KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Leiding
Artikel 6 Waarde - Aardkundig Waardevol
Artikel 7 Waarde - Archeologie
Artikel 8 Waarde - Attentiegebied Ecologische Hoofdstructuur
Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 10 Waterstaat - Waterbergingsgebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Artikel 12 Algemene Bouwregels
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 16 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
Artikel 18 Slotregel
Bijlage Bij De Regels
Bijlage 1 Lijst Met Rijksmonumenten En Cultuurhistorisch Waardevolle Panden
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Plangrenzen
1.3 Vigerende Ruimtelijke Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse
2.1 Inleiding
2.2 Aanpassingen Ecologisch Netwerk Breda
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu En Landschap
4.1 Inleiding
4.2 Bodem
4.3 Water
4.4 Cultureel Erfgoed
4.5 Ecologie
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
4.7 Geluid (Wegverkeerslawaai)
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Kabels En Leidingen
4.11 Milieueffectrapportage En Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Hoofdopzet
5.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
6.2 Toepassing Grondexploitatiewet
6.3 Financiële Haalbaarheid
Hoofdstuk 7 Communicatie
7.1 Inleiding
7.2 Procedure
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Overzichtskaart
Bijlage 2 Vooroverlegreactie Provincie Noord-brabant
Bijlage 3 Vooroverlegreactie Tennet
Bijlage 4 Vooroverlegreactie Brandweer Midden- En West-brabant

Natuurrealisatie Breda, diverse locaties

Bestemmingsplan - Gemeente Breda

Vastgesteld op 30-11-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Natuurrealisatie Breda, diverse locaties' met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2022101014-VG01 van de gemeente Breda;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aardkundige waarden

waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen, dan wel anderszins vanwege en natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem, van algemeen belang zijn vanuit aardkundig oogpunt;

1.6 archeologische waarden

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;

1.7 attentiegebied ecologische hoofdstructuur

gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 begane grond

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau;

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijgebouw

een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.16 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.17 cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

alle gebouwen welke zijn aangewezen als gemeentelijke- en/of rijksmonument en de in bijlage 1 bij de regels opgenomen panden alsmede die bebouwing waarbij na bouwhistorisch onderzoek is gebleken dat deze als cultuurhistorisch waardevol kan worden aangemerkt;

1.18 extensief recreatief medegebruik

recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met uitzondering van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving;

1.19 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.20 groen

bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen;

1.21 landschapselementen

landschappelijk, cultuurhistorische en natuurlijk waardevolle elementen in het landschap zoals onder andere houtopstanden, houtwallen en singels of andere natuurlijke elementen anders dan opgaande beplanting zoals moerasjes, poelen en steilranden welke geen agrarische productiefunctie hebben;

1.22 legale bebouwing

bebouwing dat op grond van een onherroepelijke bouwvergunning is gebouwd of gebouwd kan worden dan wel bebouwing dat niet langer kan worden gewraakt;

1.23 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.24 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.25 ruimtelijke kwaliteit

kwaliteit van een gebied dat bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde;

1.26 ruimtelijke ontwikkeling

bouwactiviteiten en planologische bedrijfsactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologische regime nodig is;

1.27 teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen, zoals kassen, tunnels, afdekfolies, containervelden en dergelijke die dienen ter ondersteuning van een agrarisch bedrijf;

1.28 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen die dienen ter ondersteuning van de diverse teelten in de grond en gedurende maximaal 6 maanden van het jaar noodzakelijk zijn en worden opgericht, zoals folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 peil

  • Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
  • Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
  • Indien in of op het water wordt gebouwd: het ter plaatse geldende peil ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil (NAP).
  • Indien op of langs een spoorlijn wordt gebouwd: de bovenkant van de spoorstaaf.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de duurzame instandhouding van natuur;
  2. b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuur- en hydrologische waarden;
  3. c. behoud of versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
  4. d. ter plaatse van de aanduidingen 'wetgevingzone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen', 'wetgevingzone - zoekgebied voor ecologische verbindingszone' tevens daarvoor;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' tevens de aanleg en het behoud van een ecologische verbindingszone;
  6. f. verspreid liggende legale bebouwing zoals die aanwezig is ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van dit plan;
  7. g. extensief recreatief medegebruik.

3.2 Bouwregels

Op of in de tot Natuur bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de hoogte niet meer dan 1.50 meter mag bedragen en in de vorm van voorzieningen voor het extensief recreatief medegebruik zoals zitgelegenheden.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.1 van toepassing.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. groen waaronder ook de bermen langs wegen;
  4. d. water;
  5. e. ecologische verbindingen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. parkeren.

4.2 Bouwregels

Op of in de tot 'Verkeer' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming, waaronder geluidbeperkende voorzieningen, straatmeubilair en lichtmasten worden gebouwd met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van de gronden en gebouwen is het bepaalde in 13 Algemene gebruiksregels van toepassing.

Artikel 5 Leiding

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd overeenkomstig voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding - riool’ een rioolpersleiding;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding - water’ een waterleiding;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'spedifieke vorm van leiding - gas' een gasleiding;
  4. d. de aanleg, onderhoud en bescherming van de leiding.

5.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding' niet worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. a. de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van leiding - riool' en de aanduiding 'specifieke vorm van leiding - water', ‘ waar bebouwing gericht op het beheer van deze verbindingen c.q. leidingen is toegestaan, met dien verstande dat gebouwen geen grotere hoogte mogen hebben dan 4 meter, de bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van hoogspanningsmasten geen grotere hoogte mogen hebben dan 40 meter en de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals terreinafscheidingen geen grotere hoogte mogen hebben dan 2 meter.
  2. b. de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding – gas’ waar uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding(en), met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 en toestaan dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde overeenkomstig de basisbestemming worden gebouwd, mits:

  1. a. de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad;
  2. b. de betreffende leidingbeheerder hiermee instemt en
  3. c. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding – gas’ geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding – gas’ is het volgende gebruik strijdig met de bestemming:

  1. a. het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de leiding;
  2. b. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.1 van toepassing met dien verstande dat de gevraagd omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien geen aantasting van de belangen van de leiding- en/of energievoorzieningbeheerder ontstaat of kan ontstaan en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 6 Waarde - Aardkundig Waardevol

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Aardkundig waardevol' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), bestemd voor het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

6.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag binnen deze bestemming niet worden gebouwd.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 16, lid 16.1 onder 16.1.1 van toepassing.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse.

7.2 Bouwregels

  1. a. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mogen niet worden bebouwd.
  2. b. In afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen:
    1. 1. gebouwen worden gebouwd ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;
    2. 2. bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 100 m².
  3. c. Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 indien op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.1 van toepassing met dien verstande dat aan een vergunning voorwaarden kunnen worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden. Geen omgevingsvergunning is vereist indien niet dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven dan wel uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en door het aanleggen of het uitvoeren van de vergunningplichtige werken of werkzaamheden, dan wel de daaraan direct of indirect te verwachten gevolgen, geen archeologische waarden worden aangetast.

Artikel 8 Waarde - Attentiegebied Ecologische Hoofdstructuur

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Attentiegebied ecologische hoofdstructuur’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.

8.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag binnen deze bestemming slechts worden gebouwd indien direct of indirect door het treffen van maatregelen geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de hydrologische waarden hetgeen aangetoond dient te worden middels een watertoetsadvies van het Waterschap Brabantse Delta.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.1 van toepassing.

Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van actuele en het benutten van potentiële cultuurhistorische waarden, waaronder tevens wordt verstaan het behouden c.q. herstellen van waardevolle laanstructuren, waardevol groen en/of waardevolle bestrating.

9.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 16 lid 16.1, onder 16.1.1 van toepassing.

Artikel 10 Waterstaat - Waterbergingsgebied

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, voor zover als zodanig nader aangeduid, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor waterberging.

10.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag binnen deze bestemming niet worden gebouwd.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 voor het bouwen in overeenstemming met hetgeen in de basisbestemming is bepaald mits:

  1. a. vastgesteld kan worden dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen onevenredige schade wordt veroorzaakt aan de binnen deze dubbelbestemming te beschermen functies;
  2. b. voor zover het betreft de functie waterberging het waterbergend vermogen niet onevenredig wordt aangetast.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 16, lid 16.1, onder 16.1.1 van toepassing met dien verstande dat werken en werkzaamheden slechts toegestaan zijn indien hierdoor of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de functie van waterberging niet onevenredig wordt of kan worden aangetast en alvorens te beslissen het Waterschap Brabantse Delta om advies wordt gevraagd.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene Bouwregels

Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd en/of vernieuwd, met dien verstande dat de afwijking niet mag worden vergroot.

Artikel 13 Algemene Gebruiksregels

  1. a. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen gebruik van gebouwen en gronden voor een seksinrichting of gebruik van gebouwen voor smart-, en headshops of een combinatie daarvan.
  2. b. Burgemeester en wethouders wijken af van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels

14.1 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

Op gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' dienen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen van inrichtingen vooraf in het kader van externe veiligheid te worden getoetst en te voldoen aan de plaatsgebonden en/of groepsgebonden risico's;

14.2 vrijwaringszone - weg

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg' zijn de gronden tevens bestemd voor de verwezenlijking van een verbreding van de betreffende weg.
  2. b. Het oprichten van bebouwing en of het uitbvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en het uitvoeren van werkzaamheden, voor zover dit is toegelaten volgens de krachtens dit plan aan de gronden gegeven bestemmingen en planregels, is uitsluitend toegestaan indien het gebied hierdoor niet minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van de wegverbredingen.

14.3 vrijwaringszone - radar

Voor zover gebouwen en andere bouwwerken, die zijn toegestaan op grond van de planregels, zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-radar', mag de hoogte van de betreffende gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 113 meter.

14.4 vrijwaringszone - straalpad 2

Voor zover gebouwen en andere bouwwerken, die zijn toegestaan op grond van de planregels, zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-straalpad 2', mag de hoogte van de betreffende gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 34 meter +NAP.

14.5 geluidzone - industrie

Ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn nieuwe geluidgevoelige functies niet toegestaan.

14.6 veiligheidszone - leiding

Ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' dienen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen van inrichtingen vooraf in het kader van externe veiligheid te worden getoetst en te voldoen aan de plaatsgebonden en/of groepsgebonden risico's.

14.7 wetgevingzone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding ‘wro - zone zoekgebied voor behoud van watersystemen’ zijn de gronden tevens bestemd voor de verwezenlijking, het behoud en herstel van watersystemen.
  2. b. Het oprichten van bebouwing, voor zover dit is toegelaten volgens de krachtens dit plan aan de gronden gegeven bestemmingen en planregels, is uitsluitend toegestaan indien het gebied hierdoor niet minder geschikt wordt voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van watersystemen.
  3. c. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakte aan te brengen van meer dan 100 m² en/of gronden op te hogen.

14.8 wetgevingzone - zoekgebied voor ecologische verbindingszone

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - zoekgebied voor ecologische verbindingszone' zijn de gronden tevens bestemd voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone.
  2. b. Het oprichten van bebouwing, voor zover dit is toegelaten volgens de krachtens dit plan aan de gronden gegeven bestemmingen en planregels, is uitsluitend toegestaan indien het gebied hierdoor niet minder geschikt wordt voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone.
  3. c. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakte aan te brengen van meer dan 100 m².

Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen gewenst of noodzakelijk is;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen op de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 16 Overige Regels

16.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

16.2 Parkeren

  1. a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen dan wel voor het afwijken van de planregels over het toegestane gebruik, wordt getoetst of in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto’s en fietsen. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw.
  2. b. Het parkeren of stallen van auto’s en fietsen dient plaats te vinden in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  3. c. Het benodigde aantal parkeerplaatsen voor auto’s en fietsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota Parkeernormen Breda 2021. Als de Nota Parkeernormen Breda 2021 wordt gewijzigd, dan moet worden voldaan aan die gewijzigde beleidsregels.
  4. d. De onder a. genoemde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
  5. e. Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
    1. 1. als voldaan wordt aan de voorwaarden die daarvoor gelden in de Nota Parkeernormen Breda 2021; of
    2. 2. als het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a en toestaan dat een eenmalige vergroting plaatsvindt van de inhoud van een bouwwerk met niet meer dan 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Natuurrealisatie Breda, diverse locaties'.

Bijlage Bij De Regels

Bijlage 1 Lijst Met Rijksmonumenten En Cultuurhistorisch Waardevolle Panden

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Met de Omgevingsvisie Breda 2040 zet de gemeente in op een groen, aantrekkelijk en vitaal buitengebied en vergroent de gemeente de bebouwde kom. De gemeente versterkt natuur, landschap en cultuurhistorie en maakt het watersysteem sterker. Ook wordt het natuurnetwerk voltooid, worden de bossen uitgebreid en nieuwe recreatieve routes aangelegd. De gemeente streeft naar een groenblauw raamwerk dat sterk is op alle schaalniveaus, zodat het van waarde is in eenieders directe omgeving maar ook op Europese schaal. Zo wordt Breda een stad in een park.

In het programma groen en water stuurt de gemeente op de realisatie van een robuust ecologisch netwerk. Deze bestaat uit het provinciale Natuur Netwerk Brabant (NNB) en Ecologische Verbindingszones (EVZ), het Gemeentelijke Natuur Netwerk (GNN) en Gemeentelijke EVZ's (GEVZ). Hiervoor voltooit de gemeente vóór 2027 het Natuur Netwerk Brabant. Er dient hiervoor nog grofweg 305 hectare natuur te worden aangelegd. Het gemeentelijk natuurnetwerk rondt de gemeente af in 2030. Hiervoor dient nog grofweg 267 hectare natuur te worden aangelegd, ongeveer 37 kilometer aan ecologische verbindingszones en 112 faunapassages.

De aanleg van nieuwe natuur is een continu proces. Verspreid over het grondgebied van Breda liggen thans enkele gronden welke conform de gemeentelijke doelstellingen reeds zijn ingericht als nieuwe natuur dan wel welke in de nabije toekomst als zodanig worden ingericht. Veelal is aan deze gronden thans nog een agrarische bestemming toegekend. Om de nieuwe natuurfunctie van deze gronden juridisch-planologisch vast te leggen (en derhalve het gebruik van deze gronden ten behoeve van andere functies uit te sluiten) dient aan deze gronden nog een natuurbestemming te worden toegekend. Het vastleggen van de nieuwe natuurfunctie is ook een verplichting voortvloeiend uit de subsidies die verkregen zijn van de provincie Noord-Brabant en het Groenontwikkelfonds Brabant. In het onderhavige bestemmingsplan krijgen deze locaties een passend juridisch-planologisch kader. Omdat het gaat om meerdere locaties verspreid over de gemeente, wordt ook wel gesproken over een zogenaamd 'veegplan'.

Met het planvoornemen - waarbij aan bestaande en nieuwe natuur een passende natuurbestemming wordt toegekend - wordt bijgedragen aan de instandhouding en verwezenlijking van het Natuur Netwerk Brabant en het gemeentelijk natuurnetwerk. Dit bestemmingsplan voorziet niet in andere ontwikkelingen dan die van natuur en past derhalve binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Breda 2040 ten aanzien van de daarin geschetste natuurambitie.

1.2 Ligging En Plangrenzen

De gebieden die tezamen het onderhavige plangebied vormen zijn verspreid gelegen over het gemeentelijk grondgebied van Breda. Het gaat om locaties die zowel binnen als buiten de bebouwde kom liggen. Op onderstaande overzichtsfoto is aangeduid waar de diverse onderdelen van het plangebied (globaal) zijn gelegen. Voor een begrenzing op perceelsniveau is de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan te raadplegen. De overzichtsfoto is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022101014-VG01_0001.jpg"

Kaart met begrenzing Breda en globaal de locaties waar het onderhavige bestemmingsplan betrekking op heeft.

De exacte begrenzing van de gronden waaraan met dit bestemmingsplan een natuurbestemming wordt toegekend is in veel gevallen gebaseerd op de kadastrale begrenzing van de diverse percelen. De gronden waar een natuurbestemming aan wordt toegekend grenzen veelal aan gronden die al een dergelijke natuurbestemming kennen. Ook kan het voorkomen dat de gronden binnen een bepaald kadastraal perceel al gedeeltelijk een natuurbestemming kennen. In dit bestemmingsplan worden enkel de gronden meegenomen die nog géén natuurbestemming kennen. Hierdoor kan het voorkomen dat op de verbeelding van dit bestemmingsplan het lijkt alsof diverse losse natuurgebieden worden bestemd. In werkelijkheid geldt echter dat vanwege het feit dat tussenliggende gronden al een natuurbestemming kennen, met dit bestemmingsplan deze natuurgebieden worden uitgebreid en/of aan elkaar worden verknoopt. Om een totaalbeeld van de tot natuur bestemde gronden binnen de gemeente te krijgen, dient daarom niet enkel dit bestemmingsplan te worden geraadpleegd, maar dient dit bestemmingsplan in samenhang met de al vigerende bestemmingsplannen te worden gelezen.

1.3 Vigerende Ruimtelijke Plannen

Ter plaatse van de diverse locaties die onderdeel uitmaken van onderhavig plangebied vigeren diverse ruimtelijke plannen. Het betreffen de navolgende ruimtelijke plannen:

Nummer locatie Naam plan Datum vastgesteld
1, 2 Buitengebied Noord 12 november 2014
4 Bavel Zuid, Eikberg 16 juli 2015
4,11 Buitengebied Oost 10 oktober 2019
5, 6, 8, 9, 10, 12, 13 Buitengebied Zuid 2013 13 juli 2017
7 Dr. Batenburglaan e.o. 5 december 2007

Het onderhavige bestemmingsplan "Natuurrealisatie Breda, diverse locaties" vervangt bovengenoemde bestemmingsplannen ten aanzien van de locaties zoals opgenomen in de verbeelding. Voor de gronden die vallen buiten de begrenzing van dit bestemmingsplan blijven bovengenoemde bestemmingsplannen wel gelden.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is onderdeel van het bestemmingsplan "Natuurrealisatie Breda, diverse locaties". Andere onderdelen van dit bestemmingsplan zijn de verbeelding en de regels. De toelichting is opgebouwd uit de volgende hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de diverse ontwikkelingen die meeliften met onderhavig bestemmingsplan.
  • In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid besproken. Hierbij komen achtereenvolgens het nationale, provinciale en gemeentelijke beleid aan bod.
  • Hoofdstuk 4 bevat een (verkorte) weergave van de onderzochte planologisch relevante uitvoeringsaspecten.
  • In hoofdstuk 5 komen de juridische aspecten aan de orde.
  • In hoofdstuk 6 komt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan de orde.
  • Hoofdstuk 7 behandelt de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op diverse aanpassingen van het gemeentelijk ecologisch netwerk. Per aanpassing wordt aangegeven wat de aanpassing inhoudt en waarom deze doorgevoerd wordt.

2.2 Aanpassingen Ecologisch Netwerk Breda

De gemeente kent een gemeentelijke ecologische groenstructuur vastgelegd in de Omgevingsvisie Breda 2040 (zie paragraaf 3.4.1) maar herzien in het recentelijk vastgesteld groenbeleid: groenkompas (zie paragraaf 3.4.2). Deze gemeentelijke ecologische groenstructuur bestaat uit de provinciale ambitie en aanvullend een extra gemeentelijke ambitie. De provinciale ambitie is het Natuur Netwerk Brabant (NNB) en Ecologische verbindingszones (EVZ) en de gemeentelijke ambitie betreft het Gemeentelijke natuurnetwerk (GNN) en Gemeentelijke EVZ's (GEVZ).

Het onderhavige bestemmingsplan betreft het planologisch-juridisch borgen van reeds aangelegde natuurwaarden en de nog op korte termijn te realiseren natuurwaarden. Per project is een korte beschrijving opgenomen met bijbehorende motivatie. Het nummer van het project refereert naar het nummer op de overzichtskaart welke is opgenomen als bijlage 1 behorende bij deze toelichting.

2.2.1 Rooskensdonk project 1

Het betreft hier 2 kadastrale percelen. Kadastraal perceel gemeente Breda, sectie L nummer 14 is in eigendom van Staatsbosbeheer en reeds ingericht als natuur, maar nog niet als zodanig bestemd. In onderhavig bestemmingsplan wordt dit voorzien van een passende bestemming.

Het kadastrale perceel gemeente Breda, sectie L nummer 33 is eigendom van de gemeente Breda. Dit perceel zal binnenkort overgedragen worden aan Staatsbosbeheer waarmee deze locatie opgenomen wordt in een grotere beheereenheid.

Beide percelen maken onderdeel uit van het Natuurnetwerk Brabant. Voor dit project is een subsidie van het Groenontwikkelingsfonds Brabant verkregen.

Motivatie:

Planologische borging van reeds aangelegde natuurwaarden (perceel BDA00L 14) en het borgen van nog te realiseren natuurwaarden (perceel BDA00L 33) als onderdeel van het Natuur Netwerk Brabant. Bestemmingswijziging is noodzakelijk gezien de verplichting vanuit subsidie voorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022101014-VG01_0002.jpg"

Uitsnede van de verbeelding project 1

2.2.2 Vierde Bergboezem project 2

Dit project betreft diverse kadastrale percelen van de kadastrale gemeente Breda, sectie L, nummers 810, 811, 812, 139, 138, 55, 75, 83, 84, 85, 86, 108, 109, 312 en 150.. Al deze percelen maken onderdeel uit van het Natuur Netwerk Brabant.

Staatsbosbeheer is eigenaar van alle genoemde percelen met uitzondering van perceel L 150. Dit perceel is in eigendom van de gemeente Breda en wordt op korte termijn overgedragen aan Staatsbosbeheer die zorg zal dragen voor de inrichting als natuur. Dit kadastrale perceel is als enige nog niet ingericht als natuur.

Daarnaast wordt een omissie hersteld op perceelnummer L 53. De in het vigerend bestemmingsplan opgenomen verkeersbestemming ligt niet op de plek waar ook daadwerkelijk een fietspad ligt. Dit wordt nu gecorrigeerd.

Voor dit project is voor het perceel van de gemeente een subsidie van het Groenontwikkelingsfonds Brabant verkregen.

Motivatie:

De gronden zijn opgenomen in onderhavig bestemmingsplan om de aangelegde natuurwaarden en de nog te realiseren natuurwaarden (perceel L 150) planologisch-juridisch te borgen en om een correcte bestemming van het fietspad op perceel L 53 op te nemen. Bestemmingswijziging is noodzakelijk gezien de verplichting vanuit subsidie voorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022101014-VG01_0003.jpg"

Uitsnede van de verbeelding project 2

2.2.3 GEVZ Bethlehemloop project 3

Dit project heeft betrekking op delen van de volgende percelen kadastrale gemeente Breda, sectie F, nummers 2183, 765, 2180, 2188 (deels), 2145 en 2179 (deels). Alle percelen zijn eigendom van gemeente Breda.

Deze percelen zijn natuurlijk ingericht om invulling te geven aan de gemeentelijke ecologische verbindingszone (GEVZ) zoals vastgelegd in het Groenkompas. In het vigerend bestemmingsplan is dit nog niet geborgd.

Motivatie:

Planologisch-juridische borging van de reeds aangelegde natuurwaarden in de GEVZ Bethlehemloop.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022101014-VG01_0004.jpg"

Uitsnede van de verbeelding project 3

2.2.4 EVZ Boomkikker project 4

Het betreft de volgende percelen: 952, 1142, 25, 961, 678, 679, 1001, 1106, 6173 (deel), 888, 891, 1023, 1091 (deel), 1134 en 1133. Alle percelen zijn eigendom van gemeente Breda. Een deel van deze percelen zijn de afgelopen jaren met natuur ingericht om invulling te geven aan de ecologische verbindingszone (EVZ) voor de boomkikker. Op de percelen zijn diverse natuurlijke elementen gerealiseerd die zullen dienen als voortplantingswater voor met name de boomkikker. Andere meer algemene soorten zullen uiteraard hier ook van profiteren. De betreffende percelen zijn momenteel ingericht of de werkzaamheden worden dit jaar afgerond. Hiermee is dit deel van de ecologische verbindingszone die onderdeel uitmaakt van het Natuur Netwerk Brabant gerealiseerd.

In het zuiden van deelgebied 4 is een ander onderdeel van de ecologische verbindingszone van het Natuur Netwerk Brabant gerealiseerd. Hier wordt in en rondom de wijk Eikbergseveld de reeds aangelegde natuur geconsolideerd met een natuurbestemming. Een deel van deze percelen zijn reeds vergund maar dienen nog aangelegd te worden. De natuurbestemming is gelegen rondom de woonklusters van de wijk. De ontsluitingsweg en hier gelegen gasleiding worden in het plan eveneens bestemd.

Motivatie:

Planologisch-juridische borging van de gerealiseerde en nog te realiseren natuurwaarden in de EVZ. Bestemmingswijziging is noodzakelijk gezien de verplichting vanuit subsidie voorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022101014-VG01_0005.jpg"

Uitsnede van de verbeelding project 4, kaart 1

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022101014-VG01_0006.jpg"

Uitsnede van de verbeelding project 4, kaart 2

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022101014-VG01_0007.jpg"

Uitsnede van de verbeelding project 4, kaart 3

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022101014-VG01_0008.jpg"

Uitsnede van de verbeelding project 4, kaart 4

2.2.5 Bos Annevillelaan project 5

Dit project heeft betrekking op de percelen kadastrale gemeente Ginneken, sectie D, nummers 5088, 3257 en 5087. Deze percelen zijn in eigendom van gemeente Breda. De gemeente Breda heeft hier een nieuw bos aangelegd om invulling te geven aan het Natuur Netwerk Brabant (NNB).

Voor dit project is een subsidie van het Groenontwikkelingsfonds Brabant verkregen.

Motivatie:

Planologisch-juridische borging van nog te realiseren natuurwaarden in de NNB. Bestemmingswijziging is noodzakelijk gezien de verplichting vanuit subsidie voorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022101014-VG01_0009.jpg"

Uitsnede van de verbeelding project 5

2.2.6 Chaamse Beek project 6

Dit project betreft de percelen kadastrale gemeente Ginneken, sectie D, nummer 4746 en sectie E, nummers 2768 en 2788 (deels). Alle gronden zijn in eigendom van de gemeente. Met uitzondering van het perceel E 2788 maken de gronden onderdeel uit van het NNB. Perceel E 2788 maakt onderdeel uit van het Gemeentelijk Natuur Netwerk (GNN)

De gemeente realiseert hier de komende jaren natuur om invulling te geven aan het Natuur Netwerk Brabant (NNB).

Voor dit project is een subsidie van het Groenontwikkelingsfonds Brabant verkregen voor de percelen D 4746 en E 2768. Voor perceel E 2788 wordt een subsidieaanvraag bij het Groenontwikkelingsfonds Brabant voorbereidt.

Motivatie:

Planologisch-juridische borging van nog te realiseren natuurwaarden in de NNB. Bestemmingswijziging is noodzakelijk gezien de verplichting vanuit subsidie voorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022101014-VG01_0010.jpg"

Uitsnede van de verbeelding project 6

2.2.7 Dr. Batenburglaan / Schipperspad project 7

Dit project heeft betrekking op de volgende percelen kadastrale gemeente Princenhage, sectie I, nummers 5795 en 6190 (deels). Deze percelen maken deels onderdeel uit van het Natuur Netwerk Brabant (NNB) en deels de gemeentelijke ecologische groenstructuur (GNN) zoals vastgelegd in het Groenkompas. De gronden zijn reeds ingericht voor natuur maar nog niet als zodanig bestemd.

Voor dit project is een subsidie van het Groenontwikkelingsfonds Brabant verkregen.

Motivatie:

Planologisch-juridische borging van de gerealiseerde natuurwaarden van de GNN en de NNB. Bestemmingswijziging is noodzakelijk gezien de verplichting vanuit subsidie voorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022101014-VG01_0011.jpg"

Uitsnede van de verbeelding project 7

2.2.8 Achterste Rith project 8

Dit project betreft de percelen kadastrale gemeente Princenhage, sectie M, nummers 259, 1040, 706, 1015, 1041 en 1672. Deze percelen zijn allen in eigendom van gemeente Breda en zijn de afgelopen jaren ingericht als natuur. De percelen vallen onder de gemeentelijke ecologische groenstructuur (GNN) zoals vastgelegd in het Groenkompas.

Motivatie:

Planologisch-juridische borging van gerealiseerde natuurwaarden van de GNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022101014-VG01_0012.jpg"Uitsnede van de verbeelding project 8

2.2.9 Vuchtschootseweg project 9

Dit project betreft de percelen kadastrale gemeente Princenhage, sectie S, nummers 35 en 38. Deze percelen zijn in eigendom van gemeente Breda en zijn de afgelopen jaren ingericht als natuur. De percelen maken onderdeel uit van het Natuur Netwerk Brabant (NNB).

Voor dit project is een subsidie van het Groenontwikkelingsfonds Brabant verkregen.

Motivatie:

Planologisch-juridische borging van gerealiseerde natuurwaarden in de NNB. Bestemmingswijziging is noodzakelijk gezien de verplichting vanuit subsidie voorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022101014-VG01_0013.jpg"

Uitsnede van de verbeelding project 9

2.2.10 EVZ Bijloop project 10

Het project heeft betrekking op het perceel kadastrale gemeente Princenhage, sectie M, nummer 1400. Het perceel is in eigendom van de gemeente Breda en is in de afgelopen jaren ingericht als natuur als onderdeel van de ecologische verbindingszone (EVZ) Bijloop.

Motivatie:

Planologisch-juridische borging van te realiseren natuurwaarden in de EVZ.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022101014-VG01_0014.jpg"

Uitsnede van de verbeelding project 10

2.2.11 Houtwallen 't Lies project 11

Dit project betreft de percelen kadastrale gemeente Princenhage, sectie M, nummers 2109, 2045, 40 en 2124. De percelen zijn in eigendom van de gemeente Breda en zijn de afgelopen jaren ingericht als natuur. De gronden vallen onder de gemeentelijke ecologische groenstructuur (GNN) zoals vastgelegd in het Groenkompas.

Motivatie:

Planologisch-juridische borging van gerealiseerde natuurwaarden van de GNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022101014-VG01_0015.jpg"

Uitsnede van de verbeelding project 11

2.2.12 EVZ Leijloop Hazeldonk project 12

Dit project betreft de percelen kadastrale gemeente Princenhage, sectie R, nummers 807, 808 en 364. De percelen zijn in eigendom van de gemeente Breda en zijn in de afgelopen jaren ingericht als natuur als onderdeel van de ecologische verbindingszone (EVZ) Leijloop Hazeldonk.

Motivatie:

Planologisch-juridische borging van nog te realiseren natuurwaarden in de EVZ.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022101014-VG01_0016.jpg"Uitsnede van de verbeelding project 12

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante ruimtelijke beleid samengevat.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI), 2020

Toetsingskader

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. De Nationale Omgevingsvisie vervangt integraal de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Tegelijkertijd met het vervallen van de SVIR vervalt ook het Nationaal Milieubeleidsplan.

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee wordt ingespeeld op de grote uitdagingen in de komende jaren. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Beoordeling

De NOVI dient op regionaal niveau uitgewerkt te worden, zodat een gebiedsgerichte aanpak en maatwerk mogelijk is. Deze uitwerking heeft nog niet plaatsgevonden en is bovendien op een schaalniveau die het onderhavig plangebied overstijgt.

Conclusie

Het planvoornemen is passend binnen het rijksbeleid.

3.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012

Toetsingskader

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling

Volgens de kaarten behorende bij het Rarro is het plangebied gelegen binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation op de locaties Herwijnen en Woensdrecht. In een gebied rondom dit radarstation moet rekening worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. In onderhavig radarverstoringsgebied is de maximale bouwhoogte (van windturbines) gesteld op 90 meter ten opzichte van NAP. In het onderhavige plan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt boven de ter plaatse geldende maximale hoogtemaat en er wordt ook geen planologisch kader geboden voor het oprichten van windturbines. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor het radarstation. Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plangebied geen regels uit het Barro en het Rarro van toepassing, aangezien er bij de onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2017

Toetsingskader

Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uiteen worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.

Beoordeling

Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.

  1. a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  2. b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  3. c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  4. d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
  5. e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?
  1. a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Ten aanzien van andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen geldt dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

Onderhavig bestemmingsplan maakt geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Het plan bevat bijvoorbeeld geen mogelijkheden te voorzien in aanvullende bebouwing ten opzichte van de voorgaande bestemmingsplannen. Alle locaties zijn inmiddels vergund middels een uitgebreide omgevingsvergunningsprocedure. Het onderhavige bestemmingsplan betreft slechts het juridisch-planologisch borgen van de verleende omgevingsvergunningen. Er is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat onderhavige ruimtelijke ontwikkeling niet is aan te merken als 'stedelijke ontwikkeling'. Daarmee is het initiatief passend binnen de kaders van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant, Visie op de leefomgeving', 2018

Toetsingskader

De Omgevingsvisie Noord-Brabant 'De Kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving', is vastgesteld door Provinciale Staten op 14 december 2018. Aan de hand van de Omgevingsvisie geven Provinciale Staten aan wat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren zijn. De Omgevingsvisie geldt als opvolger van de strategische elementen van eerdere provinciale plannen, zoals de structuurvisie, het verkeers- en vervoersplan, het milieu- en waterplan en de natuurvisie. Voor wat betreft sectorale beleidsdoelen blijven de huidige plannen, waaronder de SVRO, vooralsnog gelden.

In de aankomende Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de Omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn, te weten wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn. Ook is een concreet tussendoel geformuleerd voor het jaar 2030, om zo te kijken wat in dat jaar minimaal bereikt moet zijn om het langetermijndoel te kunnen halen. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

Het bereiken van een gezonde leefomgeving is essentieel. Om die doelstelling kracht bij te zetten wordt de Brabantse Omgevingsscan vanaf de vaststelling van de Omgevingsvisie geïmplementeerd in de nieuwe werkwijze onder de Omgevingswet. Deze omgevingsscan is een instrument om invulling te geven aan de positie van gezondheid in de nieuwe bestuurspraktijk onder de Omgevingswet.

Beoordeling

Met de omgevingsvisie kiest de provincie ervoor om haar rol te veranderen. Waar zij eerst concreet richting en sturing gaf aan de hand van min of meer concrete regels en uitgangspunten, gaat het nu meer om het beoordelen van initiatieven in ruimer verband en gericht op het behalen van doelen voor de leefomgeving, waarbij een belangrijke rol voor de gemeente is weggelegd. Het onderhavige planvoornemen heeft raakvlakken met de ambities uit de Omgevingsvisie. Het voorziet in de realisatie van nieuwe natuur en biedt een passende (beschermende) bestemming voor reeds gerealiseerde natuur. Daarmee draagt realisatie van het plan bij aan de totstandkoming van een gezonde en duurzame leefomgeving en biedt het duidelijk een kwalitatieve verbetering van de leefomgeving. Daarmee is het initiatief passend binnen de omgevingsvisie.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie van de provincie Noord-Brabant.

3.3.2 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) - partiële herziening 2014, 2014

Toetsingskader

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 - partiële herziening 2014 (SVRO 2014) betreft een herziening van de op 1 oktober 2010 vastgestelde Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010. De partiële herziening is door Provinciale Staten van Noord-Brabant op 7 februari 2014 vastgesteld en is in werking getreden op 19 maart 2014.

Deze structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 weer (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De genoemde visie in de partiële herziening is doorvertaald in de regels van de Verordening ruimte 2014. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid. Het doel dat centraal staat in de SVRO is een goede woon-, werk- en leefomgeving voor inwoners en bedrijven in Noord-Brabant.

Beoordeling

Voor het plangebied verspreid gelegen over het grondgebied van de gemeente Breda geldt met name het accent dat de provincie in het ruimtelijk beleid legt op zorgvuldig ruimtegebruik; de provincie wil de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afremmen.

De diverse gronden die deel uitmaken van dit bestemmingsplan liggen voornamelijk in het buitengebied van Breda, op de structurenkaart van de SVRO 2014 gelegen binnen de 'Groenblauwe structuur' en het 'Landelijk gebied'.

De Groenblauwe structuur

De groenblauwe structuur omvat de samenhangende gebieden in Noord-Brabant waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden. De groenblauwe structuur in het Brabantse landschap is wezenlijk voor de aantrekkelijkheid van zowel het stedelijke netwerk als het agrarische cultuurlandschap van Noord-Brabant. De structuur is van belang voor een goede, aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving in Noord-Brabant. Binnen de groenblauwe structuur beoogt de provincie een positieve ontwikkeling van de biodiversiteit, een robuuste en veerkrachtige structuur, versterking van de natuurlijke basis en landschappelijke contrasten en verbetering van de gebruikswaarde van natuur en water.

Het Landelijk gebied

Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers, maar deze sector krijgt binnen het landelijk gebied steeds meer te maken met het groeiende ruimtegebruik van de andere functies. Dit is het gevolg van de toenemende vraag van de Brabantse bevolking naar ruimte voor wonen, werken, recreatie, toerisme en natuur. Binnen het landelijk gebied wil de provincie ruimte voor een breed georiënteerde plattelandseconomie, ruimte voor duurzame agrarische ontwikkeling en versterking van het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022101014-VG01_0017.png"

Uitsnede Structurenkaart uit Structuurvisie Ruimtelijke Ordening. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2021.

Onderhavige bestemmingswijzigingen zijn kleinschalig van aard. De diverse natuurontwikkelingen betreffen ontwikkelingen die eigen zijn voor het buitengebied en - gelet op de positieve bijdragen die zij leveren aan onder andere de biodiversiteit, een robuuste en veerkrachtige structuur, versterking van de natuurlijke basis en landschappelijke contrasten en verbetering van de gebruikswaarde van natuur en water - volledig passend zijn binnen de groenblauwe structuur en het landelijk gebied. In het voorliggende bestemmingsplan wordt de provinciale normstelling als genoemd in de structuurvisie ten aanzien van ordening en bescherming vertaald. Hiervoor gelden de regels als opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant die in paragraaf 3.3.3 aan bod komen.

Conclusie

De gewenste ontwikkeling is passend binnen de provinciale structuurvisie en doet niets af aan de waarden die de structuurvisie beoogt te beschermen.

3.3.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Toetsingskader

In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden worden beschermd via de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.

De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening Noord-Brabant. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze, waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.

Beoordeling

De gronden welke met het onderhavige bestemmingsplan worden bestemd tot 'Natuur' liggen op basis van het kaartmateriaal behorend bij de Interim omgevingsverordening vrijwel allemaal binnen het 'Landelijk gebied', namelijk binnen het 'Gemengd landelijk gebied', de 'Groenblauwe mantel' of het 'Natuur Netwerk Brabant'. Slechts enkele gronden liggen binnen het 'Stedelijk gebied' van Breda. Binnen alle genoemde werkingsgebieden is een natuurontwikkeling in principe mogelijk. Juist binnen het Natuur Netwerk Brabant (NNB) zijn de gronden daarvoor echter expliciet beoogd. Artikel 3.15 Iov zegt daarover onder andere:

Artikel 3.15

Een bestemmingsplan van toepassing op Natuur Netwerk Brabant:

  1. a. strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken;
  2. b. bevat regels gericht op de bescherming van de ecologische waarden en kenmerken en houdt daarbij ook rekening met andere aanwezige waarden en kenmerken, zoals rust, stilte, cultuurhistorische waarden en kenmerken;
  3. c. staat, zolang het Natuur Netwerk Brabant niet is gerealiseerd, bestaande bebouwing en bestaande planologische gebruiksactiviteiten toe.

Door de gronden binnen het werkingsgebied Natuur Netwerk Brabant expliciet als 'Natuur' te bestemmen, wordt een ander gebruik van deze gronden uitgesloten en strekt dit bestemmingsplan tot behoud en ontwikkeling van de voor het NNB onderscheidene ecologische waarden. De gemeente geeft daarmee invulling aan de instructie die de provincie met de Interim omgevingsverordening voor gronden binnen het NNB meegeeft. Voor gronden binnen de Groenblauwe mantel geldt eenzelfde doelstelling, behoudens dat andere ontwikkelingen dan die van natuur (onder voorwaarden) ook mogelijk zijn:

Artikel 3.32

Een bestemmingsplan van toepassing op de Groenblauwe mantel:

  1. a. strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken;
  2. b. stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied;
  3. c. borgt dat een ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.

Door aldus ook aan de gronden binnen de Groenblauwe mantel een natuurbestemming toe te kennen, wordt gewaarborgd dat deze gronden bestemd zijn voor behoud en ontwikkeling van natuur en worden regels gesteld ter bescherming daarvan. Met de bestemming van de betreffende gronden naar 'Natuur' wordt voorkomen dat andere ontwikkelingen die niet strekken tot realisatie of behoud van natuur mogelijk zijn. Ook hiermee geeft de gemeente aldus invulling aan de instructie die de provincie met de Interim omgevingsverordening meegeeft voor gronden binnen de Groenblauwe mantel.

Zoals gezegd is een natuurontwikkeling ook in de overige door de provincie onderscheiden werkingsgebieden mogelijk. Het voorliggende bestemmingsplan leidt niet tot een strijdigheid met enig provinciaal belang die met de diverse werkingsgebieden wordt beschermd. Het plan past binnen de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (art. 3.5 t/m 3.8 Iov) en geeft invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. De aanleg van natuur en de bescherming van bestaande natuur leidt bovendien tot een duidelijke meerwaardecreatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022101014-VG01_0018.png"

Uitsnede kaartbeeld 'natuur en stiltegebieden' van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2021.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022101014-VG01_0019.png"

Uitsnede kaartbeeld 'Landelijk gebied' van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2021.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022101014-VG01_0020.png"

Uitsnede kaartbeeld 'stedelijke ontwikkeling en erfgoed' van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2021.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022101014-VG01_0021.png"

Uitsnede kaartbeeld 'grondwaterbescherming, waterveiligheid en -berging' van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2021.

Diverse gronden die onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan liggen ook in grondwaterbeschermingsgebieden, waterbergingsgebieden en cultuurhistorisch waardevolle gebieden. In paragraaf 4.3 van deze toelichting wordt ingegaan op de waterbelangen die met dit bestemmingsplan zijn gemoeid. In paragraaf 4.4 van deze toelichting wordt ingegaan op eventueel aanwezige cultuurhistorische waarden.

Conclusie

Het plan is passend binnen de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant en geeft invulling aan een goede omgevingskwaliteit.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Breda 2040

Toetsingskader

In de nieuwe Omgevingsvisie Breda 2040 worden de ambities, doelen en maatschappelijke opgaven waar de gemeente voor staat geadresseerd. Beoogd wordt hiermee perspectief te bieden voor de grote opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De ambitie hierbij luidt: 'Breda, een grenzeloze, gastvrije en groene gemeenschap, is toekomstgericht en stelt de kwaliteit van leven voorop'. Aan de hand van de twee hoofdopgaven 'Sterk Breda' en 'Veerkrachtig Breda' worden, op basis van de kernwaarden grenzeloos, gastvrij en groen, de opgaven en doelstellingen nader uitgewerkt.

Met de omgevingsvisie zet de gemeente in op een groen, aantrekkelijk en vitaal buitengebied en vergroent de gemeente de bebouwde kom. De gemeente versterkt natuur, landschap en cultuurhistorie en maakt het watersysteem sterker. De gemeente voltooit het natuurnetwerk en breidt de bossen uit. Ook worden nieuwe recreatieve routes aangelegd. De gemeente streeft naar een groenblauw raamwerk dat sterk is op alle schaalniveaus, zodat het van waarde is in eenieders directe omgeving maar ook op Europese schaal. Zo wordt Breda een stad in een park.

Beoordeling

De Bredase opgaven op het gebied gezondheid, klimaatadaptatie en biodiversiteit – maar ook op het gebied van wonen en werken – vragen om een sterk groenblauw raamwerk, dat bestand is tegen de toenemende recreatieve druk. In het programma groen en water stuurt de gemeente op de realisatie van een robuust ecologisch netwerk. Hiervoor voltooit de gemeente vóór 2027 het Natuur Netwerk Brabant. Er dient nog 305 hectare natuurgebied te worden aangelegd. Deze opgave wordt met name door andere partners opgepakt (o.a. provincie, waterschap, Staatsbosbeheer en Vereniging Markdal), maar de gemeente springt bij waar nodig. Ook rest in het Natuur Netwerk Brabant nog de opgave van 27 kilometer aan ecologische verbindingszones en 20 faunapassages, waaronder de belangrijke verbindingszone langs de Stadsmark en singels. Deze opgave pakt de gemeente op, samen met het waterschap en de provincie. Het gemeentelijk Natuurnetwerk rondt de gemeente af in 2030. Er dient nog 267 hectare natuurgebied te worden aangelegd, 37 kilometer aan ecologische verbindingszones en 112 faunapassages. Deze opgave realiseert Breda grotendeels zelf, maar waar nodig springen andere partners bij.

Met het planvoornemen - waarbij aan bestaande en nieuwe natuur een passende natuurbestemming wordt toegekend - wordt bijgedragen aan de instandhouding en verwezenlijking van het Natuur Netwerk Brabant en het gemeentelijk natuurnetwerk. Dit bestemmingsplan voorziet niet in andere ontwikkelingen dan die van natuur en past derhalve volledig binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Breda 2040 ten aanzien van de daarin geschetste natuurambitie.

Conclusie

Het planvoornemen is passend binnen het beleid zoals geformuleerd in de Omgevingsvisie Breda 2040.

3.4.2 Bredaas Groenkompas

Toetsingskader

In de Omgevingsvisie Breda 2040 (zie paragraaf 3.4.1) heeft de gemeente het Gemeentelijk Natuur Netwerk (GNN) vormgegeven. Het GNN is een combinatie van de provinciale natuurambities en de gemeentelijk natuurambities. Op 23 december 2021 is door de gemeenteraad het 'Bredaas Groenkompas, Koers naar de eerste Europese Stad in een park 2030' vastgesteld. Hierbij zijn de volgende doelen toegekend voor de groene toekomstbestendigheid van Breda:

  • Beschermen van de bestaande basis voor een Stad in een park.
  • Ontwikkelen van een robuust ecologisch netwerk.
  • Ontwikkelen van groen in ieders directe nabijheid.
  • Samenwerken aan een Stad in een park.
  • Versterken van de Bredase groene identiteit.

Het Groenkompas zal onder de aankomende Omgevingswet gaan fungeren als een programma. In het Groenkompas wordt onderbouwd hoe het bestaande groen beschermd wordt (kwantitatief en kwalitatief) en waar meer groen gerealiseerd gaat worden. Dit laatste betreft vooral gronden die door de provincie of de gemeente zijn aangegewezen als natuur netwerk en ecologische verbindingszones (NNB, EVZ en GNN, GEVZ). Op termijn wordt een projectenoverzicht en monitoringsprogramma toegevoegd aan het instrumentarium.

Het Groenkompas vormt een uitwerking van de Bredase groene ambities, zoals geformuleerd in de in de Omgevingsvisie. Het Groenkompas vormt:

  • de leidraad voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen (mede afgestemd op de groene netwerken in de regio);
  • het kader voor de bescherming en het behoud van het bestaande groen;
  • het kader voor het beheer en de inrichting van de gemeentelijke groene gebieden en gebieden van derden;
  • het inspiratiekader voor onze partners om samen te werken aan de groene ambitie van Breda .

Beoordeling

Het nu voorliggende bestemmingsplan richt zich op verschillende kavels verspreid over de gemeente. Deze gronden zijn of in bezit bij natuurbeherende instanties of de gemeente Breda. Alle gronden maken of onderdeel uit van het provinciale Natuur Netwerk Brabant (NNB) en Ecologische verbindingszones (EVZ) danwel het Gemeentelijke Natuur Netwerk (GNN) en de Gemeentelijke Ecologische verbindingszones (GEVZ).

Voor een deel zijn de gronden al ingericht met natuur. Met de gronden die nog niet ingericht zijn als natuurgebied zal dit op korte termijn gebeuren. Het onderhavige bestemmingsplan voldoet direct aan de doelstellingen om bestaande natuur vast te leggen en te beschermen alsmede het versterken van het ecologisch natuur netwerk door het realiseren van nieuwe natuur.

Conclusie

Het onderhavig bestemmingsplan past binnen de doelstellingen van het Groenkompas.

3.4.3 Bomenbeleid, 2016

Toetsingskader

De gemeente Breda heeft een digitale kaart met waardevolle bomen, bossen en andere groene gebieden, vastgesteld d.d. 14 juli 2016. Aan de hand van criteria - zoals cultuurhistorie, ecologie en het klimaat - zijn samen met lokale natuur- en milieuverenigingen de Bredase bomen zorgvuldig in kaart gebracht. Het nieuwe bomenbeleid zorgt voor adequate bescherming van waardevolle bomen, maar ook bossen en houtsingels. Het brengt vereenvoudiging van de huidige Bomenverordening 2010. Het groen op de nieuwe kaart is in de toekomst beschermd en valt onder de regels van een omgevingsvergunning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022101014-VG01_0022.png"

Uitsnede bomenkaart gemeente Breda.

Beoordeling

Bestaande groenstructuren zijn veelal op basis van het omgevingsvergunningstelsel behorend bij de Bomenkaart beschermd tegen kap. Met de toekenning van een natuurbestemming aan de gronden behorend bij dit bestemmingsplan wordt die bescherming ook planologisch verankerd en wordt de mogelijkheid geboden gronden te ontwikkelen voor nieuwe natuur. Het planvoornemen draagt daardoor, net als het gemeentelijke Bomenbeleid, bij aan bescherming van waardevol groen.

Conclusie

Het planvoornemen past binnen de kaders van het bomenbeleid van Breda.

3.4.4 Duurzaamheidsvisie 2030 en Uitvoeringsprogramma Klimaat 2017-2020

Toetsingskader

Met de Duurzaamheidsvisie 2030, vastgesteld in januari 2016, is door de gemeente Breda vastgelegd hoe Breda de komende jaren aan de slag gaat om als stad in balans te blijven met de eigen leefomgeving. Breda streeft ernaar om in 2030 een afvalloze stad te zijn. In 2044 wil de stad volledig klimaatneutraal zijn. De Duurzaamheidsvisie is een nadere uitwerking van de 'Structuurvisie Breda 2030' en vervangt de 'Milieuvisie 2015'.

In navolging van de duurzaamheidsvisie heeft het gemeentebestuur begin 2017 het Uitvoeringsprogramma Klimaat 2017-2020 vastgesteld. De gemeente Breda heeft zich ten doel gesteld om in 2044 een CO2-neutrale stad te zijn. Met de Impuls Ruimtelijke Adaptatie Breda, welke tevens zijn oorsprong vindt in de Duurzaamheidsvisie 2030, worden handen en voeten gegeven aan (het beperken van) de gevolgen van de klimaatverandering. De inzet is gericht op bewustwording in de stad en actief omgaan met ruimtelijke adaptatie. De ambitie is, ondanks of dankzij de klimaatverandering, een aantrekkelijke, uitdagende en klimaatbestendige stad te maken voor bewoners en bezoekers.

Het beleid op het gebied van natuur en ecologie kent 13 speerpunten. Biodiversiteit is een voornaam doel, evenals een groene, biobased economie. Het streven is dat in 2030 iedere inwoner van Breda op ‘pantoffelafstand’ (200 meter) een groene rustplek heeft. Om negatieve effecten van onder meer klimaatverandering op te vangen wordt ingezet op het openbaar toegankelijk maken van de groene terreinen langs de binnensingel. Het Natuur Netwerk Brabant is in 2027 gerealiseerd. De buiten het natuurnetwerk vallende groenblauwe structuren worden robuust ingericht zodat ze kunnen dienen als waterretentie en ecologische verbindingszones.

Beoordeling

Het planvoornemen draagt bij aan behoud, versterking en verwezenlijking van het Natuur Netwerk Brabant en het gemeentelijk natuurnetwerk. Hiermee is het planvoornemen passend binnen het beleid op het gebied van natuur en ecologie zoals verwoord in de Duurzaamheidsvisie 2030.

Conclusie

Het planvoornemen past binnen de kaders van de Duurzaamheidsvisie 2030 en het Uitvoeringsprogramma Klimaat 2017-2020.

Hoofdstuk 4 Milieu En Landschap

4.1 Inleiding

Breda wil een stad zijn waarin mensen graag wonen, werken en recreëren. Leefbaarheid en duurzaamheid zijn hiervoor sleutelbegrippen. Een gezond en veilig woonmilieu is hierbij van groot belang. Daarnaast hebben bedrijven ruimte nodig om zich te ontwikkelen en is voldoende groen belangrijk voor natuurontwikkeling en recreatie. Om dit te kunnen bereiken dient bij ruimtelijke ontwikkelingen integraal naar het te ontwikkelen gebied te worden gekeken en zullen alle belangen zo goed mogelijk op elkaar af gestemd moeten worden.

Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzaam Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuaspecten die door het plangebied en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld.

4.2 Bodem

Toetsingskader

Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging de uitvoerbaarheid niet in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.

Beoordeling

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden: de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. De gronden waar een natuurbestemming aan wordt toegekend kennen thans veelal een agrarische bestemming. De functie van 'natuur' betreft in het perspectief van de bodemkwaliteitskaarten geen gevoeligere functie dan de (bestaande) agrarische functie. Specifiek onderzoek naar de kwaliteit van de bodem is voor de beoogde natuurontwikkeling en bestemmingslegging niet noodzakelijk. De bodemkwaliteit is reeds geschikt voor de beoogde functie.

Conclusie

Specifiek bodemonderzoek is niet noodzakelijk. De bodemkwaliteit is reeds geschikt voor de beoogde functie.

4.3 Water

Toetsingskader

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Beleid provincie Noord-Brabant

Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PWMP) van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor o.a. het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.

Beleid waterschap Brabantse Delta

Het plangebied is gelegen binnen het stroomgebied van waterschap Brabantse Delta. De visie van waterschap Brabantse Delta is vervat in het Waterbeheerplan 2016 - 2021 en kent een geldigheid vanaf 22 december 2015. Het waterschap richt zich hierbij op een doelmatig waterbeheer als motor voor een economische en ecologisch krachtige regio. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nieuwe accenten:

  • het nationale Deltaprogramma voor waterveiligheid en de versterking van de dijken langs de rijkswateren en de regionale rivieren;
  • het optimaliseren van de zoetwatervoorziening met het oog op de toenemende droogte;
  • inzet op bewustwording van watergebruikers zodat hun inzicht groeit over wat ze zelf aan waterbeheer kunnen bijdragen;
  • helderheid over zowel beperkingen als mogelijkheden voor de gebruiksfuncties van het watersysteem;
  • het verbeteren van de waterkwaliteit in een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie (combineren van verbeteren van de waterstanden, onderhouden van sloten en treffen van inrichtingsmaatregelen);
  • afvalstoffen steeds meer inzetten als waardevolle grondstoffen zoals terugwinning van fosfaat en productie van bioplastic uit afvalwater;
  • een duurzame energiewinning.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur waterschap Brabantse Delta 2015 bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  1. a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  2. b. de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² is, of;
  3. c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
  4. d. de toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:

Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06

Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:

  1. a. de bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
  2. b. de afvoer uit de voorziening vindt via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaats. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
  3. c. daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.

Voor het overige zijn er in de keur diverse regels opgenomen om gebieden met een specifieke functie te beschermen, zoals de attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000. Er geldt een specifiek beschermingsregime, afhankelijk van het type gebied en de ligging in of nabij een beschermd gebied.

Beleid gemeente Breda

De gemeente Breda heeft haar beleid omtrent water vastgelegd in het Stedelijk Waterplan 2019-2023. Hierin is onder meer een samenvatting opgenomen van het hemel- en grondwaterbeleid van de gemeente Breda (‘Breda water bewust’).

Nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente Breda dienen hydrologisch neutraal uitgevoerd te worden. Expliciet betekent dit dat hemelwater niet op de riolering mag worden aangesloten, maar separaat binnen de plangrenzen moet worden verwerkt. Bij een toename van het verhard oppervlak moet de ontwikkelende partij op eigen terrein extreem zware buien kunnen verwerken en schone en vuile waterstromen gescheiden aanleveren tot aan de perceelsgrens. Ter bepaling van het ruimtebeslag en retentiecapaciteit hanteert de gemeente een werknorm van 780 m3 waterberging per hectare toename verhard oppervlak (bui 78 mm in 24 uur). Bij herstructurering (oppakken verhard oppervlak) legt de gemeente een verplichting op een deel van het hemelwater te bergen en te infiltreren. Het doel is om 80 procent van de jaarlijkse neerslag lokaal te verwerken door een infiltratievoorziening met een berging van circa 7 millimeter. Voorzieningen die ook hemelwater infiltreren mogen kleiner zijn, als het netto effect maar hetzelfde is. Om de retentiecapaciteit voor een volgende bui weer beschikbaar te hebben moet het hemelwater binnen 3 dagen (op natuurlijke wijze) zijn weggezakt in de bodem. De gewenste ledigingstijd bedraagt echter 24 uur.

Beoordeling

Met de beoogde ontwikkeling zal geen sprake zijn van een toename aan verhard oppervlak, het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak of de demping van bestaande watergangen. Evenmin is sprake van (de toename aan) vuilwater wat moet worden aangesloten op het gemeentelijk riool of het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. De ontwikkeling van nieuwe natuur kan derhalve geheel hydrologisch neutraal plaatsvinden zonder negatief effect op de waterhuishouding.

Conclusie

Er worden vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.

4.4 Cultureel Erfgoed

In 'Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025' is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitgangspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de 'Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1 Archeologie'. Historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de 'Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed'. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.

Archeologie

Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen conform het vastgestelde gemeentelijk beleid en de Monumentenwet 1988, waarin besloten ligt de Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007, is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen voor de gebieden die conform de 'Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1. Archeologie' zijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachting anders dan laag. Hetzelfde geldt voor de gebieden van archeologische waarden en gemeentelijke archeologische monumenten. Ter plaatse van gronden met een dubbelbestemming dient voorafgaand aan ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van het archeologisch onderzoek wordt door bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.

Op basis van de 'Archeologische beleidskaart gemeente Breda' liggen geen van de tot natuur te bestemmen gronden binnen een beschermd archeologisch monument. In de vigerende bestemmingsplannen is reeds een archeologische dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van eventuele archeologische waarden ter plaatse. Deze dubbelbestemming wordt in dit bestemmingsplan overgenomen. Daar waar op basis van de meest recente archeologische beleidskaart reeds een selectiebesluit is genomen welke strekt tot vrijgave van de gronden van archeologisch onderzoek wordt deze bestemming echter verwijderd. Indien blijkt dat feitelijke uitvoering van de natuurontwikkeling zal leiden tot een bodemverstoring die de drempelwaarden voor archeologisch onderzoek overschrijden, dan wordt voorafgaand aan de bodemverstorende werkzaamheden archeologisch onderzoek uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022101014-VG01_0023.png"

Archeologische beleidskaart Gemeente Breda.

Historische geografie

Historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de ‘Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 2: Historische geografie en gebouwd erfgoed’ van de gemeente Breda. Een uitsnede hiervan is onderstaand opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022101014-VG01_0024.png"

Uitsnede Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed, 2021.

Op basis van de beleidsadvieskaart is het plangebied aangeduid met een lage, middelhoge en hoge cultuurhistorische waarde. Dit betekent dat in alle gevallen bij een wijziging rekening dient te worden gehouden met de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en de architectonische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke kwaliteit. Met een natuurontwikkeling blijft de historische geografie intact. Het planvoornemen doet geen afbreuk aan de historische geografische waarden binnen en in de omgeving van de projectlocatie, mede daar er geen verandering aan bestaande infrastructuur wordt beoogd en er geen sprake is van nieuwbouw of sloop van bestaande gebouwen.

Gebouwd erfgoed

Breda is een oude stad. De historie gaat terug tot de vroege Middeleeuwen. De bouw van de burcht en de aantrekking van economische activiteiten leidde in 1252 tot het verlenen van stadsrechten. Deze middeleeuwse stad kende een sterke economische kracht en een sterke groei. Rond 1531 werd de inmiddels voor de stadsmuur gerealiseerde bebouwing binnen de beschermende vesting getrokken. Het stedelijk leven bleef tot 1870 geconcentreerd binnen de vesting en daarom vormt dat gebied voor een belangrijk deel de identiteit van Breda.

In Breda zijn een tweetal gebieden aangewezen als Rijksbeschermd gezicht, namelijk (delen van) Ginneken en de binnenstad. Dit betekent niet dat alle panden binnen het beschermd stadsgezicht zijn aangewezen tot monument, maar de ligging van een pand binnen het beschermd stadsgezicht houdt wel in dat bij veranderingen in/aan dat gebouw extra aandacht dient te worden geschonken aan de cultuurhistorische betekenis en dat die betekenis zorgvuldig in de bouwplannen moet worden ingebracht. Geen van de gronden binnen het plangebied is aangewezen als beschermd gezicht, derhalve gelden vanuit dit aspect geen cultuurhistorische randvoorwaarden. Bovendien is geen sprake van nieuwbouw. Binnen het plangebied zijn voor het overige geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. In aanvulling hierop is de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied binnen diverse 'Cultuurhistorische vlakken' ligt. Dit zijn de belangrijkste, meest kenmerkende deelgebieden van de onderscheidde cultuurhistorische landschappen, zoals akkercomplexen, beekdalen, heidevelden, bossen, jonge ontginningen, landgoederen en polders. De cultuurhistorische vlakken worden genoemd in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en zijn begrensd in de Interim omgevingsverordening (zie ook paragraaf 3.3.3 van deze toelichting voor een afbeelding van deze begrenzing).

De cultuurhistorische vlakken hebben als doel om de meest essentiële cultuurhistorische waarden te behouden, te herstellen en te ontwikkelen. Dit houdt in dat bestemmingsplannen voor de bewuste gebieden:

  • mede moeten strekken tot ‘behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken’;
  • moeten voorzien in ‘regels ter bescherming van de cultuurhistorische waarden en kenmerken’.

Deze regeling in de Interim omgevingsverordening bepaalt dat de gemeente - waar nodig - beschermende regels in het bestemmingsplan opneemt en biedt gemeenten de mogelijkheid om deze regels zelf, op grond van een nadere afweging van belangen, in te vullen en vast te stellen. Bij beschermende regels kan worden gedacht aan een omgevingsvergunningstelsel en waar nodig verbodsbepalingen. Deze afweging heeft in de vigerende bestemmingsplannen reeds plaatsgevonden en geleid tot het opnemen van een dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Daar waar deze dubbelbestemming vigeert wordt in met dit bestemmingsplan overgenomen.

Conclusie

Het voornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden binnen of in de omgeving van het plangebied. Voor het plangebied worden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Cultuurhistorie' opgenomen, waarmee behoud en bescherming van (verwachte) archeologische en cultuurhistorische waarden gewaarborgd wordt.

4.5 Ecologie

4.5.1 Natuurgebieden

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb.

Beoordeling

Binnen de gemeentegrenzen ligt één Natura 2000-gebied, namelijk het Ulvenhoutse Bos. Dit gebied ligt direct ten noordoosten van de kern Ulvenhout. Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. Géén van de gronden die met dit bestemmingsplan worden bestemd tot 'Natuur' liggen binnen de begrenzing van het Ulvenhoutse Bos. Van directe verstoring binnen het Ulvenhoutse Bos, bijvoorbeeld door feitelijke uitvoering van de werkzaamheden, is aldus geen sprake.

De voorgenomen natuurontwikkelingen hebben overwegend betrekking op het omzetten van het agrarisch gebruik naar natuur. De gronden worden nu bemest om geschikt te zijn voor agrarisch gebruik. Door het wegvallen van het bemesten verdwijnt ook een groot deel van de stikstofemissie waardoor er na realisatie van de natuur er geen sprake meer is van stikstofemissie in de gebruiksfase. Voor de aanlegfase zal voor de concrete werkzaamheden een AERIUS-berekening opgesteld worden. Door de mogelijkheid van intern salsderen en het gegeven dat bij de overheersende windrichting het Ulvenhoutse bos gunstig is gelegen ten opzichte van de ontwikkelingen kan in redelijkheid aangenomen worden dat er geen significante negatieve effecten te verwachten zijn.

Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming voor wat betreft gebiedsbescherming.

4.5.2 Flora & fauna

Toetsingskader

Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.

Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijk voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

Beoordeling

Ten behoeve van de aanleg van nieuwe natuur behoeft geen bestaand groen te worden gerooid. Met de ontwikkeling van nieuwe natuur valt redelijkerwijs uit te sluiten dat verblijfplaatsen en nestplaatsen van beschermde diersoorten verloren gaan of dat vliegroutes en foerageergebieden negatief worden aangetast. De nieuwe natuur zal bijdragen aan een robuust groen netwerk waarin juist plaats is voor diersoorten. In de uitvoeringsfase blijft de zorgplicht (Wnb, art. 1.11) echter onverminderd van kracht. Indien tijdens de werkzaamheden soorten worden waargenomen dienen de werkzaamheden onmiddellijk gestaakt te worden en dient een ecologisch deskundige ingeschakeld te worden.

Conclusie

Het aspect soortenbescherming vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Bedrijven En Milieuzonering

Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

Beoordeling

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van nieuwe milieugevoelige functies. Voorts geldt dat de bestemming 'Natuur' niet is aan te merken als milieubelastende bestemming. De natuurontwikkeling is niet relevant in het kader van milieuzonering.

Conclusie

Nieuwe natuur is niet relevant in het kader van milieuzonering.

4.7 Geluid (Wegverkeerslawaai)

Toetsingskader

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh - het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:

Stedelijk Buitenstedelijk
Aantal rijstroken Aantal meter aan weerszijden van de weg Aantal meter aan weerszijden van de weg
5 of meer 350 m 600 m
3 of 4 350 m 400 m
1 of 2 200 m 250 m

Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

Beoordeling

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten of de aanleg of herstructurering van wegen. Het toetsen van de voorgenomen ontwikkeling aan wegverkeers- en railverkeerslawaai is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet niet in de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten of de aanleg of herstructurering van wegen.

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:

  • 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;

Beoordeling

Onderhavige ontwikkeling betreft de aanleg van nieuwe natuur en de bestendiging van bestaande natuur. Gelet op de aard van de ontwikkeling kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan luchtverontreiniging.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.9 Externe Veiligheid

4.9.1 Inrichtingen en externe veiligheid

Toetsingskader

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Beoordeling

Grenswaarden genoemd in het Bevi moeten in acht worden genomen indien het bestemmingsplan de bouw of vestiging van (beperkt) kwetsbare objecten toelaat. Met het onderhavige bestemmingsplan worden geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt en wordt ook niet voorzien in de realisatie van een nieuwe inrichting.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect inrichtingen geen belemmering vormt voor onderhavig bestemmingsplan.

4.9.2 Transport en externe veiligheid

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Beoordeling

Uit het Bevt volgt dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan basisnetafstanden volgend uit het Bevt in acht moeten worden genomen ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten en daarmee rekening wordt gehouden bij nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. Voor het onderhavige bestemmingsplan geldt dat geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten en wordt ook niet voorzien in de realisatie van een nieuwe transportroute (weg, water of spoor).

Conclusie

Concluderend vormt het aspect transport geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

4.9.3 Buisleidingen en externe veiligheid

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.

Beoordeling

Grenswaarden genoemd in het Bevb moeten in acht worden genomen indien het bestemmingsplan de bouw of vestiging van (beperkt) kwetsbare objecten toelaat. Met het onderhavige bestemmingsplan worden geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt en wordt ook niet voorzien in de realisatie van een nieuwe buisleiding. Ten aanzien van planologisch relevante kabels en leidingen wordt verwezen naar paragraaf 4.10 van deze toelichting.

Conclusie

Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.10 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

De hierna volgende kabels en leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer'.

  1. a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  2. b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  3. c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  4. d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  5. e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken''

Beoordeling

Er zijn enkele planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig binnen het plangebied of in de directe nabijheid ervan. Deze gasleidingen en hoogspanningsleidingen zijn in de vigerende bestemmingsplannen reeds planologisch beschermd. De relevante dubbelbestemming wordt met dit bestemmingsplan bestendigd. Daarnaast zijn onder de bestaande infrastructuur kabels en leidingen aanwezig ten behoeve van onder andere gas, water, elektriciteit en telefonie. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd. Waar nodig zal toestemming gevraagd worden aan de betreffende leidingbeheerder alvorens de werkzaamheden uit te voeren.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

4.11 Milieueffectrapportage En Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r te worden getoetst of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt gelden voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  1. 1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
  2. 2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden;
  3. 3. Plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 - Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.

Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat de effecten van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, die via het herzien van een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, middels een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld moeten worden gebracht. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld, op basis waarvan beoordeeld wordt of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen.

Beoordeling

De toekenning van een natuurbestemming en het daaropvolgend feitelijk inrichten van gronden als natuur betreft geen activiteit die specifiek voorkomt op de C-lijst en wordt evenmin specifiek genoemd in de D-lijst. In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is wel een categorie ‘landinrichtingsproject’ (D9) opgenomen. Aanleg van nieuwe natuur valt onder dit begrip. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor ‘een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan’ een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  1. 1. een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw of;
  2. 2. vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer.

De voorgenomen natuurontwikkeling blijft ruimschoots onder de drempel van 125 hectare of meer, zoals opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage. De activiteit is dus niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Ondanks dat onder de drempelwaarde wordt gebleven, dient evenwel een vormvrije m.e.r-beoordeling te worden uitgevoerd indien de ontwikkeling kan worden aangemerkt als een ‘landinrichtingsproject’. Blijkens jurisprudentie (14 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2770) dient een landinrichtingsproject wel een voldoende substantieel karakter te hebben. Niet elke ontwikkeling in het buitengebied betreft een landinrichtingsproject. Zo wordt blijkens de eerder aangehaalde jurisprudentie de tijdelijke functiewijziging van 4,3 hectare t.b.v. de realisatie van een zonnepark als onvoldoende substantieel aangemerkt om aan te merken als een landinrichtingsproject (of stedelijk ontwikkelingsproject dan wel industriële installatie) in de zin van het Besluit m.e.r.. Onder verwijzing naar deze uitspraak en gelet op het feit dat met onderhavig initiatief geen sprake is van de realisatie van gebouwen of permanente bouwwerken of van het uitvoeren van diepgaande grondroerende werkzaamheden, wordt voor onderhavig initiatief overwogen dat dit evenmin kan worden gezien als een landinrichtingsproject. Om deze reden hoeft voor deze ontwikkeling geen vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.

Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. De mogelijkheid dat er significante negatieve effecten op kunnen treden als gevolg van het aanleggen van de natuur kan in redelijkheid uitgesloten worden. De gronden zijn momenteel overwegend in agrarisch gebruik en worden als zodanig bemest. Door het beoogde omzetten naar natuur vervalt het bemesten van de grond. Door aldus intern te salderen kan in redelijkheid negatieve effecten uitgesloten worden. Voor de zekerheid zal bij de start van de werkzaamheden een AERIUS-berekening uitgevoerd worden conform de laatste inzichten en methoden.

Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

Conclusie

Zoals beschreven is er bij onderhavig plan geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de Interim omgevingsverordening. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige karakteristieken en waarden van het plangebied en de omgeving en de voorgenomen ontwikkeling. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, dient deze juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologisch instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.

5.2 Hoofdopzet

5.2.1 Bestemmingsplan algemeen

Een bestemmingsplan bestaat uit regels en de verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden.

5.2.2 Indeling regels

Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

5.3 Bestemmingen

Hoofdstuk 1 'Inleidende regels'

Artikel 1 Begrippen

In het eerste artikel, 'begrippen', worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Voor sommige begrippen worden in de SVBP en Bor omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeeldingen geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP richtlijnen gegeven die zijn overgenomen in dit plan.

Hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels'

Artikel 3 Natuur

De bestaande en nieuwe natuurgebieden hebben de bestemming Natuur. Binnen de bestemming is het beleid gericht op behoud, versterking en herstel van de aan deze gebieden eigen zijnde landschappelijke en natuurlijke natuurwaarden in samenhang met de waterhuishouding. Het oprichten van bebouwing is niet toegestaan met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het natuurbeheer of van recreatieve natuurbeleving. Binnen deze bestemming zijn ook alle waardevolle landschapselementen welke binnen het plangebied zijn gelegen opgenomen.

Artikel 4 Verkeer

Een aantal verkeersbestemmingen is gegroepeerd binnen één artikel. Binnen deze bestemmingen zijn ook, voor zover aanwezig, de bermen, bermsloten en bermbeplanting opgenomen. De bestemming is toegekend aan alle wegen binnen het plangebied.

Artikel 5 Leiding

Binnen deze dubbelbestemming zijn diverse leidingen opgenomen. De opgelegde regels zijn ervoor bedoeld om de leidingen te beschermen tegen invloeden door diverse werkzaamheden.

Artikel 6 Waarde - Aardkundig waardevol

De voor Waarde - Aardkundig waardevol waardevol aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), bestemd voor het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

Artikel 8 Waarde - Attentiegebied ecologische hoofdstructuur

Hierbinnen zijn de beschermingszones voor de natte natuurparels opgenomen. Op deze gronden mag geen bebouwing of andere werken of werkzaamheden worden uitgevoerd dan nadat is gebleken dat hiermee geen onevenredige schade aan de grondwaterstand wordt veroorzaakt.

Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie

Binnen deze dubbelbestemming zijn regels opgenomen ten behoeve van de bescherming van als zodanig op de verbeelding aangewezen cultuurhistorisch waardevolle gebieden . Naast een verbod om te bouwen is er tevens een vergunningplicht opgenomen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde.

Artikel 10 Waterstaat - Waterbergingsgebied

De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, voor zover als zodanig nader aangeduid, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor waterberging.

Hoofdstuk 3 'Algemene regels'

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 12 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn algemene bouwregels opgenomen.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is het strijdig gebruik geregeld.

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn algemene aanduidingsregels opgenomen.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

In de algemene afwijkingsregels is een aantal regels opgenomen waarvoor afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Hier is bijvoorbeeld in opgenomen dat er afgeweken mag worden van de in het bestemmingsplan genoemde maten mits deze afwijking niet meer dan 10% bedraagt en technisch noodzakelijk is.

Artikel 16 Overige regels

In dit artikel is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. De regeling is ontleend aan de vigerende bestemmingsplannen.

Hoofdstuk 4 'Overgangs- en slotregels'

Artikel 17 Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wabo, overgenomen. Het betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan 'Natuurrealisatie Breda, diverse locaties' te Breda.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

6.2 Toepassing Grondexploitatiewet

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

6.3 Financiële Haalbaarheid

Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van nieuwe natuur. Dit betreft geen bouwplan zoals aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, derhalve is het plan niet exploitatieplanplichtig. De gemeente Breda is zelf grotendeels eigenaar van de betreffende gronden en staat zelf aan de lat ten aanzien van de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden. De exploitatie is op deze manier verzekerd.

Hoofdstuk 7 Communicatie

7.1 Inleiding

In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor het voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.

Als eerste is een concept-ontwerpbestemmingsplan opgesteld. In dat stadium vindt ook het wettelijke vooroverleg plaats met instanties als waterschap, diensten van het Rijk en provincie (paragraaf 7.2.1). Indien dit traject is afgerond, start de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan (paragraaf 7.2.2).

7.2 Procedure

7.2.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarnaast heeft de gemeente de mogelijkheid om een voorontwerp van het bestemmingsplan ter inzage te leggen voor een inspraakperiode van zes weken. Dit inspraakmoment maakt geen onderdeel uit van de ‘formele’ procedure uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

In het kader van het vooroverleg zijn de navolgende instanties benaderd:

  • Provincie Noord-Brabant.
  • Natuurplein.
  • Tennet.
  • Brandweer Midden- en West-Brabant.
  • Enexis.
  • Staatsbosbeheer.
  • Waterschap Brabantse Delta.
  • ZLTO.

Reacties zijn ontvangen van de Provincie Noord-Brabant, Tennet en de Brandweer Midden- en West-Brabant. De reacties geven geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan. De betreffende reacties zijn aan de toelichting van het bestemmingsplan toegevoegd.

7.2.2 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 14 september tot en met 25 oktober 2023 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode had en ieder de mogelijkheid een schriftelijke of mondelinge zienswijze indien te dienen op het bestemmingsplan. Er is in deze periode geen zienswijze ingediend. Om deze reden zal het college van B&W de gemeenteraad voorstellen het bestemmingsplan ongewijzigd vast te stellen.

7.2.3 Beroep

Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Overzichtskaart

Bijlage 2 Vooroverlegreactie Provincie Noord-brabant

Bijlage 3 Vooroverlegreactie Tennet

Bijlage 4 Vooroverlegreactie Brandweer Midden- En West-brabant