KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Bijlage Regels
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 2 Landschapsinvesteringsregeling
Bijlage 3 Besluit Hogere Grenswaarde
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse
2.1 Inleiding
2.2 Ruimtelijke Structuur
2.3 Functionele Structuur
2.4 Cultureel Erfgoed
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Nationaal Beleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Doelstelling Van Het Plan
4.1 Doelstelling
4.2 Beoogde Ontwikkeling
4.3 Landschappelijke Inpassing
4.4 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Milieu En Landschap
5.1 Inleiding
5.2 Bodem
5.3 Waterhuishouding
5.4 Natuurgebieden
5.5 Flora En Fauna
5.6 Bedrijven En Milieuzonering
5.7 Geurhinder En Veehouderijen
5.8 Geluid (Wegverkeerslawaai)
5.9 Luchtkwaliteit
5.10 Externe Veiligheid
5.11 Kabels En Leidingen
5.12 Duurzaamheid
5.13 Milieueffectrapportage En Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
6.2 Planopzet
6.3 Artikelsgewijze Toelichting
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Kostenverhaal
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Omgevingsdialoog
8.2 Vooroverleg En Zienswijzen
Bijlagen Toelichting
Bijlage 1 Certificaat Ruimte Voor Ruimte
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Voortoets Stikstof
Bijlage 5 Quickscan Soortenbescherming
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 7 Omgevingsdialoog

Brielsedreef ong., Prinsenbeek

Bestemmingsplan - Gemeente Breda

Vastgesteld op 23-06-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan "Brielsedreef ong., Prinsenbeek" met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2021231019-VG01 van de gemeente Breda;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een zodanige ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is en waarbij degene die de activiteiten uitoefent tevens de (hoofd)bewoner is;

1.6 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 begane grond

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau;

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.12 bijgebouw

een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.21 dakopbouw

een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw;

1.22 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 groen

Bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen;

1.24 groothandel in amart en/of headproducten

elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen;

1.25 headshop

elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden;

1.26 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen dan wel op grond van de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.27 huishouden

een samenlevingsvorm van een of meer personen, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;

1.28 kwaliteitsverbetering van het landschap

de in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling uit te voeren aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkeling in hoofdlijnen heeft beschreven en zoals vastgelegd in Landschapsinvesteringsregeling Breda

1.29 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.30 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.31 selectiebesluit

een door het bevoegd gezag genomen besluit op basis van het in het archeologische onderzoeksrapport opgestelde selectieadvies;

1.32 smartshop

elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen;

1.33 voorgevel

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.34 (voor)gevelrooilijn

  1. 1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  2. 2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

1.35 waterbergingsvoorzieningen

Bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater in de bodem, zoals groene daken, wadi’s (verlaging in het groen), waterbergende bestrating, berging op het dak, grindkoffers, infiltratiekratten en/of het aanbrengen of vergroten van (bestaande) greppels, (zak)sloten, watergangen en vijver;

1.36 wonen

het voeren van een huishouden in een woning;

1.37 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer of het peil, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 De (bouw)hoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 De hoogte van een windmolen

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen;

2.6 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van hoogtes c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt;

2.7 Peil

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. indien in of op het water wordt gebouwd het Normaal Amsterdams Peil;
  3. c. in alle overige gevallen het afgewerkte maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2021231019-VG01_0016.png"

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de duurzame instandhouding van natuurgebieden;
  2. b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuur- en hydrologische waarden;
  3. c. behoud of versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
  4. d. extensief recreatief medegebruik.

3.2 Bouwregels

Op of in de tot Natuur bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de hoogte niet meer dan 1.50 meter mag bedragen en in de vorm van voorzieningen voor het extensief recreatief medegebruik zoals zitgelegenheden.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en groen bij woningen;
  2. b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. speelvoorzieningen;
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. verhardingen in de vorm van voetpade en/of inrit;
  6. f. kunstobjecten.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woondoeleinden met de daarbij behorende tuinen en erven al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit.

5.2 Bouwregels

Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. a. per bestemmingsvlak maximaal één ruimte-voor-ruimte woning aanwezig mag zijn c.q. mag worden gebouwd;
  2. b. de woning ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mag worden verbouwd, uitgebreid en vervangen met dien verstande dat de inhoud van de woning nooit meer zal mogen bedragen dan 1.000 m³;
  3. c. de goothoogte niet meer dan 4,5 meter en de bouwhoogte niet meer dan 9 meter mag bedragen;
  4. d. bijgebouwen zowel vrijstaand als aangebouwd mogen worden opgericht binnen het bestemmingsvlak met dien verstande dat het gezamenlijke grondoppervlak maximaal 100 m² bedraagt en de goothoogte maximaal 3,5 meter en bouwhoogte maximaal 5 meter mag bedragen;
  5. e. bouwwerken geen gebouwen zijnde tot een hoogte van maximaal 6 meter met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen.

5.3 Specifieke bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd voor het gebruik van een bijgebouw voor een aan huis verbonden beroep met dien verstande dat:

  1. a. voor deze functie te gebruiken oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m2;
  2. b. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen, zoals de aanleg van extra parkeerruimte, noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

  1. a. op de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd;
  2. b. in afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen:
    1. 1. gebouwen worden gebouwd ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;
    2. 2. bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 100 m².
  3. c. het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 indien:

  1. a. op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, of
  2. b. passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of andere met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

Voor het bouwen van beneden het peil gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. a. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. b. in afwijking van hetgeen onder 1. mag het bouwen van beneden het peil gelegen gebouwen tevens plaatsvinden onder de bebouwing die gelegen is buiten de aanduiding 'bouwvlak';
  3. c. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan tot 1 bouwlaag.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

  1. a. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.
  2. b. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
    1. 1. het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart- en headshop, alsmede een groothandel in smart- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;
    2. 2. Het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en/of huisvesting in verband met mantelzorg;
    3. 3. het gebruik van bijgebouwen voor een aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;
    4. 4. het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;
    5. 5. het gebruik van een woning voor kamerverhuur.
  3. c. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a en b indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Parkeren

  1. a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen dan wel voor het afwijken van de planregels over het toegestane gebruik, wordt getoetst of in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's en fietsen. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw.
  2. b. Het parkeren of stallen van auto's en fietsen dient plaats te vinden in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  3. c. Het benodigde aantal parkeerplaatsen voor auto's en fietsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota Parkeernormen Breda 2021. Als de Nota Parkeernormen Breda 2021 wordt gewijzigd, dan moet worden voldaan aan die gewijzigde beleidsregels.
  4. d. De onder a. genoemde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
  5. e. Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a:
    1. 1. als voldaan wordt aan de voorwaarden die daarvoor gelden in de Nota Parkeernormen Breda 2021; of
    2. 2. als het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

10.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de sociale veiligheid; en
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Brielsedreef ong., Prinsenbeek" van de gemeente Breda.

Bijlage Regels

Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 2 Landschapsinvesteringsregeling

Bijlage 3 Besluit Hogere Grenswaarde

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

In Prinsenbeek ligt tussen het adres Brielsedreef nummer 40 en de kruising Brielsedreef-Postbaan een perceel grond dat in agrarisch gebruik is. Het is de wens van de initiatiefnemer om op deze grond een woning te realiseren. De locatie ligt formeel in het buitengebied en woningbouw is in principe alleen toegestaan in de vorm van Ruimte-voor-Ruimte woningen. Het is de bedoeling van de initiatiefnemer om een dergelijke woning op zijn grond te realiseren.

Voor de gronden vigeert thans het bestemmingsplan "Buitengebied Noord" van de gemeente Breda, zoals vastgesteld d.d. 12 november 2014. In dit bestemmingsplan zijn de gronden binnen het besluitgebied bestemd als “Agrarisch met waarden – landschapswaarden”. Het realiseren van een Ruimte-voor-ruimte woning is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Teneinde het planvoornemen tot uitvoer te kunnen brengen dient van de juridisch-planologische regeling te worden afgeweken.

Op 7 februari 2019 (brief met kenmerk BREDA-40989614-8651) is door de gemeente ingestemd met de ontwikkeling van een Ruimte-voor-Ruimte woning op het kadastrale perceel gemeente Prinsenbeek, sectie H, nummer 3, inmiddels gewijzigd in nummers 3533 en 3623.

De beoogde realisering van de ruimte-voor-ruimte woning is niet mogelijk op grond van het vigerend bestemmingsplan. Om te voorzien in een passende planologisch-juridische regeling is het onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen op de hoek van de Brielsedreef en de Postbaan ten noordwesten van de kern Prinsenbeek. De locatie grenst direct aan het bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Prinsenbeek, sectie H, perceelnummer 3533 en 3623 is circa 3.973 m² groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2021231019-VG01_0001.png"

Luchtfoto omgeving Brielsedreef en Postbaan. Met de rode contour is het besluitgebied aangegeven. Bron: PDOK.NL, 2021

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Toetsingskader

Ter plaatse van het besluitgebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord' dat op 12 november 2014 door de gemeenteraad is vastgesteld. Aan de gronden van het besluitgebied zijn de volgende bestemmingen en aanduidingen toegekend:

  • Bestemming 'Agrarisch met waarden-landschapswaarden';
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie';
  • Gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2021231019-VG01_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan “Buitengebied Noord”. Het besluitgebied is aangeduid met een rode contour. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2021

Beoordeling

De huidige bestemming staat enkel een gebruik toe als agrarisch productiegrond. Het vigerend bestemmingsplan biedt geen mogelijkheid om ter plaatse een woning te bouwen .

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling van een vrijstaande woning op de beoogde locatie niet mogelijk is op grond van het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied Noord”. Het voorliggend bestemmingsplan motiveert waarom het planvoornemen, in afwijking van het vigerende bestemmingsplan, toch een aanvaardbare invulling van het plangebied betekent .

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plangebied gegeven. In hoofdstuk 3 wordt het van toepassing zijnde beleidskader beschreven. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komt de uitvoerbaarheid van het besluit aan bod in het licht van diverse milieuhygiënische aspecten. In hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid behandeld. Hoofdstuk 8 geeft tenslotte de conclusie over de planologische aanvaardbaarheid van de ontwikkeling.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn achtereenvolgens de ruimtelijke structuur en de functionele structuur van het besluitgebied uiteengezet. Ook wordt in onderhavig hoofdstuk ingegaan op het cultureel erfgoed.

2.2 Ruimtelijke Structuur

Het besluitgebied is gelegen aan de grens van de bebouwde kom van Prinsenbeek. Het betreft een gemengd gebied. Aan de overzijde van de Brielsedreef (oostzijde) en langs de Postbaan liggen individueel gerealiseerde vrijstaande woningen, een deel voormalige bedrijfswoningen. De woningen hebben overwegend één bouwlaag met kap.

Aan de zuidzijde bevindt zich een bedrijventerrein bestaande uit kleinschalige bedrijven uit de milieucategorieën 1 en 2 (VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering, 2009) met in veel gevallen bedrijfswoningen.

2.3 Functionele Structuur

Het besluitgebied is momenteel ongebouwd en als agrarische productiegrond in gebruik. De omgeving kan gekenmerkt worden als een functioneel gemengd gebied gezien de combinatie van wonen en werken.

2.4 Cultureel Erfgoed

In Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025 is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitganspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1 Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.

2.4.1 Archeologie

Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen conform het vastgestelde beleid, is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen voor de gebieden die conform de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1, Archeologie zijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachting anders dan laag. Hetzelfde geldt voor de gebieden van archeologische waarden en gemeentelijke archeologische monumenten. Ter plaatse van gronden met een dubbelbestemming dient voorafgaand aan ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van het archeologisch onderzoek worden door het bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2021231019-VG01_0003.png"

Uitsnede Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel1, Archeologie. Het plangebied is met een gele ster aangeduid. Bron: gemeente Breda, 2021

Door het team erfgoed van de afdeling ruimte van de gemeente Breda is in oktober 2018 een archeologisch onderzoek door middel van een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. De rapportage is als bijlage 3 aan deze toelichting gevoegd. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de uitgangspunten en randvoorwaarden zoals vastgelegd in het PvE.

Op basis van het proefsleuvenonderzoek geeft de gemeente Breda de onderzochte locaties vrij voor het aspect archeologie. Uitzondering is de locatie waar op de minuut van 1824 een vijver met een kapel lag. In deze werkput is de vijver aangesneden en zijn (bakstenen) resten van de kapel en aardewerk gevonden. Ter plaatse vinden geen werkzaamheden plaats waardoor de ligging van de werkput geen invloed heeft op het planvoornemen. Wanneer er bij het ontgraven van het terrein toch nog archeologische sporen aan het licht komen, dienen deze volgens de Erfgoedwet 2016 binnen drie dagen te worden gemeld bij de afdeling ruimte van de gemeente Breda.

2.4.2 Historische geografie

Historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de 'Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2. Historische geografie en gebouwd erfgoed' van de gemeente Breda. Op deze kaart is het plangebied aangeduid met een lage cultuurhistorische waarde. Conform gemeentelijke beleidskaart geldt voor 'Middelhoog': middelhoge cultuurhistorische waarde. BBij een wijziging (of sloop) dient rekening te worden gehouden met de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en de architectonische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke kwaliteit. De cultuurhistorische waarde is hierbij sturend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2021231019-VG01_0004.png"

Uitsnede Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2. Historische geografie en gebouwd erfgoed. Het plangebied is met een gele ster aangeduid, Bron: gemeente Breda, 2021

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische objecten aanwezig. Het voornemen respecteert de cultuurhistorische structuur van het wegenpataroon. Het bijbhorende landschappelijk inpassingsplan versterkt de landschappelijke kwaliteit.

2.4.3 Bebouwd erfgoed

Binnen het plangebied zijn geen beschermde monumenten aanwezig

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Inleiding

De gemeente Breda heeft te maken met de vigerende beleidskaders van de landelijke en provinciale overheid; ontwikkelingen dienen te voldoen aan dit beleid. Daarnaast dient de voorgenomen ontwikkeling zich eveneens te voegen binnen de marges van het gemeentelijke beleid. Het ruimtelijk beleid van de drie voorgenoemde overheden is per overheidslaag neergelegd in één of meerdere zogenoemde structuurvisies. Voor de realisatie van het beleid zetten de verschillende overheden een mix van instrumenten in; één van die instrumenten betreft het vertalen van het beleid uit de structuurvisie naar een juridisch bindende verordening. Hieronder zijn de voor dit bestemmingsplan relevante structuurvisies en verordeningen per overheidslaag weergegeven en wordt getoetst of de onderhavige ontwikkeling passend is binnen het beleid.

3.2 Nationaal Beleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI), 2020

Toetsingskader

Het Rijk heeft voor een beperkt aantal onderwerpen vastgesteld dat de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Deze kaderstellende uitspraken zijn zodanig geformuleerd dat deze beperkingen stellen aan de ruimtelijke besluitvormings-mogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling

Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor op basis van het Barro en het Rarro een relevante ruimtereservering geldt. In het radarverstoringsgebied Herwijnen, waarin het plangebied is gelegen, geldt een maximale bouwhoogte van 90 meter voor het oprichten van bouwwerken. Het onderhavige plan voorziet niet in het oprichten van bouwwerken met een dergelijke hoogte. De ontwikkeling raakt niet aan een van de nationale belangen.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het Barro en Rarro niet van toepassing zijn op onderhavig plan.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012

Toetsingskader

Het Rijk heeft voor een beperkt aantal onderwerpen vastgesteld dat de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Deze kaderstellende uitspraken zijn zodanig geformuleerd dat deze beperkingen stellen aan de ruimtelijke besluitvormings-mogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling

Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor op basis van het Barro en het Rarro een relevante ruimtereservering geldt. In het radarverstoringsgebied Herwijnen, waarin het plangebied is gelegen, geldt een maximale bouwhoogte van 90 meter voor het oprichten van bouwwerken. Het onderhavige plan voorziet niet in het oprichten van bouwwerken met een dergelijke hoogte. De ontwikkeling raakt niet aan een van de nationale belangen.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het Barro en Rarro niet van toepassing zijn op onderhavig plan.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2012

Toetsingskader

Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.

Beoordeling

Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.

  1. a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  2. b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  3. c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  4. d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
  5. e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Ten aanzien van andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen geldt dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

Het onderhavige planvoornemen betreft de toevoeging van één woning. Gelet op de omvang van de ontwikkeling kan dit niet als een 'stedelijke ontwikkeling' worden beschouwd .

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het onderhavige initiatief niet kan worden aangemerkt als een 'stedelijke ontwikkeling'. Er behoeft dan ook niet te worden getoetst aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant, 2018

Toetsingskader

De Omgevingsvisie Noord-Brabant 'De Kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving', is vastgesteld door Provinciale Staten op 14 december 2018. Aan de hand van de Omgevingsvisie geven Provinciale Staten aan wat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren zijn. De Omgevingsvisie geldt als opvolger van de strategische elementen van eerdere provinciale plannen, zoals de structuurvisie, het verkeers- en vervoersplan, het milieu-en waterplan en de natuurvisie.

In de aankomende Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de Omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn, te weten wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn. Ook is een concreet tussendoel geformuleerd voor het jaar 2030, om zo te kijken wat in dat jaar minimaal bereikt moet zijn om het lange termijndoel te kunnen halen. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

Beoordeling

Het onderhavige plan betreft de bouw van één Ruimte-voor-ruimte woning. Deze type woningen zijn duurzaam daar tegenover de bouw van deze woning 1.000 m2 stallen gesloopt zijn en 3.500 kg fosfaat uit het milieu is gehaald. Verder wordt de woning gasloos gerealiseerd waardoor de woning ook een bijdrage levert aan de energietransitie.

Conclusie

Het voorliggende initiatief is passend binnen het ruimtelijke beleid van de Provincie Noord-Brabant.

3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Toetsingskader

Het voorliggende initiatief is passend binnen het ruimtelijke beleid van de Provincie Noord-Brabant. In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden en worden beschermd via de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.

De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie ook een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.

Beoordeling

Het voorliggende plangebied ligt geheel binnen het 'Gemengd landelijk gebied' (art. 3.68 e.v. Iov). Verder gelden de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies zoals geformuleerd in art. 3.5 t/m 3.8 Iov.

Landelijk gebied

Onderhavig initiatief is tweeledig: het voorziet in de realisatie van een ruimte-voor-ruimte kavel op de locatie aan de Brielsedreef. Voor deze locatie is een ruimte-voor-ruimte titel verworven. Navolgend wordt voor de ontwikkeling op locatie aan de Brielsedreef daarom aan de relevante artikelen uit de Interim omgevingsverordening getoetst.

Artikel 3.80 Ruimte-voor-ruimte woning

Toetsingskader

Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels, ieder ten behoeve van de bouw van één woning, indien:

  1. a. er sprake is van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit;
  2. b. de ruimte-voor-ruimtekavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;
  3. c. een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is verzekerd;
  4. d. er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling behoudens in geval de locatie ligt binnen Verstedelijking afweegbaar

Beoordeling

Onderhavig planvoornemen maakt de betreffen ruimte-voor-ruimte woningen. Het initiatief is mogelijk indien voldaan wordt aan specifieke voorwaarden. Deze voorwaarden worden hieronder nagelopen.

Ad a:

Er dient sprake te zijn van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit. Een aanzienlijke kwaliteitswinst als hierboven bedoeld betekent dat per ruimte-voor-ruimtekavel is aangetoond dat een of meer veehouderijen gericht op het houden van varkens of pluimvee zijn in het geheel beëindigd waarbij alle bedrijfsgebouwen ten dienste van de veehouderij, niet zijnde de bedrijfswoning, zijn gesloopt:

Ten behoeve van de realisatie is een titel aangekocht van de Ruimte voor ruimte CV. Voor deze bouwtitel is reeds 1.000 m2 aan intensieve veehouderijstallen gesloopt en is 3.500 kg fosfaat uit productie gehaald. Hierdoor is sprake van een aanzienlijke kwaliteitswinst.

Ad b:

De ruimte-voor-ruimtekavels dienen op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie te liggen.

Een bebouwingsconcentratie is in de Interim omgevingsverordening gedefinieerd als: 'kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster'. De gemeente Breda heeft in de Beleidsnota Groen en Rood de bebouwingsconcentraties benoemd. De onderhavige locatie is gelegen in een bebouwingsconcentratie. Zie hiervoor ook paragraaf 3.4.2.

Ad c:

Een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woningen dient te zijn verzekerd.

Voor het onderhavige planvoornemen is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld en vastgelegd in de regels van onderhavig bestemmingsplan door middel van een voorwaardelijke verplichting. Hiermee is een goede landschappelijke inpassing verzekerd.

Ad d:

Er mag geen sprake zijn van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling.

In het plangebied wordt één woning gerealiseerd waarvoor een ruimte-voor-ruimte titel is aangekocht. Er is geen sprake van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Voor zover onderhavig initiatief ziet op de ontwikkeling van een ruimte-voor-ruimte kavel voldoet de ontwikkeling aan de voorwaarden van artikel 3.80 Iov en is dus in zoverre in lijn met de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant

Artikel 3.5, 3.6, 3.7 en 3.8: Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Toetsingskader

In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (paragraaf 3.1.2 Iov) is in artikel 3.5 opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  1. a. zorgvuldig ruimtegebruik;
  2. b. de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
  3. c. meerwaardecreatie.

Ad a) - Zorgvuldig ruimtegebruik:

  1. 1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
    1. a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
      • nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
      • er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
    2. b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
    3. c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.
  2. 2. Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan bestaand stedelijk gebied of een bestaand bouwperceel.

Ad b) - Toepassing van de lagenbenadering

  1. 1. De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.
  2. 2. De lagenbenadering omvat de effecten op:
    1. a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
    2. b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
    3. c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.
  3. 3. Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Ad c) - meerwaarderecreatie

  1. 1. Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
    1. a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
    2. b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
  2. 2. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

Beoordeling

Voorwaarden ad a:

  1. a. De toedeling van functies dient in beginsel plaats te vinden binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Dit betreft het bestaand stedelijk gebied of een bestaand bouwperceel. Van beide is geen sprake. De geplande nieuwvestiging is echter mogelijk op grond van bepalingen uit de Interim omgevingsverordening, namelijk art. 3.80 Iov op een locatie die op grond van het gemeentelijk beleid is aangewezen als een bebouwingsconcentratie (zie paragraaf 3.4.2).
  2. b. Bij een stedelijke ontwikkeling dient toepassing te worden gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieraan is in paragraaf 3.2.3 getoetst.
  3. c. Gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen dienen te worden geconcentreerd binnen een bouwperceel. De begrenzing van het beoogde besluitvlak voor de woning is zodanig afgestemd dat hieraan toepassing wordt gegeven.De beoogde Ruimte-voor-ruimte woning wordt gerealiseerd binnen een bestemmingsvlak van circa 3.650 m2. Ruimte-voor-ruimte woningen zijn grotere woningen op grote percelen om zo openheid, ruimtelijkheid en doorzichten te kunnen behouden.

Voorwaarden ad b:

  1. a. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de ondergrond. In hoofdstuk 4 van onderhavige toelichting wordt ingegaan op deze effecten.
  2. b. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de netwerklaag. Voor onderhavig initiatief behoeft geen nieuwe infrastructuur te worden aangelegd, anders dan een in- en uitrit. De afwikkeling van het verkeer is beschreven in paragraaf 4.4. Voor het overige heeft het planvoornemen geen negatief effect op een natuurnetwerk, het energienetwerk en waterwegen.
  3. c. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de bovenste laag. De effecten op het milieu zijn beschreven in hoofdstuk 4. Het planvoornemen ziet toe op de realisatie van één woning. Daarbij zal sprake zijn van landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering van het landschap (zie navolgend). Voor het overige wordt geen effect verwacht op de bovenste laag.

Voorwaarden ad c:

Er dient rekening te worden gehouden met meerwaardecreatie. Hiervoor geldt dat met onderhavig initiatief invulling wordt gegeven aan kwaliteitsverbetering van het landschap (navolgend).

Conclusie

Er wordt invulling gegeven aan een goede omgevingskwaliteit. Hieruit blijkt ook dat de wijziging van het werkingsgebied Verstedelijking afweegbaar past binnen de basisprincipes van de Interim omgevingsverordening.

Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering van het landschap

Toetsingskader

Art. 3.9 Iov schrijft voor dat een bestemmingsplan moet aangeven hoe een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied bijdraagt aan de verbetering van de kwaliteit van het landschap. De toelichting dient dan ook een verantwoording te bevatten van de wijze waarop de kwaliteitsverbetering financieel, juridisch en feitelijk is geborgd. Deze kwaliteitsverbetering dient binnen de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid voor dat gebied te passen. Dit kan bijvoorbeeld verzekerd worden middels landschappelijke inpassing, het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen of het slopen van bebouwing.

Beoordeling en conclusie

Voor zover het onderhavige bestemmingsplan ziet op de realisatie van ruimte-voor-ruimte woningen, bepaalt artikel 3.77 Iov dat artikel 3.9 (kwaliteitsverbetering van het landschap) niet van toepassing is. Voor de ruimte-voor-ruimte woning geldt enkel een goede landschappelijke inpassing op basis van artikel 3.80 Iov. Hiervoor is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd in de regels van het bestemmingsplan.

3.3.3 Ontwerp Omgevingsverordening Noord-Brabant

Toetsingskader

Op 23 maart 2021 is de Omgevingsverordening Noord-Brabant in ontwerp ter inzage gelegd. De Omgevingswet verplicht dat de provincie een omgevingsverordening vaststelt. Provinciale Staten stellen de Brabantse Omgevingsverordening naar verwachting eind 2021 vast, waarna die op 1 juli 2022, gelijk met de Omgevingswet, in werking treedt.

De wijzigingen ten opzichte van de huidige Interim omgevingsverordening Noord-Brabant worden hoofdzakelijk veroorzaakt door de eisen die de aankomende Omgevingswet stelt aan de Omgevingsverordening. Verder zijn er een aantal andere inzichten verwerkt. Dit betreft de volgende onderwerpen:

  • Er zijn regels opgenomen voor een maximale boordiepte voor bodemenergiesystemen.
  • Er zijn regels opgenomen voor grondverzet in grondwaterbeschermingszones, inclusief de toepassing voor PFAS-houdende grond.
  • De regels voor het kappen van houtopstanden zijn aangepast aan de Brabantse Bossenstrategie.
  • Omgevingskwaliteit heeft een centrale plek gekregen bij de instructieregels voor het omgevingsplan aan gemeenten. Hierbij is een bouw-sloop regeling vormgegeven en is een ruime maatwerkregeling opgenomen ter versterking van omgevingskwaliteit.
  • De mogelijkheden voor collectieve woonvormen in het buitengebied zijn verruimd.
  • Er zijn wijzigingen doorgevoerd in de gebieden op de kaart die aangeven waar welke regels gelden. Naast actualisaties zijn er ook gebieden vervallen of samengevoegd.

Beoordeling

Volgens de methodiek van diep-rond-breed uit de Brabantse omgevingsvisie wordt gekeken naar de effecten van een ontwikkeling op omliggende waarden en functies en hoe de ontwikkeling kan bijdragen aan de ontwikkeling van omgevingskwaliteit. De intensiteit van 'diep, rond en breed kijken' verschilt per geval. Het is een hulpmiddel om aan de voorkant alle belangen te betrekken.

Een diepe manier van kijken:

Er wordt niet alleen naar de effecten op de bovenste laag in het hier en nu gekeken, maar de dynamiek en randvoorwaarden die de onderste lagen meegeven dienen in de afweging te worden betrokken. Daarbij dient te worden gekeken naar de verschillende schaalniveaus en wordt de factor tijd actief benut. Er wordt daarbij gekeken naar het verleden, de geschiedenis van de verschillende lagen op een plek en de (mogelijke) effecten in de toekomst

Een ronde manier van kijken:

Er wordt niet alleen sectoraal naar een ontwikkeling en gebied gekeken, maar er worden kansen en opgaven gecombineerd zodat ontwikkelingen bijdragen aan een circulair, sterk en sociaal Brabant, waarin alle Brabanders zich prettig voelen. Vanuit een gebiedsgerichte insteek wordt gekeken naar een balans tussen “people, planet en profit”.

Een brede manier van kijken:

Er wordt niet vanuit één gezichtspunt gekeken naar het initiatief, maar er worden vele partijen bij betrokken. Alle gezichtspunten, meningen, wensen, ideeën en belangen van de betrokken partijen.

De locatie aan de Brielsedreef is dicht tegen de bestaande kern van Prinsenbeek gelegen. Door deze nabijheid is er al geruime tijd sprake van het afbouwen van het agrarisch belang en het omzetten van de bestaande gebouwen naar andere functies. Door de steeds toenemende menging van functies en sterkere verstening is de omgeving aangewezen als een bebouwingsconcentratie (zie paragraaf 3.4.2) waarbinnen de realisatie van ruimte voor ruimte woningen mogelijk is. In hoofdstuk 5 worden diverse milieuhygiënische en landschappelijke aspecten in ogenschouw genomen. Het voornemen is daarbij afgezet tegen deze diverse belangen en de conclusie kan getrokken worden dat het plan geen onaanvaardbare effecten heeft op de onderscheiden belangen.

In hoofdstuk 5 wordt aangetoond dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gerealiserd kan worden. Dit geldt zowel voor de nieuwe als huidige bewoners in het gebied. Door middel van een omgevingsdialoog zijn ook alle omwonenden en gebruikers van het gebied betrokken bij het planvoornemen (zie paragraaf 8.1 en bijlage 7). De ontwikkeling is gepaard gegaan met de sloop van 1.000 m2 aan stallen voor de intensieve veehouderij alsmede het uit productie halen van 3.500 kg fosfaat. Verder wordt het plan landschappelijk ingepast waardoor er een duidelijk meerwaarde ontstaat voor natuur, leefomgeving en landschap.

Conclusie

De ontwikkeling wordt aldus conform de methodiek van diep, rond en breed als passend in haar omgeving beschouwd en daarmee in overeenstemming met de ontwerp Omgevingsverordening. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening wordt het initiatief daarmee als verenigbaar met het provinciale ruimtelijke beleid geacht

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Breda 2040, Breda, sterk en veerkrachtig

Toetsingskader

In de nieuwe Omgevingsvisie Breda 2040 worden de ambities, doelen en maatschappelijke opgaven waar de gemeente voor staat geadresseerd. Beoogd wordt hiermee perspectief te bieden voor de grote opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De ambitie hierbij luidt: 'Breda, een grenzeloze, gastvrije en groene gemeenschap, is toekomstgericht en stelt de kwaliteit van leven voorop'. Aan de hand van de twee hoofdopgaven 'Sterk Breda' en 'Veerkrachtig Breda' worden, op basis van de kernwaarden grenzeloos, gastvrij en groen, de opgaven en doelstellingen nader uitgewerkt.

In de Omgevingsvisie is nieuw beleid geformuleerd ten aanzien van de mogelijkheden voor ruimte-voor-ruimte woningen. Het oude beleid staat op gespannen voet met de transformatie-opgave die is ontstaan op de zogenaamde VAB-locaties. Het is tegenstrijdig om onbebouwde (agrarische) gronden te benutten voor het toevoegen van woningen in een tijd waarin gezocht wordt naar herontwikkelingsmogelijkheden op bestaande (en benutte) bouwvlakken. Daarnaast voorzien de vrijstaande woningen op ruime percelen niet direct in de Bredase woningbouwopgave die met name gericht is op het voorzien in voldoende bereikbare woningen. Bij vaststelling van de Omgevingsvisie wordt het beleid uit het Beleidskader groen en rood, met de daarbij behorende de ‘Rode kaart buitengebied Breda’, ingetrokken. De voorstelbare bouwlocaties voor Buitenwonen aan de linten in delen van bebouwingsconcentraties die door de gemeente aangewezen zijn, komen daarmee te vervallen. In plaats daarvan zal het toevoegen van nieuwe woningen alleen nog voorstelbaar zijn op of, bij hoge uitzondering, aansluitend aan een locatie waar ingevolge het geldende bestemmingsplan al bouw- en gebruiksmogelijkheden voor (agrarische) bedrijven bestaan. Waarbij het voor de hand ligt dat de ruimte-voor-ruimte-woningen voornamelijk ingezet zullen worden op vrijkomende agrarische bouwvlakken. Hiermee ontstaat direct een enorme kwaliteitswinst en wordt voorkomen dat open (agrarische) gebieden worden bebouwd. Enerzijds landt de kwaliteitswinst op provinciaal niveau door het verkrijgen van een ruimte voor ruimte titel, anderzijds landt de kwaliteitswinst op gemeentelijk niveau met het transformeren van een VAB-locatie. Op basis van het VAB-beleid worden initiatieven voor het toevoegen van ruimte-voor-ruimte woningen beoordeeld en uitgewerkt. Daarbij moet uiteraard ook getoetst worden aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.

De beleidswijziging is aangekondigd in het ontwerp van de Omgevingsvisie Breda. Tevens is nog een aparte bekendmaking (via overheid.nl), voorafgaande aan de vaststelling van de Omgevingsvisie verzorgd. Vanaf het moment dat de Omgevingsvisie is vastgesteld zal het gemeentebestuur niet meer meewerken aan het in procedure brengen en verlenen of vaststellen van een ruimtelijk besluit dat de bouw van ruimte-voor-ruimte-woningen mogelijk maakt op een wijze die in strijd is met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor initiatiefnemers die na een positieve principe-uitspraak van het college een voldoende concreet en toetsbaar concept-bestemmingsplan hebben ingediend bij het gemeentebestuur voorafgaand aan de vaststelling van de Omgevingsvisie

Beoordeling

Het onderhavige initiatief voorziet in de bouw van een ruimte-voor-ruimte woning. Op deze woning is het overgangsbeleid van toepassing voor deze woning was reeds een principeakkoord vergregen voor het wijzigen van het beleid en was reeds een concept plan ter beoordeling bij de gemeente ingediend. In paragraaf 3.4.2 wordt gemotiveert dat het voorliggend plan voldoet aan het oude beleid.

3.4.2 Structuurvisie Breda 2030, beleidskader groen en rood

Met de vaststelling van de Omgevingsvisie Breda 2040, Breda, sterk en veerkrachtig is de Strucuurvisie Breda 2030, beleidskader groen en rood komen te vervallen. De beoogde ruimte-voor-ruimte ontwikkeling valt echter onder de overgangsregeling die de gemeente heeft ingesteld. In deze paragraaf wordt derhalve getoetst aan het oude beleidskader.

Het hoofddoel dat met het rood met groen beleid wordt nagestreefd is de ontwikkeling van groen in combinatie met de verbetering van de kwaliteit van het Bredase Buitengebied. De gemeente vindt het belangrijk dat het buitengebied van Breda waarin de landbouw, de natuur en de recreatie een hoofdplaats hebben, vitaal en aantrekkelijk blijft.

Groen staat voorop en Rood is een middel. Het beleid moet er in de eerste plaats toe leiden dat het Bredase buitengebied landschappelijk en ecologisch waardevoller wordt en daardoor meer kwaliteit heeft voor mens, plant en dier. De middelen daartoe worden opgebracht door nieuwbouw in beperkte mate toe te laten maar zodanig dat de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied niet wordt aangetast. De ruimtelijke draagkracht van het Bredase Buitengebied is bepalend voor de mate waarin nieuwe bebouwing toegevoegd kan worden. Het aantal toe te voegen buitenwoningen is per deelgebied gemaximaliseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2021231019-VG01_0005.png"

Rode kaart, deelgebied Omgevings Postbaan. het plangebied is aangeduid met een zwarte cirkel. Bron: Structuurvisie Breda 2030, gemeente Breda.

In de zogenaamde 'rode kaart' worden de bebouwingsconcentraties benoemd. In paragraaf 2.2.2 en 2.2.3 zijn de voorwaarden opgenomen waaronder de gemeente medewerking wil verlenen aan Ruimte-voor-ruimteontwikkelingen. Medewerking aan het realiseren van Ruimte-voor-ruimte kavels wordt door de gemeente Breda verleend onder de voorwaarde dat de planologische haalbaarheid van de locatie is aangetoond. De gemeente en de provincie hebben het beleid voor 'Buitenwonen aan de linten' (c.q. Kwaliteitsverbetering in bebouwingsconcentraties) vastgelegd in een overeenkomst. De toetsingscriteria voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn opgenomen in paragraaf 2.2.3 van de gemeentelijke structuurvisie. Binnen de hier geldende bebouwingscluster is ruimte voor maximaal 16 Ruimte-voor-ruimte woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2021231019-VG01_0006.png"

Gebiedsvisie Prinsenbeek. Het plangebied is aangeduid met een zwarte circel. Bron: Bijlage Structuurvisie Breda 2030, gemeente Breda.

Paragraaf 2.2.3 bevat voorwaarden waar de nieuw te bouwen buitenwoning aan moet voldoen. Deze voorwaarden luiden in het kort als volgt:

  1. a. Betreft een vrijstaande en grondgebonden burgerwoning van een inhoud van maximaal 1.000 m3 aan het lint op een vrije kavel;
  2. b. Takt direct aan op bestaande wegen;
  3. c. Mag het bestaande lint niet doen dichtslibben;
  4. d. Heeft een frontbreedte van minimaal 70 meter direct aan het bebouwingslint gemeten vanaf de belendende bestaande eigendommen;
  5. e. Kenmerkt zich door individuele bouw;
  6. f. Integraal ontwerp is vereist voor de nieuwe Buitenwoning als de kavel en de tuin;
  7. g. Landschappelijke inpassing (erfbeplanting) is vereist;
  8. h. Bij een nieuwe Buitenwoning aan het lint blijft 10 meter rand uit de perceelsgrens onbebouwd. De rooilijn aan de voorzijde dient afgestemd te worden op de rooilijn van het betreffende bouwlint.

Tenslotte zijn er in afbeelding 17 specifieke bouw- en inrichtingsvoorschriften voor woningen aan de linten opgenomen. Deze bepalingen zijn eveneens van toepassing voor bestaande woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2021231019-VG01_0007.png"

Afbeelding 17. Toetsingskader Buitenwonen aan de linten: specifieke bouw- en inrichtingsvoorschriften. Bron: Structuurvisie Breda 2030, gemeente Breda.

Beoordeling

De beoogde woning voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in paragraaf 2.2.3. In de beoogde situatie wordt voldaan aan de richtlijnen voor verdichting van het bebouwingslint. Binnen de bebouwingscluster waar de ontwikkelingslocatie is gelegen zijn nu 3 van de 16 maximaal toegelaten Ruimte-voor-ruimte woningen gerealiseerd.

Met de situering, bouwstijl en kleur- en materiaalgebruik wordt aangesloten op de omliggende landelijke omgeving. De afstand van de voorgevel van de woning en de Postbaan is 10 meter. De bouw- en goothoogte voldoen aan de maximale bouwmaten van respectievelijk 9 en 4,5m. De kavelbreedte voor de nieuwe woning heeft aan twee zijden een minimale frontbreedte van 70 meter. Het perceel wordt in de beoogde situatie ingericht en beplant als een regulier woonperceel. Na oprichting van de nieuwe woning blijven doorzichten naar het achterliggende open buitengebied behouden. Dit wordt geborgd door het feit dat het bouwvlak komt te liggen op een afstand van 10 meter uit de zijdelingse perceelgrens met het perceel Brielsedreef 40. Het tussenliggende stuk grond krijgt voor 30 meter gerekend vanaf de weg, voor zover hieraan al niet de bestemming 'Natuur' is toegekend, de bestemming 'Tuin'. Volgens de Regels van dit bestemmingsplan dienen de als zodanig bestemde gronden niet te worden beschouwd als erf of achtererfgebied waardoor ook vergunningsvrij bouwen wordt uitgesloten. Hiermede wordt voldaan aan de voorwaarde zoals genoemd in paragraaf 2.2.3 onder h van de Structuurvisie 2030.

Tevens wordt verder verwezen naar de bij de omgevingsvergunning behorende bouwtekeningen.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling past binnen het beleid zoals verwoord in de gemeentelijke structuurvisie.

3.4.3 Nota Parkeernormen Breda 2021

Toetsingskader

In april 2021 heeft de gemeente Breda haar 'Nota Parkeernormen Breda 2021' vastgesteld. In de nota is het beleid rondom bijvoorbeeld de thema's parkeerregulering, parkeernormering en transferpunten benoemd, met als ambitie het parkeergebruik voor de toekomst te optimaliseren. Dit betekent het beter benutten van huidige en te realiseren (gebouwde) parkeervoorzieningen. Als uitgangspunt hierbij geldt dat het optimaliseren van het parkeergebruik niet ten koste mag gaan van zaken als bereikbaarheid en leefbaarheid in de stad. In de nota wordt aangegeven dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden conform de geldende parkeernormen. Deze normen zijn gebaseerd op onder meer de mate van verstedelijking, bereikbaarheidskenmerken van de locatie en specifieke eigenschappen van de functie.

Beoordeling en conclusie

In onderhavig plan wordt rekening gehouden met de parkeerbehoefte zoals deze is bepaald in de Nota Parkeernormen Breda 2021'. De wijze waarop dit gebeurt, is in paragraaf 4.4 uiteengezet.

Hoofdstuk 4 Doelstelling Van Het Plan

4.1 Doelstelling

Voor de gronden binnen het plangebied vigeert thans het bestemmingsplan "Buitengebied Noord" van de gemeente Breda, zoals vastgesteld d.d. 12 november 2014. In dit bestemmingsplan zijn de gronden binnen het plangebied bestemd als 'Agrarisch met waarden – Landschap'. Het realiseren van de ruimte-voor-ruimte woning is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient derhalve een nieuw planologisch juridisch kader gecreëerd te worden. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de ruimtelijke motivatie voor de voorgenomen ontwikkeling .

4.2 Beoogde Ontwikkeling

Het plan bestaat uit het realiseren van een ruimte-voor-ruimte woning op het perceel gelegen aan de Brielsedreef, direct ten zuiden van de woning met nummer 40. De nieuwe woning wordt ontsloten vanaf de Brielsedreef. De woning is gebaseerd op de laatste inzichten van duurzaam bouwen. De woning wordt uiteraard gasloos uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2021231019-VG01_0008.png"

3D impressie nieuwe woning, gezien vanuit het noordwesten. Bron: Janssen bouw, 2021

De woning ligt op 10,5 meter uit de zijdelingse kadastrale perceelgrens en 10 meter uit de kadastrale grens met de Brielsedreef. De woning is gesitueerd in de flauwe bocht die de Brielsedreeft ter plaatse maakt. De totale breedte van het perceel bedraagt 74,59 meter langs de Brielsedreef.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2021231019-VG01_0009.png"Situering beoogde woning op het perceel. Bron: Janssen bouw, 2021

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2021231019-VG01_0010.png"3D impressie achterzijde woning gezien vanuit het zuidoosten. Bron: Janssen bouw, 2021

Het certificaat van deze bouwtitel is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.

4.3 Landschappelijke Inpassing

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de ruimte-voor-ruimte-woning is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Deze is als bijlage 1 gevoegd bij de regels van het onderhavige bestemmingsplan. Navolgend is hiervan een uitsnede opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2021231019-VG01_0011.png"

Landschappelijk inpassingsplan. Bron: Compositie 5 stedenbouw BV, 2021

Het plangebied is gelegen aan de Brielsedreef. Deze locatie accentueert de overgang vanuit de kern Prinsenbeek naar het buitengebied, waarbij het zicht richting het buitengebied een belangrijke landschapswaarde heeft. Het behoud van de open ruimte in het landschap stelt de gemeente Breda voorop, waar in de linten wel ruimte is voor verdichting. Hier dient gewerkt te worden met gebiedseigen structuren, zoals bomenlanen, houtwallen, boomgaarden, weiden etc. Daarnaast is de Brielsedreef een historisch lint met een laanstructuur in het buitengebied, waarbij de gemeente Breda zich ten doel heeft gesteld om de 'continue laanstructuren van Postbaan en de diverse dreven te behouden en ontwikkelen' (Ontwerpnota groen en rood Breda).

Het landschappelijke inpassingsplan voorziet in:

  • De bestaande historische laanstructuur langs de Brielsedreef blijft onaangetast;
  • Omzomen perceel door lage landschapshaag, zodat het doorzicht behouden blijft;
  • Hakhoutsingel aan noordzijde perceel;
  • Aansluiting op de landschappelijke inpassing zoals opgesteld voor het naastgelegen adres Postbaan 15e.

Aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd in de regels van het bestemmingsplan door middel van een voorwaardelijke verplichting.

4.4 Verkeer En Parkeren

Verkeer

De locatie wordt ontsloten via de Brielsedreef. Deze weg kent ter hoogte van het plangebied een snelheidsregime van 50 km/uur richting de Postbaan en 80 km/uur in noordelijke richting. De Brielsedreef heeft een weekdaggemiddelde van circa 350 motorvoertuigen ter plaatse van de ontwikkeling. De Brielsedreef is hier een landelijke weg ter ontsluiting van de aanliggende percelen. Gelet op de aard van de straat ter hoogte van de ontwikkeling en gezien de beperkte toename aan voertuigbewegingen per etmaal die de realisatie van één extra woning teweeg brengt, kan worden gesteld dat de Brielsedreef de toename aan verkeersbewegingen aan kan.

Parkeren

Toetsingskader

Met de inwerkingtreding van de "Reparatiewet BZK" op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en/ of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien. Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.

In april 2021 heeft de gemeente Breda haar 'Nota Parkeernormen Breda 2021' vastgesteld. De gemeentelijke nota geeft per functie de toepasselijke parkeernormen aan. Voor het onderhavige plangebied dient volgens de Gebiedsindelings kaart uitgegaan te worden van 'overig grondgebied Breda'. De parkeernormen zijn gebaseerd op zowel type als omvang van de woning.

Beoordeling

In het plangebied wordt 1 grondgebonden vrijstaande woning gerealiseerd. De norm is gebaseerd op het bruto vloeroppervlak zoals te bepalen conform NEN 2580. De woning heeft een bruto vloeropperlvak van meer dan 90 m2. De parkeernorm die aangehouden moet worden is derhalve 1,8 parkeerplaatsen per wooneenheid. Bezoekersparkeren is opgenomen in deze norm.

De Nota Parkeernormen Breda 2021 hanteert ook omrekenfactoren voor parkeren op eigen terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2021231019-VG01_0012.png"

Het onderhavig plan is meer dan voldoende eigen terrein aanwezig om te kunnen voorzien in het benodigde aantal van 2 parkeerplaatsen. In de regels is de aanleg van de benodigde parkeerplaatsen vastgelegd.

Conclusie

In het plangebied is voldoende ruimte om aan de gemeentelijke parkeernormen te kunnen voldoen.

Hoofdstuk 5 Milieu En Landschap

5.1 Inleiding

Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro

Met betrekking tot een ruimtelijk plan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.

In de Structuurvisie Breda 2030 is opgenomen dat bij elk initiatief in de voor van Ruimte voor Ruimte woningen (Buitenwonen aan de linten) altijd een aantal aspecten onderzocht moeten worden, te weten milieu, landbouw, water, verkeer, landschap, ecologie, archeologie, cultureel erfgoed, brandweer, economische uitvoerbaarheid en risico's op planschade. Deze aspecten komen in dit hoofdstuk aan bod.

Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van de planologisch relevante uitvoeringsaspecten. De onderzoeksrapporten zijn als bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan.

Achtereenvolgens worden behandeld:

  • bodem;
  • waterhuishouding;
  • archeologie;
  • ecologie;
  • akoestiek;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • geurhinder;
  • externe veiligheid;
  • verkeer en parkeren;
  • kabels en leidingen;
  • luchtkwaliteit;
  • milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling.

5.2 Bodem

Toetsingskader

Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.

Beoordeling

Ten behoeve van het bepalen van de bodemkwaliteit is door Econsultancy een onderzoek uitgevoerd. Het rapport is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder wordt ingegaan op de conclusies en aanbevelingen uit het rapport. Het onderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de onderzoeksprotocollen NEN 5725:2009 en NEN 5740+A1.

Bij het onderzoek zijn geen zintuigelijke verontreinigingen aangetroffen. Bij de analyses zijn in de boven- en ondergrond geen verontreinigingen geconstateerd. Het grondwater blijkt licht verontreinigd met barium, koper, nikkel en xylenen. De metaalverontreinigingen zijn mogelijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties. Voor de lichte Xylenen verontreiniging is geen verklaring gevonden. Het onderzoek heeft verder geen aanwijzingen gevonden om een asbestverontreiniging te verwachten.

De aard en mate van verontreiniging geeft geen aanleiding voor nader onderzoek. Econsultancy concludeert dat de onderzoekslocatie geschikt is voor het beoogde gebruik. Voor meer gedetailleerde informatie wordt verwezen naar het onderzoek in bijlage 2.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de bodemkwaliteit niet aan de weg staat van het initiatief

5.3 Waterhuishouding

Toetsingskader

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Beleid provincie Noord-Brabant

Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PWMP) van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor o.a. het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.

Beleid waterschap Brabantse Delta

De projectlocatie is gelegen binnen het stroomgebied van waterschap Brabantse Delta. De visie van waterschap Brabantse Delta is vervat in het Waterbeheerplan 2016 - 2021 en kent een geldigheid vanaf 22 december 2015. Het waterschap richt zich hierbij op een doelmatig waterbeheer als motor voor een economische en ecologisch krachtige regio. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nieuwe accenten:

  • het nationale Deltaprogramma voor waterveiligheid en de versterking van de dijken langs de Rijkswateren en de regionale rivieren;
  • het optimaliseren van de zoetwatervoorziening met het oog op de toenemende droogte;
  • inzet op bewustwording van watergebruikers zodat hun inzicht groeit over wat ze zelf aan waterbeheer kunnen bijdragen;
  • helderheid over zowel beperkingen als mogelijkheden voor de gebruiksfuncties van het watersysteem;
  • het verbeteren van de waterkwaliteit in een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie (combineren van verbeteren van de waterstanden, onderhouden van sloten en treffen van inrichtingsmaatregelen);
  • afvalstoffen steeds meer inzetten als waardevolle grondstoffen zoals terugwinning van fosfaat en productie van bioplastic uit afvalwater;
  • een duurzame energiewinning.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur waterschap Brabantse Delta 2015 bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  1. a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  2. b. de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² is, of;
  3. c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
  4. d. de toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:

Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06

Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:

  1. a. de bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
  2. b. de afvoer uit de voorziening via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
  3. c. daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.

Voor het overige zijn er in de keur diverse regels opgenomen om gebieden met een specifieke functie te beschermen, zoals de attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000. Er geldt een specifiek beschermingsregime, afhankelijk van het type gebied en de ligging in of nabij een beschermd gebied.

Beleid gemeente Breda

De gemeente Breda heeft haar beleid omtrent water vastgelegd in het Stedelijk Waterplan 2019-2023: Breda water bewust (SWP). Onder stedelijk water worden verstaan de omgang met: riolering, grondwater, waterbergende voorzieningen en stadswater. Met het SWP worden de doelstellingen uit het Gemeentelijk rioleringsplan voortgezet. In het SWP is onder meer een samenvatting opgenomen van het hemel- en grondwaterbeleid van de gemeente Breda.

Nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente Breda dienen hydrologisch neutraal uitgevoerd te worden. Expliciet betekent dit dat hemelwater niet op de riolering mag worden aangesloten, maar separaat binnen de plangrenzen moet worden verwerkt. Bij een toename van het verhard oppervlak moet de ontwikkelende partij op eigen terrein extreem zware buien kunnen verwerken (T=100) alsmede schone en vuile waterstromen gescheiden aanleveren tot aan de perceelsgrens. Ter bepaling van het ruimtebeslag en retentiecapaciteit hanteert de gemeente een werknorm van 780 m3 waterberging per hectare toename verhard oppervlak (bui 78 mm in 24 uur). Voor ontwikkelingen die leiden tot een netto toename aan verhard oppervlak tot 500 m2 volstaat een melding.

Beoordeling

Voor de beschermde gebieden en attentiegebieden die in de keur zijn aangewezen geldt voor zowel het grondwater- als het oppervlaktewatersysteem een strikt beschermingsbeleid conform het provinciaal beleid. Dit betekent dat alle ingrepen in dergelijke gebieden in beginsel vergunningplichtig blijven, met daaraan gekoppeld een terughoudend en stringent vergunningenbeleid. De attentiegebieden hebben tot doel het tegengaan van verdere verdroging van de natte natuurparel door ingrepen in de waterhuishouding in de directe omgeving. Nieuwe waterhuishoudkundige ingrepen zijn enkel toegestaan indien ze gericht zijn op het verbeteren van de condities voor de natuur. In stedelijke gebieden kunnen aanpassingen in het watersysteem wel worden toegestaan ten behoeve van stedelijke ontwikkelingen of ter voorkoming van ernstige grondwateroverlast, mits de waterafvoer niet meer bedraagt dan ten hoogste de landbouwkundige afvoer.

Het project betreft de bouw van een ruimte-voor-ruimte met bijbehorende voorzieningen (zoals bouwwerken, geen gebouwen zijnde). Een deel van het terrein zal worden verhard en bebouwd ten behoeve van het initiatief. Het overige deel zal gebruikt worden als tuin en groen. Het plangebied heeft een oppervlak van circa 3.973 m2. In de huidige situatie is er geen verharding aanwezig. Met het planvoornemen zal de verharding circa 550 m² bedragen. De bouwplannen komen net boven de 500 m² verharding ten opzichte van de bestaande situatie. Het waterschap vraagt bij een gevoeligheidsfactor van 1 om een retentie van 33 m3.

De gemeente Breda stelt zelf wel een bergingsopgave van 78 mm per m2 nieuw verhard oppervlak. Op basis van het bestaand en toekomstig verhard oppervlak en de bergingseis bedraagt de waterbergingsopgave voor het plangebied in totaal (550 m2 x 0,078) = 43 m3. Hiermee is de vereiste waterbergingsopgave van de gemeente leidend daar deze hoger is dan het waterschap verlangd.

De omvang van de noodzakelijke waterberging kan verminderd worden door het toepassen van duurzame oplossingen. Zo mag met 60 mm in plaats van 78 mm per m2 worden gewerkt indien gekozen wordt voor een duurzame invulling met een bovengrondse, zuiverende voorziening die door infiltratie weer leegloopt. Andere methoden zijn het verminderen van het afwaterend verharde oppervlak door gebruik van waterdoorlatende verharding en/of het toepassen van een groen dak. Een groen dak met een minimale waterbergingscapaciteit van 20 liter per m2 wordt gezien als onverhard.

In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet direct op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten, maar separaat binnen de plangrenzen worden verwerkt.

De totale wateropgave bedraagt 43 m3. Dit betekent dat bij de verdere planuitwerking water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen en dat hemelwater op een duurzame wijze wordt verwerkt. De ontwikkeling zal daarmee hydrologisch neutraal zijn. Binnen de planlocatie is voldoende ruimte aanwezig om de waterbergingsopgave te verwerken. Ten aanzien van de omvang van hemelwater zijn meerdere mogelijkheden van toepassing:

  1. a. regenwater (deels) opvangen in een regenton/regenzuil;
  2. b. regenwater bergen in de tuin door aanleg van een buffer/vijver/zaksloot;
  3. c. regenwater (deels) infiltreren in de tuin:
    1. 1. door de regenpijp af te zagen en met een bocht in de tuin (in een laagte) te laten lopen;
    2. 2. door de aanleg van een grindbed.

De daadwerkelijke realisatie van voldoende waterberging is gewaarborgd in de regels behordende bij dit bestemmingsplan.

Het te veel aan hemelwater afkomstig van openbare verhardingen en percelen in de omgeving voert thans af via watergangen.

Conclusie

Er worden vanuit oogpunt van de waterhuishouding geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de uitvoering van het plan. In de regels van het onderhavige bestemmingsplan is vastgelegd dat voorzien moet worden in voldoende waterberging.

5.4 Natuurgebieden

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb.

Naast door het Rijk aangewezen natuurgebieden die onder de Natura 2000-richtlijnen vallen zijn er ook andere beschermde gebieden in Nederland vallend onder het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Voor de Provincie Noord-Brabant geldt het Natuurnetwerk Brabant (NNB) dat onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het is een netwerk van deels bestaande en deels nieuwe natuurgebieden die door ecologische verbindingszones met elkaar verbonden zijn.

Het NNN is een door heel Nederland opgezet plan dat de biodiversiteit ten gunste moet komen. De verschillende gebieden fungeren als stapstenen en corridors voor soorten waardoor verspreiding en genetische uitwisseling tussen gebieden mogelijk is. Dit netwerk van verbindingszones mag niet door een ingreep worden aangetast. Effecten van een geplande ingreep of activiteit binnen het Natuurnetwerk Brabant moeten worden getoetst aan de gestelde natuurwaarden.

Beoordeling

Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft het 'Ulvenhoutse Bos', welke is gelegen op een afstand van circa 8 kilometer. Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. In onderhavige situatie is er sprake van het juridisch-planologisch mogelijk maken van negen nieuwe woningen op een bestaand bouwperceel. Om het effect van de voorgenomen ontwikkeling voor het aspect stikstof op omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk te maken is een voortoets stikstof uitgevoerd. De rapportage van deze voortoets is opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting. Met behulp van het programma AERIUS is inzichtelijk gemaakt of er effecten zijn afkomstig van de ontwikkeling op Natura 2000-gebieden. Het onderzoek toont aan dat het voornemen gerealiseerd kan worden zonder dat er sprake is van een toename aan depositie van NOx en NH3 op Natura 2000-gebieden.

Het dichtstbij gelegen deel van het Natuurnetwerk Brabant (NNB) betreft een bosgebied ten noorden van de Bosdaldreef. Het dichtstbijzijnde punt van het NNB ligt op circa 950 meter afstand van het plangebied. De realisatie van de woning zal door de afstand geen negatieve invloeden hebben op het NNB

Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming wat betreft natuurgebieden.

5.5 Flora En Fauna

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn.

Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.

Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Beoordeling

Ten behoeve van het bepalen van de aanwezigheid van te beschermen flora en fauna is een Quickscan uitgevoerd door Econsultancy. Het onderzoek is als bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. Met het uitgevoerde onderzoek is de locatie en de beoogde ingreep beoordeeld op de aanwezigheid van en eventuele effecten op broedvogels, vleermuizen, grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, libellen en dagvlinders, overige ongewervelden en tot slot vaatplanten. De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2021231019-VG01_0013.png"

Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden is de verwachting dat de voorgenomen plannen uitvoerbaar zijn. Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen voorkomen worden door rekening te houden met het broedseizoen of door voorafgaand aan de werkzaamheden een controle op broedgevallen uit te voeren. Daarnaast dient te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen ten aanzien van algemene zoogdieren, streng beschermde zoogdieren, reptielen en amfibieën.

Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten ten aanzien van soortenbescherming.

5.6 Bedrijven En Milieuzonering

Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

Beoordeling

De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen: rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied. Het plangebied ligt in een gebied dat kan worden gekenmerkt als een gemengd gebied. Onderhavig bestemmingsplan maakt de bouw van een ruimte-voor-ruimte woning mogelijk, waardoor ter plaatse een gevoelige functie wordt toegevoegd. Bij de beoordeling van een project voor de realisatie van een gevoelige functie moet enerzijds beoordeeld worden of de ontwikkeling geen gevolgen heeft voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijvigheid. Anderzijds moet getoetst worden of ten aanzien van de milieubelasting van deze bedrijvigheid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

Aan de zuidzijde van de Postbaan ligt een bedrijventerrein. Op dit bedrijventerrein zijn maximaal bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Het bestemmingsplan voor dit bedrijventerrein maakt het mogelijk dat bij de bedrijven bedrijfswoningen opgericht worden. Naast dit bedrijventerrein is op Postbaan 15a een paardenfokkerij gevestigd. Ook dit is een functie die hinder kan veroorzaken voor de woning en andersom belemmerd kan worden in de bedrijfsvoering als gevolg van het realiseren van een milieugevoelige functie als een woning. Deze combinatie van functies langs de Postbaan maakt het gebied tot een gemengd gebied. Door deze classificatie kan in het kader van bedrijven en milieuzonering de toegekende classificatie aan bedrijven met één stap verlaagd worden.

Bedrijventerrein

Het bedrijventerrein ten zuiden van de Postbaan staat bedrijven uit de categorie 1 en 2 toe. Voor categorie 1 bedrijven dient een afstand aan gehouden te worden van 10 meter en voor categorie 2 een afstand van 30 meter. Door de classificatie 'gemengd gebied' wordt dat respectievelijk 0 en 10 meter. De dichtstbijzijnde bedrijven zijn gelegen aan Postbaan 28 en Logtenburg 3. De afstand van de geprojecteerde ruimte-voor-ruimte woning bedraagt 37 meter van perceel tot perceel op het bedrijventerrein voor deze twee bedrijven. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat de bedrijven niet belemmerd worden in hun bedrijfsvoering. Verder is de nieuwe woning niet de eerst belemmerende functie. Voor de ontwikkeling van het bedrijf Logtenburg 3 is de woning Postbaan 28 het meest bepalend.

Paardenfokkerij

De paardenfokkerij Stal Logtenburg is gevestigd op Postbaan 15a. De afstand van deze locatie tot de kavel van de geprojecteerde ruimte-voor-ruimte woning bedraagt ruim 80 meter. Op grond van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering valt een paardenfokkerij in milieucategorie 3.1 met een daarbij behorende aan te houden afstand van 50 meter. De grootste aan te houden afstand is voor het aspect geur. Eén afstandstap minder als gevolg van de ligging in een gemengd gebied geeft een aan te houden afstand van 30 meter. De afstand tot de locatie voldoet aan de aan te houden afstand voor een rustige woonwijk en dus helemaal voor een gemengd gebied.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor het onderhavige plan. De bedrijven vormen geen belemmering voor de nieuwe woningen en de woningen vormen geen belemmering voor een toekomstige ontwikkeling van de bedrijven clusie

5.7 Geurhinder En Veehouderijen

Toetsingskader

Voor veehouderijen is het beleid ten aanzien van het aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) die op 1 januari 2007 in werking is getreden. Bij nieuwe planologische projecten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking. In de wet zijn normen bepaald die de maximale geurbelasting op een gevoelig object bepalen bij vergunningverlening aan de veehouderij. Als de geuremissie van een dier niet bekend is (geen geuremissiefactoren vastgesteld), stelt de wet minimumafstanden tussen veehouderij en geurgevoelig object. Als die geuremissie wel bekend is, dan moet de geurbelasting worden berekend met contouren. De emissie van geurstoffen uit een veehouderijbedrijf wordt uitgedrukt in geureenheden (ouE/m³). Hiervoor zijn emissiefactoren vastgelegd in de Regeling geurhinder en veehouderij. De berekende geurbelasting wordt getoetst aan de norm (de maximale belasting die het bedrijf mag veroorzaken) bij vergunningverlening aan de veehouderij. Bij het beoordelen van een ruimtelijk plan voor het onderdeel geurhinder van veehouderijen spelen standaard de volgende vragen:

  1. 1. Is ter plaatse van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat gegarandeerd?
  2. 2. Worden omliggende bedrijven (in dit geval de nabijgelegen veehouderijen) (onevenredig) in hun belangen geschaad?

Beoordeling

Het agrarisch bedrijf op Postbaan 15a is het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf. Het betreft hier een paardenfokkerij. Voor paarden is geen geurnorm vastgesteld waardoor de vaste afstand van 50 meter van toepassing is. De nieuwe woning is op ruim 80 meter afstand gesitueerd. Tussen de nieuwe woning en het bedrijf bevindt zich bovendien nog de woning Postbaan 15b. Deze woning is het meest belemmerend voor de paardenfokkerij.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect geurhinder en veehouderijen geen belemmering vormt voor het onderhavige plan.

5.8 Geluid (Wegverkeerslawaai)

Toetsingskader

Op basis van artikel 76a van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in art. 2.12 eerste lid onder 30 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh – het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk; Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

Beoordeling

In het onderhavige plan is één geluidgevoelig object, te weten een woning, opgenomen. Dit object is gelegen binnen de onderzoekszone van de Postbaan en de Brielsedreef. Om die reden is door Kraaij Akoestisch Adviesbureau een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Deze onderzoeksrapportage is opgenomen in bijlage 6 van deze toelichting. Ten tijde van het onderzoek was het precieze bouwplan nog niet bekend. Het akoestisch onderzoek is daarom uitgegaan van fictieve bouwlocaties op 10 meter uit de kadastrale erfgrens. De berekening is uitgevoerd op basis van een grid met rekenpunten. Hierdoor is het onderzoek bruikbaar nu de exacte locatie van de woning wel bekend is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2021231019-VG01_0014.png"

Weergave onderzoeksgebied akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. Bron: Kraaij Akoestisch Adviesbureau, 2021

Uit het onderzoek blijkt dat bij de geprojecteerde ruimte-voor-ruimte woning de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden als gevolg van het verkeer over de Postbaan en de Brielsedreef. De maximale geluidbelasting bedraagt 53 dB.

Uit het maatregelenonderzoek blijkt dat deze niet doeltreffend zijn of stuiten op bezwaren van financiële, landschappelijke of verkeerskundige aard. Middels het toepassen van karakteristieke geluidwering van de uitwendige gevelconstructie van minimaal 23 dB kan het woon- en leefklimaat in de woning worden gewaarborgd. Tevens is er sprake van minimaal één geluidluwe gevel en is er sprake van een geluidluwe buitenruimte. Hiermee wordt voldaan aan de wettelijke ontheffings- of wel hoofdcriteria voor het aanvragen van een hogere waarde bij de gemeente.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat aanwezig is. Wel dient er een procedure hogere grenswaarde doorlopen te worden gezien de gevelbelasting langs de Brielsedreef.

5.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6 H6 ), zwaveldioxide (SO2 ), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m³. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m³ mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m³. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m³ mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2 .

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:

  • 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;

Beoordeling

Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van een nieuwe ruimte-voor-ruimte woning. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

5.10 Externe Veiligheid

5.10.1 Inrichtingen en externe veiligheid

Toetsingskader

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningpslichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2021231019-VG01_0015.png"

Uitsnede risicokaart. Met de gele ster is het plangebied aangeduid. Bron: Risicokaart.nl, 2021

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. Ten aanzien van het aspect inrichtingen is geconstateerd dat in de omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen aanwezig zijn.

Conclusie

Het aspect Bevi-inrichtingen is geen belemmering voor de onderhavige wijziging.

5.10.2 Transport en externe veiligheid

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. De onderstaande transportassen zijn beoordeeld.

Vaar- en spoorwegen

Het plangebied ligt op ruime afstand van een spoorweg (ruim 950 meter) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (zoals opgenomen in bijlage 2, 3 en 4 van de circulaire). Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied. Een vaarweg is niet aanwezig.

Rijksweg A16

De planlocatie ligt op ruim 920 meter van de A16. Over deze snelweg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. tegen de A2 aan. De A2 wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.

Conclusie

De transportassen vormen geen belemmeringen voor het plan.

5.10.3 Buisleidingen en externe veiligheid

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat de dichtstbijzijnde buisleiding de PBR-leiding is. Deze leiding ligt op ruim 6 kilometer afstand tot het plangebied. Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.

Conclusie

Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.11 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.1)

  1. a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  2. b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  3. c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  4. d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  5. e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken2)
  1. 1. 'Leidingen die deel uitmaken van een inrichting' zijn leidingen binnen de inrichtingsgrens die in beheer zijn van de drijver van de inrichting én leidingen die in beheer zijn van derden waarmee een product wordt geleverd aan de betreffende inrichting (laatstgenoemde leidingen hebben een zgn. functionele binding met de inrichting, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer).
  2. 2. Onder zgn. 'leidingen voor andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten' worden in ieder geval leidingen verstaan voor transport van nafta, waterstof, koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, ethyleen en propyleen.

Beoordeling

Ten noorden van het plangebied loopt een ondergrondse hoogspanningsverbinding. De afstand van de leiding tot het plangebied bedraagt circa 880 m. Deze afstand is voldoende groot dat er geen effecten te verwachten zijn. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de aanwezigheid van kabels en leidingen.

5.12 Duurzaamheid

Toetsingskader

Een duurzame ontwikkeling stelt eisen aan het energiegebruik en de energiebronnen van de locatie. Breda heeft als doel op termijn een energie neutrale stad te worden. Dit is een stad waarin de energievraag drastisch is afgenomen. De energie die nog nodig is, komt uit energiebronnen die niet opraken, zoals zon, wind, water, biomassa en aardwarmte.

Breda kiest voor een duurzame ontwikkeling tot het niveau van een CO2 neutrale stad in 2044. In het uitvoeringsprogramma Klimaat 2017-2020 zijn de volgende opgaven opgenomen:

  • Verduurzaming woningbouw: particulieren, corporaties en private verhuurders;
  • Verduurzaming energie-infrastructuur inclusief Stadsverwarmingsnet;
  • Grootschalige duurzame energieopwekking: wind , zon , bodem en energieopslag;
  • Ontwikkeling locaties voor opslagmodules duurzaam opgewekte energie;
  • Klimaatadaptatie: integreren in ieder ruimtelijk plan;
  • Verduurzaming bedrijven: individuele, branche- en bedrijventerreingerichte aanpak;
  • Verduurzaming overheid: gebouwen, openbare verlichting, inkoop;
  • Verduurzaming mobiliteit: fiets en elektrisch vervoer.

Beoordeling

Verduurzaming van de gebouwde omgeving kan extra (buiten)ruimte vergen, bijvoorbeeld door dikkere gevels, energie-installaties en energieopslag en aanleg duurzame energie-infastructuur. Nieuwbouw dient in 2020 al bijna energieneutraal te zijn. In het kader van duurzaamheid wordt nagestreefd de woningen zodanig te ontwerpen dat het voldoet aan de normen die voor 2020 zijn gesteld. Daarbij wordt gedacht aan:

  • Energiebesparende maatregelen;
  • Duurzame materialen;
  • Verantwoord waterverbruik.

In onderhavig plan wordt een ruimte-voor-ruimte woning gerealiseerd. De woning wordt gasloos uitgevoerd. Gezien de schaal en omvang van het voornemen sluit het plan aan bij de duurzaamheidsopgave.

Conclusie

Het plan voldoet aan het uitvoeringsprogramma klimaat van de gemeente Breda.

5.13 Milieueffectrapportage En Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  1. 1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
  2. 2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden;
  3. 3. Plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.

Beoordeling

In onderhavige situatie is sprake van het toevoegen van één woning. Dit betreft geen activiteit die voorkomt op de C-lijst. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER. De activiteit komt wel voor op de D-lijst, namelijk onder categorie D 11.2, de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De grenswaarde betreft hier gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op o.a. een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. Het initiatief heeft slechts betrekking op de realisatie van één ruimte-voor-ruimte woning. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde uit de D-lijst ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Er geldt derhalve geen verplichting tot het uitvoeren van een formele m.e.r.-beoordeling, waardoor enkel een vormvrije m.e.r.-beoordeling resteert. Gelet op de kenmerken van het plan, zoals de kleinschaligheid in vergelijking met de norm van de drempelwaarde, de plaats van het project en de kenmerken van potentiële effect, kan het project niet aangemerkt worden als een stedelijk ontwikkelingsproject. Een vormvrije m.e.r-beoordeling is derhalve niet benodigt.

Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010.

Conclusie

De met dit bestemmingsplan beoogde ontwikkeling kan niet aangemerkt worden als een stedelijk ontwikkelingsproject. Een (vormvrije) m.e.r-beoordeling is niet aan de orde.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

6.1 Inleiding

Doel van dit bestemmingsplan is het opstellen van een juridisch- planologische regeling ten behoeve van het oprichten van een Ruimte-voor-ruimte woning aan de Postbaan/ Lijsterpad. Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald.

6.2 Planopzet

Sinds 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Hiermee dienen bestemmingsplannen in digitale vorm (RO-standaarden) te worden vastgesteld. Een bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. De planregels sluiten aan op het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Noord' en op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

6.3 Artikelsgewijze Toelichting

6.3.1 Hoofdstuk 1 'Inleidende regels'

Artikel 1 'Begrippen'

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 'Wijze van meten'

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.2 Hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels'

De opzet voor de regels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheid.

In de planregels zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Artikel 3 'Natuur'

Deze bestemming is toegekend aan de gronden die gebruikt worden voor het realiseren van de landschappelijke inpassing.

Artikel 4 'Tuin'

Deze bestemming is toegekend aan de gronden die gebruikt mogen worden voor wonen maar niet bebouwd mogen worden.

Artikel 5 'Wonen'

Aan de planlocatie wordt een reguliere woonbestemming toegekend. Binnen de woonbestemming wordt een bouwvlak toegekend. De in dit bestemmingsplan opgenomen bouw- en gebruiksregels sluiten aan bij de regels voor 'Wonen' uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Noord'. Ter hoogte van de beoogde woning wordt een nieuw bouwvlak toegekend. Binnen een bouwvlak mag één woning worden opgericht van maximaal 1.000 m3. De maximaal toegestane bouwhoogte en goothoogte bedragen respectievelijk 9 m en 4,5 m.

6.3.3 Hoofdtuk 3 'Algemene regels'

Artikel 6 'Anti-dubbeltelregel'

In dit artikel wordt geregeld dat voor gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijven.

Artikel 7 'Algemene bouwregels'

In de algemene bouwregels is een regeling opgenomen ten aanzien van het realiseren van ondergrondse bouwwerken. Tevens is een regeling opgenomen voor van het bestemmingsplan overschrijden van bouwgrenzen.

Artikel 8 'Algemene gebruiksregels'

Het verbod om gronden en opstallen te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan is opgenomen in artikel 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo. In deze bepaling is dan ook enkel aangegeven welk gebruik in ieder geval als strijdig met dit bestemmingsplan moet worden aangemerkt.

Artikel 9 'Overige regels'

In dit artikel zijn regelingen opgenomen waarmee wordt gewaarborgd dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.

6.3.4 Hoofdstuk 4 'Overgangs- en slotregels'

Artikel 10 'Overgangsrecht'

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.

Artikel 11 'Slotregel'

De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan 'Brielsedreef ong., Prinsenbeek'.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien een project voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

7.2 Kostenverhaal

Conform artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is wat mogelijk wordt gemaakt met dit ruimtelijke plan aan te merken als een bouwplan. Hiervoor dient een exploitatieplan vastgesteld te worden, tenzij het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden op een andere manier verzekerd is.

De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Het onderhavige bouwplan voorziet in het realiseren van één nieuwe woning, zodat het plan in principe exploitatieplanplichtig is. Het kostenverhaal wordt in het kader van het onderhavige plan echter anderszins verzekerd. De gemeente Breda zal hiertoe met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst sluiten, waarin de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten (waaronder tevens planschade) is vastgelegd. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Omgevingsdialoog

De initiatiefnemer heeft de omgevingsdialoog ter hand genomen. Het verslag van de omgevingsdialoog is opgenomen als bijlage 7 bij deze toelichting. In verband met de privacywetgeving is het verslag geanonimiseerd.

8.2 Vooroverleg En Zienswijzen

Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgmeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Het plan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de provincie Noord-Brabant, de brandweer, het wateschap Brabantse Delta en het Natuurplein. Met uitzondering van het waterschap hebben alle vooroverlegpartijen gereageerd en hadden geen opmerkingen op het voorliggend bestemmingsplan.

Zienswijzen

Het bestemmingsplan wordt als ontwerp voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende de periode van de terinzagelegging kan iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen tegen het plan inbrengen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.

Bijlagen Toelichting

Bijlage 1 Certificaat Ruimte Voor Ruimte

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 4 Voortoets Stikstof

Bijlage 5 Quickscan Soortenbescherming

Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 7 Omgevingsdialoog