KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Maatschappelijk
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Water
Artikel 7 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Besluit Hogere Waarde Wgh
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Historische Ontwikkeling
2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Algemeen
4.2 Programma
4.3 Beeldkwaliteitsplan
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Verkeer En Parkeren
5.3 Geluid
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
5.6 Geur
5.7 Kabels En Leidingen
5.8 Externe Veiligheid
5.9 Ecologie En Stikstof
5.10 Bodem
5.11 Water
5.12 Cultureel Erfgoed
5.13 Explosieven
5.14 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
5.15 Duurzaamheid En Gezondheid
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Jurisdisch-planologische Opzet
6.2 Plansystematiek
6.3 Beschrijving Van De Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Parkeeronderbouwing
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Ecologisch Werkprotocol
Bijlage 5 Stikstofonderzoek
Bijlage 6 Vooronderzoek Bodem
Bijlage 7 Waterparagraaf
Bijlage 8 Aanmeldingsnotitie M.e.r.
Bijlage 9 Bewonersparticipatie
Bijlage 10 Bezonningsstudie
Bijlage 11 Windstudie
Bijlage 12 Advies Veiligheidsregio
Bijlage 13 Gecombineerd Water- En Bodemonderzoek
Bijlage 14 Beeldkwaliteitsplan

Hoge Vucht, Bernard de Wildestraat

Bestemmingsplan - gemeente Breda

Vastgesteld op 20-06-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

Het bestemmingsplan 'Hoge Vucht, Bernard de Wildestraat' met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2022219008-VG01 van de gemeente Breda.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.4 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Archeologische waarden

Waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.7 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 Bedrijfsvloeroppervlakte

De totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.9 Begane grond

De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.

1.10 Belwinkel

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig aan het publiek gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, al dan niet in daarvoor bestemde belcabines, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen en het toegang bieden tot het internet al dan niet in combinatie met de verkoop van telefoons of accessoires voor telefoons.

1.11 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)

  • Legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning.
  • Het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.12 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.13 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 Bevoegd gezag

Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.15 Bijgebouw

Een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.16 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.18 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder.

1.19 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 Bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.21 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 Dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.24 Dakopbouw

Een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw.

1.25 Dove gevel

Een gevel zonder te openen delen, met uitzondering van openingen die toegang bieden naar niet-geluidgevoelige ruimten.

1.26 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 Geluidsgevoelig object

Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in de Wet geluidhinder en in het Besluit geluidhinder.

1.28 Geluidsgevoelige ruimte

Een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van minimaal 11 m2.

1.29 Geluidluwe gevel

Een gevel die in beperkte mate door geluid wordt belast en waaraan ten minste één verblijfsruimte - met te openen delen - grenst. De gevelbelasting dient voor alle geluidsoorten aan de voorkeursgrenswaarden te voldoen.

1.30 Gestapelde woning

Een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen.

1.31 Groen

Bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen.

1.32 Groen dak

Een waterbergingsvoorziening in de vorm van een dak met dakbedekking waarop een laag is aangebracht die hoofdzakelijk bestaat uit substraat met levende planten waardoor de dakbedekking hemelwater bergt en vertraagd afvoert.

1.33 Headshop

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden.

1.34 Hoekperceel

Een perceel, gelegen aan twee wegen of aan twee zijden grenst aan het openbaar gebied.

1.35 Hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.36 Hospitaregeling

Het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door de volledige eigenaar/eigenaren van de woning of de hoofdhuurder van de woning van een woningcorporatie, die in dezelfde woning woont/wonen.

1.37 Huishouden

een samenlevingsvorm van een of meer personen, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.

1.38 Huisvesting in verband met mantelzorg

Huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.

1.39 Kamerverhuur

Het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat toepassing van de hospitaregeling niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.

1.40 Kantoor

Een gebouw ten behoeve van een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.41 Kap

De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 75°.

1.42 Maatschappelijke voorzieningen

Woonzorgeenheden met bijbehorende voorzieningen, eerstelijnszorgvoorzieningen (zoals huisarts, fysiotherapie, tandarts, ergotherapie, apotheek, wijkverpleging/thuiszorg), sociaal-culturele voorzieningen met de daarbij behorende ondersteunende horeca en detailhandel ten dienste van deze voorzieningen.

1.43 Mantelzorg

Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.44 Middeldure huurwoning

Een huurwoning voor middeldure huur zoals bedoeld in de 'Verordening doelgroepen sociale woningbouw & middenhuur gemeente Breda' (2019).

1.45 Nok

Het snijpunt van twee hellende vlakken.

1.46 Nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie.

1.47 Onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 meter boven het peil is gelegen.

1.48 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.49 Seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.50 Smartshop

Elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen.

1.51 Sociale huurwoning

Een huurwoning voor sociale huur zoals bedoeld in de 'Verordening doelgroepen sociale woningbouw & middenhuur gemeente Breda' (2019).

1.52 Voorgevel

De naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.53 Voorgevelrooilijn

  1. a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  2. b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

1.54 Waterbergingsvoorziening

Bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater in de bodem, zoals groene daken, wadi's (verlaging in het groen), waterbergende bestrating, berging op het dak, grindkoffers, infiltratiekratten en/of het aanbrengen of vergroten van (bestaande) greppels, (zak)sloten, watergangen en vijvers.

1.55 Wonen

Het voeren van een huishouden in een woning.

1.56 Woning

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.57 Zolder

Een gedeelte van een gebouw waarvan de vrije hoogte tussen de bovenkant van de vloer en het laagste punt van de onderkant van het dak minder dan 1,20 meter bedraagt.

1.58 Woonzorgeenheid

Een woning voor mensen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking die begeleiding en zorg nodig hebben.

Artikel 2 Wijze Van Meten


Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens

De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel.

2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel

De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.3 Bebouwingspercentage

Het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.

2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 Dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 Diepte van een gebouw

De lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.7 Goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022219008-VG01_0017.png"

2.8 Hoogte van een dakopbouw

Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

2.9 Hoogte van een kap

Vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

2.10 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.11 Lessenaarsdak

In afwijking van het bepaalde in de leden 2.4 en 2.7 bij een gebouw met een lessenaarsdak wordt het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte.

2.12 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, dakinstallaties, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt, met dien verstande dat:

  1. a. de overschrijding van balkons en luifels niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  2. b. de overschrijding van de maximum bouwhoogte ten behoeve dakinstallaties e.d. niet meer dan 3 meter mag bedragen.

2.13 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.14 Peil

  • Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
  • Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
  • Indien in of op het water wordt gebouwd: het ter plaatse geldende peil ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil (NAP).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen;
  2. b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. verhardingen in de vorm van fiets- en voetpaden.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat er maximaal 54 woonzorgeenheden zijn toegestaan;
  2. b. wonen op de begane grond uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen', met inachtneming van het bepaalde in lid 10.2, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;

met daarbij behorend(e):

  1. c. ondergeschikte horeca;
  2. d. groen;
  3. e. nutsvoorzieningen;
  4. f. parkeren;
  5. g. speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;
  6. h. verkeer;
  7. i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden;
  2. b. groen;
  3. c. kunstobjecten;
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. parkeren;
  6. f. speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;
  7. g. (ondergrondse) afvalcontainers;
  8. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. doeleinden ten dienste van de waterhuishouding in brede zin;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. groen;
  2. c. langzaamverkeerroutes;
  3. d. nutsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen met inachtneming van het bepaalde in lid 10.2, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;
  2. b. maatschappelijke voorzieningen op de begane grond uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';

met daarbij behorend(e):

  1. c. groen;
  2. d. nutsvoorzieningen;
  3. e. parkeren;
  4. f. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' uitsluitend een parkeergarage is toegestaan met de daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de functies zoals bedoeld in sub a en b, met dien verstande dat binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' balkons zijn toegestaan met inachtneming van het bepaalde in lid 7.2.1 sub e;
  5. g. speelvoorzieningen;
  6. h. verkeer;
  7. i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

7.2 Bouwregels

7.3 Specifieke bouwregels

7.4 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Voorwaardelijke verplichting waterberging

Het oprichten van bebouwing is uitsluitend toegestaan indien wordt voorzien in een waterbergingsvoorziening met voldoende capaciteit. De capaciteit van de waterbergingsvoorziening wordt als volgt berekend:

  1. 1. Minimaal 7 liter per m² afwaterend verhard oppervlak bij het vervangen van bestaande afwaterende verharding.
  2. 2. Minimaal 78 liter per m² afwaterend verhard oppervlak voor de toename in afwaterend verhard oppervlak ten opzichte van de bestaande situatie.
  3. 3. In afwijking van het bepaalde onder 2 mag voor de toename in afwaterend verhard oppervlak worden voorzien in een waterbergingsvoorziening met een capaciteit van minimaal 60 liter per m² wanneer er sprake is van een duurzame invulling van de waterbergingsvoorziening.
  4. 4. Een groen dak wordt niet als afwaterend verhard oppervlak aangemerkt wanneer de capaciteit van deze waterbergingsvoorziening minimaal 20 liter per m² bedraagt.

9.2 Voorwaardelijke verplichting geluid

Het bouwen van geluidsgevoelige gebouwen is uitsluitend toegestaan indien:

  1. a. de gevels worden uitgevoerd als dove gevel, tenzij via akoestisch onderzoek is aangetoond dat, al dan niet door afschermende bebouwing of geluidwerende voorzieningen, de geluidbelasting op de gevel lager of gelijk is aan:
    1. 1. de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder of;
    2. 2. de voor deze gevels vastgestelde hogere waarde zoals opgenomen in Bijlage 1 Besluit hogerewaarde Wgh van deze regels.
  2. b. in aanvulling op het bepaalde onder lid a moet het geluidsgevoelig gebouw voorzien zijn van minimaal één geluidluwe gevel indien:
    1. 1. er sprake is van een toepassing van een dove gevel, of;
    2. 2. uit de vastgestelde hogere waarde zoals opgenomen in Bijlage 1 Besluit hogere waarde Wgh blijkt dat de voorkeursgrenswaarde met meer dan 5 dB wordt overschreden.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Algemeen

  1. a. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.
  2. b. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
    1. 1. het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart- en headshop, alsmede een groothandel in smart- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;
    2. 2. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning;
    3. 3. het gebruik van bijgebouwen voor een aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;
    4. 4. het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;
    5. 5. het gebruik van een woning voor kamerverhuur.
  3. c. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a en b, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

10.2 Aantal woningen

Het maximum aantal woningen binnen het plangebied mag niet meer bedragen dan 189, met dien verstande dat er dient te worden voldaan aan de volgende categorisering:

  1. a. minimaal 38% van het totaal aantal woningen in de categorie sociale huurwoning;
  2. b. minimaal 51% van het totaal aantal woningen in de categorie middeldure huurwoning.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;
  2. b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. het bepaalde ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;
    2. 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Parkeren

  1. a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen, of het afwijken van de planregels over het toegestane gebruik, wordt getoetst of in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen en fietsen. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw.
  2. b. Het benodigde aantal parkeerplaatsen voor motorvoertuigen en fietsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota Parkeernormen Breda 2021. Als de Nota Parkeernormen Breda 2021 wordt gewijzigd, dan moet worden voldaan aan die gewijzigde beleidsregels;
  3. c. De onder a. genoemde parkeergelegenheid moet in stand worden gehouden;
  4. d. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
    1. 1. als voldaan wordt aan de voorwaarden die daarvoor gelden in de Nota Parkeernormen Breda 2021 en wijzigingen daarvan; of
    2. 2. als het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

12.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder lid a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder lid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: "Regels van het bestemmingsplan "Hoge Vucht, Bernard de Wildestraat".

Bijlagen Bij Regels

Bijlage 1 Besluit Hogere Waarde Wgh

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

WonenBreburg is voornemens om aan de Bernard de Wildestraat in Breda een aantal appartementencomplexen te realiseren bestaande uit sociale en middeldure huur- en koopwoningen. Het programma bestaat maximaal uit 189 appartementen en 54 woonzorgeenheden.

De ontwikkeling is onderdeel van de herstructureringsaanpak van de wijken in Breda Noordoost. In overleg met gemeente Breda is besloten de ruimtelijke situatie te verbeteren. De gezamenlijke doelstellingen zijn door middel van de volgende ruimtelijke en sociale ingrepen beoogd, te weten:

  1. 1. meer divers woningaanbod en architectuur;
  2. 2. meer diverse bevolkingssamenstelling. Met name het aantrekken van doelgroepen met een hoger inkomen;
  3. 3. meer betrokken bevolking met als gevolg meer sociale cohesie;
  4. 4. het mogelijk maken van sociale stijging.

Voorliggende toelichting beschrijft het planvoornemen en voorziet er daarnaast in de motivering dat de voorgenomen herontwikkeling in planologisch/ milieuhygiënisch opzicht te verantwoorden is.

De voorgenomen ontwikkelingen zijn niet mogelijk op basis van het vigerend bestemmingsplan. Om de voorgenomen ontwikkeling aan de Bernard de Wildestraat mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader voor de herontwikkeling van de locatie aan de Bernard de Wildestraat.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van de gemeente Breda, in de wijk Geeren-Noord. Het plangebied betreft een braakliggend terrein in het noorden van Breda. Het noordelijke deel van het plangebied omvat de verharding van de Bernard de Wildestraat.

Voorheen waren op de locatie appartementen aanwezig. Na de sloop van deze appartementen zijn de gronden voornamelijk in gebruik genomen als stadsmoestuin/buurtmoestuin. Hiervan is al enkele jaren geen sprake meer. De locatie is momenteel braakliggend. Aan de noordzijde grenst het plangebied tot aan de Bernard de Wildestraat. Ten oosten grenst het plangebied aan de Tilman Suysstraat met aan de overzijde van deze weg het Woonzorgcentrum Raffy. Aan de westzijde van het plangebied loopt de Willem de Bruynstraat met daaraan eveneens woningen gelegen. Aan de zuidzijde van het plangebied is een watergang gelegen. Deze watergang loopt in oostelijke richting naar de Tilman Suysstraat en gaat vervolgens verder in noordelijke richting, de woonwijk in. Aan de overzijde van de watergang is de Cornelis Joosstraat gelegen welke de verschillende wijken in Breda Noord ontsluit. Het gebied is ca. 24.000 m² groot en is, op het tussengelegen perceel BDA00G 4100 a 5.030 m² na (vooralsnog van de gemeente Breda), geheel in eigendom van WonenBreburg.

Onderstaande figuren geven de globale ligging en begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022219008-VG01_0001.png"
Figuur 1: Ligging plangebied (rood omlijnd)
afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022219008-VG01_0002.png"
Figuur 2: Birdeye-view huidige situatie plangebied (plangebied rood omlijnd)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan 'Hoge Vucht' (vastgesteld 15 maart 2012);
  • Parapluplan parkeren 2017 (vastgesteld 12 april 2018).

In het bestemmingsplan 'Hoge Vucht' heeft het plangebied voornamelijk de volgende enkelbestemmingen:

  • 'Wonen';
  • 'Verkeer';
  • 'Groen';
  • 'Water'.

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn woningen toegestaan, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit. Echter bestaat ter plaatse van de Bernard de Wildestraat enkel de planologische mogelijkheid om via een wijzigingsplan een wooncomplex met 50 gestapelde woningen terug te bouwen. De goot- en bouwhoogte mogen maximaal respectievelijk 6 en 10 meter bedragen. De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten, paden, voetgangers-, fiets- en busbruggen, geluidbeperkende voorzieningen, parkeren met daarbij behorende groen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen waaronder kunstgrasvelden en water. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groen, zoals bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen, water, geluidbeperkende voorzieningen, speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden met daaraan ondergeschikte verhardingen en nutsvoorzieningen. De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor doeleinden ten dienste van de waterhuishouding in brede zin met daaraan ondergeschikt groen en verhardingen.

Het overgrote deel van het plangebied is daarnaast gelegen in de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2'. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen binnen het aangegeven ‘Wro-zone – wijzigingsgebied 2’ door de aanduidingen 'bouwvlak' en 'gemengd' toe te kennen, met dien verstande dat:

  1. a. maximaal 50 (gestapelde) woningen mogen worden gerealiseerd;
  2. b. de bebouwing aan de Tilman Suysstraat één hoogteaccent mag hebben met een bouwhoogte van maximaal 13 meter;
  3. c. de bebouwing geprojecteerd op de Cornelis Joosstraat één hoogteaccent mag hebben met een bouwhoogte van maximaal 29 meter;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' op de begane grond tevens een maatschappelijke voorziening, dienstverlening of een bedrijf in de milieucategorie 1 of 2, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, is toegestaan;
  5. e. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt;
  6. f. voor wat betreft de binnenwaarde van geluidgevoelige ruimten voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder en het Bouwbesluit;
  7. g. aan cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden en milieuhygiënische en water- en bodemhuishoudkundige aspecten geen onevenredige schade wordt toegebracht.

De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk, ook niet via een wijzigingsbevoegheid in het vigerende bestemmingsplan. Er is in het huidige bestemmingsplan geen bouwvlak aanwezig waarbinnen de beoogde ontwikkeling gerealiseerd mag worden. De wijzigingsbevoegdheid omvat de mogelijkheid voor het bouwen van maximaal 50 (gestapelde) woningen. De voorgenomen programmatische invulling van het plangebied is ruimschoots meer dan 50 woningen, namelijk maximaal 189 appartementen en 54 woonzorgeenheden (waarvan 4 bestaande uit logeerkamers). Derhalve dient een bestemmingsplanprocedure gevolgd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022219008-VG01_0003.png"Figuur 3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Hoge Vucht' (plangebied rood omlijnd, incl. de aangrenzende bestemming 'groen' en 'water'.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart), de regels en een toelichting. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De toelichting geeft een onderbouwing en uitleg.
De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie van het plangebied beschreven. De relevante beleidskaders van de verschillende overheidsinstanties staan centraal in hoofdstuk 3 gevolgd door de toekomstige inrichting van het plangebied in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 worden de omgevingsaspecten behandeld, waarna in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving. In hoofdstuk 7 komt de uitvoerbaarheid (economisch en maatschappelijk) van het plan aan bod.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Historische Ontwikkeling

De locatie van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling is tot het jaar 1968 voornamelijk in gebruik geweest voor agrarische doeleinden. Tussen de agrarische gronden was een veelvoud aan watergangen aanwezig. Deze agrarische gronden en watergangen zijn in het jaar 1969 ontwikkeld ten behoeve van woningbouw waarbij de wijk De Geeren is ontstaan. Rond deze tijd zijn ook de eerste flats gerealiseerd op de locatie van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. Ook zijn de omliggende wegen de Bernard de Wildestraat, Cornelis Joosstraat, Willem de Bruynstraat en de Tilman Suysstraat aangelegd. De oriëntatie van deze wegen is tot op heden niet meer veranderd. Ook de waterstructuur aan de zuid- en oostzijde van het plangebied is sinds het ontstaan van de wijk De Geeren aanwezig.

In 2010 zijn de flatgebouwen aan de Bernard de Wildestraat geamoveerd. Vanaf dat moment is het langebied in gebruik als volkstuin en buurttuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022219008-VG01_0004.png"
Figuur 4: Luchtfoto plangebied (plangebied rood omlijnd)

2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het plangebied ligt in de wijk Geeren-Noord in Breda Noord. De wijk Geeren-Noord ligt aan de noordzijde tegen Parkhoeve Breda-Noord en Lage Vuchtpolder aan. De weg Cornelis Joosstraat geldt als de ontsluiting van verschillende wijken in Breda Noord en is aangelegd in 1969.

De huidige wijk bestaat uit architectonisch homogene buurten met voornamelijk rijwoningen bestaande uit twee verdiepingen met een kap. In met name het noordelijke deel van de wijk, grenzend aan Parkhoeve Breda, zijn enkele flatgebouwen aanwezig. Ook ten oosten van het plangebied is hoogbouw aanwezig. Dit betreft nieuwbouw en is onderdeel van een masterplan uit 1999. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling sluit qua architectuur aan op de oostelijk gelegen hoogbouw en is eveneens onderdeel van dit masterplan uit 1999. Het plangebied is het enige nog niet gerealiseerde deelgebied uit het masterplan. In het verleden was er binnen het plangebied hoogbouw aanwezig, bestaande uit circa 7 verdiepingen. Daarnaast zijn er verspreid door de wijk nog een aantal (maatschappelijke) voorzieningen te vinden. Het plangebied zelf is nagenoeg volledig onverhard. De braakliggende grond werd enkele jaren voornamelijk gebruikt ten behoeve van een moestuin en buurttuin. De locatie ligt momenteel braak. In het oosten en zuiden van het plangebied is een watergang gelegen.

De Cornelis Joosstraat is aangemerkt als "parkway". De parkways zijn vanwege hun functie en groene uitstraling beeldbepalend voor de stad. De bomen in de groene bermen behoren dan ook tot de hoofdbomenstructuur. De hoofdbomenstructuur zijn de groene plekken in de stad die behouden moeten blijven. Deze hoofdbomenstructuur stekt zich uit tot over het plangebied.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

In het kader van de invoering van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Op die manier wordt invulling gegeven aan de verplichting tot het opstellen van zo'n visie zoals die is vastgelegd in artikel 3.1 lid 3 Ow. Tot de invoering van de Omgevingswet heeft dit document de status van structuurvisie in de zin van artikel 2.3 Wro.

Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht aan grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.

Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.

Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzes. Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • Afwentelen wordt voorkomen.


Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht, welke 'nationale belangen' genoemd worden. De NOVI richt zich op 21 nationale belangen. Deze worden geografisch weergegeven via de Nationale hoofdstructuur.

Doorwerking plangebied
Onderhavig plan is niet strijdig met de nationale belangen als geformuleerd in de NOVI. Het realiseren van nieuwe woningen past tevens binnen het nationale belang van het zorg dragen voor voldoende woningen. De taak voor het vormen van beleid inzake de planologische ruimte voor het realiseren van nieuwe woningen wordt neergelegd bij de decentrale overheden. Gemeenten vormen ook beleid over aansluiting op woonbehoeften. Om die reden dient de beoogde ontwikkeling aan de Bernard de Wildestraat voornamelijk te worden getoetst aan gemeentelijk beleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.

In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen. De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nationaal Natuurnetwerk, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

Doorwerking plangebied
In het Barro zijn onder andere regels opgenomen inzake de uitoefening van defensietaken. Het plangebied is gelegen buiten het obstakelbeheergebied van het militaire luchtvaartterrein Gilze-Rijen. In het gebied gelden derhalve geen beperkingen ten aanzien van de hoogte van objecten. Het planvoornemen is niet strijdig met het Barro.

3.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Rarro) geeft uitwerking aan enkele bepalingen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro). Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.

Op 14 september 2020 is de regeling 'Wijziging van de Regeling Algemene Regels Ruimtelijke Ordening in verband met enkele actualiseringen' door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties vastgesteld. Deze regeling is per 1 oktober 2020 in werking getreden. Deze wijziging van de Rarro betreft regulier onderhoud van de Rarro. Dit regulier onderhoud is nodig om de Rarro te actualiseren om de aangewezen nationale ruimtelijke belangen te kunnen blijven borgen. Dit betreft een grenswijziging van het militair oefenterrein Vughtsche Heide, het vervallen van de aanwijzing van het militair luchtvaartterrein Brüggen, het toevoegen van een aantal antennelocaties, het toevoegen van de radar Wemeldinge met bijbehorend radarverstoringsgebied en het opnemen van de reserveringen ten behoeve van verbreding van de rijkswegen A2, A15 en de A20.

Deze wijziging heeft geen gevolgen voor burgers, bedrijven en het milieu. Uit deze wijziging volgen wel bestuurslasten voor overheden, maar daar is pas sprake van bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan. Deze wijziging verplicht gemeenten namelijk niet tot het vroegtijdig aanpassen van geldende bestemmingsplannen.

Doorwerking plangebied
In het vigerende bestemmingsplan is geen luchtvaartverkeerzone opgenomen. Uit navolgende afbeelding is de ligging van het plangebied ten opzichte van het obstakelbeheergebied van luchthaven Gilze-Rijen. Derhalve kan worden verondersteld dat het Rarro geen belemmering vormt voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022219008-VG01_0005.png"
Figuur 5: Ligging plangebied (rood omlijnd) t.o.v. obstakebeheergebied luchthaven Gilze-Rijen

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: "De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn.

Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien." (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).

Doorwerking plangebied
De woningbouwontwikkeling aan de Bernard de Wildestraat voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte, zoals is opgenomen in het beleid. Navolgend wordt beknopt ingegaan op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.

Kwantitatieve behoefte
Met de realisatie van maximaal 189 appartementen en 54 (waarvan 4 bestaande uit logeerkamers) woonzorgeenheden voorziet het initiatief aan de Bernard de Wildestraat in Breda in een kwantitatieve behoefte, zoals opgenomen in het beleid:

  • Binnen de subregio heeft de gemeente Breda de ambitie gesteld om in de periode tussen 2018-2028 circa 8.100 woningen te realiseren, met als doelstelling om op korte termijn 6.000 woningen te realiseren. Een belangrijk onderdeel van dit aantal woningen is dat er minimaal 1.200 sociale huurwoningen worden gerealiseerd en circa 1.800 middeldure (huur)woningen. Het beoogde programma sluit hier op aan door het aanbieden van sociale- en middeldure (huur)woningen.
  • In de provinciale structuurvisie en het regionale perspectief op wonen wordt er nadrukkelijk aandacht gevraagd voor het geschikt en toekomstbestendig maken van woningen en de woningvoorraad voor mensen met een zorgvraag. Het realiseren van voldoende en passend woningaanbod voor zorgbehoevenden wordt regionaal als een belangrijke opgave gezien. Ook gemeentelijk wordt een (t)huis voor iedereen geambieerd, waarin speciale aandacht uitgaat naar doelgroepen welke niet zelf in staat zijn om eigen huisvesting te voorzien. Door toevoeging van de 54 woonzorgeenheden draagt het planinitiatief bij aan de invulling van de bovengenoemde opgaven.

Kwalitatieve behoefte
Met de realisatie van maximaal 189 appartementen in diverse huur- en koopsegmenten voorziet het initiatief aan de Bernard de Wildestraat in Breda in een kwalitatieve behoefte, zoals opgenomen in het beleid:

  • Provinciaal, regionaal en op gemeentelijk niveau is zorgvuldig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt. Dat betekent dat een stedelijke ontwikkeling voor wonen in beginsel plaatsvindt binnen stedelijk gebied en dat ruimte binnen stedelijk gebied zo goed als mogelijk benut wordt. Het initiatief her ontwikkelt een braakliggend terrein binnen het bestaand stedelijk gebied tot een (hoog)stedelijke woningbouwlocatie. Dit sluit aan bij het principe zorgvuldig ruimtegebruik.
  • Doel is om woningbouw te realiseren die beter aansluit bij de (veranderende) vraag van de woonconsument. In de huidige planvoorraad zitten veel koopappartementen en duurdere grondgebonden woningen. Het toevoegen van sociale en middeldure huur- en koopwoningen is daarmee een belangrijk uitgangspunt in de woonvisie van de regio Breda.
  • Een gevarieerd woningbouwprogramma in de regio is van belang zodat kan worden ingespeeld op de woningbehoefte op de korte en lange termijn. Binnen de gemeente Breda doen de woningtekorten zich voor in zowel de sociale huur- als middeldure sector. Onderhavig initiatief kan hierop inspelen.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Provinciale Staten hebben op 14 december 2018 de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk. De omgevingsvisie bevat de ambities voor de Brabantse leefomgeving tot 2050. Daarnaast zijn mobiliserende tussendoelen opgesteld voor de periode tot 2030.

De basisopgave van de omgevingsvisie is werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. Daarnaast zijn de volgende vier hoofdopgaven geformuleerd:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie;
  • Werken aan een klimaatproof Brabant;
  • Werken aan de slimme netwerkstad;
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie.

De provincie blijft inzetten op duurzame verstedelijking door middel van herbestemming en transformatie in het bestaand bebouwd gebied. Hier liggen tevens kansen voor het toekomstbestendig maken van het stedelijk gebied en voor het creëren van ruimte voor nieuwe economische ontwikkelingen en woningbouw. De komende 10 jaar ligt er een forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen, daarna loopt de woningbouwopgave in omvang terug. Echter, vanuit het gemeentelijk beleid staat Breda voor een grote woningbouwopgave van circa 25.000 nieuwe woningen tot 2040. De provincie ziet deze opgave als kans om invulling te geven aan de energieopgave in het stedelijk gebied, het stedelijk gebied klimaatbestendig te maken en de kwaliteit van het stedelijk gebied op orde te brengen. Het klimaatbestendig maken van het stedelijk gebied betekent dat er voldoende ruimte wordt gereserveerd om water op te vangen en vast te houden voor tijden van hitte en droogte. Daarnaast is meer ruimte nodig voor groen om de steden leefbaarder en gezonder te maken en hittestress tegen te gaan. Door middel van extra ruimte voor water in de stad (bijvoorbeeld in de beekdalen), koeltebossen, wadi's in parken, groene gevels en daken met vetplanten kan invulling worden gegeven aan de klimaatbestendigheid van het stedelijk gebied.

Doorwerking plangebied
De voorliggende ontwikkeling omvat de realisatie van 189 appartementen en 54 woonzorgeenheden binnen de bebouwde kom van de gemeente Breda. De ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling van een braakliggend terrein, waar voorheen verouderde bebouwing is gesloopt. Er is hierdoor sprake van een herstructureringslocatie binnen bestaand bebouwd gebied, waarmee wordt aangesloten bij het principe van duurzame verstedelijking. Tevens wordt invulling gegeven aan de woningbouwopgave voor de komende tien jaar. Wat betreft klimaatbestendigheid is in het stedenbouwkundig plan ruimte gereserveerd voor groen en hemelwaterberging, waardoor hittestress en wateroverlast zoveel mogelijk wordt tegengegaan. De woningen zelf dienen te voldoen aan de wettelijke duurzaamheidseisen, en worden daarom o.a. gasloos uitgevoerd. De ontwikkeling is dan ook in lijn met het door de provincie Noord-Brabant voorgestane beleid.

3.2.2 Omgevingsverordening Noord-Brabant

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de 'Interim omgevingsverordening' Noord-Brabant' vastgesteld. De meest recente geconsolideerde versie van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is in augustus 2023 vastgesteld. De Interim omgevingsverordening geldt totdat de Omgevingswet in werking treedt (op 1 januari 2024). In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de huidige regels zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd.

Het plangebied is volgens de kaarten bij de Interim omgevingsverordening en de geconsolideerde Omgevingsverordening binnen het stedelijk gebied en een concentratiegebied gelegen. Volgens artikel 3.42 'duurzame stedelijke ontwikkeling' van de Interim omgevingsverordening dient een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen binnen het stedelijk gebied te zijn gelegen en een onderbouwing te bevatten dat:

  • de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  • het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  • bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  • bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  • geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  • houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  • geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  • draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Volgens artikel 3.5 'Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit' van de geconsolideerde versie van de omgevingsverordening dient een omgevingsplan bij een evenwichtige toedeling van functies aan locaties invulling te geven aan een veilige, gezonde leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit. Voor het realiseren van een veilige, gezonde leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit wordt toepassing gegeven aan:

  1. a. zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in artikel 3.6;
  2. b. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering als bedoeld in artikel 3.7; en
  3. c. meerwaardecreatie als bedoeld in artikel 3.8.

Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:

  1. a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
    1. 1. nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
    2. 2. er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
  2. b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
  3. c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.

Het toepassen van de lagenbenadering maakt inzichtelijk welke effecten een ontwikkeling heeft op de lagen afzonderlijk, de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.

Doorwerking plangebied
De voorliggende ontwikkeling van 189 appartementen en 54 woonzorgeenheden binnen de bebouwde kom van Breda is passend binnen de regionale afspraken.

Daarnaast betreft het een duurzame stedelijke ontwikkeling, omdat deze een positieve invloed heeft op de omgevingskwaliteit. Het openbaar gebied zal een kwaliteitsimpuls krijgen door het aanleggen van een parkachtige middenterrein.

Bovendien verbetert het straatbeeld aan de zijde van de Bernard de Wildestraat en Cornelis Joosstraat waarin wordt voorzien in moderne en hoogwaardige appartementencomplex, welke de achterliggende wijk ontsluit.

De ontwikkeling zal stedenbouwkundig een betere afronding vormen van het gebied in vergelijking met de huidige situatie als grotendeels braakliggend terrein. De openbare ruimte zal opnieuw worden ingericht, waardoor het parkeerstructuur in de wijk meer geordend zal worden. In het stedenbouwkundig plan wordt kortom voorzien in een hoge omgevingskwaliteit, waarbij zoveel mogelijk invulling wordt gegeven aan een veilige en gezonde leefomgeving.

Aangezien de ontwikkeling plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied is er sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. De woningen dienen te voldoen aan de wettelijke duurzaamheidseisen, en worden daarom o.a. gasloos uitgevoerd. In het stedenbouwkundig plan is voorzien in groen en ruimte voor de opvang van hemelwater, waardoor hittestress en wateroverlast zoveel mogelijk wordt voorkomen. Samengevat betreft de voorliggende ontwikkeling hiermee een duurzame stedelijke ontwikkeling en is in lijn met de Interim Omgevingsverordening.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet, ook in de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening, in een ontwikkeling binnen het bestaand ruimtebeslag waarvoor de Ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen. Daarnaast blijkt uit hoofdstuk 5 van voorliggend bestemmingsplan dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op de verschillende lagen (ondergrond, netwerk en occupatie). Daarmee is de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling ook in lijn met de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.

3.2.3 Brabantse Agenda Wonen

In de Brabantse Agenda Wonen (2017) wordt beschreven dat Noord-Brabant nog een flinke woningbouwopgave heeft, met een sterk accent op de eerstkomende 10 tot 15 jaar (+120 duizend woningen tot 2030). Dit beleidsstuk sluit aan bij de ambitie van de provincie te blijven behoren tot de top van Europese kennis- en innovatieregio's. Ingestoken vanuit deze ambitie is het van provinciaal belang dat regionale woningmarkten goed functioneren en het wonen optimaal bijdraagt aan het versterken van de kwaliteiten van Brabant. Aan de hand van zes richtinggevende principes en zes vervolgactiviteiten is aangegeven welke accenten er de komende jaren liggen bij het 'bouwen en wonen' in Brabant.

Richtinggevende principes:

  1. 1. Het woningbouwprogramma zet optimaal in op (toekomstige) binnenstedelijke locaties - inbreiden, herstructureren, transformeren - en op het herbestemmen van leegstand en leegkomend kantoor-, winkel- en ander vastgoed (duurzame verstedelijking), met als uitgangspunt dat zorgvuldig ruimtegebruik voor zuinig ruimtegebruik gaat.
  2. 2. Ruim baan voor 'goede woningbouwplannen' binnen het bestaand stedelijk gebied van steden en dorpen: woningbouw op geschikte inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties en in leegstaand vastgoed, die aansluit op een actuele vraag en snel in aanbouw kan worden genomen.
  3. 3. Meer nadruk op de bestaande woningvoorraad, met specifieke aandacht voor herstructurerings- en transformatieopgaven, verduurzaming van de voorraad en het geschikt maken van woningen en de woonomgeving voor mensen met een zorgvraag.
  4. 4. Ontwikkelen van vraaggerichte woningbouwplannen, die aansluiten op de vraag van huishoudens en met oog voor nieuwe, flexibele en tijdelijke woonvormen en strategische toevoegingen aan de bestaande woningvoorraad. Zo bestaat o.a. de opgave om voor de middeninkomens de kloof tussen sociale huur en koop te dichten.
  5. 5. Om tijdig en adequaat in te kunnen spelen op de dynamiek op de woningmarkt, veranderende woonwensen en onvoorziene ruimtelijke ontwikkelingen zorgen voor realisme en flexibiliteit in de regionale en gemeentelijke woningbouwplanning en -programmering.
  6. 6. Versterken van samenwerking op de regionale woningmarkt en vernieuwen van regionale woningbouwafspraken, met de gemeenten als eerste aan zet.


Vervolgactiviteiten:

  1. 1. Opstellen van 'regionale perspectieven op bouwen en wonen'
  2. 2. In beeld brengen van transformatiepotenties in Brabant
  3. 3. Verkennen van complexe transformatieopgaven op minder courante locaties
  4. 4. Verduurzamen van de woningvoorraad
  5. 5. Meer aandacht voor het middensegment op de woningmarkt
  6. 6. Versterken van de provinciale kennisfunctie

Voortgangsrapportage 2020-2021
In september 2017 is de Brabantse Agenda Wonen vastgesteld. In deze agenda is aan de hand van 4 actielijnen en 6 richtinggevende principes aangegeven, welke accenten er liggen bij het ‘bouwen en wonen’ in Brabant en welke rol de provincie hierbij speelt.

In de Voortgangsrapportage 2020-2021 wordt aangesloten op de in de Brabantse woonagenda 2017 aangegeven rictinggevende principes. Daarnaast wordt er aangegeven dat ook het Rijk haar aandacht ten aanzien van woningbouw hoofdzakelijk richt op de (grote) Brabantse steden Tilburg, Breda, 's-Hertogenbosch en Eindhoven. Ook wordt de nadruk gelegd op het aanbieden van meer huurwoningen en betaalbare koopwoningen. Daarnaast is het van belang de bestaande woningvoorraad te verrijken met (nieuwe) woonvormen, waaraan – denk o.a. aan de vergrijzing – steeds meer behoefte zal zijn, maar waarin nog onvoldoende wordt voorzien.

Doorwerking plangebied
Bij het voorliggende plan is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, aangezien het de herontwikkeling van een braakliggend terrein binnen de bebouwde kom van Breda betreft, waarbij het braakliggend terrein wordt vervangen door hoogwaardige en duurzame woningen. Hiermee draagt het plan tevens bij aan de verduurzaming van de woningvoorraad. In de Brabantse Agenda Wonen wordt verder beschreven dat Noord-Brabant nog een flinke woningbouwopgave heeft, met een sterk accent op de eerstkomende 10 tot 15 jaar (+120.000 woningen tot 2030). De ontwikkeling sluit aan bij het uitgangspunt om nadruk te geven aan herstructurerings- en transformatieopgaven, welke ook is benadrukt in de 'Voortgangsrapportage Brabantse Agenda Wonen (2020). Daarnaast sluit het planvoornemen aan op de richtinggevende principes uit de Voortgangsagenda 2020-2021 doordat er met het voornemen wordt ingezet op het aanbieden van huurwoningen en bijzondere woonvormen door het aanbieden van woonzorgeenheden voor zorgbehoevenden. Het planvoornemen is daarmee in lijn met de Brabantse Agenda Wonen 2017 en de Voortgangsagenda 202-2021.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Breda 2040

Breda staat voor urgente maatschappelijke opgaven. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Breda flink veranderen. Deze opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de Omgevingsvisie Breda 2040 zoekt Breda een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om samen de stad, dorpen en regio mooier en sterker te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022219008-VG01_0006.png"
Figuur 6: Kaartbeeld Omgevingsvisie Breda 2040

De Omgevingsvisie Breda 2040 beschrijft voor welke uitdagingen Breda staat, wat daarbij de lokale en regionale belangen zijn, welke prioriteiten worden gesteld bij de inrichting van Breda en dat daarbij nog keuzes worden gemaakt in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven. Steeds duidelijker wordt dat de opgaven alleen goed aangepakt kunnen worden als dit in samenhang wordt gedaan, het ontwikkelpotentieel van Breda en de regio optimaal benutten en zorgen voor een duurzame verbinding van alle delen van onze stad en de omliggende regio.

Keuzes die Breda in de omgevingsvisie maakt, zijn keuzes voor de lange termijn. Tot het jaar 2040. Breda blijft groeien: in de stad en in de dorpen. Breda bouwt meer dan 25.000 woningen en biedt ruimte aan minstens 110.000 banen. Een groot deel wordt gebouwd in de binnenstad en CrossMark (rondom het station). Vergroten van de kracht van Breda met hoogstedelijke ontwikkelingen in het centrum en zorg dragen voor krachtige en veilige wijken. De helft van de nieuwe woningen moeten sociale en middeldure woningen zijn.

Doorwerking plangebied
In de Omgevingsvisie Breda 2040 is de Bernard de Wildestraat aangeduid als 'Wonen'. Tevens is de locatie opgenomen in de Kaart Breda, Sterk en Veerkrachtig opgenomen als 'Wijkgerichte aanpak'. Onderdeel van de Verbeter Breda aanpak is een brede, samenhangende, gebiedsgerichte aanpak van kwetsbare wijken en buurten. De aanpak zet in op verbeteringen van de fysieke en de sociale omgeving. Met deze wijkgerichte verbeteraanpak wordt gestart in de Hoge Vucht, Doornbos en Linie, de buurten Kesteren en Muizenberg in de Haagse Beemden, Tuinzigt en de buurten Schorsmolen en Fellenoord.

In de Omgevingsvisie wordt aangegeven dat in het woningbouwprogramma aandacht dient te zijn voor sociale en middeldure woningen. In het planinitiatief wordt specifiek ingezet op deze type woningen voor jongere én oudere en senioren huishoudens (met name alleenstaanden en stellen). Daarnaast wordt in de Omgevingsvisie aangegeven dat er met name gekozen wordt voor woningbouwontwikkeling in het centrum en de bestaande stad. Met woningbouwontwikkelingen wordt bijgedragen aan de opgaven van de wijkgerichte aanpak in de Hoge Vucht, Doornbos en Linie, de buurten Kesteren en Muizenberg in de Haagse Beemden, Tuinzigt en de buurten Schorsmolen en Fellenoord. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling is gelegen in de wijk Hoge Vucht en draagt bij aan een verbetering van de fysieke en sociale omgeving.

3.3.2 Woonvisie Breda en Aanvulling op de Woonvisie

De gemeenteraad van Breda heeft in december 2013 de 'Woonvisie Breda, wonen in een dynamische tijd' vastgesteld. Hierin geeft de gemeente richting aan wat zij op gebied van wonen willen bereiken; een complete woongemeente met een grote verscheidenheid aan woningen en woonmilieus. De gemeente kent drie ambities:

  • zorgen voor een gedifferentieerd en doordacht woningbouwprogramma, met voldoende flexibiliteit en ruimte voor maatwerk;
  • een comfortabele woningvoorraad die aansluit bij behoeften en wensen van inwoners, nu en in de toekomst. We zetten in op een duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad en nieuwbouw;
  • een (t)huis voor alle groepen inwoners. Speciale aandacht is er voor de groep kwetsbare inwoners die niet op eigen kracht in huisvesting kan voorzien.


De koers uit de Woonvisie is nader uitgewerkt in de 'Uitvoeringsagenda Woonvisie Breda'. De volgende vier kernopgaven staan centraal:

  • een aantrekkelijke en betaalbare woning voor iedereen;
  • aantrekkelijk wonen voor iedereen;
  • een prettige woonomgeving;
  • duurzaam wonen en leven.

Elke kernopgave is uitgewerkt in bijbehorende doelen, die zijn vertaald in prestaties en acties.

Op 17 november 2016 heeft de gemeenteraad de 'Aanvulling op de Woonvisie 2013' vastgesteld. Het doel is het realiseren van voldoende sociale en middeldure huurwoningen met betaalbare woonlasten in prettige woonomgeving. In deze aanvulling wordt ingespeeld op de actuele vraagstukken en ontwikkelingen op de sociale en middeldure huurvoorraad. Ten aanzien van de fysieke leefomgeving zijn de volgende beleidsdoelen leidend:

  • Netto-uitbreidingsopgaven sociale huurwoningen betreft 20% van stedelijke uitbreidingsopgave, waarbij deze opgave met name het betaalbare huursegment en voornamelijk appartementen voor jongeren en senioren betreft. Onttrekkingen in bestaande sociale huurvoorraad (bv sloop of verkoop) dienen gecompenseerd te worden middels nieuwbouw door degene die ze sloopt/verkoopt.
  • Netto-uitbreidingsopgave voor middeldure huurwoningen betreft 10%. Op deze wijze wordt ingezet op strategische nieuwbouw zodat huurders die willen ook kunnen verhuizen naar een passende woning en biedt een oplossing voor mensen met middeninkomens die niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning maar ook niet kunnen kopen.


Doorwerking plangebied
Er wordt in het gemeentelijk beleid ingezet op een flexibel woningbouwprogramma, welke aansluit bij de actuele woningbehoefte. Vanuit de gemeente is de ambitie om een woongemeente met een grote verscheidenheid aan woningen en woonmilieus te blijven. Door het realiseren van een gedifferentieerd woningbouwprogramma wordt in het planinitiatief ruimte gelaten om te kunnen inspelen op dynamiek en de veranderende vraag uit de woningmarkt.

De gemeente heeft een concrete ambitie gesteld ten aanzien van het gemeentelijk te realiseren woningbouwprogramma, zowel kwantitatief als kwalitatief. De toevoeging van het woningbouwprogramma op de planlocatie draagt bij aan het verwezenlijken van deze ambitie.

In de gemeente Breda zijn aanvullingen gewenst in verschillende woningtypes. Daarnaast wordt er ruimte geboden aan doelgroepen welke zich in de beginfase van hun wooncarrière bevinden. Daarnaast wordt er ingezet op het aanbieden van woningen voor ouderen en senioren (alleenstaanden en stellen) en zorgbehoevenden. Tenslotte heeft de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een positief effect op de doorstroming van de huizenmarkt door het aanbieden van een gedifferentieërd woningbouwprogramma.

De ontwikkeling past binnen de opgaven die in de Woonvisie Breda, inclusief aanvulling, zijn beschreven.

3.3.3 Doelgroepenverordening

Op 20 april 2023 is door de gemeenteraad de "Doelgroepenverordening gemeente Breda 2023” vastgesteld. De verordening regelt het aandeel en de prijscategoriën van sociale woningbouw (huur en koop) en middeldure huur in de gemeente Breda.

Doorwerking plangebied
Het aandeel sociale woningbouw en middenhuur in het voornemen is afgestemd tussen de ontwikkelaar en de gemeente. Hierbij is specifiek aandacht besteed aan de situatie dat rondom het plangebied het aandeel sociale huurwoningen niet zal toenemen. Bij het vaststellen van de anterieure overeenkomst was de Doelgroepenverordening uit 2023 nog niet vastgesteld. De Bernard de Wildestraat neemt een bijzondere overgangspositie in en is het enige project dat bij naam is genoemd in de overgangsregeling van de Doelgroepenverordening 2023. Dit betekent dat voor de definities van sociale huurwoning en middeldure huur wordt aangesloten op de 'Verordening doelgroepen sociale woningbouw & middenhuur gemeente Breda' (2019). Omdat in de Doelgroepenverordening uit 2019 geen definitie is opgenomen voor koopwoningen kan dit eveneens niet worden geborgd in het bestemmingsplan.

3.3.4 Hoogbouwvisie Breda

Er bestaat geen wettelijke norm waaruit volgt wanneer sprake is van hoogbouw. De gemeente Breda merkt gebouwen die hoger zijn dan 15 meter aan als hoogbouw. Hiertoe is aansluiting gezocht bij het Bouwbesluit. In het Bouwbesluit wordt de term hoogbouw gebruikt voor gebouwen waarbij een lift vereist is. Deze eis geldt voor gebouwen vanaf vijf verdiepingen, wat overeenkomt met een hoogte vanaf circa 15 meter.

Bij hoogbouw is de opgave om deze zo te realiseren dat een onacceptabele invloed op het lokale verblijfsklimaat en de cultuurhistorische waarden van de plek wordt voorkomen. Bij hoogbouwplannen is daarom een hoogbouweffectenrapportage noodzakelijk. De hoogbouwvisie is een thematische verdieping op het onderwerp hoogbouw en vormt een bouwsteen voor de omgevingsvisie ‘Breda, Sterk en Veerkrachtig’, Omgevingsvisie Breda 2040’. Het is één van de kaders voor afwegingen over ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving. De hoogbouwvisie wijst plekken en gebieden aan waar hoogbouw een bijdrage kan leveren aan de stedelijke uitdagingen die Breda rijk is. De hoogbouwvisie biedt een kader in de wijze waarop hoogbouw moet voldoen zonder daar direct een uitwerking aan te geven.

Focus op kansrijke gebieden en locaties
Hoogbouw is niet vanzelfsprekend in Breda. Het tot nu toe gevoerde beleid laat heel veel toe maar is daardoor relatief ongericht en niet expliciet in het stellen van een ambitie. Het helder neerzetten van ambitie, doel en locatie geeft richting aan het realisatiegehalte. De keuze voor een aantal gebieden waar hoogbouw gewenst is, vergroot de kans op vernieuwende milieus en de realisatie er van. Dit houdt ook in dat voor delen van de stad waar geen hoogbouw voorzien wordt, terughoudendheid betracht wordt.

Hoogbouw wordt gebruikt om deze (nieuwe) plekken of gebieden te kunnen markeren en ‘nieuwe’ (hoog)stedelijke milieus aan de stad toe te voegen. Op die manier kan zowel aan een stedelijke ambitie als aan maatschappelijke veranderingen tegemoet gekomen worden. Zo zal het stapelen van een divers programma bijdragen aan het maken van nieuwe vormen van stedelijke milieus. In de visiekaart zijn de kansrijke gebieden en locaties voor hoogbouw en de hoogtes die daarbij richtinggevend zijn in beeld gebracht. Deze zullen op de volgende pagina’s afzonderlijk op kaart gebracht en toegelicht worden. De visiekaart is in navolgende afbeelding weergegeven. Het plangebied is daarbij middels een rode rechthoek aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022219008-VG01_0007.png"
Figuur 7: Uitsnede visiekaart hoogbouw

Doorwerking plangebied

De criteria die onderdeel zijn van een Hoogbouw Effect analyse zijn integraal opgenomen binnen deze toelichting. Hieronder een korte uiteenzetting van de diverse punten:

Stedenbouw

Het plangebied is gelegen nabij een gele cirkel. Deze cirkel staat voor 'Hoogbouw ter versterking van bestaande wijkcentra'. Naast de binnenstad wordt binnen 'Hoogbouw ter versterking van bestaande wijkcentra' hoogbouw ook als kansrijk gezien in de bestaande wijkcentra van de verschillende stadsdelen. Op deze plekken in de stad bevinden zich een concentratie aan voorzieningen, functies en interacties tussen mensen. Ter versterking van de sociaal-economische positie van wijkcentra kan hoogbouw, als middel van stedelijke verdichting een bijdrage leveren. Het toevoegen van meer woningen en daarmee meer bewoners op deze plekken draagt bij aan het in stand houden van het voorzieningenniveau dat hier reeds aanwezig is. Om de sociaal-economische vitaliteit te versterken kunnen ook de bestaande dorpscentra binnen Breda worden verdicht. De dorpscentra zijn met name kansrijk om te verdichten met woningen ten behoeve van ouderen. Voor een verdere omschrijving van stedenbouw en beeldkwaliteit wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van deze toelichting en bijlage 14 van de toelichting (Beeldkwaliteitsplan).

Openbare ruimte

Het plangebied en met name de openbare ruimte is ook dusdanig ingericht dat er sprake is van een hoogwaardige invulling. Tussen de gebouwen vindt een groene invulling van het plangebied plaats. Uitstekende onderdelen van de appartementengebouwen (balkons) worden hangend boven de hoofdgroenstructuur gerealiseerd. Het openbaar groen geeft een kwaliteitsimpuls aan de wijk en beïnvloedt de identiteit en de belevingswaarde van het gebied positief. Een bijkomend positief effect van het realiseren van de structuurgroen binnen het plangebied is dat de leefbaarheid en gezondheid binnen, en in de omgeving van, het plangebied wordt verbeterd. Zie hiervoor ook meer paragraaf 3.3.7 van de toelichting.

Technische beperkingen

Technische beperkingen voor de hoogte zoals onder andere straalpaden, zendstations en vliegroutes van vliegvelden Gilze-Rijen en Breda Airport zijn hier niet van toepassing. Zie hiervoor ook paragraaf 3.1.2 van deze toelichting.

Bezonning en wind
Voor de effecten van wind op de hoogbouw zelf en op de directe omgeving, wordt verwezen naar paragraaf 3.3.5 van deze toelichting als ook bijlage 10 en 11 van deze toelichting voor de onderzoeken. Ook wordt in paragraaf 3.3.5 nader ingegaan op bezonning.

Conclusie

Met het planvoornemen wordt hoogbouw gerealiseerd in de directe nabijheid van een in de Visiekaart opgenomen locatie voor hoogbouw. Daarnaast voorziet de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling in het aanbieden van woningen voor onder andere senioren. Het planvoornemen is daarmee in lijn met de Hoogbouwvisie Breda.

3.3.5 Wind- en bezonningsstudie

Aanvullend is voor het plan een bezonningsstudie en windhinderonderzoek verricht. De onderzoekrapportages van beide aspecten zijn als bijlagen opgenomen bij onderhavige toelichting. Uit de bezonningsstudie blijkt dat voor de maanden maart, juni en september er enkele lichte verslechteringen te waarnemen zijn. Dit is gezien het grote contrast tussen beide situaties niet vreemd te noemen. Doch wordt een positief beeld geschetst doordat de verslechtering enkel in de ochtend of in de avonden optreed. In veel gevallen is dit op het moment dat de zon laag staat en er al relatief weinig zon aanwezig is op de achtertuinen. Op basis van deze visuele vergelijking kan worden gesteld dat de verandering van de bezonning als gevolg van de nieuwbouw niet dermate verslechterd dat dit afbreuk doet aan de woon- en leefkwaliteit op de genoemde percelen. Vanuit die optiek is de nieuwbouw derhalve aanvaardbaar. Voor een uitgebreide toelichting op de bezonningsstudie wordt verwezen naar de bijlagen.

Uit het windhinderonderzoek is geconcludeerd dat voor merendeel van het plangebied sprake is van voornamelijk windluw windklimaat. Op lokale plaatsen zijn windrijkere condities te constateren maar vormen geen belemmeringen gelet op het feit dat hier geen sprake is van verblijfsgebieden. Voor een uitgebreide toelichting op het windhinderonderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.

In de periode tussen de onderzoeken en optimatlie van het bouwplan is het plan op enkele punten gewijzigd. Het betreft wijzigingen in het oostelijke deel van het plangebied, waarbij met name de bouwblokken zijn verkleind. Gelet op de huidige conclusies van beide onderzoeken, de geringe aanpassingen, zullen redelijkerwijs de conclusies niet wijzigen.

3.3.6 Bomenverordening Breda

Het college heeft op 14 juni 2016 de ‘Bomenkaart; vergunningplichtige houtopstanden’ vastgesteld. Op deze kaart staan de waardevolle houtopstanden aangegeven die niet mogen worden gekapt. Een ontheffing van dit verbod via een omgevingsvergunning voor het (doen) vellen van houtopstanden wordt slechts bij hoge uitzondering verleend. Alle houtopstanden die niet zijn opgenomen op de ‘Bomenkaart; vergunningplichtige houtopstanden’ mogen zonder vergunning worden geveld. Wel dient daarbij rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming.

Doorwerking plangebied
De Cornelis Joosstraat is aangemerkt als Parkway. De parkways zijn vanwege hun functie en groene uitstraling beeldbepalend voor de stad. De bomen in de groene bermen behoren dan ook tot de hoofdbomenstructuur. De hoofdbomenstructuur zijn de groene plekken in de stad die behouden moeten blijven. Deze hoofdbomenstructuur stekt zich uit tot over het plangebied. Behoud van deze bomen is dus het uitgangspunt. Bij de planuitwerking dient hiermee rekening te worden gehouden. Mocht eventuele verwijdering van de bomen onvermijdelijk zijn dan geldt een herplantplicht. Deze herplantplicht borgt het behoud van de groene, kenmerkende lijnen door de stad.

Een kleine zone langs de Cornelis Joosstraat is op de Bomenkaart aangeduid als 'landschapselement'. Deze zone is gelegen aan de overzijde van de watergang, zie navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022219008-VG01_0008.png"
Figuur 8: Uitsnede Bomenkaart (plangebied rood omlijnd)

Binnen de aanduiding 'Landschapselement' is een omgevingsvergunning nodig voor het vellen van houtopstand, waaronder struiklaag, sluierlaag, kruidenlaag en/of strooisellaag. Verder zijn er binnen het plangebied geen vergunningplichtige houtopstanden aangeduid. Een groot deel van de huidige bomen binnen het plangebied langs de watergang zullen worden geamoveerd. Echter, voorziet het planvoornemen in het aanplanten van een veelvoud aan bomen op strategisch gekozen plaatsen waardoor het straatbeeld en de beleving van het plangebied wordt verbeterd. Binnen de aanduiding 'Landschapselement' zullen geen bomen worden gekapt.

Navolgende afbeelding betreft het voorlopig ontwerp ten aanzien van het landschap ter plaatse van het plangebied. Uit het voorlopig ontwerp blijkt dat het centrale deel van het plangebied wordt voorzien van een parkachtige indeling. Zo worden er wandelpaden gerealiseerd en worden verscheidene bomenstructuren aangeplant en zal de ondergrond worden voorzien van grasland. Ook aan de randen van het plangebied, nabij de parkeerplaatsen, zullen enkele bomen worden aangeplant. Het landschapselement zoals aangeduid op de Bomenkaart zal worden gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022219008-VG01_0009.png"
Figuur 9: Landschapsinirichtingplan

3.3.7 Groenkompas

Groen vormt een belangrijke drager van de stad, de dorpen en het buitengebied. Onder andere de singels, de parken, de groenstructuren in de wijken en de (gevel)tuinen vormen gezamenlijk het groene raamwerk van Breda. Dit groene raamwerk levert een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid en de gezondheid van onze bewoners, doordat groen uitnodigt om te bewegen en elkaar te ontmoeten. Een diverse samenstelling van het groen en robuuste verbindingen zorgen daarnaast voor een hoge biodiversiteit en vormen het leefgebied voor diverse organismen. Alle groene elementen samen dragen op hun beurt weer bij aan verkoeling en een betere luchtkwaliteit. Bovendien draagt het groene raamwerk bij aan de herkenbaarheid van de verschillende delen van de stad.

Breda telt de komende jaren diverse ontwikkel- en transformatieopgaven. Zo zijn er in deze bestuursperiode extra middelen vrijgemaakt om de woningbouw te versnellen. Leegstaande locaties en ongebruikte terreinen binnen bestaand stedelijk gebied krijgen een nieuwe bestemming. Deze verdichtingsopgave verhoogt de druk op het stedelijk groen. Om ervoor te zorgen dat de leefbaarheid in de compacte stad op niveau blijft, is het van belang om naast ruimte voor woningen, bedrijven, voorzieningen en infrastructuur, ook voldoende ruimte vrij te houden en te maken voor robuuste groene elementen.

Aan de hand van diverse thema’s is het belang van groen beschreven en hoe dit in de diverse wijken en dorpen uitpakt. Daarbij worden kernkwaliteiten (te behouden voor de toekomst) en de aandachtspunten (onderdelen die aangepakt dienen te worden) onderscheiden. De thema’s die worden behandeld betreffen:

  • Leefbaarheid & Gezondheid;
  • Ecologie & biodiversiteit;
  • Economie;
  • Klimaat & Duurzaamheid;
  • Identiteit;
  • Educatie, communicatie & participatie.

Om de eerste Europese stad in een park te worden zijn er verschillende doelen opgesteld:

  • Beschermen van bestaande basis voor stad in een park;
  • Ontwikkelen van een robuust ecologisch netwerk;
  • Ontwikkelen van groen in ieders nabijheid;
  • Samenwerken aan de stad in een park;
  • Versterken van de Bredase groene identiteit.

Breda introduceert een compensatieprincipe voor de verwijdering van groen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen structuurgroen en omgevingsgroen. Compensatie van structuurgroen moet te allen tijden plaatsvinden binnen of nabij het plangebied om op die manier de structuur, functie en kwaliteit te behouden. De te compenseren waarde zit hem niet in exacte aantallen en zorgt hierdoor voor enige flexibiliteit. Compensatie van omgevingsgroen moet in principe plaatsvinden binnen of nabij het plangebied, om op die manier de waarde in het gebied te behouden. In geval van beperkte ruimte of probleemsituaties, die ontstaan zijn met de huidige inrichting (bijvoorbeeld wortelopdruk), geldt voor omgevingsgroen dat er gekeken wordt naar alternatieve groene elementen op dezelfde locatie. Het behoud van de waarde van het groen (op het gebied van ecologie, landschap, cultuurhistorie, verkoeling, beeldbepalendheid, etc.) is daarbij leidend. Omgevingsgroen biedt meer flexibiliteit in de openbare ruimte. Ondanks dat de hoeveelheid groen vergelijkbaar moet blijven, kan omgevingsgroen sneller worden vervangen/verplaatst indien dit gewenst is vanuit overige stedelijke opgaven en beheeropgaven (o.a. verleggen van kabels en leidingen, herinrichting straatprofiel, vernieuwen van bestrating of riolering etc.). Voor het omgevingsgroen geldt een lagere levensverwachting en daardoor is een snellere vervangingsronde acceptabel.

Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat, conform de nieuwe Bredase Groen-& Parknorm, minimaal 20% tot 35% van het oppervlak ingericht dient te worden als openbaar groen. De hoeveelheid openbaar groen is afhankelijk van het type ontwikkeling en de locatie. Zo dient een hoger percentage groene openbare ruimte te worden ontwikkeld bij niet-grondgebonden woningen dan bij grondgebonden woningen.

Doorwerking plangebied
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voorziet in het realiseren van 189 appartementen en 54 woonzorgeenheden. In de plint van het gebouw met 54 woonzorgeenheden wordt ruimte geboden voor ondersteunende maatschappelijke voorzieningen. De woningen, woonzorgeenheden en maatschappelijke voorzieningen worden verdeeld over vier gebouwen. Voor de ontwikkeling van niet-grondgebonden woningen geldt dat er minimaal 35% als openbaar groen dient te worden gericht. Tussen de gebouwen vindt een groene invulling van het plangebied plaats. Uitstekende onderdelen van de appartementengebouwen (balkons) worden hangend boven de hoofdgroenstructuur gerealiseerd. De gronden tussen de twee noordelijke gebouwen krijgen in plaats van de bestemming 'Wonen' de bestemming 'Groen''. Dit betekent een toevoeging van structuurgroen binnen het plangebied wat de hoofdgroenstructuur versterkt. Binnen deze zone wordt circa tussen de 30-35% van het exploitatiegebied (plangebied) als openbaar groen ingericht. Daarnaast zal er rondom de gebouwen en parkeerplaatsen, maar ook aan de zuid- en oostzijde groenstructuren ingericht worden als openbaar groen. Hierdoor wordt het percentage van minimaal 35% ruimschoots behaald. De daken van de gebouwen krijgen een 'blauw dak'. Door het vasthouden van (overtollig) hemelwater wordt het rioolstelsel minder belast bij (langdurige en extreme) regenval. Het openbaar groen geeft een kwaliteitsimpuls aan de wijk en beïnvloedt de identiteit en de belevingswaarde van het gebied positief. Een bijkomend positief effect van het realiseren van de structuurgroen binnen het plangebied is dat de leefbaarheid en gezondheid binnen, en in de omgeving van, het plangebied wordt verbeterd.

De aanwezigheid van het structuurgroen nodigt uit tot bewegen. Overgewicht, hartproblemen, hoge bloeddruk en/of cholesterol en de aanmaak van stresshormonen worden er door verminderd. Hierdoor zijn ouderen, volwassenen en kinderen minder vaak ziek en voelen zich fitter. Bovendien zorgt een groene omgeving voor een sneller herstel na ziekte, doordat groen afleidt van pijn en stress en mensen zich daardoor mentaal sterker voelen. Een groene omgeving biedt kinderen de ruimte om te spelen, wat bijdraagt aan de ontplooiing, welbevinden en gezondheid. Groen zuivert daarnaast de lucht en heeft een positief effect op de luchtvochtigheid.

Daarnaast heeft het realiseren van de structuurgroen een positief effect op het verminderen van de effecten van klimaatverandering. De groene inrichting van het plangebied reguleert de luchtvochtigheid en temperatuur door verdamping en zorgt voor voldoende schaduwwerking. Ook draagt de groene inrichting bij aan het waterabsorberend vermogen van het plangebied doordat overtollig hemelwater direct kan infiltreren in de grond. Hiermee wordt wateroverlast tegengegaan. Aanvullend hierop zullen de gebouwen worden uitgevoerd als 'blauw dak'. Het planvoornemen is hiermee in overeenstemming met het Groenkompas.

3.3.8 Duurzaamheidsvisie 2030 en Uitvoeringsprogramma Klimaat 2017-2020

Met de Duurzaamheidsvisie Breda 2030, vastgesteld in januari 2016 (geactualiseerd in 2020), is door de gemeente Breda vastgelegd hoe Breda de komende jaren aan de slag gaat om als stad in balans te blijven met de eigen leefomgeving. Breda streeft ernaar om in 2030 een afvalloze stad te zijn. In 2044 wil de stad volledig klimaatneutraal zijn. De Duurzaamheidsvisie is een nadere uitwerking van de 'Structuurvisie Breda 2030' en vervangt de 'Milieuvisie 2015'.

In navolging van de duurzaamheidsvisie heeft het gemeentebestuur begin 2017 het Uitvoeringsprogramma Klimaat 2017-2020 vastgesteld. De gemeente Breda heeft zich ten doel gesteld om in 2044 een CO2-neutrale stad te zijn. Door te investeren in zonnepanelen en warmtepompen wordt de benodigde (rest)energie duurzaam opgewekt, zodat de CO2 uitstoot minimaal wordt. De zogenoemde ' 'Nul op de Meter' woningen worden in de toekomst de standaard. De verbruikte energie is hierbij minimaal gelijk aan de opgewekte energie. Met de Impuls Ruimtelijke Adaptatie Breda, welke tevens zijn oorsprong vindt in de Duurzaamheidsvisie 2030, worden handen en voeten aan (het beperken van) de gevolgen van de klimaatverandering. De inzet is gericht op bewustwording in de stad en actief omgaan met ruimtelijke adaptatie. De ambitie is, ondanks of dankzij de klimaatverandering, een aantrekkelijke, uitdagende en klimaatbestendige stad te maken voor bewoners en bezoekers.

Breda heeft een ambitieuze en integrale visie op duurzaamheid opgesteld voor de stad. Er wordt de komende jaren vol ingezet op vergroening, zodat Breda in 2030, als eerste stad van Europa, oogt en functioneert als groen park. Er wordt een duurzame leefomgeving gerealiseerd. Op sociaal gebied door ontmoeten, spel en sport in de openbare ruimte te prioriteren en door woningen te ontwerpen waar het geluk en de gezondheid van bewoners centraal staan. Op groen gebied door een klimaatadaptief landschap te ontwerpen dat de biodiversiteit van Breda verrijkt. Door duurzame energiesystemen te integreren, wordt gestreefd naar een geheel energieneutrale wijk. En door duurzame mobiliteit te stimuleren, worden alternatieven voor de eigen auto geboden.

De impact van klimaatverandering op onze leefomgeving vraagt om maatregelen. We moeten meer regenwater kunnen bergen, hittestress beperken en biodiversiteit verrijken. Vooral de komst van nattere winters en hete zomers zijn een grote opgave voor de toekomst van Breda.

Doorwerking plangebied
Bij nieuwe ontwikkelingen wordt geadviseerd aandacht te besteden aan de energie-infrastructuur, hittebestendigheid en het anders omgaan met hemelwater. Voor woningen geldt een EPC-eis vanuit het Bouwbesluit. Voorkeur hierbij is om nieuwbouw meteen energieneutraal te realiseren, of ervoor te zorgen dat zonder desinvesteringen aan de wettelijke EPC-eis wordt voldaan.

De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling zal volledig gasloos en conform de BENG-norm worden gerealiseerd. Dit zorgt er voor dat de woningen geen CO2 uit zullen stoten. Daarnaast wordt het plangebied voorzien van een groene inrichting van de openbare ruimte waardoor het 'Urban Heat Island Effect' word tegengegaan. Ook wordt de watergang verbreed. Deze ontwikkelingen zorgen er voor dat de negatieve effecten van klimaatverandering zoals onder andere hittestress en wateroverlast worden geminimaliseerd. Daarmee kan worden verondersteld dat het planvoornemen in lijn is met de Duurzaamheidsvisie 2030 en uitvoeringsprogramma Klimaat.

3.3.9 Bestuurakkoord 2022 - 2026: 'Dichtbij doen, samen sterk vooruit'

Het bestuursakkoord 'Dichtbij doen, samen sterk vooruit' vormt de basis van het beleid voor de bestuursperiode 2022-2026. In het akkoord staat hoe het college van burgemeester en wethouders wil besturen en wat de belangrijkste doelstellingen zij tijdens de bestuursperiode.

Breda, de negende stad van Nederland, is met zijn historische binnenstad, zijn karakteristieke dorpen en zijn groene omgeving omgeving een aantrekkelijke plek om te wonen, werken en recreëren. Maar net als in de rest van het land staat de woningmarkt in Breda de laatste jaren steeds mee onder druk. En met de hoogste vierkantemeterprijs na de Randstad is wonen in Breda voor een grote groep inwoners niet meer vanzelfsprekend. De gemeente ziet in dat de gehele woningmarkt op slot zit. het is nodig dat wonen in Breda voor starters, alleenstaanden en tweeverdieners mogelijk en betaalbaar blijft. De gemeente Breda zet zich daarom in om de ontwikkelingen op de woningmarkt zo veel mogelijk bij te sturen.

De gemeente gaat strakker sturen op woningen voor de eerdergenoemde doelgroepen. Hiervoor maakt de gemeente onderscheidt tussen een aantal categorieën woningen. De doelstellingen sluiten zoveel als mogelijk aan bij de Nationale Woon- en Bouwagenda. Dit is 30% sociaal, 40% midden en 30% vrijesector. De afgelopen jaren bleek dat de ambitie van middendure woningen moeilijk is te realiseren. Tegelijk is er de grootste behoefte aan woningen in dit segment. De komende tijd wordt er derhalve extra aandacht besteed aan deze categorie. Voor de 40% midden gaat de gemeente in gesprek met de markt, waarbij realisatie het uitgangspunt is. Dit houdt in dat de gemeente hun processen verder moet versoepelen en versnellen en dat kansen gegrepen moeten worden waarbij er per casus word bekeken welke percentages de meeste kansen opleveren.


Doorwerking plangebied
De woningbouwontwikkeling sluit goed aan bij de ambitie uit het bestuursakkoord. Het wordt een aantrekkelijke duurzame woonbuurt en er is ruimte gereserveerd voor groen. Tevens wordt aan de afspraak gehouden om geen extra sociale huurwoningen toe te voegen aan de wijk. Het aantal sociale huurwoningen in de wijk blijft gelijk, doordat voor elke sociale huurwoning die wordt toegevoegd binnen het plangebied, elders in de wijk een sociale huurwoning wordt omgevormd naar middeldure huur.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voorziet in het realiseren van woningen, woonzorgeenheden en een (ondergrondse) parkeergarage ter plaatse van een braakliggend terrein in de wijk Geeren-Noord te Breda.

De woningen worden verdeeld over vier gebouwen. De hoogbouw aan Cornelis Joosstraat doet mee in reeks en ritmiek van de overige torens gelegen aan de Maasdijk en Cornelis Joosstraat. Het gebouw bestaande uit 47 appartementen en 10 bouwlagen krijgt een hoogte van circa 32,5 meter. Het gebouw met 70 appartementen en 4 bouwlagen zal over een hoogte van circa 14,5 meter beschikken. Het gebouw dat direct ten oosten grenst aan het park kent twee hoogtes. Het noordelijke deel met 30 appartementen en 4 bouwlagen krijgt een hoogte van circa 14,5 meter en het zuidelijke deel dat bestaat uit 42 appartementen en 8 bouwlagen, heeft een hoogte van circa 26,5 meter. Aan de oostelijke zijde zullen maatschappelijke voorzieningen komen voor woonzorgcentrum Raffy. Dit gebouw met 5 bouwlagen, bedoeld voor woonzorg, kent een hoogte van circa 19,5 meter.

Het plangebied wordt voorzien van een natuurlijke uitstraling. Zo wordt de openbare ruimte tussen de gebouwdelen in het oosten en westen van het plangebied voorzien van een parkachtige indeling met groen, bomen en wandelpaden, zie hiertoe paragraaf 3.3.4. Daarnaast zal de zuidelijk gelegen watergang worden verbreed en zal er aan de oever van de watergang een vlonder worden gerealiseerd.

Naast de realisatie van de (deels halfverdiepte) parkeergarage zullen er eveneens parkeerplaatsen op maaiveld worden gerealiseerd aan de Bernard de Wildestraat en de Willem de Bruynstraat. Ook op het binnenterrein van het meest westelijk gelegen gebouw zullen parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Aan de randen van de Bernard de Wildestraat en de Willem de Bruynstraat worden eveneens enkele bomen geplaatst. Navolgende afbeelding geeft een plattegrond van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022219008-VG01_0010.png"
Figuur 10: Beoogde ontwikkeling plangebied. In het oostelijk deel van het plangebied is ruimte voor 54 woonzorgeenheden.

4.2 Programma

4.2.1 Programma

Het programma voor de locatie aan de Bernard de Wildestraat te Breda is als volgt:

  • 189 appartementen (sociale huur en middeldure huur en koop), bestaande uit:
    1. 1. 72 sociale huurwoningen;
    2. 2. 98 middeldure huurwoningen;
    3. 3. 19 middeldure koopwoningen;
  • 54 woonzorgeenheden voor zorgbehoevenden met 24-uurs zorg.

De wijk kent een variatie aan woningtypes, appartementen tot grondgebonden twee-onder-een-kap woningen. De toekomstige 189 appartementen zijn verdeeld over vier gebouwen. Het aantal sociale huurwoningen in de wijk blijft gelijk, doordat voor elke sociale huurwoning die wordt toegevoegd binnen het plangebied, elders in de wijk een sociale huurwoning wordt omgevormd naar middeldure huur.

De toekomstige woonzorgeenheden bevinden zich in het oostelijke deel van het plangebied. Het plangebied wordt goed ontsloten door een viertal wegen.

4.2.2 Doelgroep

De voorgenomen ontwikkeling kent een breed pakket aan doelgroepen. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aan de Bernard de Wildestraat richt zich met name op de volgende huishoudens:

  • Starters;
  • Alleenstaanden en stellen zonder kinderen;
  • Doorstromende gezinnen;
  • Vitale ouderen;
  • Zorgbehoevenden.

4.3 Beeldkwaliteitsplan

Er is een beeldkwaliteitsplan opgesteld met criteria en referentiebeelden voor de beoogde beeldkwaliteit van zowel de openbare ruimte als de nieuwe bebouwing aan de Bernard de Wildestraat. In het beeldkwaliteitsplan zijn vijf pijlers opgenomen:

  • pijler 1 Groenruimte; het geheim van Hoge Vucht
  • pijler 2 ensemble; helderheid & samenhang
  • pijler 3 geheugen van de plek; structuur en materiaal
  • pijler 4 (be)leefbaar groen; interactie publiek en privaat
  • pijler 5 duurzaamheid; integratie gebouwtechniek

Dit beeldkwaliteitsplan doorloopt een aparte procedure gelijktijdig met het bestemmingsplan. Bij vaststelling van het bestemmingsplan zal eveneens het beeldkwaliteitsplan worden vastgesteld en gelijktijdig ter inzage worden gelegd met het vastgestelde bestemmingsplan. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de diverse relevante omgevingsaspecten aangehaald en wordt het plan hieraan getoetst.

5.2 Verkeer En Parkeren

5.2.1 Verkeer

Het plangebied wordt voor autoverkeer ontsloten via de omliggende bestaande wegen. De te realiseren woningen zijn te bereiken voornamelijk via de Bernard de Wildestraat. De nieuwe woningen hebben een bepaalde verkeersgeneratie tot gevolg. Deze wordt berekend aan de hand van de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (publicatie 381). Hierbij is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijk' met de ligging 'rest bebouwde kom'. Er is, worst-case, uitgegaan van de maximale normen. Op basis van de normen zal het nieuwbouwplan 1.266 extra motorvoertuigen per etmaal genereren voor een gemiddelde weekdag (zie onderstaande tabel). Door de ligging in een woonwijk wordt verwacht dat de omliggende wegenstructuur de toename in motorvoertuigbewegingen goed kan verwerken.

Type woning Aantal CROW-norm (per woning) Verkeersgeneratie
Huur, appartement, duur 189 6,0 1134
Woonzorgeenheden 54 Niet bekend* 132
1.266

*Uitgaande van de parkeerberekening is voor de uitbreiding van woonzorgcentrum Raffy een parkeerbehoefte van 22 parkeerplaatsen. Uitgaande van een turnover van 3 komt dit neer op 132 mvt/etmaal

5.2.2 Parkeren

Op basis van de parkeernormen, zoals vervat in de 'Nota parkeernormen Breda (2021)', is het aantal benodigde parkeerplaatsen voor het plangebied bepaald. Het plangebied ligt in het gebiedstype 'overig gebied'. Op basis van de gehanteerde parkeernormen vereist het ruimtelijk initiatief 228 parkeerplaatsen. Dit is inclusief het aandeel voor de woonzorgeenheden (22 parkeerplaatsen).

Uit het parkeeronderzoek (zie bijlage 1) is aangetoond dat de uitbreiding van woonzorgcentrum Raffy binnen de bestaande parkeergarage kan worden afgewikkeld. Dit betekent dat op eigen terrein minimaal 206 parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd voor de appartementen.

De parkeerbehoefte van de bewoners bedraagt op basis van de parkeernormering in totaal 154,2 parkeerplaatsen. Voor de nieuwbouw worden op eigen terrein, op parkeerdekken met slagbomen, 64 parkeerplaatsen (parkeerdek west) en 66 parkeerplaatsen (parkeerdek oost) opgenomen voor de bewoners zelf. Totaal zijn dat 130 pp. op de parkeerdekken, derhalve is er respectievelijk een tekort van 23,4 parkeerplaatsen voor bewoners op de dekken. Een tekort kan op eigen terrein of overcapaciteit in de bestaande straten worden opgevangen. Gelet op de in het parkeeronderzoek aangetoonde ruime overcapaciteit is dit een reële correctie.

De parkeerbehoefte van de bezoekers van de appartementen bedraagt 74 parkeerplaatsen (73,2 parkeerplaatsen) en zal (deels) worden gerealiseerd in de openbare ruimte. Op basis van het huidige stedenbouwkundig plan worden er in de openbare ruimte 53 parkeerplaatsen gerealiseerd. Mede gelet op het salderen van de bestaande parkeerplaatsen binnen de openbare ruimte zijn er voldoende parkeerplaatsen voor bezoekers.


Middels een voorwaardelijke verplichting is geborgd dat voor de gewenste ontwikkeling voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Er is middels het parkeeronderzoek aangetoond dat op eigen terrein, dan wel de openbare ruimte voldoende ruimte is om aan de parkeerbehoefte te kunnen voldoen.

5.3 Geluid

5.3.1 Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet inzicht worden geboden in de aanvaardbaarheid van de ontwikkeling vanuit akoestisch oogpunt. Het geluidsaspect is relevant in relatie tot industrielawaai (geluidsbelasting door activiteiten), wegverkeerslawaai en/of spoorweglawaai. Voor een toetsing aan de akoestische belasting door activiteiten (van bedrijven) wordt verwezen naar paragraaf 5.5 Bedrijven en milieuzonering. Toetsingskader is de Wet geluidhinder en enkele uitvoeringsbesluiten.

Wegverkeerslawaai
Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) dient bij een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:

  • de toevoeging van een nieuwe woning of andere geluidsgevoelige functie binnen de zone van een weg;
  • de aanleg van een nieuwe weg;
  • de reconstructie van een bestaande weg.


In de Wgh zijn grenswaarden opgenomen met betrekking tot de geluidbelasting op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevel is 48 dB en mag in principe niet worden overschreden. Onder bepaalde voorwaarden, als maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn en het voldoen aan de grenswaarden onoverkomelijke bezwaren ontmoet van landschappelijke, stedenbouwkundige of financiële aard, mag de geluidbelasting hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde. In dat geval is een ontheffing nodig en dient een hogere waarde te worden vastgesteld.

De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximumsnelheid. De Wet geluidhinder gaat niet over wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Om te concluderen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening moeten ook de wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/ uur geldt worden betrokken in de afweging. In het uitgevoerde onderzoek naar wegverkeerslawaai zijn de relevante 30 km - wegen om die reden ook betrokken (zie volgende subparagraaf).

Aantal rijstroken Zone breedte
Stedelijk gebied 1 of 2
2 of 3
200 meter
350 meter
Buiten stedelijk gebied 1 of 2
3 of 4
5 of meer
250 meter
400 meter
600 meter

5.3.2 Onderzoek

Door K+ is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan. Hieronder worden de belangrijkste conclusies weergegeven.

Het akoestisch onderzoek is noodzakelijk omdat het plan is gelegen binnen de geluidzone van de Cornelis Joosstraat, Doornboslaan en Groenedijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de Willem de Bruynstraat, Bernard de Wildestraat en Tilman Suysstraat (niet gezoneerde wegen) tevens opgenomen in het akoestisch onderzoek.

Ten aanzien van de geluidgezoneerde wegen wordt de voorkeurgrenswaarde uitsluitend overschreden op een deel van de appartementen ten gevolge van de Cornelis Joosstraat. De geluidbelasting ten gevolge van de Cornelis Joosstraat is maximaal 58 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh).

Bij de gemeente Breda is een verzoek ingediend voor het verlenen van een hogere waarde. De gemeente Breda heeft op basis daarvan het hogere waardenbesluit vastgesteld en verleend. Conform het “Ontheffingenbeleid Wet geluidhinder” van de gemeente Breda dient elke woning over minimaal één geluidluwe gevel te beschikken indien de voorkeursgrenswaarde met meer dan 5 dB wordt overschreden of als maatregel een dove gevel wordt gecreëerd. Onder geluidluwe gevel wordt verstaan dat de gevelbelasting niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor elk van de te onderscheiden geluidbronnen. Ter plaatse van de zuidgevel van het dichtst nabij de Cornelis Joosstraat gelegen appartementencomplex wordt de voorkeursgrenswaarde met meer dan 5 dB overschreden.

Voor de niet-gezoneerde wegen (30 km/h) hoeft niet te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de weg wel meegenomen en zijn de optredende gevelbelastingen beschouwd volgens de systematiek van de Wet geluidhinder.

Op basis van het akoestisch onderzoek is gebleken dat de voorkeurgrenswaarde voor de Willem de Bruynstraat en Bernard de Wildestraat de voorkeurgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Omdat geen sprake is van een gezoneerde weg, is het niet nodig om een ontheffing te verlenen en is een hogere waardenbesluit ten aanzien van deze weg niet nodig. Formeel hoeven ten gevolge van deze weg geen maatregelen te worden getroffen aan de gevel. Uit het oogpunt van wooncomfort en gezondheid en op grond van de Bouwbesluit-eisen moeten maatregelen getroffen worden om een binnenniveau van 33 dB te garanderen.

De voorkeursgrenswaarde wordt op een deel van de appartementen aan de Cornelis Joosstraat overschreden. Zie de bijlagen voor het volledige akoestische onderzoek.

De maximale ontheffingswaarde wordt nergens overschreden. De geluidbelasting ten gevolge van de Cornelis Joosstraat is maximaal 58 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh). Bij de gemeente Breda is een verzoek ingediend voor het verlenen van een hogere waarde. De gemeente heeft het hogere waardenbesluit vastgesteld en verleend.

- In de voorliggende situatie kan als ontheffingscriterium worden aangedragen dat de appartementen een open plaats tussen de aanwezige bebouwing opvullen.

- Het treffen van maatregelen aan de bron in de vorm van een andere wegverharding zou kunnen worden overwogen. Hiermee is een geluidreductie van maximaal 5 dB te realiseren.De geluidbelasting kan daarmee niet worden teruggebracht tot de voorkeursgrenswaarde of lager. De kosten voor dergelijke maatregelen worden geraamd op .100.000,- (200 m * 10m* .50,-). Omdat op dit deel ook rotondes en een kruising is gelegen, is het toepassen van stil wegdek niet duurzaam, omdat dit asfalt lijdt onder het afremmende en optrekkende verkeer. Het aanbrengen van een stiller wegdek om de geluidbelasting ten gevolge van de Cornelis Joosstraat terug te dringen is uit het oogpunt van praktische uitvoerbaarheid, beheer en onderhoud niet wenselijk.

- Gezien een hogere waarde is vastgesteld, stelt de gemeente aan deze ontheffing aanvullende voorwaarden. Conform het Ontheffingenbeleid Wet geluidhinder van de gemeente Breda dient elke woning over minimaal een geluidluwe gevel te beschikken indien de voorkeursgrenswaarde met meer dan 5 dB wordt overschreden of als maatregel een dove gevel wordt gecreeerd. Onder een geluidluwe gevel wordt verstaan dat de gevelbelasting niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor elke bronsoort. Ter plaatse van de zuidgevel van de twee dichtst nabij de Cornelis Joosstraat gelegen appartementencomplexen wordt de voorkeursgrenswaarde met meer dan 5 dB overschreden. De appartementen grenzend aan deze gevels dienen over een geluidluwe gevel te beschikken. In bijlage V van het akoestisch onderzoek is een afbeelding opgenomen met daarop aangegeven voor welke appartementen in een geluidluwe gevel dient te worden voorzien. Er wordt beoogd om de geluidluwe gevels ter plaatse van de zijgevels van de appartementen te realiseren middels loggia's met een dichte borstwering en/of akoestisch absorberende plafonds.

- Conform het Bouwbesluit worden in deze situatie eisen gesteld aan de minimale gevelgeluidwering. Gezien de gemeente het hogere waardenbesluit heeft vastgesteld, moet voor de nieuwe woningen worden aangetoond welke geluidwerende maatregelen aan de gevel noodzakelijk zijn om te kunnen voldoen aan het gestelde in Afdeling 3.1 van het Bouwbesluit. De minimaal vereiste geluidwering is het verschil in geluidbelasting (zonder aftrek artikel 110g Wgh) en 33 dB. In bijlage IIb van het akoestisch onderzoek is de benodigde karakteristieke geluidwering opgenomen.

Ter plaatse van een deel van de appartementen aan de Willem de Bruynstraat en de Bernard de Wildestraat is een gevelbelasting vastgesteld boven de voorkeursgrenswaarde. De geluidbelasting ten gevolge van deze weg is maximaal 55 dB. Er is sprake van een 30 km/h zone, zodat niet getoetst hoeft te worden aan de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is deze weg wel meegenomen en zijn de optredende gevelbelastingen beschouwd volgens de systematiek van de Wet geluidhinder.

Uit het oogpunt van woonomfort en gezondheid wordt geadviseerd om maatregelen te treffen om een binnenniveau van 33 dB te garanderen. Zie bijlage IIb bij het akoestisch onderzoek.

Geluidseffecten van het plan op de omgeving
De realisatie van het project zorg voor een toename van het verkeer op de omliggende wegen. Door de toename van het verkeer kunnen de geluidbelastingen op bestaande woningen toenemen. In het kader van de ruimtelijke afweging is een onderzoek verricht naar deze toename. Zie hoofdstuk 5 van het akoestisch onderzoek.

De hoogste toename van de cumulatieve geluidbelasting op de bestaande bebouwing ten gevolge van de verkeer aantrekkende werking van het plangebied bedraagt 1,0 dB. De toename is lager dan de drempelwaarde van 2 dB conform artikel 1 van de Wet geluidhinder bij wegreconstructie(s). Derhalve zijn geen aanvullende maatregelen nodig om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen.

5.3.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling. In het juridisch-planologisch traject is door de gemeente Breda het hogere waardenbesluit vastgesteld en daarmee een hogere waarde verleend. Hierbij dient te worden voldaan aan het gemeentelijke geluidbeleid van de gemeente Breda. Het realiseren van een binnenniveau van 33 dB is niet onhaalbaar.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Toetsingskader

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.

Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.


Om te bepalen of een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:

  • het project behoort tot de lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die is opgenomen in de Regeling NIBM;
  • het project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (1,2µg/m³);

Voor woningbouwlocaties geldt een NIBM-grens (3% criterium) van = 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

5.4.2 Onderzoek

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 189 appartementen en 54 woonzorgeenheden. Rekening houdende met het Besluit NIBM is de ontwikkeling 'niet in betekenende mate'.

Op basis van de NSL-monitoringstool is daarnaast gekeken naar de luchtkwaliteit rondom het plangebied. In onderstaand tabel is te lezen dat wordt voldaan aan de grenswaarden.

Id NO2 ug/m³ PM10 ug/m³ PM10 overschrijdingsdagen PM2.5 ug/m³ Jaar
15862520 18.9 18.8 6.7 11.7 2020
15862681 19.2 18.9 6.8 11.8 2020
15862539 17.6 18.3 6.4 11.4 2020
15862541 18.6 18.8 6.7 11.7 2020
15864692 18.4 18.7 6.7 11.7 2020
15864725 18.8 18.8 6.7 11.7 2020
Norm 40 40 35 25

5.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.5 Bedrijven En Milieuzonering

5.5.1 Toetsingskader

Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.

Richtafstanden
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' . In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd.

Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Omgevingstype
De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Voorbeelden van gebieden met functiemenging zijn horecaconcentratiegebieden, stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen, woon-werkgebieden met kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies en lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en andere bedrijvigheid.

5.5.2 Onderzoek

De beoogde woningen zelf vormen geen functie die volgens de (indicatieve) brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' gezoneerd dient te worden ten opzichte van milieugevoelige functies in de omgeving. Medewerking aan dit project is echter pas mogelijk indien blijkt dat een goed woon- en leefklimaat in de woningen gegarandeerd is, alsmede dat bedrijven in de omgeving door de nieuwe woonfunctie niet in hun activiteiten worden gefrustreerd.


Het voorliggende plangebied is gelegen in de wijk Geeren-Noord, aan de rand van de bebouwde kom van Breda. Gelet op de omgeving kan het gebied worden aangemerkt als 'rustig woongebied'. In de directe omgeving van het plangebied zijn vrijwel uitsluitend bedrijven in de milieucategorie 1 of 2 toegestaan, zie hiervoor ook navolgende afbeelding. Alleen ten zuidoosten van het plangebied worden ook bedrijven toegestaan in milieucategorie 3.2. In onderstaand tabel zijn de richtafstanden en de feitelijke afstanden weergegeven. Uit het tabel blijkt dat ruimschoots kan worden voldaan aan de genoemde richtafstanden.

Binnen het plangebied wordt ook ruimte geboden aan maatschappelijke functies, namelijk de uitbreiding van woonzorgcentrum Raffy met 54 woonzorgeenheden (waarvan 4 bestaande uit logeerkamers). Uitgaande van de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' dient er tussen de woningen en de maatschappelijke bestemming een afstand te worden aangehouden van 30 meter. Aangezien de nieuwe bestemmingen direct aan elkaar grenzen wordt hieraan niet voldaan. Hierbij kan worden aangegeven dat het concept wat hier wordt beoogd een combinatie is tussen wonen en zorg, waarbij er enige samenhang is tussen de verschillende woonvormen. Ondanks de situatie dat niet aan de richtafstanden kan worden voldaan, kan redelijkerwijs worden aangenomen dat gelet op de aard en omvang van het woonzorgcentrum, de integraliteit van het ontwerp en het beoogde zorgconcept, er sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor de toekomstige woningen en dat de maatschappelijke functies niet onevenredig worden belemmerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022219008-VG01_0011.png"
Figuur 11: Uitsnede omliggende bestemmingen
Bedrijf Richtafstand (VNG) (m) Feitelijke afstand (m)
1. Bedrijventerrein 100 430
2. Gemengd (max. categorie 2) 30 70
3. Maatschappelijke functies 30 45
4. Maatschappelijke functies 30 100
5. Centrum (max categorie 2) 30 160

Kort samengevat zal in de toekomstige situatie voor de beoogde woningen sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat en worden bestaande inrichtingen in de omgeving niet in hun bedrijfsuitvoering belemmerd. Vanuit het aspect milieuzonering bestaan er kortom geen belemmeringen voor de te realiseren woningen.

5.5.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.6 Geur

Het plangebied bevindt zich niet binnen een geur- en/of stankcirkel, waardoor het aspect geur geen belemmeringen oplevert voor de realisering van het bouwplan.

5.7 Kabels En Leidingen

In het plangebied bevinden zich geen planologisch te beschermen kabels en leidingen. Alvorens de werkzaamheden zullen plaatsvinden zal er een KLIC-melding worden uitgevoerd. Door de Gasunie is aangegeven dat er geen belemmeringen zijn voor de leidingen die zij beheren.

5.8 Externe Veiligheid

5.8.1 Toetsingskader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.

In de landelijke wet- en regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:

  • activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water.


Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.

De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico kan op de kaart worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Via het plaatsgebonden risico wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd. Bij het groepsrisico wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Samen met de hoogte van groepsrisico moet andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is.

Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting.

5.8.2 Onderzoek

Met het planvoornemen worden maximaal 189 appartementen en 54 woonzorgeenheden gerealiseerd. Woningen en woonzorgeenheden zijn kwetsbare object waardoor er een toetsing aan de veiligheidseisen dient te worden uitgevoerd. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer ten opzichte van risicovolle objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022219008-VG01_0012.png"
Figuur 12: Uitsnede Risicokaart (plangebied indicatief blauw omlijnd)

Risicovolle inrichtingen
In de nabijheid het plangebied zijn enkele risicovolle inrichting gelegen. Echter zijn deze risicovolle inrichtingen gelegen op een dermate grote afstand dat de risicovolle inrichtingen geen belemmering vormen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

Risicovolle buisleidingen
In het westen van het plangebied is een risicovolle buisleiding gelegen. De afstand tot de buisleiding is dermate groot (circa 1.400 meter) dat de ligging van de buisleiding geen belemmering vormt voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

Risicovolle transportroutes
Het plangebied ligt (zoals een groot deel van de stad Breda) binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg-Breda. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico is derhalve noodzakelijk voor de juridisch-planologische procedure

Navolgend wordt aangegeven welke maatregelen in geval van een calamiteit getroffen kunnen worden. De Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant dient in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen. Voorliggend planvoornemen wordt ter toetsing voorgelegd aan de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. De opmerkingen en aanvulling zullen te zijner tijd aan de toelichting worden toegevoegd.

Zelfredzaamheid
Afhankelijk van het type stof, windrichting en plaats van de calamiteit kunnen hoge concentraties optreden. Via waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) en NL-Alert worden personen in de omgeving gewaarschuwd. Bij een calamiteit met giftige gassen is het handelingsperspectief binnen blijven en schuilen. Ventilatievoorzieningen moeten eenvoudig centraal uitgeschakeld en/of dichtgezet kunnen worden. Ramen en deuren moeten worden gesloten en aanwezigen moeten inpandig schuilen tot het gevaar is geweken.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Het plan is gelegen in de wijk Geeren-Noord en is goed bereikbaar voor hulpdiensten vanuit diverse richtingen. De dichtstbijzijnde brandweerkazerne (teteringen) bevindt zich 7 à 8 minuten rijden van het plangebied. De brandweerkazerne Breda bevindt zich 8 tot 10 minuten rijden van het plangebied. In de nabijheid van het plangebied zijn voldoende opstelmogelijkheden voor hulpdiensten aanwezig. Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten als gevolg van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron.

Advies Veiligheidsregio
De veiligheidheidsregio heeft advies gegeven op onderhavig plan. Het advies is als bijlage toegevoegd aan onderhavige toelichting.

5.8.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.9 Ecologie En Stikstof

5.9.1 Toetsingskader

De bescherming van de natuur is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming (Wnb) geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en gebieden de uitvoering van het plan niet in de weg staan. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.

Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook in dit kader zijn de provincies het bevoegd gezag.

5.9.2 Onderzoek

Er is door BRO een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd voor het plangebied. In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies vermeld. Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.

In onderstaande tabel is samengevat of de voorgenomen ontwikkeling negatieve effecten kan hebben op beschermde soorten en/of gebieden, en wat de eventuele vervolgstappen zijn, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningstrajecten. In de tabel is tevens weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022219008-VG01_0013.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022219008-VG01_0014.png"


Gelet op de potentiële ecologische waarden kan het voorgenomen plan alleen in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid worden uitgevoerd, mits voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht wordt genomen:

  • Ten aanzien van broedvogels dient, om overtreding op voorhand redelijkerwijs te voorkomen, het bouwrijp maken van het plangebied buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd, of een controle moet de aanwezigheid van een broedgeval kunnen uitsluiten;
  • In het kader van de algemene zorgplicht is het noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor aanwezige individuen. Dit houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen.

Vervolgonderzoek
Middels een verkennend flora- en faunaonderzoek is vastgesteld dat de het plangebied mogelijk leefgebied voor de teunisbloempijlstaart bevat, en een extra veldbezoek gedurende het bladerloze seizoen nodig is om horsten van roofvogels en rust- en verblijfplaats van vleermuizen in de bomen binnen het plangebied uit te sluiten. Navolgend worden de belangrijkste conclusies van het vervolgonderzoek weergegegeven.

Teunisbloempijlstaart
Er zijn eitjes noch rupsen van de teunisbloempijlstaart aangetroffen op de aanwezige waardplanten. Met betrekking tot geschikte waardplanten is alleen teunisbloem aangetroffen binnen het plangebied. De aanwezigheid van een populatie teunisbloempijlstaart binnen het plangebied kan redelijkerwijs worden uitgesloten.

Roofvogelhorsten
Binnen het plangebied zijn geen (roofvogels)horsten aangetroffen. Wel is er een eksternest aanwezig binnen een plantaan in het zuiden van het plangebied. Tevens is er een eksternest aanwezig in een boom direct ten oosten van het plangebied, aan de Tilman Suysstraat. Er zijn geen sporen, zoals braakballen of prooiresten, aangetroffen die wijzen op gebruik van de eksternesten door een uilen- of roofvogelsoort. Wel zijn er enkele kleinere vogelnesten in de bomen aanwezig binnen het plangebied.

Vleermuizen
De bomen binnen het plangebied zijn grotendeels goed onderhouden, zonder holten, kieren of loshangende stukken schors. Een van de grote populieren is omgevallen, waarbij een gedeelte van de schors van de naastgelegen populier van de stam is geslagen. De randen van schors sluiten nog goed aan op de stam en er zijn geen loshangede stukken aanwezig. De aanwezigheid van een rust- of verblijfplaats van een boombewonende vleermuis binnen het plangebied kan redelijkerwijs worden uitgesloten.

Ooievaar
Gedurende de planontwikkeling is geconstateerd dat op een afgebroken populier een nest aanwezig is van een ooievaar. Voor de ooievaar is om die reden in overleg met omgevingsdienst een ecologisch werkprotocol opgesteld. Het ecologisch werkprotocol is opgenomen in de bijlagen. Het nest van de ooievaar betreft een jaarrond beschermd nest. Om de werkzaamheden mogelijk te maken wordt gewerkt conform de beleidslijn gesteld in nieuwsbrieven "Nieuwe Wet natuurbescherming" van de Provincie Noord- Brabant, van maart en november 2017. Allereerst zijn nestpalen geplaatst (maart 2023). Een paar maanden later (december 2023) is 7 dagen voor het verwijderen van de nestplaats van de ooievaar en de populier een controlerend onderzoek uitgevoerd, waarbij geen ooievaars zijn waargenomen op of rond het nest. Ook zijn er geen verse krijtsporen rond het nest/boom aangetroffen. Daarnaast geeft de NDFF/Waarneming.nl geen waarneming van de ooievaar binnen het plangebied sinds juli 2023. Ook bij de andere te kappen bomen zijn geen nesten aangetroffen, waarna het nest en mogelijke nestbomen zijn verwijderd binnen het plangebied (december 2023). Tot slot zijn de overige bomen binnen het plangebied verwijderd buiten het broedseizoen (september 2023).

Overige soorten
Binnen het plangebied kunnen ook andere diersoorten zoals vogels, zoogdieren en amfibieën aanwezig zijn. Hiervoor geldt een zorgplicht. Dit houdt in dat men zorg moet dragen voor aanwezige individuen, ook algemene soorten. Men moet deze dieren de tijd geven om het plangebied te verlaten. Weinig mobiele soorten als egel of pad kunnen met beleid naar buiten het plangebied worden verplaatst. Daarnaast zijn broedende vogels en hun nesten tijdens het broedseizoen beschermd. Geadviseerd wordt om het opgaand groen binnen het plangebied buiten het broedseizoen te verwijderen om verstoring van broedende vogels te voorkomen. Het broedseizoen loopt gemiddeld van half maart tot half augustus. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval.

5.9.3 Stikstof

Daarnaast heeft er een stikstofdepositie onderzoek plaatsgevonden waaruit blijkt dat er geen stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/j te verwachten valt op omliggende Natura 2000-gebieden (zie bijlage 4 met Aerius-berekening).

5.9.4 Conclusie

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen leefgebied van teunisbloempijlstaart, nestlocaties van roofvogels, dan wel potentiele rust- en verblijfplaatsen van een boombewonende vleermuissoort waargenomen. Overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming met betrekking tot teunisbloempijlstaart, roofvogels en een vleermuissoort is uitgesloten. Er hoeft geen ontheffing te worden verkregen, noch zijn er enige vervolgstappen noodzakelijk met betrekking tot deze soort(groep)en.

Wel dienen de volgende maatregelen in acht te worden genomen:

  • De kap van het opgaand groen dient buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. Het broedseizoen loopt globaal van half maart t/m half augustus;
  • Met betrekking tot de zorgplicht dienen eventueel aangetroffen dieren tijdens de werkzaamheden de kans te krijgen om het plangebied zelfstandig te verlaten. Bij soorten als egel en gewone pad kunnen de dieren met beleid verplaatst worden naar een veilige plek buiten het plangebied.

5.10 Bodem

5.10.1 Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden moet worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden bepaald of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Derhalve is een bodemonderzoek conform de NEN 5740 richtlijnen noodzakelijk.

5.10.2 Onderzoek

Er is door Econsultancy een vooronderzoek bodem uitgevoerd. In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies vermeld, voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, en de terreininspectie kan gesteld worden dat er milieuhygiënisch géén belemmeringen bestaan voor de voorgenomen bouwplannen op de onderzoekslocatie. De onderzoeksresultaten geven géén aanleiding voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag.

Het pad met puingranulaat is in principe verdacht op het voorkomen van asbest, waardoor Econsultancy formeel gezien een verkennend onderzoek asbest in bodem/puin zou moeten adviseren. Echter, uit het vooronderzoek blijkt dat het puingranulaat zeer waarschijnlijk omstreeks 2015 is toegepast, waardoor het niet aannemelijk is dat er asbest in het puin aanwezig is. De uiteindelijke beslissing hierover ligt bij de bevoegde overheid.

Op basis van het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecies” blijkt dat vooralsnog heel Nederland (voornamelijk de bovengrond) als “verdacht” wordt aangemerkt met betrekking tot de parametergroep PFAS. Dit betekent echter niet dat alle locaties per definitie verdacht zijn op PFAS bóven de toetsnorm. Verwacht wordt, dat er verspreid over de onderzoekslocatie gelijke gehalten aan PFAS voorkomen.

Uit de reeds bekende gegevens concludeert Econsultancy dat atmosferische depositie naar verwachting de enige (beperkte) bron van PFAS-verontreiniging op de locatie is. Van atmosferische depositie is bekend dat dit tot beperkt verhoogde PFAS-gehalten in bodem en water kan leiden.

Wanneer (op termijn) grond van de locatie wordt afgevoerd, is het raadzaam om in dit stadium ook de parameter PFAS in het onderzoek mee te nemen. De resultaten worden in dat geval indicatief getoetst aan de toepassingsnormen uit het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecies”.

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.

Verkennend bodemonderzoek en water
In opdracht van WonenBreburg is door Wematech Bodem Adviseurs B.V. in oktober en november 2022 een gecombineerd (water)bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het terrein aan de Bernard de Wildestraat te Breda. Doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de actuele (water)bodemkwaliteit en op basis hiervan na te gaan of er vanuit milieuhygienisch oogpunt mogelijke belemmeringen zijn om de voorgenomen grondruil en nieuwbouwplannen te realiseren. Het veldwerk is uitgevoerd in oktober en november 2022.

Bij de uitgevoerde grondboringen zijn op basis van zintuiglijke beoordeling bij de boringen A7 (50-80), A11 (0-15) en A12 (0-15) matige tot sterke bijmengingen met puin aangetroffen. Ter hoogte van de boringen A11 en A12 bestaat het vermoeden dat het hier een pad met halfverharding betreft. Bij diverse boringen zijn sporen van grind, beton en stenen aangetroffen met plaatselijk zwakke bijmengingen met steen en grind. Gezien de historie van de locatie zouden de bijmengingen samenhangen met het voormalige gebruik als stadstuinbouwproject. Er zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen en naar verwachting zijn deze bijmengingen dan ook niet verdacht op asbest. Verder zijn er geen relevante bijzonderheden en/of afwijkingen aangetroffen.

Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond van de drie bouwblokken niet verontreinigd is. Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond indicatief voldoet aan achtergrondwaarde grond. Met uitzondering van een klein deel (MMB04) van de ondergrond op het oostelijke bouwblok (voldoet aan klasse industrie bij toepassen en klasse wonen bij ontvangende bodem) , voldoet de ondergrond indicatief aan achtergrondwaarde grond.

Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat binnen de huidige functieklasse geen gebruiksbeperkingen hoeven te worden gesteld aan de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.

Geconcludeerd kan worden dat de onderzochte waterbodem voldoet aan klasse A als ontvangende waterbodem en verspreidbaar is bij toepassing onder water. Deze waterbodem is toepasbaar als bodemkwaliteitsklasse achtergrondwaarde industrie op landbodem en verspreidbaar op het aangrenzend perceel.

5.10.3 Conclusie

Op basis van het vooronderzoek bodem en verkennend bodemonderzoek kan worden gesteld dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.11 Water

5.11.1 Toetsingskader

Sinds november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het planvoornemen. De watertoets is erop gericht dat ruimtelijke ontwikkelingen in elk geval niet leiden tot nadelige effecten op het watersysteem. Nieuwe ontwikkelingen die leiden tot extra verharding dienen te worden gecompenseerd.

Ruimte maken voor water in plaats van ruimte onttrekken aan water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. Het watertoetsproces is één van de instrumenten om dit te bereiken. Het doel van de watertoets is het evenwichtig meewegen van de waterbelangen in het planvormingsproces om te komen tot een veilig, gezond en duurzaam watersysteem.

De planlocatie is gelegen binnen het beheersgebied van waterschap Brabantse Delta en de gemeente Breda.

Waterschap Brabantse Delta
Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Brabantse Delta. Het Waterschap is verantwoordelijk voor het waterkeringenbeheer, het oppervlaktewater en het transporteren en zuiveren van afvalwater. De hoofdlijnen voor het beheer van water- en zuiveringssysteem voor de periode 2022-2027 zijn opgenomen in het Waterbeheerplan. Het Waterbeheerplan geeft de basis aan doelstellingen en ambities weer. Het waterbeheerprogramma komt voort uit afspraken in de Omgevingswet. In de uitvoering van de werkzaamheden wordt rekeninggehouden met de toekomst: klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging voor een duurzaam en veerkrachtig waterbeheer. De waterbeheerders werken hiervoor integraal samen met gemeenten, die het beheer over de ruimtelijke ordening en openbare ruimte hebben.

Voor het beheer van het watersysteem is door de drie Brabantse waterschappen De Dommel, Aa en Maas en Brabantse Delta een gezamenlijke Keur opgesteld. De regels in de Keur hebben betrekking op het lozen, afvoeren, onttrekken of aanvoeren van grondwater en water uit sloten en andere watergangen. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Iedereen die werkzaamheden uitvoert of activiteiten plant in en nabij waterlopen of dijken, heeft met de Keur te maken en moet bij het niet voldoen aan de Algemene regels een vergunning aanvragen. Afhankelijk van de voorgenomen werkzaamheden is een melding of vergunning benodigd.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het waterschap een aantal uitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’.

Gemeente Breda
De gemeente Breda heeft een Stedelijk waterplan voor de periode 2019-2023 opgesteld. In Breda is het buitengewoon fijn wonen, werken, leren en leven, zowel voor jong als voor oud. Om dit zo te houden wil men meer robuuste groen- en waterstructuren krijgen in de stad en het buitengebied, die aantrekkelijk zijn voor mens en dier, om zo een klimaatbestendig watersysteem te verkrijgen. De gemeentelijke ambitie is dat het watersysteem duurzaam, maar ook doelmatig wordt ingericht.

Om de versnelde afvoer van verhard oppervlak te compenseren dient bij binnenstedelijke ontwikkelingen ruimte voorbehouden te worden. Hierbij geldt een bergingsnorm van minimaal 40 mm voor alle verhard oppervlak binnen het plangebied. Voor deze 40 mm dienen normaal gesproken robuuste systemen als vijvers en wadi’s aangelegd te worden. Voor de overige 20 mm kan gerekend worden met het volume voor water op straat. Hier staat dan alleen bij zeer hevige neerslag water. Een groen dak mag worden gezien als onverhard oppervlak indien een systeem met minimaal 20 mm waterberging gerealiseerd wordt. De gemeente Breda kijkt niet naar de toename van verhard oppervlak maar alleen naar de nieuwe situatie.

5.11.2 Onderzoek

Door Aeres Milieu B.V. is een watertoets opgesteld voor de ontwikkeling aan de Bernard de Wildestraat. In de bijlage is de watertoets opgenomen. Hieronder worden de belangrijke conclusies weergegeven.

Geadviseerd wordt om de appartementencomplexen en woningen circa 20 tot 30 centimeter boven de kruin van de weg aan te leggen om eventuele instroom en grondwateroverlast te voorkomen. De onderzoekslocatie ligt niet in een (grond)waterbeschermingsgebied. Bij eventuele bemaling en lozing ten behoeve van de nieuwbouw wordt aangeraden de kwaliteit van het onttrokken water vast te stellen/te monitoren. Door het planvoornemen is geen toekomstige (grond)waterverontreiniging te verwachten.

Om verontreiniging van het oppervlaktewater te vermijden dient er gebouwd te worden met niet-uitloogbare en duurzame bouwmaterialen. Het is mogelijk om vanuit het plangebied hemelwater vertraagd hemelwater te lozen op het oppervlaktewater, mits hiervoor toestemming is verleend door het waterschap Brabantse Delta. Afhankelijk van het afstromend oppervlak dient er een voorzuivering, doormiddel van een zandvanger of bezinking, aangelegd te worden om de waterkwaliteit te waarborgen.

Ten behoeve van de nieuwbouw wil men in het zuidwestelijke deel circa 178,05 m² oppervlaktewater dempen. Het dempen van een primaire watergang dient één op één gecompenseerd te worden met nieuw oppervlaktewater. Ter plaatse van de voorgenomen nieuwbouw bevindt zich de inlaat van het westelijk aanwezige hemelwaterriool (HWA buis 400 mm van Groenedijkplein e.o.). Hiermee dient rekening gehouden te worden bij de verdere planuitwerking. Ter compensatie van deze demping wordt oostelijk nieuw water gegraven. In het huidige planvoornemen is het voornemen om circa 626,64 m2 nieuw water aan te leggen waardoor de waterberging in het gebied toeneemt. Voor deze wijziging is een watervergunning benodigd. De aanvraag voor de watervergunning dient tijdig gestart te worden in verband met de doorlooptijd. Voorafgaand is een vooroverleg met het waterschap en de gemeente geadviseerd. De overige 448,59 m2 (626,64 m2 – 178,05 m2) kan gebruikt worden voor het bergen van het hemelwater. Gerekend met een bergingshoogte van 30 centimeter bedraagt de bijkomende hemelwaterhoeveelheid ca. 134,57 m3. Voor de resterende waterbergingshoeveelheid van 155,93 m3 (290,5m3 – 134,57m3) wordt centraal binnen het plangebied een wadi aangelegd.

Centraal binnen het plangebied is ca. 357,6 m2 wadi gepland voorzien met een diepte van 50 cm. Bij een waterdiepte van 30 cm wordt de benodigde waterberging voor het plangebied ingepast. Er is de mogelijkheid om meer waterberging ter plaatse van de wadi te creëren (en zo een minder diepe voorziening) middels de toepassing van IT-kratten . De overloop vindt middels een IT-leiding plaats op het oppervlaktewater. Hierin dient een knijpvoorziening ingepast te worden voor een vertraagde leegloop.

Bij de nieuwbouw zal een gescheiden rioolstelsel aangelegd worden zodat het vuilwater separaat aangeboden kan worden aan de gemeente. Voor de aansluiting op het gemeentelijke rioolstelsel dient te zijner tijd een aanvraag te worden ingediend bij de gemeente Breda. Hemelwater dient zoveel mogelijk op eigen terrein verwerkt te worden.

5.11.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het plan, wel dient er rekening te worden gehouden met de hierboven genoemde randvoorwaarden met betrekking tot riolering, watercompensatie en waterberging. Daarnaast dient er een watervergunning aangevraagd te worden voor het aanleggen van het nieuwe oppervlaktewater.

5.12 Cultureel Erfgoed

5.12.1 Toetsingskader

In 'Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025' is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Cultureel erfgoed is vastgelegd in de beleidsadvieskaart 'Breda's Erfgoed, deel 1 Archeologie' en gebouwd erfgoed is vastgelegd in de Beleidsadvieskaart 'Breda's Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed'. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.

5.12.2 Archeologie

De bescherming van archeologisch erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet.

De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta). De bescherming heeft als doel om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt” uit het verdrag van Valletta worden meer archeologische resten in situ behouden.

Doorwerking plangebied
Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een lage archeologische verwachting op de 'Archeologische Beleidskaart' van de gemeente Breda, zie figuur 13. Voor dergelijke gebieden geldt dat bodemingrepen zijn toegestaan tot een maximale oppervlakte van 5 ha en wanneer er geen sprake is van mer-plichtige ontwikkelingen. De voetprint van de te realiseren bebouwing blijft ruimschoots onder de ha. Archeologisch onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022219008-VG01_0015.png"
Figuur 13: Uitsnede archeologische beleidskaart

5.12.3 Historische geografie en gebouwd erfgoed

Uit de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat:

  • in het plangebied of op nabijgelegen percelen geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten aanwezig zijn;
  • de gronden in plangebied zijn gewaardeerd ‘gebouwd of aangelegd na 2008’ (overgrote deel) en ‘onbepaald’ (zuidwestelijke deel dat nog bebouwd is; De Toerist);
  • de aangrenzende gronden rondom het plangebied gewaardeerd zijn als:
    1. 1. lage cultuurhistorische waarde (Cornelis Joosstraat, Tilman Suysstraat, Bernard de Wildestraat, Willem de Bruynstraat, David het Kindstraat);
    2. 2. middelhoge cultuurhistorische waarde (Watergang tussen de wegen Tilman Suysstraat, Henri Partoesstraat, Cornelis Florisstraat en Bernard de Wildestraat en de bomenstructuur tussen de David het kindstraat, Cornelis Florisstraat en Willem de Bruynstraat);


Van nadelige effecten door het woningbouwplan op monumenten of cultuurhistorische waarden in het plangebied is geen sprake. Nader cultuurhistorisch onderzoek is niet benodigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0758.BP2022219008-VG01_0016.png" Figuur 14: Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart Breda (Bron: Gemeente breda)

5.12.4 Conclusie

Het aspect cultureel erfgoed vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

5.13 Explosieven

In januari 2018 heeft Saricon voor de gemeente Breda een vooronderzoek conventionele explosieven uitgevoerd. Uit de daarin opgenomen risicokaart blijkt dat het plangebied als niet verdacht gebied kan worden aangemerkt. Het aspect explosieven vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.14 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

5.14.1 Toetsingskader

Bij besluit van 21 februari 2011 is het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het meer in lijn brengen van het besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Dit houdt in dat onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter heeft gekregen. Met dit wijzigingsbesluit is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Dit strekt tot het bepalen of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst een m.e.r.-plicht volgt en voor activiteiten op de D-lijst volgt dan wel een m.e.r.(beoordeling). Hierbij is (onder meer) de bij de activiteit behorende drempelwaarde van belang.

Vanaf 16 mei 2017 is de Herziening van de m.e.r- wetgeving in werking getreden. Als een project (activiteit die voorkomt in Bijlage D van het Besluit m.e.r.) nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben moet een initiatiefnemer dit melden bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag moet dan binnen 6 weken beslissen of een m.e.r.plicht geldt.

5.14.2 Aanmeldingsnotitie

Voor de beoogde ontwikkeling is een aanmeldingsnotitie m.e.r. opgesteld. De aanmeldingsnotitie m.e.r. is toegevoegd aan de bijlagen van voorliggend bestemmingsplan. Het bevoegd gezag beslist of er een m.e.r.-plicht geldt.

De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Het planvoornemen ligt daarnaast ver beneden de aangegeven drempelwaarden en er is geen sprake van cumulatie met andere projecten. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden zoals ook blijkt uit voorgaande paragrafen. Geconcludeerd wordt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk wordt geacht.

In de notitie wordt het bevoegd gezag geadviseerd te besluiten dat er geen MER behoeft te worden vastgesteld.

5.15 Duurzaamheid En Gezondheid

5.15.1 Algemeen

Breda heeft een ambitieuze en integrale visie op duurzaamheid opgesteld voor de stad, zoals in paragraaf 3.3.5 nader is beschreven. Er wordt de komende jaren vol ingezet op vergroening, zodat Breda in 2030, als eerste stad van Europa, oogt en functioneert als groen park. Met het planvoornemen voor de bernard de Wildestraat wordt maximaal bijgedragen aan het behalen van deze ambitie. Er wordt een duurzame leefomgeving gerealiseerd. Op sociaal gebied door woningen aan te bieden voor verschillende doelgroepen en de openbare ruimte en woningen te ontwerpen waar het geluk en de gezondheid van bewoners centraal staan. Op groen gebied door een klimaatadaptief landschap te ontwerpen dat de biodiversiteit van Breda verrijkt. Door duurzame energiesystemen te integreren, wordt het planvoornemen energieneutraal.

Met de ontwikkeling van de Bernard de Wildestraat wordt invulling gegeven aan het Uitvoeringsprogramma Klimaat 2017-2020 waarbij in het bijzonder een bijdrage wordt geleverd aan:

  • verdere verduurzaming van woningen door energieneutrale woningen en zorgeenheden te realiseren;
  • benutten van opwekken van duurzame energie;
  • maatregelen om extreme regenval en droogte het hoofd te bieden.

5.15.2 Klimaatadaptief landschap

De impact van klimaatverandering op de leefomgeving vraagt om maatregelen. Er dient meer regenwater geborgen te worden, hittestress dient beperkt te worden en biodiversiteit dient verrijkt te worden. Vooral de komst van nattere winters en hete zomers zijn een grote opgave voor de toekomst van Breda. Voor het planvoornemen aan de Bernard de Wildestraat zijn de oplossingen voor de klimaatopgaven integraal onderdeel van het ontwerp en de inrichting van het plangebied. Er wordt aangesloten bij het Uitvoeringsprogramma Klimaat 2017-2020 en er worden zichtbare oplossingen gerealiseerd die ook bruikbaar en schaalbaar zijn voor andere buurten.

5.15.3 Waterberging

Om het planvoornemen waterveilig te realiseren, zal genoeg waterbergende capaciteit voorzien. Dit wordt op meerdere schaalniveaus gerealiseerd: bij de woning door middel van bijvoorbeeld groene daken, in de openbare ruimte en in de huidige watergang, waarbij de neerslag zo lokaal mogelijk gebufferd, geborgen en zoveel mogelijk zichtbaar in de bodem geïnfiltreerd wordt.

Aan de groene ruimtes en vlonder worden functies gekoppeld, zoals ontspanning en ontmoeting. Daarnast vormen de groene plekken een belangrijke factor in de waterberging, daar het hemelwater direct kan infiltreren in de grond. Door de waterberging beleefbaar en bruikbaar te maken voor de bewoners wordt het belang van een goede waterhuishouding onderstreept.

5.15.4 Hittestress

De openbare ruite van het plangebied wordt zo groen mogelijk ingericht. Daarnaast wordt de watergang vergbreed. Water heeft van nature een verkoelende werking, al zal gezien de omvang van het waterlichaam slechts een minimale bijdrage worden geleverd aan het terugdringen van hittestress. Door de natuurlijke inrichting van de openbare ruimte zal de hittestress afnemen.

5.15.5 Biodiversiteit

Door de aanleg van een parkachtige openbare ruimte wordt de lokale biodiversiteit gehandhaafd en verrijkt. Hierbij wordt ingezet op een rijke mix van vooral inheemse soorten, die zowel voor vlinders, bijen als vogels belangrijk zijn. Hiernaast zorgt het voor een aangename leefomgeving voor de bewoners van de Bernard de Wildestraat. Vruchtdragende beplanting fungeert als voedselbron voor vogels en insecten en refereert aan de unieke geschiedenis van de plek. Een afwisselende geur, kleur en bloeiwijze van de beplanting zorgt ervoor dat het groen in elk seizoen een ander karakter aan de wijk geeft en komt de biodiversiteit ten goede. Naast bomen en heesters worden ook vaste planten, bloemrijk gras en bolgewassen toegepast, wat een goed milieu vormt voor insecten.

5.15.6 Duurzame energie

Het planvoornemen zal worden gerealiseerd conform de BENG-normen.Voor onderhavig initaitief kan gebruik worden gemaakt van bestaande collectieve warmtebronnen zoals stadsverwarming, of door de aanleg van nieuw collectieve warmtebronnen zoals WKO. Het toepassen van zonnepanelen behoort tot de mogelijkheden en hangt samen met de eventuele inrichting van groene daken en het behalen van de BENG-norm.

5.15.7 Bodemenergiesystemen

Voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bestaat de mogelijkheid om gebruik te maken van collectieve bestaande warmtebronnen zoals stadsverwarming.

5.15.8 Gezondheid

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van wooneenheden en het natuurlijk inrichten van de openbare ruimte. Aan de groene ruimtes en vlonder worden functies gekoppeld, zoals ontspanning en ontmoeting. Daarnaast zorgt een natuurlijke leefomgeving voor een verbeterde kwaliteit van de leefomgeving. Dit komt de mentale en fysieke gezondheid van de toekomstige bewoners ten goede.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Jurisdisch-planologische Opzet

De in deze toelichting beschreven planuitgangspunten zijn juridisch-planologisch vertaald in het bestemmingsplan, dat bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing en verantwoording van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en aanwezige en/of op te richten bouwwerken, alsmede de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Plansystematiek

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.

Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen). In hoofdstuk 1 (Inleidende regels) worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen, moeten worden gemeten. In het volgende hoofdstuk (Bestemmingsregels) wordt ingegaan op de bestemmingen en hun gebruik. Daarna volgt het hoofdstuk (Algemene regels) waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene bouw-, gebruiks- en afwijkingsregels en algemene procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Ook zijn in dit hoofdstuk specifieke gebiedsaanduidingen opgenomen. Hoofdstuk 4 (Overgangs- en slotregels) gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die moeten worden overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

6.3 Beschrijving Van De Bestemmingen

Groen
Binnen deze bestemming is het groen opgenomen. Gebouwen mogen niet worden gebouwd. In deze bestemming is de uitwisseling van functies in het openbare gebied niet aan de orde. Naast het feitelijke groen zijn binnen deze bestemming bijvoorbeeld wel speelvoorzieningen en ondergeschikte verhardingen in de vorm van voet- en fiets paden toegestaan.

Maatschappelijk
Het oostelijk deel van het plangebied krijgt de bestemming 'Maatschappelijk'. Dit deel betreft de uitbreiding van woonzorgcentrum Raffy. Om de flexibiliteit van de functie maatschappelijk en wonen te behouden is ervoor gekozen om de aanduiding 'wonen' op te nemen. Hierdoor is het mogelijk op de begane grond mogelijk om woningen te realiseren, mits voldaan wordt aan het maximum aantal woningen zoals opgenomen in de algemene regels.

Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. De bouwhoogte is op de verbeelding aangeduid. In het zuidelijk deel is een maximum bebouwingspercentage opgenomen, waardoor niet het gehele bouwvlak kan worden bebouwd. Daarnaast is aangrezend het bouwvlak de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' opgenomen. Dit maakt het mogelijk dat over een deel van deze aanduiding balkons gesitueerd worden, met inachtneming van de gestelde voorwaarden.

Verkeer
Binnen deze bestemming zijn de in het plangebied gelegen wegen bestemd tot ‘Verkeer’, met daarbij behorende voorzieningen en bouwwerken.

Water
De bestaande en nieuw te graven watergang krijgt de bestemming 'Water'. Binnen deze bestemming zijn water en de daarbij behorende voorzieningen toegestaan.

Wonen
Het overgrote deel van het plangebied bestaat uit woningen. In de regels is opgenomen dat maximaal 189 woningen zijn toegestaan. Hierbij geldt ook dat een minimum onderverdeling geldt tussen de woningaantallen dat gekoppeld is aan de Doelgroepenverordening. In het oostelijke bouwvlak is tevens de aanduiding 'maatschappelijk', waardoor naast wonen ook maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan. Dit om de gewenste flexibiliteit in het plan te behouden.

Op de verbeelding zijn op twee plekken de parkeergarage aangeduid. Binnen deze aanduiding is uitsluitend een parkeergarage toegestaan, gecombineerd met de voorzieningen voor wonen.

Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. De bouwhoogten zijn op de verbeelding aangeduid. Balkons zijn toegestaan en kunnen tevens de bestemmingsgrenzen overschrijden mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van Breda verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de gemeente Breda besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Echter is met de ontwikkelende eigenaar van de gronden die binnen het plangebied gelegen zijn, een anterieure overeenkomst gesloten zoals is bepaald in artikel 6.24 Wro, voordat het bestemmingsplan is vastgesteld, zodat de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet geldt. In deze anterieure overeenkomst zijn de afspraken -gemaakt over het verhalen van kosten- op afdoende wijze vastgelegd.

De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. De planologische ontwikkeling leidt tot een waardevermeerdering van de grond. De kosten die initiatiefnemer maakt zijn een investering ten einde de waardevermeerdering te kunnen realiseren. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd, is er sprake van een positief saldo. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen, zoals bijvoorbeeld de gemeente Breda. De gemeente heeft met de initiatiefnemer het verhalen van de plankosten vastgelegd in een anterieure overeenkomst. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Er zijn wettelijke eisen met betrekking tot de voorbereiding en totstandkoming van een bestemmingsplan. Artikel 3.8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan de in afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geregelde uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uov) van toepassing is. Dit houdt in dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven.

Dientengevolge zijn de volgende stappen te onderscheiden:

  • Vooroverleg;
  • Vaststellingsprocedure.

7.2.1 Participatie

De gemeente Breda hanteert bij initiatieven de participatieleidraad 'samen plannen maken in stad en dorpen'. Het doel van participatie is betere besluitvorming en hogere kwaliteit van plannen, waarbij alle belangen zijn in beeld en meegewogen. Om dit te realiseren dient de omgeving vroegtijdig betrokken te worden in het proces van besluitvorming en door het verzamelen van (lokale) kennis, ervaringen, perspectieven, belangen en creativiteit. De opbrengst verrijkt en verbetert de plannen. Het participatieplan is als separate bijlage opgenomen.

In de leidraad worden vier stappen aangegeven waar initiatiefnemers zich aan moeten houden:

  • participatieplan maken
  • participatieniveau bepalen
  • participatieplan uitvoeren
  • participatieverslag maken.

WonenBreburg heeft in samenwerking met Buurtbinders het participatietraject gestart op niveau 1: raadplegen. Een verslag/analyse van het participatietraject is als bijlage opgenomen. Buurtbinders heeft zowel gesprekken gevoerd met omwonenden alsmede professionals uit de wijk. Zo is er met 75 bewoners gesproken en hebben er dialogen plaatsgevonden met organisaties als Surplus jongerenwerk, de wijkraad, wijkbeheerder, Grotebroer/Zus, Bs het Noorderlicht en Krypton.

Over het algemeen is er een hoge mate van betrokkenheid onder de omwonenden. Het meest besproken thema bleek sociale huur. Sociale huur als invulling van de nieuwbouwplannen stuitte op verzet en wordt verbonden aan achterstand en angst voor (nieuwe) criminaliteit. Omwonenden zijn bang dat de wijk in de afgrond glijdt als de verkeerde afslag wordt genomen.

Er zijn een aantal conclusies geformuleerd welke een richting geven voor de verdere planontwikkeling:

  • Sociale huur is een heikel punt, met name omdat bewoners de verbinding maken met achterstand, ervaringen/sentiment uit het verleden en huidige problematieken in de wijk. Het aandeel sociale huur is op basis van het omgevingsdialoog gereduceerd van 50% naar 30%. In de regels is het aandeel sociaal huur verhoogd naar 38% in verband met de gewenste flexibiliteit in het bouwplan.
  • WonenBreburg zal zorgvuldig de contacten met omwonenden moeten behouden. Bewoners die hebben aangegeven graag betrokken te blijven is vastgelegd;
  • Sociale partners in de wijk dienen te worden betrokken;
  • Aandacht dient te worden besteed aan de communicatie richting de media.

Daarnaast zijn vrijwel alle geadresseerden en belanghebbenden erg enthousiast over het park. Er is veel behoefte aan groen in de buurt en een mooi en open park is voor velen welkom.

Op 23 mei 2022 heeft initiatiefnemer het planvoornemen inclusief de doorgevoerde wijzigingen gedeeld met de buurt.

Verder heeft op 11 januari 2024 een informatieavond plaatsgevonden. Deze informatieavond is georganiseerd door de gemeente Breda en de organisatie WonenBreBurg voor het nieuwbouwproject aan de Bernard de Wildestraat. De avond is bezocht door een tiental omwonenden, al dan niet geïnteresseerden in een woning/appartement. De algemene sfeer van de avond was rustig. De vragen en opmerkingen waren over het algemeen positief en geïnteresseerd.

7.2.2 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties zijn in kennis gesteld en hebben de gelegenheid gekregen tot het geven van een reactie.

  • Provincie: heeft aangegeven dat het plan in overeenstemming is met de Interim omgevingsverordening;
  • Veiligheidsregio: in het advies van (d.d. 29 september 2022) is aangegeven dat bij nadere uitwerking van het bouwplan rekening moet worden gehouden met o.a. bereikbaarheid van het plangebied en bouwwerken, locatie van opstelplaatsen en locatie van bluswatervoorzieningen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zullen deze aspecten met de Veiligheidsregio worden afgestemd;
  • Gasunie: heeft aangegeven dat het plan geen invloed heeft op nabij gelegen leidingen;
  • Waterschap: in eerder stadium heeft er uitvoerig plaatsgevonden met het waterschap. De opmerkingen en adviezen zijn meegenomen bij het opstellen van de waterparagraaf.

7.2.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan heeft verder de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen. Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende een periode van zes weken ter visie gelegd, waarbij de mogelijkheid is geboden tot het indienen van zienswijzen. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 15 december 2023 tot en met 25 januari 2024 ter inzage gelegen. Tijdens deze terinzagelegging zijn er geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Parkeeronderbouwing

Bijlage 1 Parkeeronderbouwing

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 3 Quickscan Flora en fauna

Bijlage 4 Ecologisch Werkprotocol

Bijlage 4 Ecologisch werkprotocol

Bijlage 5 Stikstofonderzoek

Bijlage 5 Stikstofonderzoek

Bijlage 6 Vooronderzoek Bodem

Bijlage 6 Vooronderzoek bodem

Bijlage 7 Waterparagraaf

Bijlage 7 Waterparagraaf

Bijlage 8 Aanmeldingsnotitie M.e.r.

Bijlage 8 Aanmeldingsnotitie m.e.r.

Bijlage 9 Bewonersparticipatie

Bijlage 9 Bewonersparticipatie

Bijlage 10 Bezonningsstudie

Bijlage 10 Bezonningsstudie

Bijlage 11 Windstudie

Bijlage 11 Windstudie

Bijlage 12 Advies Veiligheidsregio

Bijlage 12 Advies veiligheidsregio

Bijlage 13 Gecombineerd Water- En Bodemonderzoek

Bijlage 13 Gecombineerd water- en bodemonderzoek

Bijlage 14 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 14 Beeldkwaliteitsplan