Haagse Beemden, Uitoord 129
Bestemmingsplan - Breda
Vastgesteld op 14-09-2023 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Haagse Beemden, Uitoord 129 met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2021217003-VG01 van de gemeente Breda.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 afwaterend verhard oppervlak
oppervlakte waarvan de neerslag tot afstroming komt met afvoer op riolering of oppervlaktewater. Naast hoofdgebouwen worden ook bijgebouwen, inritten en overige terreinverhardingen beschouwd als afwaterend verhard oppervlak als ze zijn voorzien van een afvoer. Dakoppervlakken worden horizontaal gemeten.
1.7 archeologische waarden
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bed & breakfast
een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning.
1.10 begane grond
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.
1.11 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
- legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning.
- het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.15 bijgebouw
een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.18 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder.
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.23 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.24 dakopbouw
een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw.
1.25 duurzame invulling van de waterbergingsvoorziening
het in beginsel in stand houden en verbeteren van het watersysteem door infiltratie of verdamping en zuivering in een bovengronds systeem.
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 geluidluwe gevel
een gevel die in beperkte mate door geluid wordt belast en waaraan ten minste één verblijfsruimte - met te openen delen - grenst. De gevelbelasting dient voor alle geluidsoorten aan de voorkeursgrenswaarden te voldoen.
1.28 gestapelde woning
een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen.
1.29 groen
bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen.
1.30 groen dak
een waterbergingsvoorziening in de vorm van een dak met dakbedekking waarop een laag is aangebracht die hoofdzakelijk bestaat uit substraat met levende planten waardoor de dakbedekking hemelwater bergt en vertraagd afvoert.
1.31 grondgebonden woning
woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld.
1.32 groothandel in smart- en/of headproducten
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen.
1.33 headshop
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden.
1.34 hoekperceel
een perceel, gelegen aan twee wegen of dat aan twee zijden grenst aan het openbaar gebied.
1.35 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken dan wel gelet op de bestemming.
1.36 huishouden
een samenlevingsvorm van een of meer personen, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
1.37 kamerverhuur
het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.
1.38 maatschappelijke voorzieningen
voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid (medisch en paramedisch), cultuur, religie, verenigingsleven, onderwijs, openbare orde en veiligheid, kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en peuterspeelzalen en daarmee gelijk te stellen bedrijven of instellingen.
1.39 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie.
1.40 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.41 selectiebesluit
een door het bevoegd gezag genomen besluit op basis van het in het archeologische onderzoeksrapport opgestelde selectieadvies.
1.42 smartshop
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen.
1.43 sociale huurwoning
Een huurwoning voor sociale huur zoals bedoeld in de Verordening doelgroepen sociale woningbouw & middenhuur gemeente Breda en wijzigingen daarvan.
1.44 voorgevel
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.45 waterbergingsvoorziening
bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater in de bodem, zoals wadi's, verlaging in het groen, waterbergende verharding, waterberging op het dak, grindkoffers, infiltratiekratten en/of het aanbrengen of vergroten van (bestaande) greppels, (zak)sloten, watergangen en vijvers.
1.46 wonen
het voeren van een huishouden in een woning.
1.47 woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.48 zorgeenheid
een woning die gekoppeld is aan een zorgfunctie ten behoeve van de bewoner(s) met een geïndiceerde zorgbehoefte.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel.
2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel
De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
2.3 bebouwingspercentage
het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. Voor erfafscheidingen op gebouwen wordt gemeten vanaf bovenkant vloer van het betreffende gebouw.
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 diepte van een gebouw
de lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
2.7 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald.
2.8 hoogte van een dakopbouw
Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
2.9 hoogte van een kap
Vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
2.10 ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, liften en liftopbouwen, balustrades voor dakterrassen en overstekende daken en dergelijke, niet zijnde erkers en balkons, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
2.11 oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.12 peil
- Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- maatschappelijke voorzieningen;
- uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zorgeenheden': zorgeenheden;
met daarbij behorend(e):
- groen;
- nutsvoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
- bergingen;
- parkeren;
- verkeer;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
4.2 bouwregels
- Op de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
- In afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen:
- gebouwen worden gebouwd ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;
- bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 100 m².
- Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.
4.3 afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 indien:
- op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, of
- passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of andere met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.
4.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:
- het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
- het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
- het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen als dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;
- het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
- het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;
- het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
overige waterpartijen; - andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
- alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.
- Aan een vergunning als bedoeld in lid a, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden.
- In afwijking van het bepaalde in lid a is geen omgevingsvergunning vereist, indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd en/of vernieuwd, met dien verstande dat de afwijking niet mag worden vergroot.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
- Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming;
- Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- Het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart- en headshop, alsmede een groothandel in smart- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;
- Het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en/of huisvesting in verband met mantelzorg;
- Het gebruik van bijgebouwen voor een aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;
- Het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;
- Het gebruik van een woning voor kamerverhuur.
- Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a. en b., indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- het bepaalde ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;
- de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de bestemmingen wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' met de aanduiding 'nutsvoorziening' voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals zend-, ontvang- en/of sirenemasten, mits de hoogte maximaal 50 meter bedraagt.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Parkeren
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen dan wel voor het afwijken van de planregels over het toegestane gebruik, wordt getoetst of in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto’s en fietsen. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw.
- Het parkeren of stallen van auto’s en fietsen dient plaats te vinden in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- Het benodigde aantal parkeerplaatsen voor auto’s en fietsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota Parkeernormen Breda 2021. Als de Nota Parkeernormen Breda 2021 wordt gewijzigd, dan moet worden voldaan aan die gewijzigde beleidsregels.
- De onder a. genoemde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
- Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
- als voldaan wordt aan de voorwaarden die daarvoor gelden in de Nota Parkeernormen Breda 2021; of
- als het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
10.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
- Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld onder a. na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: “Regels van het bestemmingsplan Haagse Beemden, Uitoord 129".
1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Op het perceel aan Uitoord 129 in de wijk Haagse Beemden te Breda heeft in het verleden een kinderdagverblijf van één bouwlaag gestaan. Het pand is in 2017 gesloopt en ontwikkelaar Nieuw Tij Projectontwikkeling is nu voornemens om op deze locatie een complex met twaalf zorgappartementen te realiseren. De zorgappartementen zullen door Stichting Alwel in beheer komen en worden verhuurd aan VaSStgoed.
Voor de locatie geldt het bestemmingsplan 'Haagse Beemden' (onherroepelijk op 28 december 2012). De gronden in het plangebied hebben de bestemming 'Maatschappelijk' en er geldt gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De beoogde ontwikkeling is in strijd met het bestemmingsplan. Door middel van voorliggend bestemmingsplan kan de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied bevindt zich in het noorden van Breda, aan Uitoord 129 in de wijk Haagse Beemden. Het plangebied wordt kadastraal aangeduid als BDA00 - H - 10701 en kent een oppervlakte van 613 m2. Aan de oost- en noordzijde grenst het plangebied aan een openbare groenstrook. Ten westen van het plangebied ligt de met groen ingekaderde Moerenloop. Aan de zuidzijde (voorzijde) grenst de locatie aan de openbare weg.
Rondom het plangebied zijn grondgebonden woningen en appartementen gesitueerd. Verder richting het noorden liggen voornamelijk agrarische gronden. In figuur 1.1 en 1.2 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (Bron: Google Maps)
Figuur 1.2 Begrenzing plangebied (Bron: Kadastrale kaart)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Haagse Beemden' (onherroepelijk sinds 28 december 2012). De gronden zijn bestemd als 'Maatschappelijk' en mogen gebruikt worden ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen. Ook zijn deze bestemd voor bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen (waaronder kunstgrasvelden), parkeren, verkeer en water. Over vrijwel het gehele plangebied ligt een bouwvlak wat volledig mag worden bebouwd tot een hoogte van 7 meter. Een verbeelding van het geldende bestemmingsplan is weergegeven in figuur 1.3.
Figuur 1.3 Bestemmingsplan 'Haagse Beemden' (Bron: Ruimtelijkeplannen)
Voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ligt in het noorden van het plangebied een zone met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze dubbelbestemming, met uitzondering van:
- gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;
- de bouw of uitbreiding van bouwwerken tot een oppervlakte van maximaal 100 m2;
- met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen.
Het initiatief om op deze locatie een complex met twaalf zorgappartementen te realiseren past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. De zorgappartementen worden namelijk aangemerkt als een woonfunctie, welke niet is toegestaan op deze locatie. Tevens wordt de in het bestemmingsplan opgenomen bouwhoogte overschreden. Derhalve is, ten behoeve van het totale plan, voorliggend bestemmingsplan opgesteld en zijn de benodigde onderzoeken uitgevoerd.
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in en rond het plangebied en geeft inzicht in de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie Noord-Brabant, de regio en de gemeente Breda. Hoofdstuk 4 omvat de toets aan de sectorale milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de procedure.
2 Planvoornemen
2.1 Huidige Situatie
2.1.1 Plangebied
Het momenteel volledig onverharde plangebied is gelegen aan de rand van de woonwijk Haagse Beemden met aan de achterzijde vrij uitzicht. Voorheen is het plangebied in gebruik geweest als kinderdagverblijf. De bebouwing hiervan is in 2017 gesloopt. Direct aangrenzend bevinden zich aan de west-, noord- en oostzijde groenstroken met diverse bomen en beplantingen. Ten noorden is een tevens een fietspad en ten westen een klein waterretentiegebied gelegen. Een impressie van de huidige situatie is weergegeven in de figuren 2.1 t/m 2.4.
Figuur 2.1 Voorzijde plangebied, gezien vanaf Uitoord
Figuur 2.2 Zuidoostzijde plangebied, gezien vanaf Vekenoord
Figuur 2.3 Noordoostzijde plangebied, gezien vanaf Vekenoord
Figuur 2.4 Fietspad ten noorden van het plangebied (Bron: Tritium B.V.)
2.1.2 Ruimtelijke en functionele opbouw
Haagse Beemden is een relatief jonge bloemkoolwijk in het noordwesten van de stad Breda (figuur 2.5). Met 27.000 inwoners en ruim 10.000 woningen is het verreweg de grootste wijk in Breda. Samen met het bedrijventerrein Emer vormt de wijk het stadsdeel Breda Noord-West. De kwaliteit is met name gelegen in het groene karakter van de openbare ruimte waarbij de landgoederenzone de boventoon voert. De buurten in de Haagse Beemden zijn zodanig aangelegd, dat de bewoners zo veel mogelijk uitzicht hebben op en contact hebben met het buitengebied. Door ruilverkavelingsplannen is beoogd zo veel mogelijk recht te doen aan een goed beheer van de natuurgebieden in het noorden én aan de mogelijkheid van economisch rendabele landbouwbedrijven. Het stadsdeel is in fasen aangelegd, vanaf 1985 met circa 1.100 woningen per jaar. Het laatste deel van het totale bouwplan is uitgevoerd in de wijken Kroeten en Asterd.
Figuur 2.5 Wijkopbouw Haagse Beemden met aanduiding plangebied
(Bron: Topografische kaart)
De wijk ligt ten opzichte van de oudere stadsdelen enigszins geïsoleerd achter de bedrijventerrein Krogten en Emer Hintelaken en achter infrastructuurbundels. Deze ruimtelijke barrières hebben, naast de fysieke afscheiding, ook in de beleving geleid tot een afgescheiden ligging. De verkeersverbindingen naar de andere stadsdelen zijn hoofdzakelijk functioneel van karakter en minder gericht op sociale veiligheid of belevingswaarde. Toch is de wijk niet achteraf gelegen. De directe ligging aan de A16 zorgt voor een optimale verbinding naar alle delen van de stad en de regio. Ook de kwaliteit van een treinstation (station Breda-Prinsenbeek) draagt bij aan de kwaliteit van de verbinding.
De Haagse Beemden is hoofdzakelijk een woonwijk. Het bedrijventerrein Emer Hintelaken/Achter Emer, het winkelcentrum Heksenwiel, de sportvelden van tennisvereniging Heksenwiel en voetbalclub BSV Boeimeer en diverse scholen liggen in de nabije omgeving.
Het gedeelte rondom het plangebied aan Uitoord 129 kent veel eengezins- en koopwoningen. Er zijn weinig huurwoningen en ook weinig huurwoningen van een woningcorporatie. De bevolkingsomvang daalt in de toekomst, maar het aantal en aandeel mensen boven de 55 jaar en 75 jaar nemen toe.
De stedenbouwkundige opbouw in dit gedeelte van de Haagse Beemden wordt getypeerd door een bloemkoolstructuur van grondgebonden woningen met kap in een aantal stempels. De directe omgeving van het plangebied aan Uitoord 129 bestaat om deze reden met name uit rij-, hoek- en twee-onder-een-kapwoningen opgebouwd uit twee lagen met een kap. Aan de zuidzijde is een appartementencomplex gelegen dat gebouwd is in het jaar 1990. In de figuren 2.6 t/m 2.8 is de omgeving van het plangebied aan Uitoord 129 te Breda weergegeven.
Figuur 2.6 Rij- en hoekwoningen ten westen van het plangebied (Bron: Google Maps)
Figuur 2.7 Appartementencomplex ten zuiden van het plangebied (Bron: Google Maps)
Figuur 2.8 Twee-onder-een-kapwoningen ten oosten van het plangebied
(Bron: Google Maps)
2.2 Toekomstige Situatie
Planopzet algemeen
Op het perceel aan Uitoord 129 in de wijk Haagse Beemden te Breda heeft in het verleden een kinderdagverblijf van één bouwlaag gestaan. Het pand is in 2017 gesloopt en ontwikkelaar Nieuw Tij Projectontwikkeling is nu voornemens om op deze locatie een complex met twaalf zorgeenheden te realiseren. De zorgappartementen zullen door Stichting Alwel in beheer komen en (in het sociale segment) worden verhuurd aan VaSStgoed. In totaal zullen de twaalf eenheden verdeeld worden over drie bouwlagen. Elke bouwlaag bevat een viertal eenheden van elk circa 45 - 50 m2.
Aan de oostzijde zal ruimte worden gerealiseerd voor de entree en een gemeenschappelijke ruimte. Dit gedeelte bestaat uit één bouwlaag. De situeringstekening, geveltekeningen en 3D-impressies zijn weergegeven in de figuren 2.9 t/m 2.12.
Figuur 2.9 Situering nieuwbouwcomplex (Bron: Rienks)
Figuur 2.10 Geveltekeningen (Bron: Rienks)
Figuur 2.11 Impressie gevel straatzijde (Bron: Nieuw Tij Projectontwikkeling)
Figuur 2.12 Impressie gevel zij- en achterzijde (Bron: Nieuw Tij Projectontwikkeling)
Groen
De bestaande bomenrijen aan de drie zijden van het plangebied blijven behouden. Bij werkzaamheden rondom de bomen wordt rekening gehouden met de richtlijnen zoals opgenomen in de bomenposter 'Werken rondom bomen'.
Ruimtelijke en functionele inpassing
De te realiseren bebouwing (maximaal drie bouwlagen) sluit wat betreft ruimtelijke opzet, schaal en maatvoering aan bij het appartementencomplex en de grondgebonden woningen (veelal twee bouwlagen met een kap) in de omgeving. Hierdoor ontstaat een goede overgang tussen de buurt en het open landschap ten noorden van het plangebied.
Het gebouw wordt zo ver mogelijk richting de noordzijde van het perceel gepositioneerd. Op deze manier ontstaat er een ruimtelijk beeld tussen de openbare weg en de nieuw te realiseren bebouwing. De afstand tot de rooilijn van het toekomstige gebouw tot aan het trottoir van de Uitoord bedraagt circa 8 meter. De afstand tot aan de Vekenoord bedraagt circa 11 meter.
Ook functioneel is de beoogde ontwikkeling voorstelbaar. Dit gedeelte van de Haagse Beemden kent veel eengezins- en koopwoningen. Er zijn weinig huurwoningen en ook weinig huurwoningen van een woningcorporatie aanwezig.
Bovendien kan worden gesteld dat de bevolkingsomvang in de toekomst daalt, maar dat het aantal en aandeel mensen boven de 55 jaar en 75 jaar juist toeneemt. Bovendien bestaat er een groot tekort aan woonzorgvoorzieningen (in de sociale huursector) en de verwachting is dat dit tekort in de toekomst alleen maar toeneemt.
Er worden momenteel nauwelijks nieuwbouwplannen in de Haagse Beemden gerealiseerd. Daarnaast is er binnen deze wijk een erg klein aanbod aan woonzorgvoorzieningen aanwezig.
Het planvoornemen is om deze reden tevens functioneel inpasbaar en voorziet in een groeiende vraag naar zorgeenheden in Breda.
3 Beleidskader
3.1 Inleiding
Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante regionale beleid is opgenomen in paragraaf 3.4. Tot slot wordt in paragraaf 3.5 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050?
Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:
- dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
- met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
- waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
- met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
- waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
- dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
- waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
- dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
- Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
- Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
- Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
Keuzes
De belangrijkste keuzes zijn:
- Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit;
- Ruimte voor overgang naar een circulaire economie;
- Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden;
- Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.
Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Toetsing
De Nationale Omgevingsvisie wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau en heeft geen directe belangen die geborgd moeten worden ten aanzien van het plangebied en de beoogde ontwikkeling.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainport ontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.
Toetsing
Vanwege de schaal van de beoogde ontwikkeling is deze niet in strijd met het Barro. Evenals het SVIR wordt deze gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Anderzijds draagt de ontwikkeling ook niet bij aan het verwezenlijken van dit beleid. Het Barro kent geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's die op voorliggend plangebied van toepassing zijn.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 Bro)
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De grens van een stedelijke ontwikkeling ligt bij woningen op basis van jurisprudentie op circa 11-14 woningen.
De ladder voor duurzame verstedelijking bestaat uit twee stappen: de eerst stap bestaat uit het aantonen van de behoefte voor de beoogde ontwikkeling. Voor de tweede stap wordt er in beginsel vanuit uitgegaan dat nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dit nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.
Toetsing
Kwantitatieve en kwalitatieve behoefte
Om aan de eerste stap van de ladder voor duurzame verstedelijking te voldoen, moet worden aangetoond dat de beoogde ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte.
In de Brabantse Agenda Wonen en de Regionale Agenda Wonen 2017 zijn de actuele ontwikkelingen op de woningmarkt in Noord-Brabant beschreven. Ook is de regionale plancapaciteit tot en met 2025 vastgelegd. Zoals blijkt uit paragraaf 3.4.2 ligt er voor de gemeente Breda tot 2025 een woningbouwopgave van 8.275 woningen. De regionale opgave is circa twee keer zo groot. De behoefte aan extra woningen wordt veelvuldig bevestigd in de meest actuele bevolkings- en woningbehoefteramingen die de provincie Noord- Brabant naar buiten brengt. Voor Breda alleen al is de verwachting dat de bevolking toe zal nemen met 15.510 personen tussen 2015 en 2029. Om de bevolkingsgroei van de gehele provincie te kunnen opvangen moet de Brabantse woningvoorraad tot 2030 nog met 120.000 woningen groeien. Met de toevoeging van twaalf zorgappartementen wordt een bijdrage geleverd aan de groeiende regionale en provinciale woningbehoefte voor een specifieke doelgroep. Deze toevoeging is een aanvulling op de harde plancapaciteit die de regio nu kent. Het realiseren van zorgappartementen sluit daarnaast goed aan bij de gewenste differentiatie in woonmilieus.
Het gedeelte van de Haagse Beemden waar het plangebied zich bevindt, kent veel eengezins- en koopwoningen. Er zijn weinig huurwoningen en ook weinig huurwoningen van een woningcorporatie. De bevolkingsomvang daalt in de toekomst, maar het aantal en aandeel mensen boven de 55 jaar en 75 jaar nemen toe. Er is nu al een groot tekort aan zelfstandige woningen voor ouderen en dit tekort gaat toenemen in de toekomst. Er worden momenteel amper nieuwbouwplannen in de Haagse Beemden gerealiseerd. Daarnaast is er een erg klein aanbod aan woonzorgvoorzieningen. Het initiatief betreft de bouw van 12 zorgeenheden voor mensen met autisme (gemiddeld 55 jaar). Aangezien de woningen geëxploiteerd zullen worden door Alwel in de sociale huursector, in samenwerking met VaSStgoed, voorziet deze woonzorgvoorziening in een directe en toekomstige woningbehoefte.
De gemeente Breda voert regie op het stedelijk programma via de Omgevingsvisie Breda 2040. In de Omgevingsvisie is beschreven dat het woonaanbod in Breda ook in de toekomst geschikt moet zijn voor elke doelgroep en leefstijl. De diversiteit in woonmilieus en leefstijlen moet versterkt worden (Breda Mozaïek). Daarbij is het van belang dat waar mogelijk de historische en karakteristieke Bredase panden en monumenten worden gekoesterd als karakteristieke woonplekken en identiteitsdragers van het woonmilieu. Hoewel een groei van de woningvoorraad noodzakelijk blijft, zullen de veranderingen in de woonvraag de komende periode vooral moeten worden opgevangen binnen de bestaande woningvoorraad. In de Omgevingsvisie 2040 is nader ingegaan op de kwalitatieve woningbehoefte in de gemeente.
Locatiekeuze en bestaand stedelijk gebied
De bestaande zorgwoningvoorraad zal doorontwikkeld moeten worden om tegemoet te komen aan de woonwensen van de toekomst. Om de druk op het landschap te beperken, wordt vooral gezocht naar mogelijkheden voor transformatie en herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Breda en omvat een gebiedstransformatie naar zorgwonen.
3.2.4 Conclusie
Het rijksbeleid vormt geen beperking voor de beoogde ontwikkeling.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zijn vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:
- Werken aan de Brabantse energietransitie
- Werken aan een klimaatproof Brabant
- Werken aan de slimme netwerkstad
- Werken aan een concurrerende, duurzame economie
Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.
Toetsing
Stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Herbestemmen wordt gezien als het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om de forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen in de komende tien jaar te realiseren. De beoogde ontwikkeling draagt hieraan bij.
3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Op 1 januari 2021 treedt de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de Omgevingsvisie Nood-Brabant. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.
In hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening zijn zogenaamde instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.
Het volgende artikel is relevant voor de beoogde ontwikkeling.
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen 'stedelijk gebied' en bevat een onderbouwing dat:
- de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
- het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
- bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
- bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
- houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
- geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
- draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
Toetsing
Het 'stedelijk gebied' zoals gehanteerd door de provincie bestaat uit het 'stedelijk concentratiegebied' en de 'kernen in landelijk gebied'. Het plangebied ligt binnen het 'stedelijk concentratiegebied' zoals gehanteerd binnen de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (figuur 3.1). Binnen deze gebieden kan worden voorzien in de ruimte voor wonen, werken en andere voorzieningen om zo de verstedelijking zo veel mogelijk te bundelen. Binnen het stedelijk gebied liggen verschillende mogelijkheden voor inbreiding, herstructurering en intensief, meervoudig ruimtegebruik.
De ontwikkeling kan daarnaast ook gezien worden als duurzame stedelijke ontwikkeling. Het terrein wat voorheen in gebruik was en bestemd is voor maatschappelijke activiteiten wordt herontwikkeld tot een woongebied waarbij nieuwe, duurzame en gasloze, bebouwing wordt gerealiseerd. De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen.
De openbare ruimte is zodanig ontworpen, dat deze levensloopbestendig wordt uitgevoerd. Verder zullen maatregelen getroffen worden ten behoeve van de benodigde watercompensatie. Het mogelijk toepassen van halfverharding bij de parkeerplaatsen is daarbij voorzien. Daarnaast is er in de bestaande situatie groen aanwezig rondom het plangebied. Dit groen biedt infiltratiemogelijkheden voor regenwater en levert tevens een bijdrage aan het tegengaan van hittestress.
Figuur 3.1 Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Bron: Provincie Noord-Brabant)
De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad en dorp behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap.
In de kernen in het landelijk gebied hanteert de provincie als uitgangspunt dat er alleen voorzieningen worden gevestigd die qua aard, schaal en functie passen. Dit zijn voorzieningen met een lokaal verzorgingsgebied. De kernen in het landelijk gebied bouwen voor de eigen woningbehoefte volgens het
principe van 'migratiesaldo-nul'.
3.3.3 Conclusie
Het provinciaal beleid vormt geen beperking voor de beoogde ontwikkeling.
3.4 Regionaal Beleid
De gemeente Breda behoort tot de regio West-Brabant, een samenwerkingsverband tussen 19 gemeenten in West-Brabant. Ook is de gemeente onderdeel van het netwerk BrabantStad, waarin het met de gemeenten 's-Hertogenbosch, Tilburg, Eindhoven en Helmond samenwerkt aan het verbeteren van de Brabantse concurrentiepositie en een duurzame groei van het stedelijke netwerk.
3.4.1 Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030
De Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 beschrijft, met een doorkijk naar 2040 , de koers van de regio West-Brabant in een ruimtelijk casco. Dat casco biedt een gemeenschappelijk kader voor de samenwerkingspartners in de aanpak van opgaven die uiteengezet zijn in de ruimtelijke agenda. Het is de koers van West-Brabant, waarin bestaande ambities gekoppeld zijn aan strategische keuzes ten aanzien van structurele veranderingen op langere termijn.
De Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 ziet de streek als een aantrekkelijke woonregio die zich actief open stelt voor nieuwe inwoners. Hiermee wordt vooralsnog ingezet op groei van de bevolking. De bijbehorende woningbouwopgave wordt gezien als een kwalitatieve marktvraag, waarbij het onderscheid in verschillende subregionale woningmarkten met een eigen, herkenbare problematiek van belang is.
Toetsing
Voor het plangebied betekent het dat er vanuit de regio West-Brabant geen eisen of restricties geformuleerd zijn waar de nieuwe ontwikkeling aan moet voldoen.
3.4.2 Brabantse Agenda Wonen
De provincie Noord-Brabant telt verscheidene regionale woningmarkten, elk met hun eigen regiospecifieke en gemeentelijke karakteristieken, kwaliteiten, ontwikkelingen en opgaven. Dit hangt onder meer samen met de economische dynamiek in de regio en de positie van de regio in het grotere geheel van nationale en internationale netwerken. Ook regionale en gemeentelijke verschillen in groei of krimp van de bevolking en veranderingen in de leeftijds- en huishoudenssamenstelling spelen een belangrijke rol.
De provincie kent een flinke woningbouwopgave heeft, met een sterk accent op de eerstkomende 10 tot 15 jaar. Tot 2030 moeten er nog 120.000 woningen bijgebouwd worden. Hierbij gaat het niet alleen om het wonen 'sec'; het voorzien in de behoefte van huishoudens aan voldoende en geschikte woonruimte. Meer en meer gaat het ook om de meerwaarde van het wonen als een van de drijvende krachten achter tal van sociaal-maatschappelijke en ruimtelijk-kwalitatieve (transitie) opgaven zoals leegstand, economische structuurversterking, mobiliteit en bereikbaarheid, duurzaamheid en energie, klimaatadaptatie, sociale veerkracht en erfgoed.
Met de Brabantse Agenda Wonen, vastgesteld in september 2017, wil de provincie gemeenten en andere betrokken partijen uitnodigen om samen versneld de benodigde woningbouwopgave aan te pakken. Zorgvuldig ruimtegebruik en duurzame verstedelijking staan daarbij nog steeds centraal net als vraaggericht bouwen waarbij rekening gehouden wordt met de groeiende behoefte voor woningen in het middensegment en levensloopbestendige en nieuwe woonvormen.
Binnen de vier RRO-gebieden in de provincie worden al jaren kwantitatieve en kwalitatieve afspraken gemaakt over de woningbouw. Voor de komende jaren gaat het hierbij niet primair meer om 'de aantallen'. Doel is een goed functionerende regionale woningmarkt, waarbij het wonen optimaal bijdraagt aan het versterken van de (ruimtelijke) kwaliteiten van de regio en daarmee aan de aantrekkelijkheid van het regionale woon-, leef- en vestigingsklimaat. Om het 'accent op de aantallen' verder te verminderen en de focus meer te leggen op ruimtelijk-kwalitatieve afspraken en de urgentie rond tal van opgaven op de regionale woningmarkt, wil de provincie de komende tijd ervaring opdoen met een werkwijze die niet zozeer gericht is op het jaarlijks maken van regionale kwantitatieve woningbouwafspraken, maar waarbij wordt aangesloten op 'het ritme' van actualiseren van de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose per drie jaar. Regionale en gemeentelijke woningbouwontwikkelingen zullen wel worden gemonitord.
Regionale afspraken woningbouw
De gemeente Breda heeft met de regiogemeenten van West-Brabant (RRO West-Brabant) en de provincie Noord-Brabant als onderdeel van de Regionale Agenda Wonen 2017, afspraken gemaakt over het aantal te bouwen woningen. Omdat naar aanleiding van de Brabantse Agenda Wonen nog een eerste 'regionaal perspectief op bouwen en wonen' moet worden vastgesteld, wordt vooralsnog getoetst aan de Regionale Agenda Wonen 2017.
Toetsing
Voor de gemeente Breda ligt er tot 2025 een woningbouwopgave van 8.275 woningen. Circa 70% van deze benodigde woningbouw is vastgelegd in zogenaamde harde plannen. De beoogde ontwikkeling voorziet in de toevoeging van twaalf zorgappartementen. Hiermee kan een bijdrage geleverd worden aan het benodigde aantal (zorg)woningen. Zowel op regionaal als op lokaal niveau blijkt er voldoende vraag te zijn naar dit type woningen.
Figuur 3.2 Regionale woningbouwprogramma West-Brabant
(Bron: Regionaal ruimtelijke overleg West-Brabant, 2017)
3.4.3 Strategische agenda BrabantStad
Het netwerk Brabantstad heeft een strategische agenda opgezet die bestaat uit vier programma's: economische versterking, vergroten van internationale allure, bevorderen van bereikbaarheid en versterken van ruimtelijke structuur.
Toetsing
Het programma 'versterken van ruimtelijke structuur' bestaat uit de doelstelling om in BrabantStad hoog stedelijke allure te creëren op strategische toplocaties en het groene karakter van de regio te behouden en waar mogelijk versterken. De beoogde ontwikkeling voorziet in het versterken van de ruimtelijke structuur ter plaatse van het in 2017 gesloopte vastgoed.
3.4.4 Conclusie
Het regionaal beleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Omgevingsvisie Breda 2040: Breda sterk en veerkrachtig
De Omgevingsvisie Breda 2040 'Breda sterk en veerkrachtig' (vastgesteld op 21 oktober 2021) heeft betrekking op het gehele grondgebied van Breda en op alle thema's die te maken hebben met onze fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie Breda 2040 is een kaderstellende visie die gebruikt wordt als basis voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven, voor nieuw op te stellen bestemmingsplannen en later omgevingsplannen en voor andere ruimtelijke besluiten. De visie is juridisch bindend voor het orgaan dat het vaststelt, te weten de gemeenteraad, maar niet direct bindend voor de burger; op basis van de visie worden ook geen ontwikkelingen juridisch rechtstreeks mogelijk gemaakt. Wel biedt de visie het kader voor de uitwerking van concrete plannen en projecten. Via doorvertaling van de visie in een bestemmings- of omgevingsplan ontstaat uiteindelijk juridische binding voor de burger en andere partijen in de stad.
In de omgevingsvisie zijn drie hoofdlijnen voor de (ruimtelijke) ontwikkeling van Breda geformuleerd:
- Versterkt internationaal knooppunt: Breda gebruikt haar centrale ligging en goede verbindingen om van de stad nog meer een plek te maken die voor internationale bedrijven aantrekkelijk is. De voorzieningen en ontwikkelingen dragen daaraan bij.
- Ongedeeld Breda: Breda is een gemeente waar iedereen kan meedoen, of je nu arm of rijk bent, jong of oud, dorps of stads. Waar je gezond kunt leven en werk kunt vinden. Met bijvoorbeeld winkels, scholen en sportlocaties om de hoek in een herkenbare omgeving. Zo biedt Breda ruimte aan een sterke gemeenschap met veel energie.
- Verbind met groen: Breda zorgt voor een groene en gezonde stad die klaar is voor toekomstige veranderingen. Veranderingen zoals het klimaat en de woonwensen. Maar ook hoe we stroom opwekken en onze huizen verwarmen. Breda is de eerste Stad in een park en met een vitaal buitengebied.
Breda zet de komende jaren in op het ontwikkelen van een hoogstedelijk centrum. Dit maakt de stad aantrekkelijk voor de inwoners, maar ook voor mensen van buitenaf. Er wordt gewerkt aan hoogbouw en een unieke mix van wonen, werken en ontspannen. Breda draagt bij aan de woningbouwopgave door 25.000 extra woningen te bouwen. Hiervan worden er 10.000 in het huidige centrum en nieuwe centrum CrossMark gebouwd, waar voorzieningen dichtbij zijn. Dit is mogelijk door meer hoogbouw toe te passen. Dit draagt niet alleen bij aan de woningopgave, maar versterkt en markeert ook het karakter van een hoogstedelijke binnenstad.
Breda streeft naar een aantrekkelijke woongemeente waar mensen tevreden zijn met hun woning en woonomgeving en deze aansluit bij hun woonwensen en mogelijkheden. Breda is een groeiende gemeente met een toename van inwoners en huishoudens. Met name het aantal en aandeel een- en tweepersoonshuishoudens en ouderen (vergrijzing) neemt toe. De woningvoorraad wordt zowel kwalitatief als kwantitatief aangepast om tegemoet te komen aan een veranderende woonbehoefte. Woningbouw dient aanvullend te zijn op de bestaande woningvoorraad, zodat doorstroming ontstaat. De bouw van woningen geschikt voor empty-nesters (ouders waarvan de kinderen niet meer thuis wonen)/ouderen zorgt voor het vrijkomen van (grote) eengezinswoningen voor gezinnen. Door meer woningen te bouwen wordt de druk op de woningmarkt verminderd. Iedereen woont prettig, op bereikbare afstand van werk en voorzieningen en in een gezonde en veilige omgeving. Breda streeft naar een kwalitatief goede woningvoorraad, die regionaal aansluit op de woonbehoefte van alle groepen bewoners. Door in te zetten op doorstroming kunnen ook mensen met een laag- en middeninkomen in Breda wonen. Daarnaast wordt het woningaanbod vergroot voor doelgroepen en in woonmilieus waar grote vraag naar is. Als centrumstad in de regio wordt het (centrum)stedelijk woonmilieu uitgebreid en versterkt. Hiermee wordt voorzien in de groeiende behoefte aan deze woonmilieus.
Toetsing
Het realiseren van zorgappartementen in de wijk Haagse Beemden sluit aan bij de wens van de gemeente om differentiatie in woonmilieus te creëren. Daarnaast is verouderd vastgoed gesloopt waardoor er een nieuwe duurzame gebruiksfunctie toegevoegd wordt. Qua maat en schaal sluit het plan aan bij de ambities voor deze wijk.
De naastgelegen Moerenloop vormt een toonaangevende waterloop die als gemeentelijke ecologische verbindingszone wordt aangemerkt. Met de beoogde ontwikkeling liggen mogelijkheden om de kwaliteiten van deze zone te versterken en meerdere mensen ervan kunnen laten genieten.
3.5.2 Woonvisie Breda en Uitvoeringsagenda
Op 16 december 2014 heeft het college de Uitvoeringsagenda van de Woonvisie vastgesteld. In deze agenda benoemt de Gemeente Breda de acties en prestaties waarmee de ambities en opgaven uit de in december 2013 vastgestelde ‘Woonvisie Breda, wonen in een dynamische tijd’ worden geborgd. Breda streeft naar een kwalitatief goede, duurzame en gedifferentieerde woningvoorraad. Essentieel is dat de woningvoorraad aansluit bij de diversiteit in de vraag vanuit de verschillende groepen van bewoners en dat we vitale wijken hebben.
In de Uitvoeringsagenda van de Woonvisie wordt richting gegeven aan de uitvoering van de vier kernopgaven uit de Woonvisie:
- een aantrekkelijke en betaalbare woning voor iedereen;
- aantrekkelijk wonen voor iedereen: specifieke opgaven;
- een prettige woonomgeving;
- duurzaam wonen en leven.
Toetsing
In de Woonvisie Breda uit 2013 wordt gesteld dat Breda een verscheidenheid aan woningen en woonmilieus moet bieden voor de diverse bewoners. In Breda is voor iedereen een passend een duurzaam (t)huis dat voldoet aan de wensen en behoeften. Er dient gezorgd te worden voor een gedifferentieerd en doordacht woningbouwprogramma met voldoende flexibiliteit en voldoende ruimte voor maatwerk. Daarnaast deint de woningvoorraad aan te sluiten bij de behoeften en wensen van inwoners. Ingezet wordt op een duurzaam en toekomstbestendige woningvoorraad en nieuwbouw. Als laatste is gesteld dat er speciale aandacht besteed dient te worden aan de groep kwetsbare inwoners die niet op eigen kracht in huisvesting kan voorzien. Hiermee sluit het initiatief aan op de ambities uit de Woonvisie en de Uitvoeringsagenda.
3.5.3 Aanvulling op de Woonvisie 2013
Op 17 november 2016 heeft de raad de ‘Aanvulling op de woonvisie 2013’, met als subtitel “Voldoende sociale en middeldure huurwoningen met betaalbare woonlasten, in een prettige woonomgeving" vastgesteld. In deze aanvulling wordt ingespeeld op de actuele vraagstukken en ontwikkelingen op de sociale huurvoorraad en middeldure huur. Ten aanzien van de fysieke leefomgeving zijn de volgende beleidsdoelen leidend:
Netto-uitbreidingsopgave sociale huurwoningen betreft 20% van stedelijke uitbreidingsopgave. Deze opgave betreft met name het betaalbare huursegment en voornamelijk appartementen voor jongeren en senioren. Onttrekkingen in bestaande voorraad (bijvoorbeeld sloop of verkoop) dienen gecompenseerd te worden middels nieuwbouw door degene die ze sloopt. Netto-uitbreidingsopgave voor middeldure huurwoningen betreft 10%. Op deze wijze wordt ingezet op een strategische nieuwbouw, zodat huurders die willen, ook kunnen verhuizen naar een passende woning. Vanuit de beleidsuitgangspunten wordt per project een afweging gemaakt en worden per project programmatische eisen meegegeven. Iedere locatie vraagt om maatwerk. Bij de beoordeling van bouwinitiatieven maken burgemeester en wethouders een zorgvuldige afweging en hanteren hierbij de volgende toetsingscriteria.
Het bouwinitiatief:
- past bij de leefbaarheid van het gebied;
- vult de bestaande voorraad en woningbouwplannen in de directe omgeving aan;
- sluit kwalitatief aan bij de (korte termijn) afzetbare vraag en de behoefte op lange termijn;
- versterkt de ruimtelijke karakteristiek en het woonmilieu;
- is financieel haalbaar (Grondexploitatiewet).
Het besluit omtrent het percentage voor sociale woningbouw wordt per locatie geborgd in de planregels van het bestemmingsplan en de bijbehorende anterieure overeenkomst.
Toetsing
Onderhavig plan voorziet in de realisatie van twaalf zorgappartementen. Het initiatief zorgt voor behoud van de ruimtelijke kwaliteit in de wijk en het voorkomen van achteruitgang van de leefbaarheid. Het plan betreft een relatief kleinschalig plan binnen het stedelijk woonmilieu in de wijk Haagse Beemden. De te ontwikkelen zorgeenheden dragen bij aan doorstroming op de woningmarkt. Dit type woning is onderscheidend voor de wijk, waardoor wordt bijgedragen aan een gemêleerd woonmilieu.
3.5.4 Bestuursakkoord 2022 - 2026 'Dichtbij doen, samen sterk vooruit'
Het bestuursakkoord vormt de basis van het beleid van de bestuursperiode 2022 - 2026. In het akkoord staat hoe het college wil besturen en wat de belangrijkste doelstellingen voor de komende 4 jaar zijn. Voor wat betreft de voor voorliggend initiatief relevante thema's wonen en gebiedsontwikkeling wordt vastgehouden aan de volgende ambities.
Wonen
- Er wordt vastgehouden aan de ambitie om 6000 woningen per bestuursperiode te realiseren. Hierbij wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de verdeling volgens de Nationale Woon- en Bouwagenda.
- Tijdelijke woningen kunnen helpen om de woningnood op te lossen. Er wordt gestreefd naar een substantiële hoeveelheid tijdelijke woningen in deze periode.
- Er moet versneld worden om de woningmarkt betaalbaar te maken. Daarvoor maakt Breda voor de jaren 2022 en 2023 samen € 1 miljoen vrij en in de jaren daarna structureel € 1,5 miljoen per jaar.
- Breda stelt voor wonen (inclusief woonzorgeenheden) en gebiedsontwikkelingen € 14 miljoen beschikbaar.
- Naast huurwoningen worden voldoende koop woningen gerealiseerd en stimuleert Breda de doorstroom van sociale huur naar koop.
- Breda gaat actiever werken aan het faciliteren van initiatieven uit de samenleving en geeft ruimte aan Collectief Particulier Opdrachtgeverschap, waar mogelijk zonder onnodige tussenkomst van ontwikkelaars.
- Breda gaat senioren die dat willen, helpen om de stap te maken naar een appartement of patiowoning. Daarnaast is extra aandacht voor de behoefte aan levensloopbestendige woningen, zoals Knarrenhofjes.
- De oude woonvisie dateert van voor de woningcrisis. Er wordt dan ook een nieuwe woonvisie ontwikkeld.
- Er worden instrumenten ingevoerd die helpen om de Bredase woningmarkt betaalbaar te maken. Zo wordt een opkoopverbod voor speculanten ingesteld.
- De doelgroepenverordening wordt aangepast: starters en lage- en middeninkomens (alleenstaanden en tweeverdieners) staan voor ons op nummer één. Gemeente Breda streeft ernaar dat jongeren en ouderen zo lang mogelijk in dorpen en wijken kunnen blijven wonen.
- Zowel in het beleid als met financiële impulsen zet de gemeente in op woningen tot de NHG-grens (nu is die € 355.000). Dit betekent dat de komende periode minder op het segment boven de NHG-grens wordt ingezet.
- Er wordt deze bestuursperiode gezocht naar mogelijkheden om in samenspraak met politie, zorginstellingen en corporaties enkele wooneenheden te realiseren voor Anders Wonen. Dit om voor deze groep een plek te realiseren en om daarmee overlast in wijken en dorpen te voorkomen.
Gebiedsontwikkeling
- Gemeente Breda ontwikkelt verschillende grote bouwlocaties in de stad en in de dorpen.
- Meer woningen betekent ook meer mobiliteit en meer gebruik van bestaande voorzieningen. Het niveau van bestaande voorzieningen gaat omhoog en waar nodig dienen extra voorzieningen te worden toegevoegd. Hier wordt fors in geïnvesteerd.
- Gemeente gaat werken aan een actief en strategisch grondbeleid, waardoor zij minder afhankelijk worden van ontwikkelaars.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling betreft de toevoeging twaalf zorgappartementen op de locatie van een voormalige kinderdagverblijf. De sloop (2017) en nieuwbouw past binnen de ambitie om 6.000 woningen per bestuursperiode met daarbij het juiste vraag- en aanbodverhaal te realiseren. Bovendien wordt aangesloten op de ambitie om voldoende (sociale) huurwoningen, (levensloopbestendige) appartementen voor senioren te realiseren en ouderen zo lang mogelijk in de wijk waar ze zich thuis voelen te laten blijven wonen. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de primaire doelen op het gebied van wonen en gebiedsontwikkling zoals omschreven in het bestuursakkoord 2022 - 2026.
Aanvullend wordt bij de realisatie van de woningen gekeken met welke maatregelen uitvoering gegeven kan worden aan de vraagstukken rondom duurzaamheid en energietransitie. De ontwikkeling speelt daarmee ook in op overige doelstellingen uit het bestuursakkoord.
3.5.5 Perspectief wonen en gebiedsprofielen wonen
Op 24 september 2019 zijn door het college van B&W het 'Perspectief wonen' en de bijbehorende 'Gebiedsprofielen' vastgesteld. Het Perspectief wonen geeft op hoofdlijnen de gewenste richting aan van het wonen in de gebieden. Op basis van een analyse van gegevens wordt gekeken wat de ontwikkelingsmogelijkheden zijn waarop gebieden (Gebiedsprofielen) kunnen bijdragen aan het realiseren van reeds vastgestelde gemeentelijke beleidsdoelen op het gebied van wonen. De ambities vanuit het Bestuursakkoord laten zich hiertoe vertalen naar concrete woondoelen. Breda stelt de diversiteit en het eigen karakter van gebieden centraal. Voor een uitwerking naar concreet woonbeleid is het noodzakelijk een goed beeld te hebben van de situatie van het wonen per gebied, de mening van bewoners en de ontwikkelingsmogelijkheden.
In acht gebiedsprofielen is concreet richting en koers gegeven voor de gebieden. Dit vormt geen blauwdruk voor de gewenste ontwikkelrichting, maar is een kompas voor de manier waarop gebieden kunnen bijdragen aan het bereiken van stedelijke woondoelen. De informatie biedt een basis om per gebied voor het wonen maatwerk te leveren en sneller integrale keuzes te maken. Voor nieuwbouwplannen (inclusief transformatie) kunnen in een vroeg stadium richtlijnen worden meegegeven. Centraal uitgangspunt is de juiste woning op de juiste plek overeenkomstig gemeentelijk beleid.
De beleidsdoelen voor wonen zijn:
- de woningmarkt sluit aan op de toekomstige vraag;
- de woningen zijn betaalbaar;
- de woningvoorraad is divers;
- de woningen worden gewaardeerd;
- de leefbaarheid is op orde;
- de woningen zijn levensloopbestendig;
- de woningen zijn duurzaam in een gezonde woonomgeving.
Toetsing
Het plangebied ligt in de wijk Kievitsloop (gebiedsprofiel Noord-West), welke gekenmerkt wordt door een duidelijke eigen identiteit met vooral laagbouw. De wijk kent veel eengezins koopwoningen in het goedkope (46%) en middeldure (13%) segment. Circa 30% is een huurwoning. Er bestaat een goede vertegenwoordiging van bewoners met hoger inkomen, vooral gezinnen (39%), empty nesters (26%) en werkenden (10%). De woningen worden laag gewaardeerd, maar hebben een hoge toekomstwaarde waar de vraag naar woningen hoog is. Doorstroming is in deze wijken het vraagstuk. Dit kan door het realiseren van een gevarieerd aanbod van woninggroottes en -typologieën welke betaalbaar en levensloopbestendig te zijn. De beoogde ontwikkeling geeft hier invulling aan door de realisatie van zorgeenheden.
3.5.6 Verordening doelgroepen sociale woningbouw & middenhuur
Bij raadsbesluit is op 31 januari 2019 de 'Verordening doelgroepen sociale woningbouw & middenhuur gemeente Breda' vastgesteld waarin regels zijn opgenomen ten aanzien van de realisatie, exploitatie en instandhouding van sociale en middeldure huurwoningen. Als doelgroep voor sociale huurwoningen worden huishoudens aangemerkt met een inkomen tot aan de inkomensgrens van het DAEB-besluit van de Europese Commissie. Bij appartementen in het sociale segment is een gemiddelde gebruiksoppervlakte (GBO) van 50 m2 (bandbreedte bedraagt +/- 5%) het uitgangspunt. De aanvangshuur voor middeldure appartementen bedraagt op basis van de verordening maximaal € 850,- (prijspeil 2019, jaarlijks te indexeren met CPI). Bij middelduur bedraagt het minimale GBO 70 m2. De verordening geeft de gemeente de mogelijkheid om in een bestemmingsplan, en in de bijbehorende anterieure overeenkomst, vast te leggen dat een woningbouwlocatie bestemd moet zijn voor sociale of middeldure huurwoningen. Gedurende een termijn van vijftien jaar na eerste ingebruikname (verhuur) dienen de woningen beschikbaar te blijven voor de doelgroep.
Toetsing
Voor de beoogde ontwikkeling wordt voldaan aan hetgeen gesteld wordt in de verordening. Er worden enkel sociale huurwoningen gerealiseerd binnen het plangebied. In de regels van dit bestemmingsplan is voor de definitie van 'sociale huurwoning' verwezen naar de verordening zodat de regels uit de verordening aangaande oppervlakte en prijzen van toepassing zijn op deze woningen.
3.5.7 Nota Parkeernormen Breda 2021
Op 29 april 2021 heeft de gemeenteraad van Breda de Nota parkeernormen Breda 2021 vastgesteld. Voor de gemeente Breda hebben verschillende ontwikkelingen de aanleiding gevormd voor het opstellen van een nieuwe nota parkeernormen. De belangrijkste hiervan zijn:
- In het bestuursakkoord 2018-2022 Lef & Liefde luidt een van de centrale doelstellingen: 'meer woningen in Breda'. In Breda moeten tijdens deze bestuursperiode 6.000 woningen gebouwd worden om de woningbehoefte te kunnen faciliteren. Deze woningbouwopgave schetst een van de kaders waarbinnen parkeernormen acteren. Ontwikkelaars hebben behoefte aan een nieuwe parkeernormennota met meer ruimte voor flexibiliteit en maatwerk. Deze nota parkeernormen biedt een handreiking voor passende en haalbare parkeeroplossingen. Anderzijds moet voorkomen worden dat in de omgeving van ontwikkellocaties parkeeroverlast ontstaat.
- Relatie met stedelijke bereikbaarheid: de bereikbaarheid van het centrum en het toekomstige CrossMark Breda staat onder druk. Toename van het aantal parkeerplaatsen binnen het centrumgebied leidt tot toename van het aantal verkeersbewegingen. Er komt een moment dat de infrastructuur de toename niet meer aan kan. In het centrum moet (en kan) daarom nog beperkt parkeercapaciteit worden toegevoegd bij nieuwbouwontwikkelingen en is behoefte aan efficiënter gebruik van het bestaande parkeerareaal.
- Nieuwe landelijke inzichten: de voorgaande nota parkeer- en stallingsbeleid is in 2004 vastgesteld en in 2013 herijkt. Nu, zeven jaar later, zijn allerlei nieuwe inzichten ontstaan op het gebied van autobezit en -gebruik gerelateerd aan parkeren. Ook zijn er nieuwe mogelijkheden op het gebied van deelmobiliteit, die invloed hebben op de parkeerbehoefte van een nieuwbouwontwikkeling. En niet alleen geldt dit voor autoparkeren, ook fietsparkeren is sterk in ontwikkeling. De gemeente Breda heeft de ambitie om deze nieuwe inzichten een plek te geven in haar parkeernormenbeleid.
Toetsing
Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan het aspect parkeren is opgenomen in paragraaf 4.2.
3.5.8 Duurzaamheidsvisie Breda 2030 en Impuls Ruimtelijke Adaptatie Breda
De Impuls Ruimtelijke Adaptatie Breda vindt zijn oorsprong in de Duurzaamheidsvisie Breda 2030. In de Impuls staat hoe Breda handen en voeten geeft aan (het beperken van) de gevolgen van de klimaatverandering. De Impuls bevat het programma voor het jaar 2016 op het gebied van ruimtelijke adaptatie. De gemeente heeft de ambitie om in 2044 klimaatneutraal te zijn. In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestimuleerd aandacht te besteden aan groene daken en gevels. Het anders omgaan met hemelwater wordt tevens bevorderd. Naast ruimtelijke adaptatie en klimaatneutraal zet de Duurzaamheidsvisie Breda 2030 onder andere in op de inkoop van duurzame producten en het duurzame beheer van gebouwen, het reduceren van afval en het stimuleren van duurzame mobiliteit.
Het Rijk streeft ernaar geen aardgas meer te willen gebruiken als energievoorziening in 2050. Bij beoogde nieuwbouw is het advies om te kijken naar de energie-infrastructuur en de toekomstige hittebestendigheid van woningen.
Toetsing
Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan het aspect duurzaamheid is opgenomen in paragraaf 4.12.
3.5.9 Groenkompas 2021-2030
De gemeente Breda heeft de ambitie om als eerste stad in Europa een stad in een park te worden. Deze ambitie is reeds verankerd in verschillende beleidsvisies, waaronder de Omgevingsvisie. Het investeren in groen moet samen met de twee andere focuspunten (internationaal Breda en gastvrij Breda) bijdragen aan profilering van Breda als een aantrekkelijke internationale stad om te wonen, te werken en te verblijven. In het Groenkompas wordt de groenambitie verder uitgewerkt door in te gaan op de ambities, doelen en opgaven voor het groen in Breda. De vijf doelen zijn:
- Beschermen van de bestaande basis voor een Stad in een park:
Het uitgangspunt is dat het bestaande groen behouden blijft. Het verwijderen van groen moet ten alle tijden gecompenseerd worden. Hierin wordt een onderscheidt gemaakt tussen structuurgroen (compensatie moet ten alle tijden plaatsvinden binnen of nabij het plangebied) en omgevingsgroen (compensatie moet in principe plaatsvinden binnen of nabij het plangebied).
- Ontwikkelen van een robuust ecologisch netwerk:
Bestaande natuurgebieden worden aan elkaar verbonden om zo een robuust ecologisch netwerk te creëren. Onder andere de Nieuwe Mark fase 2 en het Seeligpark maken onderdeel uit van de ecologische schakels in Breda.
- Ontwikkelen van groen in ieders directe nabijheid:
In 2030 moet elke Bredanaar op 200 meter afstand van groen wonen. Dit wordt gedaan door nieuwe bossen en parken te realiseren en het bestaande groen te ontsluiten. Bij de herinrichting van de openbare ruimte wordt gestreefd naar een toename van het groen met minimaal 10%.
- Samenwerken aan een Stad in een park:
Om de groene ambities te kunnen bereiken is het belangrijk om samen te werken met bewoners, woningbouwcorporaties, projectontwikkelaars, bedrijven en overige partijen uit de stad. Met de nieuwe Bredase Groen- & Parknorm worden ontwikkelaars en woningbouwcorporaties verplicht om minimaal 20% tot 35% van een nieuwe woonbuurt of werkterrein in te richten als openbaar groen. Voor dichtbevolkte delen van de stad geldt een uitzondering en kan met een lagere oppervlakte groen volstaan worden, mits voldoende vergroening door inzet van groene gevels en groene daken plaatsvindt. Daarnaast is er een verplichting om natuurinclusief te ontwikkelen.
- Versterken van de Bredase groene identiteit:
Groen draagt bij aan de aantrekkelijkheid van de stad. Er wordt ingezet op het herstel van historische landschappen en het vergroenen van de routes en entreegebieden naar de stad.
Toetsing
Het vereiste percentage groen wordt berekend volgens een sleutel waar bij gestapelde woningen een vereist percentage groen van 35% geldt. Dit komt voor het plangebied neer op 214,55 m2. Vanwege de aard, omvang en toegankelijkheid is het niet haalbaar om dit volledige oppervlak aan groen binnen het plangebied te realiseren. Wel zal bij de nadere uitwerking en in afstemming met de gemeente Breda worden bekeken hoe groen binnen het plangebied op een aantrekkelijke manier aangebracht en ingepast kan worden.
3.5.10 Conclusie
Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
4.2 Verkeer En Parkeren
4.2.1 Normstelling en beleid
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
De parkeerbehoefte wordt bepaald aan de hand van de Nota Parkeernormen Breda 2021. Conform de gebiedsindeling van dit parkeernormenbeleid ligt het plangebied in het overig grondgebied. Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (2018). Daarbij wordt een ligging in de rest bebouwde kom aangehouden, de gemeente Breda valt binnen stedelijkheidsklasse sterk stedelijk. Binnen de bandbreedte van het kencijfer wordt uitgegaan van het minimum, omdat deze past bij de relatief lage parkeernorm die wordt gehanteerd.
4.2.2 Verkeersstructuur
Gemotoriseerd verkeer
De woningen zijn gelegen aan de straat Uitoord, een erftoegangsweg met een maximum snelheid van 30 km/u. De Uitoord heeft als erftoegangsweg een wijkontsluitende functie en is daarmee ook een belangrijke ontsluiting voor het plangebied. In zuidoostelijke richting gaat de Uitoord over in de Vekenoord en de Komoord, welke aansluit op de Emerparklaan, een gebiedsontsluitingsweg met een maximum snelheid van 50 km/u.
Openbaar vervoer
Op circa 60 meter loopafstand van het plangebied zijn bushaltes gelegen aan de Komoord. Hier halteren overdag 4 keer per uur bussen vanuit de wijk Haagse Beemden van en naar de treinstations van Prinsenbeek en Breda.
Langzaam verkeer
Op de Uitoord en omliggende erftoegangswegen maken fietsers gebruik van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerd verkeer. De gebiedsontsluitingswegen zijn voorzien van vrijliggende fietspaden. De Uitoord is voorzien van ruime trottoirs aan beide zijden van de weg.
4.2.3 Parkeren
Bij alle nieuwe verzoeken dient voldaan te worden aan het gemeentelijke parkeerbeleid, zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen Breda 2021. Hierin zijn per functie parkeernormen opgenomen. De parkeerbehoefte van de laatst bekende functie(s) mag worden vergeleken met de parkeerbehoefte van de nieuwe functie(s). Uitgangspunt is dat de parkeerdruk in de omliggende straten van de wijk niet toeneemt en dat er voor de nieuwe woningen voldoende parkeervoorzieningen worden gecreëerd.
De parkeerbehoefte voor de nieuwe functie, zijnde zorgeenheden, is bepaald aan de hand van het voorgenomen programma. Het perceel ligt in het zogenoemde overig grondgebied van Breda. De parkeernorm bedraagt inclusief de norm voor bezoekersparkeren 0,6 parkeerplaats per zorgeenheid. Er zijn daarmee 12 x 0,6 = 7,2 (afgerond 7) parkeerplaatsen nodig. Er worden 7 parkeerplaatsen op eigen terrein aan de voorzijde van de nieuwe woningen aangelegd. Daarmee wordt voldaan aan de kwantitatieve parkeernorm.
Hoewel in de huidige situatie er geen parkeervakken liggen aan Uitoord ter hoogte van de locatie wordt er regelmatig wel informeel half op het trottoir geparkeerd, waarbij er ruimte is voor ongeveer 3-4 auto's. Deze mogelijkheid vervalt met het aanleggen van 7 parkeerplaatsen op het terrein. Om te onderzoeken of deze parkeerbehoefte elders binnen acceptabele afstand van de locatie (100 meter voor bewoners en 150 meter voor bezoekers) in de openbare ruimte opgevangen kan worden is een parkeerdrukmeting uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is opgenomen in bijlage 1. Op basis van deze parkeerdrukmeting kan worden geconcludeerd dat de parkeerdruk in de omgeving van het plangebied matig tot redelijk is en dat er voldoende restcapaciteit aanwezig is om de behoefte aan 4 extra parkeerplaatsen op te vangen.
4.2.4 Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie van het plangebied is berekend op basis van de voorgenomen ontwikkeling. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie wordt doorgaans uitgegaan van de gemiddelde kengetallen van het CROW (publicatie 381). Voor zorgeenheden (in het CROW 'verpleeg- en verzorgingstehuis') zijn echter alleen parkeerkencijfers beschikbaar. De verkeersgeneratie is daarom berekend in motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal) op basis van de turnover van een parkeerplaats. Aangenomen wordt dat een parkeerplaats gemiddeld gezien niet meer dan 5 keer per dag zal worden gebruikt. Dit leidt voor 7 parkeerplaatsen tot de verkeersaantrekkende werking van 35 motorvoertuigen. In verband met aankomst en vertrekt wordt dit vermenigvuldigd met 2, wat tot een totale verkeersgeneratie van 70 mvt/etmaal leidt.
Ten opzichte van het voormalige kinderdagverblijf op deze locatie zal dit aantal meer verspreid over de dag worden afgewikkeld op de ontsluitende wegen. Doorgaans wordt niet meer dan 10% in het drukste uur afgewikkeld. Deze 7 mvt in het drukste uur zullen daarbij snel opgaan in het heersende verkeersbeeld. Als gevolg van de ontwikkeling zijn dan ook geen knelpunten in de verkeersafwikkeling te verwachten.
4.2.5 Conclusie
Het plangebied is goed bereikbaar voor zowel gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en per openbaar vervoer. De parkeerbehoefte kan worden voorzien op het parkeerterrein aan de voorzijde van de zorgeenheden. De toekomstige verkeersgeneratie kan goed worden afgewikkeld op de omliggende wegen. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkelingen dan ook niet in de weg.
4.3 Water
4.3.1 Normstelling en beleid
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Beleid provincie Noord-Brabant
Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PWMP) van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor onder andere het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.
Waterschapsbeleid
De projectlocatie is gelegen binnen het stroomgebied van waterschap Brabantse Delta. De visie van waterschap Brabantse Delta is vervat in het Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 en kent een geldigheid vanaf 22 december 2015. Het waterschap richt zich hierbij op een doelmatig waterbeheer als motor voor een economische en ecologisch krachtige regio. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nieuwe accenten:
- het nationale Deltaprogramma voor waterveiligheid en de versterking van de dijken langs de Rijkswateren en de regionale rivieren;
- het optimaliseren van de zoetwatervoorziening met het oog op de toenemende droogte;
- inzet op bewustwording van watergebruikers zodat hun inzicht groeit over wat ze zelf aan waterbeheer kunnen bijdragen;
- helderheid over zowel beperkingen als mogelijkheden voor de gebruiksfuncties van het watersysteem;
- het verbeteren van de waterkwaliteit in een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie (combineren van verbeteren van de waterstanden, onderhouden van sloten en treffen van inrichtingsmaatregelen);
- afvalstoffen steeds meer inzetten als waardevolle grondstoffen zoals terugwinning van fosfaat en productie van bioplastic uit afvalwater;
- een duurzame energiewinning.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur waterschap Brabantse Delta 2015 bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
- het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
- de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² is, of;
- de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
- de toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:
Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06
Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:
- de bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
- de afvoer uit de voorziening via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
- daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.
Voor het overige zijn er in de keur diverse regels opgenomen om gebieden met een specifieke functie te beschermen, zoals de attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000. Er geldt een specifiek beschermingsregime, afhankelijk van het type gebied en de ligging in of nabij een beschermd gebied.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Breda heeft haar beleid omtrent water vastgelegd in het Stedelijk Waterplan 2019-2023. Hierin is onder meer een samenvatting opgenomen van het hemel- en grondwaterbeleid van de gemeente Breda (‘Breda water bewust’).
Nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente Breda dienen hydrologisch neutraal uitgevoerd te worden. Expliciet betekent dit dat hemelwater niet op de riolering mag worden aangesloten, maar separaat binnen de plangrenzen moet worden verwerkt. Bij een toename van het verhard oppervlak moet de ontwikkelende partij op eigen terrein extreem zware buien kunnen verwerken en schone en vuile waterstromen gescheiden aanleveren tot aan de perceelsgrens. Ter bepaling van het ruimtebeslag en retentiecapaciteit hanteert de gemeente een werknorm van 780 m3 waterberging per hectare toename verhard oppervlak (bui 78 mm in 24 uur). Bij herstructurering (oppakken verhard oppervlak) legt de gemeente een verplichting op een deel van het hemelwater te bergen en te infiltreren. Het doel is om 80 procent van de jaarlijkse neerslag lokaal te verwerken door een infiltratievoorziening met een berging van circa 7 millimeter. Voorzieningen die ook hemelwater infiltreren mogen kleiner zijn, als het netto effect maar hetzelfde is. Om de retentiecapaciteit voor een volgende bui weer beschikbaar te hebben moet het hemelwater binnen 3 dagen (op natuurlijke wijze) zijn weggezakt in de bodem. De gewenste ledigingstijd bedraagt echter 24 uur.
4.3.2 Toetsing
Bodem en grondwater
Vanwege de ligging binnen de bebouwde kom is het plangebied niet gekarteerd. De bodem in de omgeving van het plangebied bestaat uit zwaklemig fijn zand en enkeerdgronden (fijn zand). Ter plaatse is sprake van grondwatertrap III. In de directe omgeving is sprake van grondwatertrap VI.
Grondwatertrap III wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand lager ligt dan 0,4 meter beneden het maaiveld en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert van 0,8 meter en 1,2 meter beneden het maaiveld. Grondwatertrap VI - waar in de omgeving sprake van is - wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert van 0,4 meter en 0,8 meter beneden het maaiveld en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 meter beneden het maaiveld ligt. De grondwatertrappen zijn weergegeven in figuur 4.1.
Figuur 4.1 Opbouw bodem en grondwatertrappen met aanduiding plangebied (Bron: Bodemdata)
Volgens het Actuel Hoogtebestand van Nederland (ahn.nl), bevindt het maaiveld zich op een hoogte van circa 1,52 m +NAP. Het wegpeil van de Uitoord ligt op circa 1,45 m +NAP. Op de AHN-kaart in figuur 4.2 is te zien dat de naastgelegen Moerenloop lager ligt (circa 0,15 m +NAP), waardoor geconcludeerd kan worden dat voldoende afwatering vanaf het plangebied naar deze loop plaats kan vinden.
Figuur 4.2 Uitsnede actueel Hoogtebestand Nederland met aanduiding plangebied (Bron: AHN)
Waterkwantiteit
Op alle watergangen en sloten die zijn opgenomen in de legger, is de keur van het waterschap van toepassing. Dit betekent voor de verschillende watergangen het volgende:
- waterlopen categorie A: voor deze watergangen geldt dat het waterschap tot 5 m vanaf beide insteken van de watergang randvoorwaarden stelt aan de inrichting om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden;
- waterlopen categorie B: de eigenaren van gronden langs deze watergangen moeten de sloten eenmaal per jaar – in het najaar – schoonmaken. Het waterschap controleert of de sloten goed schoon zijn (= schouwen);
- voor ingrepen die binnen 5 m vanaf de insteek van waterlopen categorie A plaatsvinden, dient een ontheffing van de keur te worden aangevraagd.
Dit geldt ook voor ingrepen in de waterlopen categorie B en overige watergangen en sloten, zoals het verleggen en dempen van watergangen en het aanbrengen van duikers in watergangen.
Net buiten de grenzen van dit bestemmingsplan ligt aan de westzijde een waterloop A en ten noorden een waterloop B. In figuur 4.3 is een uitsnede weergegeven van de legger van het waterschap Brabantse Delta. Het plangebied is niet gelegen binnen de beschermingszone van deze waterlopen. Daarnaast ligt het plangebied niet in een grondwaterbeschermingsgebied.
Figuur 4.3 Uitsnede Watertoets Viewer met plangebied in rood (bron: Waterschap Brabantse Delta)
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van een regionale/primaire waterkering.
Verhardingen
Het plangebied heeft een oppervlakte van 613 m2 en is in de huidige situatie volledig onverhard. Het voormalige kinderdagverblijf is in 2017 gesloopt.
Vanuit gemeentelijk beleid dient gecompenseerd te worden. Op basis van het 'Stedelijk Waterplan 2019-2023' van de gemeente Breda wordt gesteld dat bij een ontwikkeling met een toename van het bestaand verhard oppervlak 60 mm neerslag gecompenseerd dient te worden. Voor de beoogde nieuwbouw, de bergingen en de parkeerplaatsen is sprake van circa 387 m2 aan verharding in de toekomst. De compensatie-opgave wordt hierdoor (387 x 0,060) 23,2 m3. De omliggende groenstroken worden lager aangelegd zodat het water hier natuurlijk naartoe stroomt en op een eenvoudige wijze vertraagd kan afvloeien. Ook wordt het parkeerterrein uitgevoerd in halfverharding of half-open verharding zoals grasbetontegels zodat ook hier het water kan wegstromen. Conform het waterschapsbeleid zal bij de verdere uitwerking worden bekeken hoe het overige hemelwater op deze locatie kan worden hergebruikt of ter plaatse kan worden geïnfiltreerd.
Binnen het plangebied kan ruimschoots aan deze opgave voldaan worden. Het hemelwater kan namelijk op meerdere plekken binnen het plangebied vertraagd worden afgevoerd, waarbij infiltratie in de bodem mogelijk is. Een overloop van het teveel aan water kan in overleg met de gemeente worden aangesloten op de HWA riolering.
Vuil water
Vuil water wordt aangesloten op de bestaande DWA-riolering in de straat Uitoord.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
4.3.3 Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de nadere uitwerking van het plan.
4.4 Bodem
4.4.1 Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
De gemeente Breda beschikt over eigen bodembeleid. In de nota ‘Bodemmasterplan Breda 2030’ wordt de landelijke beleidslijn van saneren naar functie verder ingevuld. Tegenwoordig hoeven alleen de zogeheten ‘ernstige’ verontreinigingen aangepakt te worden. De aanpak wordt afgestemd op de functie. De belangrijkste criteria voor de keuze van maatregelen zijn de risico’s voor gezondheid of milieu die de verontreiniging kan vormen.
4.4.2 Toetsing
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Het totale rapport is opgenomen in bijlage 2. Hierna wordt volstaan met een beknopte samenvatting.
Op basis van de beschikbare gegevens is de verwachting dat grond en grondwater licht verontreinigd zijn. Het betreffen diffuse verontreinigingen, waarvan de aanwezigheid afdoende vastgesteld kan worden door middel van een verkennend onderzoek, strategie voor een onverdachte locatie. Derhalve wordt de locatie “onverdacht” beschouwd. Er zijn geen aanwijzingen dat op de onderzoekslocatie en in de directe omgeving activiteiten hebben plaatsgevonden waardoor de bodem verontreinigd kan zijn geraakt. Uit de resultaten van het vooronderzoek, de veldwerkzaamheden en de uitgevoerde analyses wordt het volgende geconcludeerd.
Zintuiglijke waarnemingen
Zintuiglijk zijn in de boven- en ondergrond plaatselijk sporen puin aangetroffen. In de ondergrond zijn plaatselijk sporen houtskool aangetroffen.
Verkennend bodemonderzoek
Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond licht verontreinigd is met kwik en lood. De ondergrond ter plaatse van boring 05 is licht verontreinigd met kobalt. Het grondwater is niet verontreinigd met de onderzochte stoffen.
Toetsing hypothese
De aangetoonde lichte verontreinigingen in de grond en het grondwater komen overeen met de verwachting van een diffuus verontreinigde locatie. De aangetroffen gehaltes zijn echter dermate laag dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Ten behoeve van het onderzoek zijn enkel verdachte monsters geanalyseerd. Deze monsters en daarmee de aangetoonde resultaten, worden representatief geacht voor de gehele locatie.
Verkennend asbestonderzoek
Zintuiglijk zijn zowel op het maaiveld als in de uitkomende grond geen asbestverdachte materialen waargenomen. In de puinhoudende grond is analytisch geen asbest aangetoond. Derhalve dient de hypothese dat de puinhoudende grond verdacht is op de aanwezigheid van asbest te worden verworpen. Aangezien zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest is aangetoond, wordt een nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
De onderzoeksresultaten vormen geen belemmering voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen. Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.
4.4.3 Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.5 Geluid
4.5.1 Wegverkeerslawaai
Normstelling en beleid
Akoestisch onderzoek is uitgevoerd omdat nieuwe woningen op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidgevoelige functies zijn en het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de Emerparklaan. Het plangebied is tevens gelegen aan diverse 30 km/uur wegen. Dit type weg vormt een afwijkende categorie binnen de Wet geluidhinder. Formeel kan voor deze wegen geen hogere waarde worden aangevraagd of verleend, aangezien deze wegen niet zoneplichtig zijn. Echter voor de waarborging van een goed akoestisch woon- en leefklimaat dient de geluidbelasting op de gevels van nieuw te bouwen woningen nabij 30 km/uur wegen alsnog te worden bepaald. Derhalve is in het onderhavige akoestisch onderzoek tevens de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur wegen Uitoord en Vekenoord inzichtelijk gemaakt.
Gemeentelijk ontheffingenbeleid
Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dient allereerst te worden onderzocht welke maatregelen kunnen worden getroffen om de voorkeursgrenswaarde te halen. Vervolgens moet ook worden voldaan aan een subcriteria, zoals het realiseren van een doelmatige afscherming, beschikking over grond- en/of bedrijfsgebondenheid, het opvullen van een open plaats of vervanging van bestaande bebouwing.
Voor de garantie van het woonklimaat dient bij een overschrijding van de grenswaarde van 53 dB tevens het geluidgevoelige object over minimaal één geluidluwe gevel (<= 48 dB) te beschikken.
Toetsing
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens de Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012. De resultaten zijn separaat opgenomen in een rapport dat is opgenomen in bijlage 3 van onderhavig bestemmingsplan.
Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Emerparklaan. Het plan is tevens gelegen aan de 30 km/uur wegen Uitoord en Vekenoord. In het akoestisch onderzoek is de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur weg Uitoord inzichtelijk gemaakt. Het weggedeelte van Vekenoord waar het plan aan ligt is doodlopend en wordt derhalve als akoestisch niet relevant beschouwd. Voor de 30 km/uur weg Uitoord geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe zorgappartementen overschrijdt.
Voor de gezoneerde weg Emerparklaan geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe zorgappartementen overschrijdt. Derhalve is een procedure hogere waarde niet aan de orde. Aangezien er voor onderhavige zorgappartementen geen sprake is van een procedure hogere waarde wordt een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels niet noodzakelijk geacht. Bij toepassing van standaard geluidwerende materialen en maatregelen is een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Voor bedgebieden van een gezondheidszorgfunctie geldt bij een hogere waarde procedure (in onderhavige situatie niet aan de orde) een 5 dB strengere eis aan de geluidwering van de gevels. Indien het appartementengebouw conform het bouwbesluit als een gezondheidszorgfunctie dient te worden gezien, wordt een aanvullend onderzoek in het kader van een goede ruimtelijke ordening alsnog geadviseerd. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een binnenniveau van 28 dB gewaarborgd en is er te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat.
4.5.2 Railverkeerslawaai
Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van een spoorweg. Railverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het plan.
4.5.3 Industrielawaai
Het plangebied ligt buiten gezoneerd industrieterrein en er staat geen windturbine in de buurt. De geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit zullen niet worden overschreden. Industrielawaai vormt geen belemmering voor het plan.
4.5.4 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitwerking van het beoogde initiatief.
4.6 Cultureel Erfgoed
4.6.1 Normstelling en beleid
De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is artikel 3.1.6, lid 5 Bro gewijzigd. Wat eerst voor alleen archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
In het gemeentelijk beleid 'Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025' is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitgangspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1 Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.
4.6.2 Toetsing
Archeologie
Het plangebied aan Uitoord 129 te Breda kent voor het grootste gedeelte een lage archeologische verwachtingswaarde. Een uitsnede van de Archeologische beleidsadvieskaart van gemeente Breda is weergegeven in figuur 4.4.
Figuur 4.4 Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart (Bron: Gemeente Breda)
Een lage archeologische verwachtingswaarde betekent dat archeologisch onderzoek verplicht is indien er werkzaamheden groter dan 5 hectare en/of mer-plichtige projecten worden uitgevoerd of gerealiseerd, tenzij door het bevoegd gezag van de gemeente Breda een gunstig selectiebesluit is afgegeven.
Naast de zone met een lage archeologische verwachtingswaarde bevindt zich in het noorden van het plangebied een zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Deze zone heeft in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegekend gekregen. Hierbij geldt dat indien een ingreep dieper gaat dan 0,3 meter onder maaiveld en een planoppervlak behelzen van 100 m2 of meer een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Met de beoogde realisatie van de zorgappartementen worden de genoemde grenzen niet overschreden. Het bebouwd oppervlak blijft in de zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde immers onder de 100 m2. Bovendien zijn de gronden vanwege de voormalige bebouwing op het perceel grotendeels geroerd. Daarmee kan geconcludeerd worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling en nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' in het noorden van het plangebied is in voorliggend bestemmingsplan overgenomen.
Historische geografie en gebouwd erfgoed
Sinds 1945 zijn de uitgestrekte landbouwgebieden rondom de stad Breda ingezet voor verdere woningbouw. Op 1 juli 1976 ging een groot deel van de Haagse beemden (het deel ten oosten van de A16, met een oppervlakte van 1.548 hectare) van de gemeente Prinsenbeek over naar de gemeente Breda, voor de bouw van het nieuwe stadsdeel Haagse Beemden, dat al in 1958 gepland was. De wijk is in de jaren '80 en '90 gebouwd aan weerszijden van het landgoed Burgst. Dit is tegenwoordig als park ingericht, waarbij historische elementen als de Kapel van Gageldonk en de Kleine en Grote Hoeve behouden zijn gebleven. Langs de A16 ligt het natuurreservaat Weimeren en recreatieplas De Kuil.
In figuur 4.5 is een uitsnede van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart weergegeven. Ter hoogte van het plangebied is sprake van een lage cultuurhistorische waarde.
Figuur 4.5 Uitsnede gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart
(Bron: Gemeente Breda)
In de omgeving van het plangebied is sprake van verschillende cultuurhistorische waarden. Ten noordwesten bevindt zich het rijksmonument 'Historische tuin- en parkaanleg van Burgst' (527345). Van nadelige effecten door het bouwplan op monumenten of cultuurhistorische waarden in het plangebied is geen sprake. Nader cultuurhistorisch onderzoek is niet benodigd.
4.6.3 Conclusie
Het aspect cultureel erfgoed vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Ter borging van de eventuele archeologische waarden is voor een gedeelte van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' overgenomen conform het vigerend bestemmingsplan.
4.7 Luchtkwaliteit
4.7.1 Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
4.7.2 Toetsing
De beoogde ontwikkeling voorziet in de toevoeging van twaalf zorgeenheden. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwa2liteit hoort. De Emerparklaan is de maatgevende weg. Uit de NSL-monitoringstool (figuur 4.6) blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Figuur 4.6 Uitsnede NSL-monitoringstool met aanduiding plangebied (Bron: Rijksoverheid)
4.7.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.8 Kabels En Leidingen
4.8.1 Normstelling en beleid
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
4.8.2 Onderzoek en conclusie
Binnen en in de omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels- en/of buisleidingen aanwezig. Tevens zijn geen relevante hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.9 Externe Veiligheid
4.9.1 Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR, wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
4.9.2 Toetsing
Risicovolle inrichtingen
Het plangebied ligt op circa 800 meter afstand van de risicovolle inrichting Veluvine bv. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied en de PR-6 contour van deze inrichting. Wel is het plangebied gelegen binnen de 1% lelaliteitscontour voor het toxisch scenario. Gezien de beperkte toename van de personendichtheid en de grote afstand tot het plangebied zal het groepsrisico niet relevant toenemen en wordt de oriëntatiewaarde niet overschreden en is een berekening niet noodzakelijk. Wel is een beknopte verantwoording conform art. 13 van het Bevi verplicht.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op circa 2,5 kilometer ten westen van het pangebied ligt het spoortraject Zevenbergschenhoek – Breda en de rijksweg A16. Het invloedsgebied van beide risicobronnen reikt niet tot het plangebied.
Daarnaast bevindt zich ten zuiden van het plangebied, op een afstand van circa 2,8 kilometer, de spoorroute Tilburg - Eindhoven. Hier vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats via de volgende stofcategorieën: A (4350), B2 (2500), C3 (5650), D3 (3800) en D4 (50). Voor de laatstgenoemde stofcategorie, D4 (LT3) geldt een invloedsgebied van meer dan 4 kilometer. Hierdoor is een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Buisleidingen
In en rond het plangebied zijn geen planologisch relevante buisleidingen gelegen.
Beknopte verantwoording groepsrisico
Vanwege de ligging in de 1% lelaliteitscontour van de risicovolle inrichting Veluvine B.V. en het spoortraject Tilburg-Eindhoven is een beknopte verantwoording van het groepsrisico vereist. In het kader van het wettelijk vooroverleg dient voor de verantwoording van het groepsrisico aanvullend advies gevraagd aan de veiligheidsregio.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.
Het plangebied wordt ontsloten via omliggende wegen Vekenoord en Komoord, welke aansluiten op de Emerparklaan. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan bijvoorbeeld via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden. Op eigen terrein is rekening gehouden met voldoende ruimte voor de routing van een brandweerwagen. Daarnaast kan via verschillende straten van de bron af worden gevlucht.
Zelfredzaamheid
De beoogde ontwikkeling voorziet in de toevoeging van twaalf zorgeenheden. Aanwezige ouderen worden beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de verzorgers de ouderen kunnen begeleiden.
4.9.3 Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een spoorlijn waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Vanwege de geringe omvang van de beoogde ontwikkeling en ruime afstand tot de spoorlijn zal het groepsrisico niet aanzienlijk toenemen. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.10 Bedrijven En Milieuhinder
4.10.1 Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
4.10.2 Toetsing
Zoals beschreven in paragraaf 2.1 wordt de omgeving van het plangebied gekenmerkt door met name woningen. Hierdoor kan het plangebied en de directe omgeving gezien worden als 'rustige woonwijk'.
De dichtstbijzijnde bedrijven en inrichtingen liggen op een afstand van 200 meter en vallen in het uiterste geval in milieucategorie 3. Hiervoor geldt een richtafstand van 100 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan.
Verder zijn in de omgeving van het plangebied geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.
4.10.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woningen in het plangebied sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat omliggende bedrijven en functies niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
4.11 Ecologie
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
4.11.1 Normstelling en beleid
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europees-rechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura-2000 gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
De Wnb is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant
In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.
4.11.2 Toetsing
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt, zoals weergegeven in figuur 4.7, niet in een gebied met een beschermde status zoals Natura 2000 of Natuur Netwerk Brabant (NNB). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos ligt op een afstand van circa 8 km.
Figuur 4.7 Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos en NNB-gebieden
(Bron: Provincie Noord-Brabant)
Het plangebied ligt buiten beschermde Natura 2000-gebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de grote afstand tot omliggende natura 2000-gebieden en de geringe ontwikkeling kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Om de mogelijke gevolgen van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in beeld te brengen is voor zowel de gebruiksfase als voor de aanlegfase een AERIUS berekening uitgevoerd. De berekening is toegevoegd in bijlage 4.
Uit de berekeningen blijkt dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. Hiermee kan ook vermesting/verzuring van stikstofgevoelige habitats worden uitgesloten. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Noord-Brabant staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Ten behoeve van het voornemen om op de projectlocatie twaalf zorgappartementen te realiseren is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is weergegeven in bijlage 5. Hierna wordt volstaan met een beknopte samenvatting. Er wordt in het kader van de Wnb nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de beoogde ingreep opzettelijk worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dat dieren opzettelijk worden verontrust, verjaagd of gedood. Verder is er gekeken of er invloeden zijn die leiden tot een verminderde geschiktheid als foerageergebied waarbij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook vaste rust- en verblijfplaatsen niet langer kunnen functioneren.
Flora
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde plantensoorten aangetroffen. Deze soorten zijn ook niet te verwachten. Om deze redenen zullen er door de voorgenomen plannen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van deze soortgroep en zijn er, naast de zorgplicht, vanuit de Wnb geen verdere verplichtingen.
Vogels
Er zijn geen vogelnesten c.q. verblijfplaatsen aangetroffen van vogels waarvan de nest- en verblijflocaties jaarrond zijn beschermd. Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.
Grondgebonden zoogdieren
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.
Vleermuizen
Er is geen bebouwing aanwezig binnen het plangebied zodat de aanwezigheid van verblijfplaatsen voor gebouwbewonende vleermuizen valt uit te sluiten. In de bomen, aanwezig in de directe omgeving van het plangebied, zijn geen geschikte holtes of scheuren aanwezig die dienst kunnen doen als vaste verblijfplaats voor vleermuizen. Ook zijn er geen sporen zoals ontlasting of vraatsporen in de vorm van vlindervleugels gevonden.
Mogelijk zal het plangebied gebruikt worden als foerageergebied door vleermuizen. Het is echter geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen omdat in de directe omgeving voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig zijn zoals de tuinen en de aanwezige weilanden ten noorden van het plangebied.
Vleermuizen maken gebruik van vliegroutes om zich te verplaatsen van verblijfplaatsen naar foerageergebieden. Hiervoor worden lange, aaneengesloten bomenrijen en andere lijnvormige landschapsstructuren zoals heggen en houtwallen gebruikt. De bomen langs de Vekenoord, het Moerenpad en de Moerenloop blijven behouden en kunnen dus blijven dienen als vleermuisvliegroute. De Moerenloop en bijbehorende vegetatie zal geen essentiële vliegroute zijn om bij de foerageergebieden te geraken omdat de bomenrijen aan het Grensoord en de Emerparklaan als alternatieve route kunnen dienen naar de foerageergebieden ten noorden van de wijk. Om het behoud van de vliegroute langs de Moerenloop te garanderen is het noodzakelijk dat er geen lichtverstoring plaatsvindt. Uitpandige bouwverlichting mag dus slechts op het centrale gedeelte van het plangebied schijnen en niet gericht zijn op de Moerenloop. Hiertoe kan afgekapte verlichting gebruikt worden. Verder mag de geplande nieuwbouw geen grote glazen wanden hebben in de gevel richting de Moerenloop, i.e. de westelijke gevel, om zo lichthinder door uitstraling van inpandig licht te voorkomen. Uitpandige verlichting binnen het plangebied dient vleermuisvriendelijke te zijn door het gebruik van afkappingen, monospectraal licht, laag geplaatste verlichting en sensoren die de verlichting uitschakelen wanneer ze overbodig is. Indien er op deze manier wordt gehandeld wordt er geen negatief effect verwacht.
Op basis van bovenstaande kan gesteld worden dat er geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen aanwezig zijn binnen het plangebied. Mogelijk wordt er door vleermuizen gefoerageerd binnen en in de directe omgeving van het onderzoeksgebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. Indien de bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden, is een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten. Een negatief effect op vaste vliegroutes is eveneens niet te verwachten. Gezien het vorenstaande zijn er geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot vleermuizen. Een nader onderzoek naar vleermuizen is derhalve niet aan de orde.
Amfibieën, reptielen en vissen
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.
Ongewervelden/ overige soorten
Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroepen.
Bomen
De gemeente Breda heeft een bomenkaart opgesteld waarin alle vergunningplichtige houtopstanden zijn aangegeven (figuur 4.8). Op het terrein zijn geen kapvergunningplichtige bomen aanwezig. Ten westen en ten noorden van het plangebied bevinden zich zones die zijn aangewezen als 'groengebied' of 'landschapselement'. Het plangebied zelf maakt hier geen deel van uit.
Figuur 4.8 Bomenkaart (Bron: Gemeente Breda)
4.12 Duurzaamheid
4.12.1 Normstelling en beleid
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC).
De gemeente heeft met de Klimaatnota ‘Steek positieve energie in het klimaat’ als doelstelling om een C02-neutraal Breda te bereiken in 2044. Het streven van de gemeente is om energieneutraal te ontwikkelen. Ten aanzien van woningbouw acht de gemeente het van belang om duurzaam te bouwen. Een goede materiaalkeuze is hierbij van belang. Ook het toepassen van groene gevels en daken kan een bijdrage leveren aan de gemeentelijke klimaatdoelstellingen. Met ingang van 1 juli 2018 geldt de wettelijke verplichting nieuwbouwwoningen gasloos uit te voeren. Tevens is de locatie gelegen in een gebied met stadsverwarming.
4.12.2 Toetsing en conclusie
Voor woningen geldt een EPC-eis vanuit het Bouwbesluit. Aan deze norm zal bij de beoogde ontwikkeling voldaan worden. De woningen worden gasloos uitgevoerd en voorzien van een lucht/warmte waterpomp.
4.13 Vormvrije M.e.r.
4.13.1 Normstelling en beleid
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van een omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
4.13.2 Toetsing en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een m.e.r-beoordelingsnotitie opgesteld. Deze is bijgevoegd in bijlage 6. Uit deze notitie blijkt dat geen volledige m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk is conform het Besluit m.e.r.
5 Juridische Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt allereerst aandacht besteed aan de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening en de bindende afspraken die dan bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten worden gehanteerd: de wettelijke eisen (paragraaf 5.1). Daarna wordt ingegaan op de opzet van de bestemmingsregeling voor het plan (paragraaf 5.2) en vervolgens wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen, de algemene regels en de overgangs- en slotregels (paragraaf 5.3, 5.4 en 5.5).
5.1 Wettelijke Eisen
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van onderhavige bestemmingsplan toelichting met bijlagen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.
Daarnaast is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling. Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn.
Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
5.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling
Ten aanzien van de opzet van de verbeelding en bestemmingsregeling is het volgende van belang.
Opzet verbeelding
Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:
- de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
- op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
- op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
- de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).
Tevens wordt in een onderhoek op de verbeelding de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De kaart bestaat uit 1 kaartblad op een schaal van 1:1.000.
De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'W' voor 'Wonen'. Verder geldt het volgende:
- Maatvoeringsaanduidingen zoals de maximum goot- of boeibordhoogte worden aangegeven door middel van een matrix bij het bouwvlak.
- Op de verbeelding kunnen aanduidingen, zoals een plangrens of een gebied met wijzigingsbevoegdheid worden aangegeven.
- Het pand van het voormalige Kruidengilde Beex (Hoge Ham 138) behoort op de verbeelding niet tot het plangebied. Dit aangezien hier het geldende bestemmingpslan 'Centrum' van toepassing blijft.
Opzet regels
De indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, kent de volgende vaste volgorde.
- In Hoofdstuk 1 Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
- In Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
- Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing).
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels geeft regels voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.
Op grond van de wettelijke standaarden moet bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (de regels) de volgende vaste volgorde gebruikt worden:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- wijzigingsbevoegdheid.
- Een bestemmingsregel behoeft niet al deze elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
5.3 Toelichting Op De Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel wordt aangegeven hoe de in de regels gehanteerde maten gemeten moeten worden.
5.4 Toelichting Op De Gehanteerde Bestemmingen
Artikel 3 Maatschappelijk
De beoogde zorgeenheden worden mogelijk gemaakt binnen de bestemming 'Maatschappelijk'. Naast deze eenheden zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, bergingen, parkeren, verkeer en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
Binnen deze archeologische bestemming hebben de gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en de gebieden waar door middel van onderzoek in het verleden reeds archeologische waarden zijn aangetroffen een dubbelbestemming gekregen. Hiermee wordt voorkomen dat eventuele aanwezige archeologische waarden worden verstoord. Ten aanzien van het bouwen in deze gebieden en het uitvoeren van werken en werkzaamheden zijn zodanige voorschriften opgenomen dat eventuele verstoringen kunnen worden voorkomen of dat via voorafgaand archeologisch onderzoek de eventuele archeologische waarden in beeld worden gebracht. Iedere afwijking van de dubbelbestemming dient te gebeuren door middel van een selectiebesluit conform de Erfgoedvisie 2019-2025.
5.5 Toelichting Op De Algemene Regels
Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, regels.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Artikel 6 Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is opgenomen dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld stoepen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In dit artikel wordt genoemd welk gebruik van de gronden in ieder geval valt onder strijdig gebruik. Het gaat hierbij om onder andere het gebruik van de gronden ten behoeve van stort- of opslagplaats van goederen en aan het gebruik onttrokken machines of het gebruik ten behoeve van seksinrichtingen.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afgeweken kan worden. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Dit betreft bijvoorbeeld de vrijstelling ten behoeve van afwijking van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
Dit artikel geeft het bevoegd gezag de bevoegdheid het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van geringe veranderingen in plaats, ligging of afmetingen van bestemmingsgrenzen.
Artikel 10 overige regels
In dit artikel is een parkeerregeling opgenomen.
5.6 Toelichting Op De Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
In artikel 13 wordt omschreven hoe wordt omgegaan met het bestaand gebruik en met de bestaande bebouwing ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Artikel 12 Slotregel
In dit artikel wordt de naam van de regels vastgesteld.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Naast de planologische haalbaarheid van de ontwikkeling zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond worden. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Hierin is geregeld dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om kosten van de planontwikkeling te verhalen op grondeigenaren. Het kostenverhaal dient verplicht door de gemeente opgesteld te worden. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom). In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3 tot en met 6.2.5 Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt.
De gemeente is van mening dat er geen belemmeringen zijn aangaande de financiële uitvoerbaarheid. Deze ontwikkeling wordt geheel bekostigd door de initiatiefnemer. De door de initiatiefnemer aan de gemeente overlegde gegevens tonen afdoende aan dat deze de benodigde investeringen financieel kan dragen. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk aangezien met een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente in het kostenverhaal wordt voorzien.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
6.2.1 Participatietraject
In juli 2016 heeft de projectontwikkelaar de locatie Uitoord 129 aangekocht ten einde op deze locatie een herontwikkeling te realiseren. Na verschillende initiatiefplannen te hebben ingediend is er in mei 2019 een akkoord van de gemeente Breda gekomen op het initiatiefplan voor de nieuwbouw van 12 sociale zorgeenheden. Na dit akkoord is er een samenwerking tot stand gekomen tussen de ontwikkelaar, Woningcorporatie Alwel en Stichting vASStgoed. Alwel zal de appartementen na oplevering nieuwbouw in eigendom verkrijgen en gaan verhuren aan cliënten van vASStgoed.
In het kader van bovenstaande is het volgende participatietraject gevolgd. Bijbehorende documenten in het kader van het participatietraject zijn opgenomen als bijlage 7 bij voorligggend bestemmingsplan.
Participanten
Voor het participatietraject is uitgegaan van twee groepen belanghebbenden (figuur 6.1):
- Direct omwonenden die direct grenzen en uitzicht hebben op de locatie: Vekenoord 68, 70, 72 en Komoord 1;
- Overige omwonenden.
Figuur 6.1 Benaderde adressen (Bron: Nieuw Tij Projectontwikkeling)
Bij de start van het participatietraject was het plan om, vanwege de coronamaatregelen, meerdere compacte groepen belanghebbenden fysiek uit te nodigen. Gezien de verder aangescherpte maatregelen is besloten om een digitale omgevingsdialoog voor zowel groep 1 als 2 te organiseren.
Er is gekozen voor participatieniveau 1: raadplegen. In deze vorm gaat de projectontwikkelaar in gesprek met belanghebbenden (1 en 2) en vraagt belanghebbenden naar hun mening, ervaringen en ideeën over het initiatief. De initiatiefnemer bepaalt zelf de agenda en luister naar de input van de belanghebbenden.
Uitvoering participatie
- Presentatie belanghebbenden (1): 15 juni 2020
Op deze bijeenkomst is het plan nader toegelicht middels een aantal panelen. Uit deze bijeenkomst kwamen vragen en opmerkingen over parkeren, gebouwhoogte, privacy en parkeren. Op de website die vanaf 7 december voor 3 weken online is geweest zijn de diverse aandachtspunten omschreven en daar waar mogelijk nader toegelicht en aangepast.
- Presentatie belanghebbenden (1 en 2): 7-28 december 2020
Vanaf 7 tot en met 28 december 2020 is er een website online geweest die bedoeld is om, in het kader van de omgevingsdialoog, de belanghebbenden nader te informeren en de mogelijkheid te geven op een reactie. Er zijn een aantal reacties binnengekomen. De (geanonimiseerde) reacties zijn opgenomen in bijlage 7. Tussen de indieners en de initiatiefnemer heeft op basis hiervan nader (mail)contact plaatsgevonden.
6.2.2 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegestuurd naar de overlegpartners Provincie Noord-Brabant, Waterschap Brabantse Delta, Wijkraad Haagse Beemden en Brandweer Midden- en West-Brabant. Provincie Noord-Brabant, Waterschap Brabantse Delta en Wijkraad Haagse Beemden hebben geen reacties achtergelaten. De reactie van Brandweer Midden- en West-Brabant is opgenomen als bijlage 8. Bij nadere planuitwerking zal rekening gehouden worden met deze reactie en bijbehorend advies.
6.2.3 Terinzagelegging
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende 6 weken ter visie gelegd. Hierbij wordt eenieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen.
6.2.4 Vaststelling en beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
1 Parkeerdrukmeting
Parkeerdrukmeting
2 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
2 Verkennend bodem- en asbestonderzoek
Verkennend bodem- en asbestonderzoek
3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
4 Stikstofonderzoek
Stikstofonderzoek
5 Quickscan Flora En Fauna
Quickscan flora en fauna
6 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
6 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling
7 Documenten Omgevingsdialoog
Documenten omgevingsdialoog
8 Vooroverlegreactie Brandweer Midden- En West-brabant
8 Vooroverlegreactie Brandweer Midden- en West-Brabant
Vooroverlegreactie Brandweer Midden- en West-Brabant
9 Aanvullend Onderzoek Parkeerdruk
9 Aanvullend onderzoek parkeerdruk