Prinsenbeek, Heikantsestraat 35
Bestemmingsplan - Gemeente Breda
Vastgesteld op 20-10-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan "Prinsenbeek, Heikantsestraat 35" met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2021216015-VG01 van de gemeente Breda;
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.6 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.7 Afwaterend verhard oppervlak
oppervlakte waarvan de neerslag tot afstroming komt met afvoer op riolering of oppervlaktewater. Naast hoofdgebouwen worden ook bijgebouwen, inritten en overige terreinverhardingen beschouwd als afwaterend verhard oppervlak als ze zijn voorzien van een afvoer. Dakoppervlakken worden horizontaal gemeten.
1.8 archeologische waarden
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bed & breakfast
een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf al dan niet met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning;
1.11 begane grond
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau;
1.12 belwinkel
elke ruimte voor het bedrijfsmatig aan het publiek gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, al dan niet in daarvoor bestemde belcabines, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen en het toegang bieden tot het internet al dan niet in combinatie met de verkoop van telefoons of accessoires voor telefoons;
1.13 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
- 1. legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning;
- 2. het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.17 bijgebouw
een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.26 dakopbouw
een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw;
1.27 duurzame invulling van de waterbergingsvoorziening
het in beginsel in stand houden en verbeteren van het watersysteem door infiltratie of verdamping en zuivering in een bovengronds systeem.
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.29 geluidsgevoelig object
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in de Wet geluidhinder en in het Besluit geluidhinder;
1.30 geluidsgevoelige ruimte
een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van minimaal 11 m²;
1.31 groen
Bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen;
1.32 groen dak
een waterbergingsvoorziening in de vorm van een dak met dakbedekking waarop een laag is aangebracht die hoofdzakelijk bestaat uit substraat met levende planten waardoor de dakbedekking hemelwater bergt en vertraagd afvoert;
1.33 groothandel in smart en/of headproducten
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen;
1.34 headshop
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden;
1.35 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken dan wel gelet op de bestemming;
1.36 huishouden
een samenlevingsvorm van een of meer personen, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;
1.37 huisvesting in verband met mantelzorg
huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.
1.38 kamerverhuur
het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt;
1.39 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.40 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, telefooncellen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie;
1.41 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.42 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.43 selectiebesluit
een door het bevoegd gezag genomen besluit op basis van het in het archeologische onderzoeksrapport opgestelde selectieadvies;
1.44 smartshop
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen;
1.45 voorgevel
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.46 (voor)gevelrooilijn
- 1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
- 2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
1.47 waterbergingsvoorzieningen
bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater in de bodem, zoals wadi’s, verlaging in het groen, waterbergende verharding, waterberging op het dak, grindkoffers, infiltratiekratten en/of het aanbrengen of vergroten van (bestaande) greppels, (zak)sloten, watergangen en vijvers;
1.48 wonen
het voeren van een huishouden in een woning;
1.49 woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelsgrens
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel;
2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;
2.3 bebouwingspercentage
het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald;
2.6 hoogte van een dakopbouw
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;
2.7 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 peil
- 1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen;
- b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. geluidbeperkende voorzieningen;
- d. speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. verhardingen in de vorm van fiets- en voetpaden;
- g. kunstobjecten.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden;
- b. groen;
- c. geluidbeperkende voorzieningen;
- d. kunstobjecten;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. parkeren;
- g. speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;
met daarbij behorend(e):
- b. groen;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. parkeren;
- e. speelvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke bouwregels
- a. Het oprichten van bebouwing is uitsluitend toegestaan indien wordt voorzien in een waterbergingsvoorziening met voldoende capaciteit. De capaciteit van de waterbergingsvoorziening wordt als volgt berekend:
- 1. minimaal 7 liter per m2 afwaterend verhard oppervlak bij het vervangen van bestaande afwaterende verharding.
- 2. minimaal 78 liter per m2 afwaterend verhard oppervlak voor de toename in afwaterend verhard oppervlak ten opzichte van de bestaande situatie.
- 3. in afwijking van het bepaalde onder 2 mag voor de toename in afwaterend verhard oppervlak worden vooorzien in een waterbergingsvoorziening met een capaciteit van 60 liter per m2 wanneer er sprake is van een duurzame invulling van de waterbergingsvoorziening.
- 4. een groen dak wordt niet als afwaterend verhard oppervlak aangemerkt wanneer de capaciteit van deze waterbergingsvoorziening minimaal 20 liter per m2 bedraagt.
- b. het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.3 onder a als het voorzien in een waterbergingsvoorziening met voldoende capaciteit redelijkerwijs niet mogelijk is of reeds anderszins in een waterbergingsvoorziening is voorzien.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 voor:
- a. het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:
- 1. maximaal 30 m2 van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt;
- 2. het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;
- 3. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;
- 4. de activiteit niet-vergunningplichtig ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mag zijn;
- b. voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande woning als huisvesting in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:
- 1. maximaal 30 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;
- 2. deze huisvesting niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
- 3. geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmeringen ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;
- 4. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als huisvesting in verband met mantelzorg moet worden beëindigd.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
- a. het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming;
- b. onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- 1. het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart-, grow- en headshop, alsmede een groothandel in smart-, grow- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;
- 2. het gebruik van bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning;
- 3. het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit
- 4. het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;
- 5. het gebruik van een woning voor kamerverhuur;
- c. het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a., indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dit om technische redenen noodzakelijk is;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;
- 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Parkeren
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen wordt verleend, indien wordt aangetoond dat in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw.
- b. Het parkeren of stallen van auto's dient plaats te vinden in, op of onder het gebouw, danwel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- c. Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota Parkeernormen Breda 2021 en wijzingen daarvan.
- d. De onder a. genoemde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
- e. Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
- 1. indien het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- en stallingsruimte is voorzien.
- f. Het college kan aan de omgevingsvergunning, als bedoeld onder e, (financiële) voorwaarden verbinden.
- g. Indien het onder c. genoemde Nota Parkeernormen Breda 2021, na vaststelling van dit plan wordt gewijzigd, moet bij het bouwen en het uitbreiden of veranderen van activiteiten of functies op grond van deze planregels worden voldaan aan deze gewijzigde nota.
9.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Prinsenbeek, Heikantsestraat 35".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.1.1 Aanleiding
De Heikantsestraat 35 betreft een voormalig agrarisch bedrijf dat in de loop van de tijd binnen het stedelijk gebied van de kern Prinsenbeek terecht is gekomen. De locatie is al vele jaren geleden zijn agrarische functie kwijt geraakt en in gebruik genomen als woning. De locatie is circa 5.670 m2 groot.
Het onderhavig initiatief is gericht op de sloop van de bestaande opstallen en op het perceel zijn 16 grondgebonden woningen geprojecteerd. Het nu voorliggend bouwplan is het resultaat van een uitgebreide omgevingsdialoog met de omwonenden. Als gevolg van de dialoog is het ontwerp diverse keren aangepast.
Inrichtingstekening begane grond. Bron: REDD, 2020
1.1.2 Doel
Voor de gronden vigeert thans het bestemmingsplan "Kom Prinsenbeek", zoals vastgesteld d.d. 15 december 2005 en bij besluit van de Raad van State onherroepelijk geworden op 6 februari 2008. In dit bestemmingsplan zijn de gronden binnen het plangebied bestemd als 'Woondoeleinden'. Het realiseren van 16 grondgebonden woningen is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Het vigerend bestemmingsplan staat niet toe dat het aantal woningen wordt uitgebreid ten opzichte van de bestaande situatie. Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient derhalve een nieuw bestemmingplan voor het plangebied opgesteld te worden. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische basis voor de voorgenomen ontwikkeling.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.2.1 Ligging
Het plangebied is gelegen aan de Heikantsestraat nabij de hoek Heikantstestraat - Velsgoed. De Velsgoed en de Heikantsestraat vormen vanaf dit punt de belangrijkste ontsluitingsweg van de kern Prinsenbeek. Het plangebied ligt in het noorden van deze hoek. Ten noorden van de locatie ligt het sportpark van Prinsenbeek waar een tennisvereniging, een voetbalvereniging en een hockeyverening gevestigd zijn. Ten oosten, zuiden en westen liggen woongebieden.
1.2.2 Begrenzing
Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Prinsenbeek, sectie E, nummer 5677. De uitgeefbare kavels zijn reeds kadastraal afgesplitst. De oostelijke plangrens wordt gevormd door de Heikantsestraat. De zuidelijke en westelijke grens wordt gevormd door de achtertuinen van de woningen aan de Brielsedreef. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan het sportpark.
Luchtfoto met weergave plangebied met rode contour en kadastrale percelen. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, 2021
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Kom Prinsenbeek", vastgesteld d.d. 15 december 2005 en bij besluit van de Raad van State onherroepelijk geworden op 6 februari 2008. In dit bestemmingsplan zijn de gronden binnen het plangebied aangeduid als 'Woondoeleinden'. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor woningen. Daarnaast zijn deze gronden ook bestemd voor aan-,uit- en bijgebouwen, tuinen, erven en terreinen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere in het gebied passende voorzieningen als brandgangen, groen- en parkeervoorzieningen. De beoogde ontwikkeling past qua gebruik binnen de vigerende bestemmingen maar de bouwregels van het bestemmingsplan staat niet toe dat het aantal woningen toeneemt. Gelet hierop is de realisatie van de beoogde 16 grondgebonden woningen niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Kom Prinsenbeek" met het plangebied rood omkaderd. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, 2021
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting is onderdeel van het bestemmingsplan "Prinsenbeek, Heikantsestraat 35". Andere onderdelen van dit bestemmingsplan zijn de verbeelding en de regels. De toelichting is opgebouwd uit de volgende hoofdstukken:
- In hoofdstuk 2 zijn de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied opgenomen.
- In hoofdstuk 3 is het relevante ruimtelijke provinciale en gemeentelijke beleid beschreven.
- In hoofdstuk 4 worden de doelstellingen van het bestemmingsplan genoemd.
- In hoofdstuk 5 komen de sectorale milieuaspecten aan bod.
- In hoofdstuk 6 is de juridische planbeschrijving opgenomen. In dit hoofdstuk wordt de wijze van bestemmen uiteengezet en is een toelichting gegeven op de regels van het bestemmingsplan.
- In hoofdstuk 7 is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.
- In hoofdstuk 8 is het communicatieproces opgenomen.
Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk zijn achtereenvolgens de ruimtelijke en de functionele structuur van het plangebied uiteengezet. Ook wordt in onderhavig hoofdstuk ingegaan op het cultureel erfgoed.
2.2 Ruimtelijke Structuur
Het plangebied is gelegen in het noordelijk deel van Prinsenbeek en maakt onderdeel uit van een primair woongebied. Prinsenbeek is compact van opzet. De oude linten, waar de Heikantsestraat er één van is, zijn richtinggevend geweest voor de huidige stedenbouwkundige structuur. Wellicht het belangrijkste sturende element is de infrastructuurbundel van de A16 en de spoorlijn. Als gevolg van de aanwezigheid van deze elementen heeft de uitbreiding van Prinsenbeek voornamelijk in zuidelijke, westelijke en noordelijke richting plaatsgevonden. Het centrum van Prinsenbeek is daarmee in de loop van de tijd steeds asymetrischer komen te liggen.
De latere woonuitbreidingen vonden plaats in een vlak landschap dat weinig aanleiding gaf voor een differentiatie in de stedenbouwkundige structuur van de buurten. De woongebieden zijn daarom vooral herkenbaar aan de tijdsgeest van de perioden waarin de buurten gerealiseerd werden.
Het plangebied is een restant van het agrarische verleden en ligt in de driehoek gevormd door de oude linten Heikantsestraat en Brielsedreef. Ten noorden ligt het sportpark dat ingeklemd wordt tussen twee armen van woonbuurten. De Brielsedreef komt uit op het enige bedrijventerrein (De Lind) dat Prinsenbeek heeft.
Luchtfoto van het plangebied en de omgeving. Het plangebied is met een rode contour aangegeven. Bron: streetsmart.cyclomedia.com, 2020
2.3 Functionele Structuur
De functionele strucuur van het plangebied is eenvoudig. De bestaande bebouwing in het plangebied herinnert nog duidelijk aan het agrarisch verleden maar wordt enkel voor wonen gebruikt. Er zijn een woning en enkele voormalige agrarische gebouwen aanwezig. De grond behorende bij de woning is in gebruik als tuin en heeft geen bijzondere inrichting. In de directe omgeving liggen vooral woningen van derden. Het woningtype is overwegend vrijstaand. Grenzend aan de zuidelijke plangrens staat een rijtje aaneengebouwde woningen. De Heikantsestraat waaraan het plangebied ligt, is primair een erfontsluitingsweg.
De enige afwijkende functie grenst aan de noordzijde waar het sportpark van Prinsenbeek is gelegen. Het sportpark biedt plaats aan een voetbal-, hockey en tennisvereniging. Op circa 300 meter in noordwestelijke richting ligt het bedrijventerren De Lind. Dit is een kleinschalig en regionaal georiënteerd bedrijventerrein.
2.4 Cultureel Erfgoed
In 'Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025' is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitganspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de 'Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1 Archeologie', historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de 'Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed'. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.
2.4.1 Archeologie
Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen is door de gemeente de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1 Archeologie opgesteld. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Breda is het plangebied aangeduid met een middelhoge archeologische verwachting. Bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,3 m dient een archeologisch rapport overlegd te worden, waarmee wordt aangetoond dat geen archeologische waarden worden aangetast. In paragraaf 5.5 is het aspect archeologie nader uiteengezet.
2.4.2 Historische geografie
Op de oude topografische kaart van het jaar 1900 is voor het eerst bebouwing te zien in het plangebied. Op deze kaart is duidelijk zichtbaar dat de oude linten Brielsedreef en Schutsestraat al eerder een buurtschap vormden.
Topografische kaart 1900. Planlocatie is met rode cirkel aangeduid. Bron: topotijdreis.nl, 2021
Op de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven. Binnen het plangebied ligt geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Op de beleidsadvieskaart is het plangebied en de omgeving voorzien van een lage cultuurhistorische waarde. Verder liggen er ook geen relevante cultuurhistorische waarden in de directe omgeving van het plangebied.
2.4.3 Gebouwd erfgoed
Binnen het plangebied zijn geen beschermde monumenten aanwezig volgens de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI), 2020
Toetsingskader
Op 11 september is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. De Nationale Omgevingsvisie vervangt integraal de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Tegelijkertijd met het vervallen van de SVIR vervalt ook het Nationaal Milieubeleidsplan.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee wordt ingespeeld op de grote uitdagingen in de komende jaren. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Beoordeling
De NOVI dient op regionaal niveau uitgewerkt te worden zodat een gebiedsgerichte aanpak en maatwerk mogelijk is. Deze uitwerking heeft nog niet plaatsgevonden en is bovendien op een schaalniveau die het onderhavig plangebied overstijgt .
Conclusie
Het planvoornemen past binnen het Rijksbeleid.
3.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012
Toetsingskader
Het Rijk heeft voor een beperkt aantal onderwerpen vastgesteld dat de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Deze kaderstellende uitspraken zijn zodanig geformuleerd dat deze beperkingen stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Beoordeling
Voorliggend plangebied is gelegen binnen het radarverstoringsgebied van de radarstations op de locaties Woensdrecht en Herwijnen. Rondom deze radarstations mogen geen bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In het radarverstoringsgebied van Herwijnen is de maximale hoogte van windturbines gesteld op 90 meter ten opzichte van NAP. In het onderhavige plan wordt geen planologisch kader geboden voor het oprichten van windturbines. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor het radarstation Herwijnen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels, zoals gesteld in het Barro en de Rarro.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2017
Toetsingskader
Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uiteen worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.
Beoordeling
Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
- a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
- b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
- c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
- d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
- e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?
- a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.
Het onderhavige bestemmingsplan maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van 16 grondgebonden wonignen mogelijk. De ontwikkeling is daarom gelet op de omvang als een 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet verder doorlopen worden.
- b. Voorziet het onderhavig besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Ja, met dit plan is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, er is immers sprake van het realiseren van woningen die niet mogelijk zijn op grond van het vigerend bestemmingsplan.
- c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
Voor het woningbouwprogramma van de gemeente Breda is de provinciale 'Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant (2020)' van de provincie Noord-Brabant richtinggevend. Hierin wordt de kwantitatieve woningbehoefte geraamd op het toevoegen van circa 9.000 woningen in de periode tot en met 2030 en nog eens 6.000 woningen tot 2040 in de stad Breda. Om de bevolkingsgroei van de gehele provincie te kunnen opvangen moet de Brabantse woningvoorraad voor 2030 nog met 120.000 woningen groeien en voor 2035 met 160.000 woningen in totaal. De netto toevoeging aan woningen is enkele jaren (2014 t/m 2016) sterk achtergebleven waardoor het van belang is zowel de Brabantse als de Bredase woningvoorraad met een versneld tempo te laten groeien.
In het woningbouwprogramma van de gemeente is de bouw van ruim 2.700 woningen direct passend binnen een bestemmingsplan om de harde plancapaciteit aan te vullen. Met de toevoeging van 16 woningen wordt een bijdrage geleverd aan de groeiende regionale en provinciale woningbehoefte.
De gemeente Breda voert regie op het stedelijk woningbouwprogramma via de Structuurvisie Breda 2030 en het 'Perspectief wonen' en de bijbehorende gebiedsprofielen. In de structuurvisie is beschreven dat het woonaanbod in Breda ook in de toekomst geschikt moet zijn voor elke doelgroep en leefstijl. De diversiteit in woonmilieus en leefstijlen moet versterkt worden (Breda Mozaïek). Naast diversiteit staat kwaliteitsverbetering in de Structuurvisie Breda 2030 centraal. Van kwaliteitsverbetering kan sprake zijn als de toevoeging van nieuwe woningen aanvullend is ten opzichte van de bestaande voorraad of het project een bijdrage levert aan de behoefte op de langere termijn (vergrijzing en individualisering). Dit heeft als hoofddoel om te komen tot een gevarieerd woongebied met verschillende woningtypologieën (in omvang, type en prijsklasse). Het gebiedsprofiel 'Dorpen' is van toepassing op het onderhavig plangebied. De nieuwe woningen dienen aan te sluiten op de kwalitatieve behoefte in Prinsenbeek aan woningen. Met de beoogde woningen worden nieuwe levensloopbestendige woningen toegevoegd. De woningen worden buiten het plangebied in onderdelen gefabriceerd en op de locatie gemonteerd. De unieke bouwwijze verlaagt de kostprijs van de woningen waardoor de woningen interessant zijn voor starters op de woningmarkt. Hiermee wordt ook aan de kwalitatieve woonbehoefte voldaan.
- d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
Nee, de locatie is gelegen in het bestaande stedelijk gebied van Prinsenbeek.
Hiermee is de ladder succesvol doorlopen en kan gesteld worden dat er sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Conclusie
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is positief doorlopen.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant, Visie op de leefomgeving'
Toetsingskader
Op 14 december 2018 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant de Omgevingsvisie vastgesteld. De Omgevingsvisie is overheid bindend en loopt vooruit op de invoering van de Omgevingswet in 2022.
In de omgevingsvisie verwoordt de provincie haar visie op de toekomst van Brabant tot aan 2050. Centraal staan hierbij de kernwaarden die de provincie geformuleerd heeft ten aanzien van haar handelen. De kernwaarden zijn:
- 1. Meerwaarde-creatie;
- 2. Technische en sociale innovatie;
- 3. Kwaliteit voor kwantiteit;
- 4. Steeds beter;
- 5. Pro-actief.
Beoordeling
Met de omgevingsvisie kiest de provincie ervoor om haar rol te veranderen. Waar zij eerst concreet richting en sturing gaf aan de hand van min of meer concrete regels en uitgangspunten, gaat het nu meer om het beoordelen van initiatieven in ruimer verband en gericht op het behalen van doelen voor de leefomgeving waarbij een belangrijke rol voor de gemeente is weggelegd. Het voorliggend initiatief betreft de bouw van 16 grondgebonden woningen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee past de ontwikkeling binnen de omgevingsvisie.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie van de provincie Noord-Brabant.
3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, 2019
Toetsingskader
In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden worden beschermd via een de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet per 2022 ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Het onderhavige voornemen is getoetst aan de geconsolideerde versie van 8 december 2020.
De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening Noord-Brabant. De regels zijn eenvoudiger opgeschreven en omgezet naar een nieuw digitaal systeem met een meer gebruiksvriendelijke opbouw. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie ook een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze. Hierbij is meer ruimte om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.
Beoordeling
Voorliggend plangebied is binnen de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant gelegen binnen het stedelijk gebied.
Zorgvuldig ruimtegebruik is als basisprincipe opgenomen vanuit de zorg voor een goede omgevingskwaliteit. Dat betekent onder andere dat de ruimte binnen Stedelijk gebied zo goed als mogelijk wordt benut. Voor het overige is getoetst aan het basisprincipe voor een evenwichtige toedeling van functies (artikelen 3.5 t/m 3.8) en een duurzame stedelijke ontwikkeling (artikel 3.42).
Artikel 3.6, 3.7 en 3.8: Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
Toetsingskader
In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (Paragraaf 3.1.2) is in artikel 3.5 opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
- a. zorgvuldig ruimtegebruik;
- b. de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
- c. meerwaardecreatie.
Ad a) - Zorgvuldig ruimtegebruik (3.6)
- 1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
- a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
- nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
- er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
- bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
- gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.
- a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
- 2. Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan bestaand stedelijk gebied of een bestaand bouwperceel.
Ad b) - Toepassing van de lagenbenadering (3.7)
- 1. De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.
- 2. De lagenbenadering omvat de effecten op:
- a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
- b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
- c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.
- 3. Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.
Ad c) – meerwaardecreatie (3.8)
- 1. Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
- a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
- b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
- 2. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.
Beoordeling
Voorwaarden ad a:
- a. De toedeling van functies dient in beginsel plaats te vinden binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Met onderhavig initiatief is hiervan sprake door de ligging binnen bestaand stedelijk gebied.
- b. Bij een stedelijke ontwikkeling dient toepassing te worden gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieraan is in paragraaf 3.2.3 getoetst en er wordt aan voldaan.
- c. Gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen dienen te worden geconcentreerd binnen een bouwperceel. De begrenzing van de beoogde bouwvlakken is zodanig afgestemd dat hieraan toepassing wordt gegeven.
Voorwaarden ad b:
- a. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de ondergrond. In hoofdstuk 5 van dit plan wordt ingegaan op deze effecten.
- b. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de netwerklaag. Voor onderhavig initiatief behoeft slechts infrastructuur voor bestemmingsverkeer te worden aangelegd. Voor het overige heeft het planvoornemen geen effect op een natuurnetwerk, het energienetwerk en waterwegen. De afwikkeling van het verkeer is beschreven in paragraaf 4.3.1.
- c. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de bovenste laag. De effecten op het milieu zijn beschreven in hoofdstuk 5. Er wordt geen effect verwacht op de bovenste laag.
Voorwaarden ad c:
Er dient rekening te worden gehouden met meerwaardecreatie. De meerwaarde van dit plan bestaat uit het gegeven dat het voornemen bijdraagt aan het invullen van de woningbehoefte in de gemeente in het algemeen en de kern Prinsenbeek in het bijzonder.
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Toetsingskader
- 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
- a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
- b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
- 2. Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
- a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
- b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
- c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
- d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
- e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
- f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
Beoordeling
Voorwaarden lid 1 sub a.:
De gemeente Breda heeft met de regiogemeenten van West-Brabant (RRO West-Brabant) en de provincie Noord-Brabant als onderdeel van de Brabantse Agenda Wonen nadere afspraken gemaakt in het ‘Perspectief op wonen en woningbouw - regio Breda e.o.’. Dit perspectief is in 2019 opgesteld en opnieuw bekrachtigd voor het jaar 2020. Ten aanzien van nieuwbouw zijn de volgende afspraken vastgelegd:
- De actuele provinciale behoefteprognose vormt de richtinggevende (getalsmatige) basis voor de gemeentelijke woningbouwprogrammering en -planning;
- Gemeentelijke woningbouwprogramma's gaan uit van een reële woningbehoefte en zetten in op flexibiliteit om in te kunnen spelen op veranderingen en nieuwe kansen;
- Lokaal onderzoek en afspraken tussen gemeente, marktpartijen en/of corporaties vormen de inhoudelijke basis voor te realiseren programma's;
- In principe wordt ingezet op inbreiding en transformatie locaties. In te motiveren uitzonderingsituaties wordt gekeken naar woningbouwlocaties buiten het bestaand stedelijk gebied. De ruimtelijke kwaliteit van de opgave op de betreffende locatie, mede in relatie tot de directe omgeving, is hierbij een belangrijk aandachts- en uitgangspunt. .
Voor het woningbouwprogramma van de gemeente Breda is de provinciale 'Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant (2020)' van de provincie Noord-Brabant richtinggevend. Hierin wordt de kwantitatieve woningbehoefte geraamd op het toevoegen van circa 9.000 woningen in de periode tot en met 2030 en nog eens 6.000 woningen tot 2040. In het woningbouwprogramma van de gemeente is de bouw van ruim 2.700 woningen direct passend binnen een bestemmingsplan om de harde plancapaciteit aan te vullen.De beoogde ontwikkeling voorziet in de toevoeging van 16 grondgebonden woningen. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de provinciale, regionale en gemeentelijke kwantitatieve behoefte
Voorwaarden lid 1 sub b.:
De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Het betreft het herstructureren van een bestaande locatie in de kern van Prinsenbeek. Bij de herinrichting worden 16 moderne grondgebonden woningen gerealiseerd die voldoen aan de laatste duurzaamheidsprincipes, goede isolatie, voorzien van zonnepanelen en uiteraard gasloos uitgevoerd. In het plangebied wordt speciale aandacht besteed aan het opvangen en laten infiltreren van schoon hemelwater. Dit gebeurt door het aanleggen van waterdoorlatende verhardingen gekoppeld aan een deels ondergrondse en bovengrondse bergingscapicateit. Verder is de locatie ruim in het groen ingepast.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Breda 2040
Toetsingskader
In de Omgevingsvisie Breda 2040, welke op 4 november 2021 in werking is getreden, worden de ambities, doelen en maatschappelijke opgaven waar de gemeente voor staat geadresseerd. Beoogd wordt hiermee perspectief te bieden voor de grote opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De ambitie hierbij luidt: 'Breda, een grenzeloze, gastvrije en groene gemeenschap, is toekomstgericht en stelt de kwaliteit van leven voorop'. Aan de hand van de twee hoofdopgaven 'Sterk Breda' en 'Veerkrachtig Breda' worden, op basis van de kernwaarden grenzeloos, gastvrij en groen, de opgaven en doelstellingen nader uitgewerkt.
Met betrekking tot woningbouw wordt met name gekozen voor verdichting in de bestaande stad. De helft van de woningbouw wordt hierbij in betaalbare prijsklassen gerealiseerd. Het Bredaas Mozaïek vormt de basis voor de stedenbouwkundige afweging van ruimtelijke initiatieven en biedt een stedenbouwkundige context voor de (her)inrichting van de openbare ruimte.
Beoordeling
Omdat de bevolking groeit, het aantal huishoudens toeneemt, met name het aantal één- en tweepersoonshuishoudens, en de betaalbaarheid van het wonen in Breda onder druk staat, wordt met de Omgevingsvisie ingezet op het stimuleren van doorstroming en het bouwen van betaalbare woningen. Met onderhavig planvoornemen wordt een inbreidingslocatie in de kern Prinsenbeek ontwikkeld. De woningbouw voorziet in een diverse woningtypen voor verschillende doelgroepen. Hierbij wordt voorzien in zestien starters- en senioren woningen. Door gasloos te bouwen, de woningen te voorzien van zonnepanelen en een ruime groene opzet aandacht gegeven aan klimaat- en energietransitieopgaven.
In de Omgevingsvisie en het Groenkompas is de Bredase Groen- & Parknorm door het college vastgesteld. Hieruit volgt de Richtlijn Groene Tuinen zoals opgenomen in het Groenkompas. Deze norm moet in de toelichting van het bestemmingsplan worden opgenomen. Hieronder staan de percentages per kavelgrootte.
Richtlijn Groene Tuin
Bij de ontwikkeling van nieuwe woonlocaties wordt een oppervlaktepercentage 'levend' groen verankerd in het bestemmingsplan/omgevingsplan. De hoogte van het percentage is hierbij afhankelijk van de perceelsgrootte:
Oppervlakte perceel Min. percentage groen
125 - 150 m2 5%
150 – 250 m2 10%
250 – 500 m2 15%
500 – 1.500 m2 30%
1.500 – 2.000 m2 40%
2.000 – 5.000 m2 50%
> 5.000 m2 60%
Met deze normering is ook het concept ontwerp bestemmingsplan getoetst. In het bestemmingsplan is bij de woonbestemming opgenomen dat het bebouwingspercentage maximaal 70% bedraagt. De daaruit resulterende verplichting voor het mimale percentage groen wordt voor alle kavels gehaald.
Conclusie
Het planvoornemen is passend binnen het beleid zoals geformuleerd in de Omgevingsvisie Breda 2040.
3.4.2 Woonvisie Breda
Toetsingskader
De 'Woonvisie Breda', vastgesteld in december 2013, borduurt voort op de uitgangspunten van de Structuurvisie Breda 2030. Deze visie geeft een beeld van wonen in Breda in de toekomst. De Woonvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkelingen in het woondossier en wordt verder uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma.
Breda wil voor iedereen een passend en duurzaam (t)huis bieden dat voldoet aan de wensen en behoeften. Dit doet de gemeente door uitvoering te geven aan drie ambities:
- Zorgen voor een gedifferentieerd en doordacht woningbouwprogramma, met voldoende flexibiliteit en ruimte voor maatwerk;
- Een comfortabele woningvoorraad die aansluit bij de behoeften en wensen van inwoners, nu en in de toekomst. De gemeente zet in op een duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad en nieuwbouw;
- Een (t)huis voor alle groepen inwoners. Speciale aandacht is er voor de groep kwetsbare inwoners die niet op eigen kracht in huisvesting kan voorzien.
In de Woonvisie wordt verder vastgesteld dat er sprake is van een toegenomen belangstelling voor het centrumstedelijk wonen. Ook de vraag naar landelijk / dorps wonen nabij de stad neemt toe. De uitwerking van die woningvraag in de Bredase dorpen en wijken wordt uitgewerkt in dorps- en wijkplannen. Bewoners en professionele partners in de dorpen en wijken geven aan welke thema's voor hen spelen. De gemeente geeft daarbij de geldende beleidskaders en uitgangspunten aan. De thema's worden omgezet in activiteiten waarbij het gemeentelijk beleid als kader dient. Door alle betrokken partijen wordt in het uitvoeringsprogramma gezamenlijk bepaald door wie, hoe en wanneer de activiteiten uitgevoerd worden. Ook wordt de ambitie beschreven om voor senioren een woonmilieu te creëren waarbij men zo lang mogelijk zelfstandig kan blijven wonen met de daarbij behorende kwaliteit van de woonomgeving (toegankelijk, veilig) en voorzieningen.
Beoordeling
Met onderhavig initiatief worden 16 grondgebonden woningen geschikt voor ouderen en starters gerealiseerd in Prinsenbeek. Hiermee wordt bijgedragen aan de vraag naar woningen in de dorpen nabij Breda en wordt aangesloten bij de woonvisie van de gemeente Breda.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is passend binnen de Woonvisie van de gemeente Breda.
3.4.3 Realisatiestrategie Prinsenbeek 2016-2025
Toetsingskader
In Prinsenbeek worden thans diverse locaties tot ontwikkeling gebracht en is daarnaast nog voorzien in de ontwikkeling van een aantal aanvullende locaties. De ontwikkeling van Saval, Gertudisoord, Westrik, de Neel, Heikantsestraat en de Middenweg zijn nadrukkelijk aan de orde. Getracht is met de ontwikkelende partijen/grondeigenaren, Dorpsraad, KBO en de startersvereniging tot overeenstemming te komen over een programma waarin de kwalitatieve en kwantitatieve woonopgave worden beschreven. Gebleken is dat de gemeente hierin een sturende rol heeft moeten nemen, vooral omdat ontwikkelende partijen de eigen locatie voor in het 10-jaars programma bleven plaatsen. Vanuit de demografische ontwikkeling van Prinsenbeek is onderzocht of een aanvullend woningbouwprogramma nodig is en zo ja hoe dat eruitziet. Dit is de 'Realisatiestrategie Prinsenbeek 2016-2025' geworden. De realisatiestrategie is kaderstellend voor de afzonderlijke projecten en krijgt een vertaling in zowel het publiekrechtelijk (bijv. bestemmingsplan) als privaatrechtelijk instrumentarium (bijv. anterieure overeenkomsten).
Nieuwbouw dient te voorzien in het toevoegen van kwaliteit die niet aanwezig is in de bestaande voorraad. Uit het verhuisonderzoek en de verwachte demografische en maatschappelijke veranderingen komt naar voren dat qua nieuwbouw met name ingezet moet worden op de volgende woningbouwcategorieën en typologieën:
- Woningen voor kleinere huishoudens (oftewel één- tot twee persoonshuishoudens) toevoegen om te voorzien in de behoefte aan woningen voor ouderen en starters. Dit hoeven niet per definitie seniorenwoningen te zijn, maar vooral woningen die door hun flexibele inrichting geschikt zijn voor diverse leeftijdsgroepen en voldoen aan de eisen van levensloopbestendigheid. Het betreft zowel woningen in het koopsegment als huursegment (waarbij voor de senioren met name behoefte is aan betaalbare huur);
- Appartementen;
- Kleine bouwkavels.
In Prinsenbeek zijn meerdere locaties beschikbaar die tot ontwikkeling kunnen worden gebracht om te kunnen voorzien in de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte. De beschikbare woningbouw locaties van Prinsenbeek zijn verspreid over het dorp. Zij voorzien in het toevoegen van woonruimte voor diverse typen huishoudens.
Beoordeling
De ontwikkeling van de Heikantsestraat is niet nadrukkelijk opgenomen in de realisatiestrategie van Prinsenbeek. Wel valt de ontwikkeling onder de aanvullende locaties die verspreid door Prinsenbeek liggen. Nieuwbouw dient te voorzien in het toevoegen van kwaliteit aan de bestaande voorraad. Met het realiseren van de 16 woningen, geschikt voor senioren en starters wordt voldaan aan de groeiende vraag naar woningen voor deze doelgroepen. Hierdoor is er sprake van een kwaliteitsverbetering van de omgeving.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is passend binnen de Realisatiestrategie Prinsenbeek 2016-2025.
3.4.4 Bomenbeleid, 2016
Toetsingskader
De gemeente Breda heeft een nieuwe digitale kaart met waardevolle bomen, bossen en andere groene gebieden, vastgesteld d.d. 14 juli 2016. Aan de hand van criteria - zoals cultuurhistorie, ecologie en het klimaat - zijn samen met lokale natuur- en milieuverenigingen de bomen zorgvuldig in kaart gebracht. Het nieuwe bomenbeleid zorgt voor adequate bescherming van waardevolle bomen, maar ook bossen en houtsingels. Het brengt vereenvoudiging van de huidige Bomenverordening 2010. Het groen op de nieuwe kaart is in de toekomst beschermd en valt onder de regels van een omgevingsvergunning.
Beoordeling
Waardevolle bomen en beplanting in het plangebied zijn blijkens de 'Bomenkaart' van de gemeente Breda niet aanwezig. Derhalve behoeft geen omgevingsvergunning voor het vellen, verplanten of rooien van bomen of houtopstanden te worden aangevraagd.
Conclusie
Het planvoornemen past binnen de kaders van het bomenbeleid van de gemeente Breda.
3.4.5 Nota Parkeernormen Breda 2021
Toetsingskader
In april 2021 is de Nota Parkeernormen Breda 2021 vastgesteld. In deze nota is het beleid rondom bijvoorbeeld de thema's parkeerregulering, parkeernormering en fietsparkeren benoemd, met als ambitie het parkeergebruik voor de toekomst te optimaliseren. Dit betekent het beter benutten van huidige en te realiseren (gebouwde) parkeervoorzieningen. Als uitgangspunt hierbij geldt dat het optimaliseren van het parkeergebruik niet ten koste mag gaan van zaken als bereikbaarheid en leefbaarheid in de stad. In de nota wordt aangegeven dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden conform de geldende parkeernormen. Deze normen zijn gebaseerd op onder meer de mate van verstedelijking, bereikbaarheidskenmerken van de locatie en specifieke eigenschappen van de functie.
Beoordeling en conclusie
In onderhavig plan wordt rekening gehouden met de parkeerbehoefte zoals deze is bepaald in de Nota Parkeernormen Breda 2021. De wijze waarop dit gebeurt, is in paragraaf 4.3 uiteengezet.
Hoofdstuk 4 Doelstelling Van Het Bestemmingsplan
4.1 Doelstelling
Het bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van 16 grondgebonden woningen in de kern Prinsenbeek. Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient derhalve een bestemmingsplan voor het plangebied opgesteld te worden. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische basis voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.2 Stedenbouwkundige Opzet
Het ontwerp heeft als leidend element de ontsluiting van het plangebied. Deze ontsluiting vormt een lus door het plangebied. De woningen zijn allen rond deze lus geplaatst. In het midden van het plangebied is een groen plein voorzien waar speelvoorzieningen geplaatst worden. De toekomstige bewoners krijgen hier een fraaie plek om te ontmoeten. De woningen zijn met de voorkanten georiënteerd op het centrale groenplein.
Stedenbouwkundig ontwerp. Bron: Newæ, 2021
Er is voor gekozen om een grote mate van variatie aan woningplattegronden te realiseren waardoor er geen unifom bebouwingsbeeld heerst. De woningen aan de westzijde van het plangebied zijn overwegend uitgevoerd in één bouwlaag met op een tweetal woningen een accent met een tweede bouwlaag. De overige woningen hebben hoofdzakelijk twee bouwlagen met enkele lagere accenten om het bebouwingsbeeld te breken en vriendelijker te maken. De woningen zijn voorzien van platte daken. De eeste bouwlaag heeft een hoogte van maximaal 3,48 en de tweede bouwlaag heeft een bouwhoogte van maximaal 6,70 meter. De woningen worden modulair opgebouwd. Dat wil zeggen dat de constructie van de woningen buiten het plangebied plaatsvindt. Dit is een duurzame manier van produceren door minder productieverliezen en, zeker niet onbelangrijk, minder en korter overlast voor de omgeving tijdens het in elkaar zetten van de woningen.
Voorgevels westelijke woningen. Bron: JMW architecten, 2021
Voorgevels noordelijke woningen. Bron: JMW architecten, 2021
Voorgevels zuidelijke woningen. Bron: JMW archtitecten, 2021
De woningen zijn allen aaneengebouwd met één uitzondering. Langs de Heikantsestraat vormt één vrijstaande woning de blikvanger van het ontwerp. Deze woning is gesitueerd aan de Heikantsestraat waarbij de tweede verdieping naar voren uitsteekt.
Voorgevel enkele vrijstaande woninglangs de Heikantsestraat. Bron: JMW architecten, 2021
4.3 Verkeer En Parkeren
4.3.1 Verkeer
Aan de hand van de kengetallen uit de CROW-uitgave 381 is de verwachte verkeersgeneratie bepaald. Het dorp Prinsenbeek heeft op basis van de adressendichtheid per km2 een matig stedelijk karakter. De locatie is te beschouwen als liggend in de 'rest bebouwde kom'. Op basis van deze gebiedskarakteristieken en uitgaande van 15 koop woningen aaneengebouwd en 1 vrijstaande woning levert dit een gemiddelde verkeersgeneratie van 7,7 motorvoertuigen per etmaal per woning op. Voor de 16 woningen komt dit uit op een verwachte verkeersgeneratie van 123 motorvoertuigen per etmaal.
Het plangebied zal worden ontsloten via de Heikantsestraat. Deze straat heeft een snelheidsregime van 30 km/u. De weg dient tevens ter ontsluiting van het sportpark. De weg heeft een wat breder profiel waarbij motorvoertuigen elkaar goed kunnen passeren. De nieuwe woonbuurt ligt vrij dicht op het kruispunt met de Velsgoed. De Velsgoed en de Heikantsestraat, die in zuidelijke richting doorloopt, maken onderdeel uit van de hoofdontsluitingsstructuur van Prinsenbeek. Gelet hierop en gezien de beperkte toename aan voertuigbewegingen per etmaal die de realisatie van het wooncomplex teweegbrengt, kan worden gesteld dat de Heikantsestraat de toename aan verkeersbewegingen aan kan vooral daar deze zeer snel doorstroomt naar de hoofdwegenstructuur van Prinsenbeek.
4.3.2 Parkeren
Toetsingskader
Met de inwerkingtreding van de "Reparatiewet BZK" op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en / of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.
Beoordeling
In april 2021 heeft de gemeente Breda haar 'Nota Parkeernormen Breda 2021' vastgesteld. De gemeentelijke nota geeft per functie de toepasselijke parkeernormen aan. Voor het onderhavige plangebied dient volgens de Gebiedsindelings kaart uitgegaan te worden van 'overig grondgebied Breda'. De parkeernormen zijn gebaseerd op zowel type als omvang van de woning.
In het plangebied worden 16 grondgebonden woningen gerealiseerd. De norm is gebaseerd op het bruto vloeroppervlak zoals te bepalen conform NEN 2580. Alle woningen hebben een bruto vloeropperlvak van meer dan 90 m2. De parkeernorm die aangehouden moet worden is derhalve 1,8 parkeerplaatsen per wooneenheid. Bezoekersparkeren is opgenomen in deze norm. In totaal dienen er 29 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden.
De Nota Parkeernormen Breda 2021 hanteert ook omrekenfactoren voor parkeren op eigen terrein.
Het ontwerp gaat uit van 5x enkele opritten zonder garage, 4x dubbele oprit zonder garage en 11 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Het totale parkeeraanbod komt daarmee uit op 24 parkeerplaatsen. Om te voorzien in de resterende parkeerbehoefte van 5 parkeerplaatsen zal in het plangebied een deelauto aanwezig zijn waar de toekomstige bewoners gebruik kunnen maken. Met gebruikmaking van een deelauto mag een deelcorrectie voor alternatieve mobiliteit worden toegepast van maximaal 20%. Hiermee mogen 29 x 0,2 = 5,8 (afgerond 6) parkeerplaatsen worden gecompenseerd met de deelauto. Deze aanpak verdiend de voorkeur vanuit stedenbouwkundig oogpunt. Het realiseren van 5 extra parkeerplaatsen gaat ten koste van de groene inrichting. De deelauto vult daarmee het aantal parkeerplaatsen aan tot het benodigde aantal.
Conclusie
Het plan voldoet aan het parkeerbeleid van de gemeente.
Hoofdstuk 5 Planologisch Relevante (Milieu)aspecten
5.1 Inleiding
Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro
Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.
Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. De onderzoeksrapporten zijn als bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan.
Achtereenvolgens worden behandeld:
- bodem;
- waterhuishouding;
- cultuurhistorie;
- archeologie;
- ecologie;
- akoestiek;
- bedrijven en milieuzonering;
- externe veiligheid;
- luchtkwaliteit;
- kabels en leidingen;
- duurzaamheid;
- milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling.
5.2 Bodem
Toetsingskader
Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.
Beoordeling
Door Wematech Bodem Adviseurs B.V. is in april 2021 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage is als bijlage 1 aan deze toelichting gevoegd. Voor de volledige onderbouwing en motivering wordt kortheidshalve verwezen naar de bijlage.
Binnen het plangebied is een Verkennend bodemonderzoek conform NEN 5470 alsmede een verkennend onderzoek in het kader van asbest conform NEN 5707 uitgevoerd.
Wet bodembescherming
Uit het onderzoek blijkt dat in het zuidelijk deel van het plangebied een lichte verontreiniging met PCB is aangetroffen. In het noordelijk deel is geen verontreiniging aangetroffen. De ondergrond voldoet aan de eisen voor achtergrondwaarde grond.
De eventueel tijdens de bouwactiviteiten vrijkomende bovengrond is geschikt voor hergebruik ter plaatse. Voor een formeel oordeel van de toepassingsmogelijkheden van de vrijkomende grond (hergebruik) dient voldaan te worden aan hetgeen wat beschreven staat in de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit. Vooralsnog dienen voor de overtollige grond, afkomstig van de onderzoekslocatie, de eisen van het binnen de gemeente van toepassing zijnde beleid in acht genomen te worden.
Verkennend bodemonderzoek asbest in grond
Ter plaatse van een kapotte dakgoot is analytisch asbest aangetroffen in maximale gewogen concentratie van 0,4 mg/kg d.s. De waarde voor nader onderzoek bedraagt 50 mg/kg d.s.. Deze waarde wordt bij lange na niet overschreden. Tijdens de sloop van de bebouwing/stallen dient ter plaatse extra aandacht besteed te worden aan het verwijderen van het asbest, zodat er geen asbest achterblijft op het perceel.
Algemeen
Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat binnen de huidige functieklasse geen gebruiksbeperkingen hoeven te worden gesteld aan de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
5.3 Water
Toetsingskader
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Beleid provincie Noord-Brabant
Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor o.a. het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.
Beleid waterschap Brabantse Delta
De projectlocatie is gelegen binnen het stroomgebied van waterschap Brabantse Delta. De visie van waterschap Brabantse Delta is vervat in het Waterbeheerplan 2016 - 2021 en kent een geldigheid vanaf 22 december 2015. Het waterschap richt zich hierbij op een doelmatig waterbeheer als motor voor een economisch en ecologisch krachtige regio. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nieuwe accenten:
- het nationale Deltaprogramma voor waterveiligheid en de versterking van de dijken langs de Rijkswateren en de regionale rivieren;
- het optimaliseren van de zoetwatervoorziening met het oog op de toenemende droogte;
- inzet op bewustwording van watergebruikers zodat hun inzicht groeit over wat ze zelf aan waterbeheer kunnen bijdragen;
- helderheid over zowel beperkingen als mogelijkheden voor de gebruiksfuncties van het watersysteem;
- het verbeteren van de waterkwaliteit in een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie (combineren van verbeteren van de waterstanden, onderhouden van sloten en treffen van inrichtingsmaatregelen);
- afvalstoffen steeds meer inzetten als waardevolle grondstoffen zoals terugwinning van fosfaat en productie van bioplastic uit afvalwater;
- een duurzame energiewinning.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur waterschap Brabantse Delta 2015 bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
- a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
- b. de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² is, of;
- c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
- d. de toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:
Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06
Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:
- a. de bodem van de voorziening dient boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
- b. de afvoer uit de voorziening dient via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaats te vinden. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
- c. daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.
Voor het overige zijn er in de keur diverse regels opgenomen om gebieden met een specifieke functie te beschermen, zoals de attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000. Er geldt een specifiek beschermingsregime, afhankelijk van het type gebied en de ligging in of nabij een beschermd gebied.
Beleid gemeente Breda
De gemeente Breda heeft haar beleid omtrent water vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2018 (vGRP). Hierin is onder meer een samenvatting opgenomen van het hemel- en grondwaterbeleid van de gemeente Breda ('Een bodem voor water').
Nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente Breda dienen hydrologisch neutraal uitgevoerd te worden. Expliciet betekent dit dat hemelwater niet op de riolering mag worden aangesloten, maar separaat binnen de plangrenzen moet worden verwerkt. Bij een toename van het verhard oppervlak moet de ontwikkelende partij op eigen terrein extreem zware buien kunnen verwerken en schone en vuile waterstromen gescheiden aanleveren tot aan de perceelsgrens. Ter bepaling van het ruimtebeslag en de retentiecapaciteit hanteert de gemeente een werknorm van 780 m3 waterberging per hectare toename verhard oppervlak (bui 78 mm in 24 uur). Bij herstructurering (sloop en herbouw) legt de gemeente een verplichting op een deel van het hemelwater te bergen en te infiltreren. Het doel is om 80 procent van de jaarlijkse neerslag lokaal te verwerken door een infiltratievoorziening met een berging van circa 7 millimeter. Voorzieningen die ook hemelwater infiltreren mogen kleiner zijn, als het netto effect maar hetzelfde is. Om de retentiecapaciteit voor een volgende bui weer beschikbaar te hebben moet het hemelwater binnen 3 dagen (op natuurlijke wijze) zijn weggezakt in de bodem. De gewenste ledigingstijd bedraagt echter 24 uur.
Beoordeling
Voor de beschermde gebieden en attentiegebieden die in de keur zijn aangewezen geldt voor zowel het grondwater- als het oppervlaktewatersysteem een strikt beschermingsbeleid conform het provinciaal beleid. Dit betekent dat alle ingrepen in dergelijke gebieden in beginsel vergunningplichtig blijven, met daaraan gekoppeld een terughoudend en stringent vergunningenbeleid. De attentiegebieden hebben tot doel het tegengaan van verdere verdroging van de natte natuurparel door ingrepen in de waterhuishouding in de directe omgeving. Nieuwe waterhuishoudkundige ingrepen zijn enkel toegestaan indien ze gericht zijn op het verbeteren van de condities voor de natuur. In stedelijke gebieden kunnen aanpassingen in het watersysteem wel worden toegestaan ten behoeve van stedelijke ontwikkelingen of ter voorkoming van ernstige grondwateroverlast, mits de waterafvoer niet meer bedraagt dan ten hoogste de landbouwkundige afvoer. De gemeente Breda stelt zelf een bergingsopgave van in principe 78 mm per m2 nieuw verhard oppervlak en is daarmee leidend voor de waterbergingsopgave.
Het project betreft de bouw van een zestiental grondgebonden woningen met bijbehorende voorzieningen (zoals bouwwerken, geen gebouwen zijnde). Op het terrein is nu 624 m2 verharding aanwezig in de vorm van erfverharding, de woning en bijgebouwen. Het totale perceel is 5.945 m2 groot. Op grond van het stedenbouwkundig ontwerp wordt de toekomstige verharding naar verwachting conform onderstaand tabel.
Hoeveel van het terrein uiteindelijk verhard gaat worden is natuurlijk deels aan de toekomstige bewoners. Bij de uiteindelijke uitvoering zal de te realiseren waterbergingsopgave nader bepaald worden. Deze handelswijze is vastgelegd in de regels.
Het verhard oppervlak zal in de nieuwe situatie met 3.518 m2 toenemen ten opzichte van de huidige situatie. De bergingsopgave voor deze ontwikkeling is tweeledig. Een gedeelte van de opgave komt voor uit het vervangen van bestaande verharding (eis 7 mm) en een gedeelte komt voort uit de toename het verhard oppervlak binnen het plangebied (eis 78 mm). In onderstaande tabel is de bergingsopgave berekend.
Vervanging bestaande verharding | Verhard oppervlak (m2) | Bergingseis (mm) | Bergingsopgave (m3) |
Vervanging bestaande verharding | 624 | 7 | 5 |
Toename verhard oppervlak | 3.518 | 78 | 275 |
Totaal | 280 |
De omvang van de noodzakelijke waterberging kan verminderd worden door het toepassen van duurzame oplossingen. Zo mag met 60 mm in plaats van 78 mm per m2 worden gewerkt indien gekozen wordt voor een duurzame invulling met een bovengrondse, zuiverende voorziening die door infiltratie weer leegloopt. Andere methoden zijn het verminderen van het afwaterend verharde oppervlak door gebruik van waterdoorlatende verharding en/of het toepassen van een groen dak. Een groen dak met een minimale waterbergingscapaciteit van 20 liter per m2 wordt gezien als onverhard.
Bepalend voor het invullen van de uiteindelijke bergingsvoorzieningen worden mede bepaald door de hoogteligging van het terrein, het te realiseren maaiveldniveau in het plangebied en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). Met name het laatste is belangrijk voor de uitvoering daar waterberging alleen boven het GHG gerealiseerd kan worden.
In de huidige situatie varieert de maaiveldhoogte van het plangebied tussen 2,70 m NAP en 3,25 m NAP. In onderstaande figuur is een uitsnede van de hoogtekaart weergegeven.
De blauwe lijn rondom het plangebied laat zien waar in de huidige situatie een zaksloot is gelegen. Het plangebied is duidelijk lager gelegen dan de omringende bebouwing. De zaksloot dient om het water van omliggende gronden op te vangen en het perceel droog te houden. De zaksloot is verder niet aangesloten op het oppervlaktewatersysteem.
Op basis van de grondbalans en de vloerpeilen van de bebouwing in de omgeving van het plan zijn voor de toekomstige situatie onderstaande peilen vastgesteld:
- Vloerpeil woningen 3,30 m NAP.
- Rijbaanhoogte 3,10 m NAP.
Dit betekend dat de gronden in het plangebied opgehoogd moet worden.
Op basis van de gegevens van het gemeentelijk grondwatermeetnet zijn de grondwaterstanden als volgt:
- Gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG): 1,0 m NAP.
- Gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) 1,8 m NAP.
De ruimte tussen de GHG en de hoogte van het terrein bedraagt circa 1,3 meter. Hiermee is voldoende mogelijkheden om waterberging te realiseren. Verder varieert de k-waarde in de onverzadigde zone tussen de 1,0 en 4,0 m/dag. De waterdoorlatendheid is op basis van deze berekende k-waarde vrij goed tot goed te noemen. De K-waarde is bepaald door een uitgevoerd infiltratieonderzoek door Wematech. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting.
In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet direct op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten, maar separaat binnen de plangrenzen worden verwerkt.
De afvoer van het vuilwater zal aangesloten worden op de bestaande riolering in de omgeving. De exacte wijze zal in overleg met de gemeente bepaald worden.
De totale wateropgave zal ongeveer 280 m3 bedragen. Dit betekent dat bij de verdere planuitwerking water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen en dat hemelwater op een duurzame wijze wordt verwerkt. Er zijn voldoende mogelijkheden om de wateropgaaf te realiseren. De centrale groene ruimte kan als Wadi vormgegeven worden en aan de noordelijke en oostelijke randen van het plan kan het water opgevangen worden in een greppel en/of waterberging in aan te brengen infiltratiekoffers onder het wegdek. De ontwikkeling zal daarmee hydrologisch neutraal zijn. In overleg met de gemeente zal een overstort van de waterberging aangesloten worden op het riool.
De daadwerkelijke realisatie van voldoende waterberging is als eis vastgelegd in de regels (artikel 5.3) van het onderhavige bestemmingsplan. Hiermee zijn voldoende waarborgen dat er voldoende waterbergingscapacteit gerealiseerd gaat worden. De uiteindelijke waterbergingsopgave zal afhankelijk zijn van de uiteindelijke uitwerking van de bouw- en inrichtingsplannen.
Bij de bouw van de woningen zal gebruik gemaakt worden van milieuvriendelijke bouwmaterialen en het achterwege laten van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
Conclusie
Er worden vanuit oogpunt van de waterhuishouding geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de uitvoering van het plan.
5.4 Cultuurhistorie
Toetsingskader
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beleid gemeente
Het erfgoed in de gemeente Breda vormt de basis van de identiteit en vormt mede de basis van de ruimtelijke ontwikkeling in de gemeente. Op gemeentelijk niveau is de nota Erfgoed in context ErfgoedVisie Breda 2008-2015 van belang. Om het erfgoed in brede zin op herkenbare wijze te kunnen inpassen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsprocessen is een goede inventarisatie noodzakelijk.
Beoordeling
Zoals in paragraaf 2.4 van deze toelichting omschreven bevat het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie belemmert de voorgenomen planvorming niet.
5.5 Archeologie
Toetsingskader
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (art. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.
Beoordeling
Blijkens de archeologische beleidskaart van de gemeente Breda geldt voor het het hele plangebied een middelhoge archeologische verwachting.
Uitsnede Archeologische beleidskaart gemeente Breda. Plangebied indicatief met rode ster aangeduid. Bron: gemeente Breda, 2010
Voor gronden met een middelhoge archeologische verwachting geldt dat bij bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 0,3 m onder het maaiveld een archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Derhalve heeft in juni 2021 een archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P) is uitgevoerd door team Erfgoed van de gemeente Breda. Tijdens dit onderzoek zijn weinig sporen in de proefsleuven aangetroffen. Ook is er geen vondstmateriaal gevonden. De enkele greppels, spitsporen en kuil zijn niet bijzonder en dateren waarschijnlijk uit de Nieuwe tijd C. Er wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd. Het volledige evaluatierapport is als bijlage 3 gevoegd bij deze toelichting. Op basis van de resultaten uit het inventariserend veldonderzoek is het gehele plangebied vrijgegeven voor wat betreft archeologie. Het genomen Erfgoedbesluit is tenslotte als bijlage 4 gevoegd bij deze toelichting.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
5.6 Ecologie
5.6.1 Natuurgebieden
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen.
Beoordeling
Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft het 'Ulvenhoutse Bos', welke is gelegen op een afstand van circa 8,2 km. Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. De afstand tot de beschermde gebieden is dermate groot dat overige effecten dan stikstofdeposities op de beschermde natuurgebieden zijn uitgesloten. Voor het bepalen van eventuele stikstofdeposities op Natura 2000-gebieden is een stikstofdepositieberekening opgesteld met behulp van de AERIUS-calculator. Het onderzoek is als bijlage 5 bijgevoegd. Uit de berekening blijkt dat er geen sprake is van een significante toename aan stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden.
Conclusie
Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming wat betreft natuurgebieden.
5.6.2 Flora en fauna
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn.
Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.
Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.
Beoordeling
Door Florauna Natuuradvies is in 2020 een quickscan flora & fauna uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 6 aan deze toelichting gevoegd. Uit de quickscan blijkt dat er geen negatieve effecten op de flora worden verwacht. Ten aanzien van de fauna geldt dat voor huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen niet uit te sluiten valt dat deze dieren hier verblijven.
Naar aanleiding van de bevindingen uit de quickscan is in 2020 een nader onderzoek uitgevoerd naar huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen. Het rapport van het aanvullend onderzoek is opgenomen als bijlage 7 bij deze toelichting.
Uit het nader onderzoek is gebleken dat voor de gierzwaluw en huismussen verblijfplaatsen aanwezig zijn. De gierzwaluw heeft een jaarrond beschermde nestplaats aan de noordelijke gevel in de nok, met de ingang tussen het dakbeschot en de metselmuur. Van de huismussen kan gesteld worden dat er ten minste 4 nestplaatsen aanwezig zijn aan de oostelijke en westelijke gevel. Hier zijn namelijk in de dakgoten meerdere huismussen waargenomen tijdens de veldbezoeken. Verder zijn tientallen foeragerende huismussen aangetroffen in en direct om het plangebied. Door de aanwezigheid van verblijfplaatsen en foeragerende huismussen op locatie zijn de foerageerplekken te kwalificeren als essentieel. Bij het verwijderen van het struweel en de struiken gaat dan ook foerageergebied van de huismus verloren.
Het onderzoek heeft aangetoond dat er een zomerverblijfplaats en een met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aanwezig is binnen het plangebied. Met de aanwezigheid van het aangetroffen paarterritorium kan een paarverblijfplaats niet worden uitgesloten. Bij de sloop van de bebouwing gaan verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis verloren.
De beoogde ontwikkeling heeft effecten op de instandhouding van huismussen, gierzwaluwen en de gewone dwergvleermuis. De beoogde ontwikkeling komt daarmee in overtreding van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Nadere maatregelen tijdens de bouw en daarna zijn nodig om de negatieve effecten te minimaliseren. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is aangevraagd bij het bevoegd gezag, de provincie Noord-Brabant. De ontheffingsaanvraag ziet op de volgende punten:
- het beschadigen en vernielen van jaarrond beschermde nestplaatsen van de huismus en gierzwaluw;
- het beschadigen en vernielen van essentieel leefgebied van de huismus;
- het beschadigen en vernielen van een zomerverblijfplaats en een kraamverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis;
- het verstoren van de huismus, gierzwaluw en gewone dwergvleermuis.
De volgende maatregelen worden genomen waarmee het voldoende aannemelijk is dat de ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming verkregen kan worden:
- alternatieve tijdelijke en permanente nestplaatsen voor de gierzwaluw en huismus;
- alternatieve tijdelijke en permanente zomer- en paarverblijfplaatsen voor de gewone dwergvleermuis;
- werken buiten het broedseizoen (globaal lopend van maart tot en met juli);
- maatregelen te treffen met betrekking tot het foerageergebied van de huismus.
Hiermee is de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling van de 16 grondgebonden woningen voldoende aangetoond.
Conclusie
Voor diverse effecten op de huismus, gierzwaluw en gewone dwergvleermuis is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd. Het bevoegd gezag hiervoor is de provincie Noord-Brabant. De benodigde maatregelen kunnen uitgevoerd worden in het plangebied waarmee voldoende zeker is gesteld dat een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig verleend kan worden. Het is daarmee aannemelijk dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is.
5.7 Akoestiek
5.7.1 Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
- de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh – het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
- de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
- functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).
Beoordeling
Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van de gezoneerde wegen Velsgoed, Schutsestraat en een gedeelte van de Heikantsestraat met een snelheidsregime van 50 km/uur. Derhalve is door Tritium Advies in mei 2021 een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 8 aan deze toelichting gevoegd. Voor wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur geldt geen geluidzone. Deze wegen zijn daardoor niet gezoneerd, maar worden wel meegenomen bij het bepalen van de cumulatieve geluidbelasting. In de directe omgeving van het plangebied betreffen dit het deel van de Heikantsestraat waar een 30 km/uur regime geldt.
Op onderhavige tekening zijn alle woningen voorzien van een nummer die correspondeert met de navolgende beschrijving van de conclusies uit het akoestisch rapport. Voor een volledige onderbouwing en motivering wordt verwezen naar het rapport in de bijlage.
Tekening met de nummering van de woningen. Bron: Tritum Advies, 2021
Voor de gezoneerde weg Schutsestraat geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.
Voor de eveneens gezoneerde wegen Velsgoed en het gedeelte van de Heikantsestraat met een snelheidsregime van 50 km/uur geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met respectievelijk maximaal 7 en 8 dB overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt hierdoor nergens overschreden. De gemeente kan hiervoor een beschikking hogere waarde verlenen indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet en wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid.
Het ophogen c.q. aanvullen van de reeds beoogde afschermende voorzieningen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is in onderhavige situatie niet doeltreffend. Voor het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) geldt dat de voorkeurgrenswaarde nog altijd wordt overschreden. Deze geluidreducerende maatregel is derhalve eveneens niet doeltreffend. Het toepassen van een stiller wegdek ontmoet bovendien overwegende bezwaren van financiële aard.
Op de zuidgevel van woning 16 wordt de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het wegverkeer op de wegen Velsgoed en het gedeelte van de Heikantsestraat met een snelheidsregime van 50 km/uur met meer dan 5 dB overschreden. Derhalve dient deze woning te beschikken over ten minste één geluidluwe gevel. Uit de rekenresultaten blijkt dat woning 16 beschikt over een geluidluwe noordgevel, aangezien de geluidbelasting ten gevolge van het gedeelte van de Heikantsestraat met een snelheidsregime van 30 km/uur formeel niet hoeft te worden beschouwd. Wanneer aan de noordgevel ten minste één verblijfsruimte wordt gesitueerd welke is voorzien van een te openen raam in de geluidluwe gevel, wordt formeel aan alle aanvullende voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid voldaan.
Voor het gedeelte van de Heikantsestraat met een snelheidsregime van 30 km/uur geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de richtwaarde van 48 dB met maximaal 6 dB overschrijdt. Voor een 30 km/uur weg kan echter geen hogere waarde worden verleend, aangezien deze weg niet zoneplichtig is.
In het kader van een goed akoestisch woon- en leefklimaat wordt tevens de geluidbelasting ten gevolge van 30 km/uur wegen beschouwd. Aangezien de geluidbelasting ten gevolge van het gedeelte van de Heikantsestraat met een snelheidsregime van 30 km/uur op de noordgevel van woning 16 de richtwaarde van 48 dB overschrijdt, is deze gevel niet volledig geluidluw.
De toevoeging van een 2,4 meter hoge kokoswand langs de oostelijke erfafscheiding resulteert in voldoende afscherming zodat de woning kan beschikken over een geluidluwe zuidgevel ter plaatse van de begane grond. Op dit geveldeel wordt de voorkeursgrenswaarde c.q. richtwaarde ten gevolge van geen van de getoetste wegen overschreden. Als alternatief voor een kokoswand kan ook een tuinmuur worden gerealiseerd. De geluidafschermende voorzieningen dienen in ieder geval kier- en naaddicht te worden uitgevoerd en dient een massa te hebben van minimaal 10 kg/m2.
Op de oostgevel van woning 11 wordt de richtwaarde ten gevolge van het wegverkeer op het gedeelte van de Heikantsestraat met een snelheidsregime van 30 km/uur met meer dan 5 dB overschreden. Formeel hoeft deze woning niet te beschikken over een geluidluwe gevel. In het kader van een goed akoestisch woon- en leefklimaat wordt dit echter wel geadviseerd. Uit de rekenresultaten blijkt dat hieraan wordt voldaan aangezien de woning beschikt over een geluidluwe westgevel. Indien tenminste één verblijfsruimte wordt gesitueerd aan de geluidluwe gevel welke is voorzien van een te openen raam in de geluidluwe gevel, kan een goed akoestisch woon- en leefklimaat worden gewaarborgd. Rond deze woning is gerekend met een kokoswal/geluidscherm met een hoogte van 1,80 meter. Dit geluidscherm zal als gevolg van het omgevingslawaai opgehoogd worden tot 2 meter. Zie hiervoor paragraaf 5.8 Bedrijven en milieuzonering.
Aangezien voor woning 10 t/m 16 sprake is van een procedure hogere waarde, is voor deze woningen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig.
Voor woning 2 t/m 7 is geen sprake van een procedure hogere waarde zodat voor deze woningen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatieve geluidbelasting voor alle gemodelleerde wegen bepaald. De cumulatieve geluidbelasting op de gevels van de beoogde nieuwe woningen is bepaald voor de situaties met en zonder geluidscherm/kokoswand. In beide gevallen bedraagt deze maximaal 64 dB exclusief aftrek conform artikel 110g Wgh. Ondanks dat voor woning 1, 8 en 9 geen hogere waarde aangevraagd hoeft te worden, wordt op basis van de gecumuleerde geluidbelasting alsnog geadviseerd een aanvullend onderzoek uit te voeren ter bepaling van de geluidwering van de gevels. Geadviseerd wordt aan te sluiten bij voornoemde nieuwbouweis waarbij voor de hogere waarde de cumulatieve geluidbelasting op de gevel kan worden aangehouden.
Conclusie
Er vindt een overschrijding van de geluidbelasting plaats ter plaatse van het plangebied als gevolg van verkeer over de gezoneerde wegen. Voor een aantal woningen zal een beschikking hogere grenswaarde genomen worden. Dit besluit is opgenomen in bijlage 1 behorende bij de regels.
Door het aanleggen van een kokoswal/geluidscherm van 2,40 meter langs de zuidelijke plangrens en eenzelfde voorziening met een hoogte van 1,80 meter rond woning nummer 11 is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De benodigde berekeningen in het kader van afdoende gevelwering maken onderdeel uit van de omgevingsvergunning.
5.8 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG uit 2009. Bedrijven zijn hierin opgenomen in een tabel, die is ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn (de zogenaamde afstandentabel). Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan (enigszins) van afgeweken worden in situaties waarin geen sprake is van een rustige woonwijk of bij afwijkende bedrijven. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.
In de VNG-publicatie worden afstanden genoemd die van toepassing zijn op een rustige woonomgeving, maar er kan ook sprake zijn van een gemengd gebied. Deze gebieden worden gekenmerkt door milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd.
Ten slotte kan er sprake zijn van een functiemengingsgebied. Dit zijn locaties waar direct naast woningen andere functies zoals winkels, horeca, kantoren en kleine bedrijven voorkomen. Voorbeelden van gebieden met functiemenging zijn horecaconcentratiegebieden, winkelgebieden en stads/dorpscentra. Een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten in deze gebieden is wenselijk omdat de activiteiten in dergelijke functiemengingsgebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op een bedrijventerrein.
Beoordeling
Het plangebied grenst aan de noordzijde aan het sportpark. De dichtsbijzijnde voorziening daar zijn tennisbanen. Voor het overige zijn er geen functies in de nabijheid aanwezig die van belang zijn. Het bedrijventerrein De Lind ligt met 260 meter op ruim voldoende afstand.
Ten behoeve van het bepalen van de effecten van de tennisbanen is door Tritium Advies in mei 2021 een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het omgevingsgeluid. Dit onderzoek is als bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd. In deze paragraaf zal ingegaan worden op de conclusies van het onderzoek. Voor de volledige onderbouwing en motivering wordt kortheidshalve verwezen naar de bijlage.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering is een indicatieve bedrijvenlijst opgenomen. Deze bedrijvenlijst geeft richtafstanden, gebaseerd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een 'rustige woonwijk'. Conform de VNG-uitgave geldt er een richtafstand van 50 meter voor tennisbanen (met verlichting). Deze afstand heeft betrekking op het aspect geluid en het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Zowel de bestaande woningen ten noordoosten van de Brielsedreef als negen van de zestien nieuwe modulaire woningen (kavelnummers 3 tot en met 11 (zie voor een afbeelding met de kavelnummers paragraaf 5.7.1 Wegverkeerslawaai) ter plaatse van het noordelijke deel van het plangebied) kunnen echter als een 'gemengd gebied' worden gezien. Bij een 'gemengd gebied' mag er met een afstandsstap worden verlaagd, waardoor voor deze negen woningen een richtafstand van 30 meter van toepassing is. Voor de zeven zuidelijk gelegen woningen geldt wel een richtafstand van 50 meter. Indien van gevel tot sportveld wordt gemeten, wordt er voldaan aan deze richtafstand. Voor de negen noordelijke woningen wordt echter niet overal voldaan aan de voor deze woningen van toepassing zijnde richtafstand van 30 meter. Van deze richtafstand kan echter worden afgeweken indien een akoestisch onderzoek enerzijds aantoont dat het aspect omgevingslawaai ter plaatse van de nieuwe woningen geen belemmering vormt voor een akoestisch goed woon- en leefklimaat en anderzijds dat de tennisvereniging niet beperkt wordt in de vergunde c.q. toegestane milieuruimte (geluidruimte) als gevolg van het onderhavig planvoornemen.
Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- Met betrekking tot het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) kan worden gesteld dat in de beschouwde situatie in de dag- en nachtperiode wordt voldaan aan de geluidgrenswaarde van stap 2 van voornoemd stappenplan uit de VNG-uitgave. Voor de woningen in 'gemengd gebied' bedraagt de geluidgrenswaarde 50 dB(A) etmaalwaarde. Voor de woningen die in het omgevingstype 'rustige woonwijk' zijn gelegen, bedraagt de geluidgrenswaarde 45 dB(A) etmaalwaarde. Hiervoor geldt als voorwaarde dat er aanvullend nog een 3,8 meter hoge geluidafschermende voorziening (lengte circa 33 meter) wordt gerealiseerd aan de noordzijde van het plangebied. Voor de avondperiode geldt dat op enkele gevels niet wordt voldaan aan de geluideisen van stap 2. Aan de geluidgrenswaarde van stap 3 wordt echter wel te allen tijde voldaan.
- Aangezien er niet overal wordt voldaan aan de geluideis van stap 2 dient het bevoegd gezag te motiveren waarom deze geluidbelasting in deze concrete situatie acceptabel wordt geacht. Hierbij dient tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting te worden betrokken. In onderhavige situatie is er echter hooguit sprake van enige cumulatie vanwege het wegverkeerslawaai op de doorgaande weg Heikantsestraat-Velsgoed (50 km/uur) en het gedeelte van de Heikantsestraat met een snelheidsregime van 30 km/uur. De overige omliggende gemeentelijke wegen (30 km/uur) zijn namelijk minder druk en beter afgeschermd. Voor provinciale wegen en Rijkswegen geldt dat deze op voldoende afstand zijn gelegen zodat er voor deze wegen van een cumulatief effect geen sprake is. Hetzelfde geldt voor spoorweg-, industrie- en horecalawaai. Uit het gelijktijdig voor onderhavig plangebied uitgevoerd akoestisch onderzoek (documentkenmerk: 2104/124/CK-01, versie 0) blijkt dat het cumulatieve effect van voornoemde wegen Heikantsestraat en Velsgoed verwaarloosbaar klein is. Alleen woning 11 heeft gevels met zowel enige geluidbelasting ten gevolge van onderhavig omgevingslawaai als wegverkeerslawaai. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden derhalve kokoswanden van 2 meter hoog rondom de tuin van deze woning gerealiseerd.
- Alle voornoemde, nieuwe geluidafschermende voorzieningen (kokoswanden en hogere geluidscherm) dienen kierdicht te worden uitgevoerd en een minimale massa van 10 kg/m2 te bezitten. De voorzieningen dienen tevens juridisch-planologisch te worden geborgd.
- Met betrekking tot de maximale geluidniveaus (LAmax) kan worden gesteld dat in de beschouwde situatie wordt voldaan aan de geluidgrenswaarden van stap 2 van het stappenplan.
- Zowel de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT) als de maximale geluidniveaus (LAmax) ten gevolge van het stemgeluid op het terras blijven ruimschoots onder de geluidgrenswaarden van stap 2 van het stappenplan.
- De geluidgevelbelastingen op enkele direct omliggende bestaande woningen voldoen zowel voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT) als de maximale geluidniveaus (LAmax) niet aan de geluidgrenswaarden van stap 3. Mogelijk ervaren de bewoners van deze woningen, ondanks de korte afstand tot het tenniscomplex, echter nog altijd een akoestisch goed woon- en leefklimaat.
In onderliggend rapport zijn de geluidniveaus tijdens een worst-case representatieve situatie berekend, inzichtelijk gemaakt en getoetst aan de gestelde geluideisen. Op basis van de rekenresultaten kan worden gesteld dat, na toepassing van voornoemde geluidafschermende voorzieningen, ter plaatse van de nieuwe woningen, een akoestisch goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd en er derhalve akoestisch gezien sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Tevens perken de nieuwe woningen het tenniscomplex akoestisch gezien niet in. Conform het Activiteitenbesluit zijn namelijk alle beschouwde geluiden uitgezonderd van toetsing. Bovendien zijn er op kortere afstand reeds woningen gelegen.
De tennisbanen zijn ook voorzien van lichtmasten om zo ook in de donkere uren te kunnen spelen. Door Newæ Adviseurs & Ingenieurs voor de buitenruimte is een onderzoek gedaan naar de potentiële lichthinder voor de nieuwe woningen. Deze notitie is als bijlage 10 toegevoegd aan deze toelichting.
Op het tennisveld zijn vier verlichtingsarmaturen van 15 meter hoog opgesteld. De verlichting levert 500 lux gemiddeld op de banen en de tenniskooi. De verlichting is daarmee als een klasse I aan te merken. Deze sterke lampen zullen in de huidige situatie naar verwachting lichthinder veroorzaken op de geprojecteerde woningen. De norm is maximaal 10 lux op de gevel waar nu 65,7 lux verwacht mag worden. De lichtintensiteit zal 32.725 cd bedragen maar de acceptabele norm is maximaal 10.000 cd.
Om de uitvoering door te kunnen laten gaan dient de verlichting op het tennisveld aangepast te worden. Hiertoe zullen de bestaande lampen vervangen worden door LED-armaturen met lightspill filter. Hierna zal de lichtval op de geprojecteerde woningen passen binnen de normen.
Conclusie
Gezien de ligging in een functiemengingsgebied en het realiseren van een kokoswal/geluidscherm aan de noordzijde van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat in het plangebied. De noodzakelijke kokoswal/geluidschermen zijn gewaarborgd in de regels.
De verlichting van het tennisveld zal aangepaste worden door het vervangen van de huidige lampen door energiezuinige LED-armaturen met litghtspill filter.
De nabijheid van het tenniscomplex levert geen belemmeringen op voor de beoogde woningbouw. Andersom vormen de nieuwe woningen geen belemmeringen voor het tenniscomplex.
5.9 Externe Veiligheid
5.9.1 Inrichtingen en externe veiligheid
Toetsingskader
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Uitsnede risicocontourkaart. Bron: www.risicocontourkaart.nl, 2021
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. Bovenstaande figuur laat zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.
Conclusie
Het aspect inrichtingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
5.9.2 Transport en externe veiligheid
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Beoordeling
Het plangebied ligt op circa 690 meter van de A16 en circa 745 meter van de HSL. De afstand tot deze transportroutes is voldoende groot zodat deze transportroutes geen invloed uitoefenen op het plangebied.
Conclusie
Het aspect transport en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
5.9.3 Buisleidingen en externe veiligheid
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle buisleidingen zijn gelegen.
Conclusie
Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
5.10 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10 ), benzeen (C6 H6 ), zwaveldioxide (SO2 ), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m³. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m³ mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m³. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m³ mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10 ) of stikstofdioxide (NO2 ). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2 .
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:
- 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
- 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling betreft de bouw van 16 grondgebonden woningen. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. Om dit te toetsen is gebruik gemaakt van de NIMB-too (versie 06-04-2021, www.Infomil.nl). Hierbij is tevens uitgegaan van 10% vrachtverkeer wat voor de onderhavige ontwikkeling veel hoger is dan feitelijk zal optreden. Hierbij moet gedacht worden aan vuilniswagens, verhuiswagens en mogelijk vrachtwagens van bezorgdiensten.
Met behulp van de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen ter plaatse. Uit de monitoringstool blijkt dat ter hoogte van het plangebied in 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar.
NO2-concentratie. Bron: NSL monitoringstool, 2021
PM10-concentratie. Bron: NSL monitoringstool, 2021
PM10 overschrijdingsdagen. Bron: NSL monitoringstool, 2021
De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie r PM2,5 wordt eveneens niet overschreden.
PM2,5 -concentraties. Bron: NSL monitoringstool, 2021
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.
5.11 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.
- a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
- b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
- c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
- d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
- e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.
Beoordeling
Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Het plangebied is wel gelegen naast een transformatorhuis. Ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt een KLIC-melding uitgevoerd.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de aanwezigheid van kabels en leidingen.
5.12 Duurzaamheid
Toetsingskader
De Impuls Ruimtelijke Adaptatie Breda vindt zijn oorsprong in de Duurzaamheidsvisie Breda 2030. In de Impuls staat hoe Breda handen en voeten geeft aan (het beperken van) de gevolgen van de klimaatverandering. De Impuls bevat het programma voor het jaar 2016 op het gebied van ruimtelijke adaptatie. De gemeente heeft de ambitie om in 2044 klimaatneutraal te zijn. In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestimuleerd aandacht te besteden aan groene daken en gevels. Het anders omgaan met hemelwater wordt tevens bevorderd. Naast ruimtelijke adaptatie en klimaatneutraal zet de Duurzaamheidsvisie Breda 2030 onder andere in op de inkoop van duurzame producten en het duurzame beheer van gebouwen, het reduceren van afval en het stimuleren van duurzame mobiliteit.
Het Rijk streeft er naar geen aardgas meer te willen gebruiken als energievoorziening in 2050. Bij beoogde nieuwbouw is het advies om te kijken naar de energie-infrastructuur en de toekomstige hittebestendigheid van woningen.
Beoordeling
Voor woningen geldt een EPC-eis vanuit het Bouwbesluit waaraan voldaan wordt. De woningen voldoen verder aan de BENG-normen en worden ruim in het groen geplaatst. Er is bewust gekozen voor kilmaatadaptieve bomen in het plangebied met een breed bladerdek wat veel schaduw oplevert en daarmee bijdraagt aan het verminderen van hittestress. Dit alles sluit aan bij de ambitie uit het bestuursakkoord van de gemeente Breda 'Lef en Liefde'.
Conclusie
Het plan voldoet aan het het duurzaamheidsvisie en het daaruit voorgekomen uitvoeringsprogramma klimaat van de gemeente Breda.
5.13 Milieueffectrapportage En Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Toetsingskader
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
- 1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
- 2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden;
- 3. Plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
Op 7 juli 2017 is opnieuw een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat een aanmeldnotitie dient te worden opgesteld, op basis waarvan het bevoegd gezag dient te beoordelen of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen. In de aanmeldnotitie dienen de effecten van de onderhavige bestemmingswijziging door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld te worden gebracht.
Beoordeling
Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. In onderhavige situatie is er sprake van de bouw 16 grondgebonden woningen. Een dergelijke activiteit wordt niet genoemd op de C-lijst. Het bouwen van woningen komt wel voor op de D-lijst, onder categorie D11.2, ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.’ Bij een dergelijke activiteit is er sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig besluit indien de activiteit betrekking heeft op:
- 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
- 2. een aaneengesloten gebied en 2000 woningen of meer omvat;
- 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
Onderhavig initiatief blijft met 16 woningen ruimschoots onder de gestelde grenswaarde. Geconcludeerd kan worden dat het plan derhalve niet kaderstellend is voor een m.e.r.-(beoordelings)plichtig besluit. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in de op 26 april 2022 door het bevoegd gezag beoordeelde aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling. Besloten is dat de noodzaak tot het opstellen van een milieueffectrapportage ontbreekt. De aanmeldnotitie is opgenomen in bijlage 12 behoredende bij deze toelichting.
Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Onderhavige ontwikkeling heeft met zekerheid geen mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.
Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
Er is dus geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure. Wel heeft er een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden, waarbij alle relevante planologische en milieuhygiënische aspecten zijn getoetst en akkoord bevonden. Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen.
Conclusie
Zoals beschreven is er bij onderhavig plan geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de Provinciale milieuverordening. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.
Hoofdstuk 6 Juridische Plantoelichting
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige karakteristieken en waarden van het plangebied en de omgeving en de voorgenomen ontwikkeling. Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient deze juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologisch instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.
6.2 Hoofdopzet
6.2.1 Bestemmingsplan algemeen
Een bestemmingsplan bestaat uit regels en de verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden.
6.2.2 Indeling regels
De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregels.
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
6.3 Regels
6.3.1 Hoofdstuk 1 'Inleidende regels'
Artikel 1 'Begrippen'
In het eerste artikel, 'Begrippen', worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Voor sommige begrippen worden in de SVBP en Bor omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.
Artikel 2 'Wijze van meten'
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeeldingen geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP richtlijnen gegeven die zijn overgenomen in dit plan.
6.3.2 Hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels'
Artikel 3 Groen
Deze gronden hebben betrekking op de gronden die als openbare groenvoorzieningen functioneren. In de gronden zijn geluidsschermen (kokoswanden) voorzien die zorg moeten dragen voor een aanvaardbaar akoestisch milieu. De 'specfieke vorm van groen - geluidscherm 1' ligt aan de noordwest zijde van het plangebied en dient minimaal 3,80 meter hoog te zijn. De aanduiding 'specifieke vorm van groen - geluidscherm 2' voorziet in een geluidscherm langs de Heikantsetraat en deze dient minimaal 2 meter hoog te zijn.
Artikel 4 Verkeer-Verblijfsgebied
Deze bestemming is toegekend aan gronden die dienen ter ontsluiting van het plangebied voor het gemotoriseerd verkeer maar ook de achterpaden aan de zuid- en westzijde. Aan deze zijde is ook de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - geluidscherm 3' opgenomen. Dit geluidscherm dient minimaal 2,40 meter hoog te zijn.
Artikel 5 Wonen
De gronden waar de nieuwe woningen zijn toegestaan, zijn bestemd als 'Wonen'. De woningen dienen te worden opgericht binnen de aangegeven bouwvlakken. Het totaal aantal wooneenheden bedraagt maximaal 16. De maatvoeringseisen waaraan de woningen moeten voldoen zijn opgenomen in de regels. Verder is op de verbeelding vastgelegd wat de maximale bouwhoogte mag zijn. Voor de woningen met één bouwlaag is de maximale bouwhoogte 3,5 meter en voor twee bouwlagen maximaal 7 meter. Het gebruik van het hoofdgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit is rechtstreeks toegestaan.
6.3.3 Hoofdstuk 3 'Algemene regels'
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is het strijdig gebruik geregeld.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is een aantal regels opgenomen waarvoor afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Hier is bijvoorbeeld in opgenomen dat er afgeweken mag worden van de in het bestemmingsplan genoemde maten mits deze afwijking niet meer dan 10% bedraagt en technisch noodzakelijk is.
Artikel 9 Overige regels
In dit artikel zijn regelingen opgenomen waarmee wordt gewaarborgd dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd, evenals nadere eisen die gesteld kunnen worden aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
6.3.4 Hoofdstuk 4 'Overgangs- en slotregels'
Artikel 10 Overgangsrecht
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wabo, overgenomen. Het betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Prinsenbeek, Heikantsestraat 35'.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
7.2 Toepassing Grondexploitatiewet
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
7.3 Financiële Haalbaarheid
Ten behoeve van dit plan is tussen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst is het kostenverhaal opgenomen. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve in dit geval niet noodzakelijk. Met de overeenkomst is de uitvoerbaarheid van voorliggend ontwikkelgericht bestemmingsplan gewaarborgd.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Inleiding
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor het voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
Voorafgaand aan het opstellen van het concept-ontwerpbestemmingsplan is een uitgebreid proces doorlopen met de omwonenden waarbij het ontwerp is aangepast onder invloed van de inbreng van de omwonenden (paragraaf 8.2.1). Hierna is het concept bestemmingsplan opgesteld. In dat stadium vindt ook het wettelijke vooroverleg plaats met instanties als waterschap, diensten van het Rijk en provincie (paragraaf 8.2.2). Indien dit traject is afgerond, start de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan (paragraaf 8.2.3).
8.2 Procedure
8.2.1 Dialoog
De ondernemer heeft de omwonenden betrokken bij de ontwikkeling van het initaitief. Op 9 december 2019 heeft de eerste bijeenkomst plaatsgevonden met de buurt over het voornemen tot ontwikkeling van de gronden Heikantsestraat 35 te Prinsenbeek. Als onderdeel van de participatie is een klankbordgroep ingesteld met buurtbewoners. Er zijn in totaal vijf bijeenkomsten georganiseerd waarbij het ontwerp werd besproken en waar nodig aangepast. Het plan is als gevolg van het gevoerde omgevinsoverleg herhaaldelijk aangepast.
Als bijlage 11 behorende bij deze toelichting is het verslag van het gevoerde omgevingsoverleg opgenomen.
8.2.2 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
De provincie Noord-Brabant en het waterschap Brabantse Delta hebben gereageerd. De provincie heeft geen opmerkingen. Het waterschap heeft een postief wateradvies afgegeven. Het waterschap heeft wel enkele opmerkingen geplaatst en deze zijn waar relevant verwerkt in paragraaf 5.3.
8.2.3 Zienswijzen
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen kenbaar te maken tegen het plan. De eventueel ingebrachte zienswijzen worden behandeld in een zienswijzenota. Hierin zullen tevens de eventuele wijzigingen ten opzichte van het ontwerp worden verwoord. De resultaten van de tervisielegging zullen te zijner tijd worden verwerkt in onderhavige toelichting.
8.2.4 Beroep
Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk.