoog percentage gezinnen met een bovenmodaal inkomen (36%) (= huishoudensinkomen van meer dan 35.000 euro bruto per jaar). Het planvoornemen voorziet in woningen voor deze doelgroep. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een ander woningtype waardoor gezinnen kunnen doorstromen naar een grotere woning in de wijk.
Conclusie
Het planvoornemen is passend binnen het beleid zoals geformuleerd in de Woonvisie Breda.
3.4.3 Bomenbeleid, 2016
Toetsingskader
De gemeente Breda heeft een digitale kaart met waardevolle bomen, bossen en andere groene gebieden, vastgesteld d.d. 14 juli 2016. Aan de hand van criteria - zoals cultuurhistorie, ecologie en het klimaat - zijn samen met lokale natuur- en milieuverenigingen de Bredase bomen zorgvuldig in kaart gebracht. Het nieuwe bomenbeleid zorgt voor adequate bescherming van waardevolle bomen, maar ook bossen en houtsingels. Het brengt vereenvoudiging van de huidige Bomenverordening 2010. Het groen op de nieuwe kaart is in de toekomst beschermd en valt onder de regels van een omgevingsvergunning.
Uitsnede bomenkaart gemeente Breda. Het plangebied is aangeduid met een rode contour.
Beoordeling
Het planvoornemen voorziet niet in ingrepen waarvoor houtopstanden gerooid moeten worden. Waardevolle bomen zijn binnen het plangebied niet aanwezig.
Conclusie
Het planvoornemen past binnen de kaders van het bomenbeleid van Breda.
3.4.4 Duurzaamheidsvisie 2030 en Uitvoeringsprogramma Klimaat 2017-2020
Toetsingskader
Met de Duurzaamheidsvisie 2030, vastgesteld in januari 2016, is door de gemeente Breda vastgelegd hoe Breda de komende jaren aan de slag gaat om als stad in balans te blijven met de eigen leefomgeving. Breda streeft ernaar om in 2030 een afvalloze stad te zijn. In 2044 wil de stad volledig klimaatneutraal zijn. De Duurzaamheidsvisie is een nadere uitwerking van de 'Structuurvisie Breda 2030' en vervangt de 'Milieuvisie 2015'.
In navolging van de duurzaamheidsvisie heeft het gemeentebestuur begin 2017 het Uitvoeringsprogramma Klimaat 2017-2020 vastgesteld. De gemeente Breda heeft zich ten doel gesteld om in 2044 een CO2-neutrale stad te zijn. Door te investeren in zonnepanelen en warmtepompen wordt de benodigde (rest)energie duurzaam opgewekt, zodat de CO2 uitstoot minimaal wordt. De zogenoemde 'Nul op de Meter' woningen worden in de toekomst de standaard. De verbruikte energie is hierbij minimaal gelijk aan de opgewekte energie. Met de Impuls Ruimtelijke Adaptatie Breda, welke tevens zijn oorsprong vindt in de Duurzaamheidsvisie 2030, worden handen en voeten aan (het beperken van) de gevolgen van de klimaatverandering. De inzet is gericht op bewustwording in de stad en actief omgaan met ruimtelijke adaptatie. De ambitie is, ondanks of dankzij de klimaatverandering, een aantrekkelijke, uitdagende en klimaatbestendige stad te maken voor bewoners en bezoekers.
Beoordeling en conclusie
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vloeien voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD). Het uitgangspunt van de ontwikkeling is dat woningen energieneutraal, gasloos en onderhoudsarm worden geproduceerd.
De ambitie van dit plan is om zoveel mogelijk duurzame systemen in de woningen te implementeren en zo klimaat bestendig te bouwen. Daarbij kan worden gedacht aan een warmtepompsysteem, ventilatiesysteem en zonnepanelen. Een warmtepomp verwarmt de woningen en zorgt voor warm water om te douchen. Een door CO² sensoren gestuurde ventilatie meet hoeveel lucht er moet worden aan- en afgevoerd. Door dit slimme systeem gaat er geen energie verloren aan het verwarmen van overtollige lucht. De energiemonitor geeft continu aan hoeveel energie er verbruikt én opwekt wordt. Daken kunnen worden bekleed met zonnepanelen waarmee eigen energie wordt opwekt. De ligging van de kavels hiervoor is gunstig. Dankzij deze maatregelen hebben bewoners die bewust met energie omgaan geen energiekosten meer. Voor een definitief systeem wordt gekozen voorafgaand aan de bouw. Bij oplevering van de woningen zijn deze 'nul-op-de-meter'.
Naast het energiesysteem van de woningen betreffen andere duurzaamheidsaspecten onder andere het tegengaan van hittestress, het bevorderen van biodiversiteit, het tegengaan van wateroverlast en het toepassen van groene daken of gevels. Het toepassen van groene daken is in dit plan met name mogelijk bij eventuele bijgebouwen. Bewoners hebben zelf de mogelijkheid hierin te voorzien. Ten aanzien van het tegengaan van hittestress en wateroverlast geldt dat wordt voorzien in een groen middengebied. Zoals uit paragraaf 5.3 blijkt zal in de toekomstige situatie sprake zijn van een aanzienlijke verhardingsafname, hetgeen van positief effect is op beide aspecten. Vanwege de beperkte omvang van het plangebied en de ligging daarvan binnen het stedelijk gebied, is het realiseren van een substantiële bevordering van de biodiversiteit niet mogelijk. Wel wordt rekening gehouden met potentieel aanwezige beschermde diersoorten. De wijze waarop is uiteengezet in paragraaf 5.5.3.
3.4.5 Nota Parkeernormen Breda 2021
Toetsingskader
Op 29 april 2021 is de Nota Parkeernormen Breda 2021 vastgesteld. In deze nota zijn kwantitatieve en kwalitatieve eisen opgenomen die de gemeente Breda stelt aan auto- en fietsparkeren in nieuwbouw- uitbreidings- en transformatieontwikkelingen. Deze nota vervangt de parkeernormen en regels over de toepassing van parkeernormen uit de Herijking nota Parkeer- en Stallingsbeleid 2013 (vastgesteld door de gemeenteraad op 20 juni 2013).
Het nieuwe parkeernormenbeleid kan gezien worden als een evolutie van het beleid over de hoogte en toepassing van parkeernormen uit de Herijking nota parkeerbeleid 2013. Aan nota parkeernormen zijn ten opzichte van de herijking een aantal nieuwe aspecten toegevoegd. De meest noemenswaardige wijzigingen zijn:
- In het toepassingskader van deze nota parkeernormen wordt invulling gegeven aan het principe van de mobiliteitscorrectie. De mobiliteitscorrectie is een onderbouwde correctie op de hoogte van de parkeerbehoefte, bijvoorbeeld als gevolg van de inzet van deelauto’s.
- In deze nota parkeernormen is een vrijstelling opgenomen voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen. Een ontwikkeling wordt als kleinschalig gezien op het moment dat de normatieve parkeerbehoefte, na eventuele saldering, maximaal 4 parkeerplaatsen bedraagt.
- In deze nota parkeernormen zijn naast autoparkeernormen ook parkeernormen voor de fiets opgenomen. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan tweewielers met een afwijkende maat zoals bakfietsen, fietsen met een fietskrat of brom- en snorfietsen.
- In het verleden maakte de gemeente Breda gebruik van het zogeheten parkeerfonds. De parkeerfondsregeling maakte het voor initiatiefnemers mogelijk om een vastgesteld geldbedrag per parkeerplaats te betalen. Met deze storting ging de verplichting om aan de parkeereis te voldoen over van de initiatiefnemer naar de gemeente. In deze nota is een dergelijke regeling niet meer opgenomen.
Beoordeling en conclusie
In paragraaf 4.3.2 wordt getoetst aan de Nota Parkeernormen Breda 2021.
4 Doelstelling Van Het Bestemmingsplan
4.1 Doelstelling
Voor de gronden vigeert het bestemmingsplan "Belcrum", vastgesteld door de raad op 26 september 2013 in combinatie met het bestemmingsplan "Parapluplan parkeren 2017” zoals vastgesteld op 12 april 2018. Op basis van het vigerende ruimtelijke beleid is de toevoeging van extra woningen niet mogelijk. Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient voor deze gronden een nieuw bestemmingplan opgesteld te worden. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische basis voor de voorgenomen ontwikkeling. Het plan kent samengevat het doel het juridisch-planologisch mogelijk maken van de realisatie van 26 twee-aaneengebouwde woningen binnen de voormalige 'Catrijnlocatie'.
4.2 Stedenbouwkundige Opzet
De ligging van de locatie op loopafstand van de binnenstad van Breda maakt de locatie ideaal voor herontwikkeling tot stedelijk wonen. Het plan voorziet in de toevoeging van 26 twee-aaneengebouwde woningen. De voormalige vestigingsmogelijkheid voor bedrijven verdwijnt daarbij. Het planvoornemen voegt zich in het bestaande stedelijk weefsel en zorgt voor een representatieve invulling van de vrijkomende locatie: wat betreft situering, massaopbouw en openbare ruimte is er afstemming gezocht met de aangrenzende bebouwing waarbij rekening is gehouden met de bestaande bebouwingskarakteristieken en straatbeelden. Navolgend is het verkavelingsplan opgenomen.
Situatietekening beoogde situatie
Situering en oriëntatie
De ontwikkeling betreft de realisatie van 13 bouwmassa's aan een centraal gesitueerde groenzone. De representatieve zijde van de woningen is daarbij gericht op de centrale groenzone waardoor de nieuwe woningen met de achtertuinen grenzen aan de achterzijden van de bestaande woonpercelen aan de Minckelersstraat, Terheijdenseweg en Lachappellestraat. De bebouwingsstructuur kenmerkt zich doordat alle woningen eenzelfde bebouwingsrichting hebben en in een losse setting ten opzichte van elkaar gesitueerd zijn. Het levert enerzijds een rustig beeld op, doordat de bouwmassa's in dezelfde structuur staan, anderzijds een zeer gevarieerd en speels beeld door het gebogen wegenverloop. De groenzone wordt ingericht als wadi met gras en bomen.
Massaopbouw
De woningen bestaan uit maximaal twee bouwlagen met kap. De goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal respectievelijk 7 en 11 meter. Uitgangspunt is dat de hoofdgebouwen een samenhangende verschijningsvorm krijgen die is afgestemd op de bebouwing in de omgeving.
Ontsluitingsstructuur
Het plangebied wordt ontsloten vanaf nieuw aan te leggen infrastructuur. Direct aangrenzend aan deze infrastructuur worden een aantal parkeerplaatsen in het plangebied aangelegd. Het parkeren bestaat uit haaksparkeren.
Het nieuwe woongebied krijgt drie ontsluitingsroutes. Het betreft de reeds bestaande in- en uitritten op de Terheijdenseweg, Lachappellestraat en de Minckelersstraat. De ontsluitingsroute op de Terheijdenseweg en Lachappellestraat is daarbij enkel te gebruiken voor langzaam verkeer en in geval van calamiteiten. Voor gemotoriseerd verkeer wordt derhalve enkel gebruik gemaakt van de inrit op de Minckelersstraat.
4.3 Verkeer En Parkeren
4.3.1 Verkeer
De woningen worden voor gemotoriseerd verkeer ontsloten via de Minckelersstraat. Hiervoor behoeft geen nieuwe infrastructuur te worden aangelegd. De Minckelersstraat vindt aansluiting met de Terheijdenseweg en vervolgens de Nieuw Kadijk/Crogtdijk. Via deze rondweg wordt het verkeer binnen een rijlijn van 250 meter eenvoudig ontsloten.
Het planvoornemen voorziet in een toename van 26 woningen. Teneinde de verkeersgeneratie te bepalen die gepaard gaat met de ontwikkeling, dienen de kengetallen uit de ASVV 2012 van het CROW te worden geraadpleegd. Het besluitgebied is gelegen in 'rest bebouwde kom' en te typeren als sterk stedelijk. Bij de te realiseren woningbouwtypologie (koop, twee-onder-een-kap) hoort een maximaal aantal voertuigbewegingen per etmaal (vpe) van 8,2 per woning. Derhalve genereert het plan in totaal (26 x 8,2) = 213 vpe. In de oude situatie was sprake van een houthandel binnen het plangebied. Voor deze arbeids- en bezoekersextensieve functie geldt op basis van de CROW een vpe van 5,3 per 100 m2bvo. De voormalige bebouwing had een bvo van circa 4.700 m2. Derhalve genereerde de oude functie in totaal (47 x 5,3) = 249 vpe. Daarmee is sprake van een afname van het aantal verkeersbewegingen in de nieuwe situatie ten opzichte van de situatie dat de houthandel nog aanwezig is.
In de periode van 27 januari t/m 22 februari 2020 bedroeg de weekdaggemiddelde verkeersintensiteit van de Terheijdenseweg (tussen de Nieuwe Kadijk en Pastoor Pottersplein) 4.663 mvt/weekdag. Voor de Minckelersstraat zijn geen telgegevens beschikbaar. Verwacht wordt dat de weekdaggemiddelde verkeersintensiteit aldaar 1.000 mvt/weekdag bedraagt. Voor gemiddelde ontsluitingswegen geldt een minimale capaciteit van > 6.000 verkeersbewegingen per etmaal. Hieruit mag worden geconcludeerd dat de bestaande Terheijdenseweg en Minckelersstraat geschikt zijn voor de verwachte afwikkeling van verkeer vanwege de nieuwe woningen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de verkeersbewegingen afkomstig van de voorgaande bedrijfsfunctie komt te vervallen.
4.3.2 Parkeren
Toetsingskader
Met de inwerkingtreding van de "Reparatiewet BZK" op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en / of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.
Beoordeling
Op 29 april 2021 is de Nota Parkeernormen Breda 2021 vastgesteld. In deze nota zijn kwantitatieve en kwalitatieve eisen opgenomen die de gemeente Breda stelt aan auto- en fietsparkeren in nieuwbouw- uitbreidings- en transformatieontwikkelingen.
De gemeentelijke nota geeft per functie de toepasselijke parkeernormen aan. Voor het onderhavige plangebied dient volgens de kaart 'Gebiedsindeling' uitgegaan te worden van de ligging van het plangebied in 'Centrum 2'. Voor grondgebonden woningen (groter dan 90 m2bvo) geldt een parkeernorm van 1,2 parkeerplaatsen per woning. Uitgaande van deze parkeernorm geldt een parkeereis van (26 x 1,2) = 31,2 parkeerplaatsen binnen het plangebied. Op basis van het verkavelingsplan kan ruimschoots worden voorzien in dit aantal parkeerplaatsen. Immers wordt voorzien in 10 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Daarnaast vindt het parkeren plaats op eigen terrein. De woningen beschikken hiervoor over enerzijds een garage met dubbele oprit en anderzijds over een garage met enkele oprit. Voor deze parkeerplaatsen geldt een theoretisch aantal van 3 respectievelijk 2 parkeerplaatsen per woning (zowel de garage als de oprit kan worden gebruikt als parkeerplaats), maar op basis van de Nota Parkeernormen geldt voor dergelijke parkeerplaatsen een berekeningsaantal van 2 respectievelijk 1,2 parkeerplaatsen per woning (daar de garage veelal feitelijk niet wordt gebruikt ten behoeve van het parkeren). 'Worst case' uitgaande van enkel woningen met een enkele oprit voorziet het plan derhalve in (26 x 1,2) = 31,2 parkeerplaatsen op eigen terrein en (31,2 + 10) = 41,2 parkeerplaatsen binnen het plangebied.
Voor fietsparkeren geldt een fietsparkeernorm van 4,2 per woning. De woningen worden gerealiseerd op een ruim bouwperceel. Op eigen terrein is voldoende ruimte voor de stalling van fietsen.
In de regels van onderhavig bestemmingsplan is gewaarborgd dat in voldoende parkeerplaatsen bij de woningen wordt voorzien. Om te borgen dat voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen overeenkomstig de parkeernota wordt in de regels van het bestemmingsplan, waarmee onderhavig planvoornemen juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt, een dynamische parkeerregeling opgenomen. Ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' zal concreet inzichtelijk moeten worden gemaakt waar de parkeerplaatsen worden gerealiseerd en wat de concrete parkeereis bedraagt. Het gemeentelijke parkeerbeleid (zijnde het dan geldende parkeerbeleid) vormt hiervoor een rechtstreeks toetsingskader.
Conclusie
Binnen het plangebied wordt voorzien in voldoende ruimte om te kunnen voldoen aan het gemeentelijk parkeerbeleid. Realisatie van de benodigde parkeerplaatsen is gewaarborgd in de regels.
5 Milieu En Landschap
5.1 Inleiding
Breda wil een stad zijn waarin mensen graag wonen, werken en recreëren. Leefbaarheid en duurzaamheid zijn hiervoor sleutelbegrippen. Een gezond en veilig woonmilieu is hierbij van groot belang. Daarnaast hebben bedrijven ruimte nodig om zich te ontwikkelen en is voldoende groen belangrijk voor natuurontwikkeling en recreatie. Om dit te kunnen bereiken dient bij ruimtelijke ontwikkelingen integraal naar het te ontwikkelen gebied te worden gekeken en zullen alle belangen zo goed mogelijk op elkaar af gestemd moeten worden.
Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzaam Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuaspecten die door het plangebied en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld.
5.2 Bodem
Toetsingskader
Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.
Beoordeling
Om vast te kunnen stellen welke strategie noodzakelijk is bij het bodemonderzoek in relatie tot de herontwikkeling, is een vooronderzoek noodzakelijk. Dit vooronderzoek is in november 2020 door Aveco de Bondt uitgevoerd. Rapportage daarvan is als Bijlage 1 gevoegd bij deze toelichting. Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek is een onderbouwde onderzoeksstrategie opgesteld, waarna verkennend bodemonderzoek heeft plaatsgevonden. Dit verkennend bodemonderzoek, uitgevoerd in februari 2021 door Aveco de Bondt, is als Bijlage 2 gevoegd bij deze toelichting.
Grond noordelijk perceel
Op het noordelijk perceel is sprake van een geroerde laag met een dikte tot circa 1,0 m, die plaatselijk matig tot sterk verhoogde gehalten aan enkele zware metalen en/of PAK bevat en voor het overige licht verontreinigd is met enkele zware metalen, PAK en/of minerale olie. De spreiding in gehalten vertoont geen relatie met de mate of het type bijmenging. De verhoogde gehalten worden toegeschreven aan bijmengingen met bodemvreemde materialen in de grond. Op het noordelijk terrein is alleen asbest aangetoond in een gehalte beneden de 50 mg/kg d.s.; er is derhalve geen nader bodemonderzoek naar asbest noodzakelijk. De gehalten aan PFAS blijven beneden de normwaarden voor ‘landbouw / natuur’.
Volgens de Wet bodembescherming (Wbb) is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging indien voor tenminste één stof de gemiddelde gemeten concentratie van minimaal 25 m3bodemvolume in het geval van een bodemverontreiniging, of 100 m3poriënverzadigd bodemvolume in het geval van grondwaterverontreiniging, hoger is dan de interventiewaarde. Worden de analyseresultaten van de geroerde toplaag gemiddeld dan is sprake van gehalten beneden de tussenwaarde. Gesteld wordt dan ook dat geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Ter plaatse van de deellocaties I t/m III (olietanks) zijn zowel zintuiglijk als analytisch geen oliecomponenten in grond en grondwater aangetoond. Ter plaatse van deellocatie IV (carbolineumverdenking) zijn noch zintuiglijk, noch analytisch oliecomponenten aangetoond.
Grond zuidelijk perceel
Op het zuidelijk perceel is sprake van een geroerde laag die sterk verontreinigd is met barium, alsmede enkele zware metalen en PAK en licht verontreinigd met PCB en minerale olie. De spreiding in gehalten vertoont geen duidelijke relatie met de mate of het type bijmenging. De verhoogde gehalten worden toegeschreven aan bijmengingen met bodemvreemde materialen in de grond. Er is sprake van een duidelijk ander verontreinigingsbeeld dan het noordelijk perceel, waarbij met name de hoge gehalten aan barium opvallend zijn. Een oorzaak van het afwijkende verontreinigingsbeeld is niet duidelijk. Verder wordt op het zuidelijk terrein borium aangetoond.
Zowel in horizontale als verticale richting is sprake van een heterogeen voorkomende verontreiniging. Aanvullend onderzoek naar nadere inkadering van sterk verontreinigde grond wordt, gezien de heterogeniteit van de geroerde laag, niet zinvol geacht. Met de niet verontreinigde (ongeroerde) ondergrond is de verontreiniging in verticale richting voldoende in beeld. Gezien het algehele sterk verontreinigde beeld dient de gehele geroerde laag op het gehele zuidelijke perceel aangemerkt te worden als matig tot sterk verontreinigd.
Volgens de Wet bodembescherming (Wbb) is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging indien voor tenminste één stof de gemiddelde gemeten concentratie van minimaal 25 m3bodemvolume in het geval van een bodemverontreiniging, of 100 m3poriënverzadigd bodemvolume in het geval van grondwaterverontreiniging, hoger is dan de interventiewaarde. Worden de analyseresultaten van de geroerde toplaag gemiddeld dan is voor barium, kobalt, koper, nikkel, zink en PAK sprake van gemiddelde gehalten boven de interventiewaarde. De omvang van de verontreiniging is niet exact in beeld, maar is substantieel meer dan 25 m³ bodemvolume. Gesteld wordt dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging op het zuidelijk terreindeel. Op het zuidelijk terrein is alleen asbest aangetoond in een gehalte beneden de 50 mg/kg d.s.; er is derhalve geen nader bodemonderzoek naar asbest noodzakelijk.
De gehalten aan PFAS blijven beneden de normwaarden voor ‘landbouw / natuur’.
Grondwater
In het grondwater is op zowel het noordelijk als het zuidelijk perceel borium in verhoogde concentraties aangetoond. Voor borium zijn geen toetsingswaarden Wbb vastgesteld. Met name op het zuidelijk perceel is sprake van een substantieel hogere concentratie dan op het noordelijk perceel, waarbij de drinkwaternorm duidelijk wordt overschreden. De concentraties aan overige componenten (barium, nikkel en cis + trans-1,2-dichlooretheen) zijn aangetoond in ten hoogste licht verhoogde concentraties.
Resumé
Op basis van het verkennend bodemonderzoek bestaat er een noodzaak tot sanering van een deel van de gronden binnen het zuidelijk perceel. Hiertoe zal worden overgegaan. In alle gevallen worden de gronden geschikt gemaakt voor de beoogde functie. Aanvullend grondwateronderzoek naar borium wordt geadviseerd. In de exploitatie is rekening gehouden met het saneren van de gronden en de kosten die hiermee gemoeid zijn. Het bestemmingsplan is daarmee financieel uitvoerbaar.
Conclusie
Op basis van uitgevoerd verkennend bodemonderzoek bestaat er een noodzaak tot sanering van een deel van de gronden binnen het plangebied. Hiertoe zal worden overgegaan. In alle gevallen worden de gronden geschikt gemaakt voor de beoogde functie.
5.3 Water
Toetsingskader
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Beleid provincie Noord-Brabant
Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PWMP) van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor o.a. het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.
Beleid waterschap Brabantse Delta
Het plangebied is gelegen binnen het stroomgebied van waterschap Brabantse Delta. De visie van waterschap Brabantse Delta is vervat in het Waterbeheerplan 2016 - 2021 en kent een geldigheid vanaf 22 december 2015. Het waterschap richt zich hierbij op een doelmatig waterbeheer als motor voor een economische en ecologisch krachtige regio. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nieuwe accenten:
- het nationale Deltaprogramma voor waterveiligheid en de versterking van de dijken langs de Rijkswateren en de regionale rivieren;
- het optimaliseren van de zoetwatervoorziening met het oog op de toenemende droogte;
- inzet op bewustwording van watergebruikers zodat hun inzicht groeit over wat ze zelf aan waterbeheer kunnen bijdragen;
- helderheid over zowel beperkingen als mogelijkheden voor de gebruiksfuncties van het watersysteem;
- het verbeteren van de waterkwaliteit in een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie (combineren van verbeteren van de waterstanden, onderhouden van sloten en treffen van inrichtingsmaatregelen);
- afvalstoffen steeds meer inzetten als waardevolle grondstoffen zoals terugwinning van fosfaat en productie van bioplastic uit afvalwater;
- een duurzame energiewinning.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur waterschap Brabantse Delta 2015 bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
- het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
- de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² is, of;
- de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
- de toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:
Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06
Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:
- de bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
- de afvoer uit de voorziening via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
- daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.
Voor het overige zijn er in de keur diverse regels opgenomen om gebieden met een specifieke functie te beschermen, zoals de attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000. Er geldt een specifiek beschermingsregime, afhankelijk van het type gebied en de ligging in of nabij een beschermd gebied.
Uitsnede keurkaart Keur waterschap Brabantse Delta. Het plangebied is geduid met een gele ster.
Beleid gemeente Breda
De gemeente Breda heeft haar beleid omtrent water vastgelegd in het Stedelijk Waterplan 2019-2023. Hierin is onder meer een samenvatting opgenomen van het hemel- en grondwaterbeleid van de gemeente Breda (‘Breda water bewust’).
Nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente Breda dienen hydrologisch neutraal uitgevoerd te worden. Expliciet betekent dit dat hemelwater niet op de riolering mag worden aangesloten, maar separaat binnen de plangrenzen moet worden verwerkt. Bij een toename van het verhard oppervlak moet de ontwikkelende partij op eigen terrein extreem zware buien kunnen verwerken en schone en vuile waterstromen gescheiden aanleveren tot aan de perceelsgrens. Ter bepaling van het ruimtebeslag en retentiecapaciteit hanteert de gemeente een werknorm van 780 m3waterberging per hectare toename verhard oppervlak (bui 78 mm in 24 uur). Bij herstructurering (oppakken verhard oppervlak) legt de gemeente een verplichting op een deel van het hemelwater te bergen en te infiltreren. Het doel is om 80 procent van de jaarlijkse neerslag lokaal te verwerken door een infiltratievoorziening met een berging van circa 7 millimeter. Voorzieningen die ook hemelwater infiltreren mogen kleiner zijn, als het netto effect maar hetzelfde is. Om de retentiecapaciteit voor een volgende bui weer beschikbaar te hebben moet het hemelwater binnen 3 dagen (op natuurlijke wijze) zijn weggezakt in de bodem. De gewenste ledigingstijd bedraagt echter 24 uur.
Beoordeling
Uit de kaarten behorende bij de Keur waterschap Brabantse Delta 2015 volgt dat de locatie niet is gelegen binnen een attentiegebied of beschermd gebied. Door Aveco de Bondt is in november 2020 een watertoets uitgevoerd. Rapportage daarvan is als Bijlage 3 gevoegd bij deze toelichting. Ten aanzien van het toekomstig verhard oppervlak wordt vooralsnog uitgegaan van een oppervlak van ± 5.925 m2. Hierbij zijn de bouwkavels meegenomen als 50% verhard. Dit is passend bij de opzet van de kavels. In onderstaande tabel staan de oppervlakten van de huidige en toekomstige bebouwing(en) en verhardingen weergegeven.
Ten opzichte van de voormalige situatie zal ten aanzien van de ontwikkeling het verhard oppervlak afnemen met circa 3.265 m2. De gemeente Breda en het waterschap beschouwen de huidige situatie echter als niet afwaterend verhard oppervlak. Dit betekent dat er volledig moet worden gecompenseerd voor de verharding in de toekomstige situatie.
In de toekomstige situatie is er sprake van een verhard oppervlak van 5.925 m2. Met een norm van 78 liter per m2komt dit neer op een waterbergingsopgave van circa 460 m3. Indien gekozen wordt voor een bovengronds systeem met zichtbare werking kan een norm van 60 liter per m2worden aangehouden. Dit geeft een opgave van 355 m3.
Er zijn meerdere mogelijkheden om waterberging te realiseren of om de waterbergingsopgave te verminderen. Het betreft bijvoorbeeld een wadi in het middenterrein, water op straat of een ondergrondse voorziening. In de watertoets zijn enkele oplossingsrichtingen uitgewerkt. Met de uitwerking van de voorziening in de watertoets is aangetoond dat binnen het plangebied voldoende ruimte bestaat om in de compenserende berging te voorzien. De daadwerkelijke realisatie van voldoende waterberging is door middel van een regel geborgd in het bestemmingsplan. De civieltechnische uitwerking van de waterberging wordt uitgewerkt in het kader van het verkrijgen van de omgevingsvergunning voor het 'bouwen'. Op dat moment moet een keuze worden gemaakt in de toe te passen voorziening.
Het afvalwater van de nieuwe woningen kan worden aangesloten op het bestaand rioolstelsel onder de Minckelersstraat en/of de Terheijdenseweg. De maatgevende afvalwaterbelasting voor het aansluiten van de 26 woningen is 812,5 l/h. Hierbij is uitgegaan van 2,5 inwoners per woning en een maatgevende afvoer van 12,5 l/h/inwoner.
Wegen en nieuwe gebouwen hebben een minimale ontwateringsdiepte nodig om overlast te voorkomen. Voor de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) is de hoogst gemeten waarde van de nabijgelegen peilbuizen toegepast. Dit is een grove schatting. Met een GHG van +1,10 m NAP is het advies om een bouwpeil van minimaal +2,10 m NAP aan te houden.
Om verdere invulling te geven aan een duurzaam waterbeheer, kan tijdens de uitvoerfase rekening gehouden worden met duurzaam bouwen. In de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen: Woningbouw nieuwbouw, Woningbouw beheer en Utiliteitsbouw is een tweetal maatregelen (S/U237 en S/U444) opgenomen die onder meer betrekking hebben op het verminderen van de emissie van milieubelastende stoffen naar het van daken afgevoerde hemelwater. Bij nieuwbouw wordt geadviseerd gebruik te maken van niet-uitloogbare bouwmaterialen in verband met de waterkwaliteit. Dit houdt in dat toepassing van materialen voor daken, dakgoten en hemelafvoeren zoals zink, koper, lood etc. wordt afgeraden, tenzij de materialen zijn voorzien van een coating.
Conclusie
Er worden vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.
5.4 Cultureel Erfgoed
In 'Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025' is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitgangspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de 'Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1 Archeologie'. Historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de 'Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed'. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.
Archeologie
Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen conform het vastgestelde gemeentelijk beleid, de Monumentenwet 1988, waarin besloten ligt de Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007, is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen voor de gebieden die conform de 'Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1. Archeologie' zijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachting anders dan laag. Hetzelfde geldt voor de gebieden van archeologische waarden en gemeentelijke archeologische monumenten. Ter plaatse van gronden met een dubbelbestemming dient voorafgaand aan ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van het archeologisch onderzoek wordt door bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.
Op basis van de 'Archeologische beleidskaart gemeente Breda' (versie 10-02-2020) ligt het plangebied in een gebied aangeduid met een 'middelhoge' archeologische verwachting. Het beleid in deze gebieden gaat uit van een archeologische onderzoeksplicht bij bodemverstoringen over een oppervlak groter dan 100 m2en dieper dan 30 cm. Deze grenswaarden zullen met het planvoornemen worden overschreden. Door de herontwikkeling wordt de ondergrond geroerd. Het is dan ook van belang de archeologische verwachting nader te toetsen en eventueel aan te treffen archeologische sporen en vondsten in kaart te brengen.
Archeologische beleidskaart Gemeente Breda, Versie 10-02-2020. Het plangebied is geduid met een rode contour.
Door de archeologische dienst van de gemeente Breda is in het kader van de voorgenomen ontwikkeling een Programma van Eisen opgesteld. Dit PvE is als Bijlage 4 gevoegd bij deze toelichting. Het PvE vormt de basis voor een nog uit te voeren proefsleuvenonderzoek. De proefsleuven zijn hoofdzakelijk gepland ter hoogte van de geplande verstoring. In totaal is 1000 m2proefsleuf gepland dat 10% bedraagt van het plangebied. Dit wordt voldoende geacht om de archeologische verwachting te kunnen toetsen en een besluit te kunnen nemen of er in het plangebied sprake is van een behoudenswaardige archeologische vindplaats en of het plangebied kan worden vrijgegeven voor wat betreft archeologie, er vervolgonderzoek noodzakelijk is of dat er behoud in situ noodzakelijk is.
Met het onderhavige bestemmingsplan wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' voor het plangebied opgenomen om uitvoering van het benodigde archeologische onderzoek ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning te kunnen waarborgen. Het proefsleuvenonderzoek kan plaatsvinden wanneer bebouwing gesloopt is en het terrein geschikt is voor vervolgonderzoek.
Historische geografie
In 1925 neemt de gemeenteraad het stedenbouwkundig plan van ir. Schaap aan. Dit plan voorzag in de ontwikkeling van diverse gebieden rond de stad, ten behoeve van woningbouw en bedrijventerreinen. Op basis van dit plan werd in de jaren '30 het woongebied Belcrum ontwikkeld. Na de oorlog werd de wijk Linie en later ook de wijken Doornbos en Hoge Vucht, ten noorden van het spoor gerealiseerd. Na de verhogen van de spoorbaan, en de daarbij horende viaducten, ("operatie spoorslag" in de jaren '70) lagen deze wijken "achter het spoor". De ontwikkeling van de Noordelijke Rondweg in de jaren '60 zorgde voor een heldere begrenzing van Belcrum met het bedrijventerrein Krogten. Deze verzwaring van de infrastructuur en de ligging aan bedrijventerreinen leidde tot een enigszins geïsoleerde ligging van de woonwijk Belcrum.
In de jaren '90 van vorige eeuw begint een neerwaartse ontwikkeling voor de bedrijvigheid aan de haven. Ook andere bedrijvigheid langs de spoorlijn komt als gevolg van economische en bedrijfsmatige processen, in een neerwaartse spiraal. Tegelijk veranderen ook de inzichten omtrent het goederenvervoer per spoor en het belang van het emplacement. In het begin van de 21ste eeuw is duidelijk dat de bedrijfszone rond het spoor geen lang leven meer beschoren is en beschikbaar komt voor transformatie. In het gevolg van deze constatering worden stedenbouwkundige plannen opgesteld om de vrijkomende terreinen te ontwikkelen tot dynamische en hoogstedelijke woon- en werkgebieden. Daarbij wordt tevens gestreefd naar het verbeteren van de noord-zuid relaties. Voor Belcrum is de aanleg van de nieuwe Stationslaan het meest van betekenis. Hierdoor wordt de barrière van het spoor verminderd, maar bovendien krijgt het nieuwe station ook aan de Belcrumse zijde een entree: Belcrum ligt niet meer achter het spoor, maar aan de voorkant van het station. De teloorgang van de bedrijvigheid in de directe omgeving heeft voor het woonklimaat in Belcrum een positieve uitwerking. De sluiting van de CSM, brouwerij De Drie Hoefijzers en het Slachthuis zorgt dat geuroverlast tot het verleden behoort.
Topografische kaart van 1925. Het plangebied is globaal gelegen ter hoogte van de gele ster. Bron: topotijdreis.nl, 2021.
Historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de ‘Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 2. Historische geografie en gebouwd erfgoed’ van de gemeente Breda. Een uitsnede hiervan is onderstaand opgenomen. Op basis van de beleidsadvieskaart is het plangebied grotendeels aangeduid met een lage cultuurhistorische waarde. Dit betekent dat bij een wijziging rekening dient te worden gehouden met de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en de architectonische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke kwaliteit.
Het planvoornemen wordt nader toegelicht in hoofdstuk 4. Met het initiatief blijft de historische geografie in tact. Het planvoornemen doet geen afbreuk aan de historische geografische waarden binnen en in de omgeving van de projectlocatie, mede daar de ontwikkeling plaatsvindt op een voormalige bedrijfslocatie en geen verandering aan bestaande infrastructuur beoogd.
Uitsnede Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed, 2020. Het plangebied is rood omkaderd.
Gebouwd erfgoed
Breda is een oude stad. De historie gaat terug tot de vroege Middeleeuwen. De bouw van de burcht en de aantrekking van economische activiteiten leidde in 1252 tot het verlenen van stadsrechten. Deze middeleeuwse stad kende een sterke economische kracht en een sterke groei. Rond 1531 werd de inmiddels voor de stadsmuur gerealiseerde bebouwing binnen de beschermende vesting getrokken. Het stedelijk leven bleef tot 1870 geconcentreerd binnen de vesting en daarom vormt dat gebied voor een belangrijk deel de identiteit van Breda.
In Breda zijn een tweetal gebieden aangewezen als Rijksbeschermd gezicht, namelijk (delen van) Ginneken en de binnenstad. Dit betekent niet dat alle panden binnen het beschermd stadsgezicht zijn aangewezen tot monument, maar de ligging van een pand binnen het beschermd stadsgezicht houdt wel in dat bij veranderingen in/aan dat gebouw extra aandacht dient te worden geschonken aan de cultuurhistorische betekenis en dat die betekenis zorgvuldig in de bouwplannen moet worden ingebracht. Belcrum is niet aangewezen als beschermd gezicht, derhalve gelden hier vanuit dit aspect geen cultuurhistorische randvoorwaarden bij nieuwbouw. Binnen het plangebied zijn voor het overige geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig.
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.
Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant met het plangebied aangeduid met gele ster.
Het plangebied omvat geen cultuurhistorisch waardevolle elementen waarmee met onderhavig initiatief afbreuk wordt gedaan. In aanvulling hierop is de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant geraadpleegd. Hieruit blijkt evenmin dat sprake is van cultuurhistorische waarden binnen het plangebied. Het plangebied is wel gelegen aan de Terheijdenseweg. Dit is een straat die in het kader van historische geografie een ‘redelijk hoge’ waarden heeft. De voorgenomen plannen doen echter geen afbreuk aan deze waarde daar enkel wordt voorzien in een nieuwe in- en uitrit ter hoogte van een bestaande in- en uitrit.
Conclusie
Het voornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden binnen of in de omgeving van het plangebied. Voor het plangebied wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen, waarmee behoud en bescherming van (verwachte) archeologische waarden gewaarborgd wordt.
5.5 Ecologie
5.5.1 Natuurgebieden
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb.
Beoordeling en conclusie
Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft natuurgebied het 'Ulvenhoutse Bos', welke is gelegen op een afstand van circa 4.500 meter. Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. Daar het plangebied niet grenst aan een Natura 2000-gebied, is van directe schade geen sprake. Op het aspect stikstofdepositie wordt navolgend ingegaan.
5.5.2 Stikstof
Toetsingskader
Het plangebied is gelegen op circa 4.500 meter afstand van het Natura 2000-gebied ‘Ulvenhoutse Bos’. Dit betreft een gebied dat beschermd is krachtens Europese regelgeving. De bescherming is opgenomen in de Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming). Aangetoond dient te worden dat met zekerheid geen significant negatieve effecten op dit gebied optreden als gevolg van de onderhavige ontwikkeling. Alleen indien geen sprake is van een significant negatief effect kan een project doorgang vinden. Voor een groot aantal potentiële effecten kan worden beredeneerd dat geen sprake is van een significant negatief effect. Voor het aspect stikstofdepositie kan dit echter niet op voorhand worden gesteld. Derhalve dient aan de hand van een berekening met het programma æRIUS de exacte mate van stikstofdepositie te worden bepaald.
Beoordeling
De exacte mate van stikstof dient voor een bouwplan zowel bepaald te worden voor de gebruiksfase als de aanlegfase. Voor beide fases is daarom een æRIUS-berekening uitgevoerd. Voor beide fases is daarom een æRIUS-berekening uitgevoerd, bijgevoegd als Bijlage 5 bij deze toelichting. Navolgend worden de resultaten hiervan besproken.
Aanlegfase
De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de aanvoer van materialen en personen en de inzet van mobiele werktuigen tijdens de constructie ten behoeve van de realisatie van het plan. De berekening van het projecteffect van de aanlegfase is verricht met behulp van het programma Aerius Calculator. Uit de berekening blijkt dat het projecteffect op de Natura 2000-gebieden kleiner dan of gelijk is aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.
Gebruiksfase
De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) ten behoeve van de nieuwbouw van de woning vinden in de gebruiksfase plaats door de verkeersbewegingen van en naar de nieuwe woningen. De woning wordt volledig gasvrij uitgevoerd. De berekeningen zijn verricht met behulp van het programma Aerius Calculator. Uit de berekening blijkt dat het projecteffect op de Natura 2000-gebieden kleiner is dan of gelijk is aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijke projectbijdrage zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen ontheffing benodigd is voor het aspect stikstof.
Conclusie
Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming voor wat betreft gebiedsbescherming.
5.5.3 Flora & fauna
Toetsingskader
Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.
Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Beoordeling
Door Veldbiologische Werken is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Rapportage daarvan is als Bijlage 6 gevoegd bij deze toelichting. De quickscan heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ontwikkeling.
Uit de bevindingen van het veldonderzoek, het literatuur- en bronnenonderzoek en toetsing van de resultaten van dit onderzoek aan de Wet natuurbescherming en de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, blijkt dat de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden niet wetsovertredend is als wordt voldaan aan de in de rapportage beschreven voorwaarden. Uitzondering hierop vormt het mogelijk functioneel gebruik van het plangebied door marterachtigen en vleermuizen waarvoor geldt dat nader onderzoek plaats dient te vinden.
Op 18 oktober 2021 is het aanvullend onderzoek naar marterachtigen en vleermuizen opgeleverd. Het onderzoek is uitgevoerd door Veldbiologische werken en het betreffende rapport is als bijlage 7 toegevoegd aan deze toelichting.
In algemene zin moet ook de zorgplicht in acht worden genomen. Deze zorgplicht geldt met name ten aanzien van broedgevallen van alle vogelsoorten. Aangezien alle vogels tijdens het broeden zijn beschermd, kunnen werkzaamheden tijdens het broedseizoen leiden tot een overtreding van de Wet natuurbescherming.
Ten aanzien van marterachtigen concludeert het onderzoek dat deze geen gebruik maken van het plangebied. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is derhalve niet aan de orde.
In de nabijheid van het plangebied is een kraamverblijf voor vleermuizen aangetroffen. Alhoewel deze zich dus buiten het plangebied bevindt ligt het plangebied wel binnen de invloedssfeer van de beoogde werkzaamheden. Het verblijf kan hinder van aan en afvoer van materiaal etc. ondervinden. Verder zijn in het plangebied zomerverblijven van de Gewone dwergvleermuis en een enkele Laatvlieger aangetroffen. Het plangebied wordt als vliegroute gebruikt en gedurende de baltsperiode gebruikt als baltsroute. Er zijn geen paar- en baltsverblijven aangetroffen. Het plangebied wordt verder gebruikt als foerageergebied. Er zijn verder geen winterverblijven of massazwermen aangetroffen.
Bij de voorgenomen werkzaamheden is het niet uit te sluiten dat Gewone dwergvleermuis wordt verstoord, geschaad en/of vernietigd. Overtreding van de Wet natuurbescherming is redelijkerwijs aanwezig, derhalve dient ontheffing Wet natuurbescherming aangevraagd te worden. De ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is op 2 februari 2022 aangevraagd.
Ten behoeve van de bescherming van de aangetroffen Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger worden mitigerende maatregelen getroffen. Deze maatregelen bestaan uit het plaatsen van tijdelijke kasten (vleermuiskasten Model A en Model B), paalkasten en kasten aan bouwborden. Zodra de gewenningsperiode voorbij is worden de bestaande verblijven ongeschikt gemaakt.
Bij realisatie van de woningen worden permanente voorzieningen aangebracht, zijnde geschakelde inbouwkasten en permanente vleermuiskasten verwerkt in boeiboorden en dakranden. Dit volgens geldend Kennisdocument Gewone dwergvleermuis en ingewonnen informatie ten aanzien van Laatvlieger.
Tijdens het project zal op meerdere punten expertise van een vleermuisdeskundige ingeschakeld worden. Controle op de functionaliteit van de maatregelen van ongeschikt maken (verwijderen Klimopbegroeiing, tochtgaten maken in wand/muren, tochtgaten maken in pannendak, belichting) dient te worden uitgevoerd alsmede een monitoring van 1 jaar na realisatie van het project.
Conclusie
De aanvraag ontheffing Wet natuurbescherming voor onderhavige planlocatie is op 2 februari 2022 ingediend bij het bevoegd gezag (Provincie Noord-Brabant). Op basis van de uitgevoerde onderzoeken en het treffen van bovenstaande mitigerende maatregelen ligt het in de lijn der verwachting dat een ontheffing Wet natuurbescherming zal worden verleend. Het aspect flora en fauna vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig initiatief
5.6 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Beoordeling
De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen: rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied. Het plangebied ligt in een gebied dat (in de toekomstige situatie) kan worden gekenmerkt als ‘rustige woonwijk’. Richtafstanden gelden derhalve onverkort. Onderhavig bestemmingsplan maakt de toevoeging van woningen mogelijk, waardoor ter plaatse gevoelige functies worden toegevoegd. Bij de beoordeling van een project voor de realisatie van een gevoelige functie moet enerzijds beoordeeld worden of de ontwikkeling geen gevolgen heeft voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijvigheid. Anderzijds moet getoetst worden of ten aanzien van de milieubelasting van deze bedrijvigheid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele hindergevende inrichtingen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van deze inrichtingen met daarbij de afstand tot de woningbouwlocatie en de relevante richtwaarde uit de VNG-brochure.
Naam inrichting | Locatie | Max. milieucategorie | Afstand tot plangebied | Grootste richtwaarde |
Bestemming 'Maatschappelijk' | Minckelersstraat 5, 7, 9 en 27 | 2 | 40 meter | 30 meter |
Bestemming 'Maatschappelijk' | Pastoor Pottersplein 2 en 14 | 2 | 71 meter | 30 meter |
Bestemming 'Gemengd - 1' | Pastoor Pottersplein 48 | 2 | 67 meter | 30 meter |
Bestemming 'Gemengd - 1' | Archimedesstraat 17 | 2 | 45 meter | 30 meter |
Bestemming 'Horeca' | Terheijdenseweg 70 | 2 | 72 meter | 30 meter |
Bestemming 'Bedrijf' | Liniestraat 15 e.v. | 2 | 85 meter | 30 meter |
Bestemming 'Bedrijf' | Lachappellestraat 35 | 2 | 0 | 30 meter |
Zoals uit de tabel blijkt kan aan nagenoeg alle richtafstanden worden voldaan. Hierbij is gemeten vanaf de grens van de hindergevende bestemming tot onderhavige woonbestemmingsgrens. Relevante bedrijvigheid bevindt zich doorgaans op grotere afstand. Vanwege deze bedrijvigheid geldt aldus dat binnen het plangebied ten aanzien van omliggende bedrijvigheid een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Omgekeerd betekent dit ook dat omliggende bedrijvigheid vanwege de voorgenomen ontwikkeling niet worden belemmerd in hun (maximale) bedrijfsvoering.
Begrenzing plangebied (lijn met rode bolletjes) geprojecteerd onder het vigerende bestemmingsplan "Belcrum". Met de blauwe contour is locatie Lachappellestraat 35 geduid.
Met het planvoornemen wordt de vigerende bestemming 'Bedrijf' binnen het plangebied wegbestemd. Het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan is echter niet geheel in overeenstemming met de begrenzing van de bedrijfsbestemming zoals thans aanwezig binnen de voormalige houthandellocatie. Het perceel kadastraal bekend als gemeente Breda, sectie D, nummer 8103 (Lachappellestraat 35) maakt geen onderdeel uit van de begrenzing van het onderhavige bestemmingsplan (zie bovenstaande afbeelding). Dit betekent dat aldaar de bedrijfsbestemming wordt bestendigd, hetgeen mogelijk van negatieve invloed is op het woon- en leefklimaat binnen het plangebied. Ter plaatse is bedrijvigheid tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Hierbij hoort een richtafstand van 30 meter. Nieuwe woningen komen op circa 8 meter van de bedrijfsbestemmingsgrens te liggen. De woonbestemmingsgrens ligt op 0 meter tot de bedrijfsbestemmingsgrens. Er wordt derhalve niet voldaan aan de richtafstand. Om die reden is nagegaan of en wat voor bedrijvigheid ter plaatse aanwezig is. Uit de inventarisatie blijkt dat de locatie gebruikt wordt voor opslag van privémateriaal en voor materiaal voor een bouwbedrijf (steigermateriaal, voegzand, kruiwagens en enkele vloeistoffen die gebruikt worden bij het impregneren van gevels). Naar aanleiding van de inventarisatie heeft de omgevingsdienst geconcludeerd dat geen sprake is van een bedrijfsmatige omvang en dan ook geen sprake is van een inrichting. Er is dan ook geen sprake van een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer of omgevingsvergunning onderdeel milieu of een noodzaak daartoe. Navolgend is ten aanzien van de aspecten geluid, geur en stof beoordeeld of een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied te waarborgen is en of de bestaande bedrijfsactiviteiten niet worden belemmerd vanwege de nieuwbouw.
Geluid
Door De Roever Omgevingsadvies is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. De Rapportage daarvan is als Bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd. Uit de rekenresultaten blijkt dat ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voldaan kan worden aan de richtwaarden uit stap 2 van de publicatie Bedrijven en milieuzonering. Daarmee kan gesteld worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfklimaat ter plaatse van het plangebied. Door de omgevingsdienst is geconcludeerd dat geen sprake is van activiteiten met een bedrijfsmatige omvang en dat daarom ook geen sprake is van een inrichting. Er is dan ook geen sprake van een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer of omgevingsvergunning onderdeel milieu of een noodzaak daartoe. Mocht er in de toekomst wel een noodzaak zijn, dan wordt getoetst aan de grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. De grenswaarde bedraagt 50 dB(A) etmaalwaarde. Ter plaatse van alle toetspunten binnen (en buiten) het plangebied wordt aan deze grenswaarde voldaan. Er is daarom geen sprake van een belemmering voor de bedrijfsvoering vanwege de nieuwbouw.
Ten aanzien van het maximaal geluidniveau geldt dat op bijna alle toetspunten binnen het plangebied niet wordt voldaan aan de richtwaarde uit stap 2. Daarom moet worden beoordeeld of wordt voldaan aan de grenswaarde uit stap 3 van de publicatie Bedrijven en milieuzonering. Als deze grenswaarde wordt gehanteerd, moet worden gemotiveerd waarom deze geluidbelasting in deze concrete situatie acceptabel is, waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken. Omdat er geen andere bronnen van industrielawaai in de omgeving zijn (het project ligt buiten de richtafstanden voor geluid van andere bedrijven in de omgeving) en er geen hoge geluidbelastingen door wegverkeer is, zal cumulatie niet tot een knelpunt leiden. Alleen ter plaatse van blokken 7, 8 en 9 wordt aan de grenswaarde uit stap 3 van de publicatie Bedrijven en milieuzonering voldaan. Ter plaatse van alle overige blokken is sprake van een overschrijding. Uit de rekenresultaten is op te maken dat de overschrijding zich voordoet als in de nachtperiode (om 06.00 uur ’s-ochtends) steigermateriaal wordt geladen. Dit houdt niet per definitie in dat geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Een maximaal geluidniveau tot 55 / 50 / 45 dB(A) in de dag / avond / nachtperiode binnen in woningen wordt aanvaardbaar geacht. Bij een geluidbelasting op de gevel van ten hoogste 75 dB(A) is een geluidwering van die gevel van ten hoogste 30 dB(A) noodzakelijk om tot het aanvaardbaar binnenniveau van 45 dB(A) in de nachtperiode te komen. Uit leveranciersinformatie van de woningen (het concept MorgenWonen) blijkt dat de geluidwering van de gevels dusdanig is, dat een aanvaardbaar binnenniveau gewaarborgd kan worden. Deze conclusie kan echter op 1 dB(A) na niet worden genomen voor de zolders van blokken 12 en 13. Mogelijke oplossingen zijn:
- Geen verblijfsruimtes zoals slaapkamers toe staan op de zolders van blokken 12 en 13;
- Het verbeteren van de geluidwering van de gevels van de zolders van blokken 12 en 13;
- Het toepassen van dove gevels ter plaatse van de overschrijdingen op de zolders van blokken 12 en 13 (gevels tussen een verblijfsruimte en de buitenlucht mogen dan geen te openen delen bevatten).
Deze maatregelen zijn reëel. Bij uitvoering daarvan is in de woningen sprake van een acceptabel verblijfklimaat. Omdat de overschrijding van het maximale geluidniveau plaatsvindt in de vroege ochtend, op een moment wanneer redelijkerwijs door bewoners niet dan wel weinig buiten de woning wordt verbleven, staat het maximaal geluidniveau ook buiten de woning een acceptabel verblijfklimaat niet in de weg. Omdat ter plaatse van bestaande woningen in de omgeving ook niet wordt voldaan aan de grenswaarde (de berekende waarden op bestaande woningen zijn vergelijkbaar met de berekende waarden op de beoogde woningen), vormen de nieuwe woningen geen extra belemmering voor het bedrijf.
Geur
Binnen het plangebied bestaat ten aanzien van geur reeds de mogelijkheid om een geurgevoelig object te realiseren. Bedrijvigheid waarbij geuremissie is te verwachten wordt derhalve niet extra belemmerd vanwege het planvoornemen. Bij omschakeling naar een inrichting kent het Activiteitenbesluit met artikel 2.7a voldoende waarborgen om overlast vanwege geur te voorkomen. Binnen het plangebied is een goed woon- en leefklimaat vanwege geur derhalve te waarborgen.
Stof
Het vigerende bestemmingsplan biedt slechts beperkte mogelijkheden voor de vestiging van bedrijvigheid waarbij op basis van de Staat van Bedrijfsactiviteiten behorend bij de regels van het vigerende bestemmingsplan emissie van stof te verwachten is. In de gevallen dat het aspect stof een af te wegen aspect betreft, gaat het om activiteiten die in zijn algemeenheid inpandig plaatsvinden. Het bedrijfsperceel is thans bebouwd met een bedrijfsloods waardoor eventuele bedrijfsactiviteiten inpandig plaatsvinden. Emissie van stof buiten deze loods is niet te verwachten.
Binnen het plangebied is vanwege omliggende bedrijvigheid aldus een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd. Met het wegbestemmen van een groot deel van de vigerende bedrijfsbestemming wordt voorkomen dat binnen het plangebied zich nieuwe bedrijvigheid gaat vestigen. Dit komt ten goede aan het woon- en leefklimaat ter hoogte van omliggende gevoelige functies.
Conclusie
Binnen het plangebied is met betrekking tot milieuzonering een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verzekerd.
5.7 Geluid (Wegverkeerslawaai)
Toetsingskader
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
- de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh - het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
- de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
- functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:
Stedelijk | Buitenstedelijk | |
Aantal rijstroken | Aantal meter aan weerszijden van de weg | Aantal meter aan weerszijden van de weg |
5 of meer | 350 m | 600 m |
3 of 4 | 350 m | 400 m |
1 of 2 | 200 m | 250 m |
Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.
Beoordeling
Het plangebied is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de Terheijdenseweg, Nieuwe Kadijk/Crogtdijk, en Stationslaan en de spoorweg. Derhalve is door Aveco de Bondt in oktober 2020 een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Rapportage daarvan is als Bijlage 9 gevoegd bij deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat als gevolg van het wegverkeer vanwege de Terheijdenseweg en Stationslaan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Het aanvragen van hogere grenswaarden voor deze wegen is niet noodzakelijk. Vanwege de spoorweg bedraagt de geluidbelasting bij de nieuwe woningen niet meer dan de voorkeurswaarde 55 dB bedraagt. Het aanvragen van hogere grenswaarden voor deze spoorweg is niet noodzakelijk.
Als gevolg van de Nieuwe Kadijk/Crogtdijk wordt ter plaatse van één woning ten hoogste 49 dB berekend op zolderniveau. Hiermee wordt voorkeurswaarde met 1 dB overschreden.
Omdat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden als gevolg van het wegverkeer zijn geluidreducerende maatregelen onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat:
- op de relevante weg reeds een geluidreducerende wegdekverharding is toegepast.
- de kosten van het aanleggen van een geluidscherm, met als doel op zolderniveau de geluidbelasting met 1 dB te reduceren, niet in verhouding staan tot de te behalen geluidsreductie.
Aan de woning wordt een bouwkundige maatregel getroffen. Dit houdt in dat de noordgevel op de zolderverdieping van de woning ‘doof’ wordt uitgevoerd (zonder te openen delen). Aan de oost- en westzijde, waar geen sprake is van een overschrijding van de voorkeurswaarde, zijn ramen opgenomen die kunnen worden geopend. Gezien de marginale overschrijding van 1 dB van de voorkeurswaarde, zal, met de huidige bouwwijze, geen aanvullende geluidwering nodig zijn om het binnenniveau van 33 dB conform het Bouwbesluit te borgen.
In de regels is vastgelegd dat van woning A17 de noordgevel op de zolder ‘doof’ is (zonder te openen delen). Er hoeven dan voor de nieuwe woningen geen hogere waarden te worden vastgesteld.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening geldt dat, daar geen sprake is van een geluidbelasting hoger dan de zogenaamde voorkeurswaarde vanwege meerdere wegen, de gecumuleerde geluidbelasting een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet in de weg staat.
Conclusie
Als gevolg van de wegverkeerslawaai wordt ter plaatse van één woning ten hoogste 49 dB berekend op de zolderverdieping. In de regels is vastgelegd dat van deze woning de noordgevel op de zolder ‘doof’ is (zonder te openen delen). Er hoeven dan voor de nieuwe woningen geen hogere waarden te worden vastgesteld.
5.8 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:
- 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
- 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling betreft de toevoeging van 26 woningen. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1.500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende wegen zijn de Terheijdenseweg en de Nieuwe Kadijk. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze wegen onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tot slot blijkt uit Hoofdstuk 4 dat het aantal verkeersbewegingen ten aanzien van het onderhavige planvoornemen slechts beperkt toeneemt. Daarmee kan worden gesteld dat met betrekking tot luchtkwaliteit een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied is gegarandeerd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
5.9 Externe Veiligheid
5.9.1 Inrichtingen en externe veiligheid
Toetsingskader
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Specifiek voor LPG-tankstations is tevens de 'circulaire effectafstanden LPG-tankstations' relevant. Met deze circulaire wordt een handreiking gegeven ten behoeve van de beoordeling van externe veiligheid van LPG-tankstations. Daarbij staat het rekening houden met effectafstanden centraal en wordt aangesloten bij hetgeen geregeld is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). In de circulaire wordt het bevoegd gezag verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd.
Uitsnede van de risicokaart, waarop het plangebied globaal is aangeduid met een gele ster.
De dichtstbijzijnde inrichting met een potentieel veiligheidsrisico betreft een inrichting met een LPG-installatie aan de Nieuwe Kadijk 25 te Breda. De grens van de inrichting ligt op een afstand van circa 180 meter tot het plangebied. Gelet op deze afstand wordt voldaan aan de effectafstand van 60 meter tussen een LPG-tankstation en een (beperkt) kwetsbaar object. Voor het plaatsgebonden risico gelden op grond van artikel 5, lid 3 Bevi jo. artikel 2 Revi vaste afstanden tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit betreft in onderhavig geval een contour van 25 meter tot het LPG-vulpunt en LPG-reservoir en 15 meter tot de LPG-afleverinstallatie. Het plangebied ligt niet binnen deze contouren, derhalve is het plaatsgebonden risico niet van invloed op onderhavig initiatief. Het groepsrisico wordt niet bepaald aan de hand van vaste contouren. De noodzaak tot verantwoording van het groepsrisico wordt bepaald aan de hand van de vraag of de toevoeging van (beperkt) kwetsbare objecten is gelegen binnen het invloedsgebied van de inrichting. Voor LPG-tankstations geldt een invloedsgebied van 150 meter, gerekend vanaf het LPG-vulpunt en LPG-reservoir. Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen dit invloedsgebied. Deze inrichting heeft derhalve geen invloed op onderhavig planvoornemen. Voor het overige zijn er geen inrichtingen met een potentieel veiligheidsrisico gelegen nabij het plangebied.
Conclusie
Met onderhavig bestemmingsplan is geen sprake van een plaatsgebonden risico. Het groepsrisico behoeft niet te worden verantwoord. Het aspect inrichtingen en externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
5.9.2 Transport en externe veiligheid
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6per jaar.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen op een afstand van circa 317 meter van de spoorweg tussen Breda en Roosendaal waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voor deze spoorweg geldt dat er op basis van de risicokaart geen sprake is van een risicocontour die reikt tot binnen het plangebied. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van deze spoorweg, echter niet binnen de eerste 200 meter daarvan. Op basis van art. 7 en 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Deze is navolgend opgenomen. Tevens is als Bijlage 10 bij deze toelichting het standaardadvies van de brandweer opgenomen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Om effectief en efficiënt hulp te kunnen bieden ten tijde van een ongeval zijn de opkomsttijd, de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen van belang. De hulpverleningsdiensten moeten voldoende capaciteit beschikbaar hebben om alle effecten binnen een kort tijdsbestek te kunnen bestrijden.
Voor de onderhavige situatie is de opkomsttijd minder dan 12 minuten, waarmee wordt voldaan aan de norm voor de opkomsttijden uit het Dekkings- en spreidingsplan 2015-2019 van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant ten aanzien van woonfuncties na 2003. Om een brand in het plangebied te kunnen bestrijden is het noodzakelijk dat er voldoende primair en secundair bluswater aanwezig is. Voor ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij eveneens een omgevingsvergunning deelzaak bouwen noodzakelijk is, wordt de aanwezigheid van bluswater in het kader van deze vergunning getoetst. Door de centrale ligging van het plangebied, waar reeds in de directe omgeving alsook binnen het plangebied sprake is van een woonfunctie, is de aanwezigheid van primair bluswater reeds verzekerd. Het plangebied is via het wegennet goed bereikbaar voor voertuigen van hulpverleningsdiensten.
Zelfredzaamheid
In geval van blootstelling aan een toxisch gas is het handelingsperspectief ‘schuilen’ de beste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij van belang.
Bij renovatiewerkzaamheden, zoals in het plangebied ontwikkeld gaan worden, is sprake van steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelingsinstallatie - waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen - dienen voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen. Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Het plangebied ligt binnen het dekkingsgebied van een waarschuwings- en alarmeringsinstallatie. Daarnaast is NL Alert operationeel voor vele mobiele telefoons. Dit kan worden gebruikt om de bevolking in geval van een calamiteit te waarschuwen.
Conclusie
Het aspect transport en externe veiligheid is geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
5.9.3 Buisleidingen en externe veiligheid
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving buisleidingen zijn gelegen waarop de circulaire van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat er binnen en in de nabijheid van het plangebied geen hogedruk buisleidingen zijn gelegen, waarvoor een beschermingsregime geldt op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Conclusie
Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
5.10 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
De hierna volgende kabels en leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer''.
- hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
- buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
- buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
- buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
- buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken''
Beoordeling
Er zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig binnen het plangebied of in de directe nabijheid ervan. Onder de reeds bestaande wegen is thans wel riolering aanwezig. Daarnaast zijn onder de bestaande infrastructuur kabels en leidingen aanwezig ten behoeve van onder andere gas, water, elektriciteit en telefonie. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd. Bestaande leidingen worden mogelijk verlegd.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
5.11 Milieueffectrapportage En Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Toetsingskader
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
- Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
- Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden;
- Plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 - Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat de effecten van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, die via het herzien van een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, middels een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld moeten worden gebracht. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld, op basis waarvan beoordeeld wordt of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen.
Beoordeling
In onderhavige situatie is er sprake van de toevoeging van 26 woningen binnen het stedelijk gebied van Breda. Dit betreft geen activiteit die voorkomt op de C-lijst. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER. De activiteit komt wel voor op de D-lijst, namelijk onder categorie D 11.2, de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De grenswaarde betreft hier gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op o.a. een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. Het initiatief heeft slechts betrekking op de realisatie van 26 woningen. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde uit de D-lijst ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Er geldt derhalve geen verplichting tot het uitvoeren van een formele m.e.r.-beoordeling, waardoor enkel een vormvrije m.e.r.-beoordeling resteert. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in een door het bevoegd gezag beoordeelde aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling. Besloten is dat de noodzaak tot het opstellen van een milieueffectrapportage ontbreekt. De aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling is als Bijlage 11 gevoegd bij deze toelichting.
Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Onderhavige ontwikkeling heeft met zekerheid geen mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.
Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
Conclusie
Zoals beschreven is er bij onderhavig plan geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de Interim omgevingsverordening. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.
6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige karakteristieken en waarden van het plangebied en de omgeving en de voorgenomen ontwikkeling. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, dient deze juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologisch instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.
6.2 Hoofdopzet
6.2.1 Bestemmingsplan algemeen
Een bestemmingsplan bestaat uit regels en de verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden.
6.2.2 Indeling regels
Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregels.
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
6.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 1 'Inleidende regels'
Artikel 1 Begrippen
In het eerste artikel, 'begrippen', worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Voor sommige begrippen worden in de SVBP en Bor omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeeldingen geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP richtlijnen gegeven die zijn overgenomen in dit plan.
Hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels'
Artikel 3 Groen
Om de stedenbouwkundige kwaliteit van het woongebied juridisch te verzekeren is het structureel groen in het woongebied bestemd als ‘Groen’. Dit betreft de groenvoorziening centraal in het woongebied. Naast groenvoorzieningen zijn binnen deze bestemming ook water en waterhuishoudkundige voorzieningen en speelvoorzieningen toegestaan. Ondergeschikt hieraan kunnen tevens onder andere verhardingen worden aangelegd binnen deze bestemming.
Artikel 4 Verkeer
Deze bestemming is gegeven aan de wegen en gebieden met een functie voor verkeer en verblijf. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Artikel 5 Wonen
De gronden waar (de nieuw te realiseren) woningen zijn toegestaan, zijn bestemd als 'Wonen'. De woningen dienen te worden opgericht binnen het aangegeven bouwvlak. Het totaal aantal wooneenheden bedraagt maximaal 26. De maatvoeringseisen waaraan het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken dienen te voldoen zijn opgenomen in de regels. Er is een voorwaardelijke verplichting in de bouw- en gebruiksregels opgenomen ter waarborging van de aanleg van voldoende waterbergingsvoorzieningen. Vanwege de berekende geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai is voor één woning door middel van een specifieke bouwaanduiding opgenomen dat de noordgevel van de woning op de zolderverdieping uitgevoerd dient te worden als dove gevel. Vanwege industrielawaai mogen enkele woningen geen geluidsgevoelige ruimten op de zolderverdieping hebben.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
Hoofdstuk 3 'Algemene regels'
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is het strijdig gebruik geregeld.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is een aantal regels opgenomen waarvoor afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Hier is bijvoorbeeld in opgenomen dat er afgeweken mag worden van de in het bestemmingsplan genoemde maten mits deze afwijking niet meer dan 10% bedraagt en technisch noodzakelijk is.
Artikel 10 Overige regels
In dit artikel zijn regelingen opgenomen waarmee wordt gewaarborgd dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid en waterbergende voorzieningen worden gerealiseerd.
Hoofdstuk 4 'Overgangs- en slotregels'
Artikel 11 Overgangsrecht
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wabo, overgenomen. Het betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan 'Belcrum, Terheijdenseweg-Minckelersstraat' te Breda.
7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
7.2 Toepassing Grondexploitatiewet
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
7.3 Financiële Haalbaarheid
Ten behoeve van dit plan is tussen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst is het kostenverhaal opgenomen. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve in dit geval niet noodzakelijk. Met de overeenkomst is de uitvoerbaarheid van voorliggend ontwikkelgericht bestemmingsplan gewaarborgd.
8 Communicatie
8.1 Inleiding
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor het voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
Als eerste is een concept-ontwerpbestemmingsplan opgesteld. In dat stadium vindt ook het wettelijke vooroverleg plaats met instanties als waterschap, diensten van het Rijk en provincie (paragraaf 8.2.1). Indien dit traject is afgerond, start de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan (paragraaf 8.2.3).
8.2 Procedure
8.2.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarnaast heeft de gemeente de mogelijkheid om een voorontwerp van het bestemmingsplan ter inzage te leggen voor een inspraakperiode van zes weken. Dit inspraakmoment maakt geen onderdeel uit van de ‘formele’ procedure uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Vooroverleg heeft plaatsgevonden met het waterschap Brabantse Delta, Brandweer Midden- en West-Brabant en de provincie Noord-Brabant. Ook is het plan toegestuurd aan de wijkraad Belcrum. Van de wijkraad is geen reactie ontvangen.
Waterschap Brabantse Delta
Aangezien de belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap naar wens zijn opgenomen in het bestemmingsplan geeft het waterschap een positief wateradvies. Het waterschap geeft wel aan dat per 1 april 2021 de grenswaarde voor het compenseren van nieuw verhard oppervlak in de Algemene regels verlaagd is van 2.000 m² naar 500 m². Dit is aangepast in de waterparagraaf.
Het waterschap wijst er op dat de GHG in het plangebied beperkt is onderzocht. Het waterschap verzoekt om de GHG beter te onderzoeken door onderzoek ter plaatse zoals het meten van de grondwaterstand. Een dergelijk onderzoek was reeds in uitvoering. De watertoets is aangevuld met de eerste resultaten uit dit onderzoek.
Brandweer Midden- en West-Brabant
De brandweer Midden- en West-Brabant geeft aan dat het plangebied voldoet aan de criteria van het standaardadvies. Bij het beoordelen van het waterleidingtracé zal tevens de positionering van de brandkranen worden beoordeeld. Deze dienen binnen 200 meter van de voordeuren aanwezig te zijn.
Provincie Noord-Brabant
Het bestemmingsplan is aangemeld bij de provincie voor vooroverleg. Hieruit blijkt dat de in het voorontwerp betrokken ruimtelijke aspecten geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
8.2.2 Omgevingsdialoog
Woensdagavond 23 september 2020 was er een goed bezochte online bijeenkomst over de herontwikkeling van het plangebied. In verband met de maatregelen omtrent het coronavirus (COVID-19) werd besloten om dit digitaal via een webinar met Microsoft Teams te doen. De bijeenkomst was georganiseerd op initiatief van projectontwikkelaar Cantrijn B.V. Tussen 19:00 en 20:30 uur hebben circa 65 mensen gekeken naar de online presentatie over het plan om het plangebied tot woongebied te transformeren. Na afloop van de presentatie was er gelegenheid om vragen te stellen. Dit kon via de ‘Vragen en antwoorden’-sectie van Microsoft Teams. Ook via e-mail was (en is) er gelegenheid om reactie te geven of vragen te stellen. Er zijn circa 180 vragen gesteld die deels al zijn beantwoord tijdens de online bijeenkomst. Alle vragen en opmerkingen zijn zo goed mogelijk opgenomen in een verslag. Ook is in dit verslag aangegeven wat er met de suggesties en opmerkingen van buurtbewoners is gedaan.
De initiatiefnemer concludeerde dat de avond goed is verlopen. Het verslag is toegestuurd aan deelnemers van de online bijeenkomst en de gemeente Breda. Het verslag is tevens bijgevoegd als Bijlage 12 bij deze toelichting.
8.2.3 Zienswijzen
Het bestemmingsplan is als ontwerp voor de duur van zes weken ter inzage gelegd van 23 december 2021 tot en met 2 februari 2022 . Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende de periode van de terinzagelegging zijn vier zienswijzen tegen het plan ingebracht. De zienswijzen in het vastellingsbesluit samengevat en van commentaar voorzien. Als gevolg van de zienswijzen behoeft het ontwerp geen aanpassing en wordt voorgesteld het bestemmingsplan ongewijzigd vast te stellen.
8.2.4 Beroep
Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk.