Teteringen, Woonakker
Bestemmingsplan - Gemeente Breda
Vastgesteld op 14-11-2024 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In het kader van de 'Versnellingsopgave Woningbouw' zijn een aantal locaties tegen het licht gehouden, die wezenlijk kunnen bijdragen aan de realisatie van extra woningbouw in de gemeente Breda. Woonakker Teteringen is één van deze locaties. Woonakker maakte eerder onderdeel uit van het MER van 2005 en het bestemmingsplan 'Bouverijen - Woonakker', zoals vastgesteld op 14 december 2006, maar voor het plandeel 'Woonakker' is het bestemmingsplan komen te vervallen na een gerechtelijke uitspraak.
In 2020 is een nieuwe start gemaakt met een gebiedsperspectief dat is opgesteld. Op basis daarvan heeft het college van B&W van Breda het besluit genomen om verder te gaan met de haalbaarheidsfase. Met de ontwikkelaars BPD en Van Wanrooij die, net als de gemeente Breda, grondposities in het gebied hebben, is eind 2020 een intentieovereenkomst getekend waarin afspraken zijn vastgelegd over het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek.
Van maart 2021 tot en met december 2021 is het haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd. Vele technische onderzoeken, teken- en rekensessies, een enquête, gesprekken en bijeenkomsten zijn de basis geweest voor de uitwerking van het stedenbouwkundig schetsontwerp en de conclusie dat in dit gebied mogelijkheden liggen om een passende dorpswijk te realiseren met inachtneming van de bestaande natuurwaarden en de diverse belangen in en om het plangebied. Ook de ontsluiting van de wijk en de effecten hiervan op de Oosterhoutseweg, zijn zeer uitvoerig onderzocht omdat hier een uitdaging ligt voor de (nabije) toekomst. Het haalbaarheidsonderzoek heeft geresulteerd in een ontwikkelingsvisie voor Woonakker, die door het college van B&W van Breda in februari 2022 is vastgesteld met een bijbehorend positief besluit over de haalbaarheid.
De beoogde ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. De gemeente Breda heeft aangegeven de beoogde ontwikkeling verder uit te willen werken in een stedenbouwkundig plan en wenst een nieuw juridisch-planologisch kader op te stellen. Het voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging Plangebied
Woonakker ligt ten noorden van Teteringen. De bestaande woningen aan de Mortelweg, die nu de noordrand vormen van Teteringen, kijken uit over het gebied. Aan de westzijde vormen de achterkanten van de erven van het Hoeveneind een rafelige rand. Deze rand heeft een landelijke sfeer. De Heistraat vormt de oostgrens, op dit smalle bomenlaantje wordt vooral gefietst. De noordzijde biedt de kans voor een open verbinding naar het landschap. Op dit moment wordt het gebied van circa 22,7 hectare gebruikt als akkerland, weide en voor boomteelt. In figuur 1.1 is het plangebied weergegeven op een luchtfoto.
Figuur 1.1: Ligging van het plangebied
1.3 Vigerend Plan
Het geldend planologische regime bestaat uit de bestemmingsplannen 'Buitengebied Teteringen 1983' (vastgesteld in 1984, geldend voor het grootste deel van het plangebied) en 'Bouverijen – Woonakker' (vastgesteld in 2009, geldend voor het noordelijke deel). De uitsnedes van beide plannen zijn opgenomen in figuren 1.2 en 1.3. De bestemming 'Woondoeleinden (uit te werken bestemming)' uit het bestemmingsplan 'Bouverijen - Woonakker' is door een gerechtelijke uitspraak niet onherroepelijk geworden, waardoor voor dit deel van het plangebied de agrarische bestemming uit het plan 'Buitengebied Teteringen 1983' geldt. Het plangebied heeft overwegend een agrarische of daaraan gerelateerde functie.
Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Teteringen 1983' met het plangebied rood omkaderd
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Bouverijen – Woonakker' met het plangebied rood omkaderd
Zowel voor wat betreft functie- als bouwmogelijkheden past de beoogde ontwikkeling niet binnen de kaders van de geldende bestemmingsplannen.
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in en rond het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie Noord-Brabant, de regio en de gemeente Breda. In hoofdstuk 4 volgt de beschrijving van de beoogde ontwikkeling en de ruimtelijke en functionele inpasbaarheid in de omgeving. Hoofdstuk 5 omvat de toets aan de sectorale aspecten. In hoofdstuk 6 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 7 wordt nader ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan en hoofdstuk 8 gaat over de communicatie en participatie rondom het plan 'Woonakker'.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Plangebied
Het plangebied voor de beoogde woonwijk Woonakker is circa 22,7 hectare groot. Het oorspronkelijke landschap van Woonakker bestond uit een kleinschalig houtwallenlandschap met akkertjes. De houtwallen omzoomden de akkers en bestonden veelal uit een mix van eik, berk, els en es, snoei- en kaphout voor divers gebruik. In de loop der tijd is schaalvergroting opgetreden en zijn de houtwallen verdwenen. Het gebied is in gebruik als akkerland, weide en voor boomteelt. De gronden zijn niet openbaar toegankelijk. Overige aspecten zoals Bodem, Water en Cultuurhistorie komen in de betreffende paragrafen aan bod. In figuur 2.1 is het plangebied weergegeven.
Figuur 2.1: vogelvlucht van het plangebied
2.2 Omgeving
2.2.1 Ruimtelijke en functionele opbouw Teteringen
Doordat Teteringen nooit is vastgegroeid aan Breda, heeft het dorp een open relatie behouden met het omliggende landschap. De vrije ligging ten opzichte van Breda en de groene randen geven het dorp een eigen gezicht. Vanuit heel Teteringen zijn de landelijke en recreatieve gebieden en routes van het buitengebied eenvoudig bereikbaar. Het plangebied wordt omringd door verschillende landschappen. Doordat het op de grens ligt van hoger gelegen zandgronden en lager gelegen moerige gronden, is er in de directe omgeving een grote variatie aan verschillende landschapstypen aanwezig. Het landschap aan de westzijde wordt gekarakteriseerd door de Lage Vuchtpolder en polder De Moeren. Aan de oostzijde wordt het beeld bepaald door bos- en heidegebieden. Het hoogteverschil zorgt er ook voor dat de afwatering van oost naar west door het gebied loopt.
De landschappelijke context van het gebied, de ontstaansgeschiedenis en het gebruik etc. komt uitgebreid aan bod in het stedenbouwkundige plan zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze toelichting.
2.2.2 Directe omgeving
De directe omgeving van het plangebied wordt gevormd door de bestaande woningen aan de Mortelweg, die nu de noordrand vormen van Teteringen. Deze woningen kijken uit over het gebied. Aan de westzijde vormen de achterkanten van de erven van het Hoeveneind een groene rand. Er is sprake van veel bosschages/erfbeplanting. Het betreft een historisch bebouwingslint met vrijstaande (voormalig) agrarische bebouwing op ruime groene percelen/erven. De Heistraat betreft eveneens een historisch lint en vormt de oostgrens, op dit smalle bomenlaantje wordt vooral gefietst. De noordzijde betreft landelijk gebied. De verkeersstructuren, waterlopen en omliggende bedrijven, kabels, leidingen en veiligheidsaspecten komen in de betreffende paragrafen aan bod.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante regionale beleid is opgenomen in paragraaf 3.4. Tot slot wordt in paragraaf 3.5 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:
- dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
- met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
- waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
- met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
- waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen. Zowel in de stad als daarbuiten;
- dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
- waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
- dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
- Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
- Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
- Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
De belangrijkste keuzes zijn:
- Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
- Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
- Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden
- Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen
Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijven. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Toetsing
Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding. Het mogelijk maken van nieuwe woningen aansluitend op Teteringen past binnen het rijksbeleid.
3.2.2 Nationaal Milieuprogramma (NMP)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en het Nationaal Milieubeleidskader (NMK) vormen de basis voor het Nationaal Milieuprogramma (NMP). Het streefbeeld in het NMP is een gezond, schoon en veilig leefmilieu in 2050, waarbij de milieugerelateerde risico's voor de gezondheid en het ecosysteem verwaarloosbaar zijn. Naast het bereiken van dit streefbeeld, zal het NMP een actieprogramma voor de lange termijn bevatten waarmee kan worden voorkomen dat drastische maatregelen moeten worden genomen zoals die in de stikstof en PFAS crises nodig waren.
Bij het opstellen van het NMP is gekozen voor de volgende invalshoeken:
- Vitale ecosystemen zijn van groot belang voor het borgen van een goede milieukwaliteit. Schone lucht, water en bodem zijn onmisbaar voor een gezond leven en een duurzame, welvarende economie (o.a. voor vruchtbare landbouwgrond en de opslag van onze drinkwatervoorraden). De ecosystemen in Nederland staan sterk onder druk en meer actie is noodzakelijk.
- Een gezonde leefomgeving is een leefomgeving waarin de gezondheidsrisico's verwaarloosbaar zijn en waar het prettig is om te wonen, werken en recreëren. Dit betekent dat er ruimte moet zijn voor wonen, natuur, mobiliteit en economische activiteiten. Al deze functies vragen om ruimte en beïnvloeden de (milieu)kwaliteit van de leefomgeving (o.a. geluidsoverlast of luchtvervuiling). Hierdoor ontstaat schaarste. Niet alles kan overal en daardoor moeten keuzes gemaakt worden.
- Een duurzame, circulaire economie is noodzakelijk om de mensheid blijvend te kunnen voeden en te kunnen voorzien van noodzakelijke goederen. Dit betekent dat we fundamenteel anders moeten omgaan met grondstoffen en streven naar een economie die voorziet in behoeften zonder onaanvaardbare milieudruk en zonder uitputting van natuurlijke hulpbronnen. Daarom wordt ingezet op een circulaire economie, REACH, biotechnologie en de safe-by-design aanpak.
Toetsing
De invalshoeken zoals verwoord in het NMP komen aan bod in de diverse paragrafen in hoofdstuk 5 'Omgevingsaspecten' van deze toelichting. De toetsing vindt dan ook plaats in de betreffende paragrafen.
3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is de juridische vertaling van het rijksbeleid. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de NOVI wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainport ontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.
Toetsing
Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding. De woningen worden echter wel mogelijk gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied van Teteringen, zoals bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Hier wordt nader op ingegaan in de onderbouwing met betrekking tot de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 Bro)
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, zoals bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening, moet ook worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. De geldende planologische mogelijkheden zijn vertrekpunt bij de beoordeling of iets een nieuwe stedelijke ontwikkeling is.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling van maximaal 580 woningen betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied. In het Besluit ruimtelijke ordening wordt 'bestaand stedelijk gebied' als volgt gedefinieerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur". In de huidige situatie is het plangebied onbebouwd en wordt het gebruikt voor agrarische activiteiten. Derhalve is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied en is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking noodzakelijk. Toetsing vindt plaats in Bijlage 2 De conclusies luiden als volgt:
Er moeten de komende jaren veel nieuwe woningen worden gerealiseerd. In het bestuursakkoord van de gemeente Breda is afgesproken om in de periode 2022-2026 in te zetten op 6.000 nieuwbouwwoningen. Woonakker is één van de locaties waar deze nieuwbouwwoningen zijn voorzien. In de regionale woondeal uit 2023 is Woonakker tevens als sleutelgebied in Breda aangewezen. Voor deze locatie is het uitgangspunt, dat de ontwikkeling vooral moet voorzien in een landelijk/dorps woonmilieu en een aanvulling op het woningaanbod in Teteringen moet zijn. Uit het gebiedsprofiel voor Teteringen blijkt dat er specifieke vraag is om senioren en empty nesters te laten doorstromen en starters te binden aan het dorp. Voor Woonakker is afgesproken dat de woningdifferentiatie als volgt is: 30% sociaal, 30% middelduur en 40% vrije sector.
Het bestemmingsplan maakt maximaal 580 woningen mogelijk in een brede mix voor diverse doelgroepen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de afspraken en de aanbevelingen uit de diverse onderzoeken en wordt aangesloten bij de woningbehoefte.
Het is niet mogelijk om binnenstedelijk in de gehele woningbehoefte van de gemeente Breda te voorzien. Zoals in de Omgevingsvisie Breda 2040 is beschreven, kan ongeveer 90% van de opgave binnenstedelijk worden gerealiseerd. Om ook in de dorpen te kunnen voorzien in de groeiende en veranderende woonbehoefte biedt de gemeente hier ruimte voor een gefaseerde groei van de woningvoorraad middels in- en uitbreiding. Woonakker in Teteringen is specifiek aangewezen als uitbreidingslocatie. Deze locatie is door de provincie grotendeels al aangemerkt als stedelijk concentratiegebied.
3.2.5 Conclusie
Het rijksbeleid vormt geen beperking voor de beoogde ontwikkeling.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hierin zijn vier hoofdopgaven te onderscheiden, die nauw met elkaar samenhangen:
- Werken aan de Brabantse energietransitie
- Werken aan een klimaatproof Brabant
- Werken aan de slimme netwerkstad
- Werken aan een concurrerende, duurzame economie
Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.
Toetsing
Uitbreiding van het bestaande stedelijk gebied in steden en dorpen is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete behoefte aan woningen. De kwalitatieve meerwaarde van Woonakker wordt beschreven in paragrafen 3.3.2.5 en 3.3.2.6. De woningbehoefte is behandeld in de voorgaande paragraaf.
3.3.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. De provincie heeft nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant was een tussenstap op weg naar de definitieve omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet. Als gevolg van artikel 10.13 Omgevingsverordening (overgangsrecht) is voor dit bestemmingsplan de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant nog van toepassing.
De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de Omgevingsvisie Nood-Brabant. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.
In de Interim omgevingsverordening zijn instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens is een aantal algemene basisprincipes opgenomen.
Figuur 3.1 Uitsnede kaart stedelijk gebied en erfgoed (Bron: Interim omgevingsverordening Noord-Brabant)
Het stedelijk gebied bestaat in de Interim omgevingsverordening uit 'stedelijk concentratiegebied' en 'kernen in landelijk gebied'. Het plangebied ligt grotendeels in het door de provincie aangewezen stedelijk 'concentratiegebied'. Binnen deze gebieden kan worden voorzien in de ruimte voor wonen, werken en andere verstedelijkingsopgaven, om zo de verstedelijking zo veel mogelijk te bundelen. Binnen het stedelijk gebied zijn verschillende mogelijkheden voor inbreiding, herstructurering en intensief, meervoudig ruimtegebruik. In artikel 3.42 'Duurzame stedelijke ontwikkeling' worden aspecten benoemd waar specifiek rekening mee dient te worden gehouden, zoals het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
3.3.3 Brabantse Agenda Wonen
De Brabantse Agenda Wonen is een agenda op hoofdlijnen en stippelt een koers uit voor (verdere) regionale samenwerking en vernieuwing van de woningbouwafspraken. Daarin nodigt de provincie alle subregio's uit om, samen met relevante partijen op de woningmarkt en de provincie, een regionaal perspectief op wonen te ontwikkelen.
Versnelling van de woningbouwproductie, vernieuwing en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad en het ombouwen van leegstaand vastgoed naar woningen zijn belangrijke doelen van de Brabantse Agenda Wonen. In deze agenda geeft de provincie aan welke accenten er de komende jaren liggen bij het bouwen en wonen en hoe zij zich hiervoor gaat inzetten.
In de Brabantse Agenda Wonen wordt genoemd dat ruim baan moet worden gegeven voor goede plannen. "Een beleid gericht op een duurzame verstedelijking en zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik biedt ruim baan voor 'goede plannen' binnen het bestaand stedelijk gebied van steden en dorpen. Ruim baan dus voor woningbouw op geschikte inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties en in leegstaand vastgoed, die aansluit op een actuele vraag en snel in aanbouw kan worden genomen."
Toetsing
De locatie is noodzakelijk om tot versnelling te komen. De actuele regionale afspraken over wonen en woningbouw staan in de SRBT-woondeal 2022-2030 (Stedelijke regio Breda – Tilburg, maart 2023). Elke gemeente neemt een aandeel van de regionale opgave van in totaal 39.210 woningen. Hierin is afgesproken dat Breda zich inzet voor de bouw van 5.251 woningen in de periode 2022-2026. Ook is Woonakker aangewezen als sleutellocatie. Deze locaties dragen bij aan de lokale opgave, maar zorgen er ook voor dat gemeenten aan regionale afspraken kunnen voldoen, zowel kwantitatief als kwalitatief (voldoende betaalbare woningen). Met dit project wordt daar aan voldaan.
3.3.4 Conclusie
Het provinciaal beleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Wel worden er voorwaarden gesteld met betrekking tot behoud en ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap (groenblauwe mantel) en bescherming van het grondwater (grondwaterbeschermingsgebied). Ook zal de stedelijke ontwikkeling moeten voldoen aan de voorwaarden voor duurzame stedelijke ontwikkeling zoals gesteld in de Interim Omgevingsverordening en de SRBT-woondeal.
3.4 Regionaal Beleid
Gemeente Breda behoort tot de regio West-Brabant, een samenwerkingsverband tussen 19 gemeenten in West-Brabant. Ook is de gemeente onderdeel van het netwerk BrabantStad, waarin het met de gemeenten 's-Hertogenbosch, Tilburg, Eindhoven en Helmond samenwerkt aan het verbeteren van de Brabantse concurrentiepositie en een duurzame groei van het stedelijke netwerk. Een aantal regionale beleidsstukken is reeds behandeld in de Ladderonderbouwing zoals opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting op het bestemmingsplan. Deze documenten zullen hier niet worden herhaald.
3.4.1 Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030
De Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 beschrijft, met een doorkijk naar 2040, de koers van de regio West-Brabant in een ruimtelijk casco. Dat casco biedt een gemeenschappelijk kader voor de samenwerkingspartners in de aanpak van opgaven die uiteengezet zijn in de ruimtelijke agenda. Het is de koers van West-Brabant, waarin bestaande ambities gekoppeld zijn aan strategische keuzes ten aanzien van structurele veranderingen op langere termijn.
De Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 ziet de streek als een aantrekkelijke woonregio die zich actief openstelt voor nieuwe inwoners. Hiermee wordt vooralsnog ingezet op groei van de bevolking. De bijbehorende woningbouwopgave wordt gezien als een kwalitatieve marktvraag, waarbij het onderscheid in verschillende subregionale woningmarkten met een eigen, herkenbaar karakter van belang is.
Toetsing
Voor het plangebied betekent het dat er vanuit de regio West-Brabant geen eisen of restricties geformuleerd zijn waar de nieuwe ontwikkeling aan moet voldoen.
3.4.2 Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen het regionaal beleid.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Inleiding
Een groot aantal gemeentelijke beleidsstukken is reeds behandeld in de ladderonderbouwing zoals opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting op het bestemmingsplan. Deze documenten zullen hier niet worden herhaald. Het betreft:
- Perspectief wonen Breda (september 2019);
- Gebiedsperspectief Woonakker Teteringen (maart 2020);
- Ontwikkelingsvisie Woonakker (december 2021);
3.5.2 Omgevingsvisie Breda 2040 'Breda, sterk en veerkrachtig'
Op 21 oktober 2021 is de omgevingsvisie Breda 2040 'Breda, sterk en veerkrachtig' vastgesteld door de gemeenteraad. In deze visie worden de ambities, doelen en opgaven tot aan 2040 uiteengezet. De doelen zien er als volgt uit:
- we versterken onze internationale en regionale positie;
- door ons centrum hoogstedelijk te ontwikkelen
- door ruimte te maken voor minstens 11.000 banen
- door meer dan 25.000 woningen te bouwen
- door met de regio het gezamenlijke voorzieningenniveau te versterken
- we realiseren een ongedeeld Breda;
- door samen te zorgen voor krachtige wijken
- door het verbeteren van de verbindingen tussen wijken
- we maken van Breda een stad in een park;
- door de openbare ruimte in te richten voor ontmoetingen en bewegen
- door te werken aan een toekomstbestendige stad
- door te verbinden met groen bevorderen we de gezondheid van onze inwoners
Door meer dan 25.000 woningen te bouwen
We verhogen onze woningbouwproductie structureel naar 1.500 woningen per jaar. Hierbij programmeren we adaptief en stemmen het aanbod af op de veranderende behoefte. We benoemen zoekgebieden, waar we indien nodig extra kunnen bouwen. De helft van deze woningbouw is betaalbaar. Deze woningen bouwen we met name in ons centrum. Hiermee trekken we meer bewoners met een stedelijke leefstijl aan. Daarnaast bieden we ruimte voor uitbreiding van onze dorpen om deze vitaal te houden.
Uitbreiding dorpen
We bieden ruimte om Bavel, Prinsenbeek en Teteringen uit te breiden met woningbouw. Dit doen we door aanvullende woningtypologieën toe te voegen die voorzien in de groeiende en veranderende woonbehoefte in onze dorpse woonmilieus. Hierbij worden voornamelijk woningen gebouwd voor starters en woningen die doorstroming mogelijk maken.
Figuur 3.4 kaart sterk Breda 'uitbreiding dorpen'
Op de kaart Veerkrachtig Breda zijn de (zoekgebieden voor) nieuwe woongebieden weergegeven. Het betreft zowel de herontwikkeling van gebieden binnen de bebouwde kom, als uitbreiding van de dorpen. Om grote aantallen nieuwe woningen mogelijk te maken in Bavel, Prinsenbeek en Teteringen is het noodzakelijk om de infrastructuur op orde te brengen en de bestaande mobiliteitsproblemen in deze dorpen op te lossen.
Figuur 3.5 kaart Veerkrachtig Breda 'nieuwe woongebieden'
Toetsing
Het plangebied is aangeduid als 'uitbreiding dorpen' en 'nieuwe woongebieden'. Het plan voorziet in de bouw van maximaal 580 woningen in een groene omgeving waarbij ingezet wordt op de ontwikkeling van natuurwaarden. Er is aandacht voor doorstroom vanuit het dorp van senioren en empty nesters en nieuwe concepten, bijvoorbeeld houtbouw. Dit sluit aan bij de ambities en doelen zoals verwoord in de omgevingsvisie van de gemeente Breda.
3.5.3 Bestuursakkoord 2022-2026 'Dichtbij doen, samen sterk vooruit'
In 2022 is een nieuw college gevormd en een nieuw bestuursakkoord gepresenteerd. (Dichtbij doen, samen sterk vooruit, Bestuursakkoord 2022 – 2026). Hierin is de ambitie vastgelegd om in deze bestuursperiode nog eens 6.000 nieuwe woningen extra erbij te bouwen, met een verdeling van 30% voor mensen met lage inkomens, 40% voor middeninkomens en 30% voor hoge inkomens.
Toetsing
Omdat de planvorming tijdens het nieuwe bestuursakkoord al ver gevorderd was, is voor Woonakker besloten om de verdeling van woningen aan te passen naar 30% sociaal, 30% middelduur en 40% vrije sector. Ten opzichte van het haalbaarheidsbesluit is er 10% meer sociale huur in het plan bij gekomen. Er blijft in de vrije sector ook voldoende ruimte voor CPO initiatieven.
3.5.4 Doelgroepenverordening gemeente Breda 2023
Bij raadsbesluit is op 20 april 2023 de 'Doelgroepenverordening gemeente Breda 2023' vastgesteld waarin regels zijn opgenomen ten aanzien van de realisatie, exploitatie en instandhouding van sociale en middeldure huur- en koopwoningen. De verordening geeft de gemeente de mogelijkheid om per woningbouwlocatie op basis van vigerend woonbeleid, waaronder de woonvisie en de gebiedsprofielen, van de gemeente Breda een afweging te maken ten aanzien van de samenstelling van het woningbouwprogramma.
Toetsing
Omdat de planvorming tijdens het nieuwe bestuursakkoord al ver gevorderd was, is voor Woonakker besloten om de verdeling van woningen aan te passen naar 30% sociaal, 30% middelduur en 40% vrije sector. Ten opzichte van het haalbaarheidsbesluit is er 10% meer sociale huur in het plan bij gekomen. Via de planregels is de realisatie en instandhouding van de sociale en middeldure woningen op basis van de Doelgroepenverordening geborgd. Van de 30% aan middeldure woningen wordt 5% als middeldure huurwoning en 25% als sociale koopwoning aangeboden.
3.5.5 Woonvisie (2013)
In december 2013 is de 'Woonvisie Breda, wonen in een dynamische tijd' vastgesteld. Breda streeft naar een kwalitatief goede, duurzame en gedifferentieerde woningvoorraad. Essentieel is dat de woningvoorraad aansluit bij de diversiteit in de vraag vanuit de verschillende groepen van bewoners en dat we vitale wijken hebben. Op 16 december 2014 heeft het college de Uitvoeringsagenda van de Woonvisie vastgesteld. In deze agenda benoemt de gemeente Breda de acties en prestaties waarmee de ambities en opgaven worden geborgd. Inmiddels is de nieuwe woonvisie 'Thuis in Breda Woonvisie 2024-2040' ontwikkeld en vastgesteld, zie paragraaf 3.5.7, en daarmee de Woonvisie 2013 vervallen. Ten tijde van het ontwerpbestemmingsplan gold de Woonvisie uit 2013 nog wel.
In de Uitvoeringsagenda van de Woonvisie wordt richting gegeven aan de uitvoering van de vier kernopgaven uit de Woonvisie:
- een aantrekkelijke en betaalbare woning voor iedereen;
- aantrekkelijk wonen voor iedereen: specifieke opgaven;
- een prettige woonomgeving;
- duurzaam wonen en leven.
Toetsing
De Woonvisie en Uitvoeringsagenda zijn gestoeld op de regionale woningbouwafspraken. Omdat de beoogde ontwikkeling past binnen deze kaders, vormt de Woonvisie Breda met bijbehorende Uitvoeringsagenda geen belemmering voor de uitvoering.
Er is behoefte aan de bouw van woningen in verschillende typologieën en prijsklassen. Er is binnen de planperiode (10 jaar) sprake van een regionale, gemeentelijke en lokale behoefte (zowel kwalitatief als kwantitatief).
De kwantitatieve woningbehoefte in Breda is overduidelijk. Dat blijkt niet alleen uit prognoses maar ook in de praktijk door afnemend aanbod en oplopende prijzen. Ook is duidelijk dat het aantal eenpersoonshuishoudens de komende jaren fors zal toenemen door de vergrijzing en individualisering.
Voor wat betreft het kwalitatieve aspect, wordt in de regionale woonvisie gesteld dat bij nieuwbouw 'de focus moet liggen op aanbod aan woningen dat ontbreekt en waarmee de voorraad aansluit op bevolkingsopbouw en samenstelling'. In de lokale woonvisie wordt gepleit voor voldoende levensloopbestendige woningen en het versterken en behouden van de identiteit van de variëteit aan woonmilieus in Breda.
3.5.6 Aanvulling op Woonvisie (2016)
De gemeenteraad heeft op 17 november 2016 de aanvulling op de Woonvisie 2013 vastgesteld, waarbij het uitgangspunt is: 'voldoende sociale en middeldure huurwoningen met betaalbare woonlasten in een prettige woonomgeving'. In deze aanvulling wordt ingespeeld op de actuele vraagstukken en ontwikkelingen in de sociale huur en middeldure huurvoorraad. Twee beleidsdoelen zijn hierin als leidend aangegeven. Ten eerste betreft het een uitbreidingsopgave voor sociale huurwoningen (20% van de stedelijke uitbreidingsopgave), voornamelijk in de vorm van appartementen voor jongeren en ouderen. Ten tweede betreft het een uitbreidingsopgave voor middeldure huurwoningen (10% van de stedelijke uitbreidingsopgave). Op deze wijze wordt ingezet op een strategische nieuwbouw zodat huurders die dat ook willen daadwerkelijk kunnen verhuizen naar een passende woonomgeving. Vanuit deze beleidsuitgangspunten wordt per project een afweging gemaakt in opgave, ieder project vraagt om maatwerk. Inmiddels is de nieuwe woonvisie 'Thuis in Breda Woonvisie 2024-2040' ontwikkeld en vastgesteld, zie paragraaf 3.5.7, en daarmee de Aanvulling op Woonvisie 2013 vervallen. Ten tijde van het ontwerpbestemmingsplan gold de Aanvulling op Woonvisie 2013 nog wel.
Toetsing
Van de woningen wordt minimaal 30% ten behoeve van sociale huur en 30% ten behoeve van middeldure huur en koop gerealiseerd. In totaal wordt 30% van de woningen gerealiseerd in het sociale segment, 30% in het middeldure segment en 40% in de vrije sector. Met dit programma wordt een gewenste toevoeging geleverd aan het huidige woonaanbod in Teteringen.
3.5.7 Thuis in Breda Woonvisie 2024-2040
Ten tijde van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is de nieuwe woonvisie 'Thuis in Breda Woonvisie 2024-2040 ' ontwikkeld. De Woonvisie is voor de zomer van 2024 vastgesteld en inmiddels bekend gemaakt. Daarmee zijn de Woonvisie uit 2013, zie paragraaf 3.5.5, en de aanvulling uit 2016, zie paragraaf 3.5.6, komen te vervallen.
Breda heeft een grote aantrekkingskracht. Het groene, gastvrije en grenzeloze karakter maken de stad en dorpen fijne plekken om te wonen. Daarnaast is de druk op de woningmarkt enorm groot.
In de visie staan plannen en maatregelen om ervoor te zorgen dat het in Breda fijn en betaalbaar wonen blijft. Enkele belangrijke punten zijn:
- Een levendig stadscentrum én groene en vitale dorpen en wijken.
- Bouwen, bouwen, bouwen van meer, met name betaalbare, woningen.
- Meer mogelijk maken met bestaande woningen: denk aan het delen, splitsen of optoppen van een woning.
- Ruimte voor collectieve woonvormen, waar je als bewoners 'naar elkaar omkijkt' en echt samenleeft.
Toetsing
De ontwikkeling van Woonakker is in lijn met de visie en draagt de ontwikkeling bij aan het realiseren van (betaalbare) woningen. Er is behoefte aan de bouw van woningen in verschillende typologieën en prijsklassen. Er is sprake van een regionale, gemeentelijke en lokale behoefte (zowel kwalitatief als kwantitatief).
De kwantitatieve woningbehoefte in Breda is overduidelijk. Dat blijkt niet alleen uit prognoses maar ook in de praktijk door afnemend aanbod en oplopende prijzen. Ook is duidelijk dat het aantal eenpersoonshuishoudens de komende jaren fors zal toenemen door de vergrijzing en individualisering.
3.5.8 Mobiliteitsvisie Breda
De gemeente Breda heeft 22 april 2021 nieuw parkeerbeleid vastgesteld. Daartoe is in 2019 een aantal richtingen geduid in de nota Bouwstenen voor de Mobiliteitsvisie (augustus 2019). Omdat parkeren ruimtelijk en financieel bepalend is voor nieuwbouwontwikkelingen, er vanuit de markt de roep is om flexibilisering van parkeernormen en om dubbelgebruik van parkeerplaatsen en omdat maatschappelijke trends wijzen op een lagere parkeerbehoefte, herijkt ook de gemeente Breda haar parkeerbeleid in samenhang met haar mobiliteitsbeleid. Dat betekent, dat in een Mobiliteitsplan aangegeven kan worden dat en hoe alternatieven zoals deelauto's, deelfietsen of mobiliteitsbudgetten (MaaS) ingezet worden, in nauwe samenhang met een gereduceerde parkeernormering.
Toetsing
Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan het aspect 'Verkeer en parkeren' is opgenomen in paragraaf 5.3.
3.5.9 Nota Parkeernormen Breda 2021
De Nota Parkeernormen Breda 2021 is vastgesteld op 29 april 2021 (gepubliceerd op 10 juni 2021) en beschrijft het aangepaste beleid op het gebied van parkeren van auto's en het stallen van fietsen. Het parkeerbeleid in Breda levert een bijdrage aan het goed toegankelijk houden van voorzieningen, werk- en woongebieden nu én in de toekomst. Huidige knelpunten worden opgelost en er wordt geanticipeerd op toekomstige ontwikkelingen. Het parkeerbeleid faciliteert de groeiende mobiliteitsbehoefte en is cruciaal voor een goede bereikbaarheid en leefbaarheid van de stad.
Gezien het toegenomen autobezit en -gebruik en de ruimtelijke en verkeerskundige gevolgen ervan (zoals overlast van parkeren in de openbare ruimte, onnodig zoekverkeer etc.) heeft een actualisatie van de parkeernormen plaatsgevonden. De actualisatie heeft betrekking op de hoogte van de parkeernormen, meer ruimte voor maatwerk en flexibiliteit en hoe wordt omgegaan met nieuwe vormen van mobiliteit zoals deelauto's. Ook fietsparkeren is sterk in ontwikkeling. De gemeente Breda heeft de ambitie om deze nieuwe inzichten een plek te geven in haar parkeernormenbeleid. De nieuwe normen zijn gebaseerd op de laatste inzichten en zijn in overeenstemming met die van vergelijkbare steden.
Toetsing
Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan het aspect parkeren is opgenomen in paragraaf 5.3.
3.5.10 Groenkompas gemeente Breda
In het Groenkompas ontvouwt de gemeente Breda de ambitie, doelen en opgaven voor het groen in Breda. Zij laten zien hoe en waar de kansen kunnen worden gepakt en op welke manier de bedreigingen en uitdagingen te lijf worden gegaan. Door goed voor het bestaande groen te zorgen en kansen te benutten om dit verder uit te breiden, maken we samen Breda toekomstbestendig.
Voor nieuwe ontwikkelingen in Breda zijn de volgende onderdelen uit het Groenkompas relevant: Nieuwe ontwikkelingen dienen, met de nieuwe Bredase Groen- & Parknorm, minimaal 20% tot 35% van het oppervlak te worden ingericht als openbaar groen. De hoeveelheid openbaar groen is afhankelijk van het type ontwikkeling en de locatie. Zo dient een hoger percentage groene openbare ruimte te worden ontwikkeld bij niet-grondgebonden woningen dan bij grondgebonden woningen. Voor dichtbebouwde delen van de stad geldt een uitzondering en kan met een lagere oppervlakte groen volstaan worden, mits voldoende vergroening door inzet van groene gevels en groene daken plaatsvindt. Om een natuurinclusieve, gebouwde omgeving te creëren dienen er groene maatregelen te worden getroffen. De te treffen maatregelen en het aantal maatregelen zijn afhankelijk van de omvang van de ontwikkeling, de locatie van de ontwikkeling, het type ontwikkeling en de doelsoorten, waaronder de mens. De toevoeging van groen moet zoveel mogelijk worden geclusterd om een zo robuust mogelijke groenstructuur te creëren. Het groen moet aansluiten op de reeds aanwezige groenstructuren in de omgeving. Minimaal de helft van de groene openbare ruimte bestaat uit natuurlijke en inheemse vegetaties. De aanleg moet gericht zijn op beplanting in de volle grond, eventueel ondersteund met maatregelen om de groeiplaats te vergroten of te verbeteren.
Toetsing
Met de natuurzone en het openbare groen in de wijk wordt ruim voldaan aan het streven naar 20% openbaar groen bij de grondgebonden woningen en 35% openbaar groen bij de appartementen in Woonakker. Het plangebied is circa 22,7 hectare en de natuurzone is circa 6,1 hectare (27%). Het plangebied zonder natuurzone is 16,6 hectare, waarvan 7,7 hectare (46%) ingericht wordt als groen. Hiermee voldoet het plan Woonakker ruimschoots aan de ambities van het Groenkompas.
Het landschapstype wat voor Woonakker het best passend is, is het 'kleinschalig stadslandschap'. Voor deze nieuwbouwlocatie van meer dan 2 hectare moet daarom gekozen worden voor vier keuzesoorten rood, twee keuzesoorten geel en één keuzesoort groen. De doelsoorten die voor de hand liggen zijn huismus, gewone dwergvleermuis, huiszwaluw, grootoorvleermuis, dagvlinders, wilde bijen en steenuil.
3.5.11 Richtlijn Groen en Water
Om de doelen uit het Groenkompas te realiseren worden in het Groenkompas onder andere de Groen- & Parknorm en de richtlijn Groene tuin geïntroduceerd. De Groen- & Parknorm en de richtlijn Groene tuin uit het Groenkompas zijn daarmee uitgewerkt in de Beleidsregels Groen en Water 2023.
Met de Groen- & Parknorm worden ontwikkelaars verplicht om een minimaal percentage van een nieuwe woonbuurt of nieuw bedrijventerrein in te richten als openbaar groen, om natuurinclusief te bouwen en om het openbare groen biodivers in te richten. De Richtlijn Groene tuin houdt in dat bij de ontwikkeling van nieuwe woonlocaties een oppervlaktepercentage ‘levend’ groen wordt verankerd in het bestemmingsplan/ omgevingsplan. De hoogte van het percentage is hierbij afhankelijk van de perceel grootte. De Groen- & Parknorm en de richtlijn Groene tuin worden nader uitgewerkt in het (paraplu)bestemmingsplan 'Water en Groen' dat als ontwerp ter inzage heeft gelegen.
Toetsing
Het plangebied ligt binnen het stedelijk gebied waar de Groen- en parknorm geldt. Uit de toetsing aan het Groenkompas, zie paragraaf 3.5.10, blijkt dat aan de normen en ambities wordt voldaan. Daarmee wordt tevens voldaan aan de verlichtingen uit de richtlijn Groen en Water.
3.5.12 Bomenkaart
De gemeente Breda hanteert de Bomenkaart om te bepalen welke houtopstanden wel en niet omgevingsvergunningplichtig zijn bij rooiwerkzaamheden.
Toetsing
Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan het aspect Bomen is opgenomen in paragraaf 5.9
3.5.13 Duurzaamheidsvisie Breda 2030
De Duurzaamheidsvisie 2030 is vastgesteld in 2016. De uitgangspunten van de Duurzaamheidsvisie 2030 zijn nog op hoofdlijnen actueel. De praktische ontwikkelingen op diverse duurzaamheid- en milieuthema's gaan ontzettend snel. Inzichten veranderen, nieuwe technische en maatschappelijke ontwikkelingen dienen zich aan. Er is gekozen de milieu thema's sectoraal, modulair te bespreken per factsheet.
De factsheets hebben koppelingen met diverse visies en beleidsstukken die zijn of worden opgesteld. Het doel is een evenwicht tussen sociale, milieu-, en economische aspecten bij alle ontwikkelingen, waarbij mogelijke cross-overs zoveel mogelijk worden benut.
Naast deze beleidsstukken zijn de volgende nota's ook relevant: 'Steek positieve energie in het klimaat' en 'Transitievisie warmte'. In de Klimaatnota 'Steek positieve energie in het klimaat' uit 2008 is de ambitie vastgelegd om in 2044 een CO2-neutrale stad te zijn. In 2012 is het gestelde doel van 7,5% ten opzichte van 2006 ruim gehaald. Het doel in 2015 in Breda is 25% CO2-reductie van 25% te realiseren en in 2020 45% CO2-reductie. Een blijvende inzet van de Gemeente Breda is nodig om doelen te halen en de transitie te versnellen.
Conform de Transitievisie warmte wordt in de basis geen stadsverwarming gerealiseerd bij nieuwbouw. Bij nieuwbouw is stadsverwarming geen gewenste oplossing, want in die situatie is stadsverwarming energetisch niet verstandig. Dit komt doordat het Amernet (lokaal warmtenetwerk met als bron de Amercentrale) vereist een invoer temperatuur van 125 °C. Nieuwbouwwoningen hebben aan water van 35 °C voldoende om de woning te verwarmen en voor tapwater is 60 °C nodig. Dat betekent dat er veel energie wordt verspild tussen de aanvoer van 125 °C en het gebruik als 60 of 35 °C.
De benodigde temperaturen voor nieuwbouwwoningen kunnen veel beter worden geproduceerd met bijvoorbeeld de warmtepomptechniek. Het bijkomende, maar niet te onderschatten, voordeel daarvan is dat de woningen ook kunnen worden gekoeld, iets wat met een warmtenet niet mogelijk is. Daarmee wordt het risico op oververhitting in de woningen weggenomen.
Het Rijk streeft ernaar geen aardgas meer te willen gebruiken als energievoorziening in 2050. Bij beoogde nieuwbouw is het advies om te kijken naar de energie-infrastructuur en de toekomstige hittebestendigheid van woningen.
Toetsing
Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan het aspect duurzaamheid is opgenomen in paragraaf 5.15.
3.5.14 Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Landschappelijk Raamwerk
Woonakker heeft het in zich om een unieke woonplek te worden binnen de gemeente Breda. De wijk krijgt een dorpslandelijke uitstraling die past bij het dorp Teteringen. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van het omliggende landschap en er worden nieuwe landschappelijke structuren toegevoegd, waardoor iedereen aan het landschap woont. Deze structuren vormen het landschappelijk raamwerk van Woonakker.
De historie van het landschap is de basis voor het concept van het stedenbouwkundig plan: 'Wonen aan het landschap'. Het planconcept bestaat uit het introduceren van een landschappelijk raamwerk dat refereert naar de voormalige landschappelijke beplantingsstructuren en het uitbreiden van de karakteristieke kamerstructuur van de erven aan het Hoeveneind. De basis van het concept is een robuust landschappelijk raamwerk, waarbinnen woonvelden gefaseerd ontwikkeld kunnen worden. Het landschappelijk raamwerk is het geraamte van het stedenbouwkundig plan en verbindt landschap en woonwijk met elkaar. Het zorgt ervoor dat voor iedereen in de nieuwe wijk het landschap nabij is. Het idee achter het concept is dat met het realiseren van dit landschappelijk raamwerk iedereen aan het landschap woont. Het landschappelijk raamwerk bestaat uit drie hoofdonderdelen: de natuurzone, de groenzones en landschapselementen.
Figuur 4.1 Landschappelijk raamwerk (bron: Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan Woonakker)
4.2 Stedenbouwkundige Opzet
Gelegen in het landschappelijk raamwerk liggen, gescheiden door de brede groenzones, drie woonvelden. Binnen de woonvelden zijn verschillende woonsferen te onderscheiden, die allemaal georiënteerd zijn op een groene kwaliteit, waardoor iedereen aan het landschap woont. De woonvelden en bouwblokken hierin hebben overwegend een oost-west richting, aansluitend bij de hoofdstructuur van de wijk, die is geïnspireerd op de historische verkavelingsstructuur.
Het stedenbouwkundig plan is flexibel, waardoor er verschillende verkavelingen voorstelbaar zijn. De stedenbouwkundige hoofdopzet biedt kaders waaraan de verkaveling moet voldoen. Voor het woongebied zijn een aantal uitgangspunten geformuleerd, onder andere ten aanzien van de verschillende woonsferen, de hiërarchie tussen - en positie van bebouwing, oriëntatie van woningen, hoogte van goten, verbijzonderingen in het plan (accenten en belangrijke kopgevels), duurzaamheid, natuur inclusief bouwen, dimensionering van de openbare ruimte en het inpassen van parkeren.
Binnen Woonakker zijn drie woonvelden te onderscheiden, afgewisseld door de brede groenstroken. Binnen de woonvelden is steeds een dorpse mix van woningen te vinden; rij-, twee-onder-een-kap- en vrijstaande woningen wisselen elkaar af, maar ook bijzondere woningtypes als patio-, rug-aan-rug-woningen of een senioren hof zijn mogelijk. De invulling van de woonvelden met bouwblokken versterkt het landschappelijk raamwerk door overwegend de oost-west richting te benadrukken. Op een aantal plekken in de wijk worden appartementen gebouwd, met een hoogte van maximaal vier bouwlagen. De appartementengebouwen vormen oriëntatiepunten in de wijk en zijn steeds gekoppeld aan de brede oost-west groenzones. Ze zorgen voor een verbijzondering aan de groenzones en variatie in de bebouwingswand. De appartementengebouwen krijgen een prominente kap met een lagere goot, waardoor de vorm refereert aan een grote 'schuur'. Een deel van de appartementen wordt in de kap gerealiseerd. De kaprichting versterkt wederom de oost-west richting van de wijk. De gebouwen zijn alzijdig en staan op een openbaar groen erf met een belangrijke functie voor ontmoeten, verblijven en spelen voor de bewoners en omwonenden. Aan de randen van de wijk bevindt zich de overgang naar het landschap. Hier wordt de hoofdopzet bepaald door een minder regulier bebouwingsbeeld. Er is een ruime hoofdopzet met woonerven en alzijdige blokken in het groen waar nadrukkelijk wordt ingezet op natuurinclusief bouwen en compact wonen in het landschap.
Figuur 4.2 Uitgangspunten stedenbouwkundige hoofdopzet (bron: Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan Woonakker)
Figuur 4.3 Woonsferen (bron: Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan Woonakker)
4.3 Programma
In de haalbaarheidsfase is onderzoek gedaan naar de woningmarkt in Teteringen, een peiling (enquête) uitgezet naar de woonwensen en is er een programmatisch onderzoek uitgevoerd, onder andere in samenwerking met corporatie Alwel, zorgaanbieders in Teteringen en GWI- Teteringen (Geschikt Wonen voor Iedereen). Uit het woningmarktonderzoek blijkt dat de grootste vraag komt van huishoudens die willen doorstromen. Vanuit de andere partijen wordt onder andere geadviseerd om gedifferentieerd en levensloopgeschikt te bouwen voor senioren in diverse prijsklassen in de huur- en koopsector en ook bij de inrichting van de openbare ruimte rekening te houden met senioren.
Woonakker wordt een landelijke/dorpse woonwijk van maximaal 580 woningen bestaande uit een mix van betaalbare rijwoningen, levensloopbestendige woningen en woningen in de vrije sector voor doorstromers vanuit Teteringen en omgeving. Naast sociale huur is er ook aandacht voor middenhuur en wordt ruimte gereserveerd voor wooninitiatieven zoals CPO (Collectief Particulier Opdrachtgeverschap) en ouderinitiatieven (kleinschalig wooninitiatief van ouders voor hun volwassen kinderen met een beperking). Centraal in het plan wordt rekening gehouden met de realisatie van een buurthuiskamer en/of zorgpunt.
In 2022 is een nieuw college gevormd en een nieuw bestuursakkoord gepresenteerd. (Dichtbij doen, samen sterk vooruit, Bestuursakkoord 2022 – 2026). Hierin is de ambitie vastgelegd om in deze bestuursperiode nog eens 6.000 nieuwe woningen extra erbij te bouwen, met een verdeling van 30% voor mensen met lage inkomens, 40% voor middeninkomens en 30% voor hoge inkomens. Omdat de planvorming tijdens het nieuwe bestuursakkoord al ver gevorderd was, is voor Woonakker besloten om de verdeling van woningen aan te passen naar 30% sociaal, 30% middelduur en 40% vrije sector. Zo blijft in de vrije sector ook voldoende ruimte voor CPO initiatieven.
Figuur 4.4 Programma proefverkaveling (bron: Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan Woonakker)
4.4 Bouwhoogte En Oriëntatie
Het grootste deel van het woonprogramma wordt gebouwd in grondgebonden woningen. In de woonvelden wordt gebouwd in twee lagen met kap. Aan de randen, aan de natuurzone en langs de Heistraat wordt gebouwd met een lagere goothoogte. Alle woningen hebben een kap, waarbij de kaprichting zoveel mogelijk de oost-west richting van de wijk benadrukt. Ongeveer een kwart van het programma betreft gestapelde bouw. De hoogte van de gestapelde bebouwing bestaat uit maximaal vier bouwlagen. De gestapelde bebouwing heeft een kap en krijgt daarmee de uitstraling van een grote schuur. De gestapelde bebouwing heeft een alzijdige oriëntatie.
Figuur 4.5 Bouwhoogte en oriëntatie (bron: Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan Woonakker)
4.5 Aansluiting Op De Omgeving
Naast de nabijheid van het landschap is de relatie met de bestaande omgeving essentieel. Woonakker is een aanvulling op het dorps woonmilieu van Teteringen. Hierbij is het dorpslandelijk karakter en een goede aansluiting op de bestaande omgeving van belang. De randen van het plangebied krijgen daarom ieder een eigen invulling.
Mortelweg
Aan de zuidzijde sluit Woonakker aan op de huidige dorpsrand van de Mortelweg met een brede groenzone met een robuuste houtwal, waaraan de nieuwe en bestaande woningen liggen. De nieuwe woningen worden echter ontsloten vanuit het plangebied, niet vanaf de Mortelweg.
Hoeveneind
De grote groene, vaak monumentale, erven aan het Hoeveneind vormen de westrand van het plangebied. Aansluitend op deze groene erven wordt een brede natuurzone aangelegd als foerageergebied voor de steenuilen. Het besloten karakter van de erven wordt doorgezet in de uilenkamers, zodat een natuurlijke overgang ontstaat tussen het Hoeveneind en het nieuwe woongebied.
Bolderstraat
Naar het noorden van het plangebied, richting de Bolderstraat en het buitengebied, wordt de inrichting groener en staan de gebouwen in het landschap. Er ontstaat zo een geleidelijke overgang naar de natuur en het omringende landschap.
Heistraat
De historische Heistraat vormt de oostelijke grens van het plangebied en functioneert als een aantrekkelijke fietsroute richting het buitengebied. De zone langs de Heistraat krijgt een gevarieerde invulling met groen, speelvoorzieningen, parkeervelden en enkele nieuwe erven. De erven worden voor autoverkeer ontsloten vanuit het plangebied.
4.6 Water, Groen En Landschap
Water
Woonakker heeft een robuust watersysteem om te voldoen aan de wateropgave van 60 mm vanuit klimaatadaptatie. Het systeem is gericht op het vasthouden, bergen en infiltreren van hemelwater. Hier wordt uitgegaan van 90% verharding op de uitgeefbare ruimte. Dit percentage is gebaseerd op de Groene Tuinnorm uit het Groenkompas, waarbij een minimaal percentage van de tuin moet bestaan uit levend groen.
Water vanaf de verharding wordt rechtstreeks in de bermen geïnfiltreerd. Het water van de woonkavels wordt verzameld in een HWA-riool en afgevoerd naar een centrale waterberging. De eerste wateropvang gebeurt in de wadi's in de groenzones en tussen de noordelijke woongebouwen. Als deze vol is stroomt het water via een overstort naar de tweede wateropvang in de wadi's in de natuurzone en het voetbalveldje. Het water dat daar niet infiltreert stroomt via een regelbare stuw door vloeivelden in de natuurzone. Het overtollige water wordt uiteindelijk via de A-watergang afgevoerd naar de Lage Vuchtpolder
Figuur 4.6 Waterstructuur (bron: Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan Woonakker)
Groen en landschap
Tussen de bestaande erven aan het Hoeveneind en het nieuwe woongebied wordt een natuurzone van ruim zes hectare aangelegd. Het gebied dient als foerageergebied voor de aanwezige steenuilen en krijgt een natuurlijke inrichting met grote bomen, houtwallen en uilenkamers. Met de aanleg van de natuurzone wordt de huidige kamerstructuur van de erven aan het Hoeveneind uitgebreid. De natuurzone vormt een landschappelijke buffer tussen de nieuwe woonwijk en de historische erven aan het Hoeveneind en voegt een landschappelijke kwaliteit toe aan de nieuwe woonwijk. Langs de uilenkamers wordt een struinpad aangelegd van zuid naar noord, van de Mortelweg naar de Bolderstraat, met een verbinding naar het Hoeveneind. In de natuurzone is in beperkte mate ruimte om hemelwater vast te houden voor infiltratie.
Vanuit de natuurzone lopen een drietal brede groenzones, de voormalige schaapsdriften, het woongebied in tot aan de Heistraat. Deze oost-west aangelegde groenzones dragen bij aan de groene woonkwaliteit van de woonwijk en hebben een landschappelijk karakter. De groenzones krijgen, in tegenstelling tot de natuurzone, een inrichting die door de bewoners intensiever kan worden gebruikt. Hierin is onder andere ruimte voor spelen, wandelen, verblijven, waterberging en -infiltratie. In de groenzones bepalen met name een hoger gelegen houtwal en een verdiept aangelegde wadi het ruimtelijke en landschappelijke beeld.
Waar eens houtwallen, greppels, houtsingels, struweelhagen (of knip-en scheerhagen) en schaapsdriften het landschap bepaalden, worden deze elementen in Woonakker weer ingezet om de historische landschappelijke structuren terug te brengen. De landschapselementen benadrukken de oost-west structuur van de wijk.
Figuur 4.7 Landschapselementen (bron: Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan Woonakker)
4.7 Ontsluitingsstructuur
De wijk krijgt één auto ontsluiting via de kruising op de Oosterhoutseweg. Deze splitst zich in een buurtontsluitingsweg. De woonvelden worden vervolgens ontsloten via compacte (lusvormige) woonstraten. Uitgangspunt is zo min mogelijk verharding toe te passen en de wijk een zo groen mogelijke uitstraling te geven. Fietsen en lopen wordt gestimuleerd, de auto is te gast. De openbare ruimte is er in de eerste plaats voor ontmoeten, spelen, wandelen, recreëren. Binnen de woonvelden wordt geparkeerd in parkeerhoven die tussen de bebouwing liggen, waardoor een autovrij straatbeeld ontstaat. Vanuit een centraal in de buurt gelegen parkeerplaats kunnen deelauto's worden gebruikt.
Figuur 4.8 Ontsluiting (bron: Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan Woonakker)
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
De uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan dient in de toelichting op het bestemmingsplan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
5.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
5.2.1 Normstelling en beleid
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Op 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
5.2.2 Toetsing en conclusie
In 2005 is er voor een groter gebied, waar het huidige plangebied ook onder viel, een MER opgesteld door Royal Haskoning. Het voornemen was om 3.000 woningen te realiseren in het gebied. Omdat het MER inmiddels gedateerd is en niet aansluit bij de huidige inzichten kan het document niet dienen ter onderbouwing van dit bestemmingsplan. Verder is van belang dat er sinds 2005 verschillende wijzigingen zijn doorgevoerd in de m.e.r.-regelgeving. Dat betekent dat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan dient te worden bekeken of er opnieuw een MER noodzakelijk is.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 580 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Ook de oppervlakte van het totale plangebied ligt met circa 22,7 hectare onder de drempelwaarde uit het Besluit milieueffectrapportage.
Omdat geen sprake is van een overschrijding van de drempelwaarden wordt een vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie opgesteld. Uit de resultaten en conclusies van de reeds uitgevoerde onderzoeken blijkt dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen die aanleiding geven voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure. De m.e.r.-beoordelingsnotitie is als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen (bijlage 23). Op basis van deze m.e.r.-beoordelingsnotitie heeft het bevoegd gezag besloten dat geen milieueffectrapportage voor de voorgenomen planontwikkeling noodzakelijk is.
5.3 Verkeer En Parkeren
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en/of verkeersveiligheid.
Ligging plangebied
Gemotoriseerd verkeer
In de omgeving van het plangebied liggen de Mortelweg, Heistraat en het Hoeveneind. De Mortelweg is gecategoriseerd als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/uur. De Heistraat en het Hoeveneind zijn gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/uur.
Fietsverkeer
Op de erftoegangswegen rondom het plangebied deelt de fietser de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer en er zijn geen fietsvoorzieningen aanwezig. Langs de Oosterhoutseweg liggen aan weerszijde vrijliggende fietspaden.
Openbaar vervoer
Op circa 500 meter loopafstand van het plangebied ligt langs de Oosterhoutseweg de bushalte Teteringen, Heiackerdreef, waar meerdere bussen halteren:
- Buslijn 325 halteert elk half uur tussen Oosterhout en Breda.
- Buslijn 326 halteert elk half uur tussen Geertruidenberg en Breda
- Buslijn 327 halteert elk half uur tussen Tilburg en Breda.
Ook is vanaf hier het treinstation Breda te bereiken.
Figuur 5.1 ligging plangebied met straatnamen
Beoogde ontwikkeling
Het stedenbouwkundig plan voorziet in de realisatie van primair circa 550 woningen in verschillende segmenten. In het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de realisatie van maximaal 580 woningen.
Verkeersgeneratie
Bestaande situatie
In de bestaande situatie is op de locatie landbouwgrond aanwezig. Het bestaande gebruik genereert nagenoeg geen verkeer.
Toekomstige situatie
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van de toekomstige situatie is aangesloten bij het onderzoek van Sweco 'Beoordeling Verkeersafwikkeling Oosterhoutseweg in Teteringen, d.d. 12 januari 2022', zoals opgenomen in Bijlage 5 bij de toelichting. Sweco gaat in dit onderzoek uit van de realisatie van 600 woningen en een verkeersgeneratie van 3.600 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag.
Verkeerstoedeling
Het plan wordt via één aansluiting ontsloten op de Oosterhoutseweg. Voor de verkeersafwikkeling is eveneens aangesloten bij het onderzoek van Sweco. Hierin wordt aangegeven dat 25% van het verkeer ontsloten wordt naar het noorden (richting Oosterhout) en 75% richting het zuiden (richting Breda).
Figuur 5.2 Verkeerstoedeling plangebied
Verkeersafwikkeling
Vanuit Woonakker sluit het verkeer aan op de Oosterhoutseweg. Naast onderhavige woningbouwontwikkeling zijn er in Teteringen meerdere woningbouwprojecten gepland die aansluiten op de Oosterhoutseweg, zoals Bouverijen en Meulenspie aan de zuidkant van Teteringen en de tijdelijke woningen aan de Donkerstraat. De gemeente Breda heeft daarom aan verkeersbureau Sweco gevraagd om een verkeerskundig onderzoek uit te voeren van de Oosterhoutseweg als gevolg van de verschillende geplande woningbouwprojecten. Het volledige rapport is toegevoegd als Bijlage 5.
Uit dit onderzoek komt naar voren dat er in de huidige situatie op de Oosterhoutseweg over het algemeen sprake van een goede verkeersafwikkeling, maar met name in de spits (tijdens een piekmoment van 30 minuten) kunnen op een aantal kruispunten doorstromingsproblemen ontstaan met langere wachtrijen en wachttijden tot gevolg. Uit het onderzoek blijkt dat de verkeersdoorstroming op de Oosterhoutseweg na de realisatie van alle woningbouwprojecten in en rondom Teteringen verder onder druk komt te staan. Een belangrijke oorzaak hiervan is dat er sprake is van erg veel doorgaand verkeer op de Oosterhoutseweg. Uit een uitgevoerd kentekenonderzoek blijkt dat een groot deel van het doorgaande verkeer uit delen van Oosterhout en Breda komt dat gezien de reistijd beter via de A27 zou kunnen rijden. In principe is de aanwezigheid van doorgaand verkeer acceptabel, zolang dit beperkt blijft. Op dit moment belemmert het doorgaande verkeer echter de lokale verkeersafwikkeling van het verkeer uit Teteringen en dat heeft prioriteit.
Inwoners van Teteringen hebben aandacht gevraagd voor de bestaande verkeersproblemen op de Oosterhoutseweg en daarbij verzocht deze aan te pakken voordat nieuwe woningen in Teteringen worden gebouwd. Door het college van burgemeester en wethouders is toegezegd dat een aantal verkeersmaatregelen op de Oosterhoutseweg zullen zijn uitgevoerd, voordat nieuwe woningen worden opgeleverd in Teteringen. Dit past binnen het huidige bestuursakkoord 'Dichtbij doen, samen sterk vooruit', waarin is vermeld dat het noodzakelijk is om de infrastructuur op orde te brengen en het bestaande mobiliteitsprobleem in Teteringen op te lossen. Concreet betreft dit de volgende maatregelen in de komende jaren:
2022:
- Kleine aanpassingen aan het huidige doseersysteem.
- Overleg met de gemeente Oosterhout over het verminderen van doorgaand verkeer.
2023:
- Vervangen van de verkeerslichten, waardoor het verkeer beter kan worden afgewikkeld.
- Vervangen van het verkeersdoseersysteem, rekening houdend met de manier van meten (wachtrijlengte). Het doseersysteem wordt verder uitgebreid met meer meetvakken en ook worden de wachtrijen gemeten zodat er beter en nauwkeuriger kan worden gedoseerd.
- Het plaatsen van extra informatiepanelen op strategische locaties in Oosterhout om gebiedsgericht doorgaand verkeer naar een andere route te sturen.
- Aanpassing kruispunt met de Burgemeester Verdaasdonklaan: gewijzigde rijstrokenindeling op de westelijke tak (Burgemeester Verdaasdonklaan), zodat rechts afslaand verkeer meer afrijcapaciteit krijgt.
2024 en 2025:
- Voor Woonakker: aanpassing kruispunt Oosterhoutseweg/Heijackerdreef. Op de westelijke tak (Heistraat) komt een aparte opstelstrook voor rechts afslaand verkeer.
- Monitoren van de verkeersafwikkeling op de Oosterhoutseweg.
- Onderzoek naar eventuele aanpassing kruispunt Oosterhoutseweg/Aanstede.
- Met de uitvoering van de bovenstaande maatregelen kan de Oosterhoutseweg een toevoeging van extra verkeer als gevolg van de voorziene woningbouwontwikkelingen Meulenspie en Woonakker goed afwikkelen.
Er is geen reden om de planologische besluitvorming uit te stellen totdat de verkeersmaatregelen daadwerkelijk zijn uitgevoerd. In het onderzoek gaat SWECO uit van een planontwikkeling van 600 woningen. Aangezien de beoogde ontwikkeling voorziet in minder woningen (maximaal 580) betekent dit dat met het uitvoeren van de maatregelen van het verkeerskundige rapport de verkeersafwikkeling in voldoende mate is geborgd na realisatie van het plan.
Verkeersveiligheid
Gezien de aanwezigheid van fietsstroken langs de rijbaan en voetpaden kan worden gesteld dat de verkeersveiligheid, als gevolg van de ontwikkeling, van zowel fietsers als voetgangers kan worden gegarandeerd.
Parkeren
De beoogde ontwikkeling zal aansluiten op de gemeentelijke parkeernormen 'Nota Parkeernormen Breda 2021' (vastgesteld 6 mei 2021). Binnen het plangebied zal worden voorzien in de volledige parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling, zie daarvoor de berekening in het stedenbouwkundig plan (Bijlage 1).
5.3.1 Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het plan.
5.4 Cultuurhistorie
5.4.1 Normstelling en beleid
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Ook regelt de Erfgoedwet de bescherming van rijksmonumenten beschermde stadsgezichten. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Besluit ruimtelijke ordening
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische waarden van het plangebied.
Gemeentelijk beleid
In Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025 is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitganspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1 Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.
5.4.2 Toetsing
Archeologie
In het vigerende bestemmingsplan 'Teteringen 1983' (vastgesteld 1984) is nog geen 'dubbelbestemming waarde archeologie' opgenomen. Daarom is de erfgoedverordening uit 2011 van kracht, waarbij een archeologische onderzoeksplicht geldt bij bodemingrepen met een oppervlakte van 100m² of meer die de bodem dieper dan 30 cm beneden maaiveld gaan verstoren. Deze verplichting volgt uit de hoge en middelhoge archeologische verwachting die het plangebied wordt voor het grootste deel heeft op de Archeologische Beleidskaart Breda. In het noordelijk deel van het plangebied is binnen de bestemming 'Natuur' al een archeologisch onderzoek uitgevoerd waarna dat deel van het plangebied is vrijgegeven voor wat betreft archeologie en waardoor er voor dat deel van het plangebied geen archeologisch onderzoek meer noodzakelijk is. Door de herontwikkeling wordt de ondergrond geroerd. Daarom is de archeologische verwachting nader onderzocht.
Onderzoek
Door het Team Erfgoed van de gemeente Breda is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in de aanwezigheid en aard van eventuele archeologische relicten. Op basis van dit onderzoek wordt door het bevoegd gezag, de gemeente Breda, besloten of verder (voor)onderzoek op de onderzoekslocatie noodzakelijk en verantwoord is. Dit zogenaamde selectiebesluit wordt hier nader beschreven.
Vooronderzoek
Doel van het archeologisch onderzoek is om op een snelle en betrouwbare wijze inzicht te krijgen in de aanwezigheid van archeologische relicten in het plangebied. Het onderzoek is verder uitgevoerd volgens de uitgangspunten en randvoorwaarden zoals vastgelegd in het PvE. In het PvE was een gefaseerd onderzoek voorzien en tijdens het onderzoek zijn alle 16 proefsleuven uit fase 1 aangelegd. Na afronding van fase 1 is in het veld overleg gepleegd met opdrachtgever en bevoegd gezag over direct aansluitend uitvoer van één van de sleuven van fase 2. Dit was akkoord, en is conform afspraak uitgevoerd. Deze werkput is aangelegd op het meest noordwestelijke perceel over een lengte van 33 meter en 6 meter breed. Ter hoogte van een structuur in het westelijk uiteinde van de werkput is een uitbreiding van 68 m² aangelegd. Dit valt binnen de in het PvE geboden mogelijkheid 1000 m² extra aan te leggen indien clusters van archeologische sporen worden aangetroffen.
Conclusies en aanbevelingen
Op basis van de resultaten wordt het grootste deel van het plangebied vrijgegeven voor wat betreft archeologie. In een noordwestelijk deel van het plangebied is binnen de bestemming Natuur echter sprake van een behoudenswaardige vindplaats die voorafgaand aan geplande bodemingrepen middels een archeologische opgraving dient te wordt te onderzocht. In kaartbijlage 4 van het Erfgoedbesluit (bijlage 6 bij deze toelichting) is, de naar aanleiding van dit archeologische onderzoek geactualiseerde, archeologische beleidskaart van de gemeente Breda weergegeven zodat voor het plangebied duidelijk is wat de archeologische waardes en verwachtingen zijn. Middels een licht paarse kleur is aangegeven voor welk deel van het plangebied het vervolgonderzoek noodzakelijk is. Deze kaart dient als basis voor de opgenomen dubbelbestemming op de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan.
Historische geografie en gebouwd erfgoed
De kern Teteringen is gesticht in de elfde en twaalfde eeuw op de overgang van de hoger gelegen zandgronden naar de lagergelegen veenpolders. De eerste bebouwing van het dorp is gelegen op het kruispunt van twee historische wegen, te weten Hoeveneind-Hoolstraat-Moleneind en Zwarte Dijk Groenstraat. De kruising van Hoeveneind en Groenstraat vormt nu het historische 'dorpshart' met de kerk en begraafplaats, het Willem Alexanderplein.
In de middeleeuwen maakte het Hoeveneind onderdeel uit van de belangrijkste handelsweg tussen Antwerpen en Geertruidenberg. De vroegste nederzettingen bevonden zich aan het Hoeveneind. Vanuit het Hoeveneind zijn bijna haaks lange rechte stroken landbouwgrond ter ontginning uitgegeven. Het zandlandschap ten oosten en ten westen van het Hoeveneind, was oorspronkelijk een kleinschalig houtwallenlandschap, maar is nu relatief open en wordt gekenmerkt door een oostwestgerichte landschapsstructuur met hier en daar een boerenerf.
Het Hoeveneind zelf heeft een besloten karakter door de vele, vaak monumentale, boerderijen en erven met erfbeplanting en de laanbeplanting langs de weg. Het historische bebouwingslint Hoeveneind met het bijbehorende karakteristieke landschapspatroon en de grote hoeveelheid rijksmonumenten erlangs heeft een hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarde, die dient te worden beschermd. De Heistraat verbond Breda met Oosterhout. Ook vanuit de Heistraat vonden ontginningen plaats, haaks op de weg.
Met de komst van de Oosterhoutseweg (rond 1813 in opdracht van Napoleon) kwam de focus op deze straat te liggen. Het dorp groeide langzaam vanaf de kruising Hoolstraat-Oosterhoutseweg richting de oude kern bij de kerk. Eind jaren '60 breidde Teteringen uit in noordelijke richting, tussen het Hoeveneind en de Heistraat, tot aan het huidige plangebied van Woonakker. Daarna werden de woonbuurten De Gouwen aan de oostzijde van de Oosterhoutseweg en Kerkeind aan de westzijde gebouwd. Aan de oostzijde van de Oosterhoutseweg zijn de voorzieningen geconcentreerd in de Scheperij. In 1997 is het dorp Teteringen samengevoegd met de gemeente Breda. De uitbreidingen hierna vonden plaats aan de zuid-, oost- en westkant van Teteringen. Door de aanleg van de Waterakkers is Teteringen niet vastgegroeid aan de stad Breda, maar heeft het dorp een eigen identiteit behouden.
5.4.3 Conclusie
Bij het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met de historische verkaveling van het gebied (zie ook paragraaf 4.1). Op basis van het erfgoedbesluit is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen op de verbeelding (in het noordwesten van het plangebied binnen de bestemming 'Natuur') en in de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan.
5.5 Bodem
5.5.1 Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
De gemeente Breda beschikt over eigen bodembeleid. In de nota 'Bodemmasterplan Breda 2030' wordt de landelijke beleidslijn van saneren naar functie verder ingevuld. Tegenwoordig hoeven alleen de zogeheten 'ernstige' verontreinigingen aangepakt te worden. De aanpak wordt afgestemd op de functie. De belangrijkste criteria voor de keuze van maatregelen zijn de risico's voor gezondheid of milieu die de verontreiniging kan vormen.
5.5.2 Toetsing
In opdracht van Rho Adviseurs is door Wematech Bodem Adviseurs B.V. in april-mei en juli t/m november 2022 gefaseerd een gecombineerd onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de verschillende (bodem)onderdelen en op basis hiervan na te gaan of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt mogelijke belemmeringen zijn om de ontwikkelingen uit te voeren. De rapportage van het onderzoek is opgenomen als bijlage 7 bij deze toelichting op het bestemmingsplan.
Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat er op locaties binnen het plangebied sprake is van verschillende lichte en matige verontreinigingen in de bodem en het grondwater.
Er zijn behoudens een stuk asbesthoudende plaat die is aangemerkt als zwerfasbest geen overige asbestverdachte(plaat)materialen aangetroffen.
Voor de bovengrond geldt op basis van de gemeten PFAS gehalten een beperking ten aanzien van het toepassen van de grond in grondwaterbeschermingsgebieden en/of onder de grondwaterstand (gebiedstoets).
Op basis van de resultaten kan gesteld worden dat er geen sprake is van onaanvaardbare risico's voor de waterbodem.
Met betrekking tot de geschiktheid van de bodem voor infiltratie van hemelwater kan worden geconcludeerd dat de onverzadigde zone zeer plaatselijk matig doorlatend maar overwegend goed tot zeer goed doorlatend is. Gezien de nu gemeten k-waarde zou hier sprake zijn van een matig tot zeer goed gebied voor infiltratie. Dit gegeven dient meegenomen te worden bij de dimensionering van de voorgenomen retentievoorzieningen op de locatie.
5.5.3 Conclusie
Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat binnen de huidige en toekomstige functieklasse enige gebruiksbeperkingen dienen te worden gesteld aan de onderzoekslocatie. Gezien de sterk verhoogde gehalten metalen wordt het grondwater niet geschikt geacht voor consumptie of beregeningsdoeleinden. Omdat geen directe bron voor de sterk verhoogde gehalten in het grondwater is aan te wijzen, en het hier zeer waarschijnlijk een van nature verhoogd gehalte betreft, geven de verkregen resultaten geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.
De resultaten van het onderzoek vormen geen belemmering de voorgenomen bouwplannen ter plaatse te realiseren. Geadviseerd wordt de resultaten van het onderzoek bij de aanvraag om omgevingsvergunning te voegen. Geadviseerd wordt om bij de (voorbereiding van de) werkzaamheden rekening te houden met de resultaten van onderhavig onderzoek.
Advies GGD
Een belangrijk deel van het te ontwikkelen gebied voor woningbouw ligt in een grondwaterbeschermingsgebied. En verder blijkt bodem en grondwater enigszins verontreinigd te zijn. Mogelijk is de grond van nature verhoogd met metalen. De GGD vraagt aandacht voor lood in de bodem. Vooral voor (jonge) kinderen is het belangrijk dat ze zo weinig mogelijk lood binnen krijgen.
5.6 Ontplofbare Oorlogsresten
5.6.1 Toetsingskader
Voorafgaand aan de uitvoering van grondroerende werkzaamheden is het noodzakelijk dat er inzicht is in de aanwezigheid van NGE (Niet gesprongen explosieven, oftewel ontplofbare oorlogsresten) in de bodem. In 2018 heeft de gemeente Breda een risicokaart laten opstellen waaruit blijkt dat delen van de gemeente verdacht zijn op de aanwezigheid van NGE. In 2020 is deze risicokaart geactualiseerd en zijn extra risicogebieden aan de kaart toegevoegd. Aan de hand van een NGE-beleidskaart en een NGE-beleidsnota kan de gemeente een uniforme werkwijze aanhouden voor het omgaan met NGE.
5.6.2 Onderzoek en conclusie
Gezien het gegeven dat er in de Tweede Wereldoorlog in de gemeente Breda oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden mag de aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten (OO) of delen daarvan niet worden uitgesloten. De gemeente Breda heeft aan Cees van den Akker Advies opdracht verleend een risicoanalyse uit te voeren met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid van OO voor het plangebied "Woonakker te Teteringen”. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 8.
Gezien het resultaat verkregen uit de risicoanalyse, blijkt dat er geen tot een minimaal risico aanwezig is, dat men bij de voorgenomen grondroerende grondwerkzaamheden met OO in aanraking komt. De werkzaamheden kunnen op reguliere wijze worden uitgevoerd met toepassing van 'Werkproces spontaan aantreffen NGE'.
5.7 Ecologie
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.
5.7.1 Normstelling en beleid
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura-2000 gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project, de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. De provincie Noord-Brabant hanteert daarvoor het begrip Natuurnetwerk Brabant (NNB). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
- de bescherming van overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.
5.7.2 Toetsing
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen gebied met verzuringsgevoelige habitats betreft het Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos. De minimale afstand van dit Natura 2000-gebied tot het plangebied bedraagt circa 6 kilometer (figuur 5.3). Het plangebied is geen onderdeel van een Natuurnetwerk Brabant (NNB). Het dichtstbijzijnde NNB ligt op 133 meter en het betreft Droog bos met productie (figuur 5.4).
Figuur 5.3 Ligging plangebied t.o.v. omliggende Natura 2000-gebied
Figuur 5.4 Ligging plangebied t.o.v. Natuurnetwerk Brabant (bron: provincie Noord-Brabant)
Stikstofdepositie
De ontwikkeling van Woonakker zou kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden in de omgeving. Om deze reden zijn stikstofberekeningen uitgevoerd (zowel voor de realisatiefase als voor de gebruiksfase) om inzicht te krijgen in de mogelijke gevolgen van de woningbouwontwikkeling voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden en de daarmee samenhangende consequenties. Een groot deel van de gronden binnen het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als grasland. Deze gronden worden bemest waarbij een deel van de meststoffen emitteert naar de lucht. Omdat het gaat om feitelijk, planologische legaal gebruik van de gronden, kunnen deze emissies worden ingezet als interne salderingsbron. Het beëindigen van de huidige agrarische activiteiten hangt direct samen met de gebiedsontwikkeling Woonakker. Aangezien de beoogde woningen en overige functies en voorzieningen worden gerealiseerd ter plaatse van de huidige agrarische gronden is sprake van interne saldering. Uit de voortoets met stikstofdepositieberekeningen (bijlage 9) blijkt dat per saldo de gebiedsontwikkeling niet leidt tot een toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden. Significante negatieve effecten kunnen om deze reden worden uitgesloten.
Soortenbescherming
Uit de Natuurtoets die is uitgevoerd om een beeld te krijgen van de mogelijke aanwezige beschermde soorten in en rond het plangebied, is naar voren gekomen dat in het plangebied biotopen aanwezig zijn die geschikt zijn als leefgebied voor vogels met jaarrond beschermd nest (boomvalk, buizerd, havik, ransuil en steenuil) en kleine marterachtigen (Bijlage 10). Het onderzoek naar kleine marterachtigen is in 2021 uitgevoerd (Bijlage 11). Uit dit onderzoek komt naar voren dat de aanwezigheid van de bunzing en de wezel is uitgesloten binnen het plangebied.
Soorten met een jaarrond beschermd nest (boomvalk, buizerd, havik, ransuil en steenuil) zijn beschermd in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). Wanneer vaste verblijfplaatsen en/of essentiële leefgebieden aangetast worden, is dit in overtreding met de Wnb. Om te bepalen of dit het geval is als gevolg van het voornemen is nader onderzoek uitgevoerd. In de rapportages zoals opgenomen in Bijlage 12 en 13 zijn de resultaten van het nader onderzoek naar jaarrond beschermde soorten beschreven. In Tabel 5.1 zijn de conclusies van het nader onderzoek per onderzochte soort weergegeven. In het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan is nadrukkelijk rekening gehouden met het geven van een kwaliteitsimpuls aan het foerageergebied van de steenuil (drie steenuilenparen).
Tabel 5.1. Overzicht conclusies per onderzochte beschermde soort.
Na afronding van bovengenoemde ecologische onderzoeken is een vierde steenuilenpaar waargenomen, dat gebruik maakt van een nestkast op een woonperceel aan de Heistraat. Als gevolg van de potentiële effecten van de ontwikkeling op de aanwezige territoria van de steenuilenparen, is het essentieel leefgebied van de broedparen steenuilen onderzocht (Bijlage 14). Uit het onderzoek blijkt dat vanwege de ontwikkeling het leefgebied van het broedpaar aan de Heistraat grotendeels verdwijnt. Op basis van een ruimtelijke analyse blijkt er na realisatie van Plan Woonakker (en de natuurstrook) voldoende geschikt foerageergebied aanwezig om twee nieuwe territoria te creëren. Vanwege deze effecten of de territoria van de steenuil is medio augustus 2024 een ontheffing aangevraagd. Hiervoor is een activiteitenplan opgesteld (Bijlage 15), die onderdeel is van de ontheffingsaanvraag.
5.7.3 Conclusie
Het bestemmingsplan leidt niet tot een toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden.
Ten aanzien van de steenuil wordt een natuurlijke groenzone (bestemming Natuur) gerealiseerd binnen het foerageergebied, specifiek voor deze soort. Vanwege het verdwijnen van een deel van het huidige leefgebied van de steenuilen is ontheffing aangevraagd. Voor de torenvalk dient verstoring tijdens het broedseizoen te worden voorkomen.
De Wnb staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.8 Water
5.8.1 Normstelling en beleid
Waterbeheer en watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van de provincie, het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NWP)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Beleid provincie Noord-Brabant
Vigerend is het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) 2022-2027 van 22 december 2021. Het RWP is de structuurvisie voor o.a. het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het RWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.
Beleid waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer) in het plangebied. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. In dit waterbeheerprogramma richt het waterschap die koers vooral op duurzaamheid en het beperken van de gevolgen van de klimaatverandering.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'Hydrologische uitgangspunten bij Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen, 2015'. Per maart 2021 zijn de regels rondom afkoppeling van verhard oppervlak aangescherpt.
In de Keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
- het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
- de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² is, of;
- de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
- de toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:
'benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06'
Het gebruik van uitlogende (bouw)materialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC wordt ten zeerste afgeraden in verband met de negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
Beleid gemeente Breda
De Structuurvisie Breda en het Stedelijk Waterplan 2019-2023 (Breda water bewust) vormen het beleidskader voor water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater is vastgelegd in het Stedelijk Waterplan van de gemeente Breda. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan eerder uitgewerkt en in het Stedelijk Waterplan geïntegreerd.
Het hemel- en grondwaterbeleid zijn gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond)wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond)watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.
De gemeentelijke ambitie bij herstructurering is het verwerken van kleine buien op een zo natuurlijk mogelijke wijze. Uitgangspunt van dit beleid is dat het systeem duurzaam, maar ook doelmatig wordt ingericht. Bij een toename aan verharding dient op grond van gemeentelijk beleid 78 mm (78 liter per m²) te worden geborgen. Bij een duurzame en klimaatadaptieve invulling van het plan kan hiervan af worden geweken tot de minimale eis van 60 mm. Voor bestaande verharde oppervlakten wordt gerekend met een compensatie van 7 mm.
5.8.2 Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied van Woonakker is onbebouwd en bestaat uit akkerland, weide en boomteelt. Al het regenwater infiltreert in de bodem. Overtollig water wordt afgevoerd via een A-watergang in het gebied.
Bodem en grondwater
Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied, maar bevindt zich wel grotendeels in het grondwaterbeschermingsgebied.
Waterkwantiteit
Het plangebied grenst aan een B-waterloop (OWL29264) in het noorden en westen. Ten westen van het plangebied bevindt zich de B-waterloop OWL29260. Ook bevindt zich de B-waterloop OWL29259 in het plangebied. De B-watergangen hebben volgens de keur geen beschermingszone. Voor het wijzigen van B-watergangen is volgens de keur een vergunning noodzakelijk.
Door het plangebied loopt er een A-waterloop(OVK08766 van oost naar west. Dit A-water heeft als functie om het water wat uit oostelijke richting komt af te voeren. Langs dit A-water ligt aan beide zijden een beschermingszone van 5 meter (gemeten vanaf de insteek). Werkzaamheden binnen de beschermingszone zijn vergunningsplichtig. Het onderhoud aan dit A-water wordt uitgevoerd door het waterschap. Aan de westkant van het plangebied is deze watergang voorzien van een langs duiker. Het advies van het waterschap is om deze duiker te verwijderen of in te korten en een watergang terug te brengen omdat lange duikers onder andere (kunnen) zorgen voor opstuwing.
Figuur 5.5 Uitsnede legger Brabantse Delta (plangebied met rode contour aangeduid)
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszones zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied bevindt zich niet in de kernzone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is onbebouwd en is niet aangesloten op het rioolsysteem.
5.8.3 Toekomstige situatie
Uitgangspunten
- De opgave vanuit klimaatadaptatie is om 60 mm hemelwater (HWA) te bergen binnen het plangebied.
- Een groot deel van Woonakker ligt in een grondwaterbeschermingsgebied, waar infiltratie van hemelwater onder voorwaarden is toegestaan (bron: Factsheet voorschriften infiltratie afstromend hemelwater 02-03-2021, Omgevingsdienst zuidoost-Brabant).
- Uitgangspunt kwantiteit: zoveel mogelijk regenwater vasthouden en infiltreren in het gebied middels bodeminfiltratie, berminfiltratie en wadi.
- Uitgangspunt kwaliteit: filteren van regenwater door infiltratie via humusrijke toplaag.
- Er is een water- en bodemonderzoek uitgevoerd (gecombineerd (water) bodemonderzoek 'Woonakker' Hoeveneind e.o. Teteringen, 16-11-2021 Wematech). Uit de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn om de bouwplannen te realiseren. Het onderzoek omvat ook een infiltratieonderzoek. Woonakker ligt in een gebied waar water gemakkelijk infiltreert in de bodem. De doorlatendheid van de bodem is goed tot zeer goed. De gemiddelde grondwaterstand ligt tussen de 1,5 en 2,5 meter onder maaiveld. Het huidige maaiveld ligt op circa 4,5 meter + NAP.
- In het plangebied ligt een A-waterloop. Huidige afvoer garanderen. Geen opstuwing stroomopwaarts gelegen gebieden. Geen versnelde afvoer. Zo min mogelijk obstakels, zoals duikers of haakse bochten.
- In het vastgestelde Groenkompas is richtlijn voor groene tuinen opgenomen, daarbij wordt uitgegaan van een tuinnorm voor levend groen van 5 tot 15% per kavel. Bij de waterberekening wordt daarom uitgegaan van maximaal 90% verharding per woonkavel. Platte daken (zoals schuurtjes) zijn groen uitgevoerd. Water is zichtbaar in de openbare ruimte. Water vasthouden en infiltreren op eigen terrein wordt gestimuleerd, bijvoorbeeld door gebruik van een regenton.
- Geen langdurig water in natuurzone, omdat muizen verdrinken. Houtsingels op verhoogde aarden walletjes, zodat bij hoog water naar droge grond kan worden uitgeweken. Incidentele inundatie is goed te combineren met het foerageergebied van de steenuilen.
- Terreinhoogtes. De natuurlijke afwatering van het gebied loopt van oost naar west, waarbij het Hoeveneind lager ligt dan de Heistraat. Alle woonvelden worden op één terreinhoogte aangelegd. Waardoor verdeling water via HWA (onder buurtontsluitingsweg) over de wadi's mogelijk is. De natuurzone ligt lager.
Opgave en samenvatting watersysteem
De opgave vanuit klimaatadaptatie is om 60 mm hemelwater (HWA) te bergen binnen het plangebied. Woonakker ligt in een gebied waar water (overwegend) gemakkelijk infiltreert in de bodem. De gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) ligt tussen de 1,5 en 2,5 meter onder maaiveld. Het gebied kent geen slotenstructuur. Er ligt in het noordwesten een B-waterloop in het akkergebied, die wordt gedempt. Daarnaast is een A-watergang aanwezig, die water afvoert vanaf het gebied ten oosten van de Oosterhoutseweg richting de Lage Vuchtpolder. De waterloop ligt centraal van oost naar west in het plangebied, van de Heistraat naar het Hoeveneind. Het gebied ten noorden van de waterloop ligt in de beschermingszone van het waterwingebied Oosterhout.
Uitgangspunt bij de ontwikkeling van Woonakker is om zoveel mogelijk hemelwater op te vangen en te infiltreren in het gebied zelf. Het toekomstige groene raamwerk van Woonakker biedt de mogelijkheid om water op een zichtbare en natuurlijke wijze te laten infiltreren in het plangebied. In het landschappelijke raamwerk worden grote wadi's aangelegd om de wateropgave op te lossen. Het water dat op de verharding van ontsluitingsweg en woonstraten valt stroomt af op de verdiept liggende bermen. De openbare parkeerplaatsen worden aangelegd in doorlatende verharding. Het hemelwater van de woonpercelen wordt opgevangen in een hemelwater riool en via groene doorsteken tussen de bebouwing en via de buurtontsluitingsweg afgevoerd naar de verschillende wadi's in de groenzones. De percelen aan de groenzones wateren oppervlakkig af op de wadi's. Vanuit de wadi's wordt het water, dat niet infiltreert bij heftige buien, via een overstort afgevoerd naar wadi's in de natuurzone en vervolgens via een laagte in de natuurzone naar de A-waterloop. Om de wadi en de waterloop functioneel te scheiden wordt de waterloop, in de centrale groenzone, verlegd naar de zuidzijde van de houtwal. De lange duiker, die nu nog tussen de akkers en het Hoeveneind ligt, verdwijnt en de waterloop komt zoveel mogelijk bovengronds te liggen.
Figuur 5.6 watersysteem Woonakker
Beschrijving watersysteem
Bodem
Gedurende 2021 en 2022 zijn verschillende onderzoeken gedaan in Woonakker, waaronder bodem- en grondwateronderzoek. Uit de resultaten van de onderzoeken blijken geen belemmeringen voor ontwikkeling van het plangebied. De gemiddelde grondwaterstand is circa 1,5 tot 2,5 meter onder huidig maaiveld. In het plangebied zijn peilbuizen geplaatst om de infiltratiecapaciteit te meten. Uit de resultaten blijkt dat de doorlatendheid van de bodem vrijwel overal in het plangebied goed tot zeer goed is.
Terreinhoogte
De huidige terreinhoogte is circa 4,50 meter +NAP, waarbij het terrein iets afloopt vanaf de Heistraat naar de natuurzone. De woonvelden worden opgehoogd tot één hoogte (4,80 m +NAP). De bodem van de wadi's ligt op 0,5 meter onder maaiveld. De wadi's kunnen gevuld worden met maximaal 40 centimeter water.
Afwatering verharding
Water wat valt op verharding in de openbare ruimte wordt direct afgevoerd op de groene bermen in de woonstraten en langs de buurtontsluitingsweg. Parkeervakken worden aangelegd in doorlatende verharding. Overtollig water uit de bermen wordt vervolgens via het HWA-riool afgevoerd naar de wadi's.
Afwatering woonkavels
Op de woonkavels wordt gerekend met maximaal 90% verharding. Woonkavels gelegen aan woonstraten voeren het hemelwater af via een HWA-riool naar de wadi's in de groenzones. Het hemelwater van woningen gelegen aan een groenzone wordt, waar mogelijk, oppervlakkig afgevoerd naar de wadi.
Wadi's (1)
Om afwatering op de wadi's zo efficiënt mogelijk te organiseren wordt elk van de woonvelden verdeeld, waarbij het noordelijk deel afwatert op de wadi ten noorden van een woonveld en het zuidelijk deel op de wadi ten zuiden van een woonveld. De woongebouwen in het groen aan de natuurzone in het noordelijke woonveld wateren af op de groene ruimte tussen de gebouwen (1). Het hemelwater van woningen aan een woonstraat wordt verzameld in het HWA-riool om vervolgens via de groene doorsteken tussen de woningen en de buurtontsluitingsweg terecht te komen in een wadi. Het hemelwater van de woningen direct gelegen aan een groenzone wordt zoveel mogelijk geclusterd onder het voetpad en oppervlakkig afgevoerd naar de wadi. Bij de woningen gelegen aan de watergang wordt het water wel eerst verzameld en gebundeld naar de wadi gebracht. De wadi voldoen op zichzelf al als infiltrerende buffer.
Overstort wadi's (2)
De wadi's in de groenzones (1) vormen de basis voor de waterberging in het gebied. Wanneer de wadi's tot maximale capaciteit zijn gevuld, storten deze over op wadi's in de natuurzone bij het noordelijke en zuidelijke woonveld en het verdiept liggende voetbalveld (2) nabij het noordelijke woonveld. Deze wadi's worden in eerste instantie ontzien omwille van de kwaliteit van het gras op het voetbalveldje en het waarborgen van de natuurwaarden in de natuurzon e.
Natuurzone (3)
De zuidelijke wadi stort over op de wadi in het zuidelijk deel van de natuurzone (2). Wanneer deze ook tot maximale capaciteit gevuld is stort deze over op de verlaging in de natuurzone (3) die afwatert op de A-watergang. De noordelijke wadi stort eerst over op het verdiept aangelegde voetbalveldje. Wanneer dat vol is wordt ook de wadi in de noordelijke natuurzone gevuld. Wanneer deze beiden gevuld zijn (en het waterpeil in de drie gekoppelde wadi's op gelijk niveau staat) stort de wadi in de groenzone over op een verlaging in de natuurzone die afwatert op de A-watergang.
De natuurzone is het foerageergebied van de steenuil. Belangrijk is dat op de weides van de uilenkamers niet langdurig water blijft staan omdat muizen, de prooidieren van de uilen, dan gemakkelijk verdrinken. In de natuurzone liggen ondiepe laagtes van noord naar zuid. Deze vloeivelden fungeren als natuurlijke overloop van de wadi's bij extreme regenval en als verbinding met de A-watergang. Door deze verbinding is waterafvoer gegarandeerd en stagneert er geen water in de natuurzone. De houtsingels in de natuurzone worden op een kleine aarden verhoging aangeplant, zodat er voor muizen extra schuilmogelijkheden aanwezig zijn tijdens natte omstandigheden. Indien een beperkt gebied van de natuurzone wordt gebruikt voor tijdelijke waterretentie en infiltratie en dit beperkt blijft tot incidentele inundatie is dit goed te combineren met het foerageergebied.
Paden
De drie wadi's in de oost-west groenzones worden gekruist door verschillende paden. Over de zuidelijke wadi ligt onder andere een fiets- en calamiteitenroute. In de andere wadi's betreft het voetpaden, die deel uitmaken van een informeel netwerk in de wijk. Deze paden liggen verhoogd, maar bieden ruimte aan de onderzijde voor het water om door te stromen en de delen van de wadi te verbinden. Daarnaast liggen er nog verschillende recreatieve wandelroutes of spelaanleidingen in de wadi's. Deze liggen veelal op de bodem van de wadi.
Watergang
De A-watergang kruist op verschillende punten in het plan paden en wegen. De huidige duiker onder de Heistraat wordt verlegd naar de zuidzijde van de ontsluitingsweg. In de centrale groenzone kruist de watergang het HWA van de woonvelden onder de buurtontsluitingsweg. Duikers van de watergang liggen hier boven het HWA-systeem. Op punten waar voetpaden de watergang kruisen wordt zo min mogelijk gebruik gemaakt van duikers. De lange duiker die in de huidige situatie vanaf de akkers tot aan het Hoeveneind loopt verdwijnt. De watergang wordt bovengronds doorgezet tot aan het Hoeveneind. In het hele plan is steeds aan één zijde van de watergang een 5 meter brede beschermingszone voor onderhoud aanwezig. Meestal is dit een voetpad met versterkte berm.
De drie wadi's, gelegen in de groenstroken zijn het belangrijkste element in de waterberging binnen de wijk. De wadi's zijn 0,5 meter diep met een bergingsdiepte tot 40 cm. De wadi's worden door de RWA gevoed met afstroming van verharde oppervlakken uit de omliggende bouwblokken. Om te voorkomen dat de wadi's bij piekneerslag afwateren op de watergang en daarmee voorkomt dat het water kan infiltreren in de bodem, is de sloot losgekoppeld van de wadi. Daarom ligt de sloot aan de andere kant van de houtwal. Houtwallen worden in veel gevallen geflankeerd door een greppel aan een of weerszijden. De sloot aan de zuidzijde en aan de andere zijde een greppeltje geven de wal de schijn van hoogte, zonder dat de wal hoog boven het maaiveld en daarmee ook de grondwaterspiegel komt te liggen.
Ook tijdens de verschillende fasen van de ontwikkeling van het plangebied dient de bergingsopgave steeds te worden geborgd. Afzonderlijk kunnen de wadi's in de groenzones niet in voldoende bergingsruimte voorzien voor het naastgelegen woonveld. Bovendien betekent de invulling van het afwateringsmodel naar de wadi's dat elk van de woonvelden (los van het noordelijke woonveld) zowel richting het noorden als naar het zuiden afwater. Ongeacht hoe de fasering wordt gepland, zullen de aangrenzende wadi's dus aan het begin van elke bouwfase moeten worden gerealiseerd. Bij aanleg van het zuidelijke bouwblok zullen dus de zuidelijke en middelste wadi moeten worden gerealiseerd. Voor het middelste bouwblok geldt dat de middelste en noordelijke wadi moet worden gerealiseerd en voor het noordelijke bouwblok de noordelijke wadi en de wadi's op het voetbalveldje en in de natuurzone.
Hierbij is het niet mogelijk de locatie van de wadi's op enig moment als bouwterrein te gebruiken. Stalling van zwaar materieel en lossen van leveringen van bouwmateriaal leidt tot verdichting van de ondergrond, waardoor de bodem in infiltratiewaarde sterk achteruit gaat en niet meer als wadi kan fungeren.
Bij de aanleg van de wadi's is het belangrijk deze van een humusrijke toplaag te voorzien. De begroeiing en het bodembiotoop zijn essentieel in de reiniging van het water tijdens het infiltreren. Zeker in de grondwaterbeschermingszone is het belangrijk hierin te voorzien. Dit betekent dat een deel van de rijke toplaag terzijde moet worden geplaatst om de nieuwe toplaag in de wadi's te vormen.
Het bergingsvolume van de wadi's is als volgt berekend:
(Het oppervlak van het midden van de wadi * 0,5 meter) + (het oppervlak van de randen * 0,5 meter * 0,5) + (0,3 meter greppel onder het vlak van de wadi * oppervlak van de greppel * 0,5)
Ontwerp
Groenstroken en bermen
Figuur 5.7 Profiel woonstraat
De verlaagde groenstroken in de woonstraten en langs de buurtontsluitingsweg voorzien in de berging en infiltratie van het regenwater van de aanliggende verharding (weg en trottoir). Neerslag die niet infiltreert in de groenstroken wordt afgevoerd via kolken die zijn aangesloten op het HWA-riool.
Het bergingsvolume van de groenstroken in de woonstraten is als volgt berekend: 3,5 meter * 0,1 meter diepte * 0,5 is het oppervlak van het profiel van de infiltratiezone. Deze oppervlakte wordt vermenigvuldigd met de totale lengte van de infiltratiezones in de woonstraten.
Figuur 5.8 Profiel buurtontsluitingsweg
Het bergingsvolume van de groenstroken aan de buurtontsluitingsweg is als volgt berekend: 5,0 meter * 0,15 meter diepte * 0,5. Dit is het oppervlak van het profiel van de infiltratiezone. Deze oppervlakte wordt vermenigvuldigd met de totale lengte van de infiltratiezones langs de buurtontsluitingsweg.
Wadi
Figuur 5.9 Profiel centrale groenzone met de A-watergang en wadi
Het hemelwater wordt zoveel mogelijk vastgehouden en geïnfiltreerd in wadi's. De drie grote wadi's, gelegen in de oost-west groenzones, zijn de belangrijkste elementen in de waterberging binnen de wijk. Daarnaast liggen er nog twee wadi's in de natuurzone: één in het zuiden aan de Mortelweg, en één in het noorden aan de Heistraat. Daarnaast wordt bij het noordelijke woonveld een trapveldje verdiept aangelegd. De wadi's zijn 0,5 meter diep met een bergingsdiepte tot 40 cm. De wadi's worden gevoed met water dat valt op de bebouwde- en verharde oppervlakken op de uitgeefbare kavels. Dit water wordt opgevangen in een gescheiden rioolstelsel en vervolgens via het HWA-riool onder de buurtontsluitingsweg verdeeld over de verschillende wadi's.
Het bergingsvolume van de wadi's is als volgt berekend:
(Het oppervlak van het midden van de wadi * 0,5 meter) + (het oppervlak van de randen * 0,5 meter * 0,5) + (0,3 meter greppel onder het vlak van de wadi * oppervlak van de greppel * 0,5).
Grondwaterbeschermingszone
Een groot deel van Woonakker ligt in een grondwaterbeschermingszone, daarom is ook de kwaliteit van het te infiltreren water belangrijk. Het afvloeien en infiltreren van dak- en verhardingswater is toegestaan, maar is conform de Omgevingsverordening Provincie Noord-Brabant melding plichtig. Het regenwater wordt in de wadi's gefilterd door de bovenste bodemlaag. De begroeiing en het bodembiotoop zijn essentieel in de reiniging van het water tijdens het infiltreren. Het geïnfiltreerde schone water kan enerzijds het grondwaterpakket voeden en levert het anderzijds een positieve bijdrage aan de vernatting van de lage gronden van de Lage Vuchtpolder, waar natte natuurontwikkelingsgebieden zijn gelegen. Bij de aanleg van de wadi's is het daarom belangrijk deze van een humusrijke toplaag te voorzien. Dit betekent dat bij het bouwrijp maken van het plangebied een deel van de rijke toplaag terzijde moet worden geplaatst om de nieuwe bodem in de wadi's te vormen. In de vloeivelden in de natuurzone kan, vanwege de natuurwaarden, voor een andere bodemopbouw worden gekozen. Dit is een nadere uitwerking in het plan.
Waterloop
De A-watergang, gelegen in de centrale groenzone, is los gelegd van de naastgelegen wadi om te voorkomen dat water uit de wadi te snel wordt afgevoerd. De watergang is verlegd naar de zuidzijde van de houtwal. De houtwal bestaat uit bomen met onderbegroeiing op een iets verhoogde aarden wal. Een houtwal wordt meestal geflankeerd door een greppel aan een- of weerszijden. De waterloop aan de zuidzijde en een greppeltje aan de noordzijde geven de wal de schijn van hoogte, zonder dat deze ver boven het maaiveld en de grondwaterspiegel komt te liggen. Het talud van de sloot heeft een heling van 1:1,5 zodat deze voldoende stevigheid krijgt in de zandgrond. De bochten in de watergang worden zo ontworpen dat de doorstroom van de watergang minimaal gehinderd wordt en uitspoeling tot een minimum wordt beperkt. Nadere uitwerking van het ontwerp volgt uit het waterhuishoudkundige plan.
Het voetpad naast de waterloop krijgt een verstevigde berm, zodat een overrijdbare strook ontstaat voor calamiteitenverkeer, zoals brandweer. Vanaf deze strook kan de watergang worden onderhouden door het waterschap Brabantse Delta. Met deze (obstakelvrije) zone is de benodigde beschermingszone van 5 meter gewaarborgd. Maaiafval wordt ter plekke verzameld door het waterschap. De gemeentelijke dienst haalt vanaf de onderhoudsstrook het groenafval op. Indien gewenst, is er voldoende ruimte aanwezig om nabij de ontsluitingsweg het maaiafval aan te bieden.
Fasering
Het woongebied van Woonakker bestaat uit drie woonvelden. Het zuidelijk woonveld, een middelste woonveld en een noordelijk woonveld. De woonvelden kunnen gefaseerd worden ontwikkeld. Om ook tijdens de verschillende fasen steeds te voldoen aan de waterbergingsopgave is het belangrijk dat de benodigde bergingsruimte tegelijk wordt aangelegd met het bebouwen van het betreffende woonveld.
Uit de berekening van de waterberging blijkt dat de afzonderlijke wadi's, direct aangrenzend aan de woonvelden, niet in voldoende bergingsruimte kunnen voorzien per woonveld. Ieder woonveld watert af richting zowel de zuid- als noordzijde. Ongeacht de volgorde van de fasering van de woonvelden, zullen de aangrenzende wadi's aan het begin van elke bouwfase moeten worden gerealiseerd. Bij de ontwikkeling van het zuidelijke woonveld betekent dit dat zowel de zuidelijke als de middelste wadi moeten worden aangelegd. Voor het middelste woonveld geldt dat de middelste en noordelijke wadi moeten worden aangelegd. Voor het noordelijke woonveld moet de noordelijke wadi en de wadi's op het voetbalveldje en in het noordelijk deel van de natuurzone worden aangelegd. In het waterhuishoudkundig plan wordt nader uitgewerkt hoe in iedere fase voldoende waterberging wordt gerealiseerd.
Het is niet mogelijk de wadi's als bouwterrein te gebruiken. Transport en stalling van bouwmaterieel leidt tot verdichting van de ondergrond, waardoor de infiltratiewaarde van de bodem achteruitgaat en de wadi zijn functie verliest.
Het bergingsvolume van de groenstroken aan de woonstraten is als volgt berekend: 3,5 meter * 0,1 meter diepte * 0,5 is het oppervlak van het profiel van de infiltratiezone. Deze oppervlakte wordt vermenigvuldigd met de totale lengte van de infiltratiezones in de woonstraten.
Het bergingsvolume van de groenstroken aan de buurtontsluitingsweg is als volgt berekend: 5,0 meter * 0,15 meter diepte * 0,5 is het oppervlak van het profiel van de infiltratiezone. Deze oppervlakte wordt vermenigvuldigd met de totale lengte van de infiltratiezones langs de buurtontsluitingsweg.
Berekening wateropgave
5.8.4 Conclusie
Er is voldoende ruimte voor de waterbergingsopgave in het woongebied en landschappelijk raamwerk van Woonakker. De fasering van het plan is nader te bepalen. Bij de ontwikkeling van een woonveld moet wel tegelijkertijd voldoende waterberging worden gerealiseerd. De gehele waterhuishouding wordt verder uitgewerkt in een waterhuishoudkundig plan. Hierin worden met name ook de resultaten van de bodemonderzoeken en doorlatendheid van de bodem verwerkt en de kwaliteit van het bodem meegenomen.
5.9 Bomen
5.9.1 Toetsing
In het noorden van het plangebied bevinden zich enkele bomen die als waardevol zijn aangewezen op de Bomenkaart van de gemeente Breda. Deze bomen en de bomen die grenzen aan het plangebied zullen behouden blijven.
Figuur 5.10: Uitsnede bomenkaart gemeente Breda
5.9.2 Conclusie
Er worden met dit plan geen waardevolle bomen gerooid.
5.10 Bedrijven En Milieuhinder
5.10.1 Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Voor een meer uitgebreide toelichting op het beoordelingskader wordt verwezen naar het rapport in bijlage 16.
5.10.2 Toetsing
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 580 woningen mogelijk. Gezien het beoogde programma en de ligging van het plangebied kan het gebied in de beoogde situatie worden gekarakteriseerd als een 'rustige woonwijk' zoals bedoeld in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.
Ten noorden van het plangebied is aan de Bolderstraat een boomkwekerij gevestigd. Op grond van de VNG-publicatie geldt een richtafstand van 30 meter voor agrarische bedrijfsgebouwen. Voor de gronden tussen het beoogde woongebied en het betreffende bedrijfsperceel is in het bestemmingsplan de bestemming 'Natuur' opgenomen waardoor wordt voldaan aan de richtafstand van 30 meter.
Ten oosten en zuidoosten van het plangebied bevindt zich een aantal detailhandelsfuncties en een bedrijventerrein. Op het bedrijventerrein wordt in het ter plaatse vigerende bestemmingsplan ruimte geboden voor bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 3.1, met uitzondering van het bedrijf Breda Bouw als bestaand bedrijf met een milieucategorie 3.2. De milieucontouren indien sprake van een 'rustig woongebied' reiken tot over het plangebied en de beoogde woonbestemming (zie figuur 5.11). Datzelfde geldt voor het ten zuiden van het bedrijventerrein gelegen perceel dat ook een bedrijfsbestemming heeft (bedrijven t/m categorie 2). Voor detailhandel geldt een richtafstand van 10 meter. Voor de percelen met de bestemming Detailhandel reikt deze richtafstand niet tot de beoogde woonbestemming. Vanwege de diversiteit aan functies kan voor deze zijde van het plangebied echter gesteld worden dat hier sprake is van een gemengd gebied.
Figuur 5.11 Richtafstanden bedrijven en detailhandel oostzijde plangebied
Voor wat betreft het aspect geluid vanwege omliggende bedrijven is in het kader van dit bestemmingsplan gekeken naar het akoestisch woon- en leefklimaat vanwege de bedrijven ten oosten van het plangebied aan de Oosterhoutseweg. De volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 16 bij deze toelichting.
In het akoestisch onderzoek is eerst op basis van kentallen (geluidemissie per vierkante meter, gebaseerd op de toegestane milieucategorieën 3.1 en deels categorie 2) de planologische geluidemissie vanwege de bedrijven bepaald. Op basis van de kentalbenadering kan worden geconcludeerd dat voor een groot deel van het gebied kan worden voldaan aan de richtwaarde van 45 dB(A), zie figuur 5.12. Voor een gedeelte geldt een geluidbelasting van 45-50 dB(A) en aan de randen van het woongebied is de geluidbelasting hoger dan 50 dB(A). Het noordelijke deel van het plangebied dat is gelegen binnen de 50 dB(A)-contour heeft de bestemming Natuur en de bestemming Groen. Alleen binnen het meest zuidelijke deel van de 50 dB(A)-contour wordt op zeer beperkte schaal ruimte geboden voor woningen (zie figuur 5.12).
Figuur 5.12 Berekende 40/45/50 dB(A) etmaalwaarde geluidcontouren o.b.v. kentallen
Naast de kentalbenadering is voor de feitelijk aanwezige bedrijven de mogelijke geluidbelasting in beeld gebracht op basis van specifieke bronnen. De kentalberekening is uitgevoerd met kavelbronnen op 5 meter hoogte, wat betekent dat afscherming door de aanwezig bedrijfsgebouwen minimaal/niet wordt mee berekend. Het effect hiervan is te zien in figuur 5.13 waarin de contouren zijn gegeven voor specifieke geluidbronnen (gebaseerd op een inschatting). Uit deze figuur blijkt dat het grootste deel van het plangebied zich feitelijk in de geluidschaduw van de bedrijfsbebouwing bevindt en dat ter plaatse van het plangebied kan worden voldaan aan 50 dB(A) als etmaalwaarde. Bij een cumulatieve geluidbelasting van maximaal 50 dB(A) kan worden gesproken van een goed woon- en leefklimaat. In de vooroverlegreactie van de GGD wordt geadviseerd om geen woningen te realiseren op locaties waar de geluidbelasting hoger is dan 50 dB Lden en 40 dB Lnight. Aan dit advies wordt waar het gaat om de geluidbelasting door de omliggende bedrijven gevolg gegeven.
Figuur 5.13 Berekende 45/50 dB(A) etmaalwaarde geluidcontouren o.b.v. specifieke bronnen
Ook zijn in het akoestisch onderzoek de maximale geluidniveaus (pieken) in beeld gebracht. Aandachtspunt zijn de activiteiten op het perceel Oosterhoutseweg 131 (bouwbedrijf/bandenbedrijf). Het bouwbedrijf heeft aan de zijde van het plangebied een opslag van materiaal en een parkeerterrein. Maximale geluidniveaus vanwege handling van materialen kunnen ter plaatse van het plangebied LAmax = 77 dB(A) bedragen. Dit zal naar verwachting uitsluitend in de dagperiode plaatsvinden en kan daarmee aanvaardbaar worden geacht. Enerzijds omdat dit beperkt voorkomt en maximale geluidniveaus vanwege laden/lossen in het milieuspoor buiten beschouwing worden gelaten. Met een geluidwering van 22 dB(A) wordt al aan de binnenwaarde voor maximale geluidniveaus voldaan. Voor wat betreft eventuele belemmeringen geldt dat maximale geluidniveaus in de dagperiode in het kader van het Activiteitenbesluit buiten beschouwing worden gelaten (laden/lossen). In de avondperiode wordt voldaan aan de grenswaarde van 65 dB(A). De hoogst berekende waarde bedraagt LAmax = 64 dB(A) als gevolg van het dichtslaan van portieren op het parkeerterrein van het bouwbedrijf. Naast het bovenstaande is ook van belang dat direct ten zuiden van het perceel Oosterhoutseweg 131 woonbestemmingen (en woningen) aanwezig zijn (voormalige woonwagenlocaties). Op basis van de uitgangspunten van de berekeningen zijn deze woningen maatgevend in de beoordeling. De nieuwe woningen zullen ten opzichte van de reeds bestaande woningen akoestisch gezien niet leiden tot extra beperkingen voor het bedrijf.
Voor de mogelijke akoestische belemmeringen zijn de akoestisch relevante bedrijfsactiviteiten van Breda Bouw aan de Oosterhoutseweg 131 meer gedetailleerd onderzocht, zie bijlage 17. Op basis van de door Breda Bouw aangeleverde gegevens voor wat betreft de representatieve bedrijfssituatie, inclusief een forse verruiming van deze uitgangspunten, is de geluidemissie naar de omgeving berekend. Daarbij is ook rekening gehouden met de bouw/situering van een nieuw kantoor.
Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de rand van het nieuwe woongebied binnen “Teteringen, Woonakker” wordt voldaan aan de nu van toepassing zijnde grenswaarden. Het is (gezien de uitgangspunten voor de berekeningen) niet aannemelijk dat Breda Bouw door de ontwikkeling in haar bedrijfsvoering of uitbreidingsmogelijkheden zal worden belemmerd. Daarnaast is een deel van de hoogst berekende geluidniveaus ter plaatse van de voormalige woonwagenlocatie ten zuiden van Breda Bouw en is daarmee al sprake van enige mate van (akoestische) begrenzing door de geluidregels uit voorheen het Activiteitenbesluit.
Parkeerterrein naast Heistraat 1
De ontwikkeling maakt ten noorden van de bestaande woning Heistraat 1 een parkeerterrein mogelijk. Deze is als zodanig aangeduid op de verbeelding van dit bestemmingsplan. De richtafstand voor een parkeerterrein binnen een 'gemengd gebied' bedraagt 10 m voor geluid. De geluidhinder door dichtslaande autoportieren is bepaald op basis van kengetallen. Met een bronsterkte van 100 dB(A) voor het sluiten van een autoportier wordt op 22,4 meter voldaan aan een Lmax van 60 dB(A). Dit is de grenswaarde voor de nacht. Om aan deze grenswaarde te voldoen dient de rand van het parkeerterrein op minimaal 20 meter uit het bouwvlak van Heistraat 1 te liggen. De aanduidingsgrens voor de locatie van de parkeerplaats is op de verbeelding van het bestemmingsplan op 23,5 meter gelegd. Het parkeerterrein voldoet aan de richtafstand voor geluid en de grenswaarde voor de nacht. Daarmee kan gesteld worden dat er sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de bestaande woning Heistraat 1.
5.10.3 Conclusie
Binnen vrijwel het gehele plangebied wordt voldaan aan de geldende richtafstanden. Alleen aan de oostzijde van het plangebied zijn delen van het plangebied gelegen binnen de richtafstanden van de aanwezige bedrijven waarbij geluid het maatgevende aspect is. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de aanwezige bedrijven door de realisatie van de nieuwe woningen niet in de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
5.11 Geluid
5.11.1 Normstelling en beleid
Nieuwe woningen zijn in de Wet geluidhinder aangemerkt als geluidgevoelige bestemmingen. Omdat deze nieuwe woningen liggen binnen de geluidzone van de Bolderstraat, Heistraat, het gedeelte van de weg Hoeveneind met een snelheidsregime van 60 km/uur en het gedeelte van de Oosterhoutseweg met een snelheidsregime van 50 en 60 km/uur is akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder nodig. Ook worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening de omliggende 30 km/uur wegen beschouwd. Het gaat om de Mortelstraat en de verbinding (Heistraat) tussen het plangebied en de Oosterhoutseweg (hierna: Verbinding).
5.11.2 Toetsing
Het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is opgenomen in bijlage 18 bij deze toelichting op het bestemmingsplan. De resultaten en conclusies zijn als volgt:
Resultaten
Uit de resultaten blijkt dat:
- er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de Heistraat, Verbinding, het Hoeveneind en de Bolderstraat;
- de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden ten gevolge van de Oosterhoutseweg, maar de maximale ontheffingswaarde niet;
- de richtwaarde wordt overschreden ten gevolge van de Nieuwe hoofdontsluitingsweg en de interne ontsluitingsweg maar de maximaal aanvaardbare waarde niet;
- er wordt voldaan aan de richtwaarde ten gevolge van de Mortelstraat en de Hoeveneind (30 km/uur);
- maatregelen om de geluidbelasting te reduceren zijn om verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke- en stedenbouwkundige redenen ongewenst of niet mogelijk gebleken;
- de interne ontsluitingsstructuur binnen het plangebied dient in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen beschouwd te worden;
- alle woningen beschikken over een geluidluwe gevel wat een garantie biedt voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, wel is afwijken van het gemeentelijk geluidbeleid nodig omdat er hogere waarden nodig zijn en daarmee niet wordt voldaan aan de voorwaarde voor een uitleggebied uit dit beleid;
- de gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 57 dB en wordt op dit punt als matig beoordeeld maar het overgrote deel van het plangebied heeft een goede tot zeer goede geluidkwaliteit;
- er zijn geen relevante akoestische gevolgen voor de bestaande woningen door de ontwikkeling;
- het laten vaststellen van hogere waarden is nodig ten gevolge van de Oosterhoutseweg van ten hoogste Lden = 52 dB.
Als de karakteristieke geluidwering van de gevels voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012, zal een aanvaardbaar geluidniveau in de woningen worden bereikt.
Hogere waarden
Er wordt door het college van burgemeester en wethouders een besluit hogere waarden voor de Oosterhoutseweg vastgesteld van ten hoogste Lden = 52 dB.
5.11.3 Conclusie
Er is sprake van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat. Het aspect geluid van wegverkeer vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
5.12 Luchtkwaliteit
5.12.1 Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.2 weergegeven.
Tabel 5.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
5.12.2 Toetsing
De gemeente Breda wil de huidige luchtkwaliteit behouden en, waar mogelijk, verbeteren. In 2020 heeft de gemeente het Schone Lucht Akkoord (SLA) ondertekend. De deelnemende partijen aan het SLA streven naar een permanente verbetering van de luchtkwaliteit om gezondheidswinst voor iedereen in Nederland te realiseren, waarbij wordt toegewerkt naar de WHO-advieswaarden (zoals die geldig waren in 2020) voor stikstofdioxide en fijn stof in 2030.
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal 580 woningen. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit 2022 (https://www.cimlk.nl/kaart). De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Oosterhoutseweg, ten westen van het plangebied. Uit de tool blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2021; 15,6 µg/m³ voor NO2, 16,4 µg/m³ voor PM10 en 9,4 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen.
Figuur 5.14 Concentraties NO2 en PM (gemeten punt rood omcirkeld) (bron: https://www.cimlk.nl/kaart)
In de directe omgeving van veehouderijen kan sprake zijn van verhoogde concentraties fijn stof. De fijnstofemissies van de veehouderijen in de omgeving van het plangebied zijn echter dermate beperkt dat deze geen relevante bijdrage leveren aan de concentraties binnen het plangebied.
Figuur 5.15 Achtergrondbelasting fijn stof door veehouderijen (bron: https://odzob.nl/kaarten)
5.12.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
5.13 Kabels En Leidingen
5.13.1 Normstelling en beleid
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
5.13.2 Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan zijn geen planologische hoogspanningsverbindingen, waterleidingen, gasleidingen of rioolleidingen gelegen. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
5.14 Externe Veiligheid
5.14.1 Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR geen onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor beide situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
5.14.2 Toetsing
Figuur 5.16 Uitsnede openbare risicokaart met plangebied zwart omcirkeld
Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg
Uit de informatie op de openbare risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat de A27 zich ten oosten van het plangebied bevindt. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd van o.a. de stofcategorie LT2met een invloedsgebied van 880 meter. De afstand van het plangebied tot deze weg bedraagt minimaal 1,9 kilometer. Het groepsrisico hoeft niet verantwoord of berekend te worden voor deze weg.
Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor
Circa 2 kilometer ten zuiden van het plangebied bevindt zich een spoortraject (Breda – Tilburg). Hierover vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Maatgevend is het vervoer van de stofcategorie D4 met een invloedsgebied van 4 kilometer (conform Bevt). Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute. Omdat de afstand groter is dan 200 meter, kan er volgens het Bevt worden volstaan met een beknopte verantwoording en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Beknopte verantwoording
In de beknopte verantwoording is het advies van de veiligheidsregio Midden- en West Brabant verwerkt. Het adviesdocument is opgenomen in bijlage 19.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. Binnen het plangebied is er behoefte aan verschillende bluswatervoorzieningen (A, B en C met verschillende capaciteiten).
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om de taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied is te benaderen langs twee onafhankelijke aanrijdroutes via de hoofdontsluiting Oosterhoutseweg en een tweetal calamiteitenroutes (Mortelweg en Heistraat). Dit is nodig, omdat één aanrijdroute tijdelijk geblokkeerd zou kunnen zijn. Het plangebied sluit aan op de Oosterhoutseweg, die vervolgens aansluit op het verdere wegennetwerk van Breda zoals de A27.
Ten aanzien van de bereikbaarheid in het plangebied dient rekening gehouden te worden met het volgende:
- Doodlopende wegen dienen te voldoen aan de eisen voor doodlopende wegen.
- De bochten in wegen dienen te voldoen aan de eisen voor bochtstralen voor brandweervoertuigen.
- De wegen in het plangebied dienen te zijn voorzien van een verharding, die geschikt is voor genoemde aslasten, totaalgewichten en stempeldruk. Deze verharding dient ook te worden voorzien bij opstelplaatsen voor brandweervoertuigen.
Dit biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
De Mortelweg en buurtontsluitingswegen in het plangebied beschikken over een wegbreedte van circa 5 meter, waardoor zij kunnen voldoen als opstelplaats voor zowel een tankautospuit als een redvoertuig. Uitgangspunt hierbij is dat de wegverharding geschikt is voor genoemde aslasten, totaalgewichten en stempeldruk. Woonstraten zijn, vanwege een verharde profielbreedte van minder dan 5 meter niet geschikt voor het afstempelen van redvoertuigen. De veiligheidsregio adviseert om de woonstraten toch bereikbaar te maken voor de inzet van een redvoertuig door een verhardde profielbreedte met 20 cm te verbreden tot minimaal 5 meter en het hoogteverschil tussen loopstroken te maximaliseren op 20 cm.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie zullen woningen gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg en het spoor geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaalpakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.
5.14.3 Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een spoortraject. Er kan worden volstaan met een beknopte verantwoording gezien het feit dat dit spoortraject op meer dan 200 meter is gelegen. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant verslechten en wordt als aanvaardbaar gezien. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
5.15 Duurzaamheid
5.15.1 Normstelling en beleid
Het Bouwbesluit stelt eisen aan de energieprestatie in de vorm van een drietal BENG-eisen (maximum energiebehoefte; maximum energiegebruik; minimum aandeel hernieuwbare energie). Daarnaast mag er in woningen geen onacceptabele oververhitting optreden. Daarvoor is een voorschrift opgenomen in het Bouwbesluit omtrent de zogenaamde TO-juli indicator (TO=Temperatuur Overschrijding). De gemeente Breda zet daarnaast in op ruimtelijke adaptatie om de stad klimaatbestendig te maken. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt aandacht besteed aan de energie-infrastructuur, hittebestendigheid en het anders omgaan met hemelwater.
De gemeente Breda heeft als doel om in 2044 CO2 neutraal te zijn. Dat vergt dat nieuwe woningen op zijn minst deze doelstelling niet belasten en door toevoeging van zonnepanelen CO2 neutraal te maken zijn.
5.15.2 Toetsing en conclusie
Voor Woonakker is een energievisie opgesteld. Daarin is vanuit een helicopterview naar beschikbare energiebronnen en -concepten voor het woongebied gekeken. Vanuit kansen en belemmeringen is er steeds verder ingezoomd op het woongebied.
Geconcludeerd is dat een hoge temperatuur warmtenet zoals het Amernet niet geschikt is voor nieuwbouwwoningen. Het Amernet functioneert op een invoertemperatuur van 125 °C. Hoge temperatuur warmtenetten kunnen beter worden ingezet in minder energiezuinige woningen in de bestaande woningvoorraad. Nieuwbouwwoningen kunnen prima met lage temperatuurverwarming uit de voeten. Daarbij ontbreekt de mogelijkheid om de woningen te koelen. Het voorkomen van oververhitting van woningen is in wetgeving geland (Bouwbesluit) met de zogenaamde TO-juli eis. Het lukt niet altijd om met bouwkundige maatregelen te voldoen aan de TO-juli eis. Concepten waarmee kan worden gekoeld hebben een groot voordeel.
Een tweede conclusie is dat in het gebied, noch de omgeving van het woongebied warmtebronnen voor handen zijn. Het woongebied moet dus gebruik maken van de algemeen beschikbare bronnen zoals bodem, buitenlucht of de zon. Bodemenergie met bodemlussen hebben de voorkeur als het gaat om robuustheid, energieprestatie en netbelasting. De boordiepte voor bodemlussen is met het oog op bescherming van drinkwater dusdanig beperkt in de provinciale omgevingsverordening dat dit concept vanwege de extra lussen financieel niet haalbaar is. Daarnaast geldt voor het grootste deel van het gebied een grondwaterbeschermingszone waarin helemaal niet mag worden geboord. Zowel gesloten systemen (bodemlussen) als open systemen (WKO) zijn daarin niet toegestaan. Uitgezonderd is het meest zuidelijke deel van het gebied daarin geldt de algemene boordieptebepaling uit de provinciale omgevingsverordening, ca 90m diep. Deze zuidelijke strook leent zich goed voor het aanbrengen van open bronnen (WKO) waarbij met distributieleidingen het water uit de bronnen in het gebied wordt gebracht. Bij een nadere uitwerking moet onderzocht worden hoeveel bronnen geboord kunnen worden en daarmee samenhangend hoeveel woningen aangesloten kunnen worden.
Voor de overige woningen is toepassing van luchtwaterwarmtepompen of PVT-warmtepompen het meest logisch. Uit esthetisch oogpunt hebben systemen met geïntegreerde opstelling van een buitenunit de voorkeur.
Figuur 5.17 Impressie van een systeem met geïntegreerde opstelling van een buitenunit
Toepassing van zogenaamde COP=1 technieken, zoals elektrische radiatoren en elektrische boilers, zijn uitgesloten. De netbelasting is in koude perioden onnodig groot. Dit kan hooguit een optie zijn in passiefhuizen waarin verwarmingsapparatuur beperkt en met klein vermogen wordt ingezet. De ontwikkelaars hebben nog geen keuze voor een energieconcept gemaakt, zodat kan worden ingespeeld op de allerlaatste ontwikkelingen.
Zongericht bouwen maakt CO2-neutraal mogelijk. Ongeacht of een kavel zon georiënteerd is, zongericht bouwen is altijd mogelijk met slimme plaatsing van ramen, toepassing van overstekken en dakvormen. Met een goede dakvorm kan zowel zonthermie (opwarmen van water) als zon-PV (produceren van stroom) worden toegepast. Daarmee worden nieuwe woning zoveel mogelijk voorbereid op CO2 neutraliteit.
5.16 Geurhinder En Veehouderijen
5.16.1 Normstelling en beleid
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
- voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting op een geurgevoelig object (onder meer vleeskalveren en jong vleesvee, schapen, geiten, biggen en vleesvarkens, legkippen, vleeskuikens, eenden, parelhoenders);
- voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
Tabel 5.3 Overzicht geurnormen Wgv
Concentratiegebied* | niet-concentratiegebied* | ||
binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
* De gemeente Breda is in principe gelegen binnen het concentratiegebied zoals bedoeld in de Wgv, maar dat geldt niet voor het grondgebied van de voormalige gemeente Teteringen
Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar de minimale afstanden van 100 m binnen de bebouwde kom en 50 m buiten de bebouwde kom.
In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Gemeentelijke geurverordening
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. De gemeente Breda heeft in 2008 voor het hele grondgebied een geurverordening vastgesteld. Figuur 5.18 geeft inzicht in de geurnormen (voorgrondbelasting) ter plaatse van het plangebied Woonakker en de omgeving daarvan zoals vastgelegd in de geurverordening.
Figuur 5.18 Normering gemeentelijke geurverordening
Interim omgevingsverordening – provincie Noord-Brabant
De Wgv, de gemeentelijke geurverordening en het Activiteitenbesluit stellen eisen aan de maximaal optredende voorgrondbelasting (als gevolg van een individuele veehouderij). Voor de achtergrondbelasting (de cumulatieve geurbelasting door de bedrijven in een bepaald gebied) gelden op grond van de Wet geurhinder en veehouderij geen wettelijke normen. In de provinciale omgevingsverordening zijn echter wel voorwaarden opgenomen die betrekking hebben op de achtergrondbelasting. Vastgelegd is dat de kans op geurhinder in de bebouwde kom niet hoger mag zijn dan 12% (op basis van de hinderpercentages zoals opgenomen in de Handreiking bij de Wgv gaat het dan om een achterbelasting van 10 ouE/m³) en in het buitengebied niet hoger dan 20% (20 ouE/m³ op basis van diezelfde handreiking). In situaties waarin reeds sprake is van overbelasting, dienen maatregelen te worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting “welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert”.
5.16.2 Onderzoek en conclusie
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende veehouderijen gelegen. Direct grenzend aan het plangebied is op het perceel Hoeveneind 62 een rundveehouderij gevestigd. Met de ontwikkeling van het gebied Woonakker zullen de activiteiten van deze veehouderij worden beëindigd. Aan het Hoeveneind zijn nog verschillende andere veehouderijen gevestigd.
Figuur 5.19 Veehouderijen in de omgeving van het plangebied (bron: https://odzob.nl/kaarten)
Kijkend naar de vergunde situaties gaat het in de meeste gevallen om rundvee of een combinatie van rundvee en varkens. Op de Blauwhoefsedreef 3 is een geitenhouderij aanwezig en aan de Hoeveneind 96 worden naast rundvee ook geiten gehouden. Op het perceel Hoeveneind 33 is een varkenshouderij gevestigd. Voor de diercategorieën waarvoor geen emissiefactoren zijn vastgesteld (en daarom rekening dient te worden gehouden met een afstand van 100 meter) wordt in alle gevallen voldaan aan de geldende afstandseis. Door de groene inpassing aan de westzijde van het beoogde woongebied is sprake van een ruime afstand tussen de aanwezige veehouderijen en de beoogde woningen.
Voor de diercategorieën waarvoor wel emissiefactoren zijn vastgesteld geeft figuur 5.20 een indicatie van de optredende geurbelasting ter hoogte van het plangebied. Bij de beoordeling van de optredende geurbelastingen en de daarmee samenhangende geurhindersituatie speelt zowel de achtergrondbelasting (de cumulatieve geurbelasting door alle veehouderijen in de omgeving) als de voorgrondbelasting (de geurbelasting door individuele bedrijven) een rol. Als één veehouderij leidt tot een geurbelasting van (bijvoorbeeld) 10 ouE/m³ op een geurgevoelig object is de kans op geurhinder groter dan wanneer 3 veehouderijen samen een geurbelasting van 10 ouE/m³ genereren. De handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij geeft (in bijlage 6 en 7) inzicht in de kans op geurhinder bij de optredende achtergrondbelastingen en voorgrondbelastingen. Vervolgens is daar een milieukwaliteit aan gekoppeld variërend van 'zeer goed' tot 'extreem slecht'.
Achtergrondbelasting
De varkenshouderij op het perceel Hoeveneind 33 is maatgevend voor de geurbelasting binnen het plangebied en de daarmee samenhangende leefomgevingskwaliteit. Andere veehouderijen leveren geen relevante bijdrage aan de optredende achtergrondbelasting. De achtergrondbelasting is binnen het hele plangebied lager dan de 10 ouE/m³ (geurhinderpercentage 10%) die op grond van de provinciale Interim omgevingsverordening maximaal toelaatbaar wordt geacht binnen de bebouwde kom. Kijkend naar de achtergrondbelasting wordt op basis van de geurhinderpercentages uit de Handreiking Wet geurhinder en veehouderij de leefomgevingskwaliteit ter plaatse van de delen van het plangebied met de bestemming Woongebied beoordeeld als 'goed' tot 'zeer goed'.
Figuur 5.20 Achtergrondbelasting geur (bron: https://odzob.nl/kaarten)
Voorgrondbelasting
Figuur 5.20 laat de achtergrondbelasting binnen het plangebied zien waarbij ook alle veehouderij bedrijven in de wijde omgeving een (kleine) bijdrage leveren aan de optredende geurbelasting. Op basis van deze figuur kunnen dan ook geen conclusies worden getrokken over de voorgrondbelasting door de varkenshouderij op het perceel Hoeveneind 33. Om een indicatie te krijgen van de voorgrondbelasting is een verkennende berekening uitgevoerd. Voor de berekeningsuitgangspunten is aangesloten bij de informatie vanuit de Kenregistratie dierverblijven (KRD). Dat betekent dat één emissiepunt is opgenomen aan de voorzijde van het bedrijfsperceel (ter hoogte van de agrarische bedrijfsvoering) waaraan de totale vergunde emissie is toegekend. Aangezien de daadwerkelijke emissiepunten verder westelijk zijn gelegen is sprake van een worstcasebenadering. De voorgrondbelasting is berekend op de meest westelijke grens van de beoogde bestemming Woongebied. De berekening is opgenomen in bijlage 20. Uit de resultaten blijkt dat de maximaal berekende voorgrondbelasting ongeveer 2 ouE/m³ bedraagt. Op grond van de Handreiking Wgv is bij een dergelijke voorgrondbelasting sprake van 11% kans op geurhinder. De leefomgevingskwaliteit wordt bij dat hinderpercentage beoordeeld als 'redelijk goed'. De GGD adviseert voor Woonakker voor de voorgrondbelasting (binnen de bebouwde kom) uit te gaan van maximaal 2 ouE/m3. Hieraan wordt voldaan. Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat binnen het meest westelijke deel van het plangebied ter hoogte van de veehouderij Hoeveneind 33 enige mate van geurhinder niet uitgesloten is, maar de geurbelasting is niet zodanig hoog dat deze een belemmering vormt voor de beoogde woningbouwontwikkeling. De geurhindersituatie wordt als aanvaardbaar beoordeeld.
Waar het gaat om de gevolgen van de woningbouwontwikkeling voor de bedrijven met dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgelegd is verder van belang dat in de gemeentelijke geurverordening en geurnorm van 8 ouE/m³ is vastgelegd voor de toekomstige woningen binnen het plangebied. Deze norm is gemotiveerd in de onderliggende geurgebiedsvisie. Diezelfde geurnorm geldt voor de bestaande woningen die ten oosten van het Hoeveneind (tussen de veehouderijen en de toekomstige woningen zijn gelegen). Deze bestaande woningen zijn maatgevend voor de ontwikkelingsmogelijkheden voor de bedrijven. De nieuwe woningen zullen niet leiden tot (extra) beperkingen voor de veehouderijen. Gezien de bestaande woningen in de omgeving van de veehouderij Hoeveneind 33 is het uitgesloten dat in de toekomst sprake is van een relevante toename van de geurbelasting door toekomstige bedrijfsontwikkelingen.
5.16.3 Conclusie
De realisatie van het woongebied leidt niet tot beperkingen voor de omliggende veehouderijen. Ter plaatse van de toekomstige woningen is sprake van een aanvaardbare geurhindersituatie.
5.17 Gezondheid En Veehouderijen
5.17.1 Normstelling en beleid
Uit onderzoek blijkt dat in de omgeving van veehouderijen sprake kan zijn van gezondheidsrisico's voor omwonenden. Hierbij zijn afstanden van 500, 1000 en 2000 meter gebruikt tussen woning en dichtstbijzijnde veehouderij. Ondanks dat harde wettelijke kaders ontbreken is het van belang om bij woningbouwontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook de gezondheidssituatie af te wegen. Hiervoor kan onder andere gebruik worden gemaakt van de Handreiking Veehouderij en gezondheid.
Het college van de gemeente Breda heeft op 4 juni 2024 tijdelijk beleid vastgesteld dat is gericht op het beheersen van gezondheidsrisico's in de omgeving van geitenhouderijen. Er blijkt een correlatie te zijn tussen meer gevallen met longontsteking en de aanwezigheid van een geitenhouderij. Er is onduidelijkheid over de precieze oorzaak van deze relatie. Het RIVM doet hier momenteel onderzoek naar in Oost-Brabant en Noord-Limburg waar veel geitenhouderijen gevestigd zijn. De eindrapportage is eind 2024 gepland. De GGD adviseert het voorzorgbeginsel toe te passen zolang het lopende onderzoek van het RIVM naar de oorzaak nog niet is afgerond.
De gemeente geeft hier invulling aan met tijdelijk beleid. In dit tijdelijke beleid wordt onderscheid gemaakt tussen woningbouw en voorzieningen voor kwetsbare groepen zoals kinderdagverblijven, scholen en ouderenzorgcentra. Hierbij worden de volgende afstanden gehanteerd:
- Binnen 500 meter van een geitenhouderij: geen nieuwe woningbouwontwikkelingen of voorzieningen voor kwetsbare groepen toegestaan:
- Vanaf 500 meter tot 1,5 km: Woningbouwontwikkelingen worden alleen toegestaan na een zorgvuldige belangenafweging met opvolging van de adviezen van de GGD en een actieve informatievoorziening aan toekomstige bewoners voorafgaand aan de koop of huur.
- Vanaf 500 meter tot 2 km: Voorzieningen voor kwetsbare groepen zullen alleen bij uitzondering worden toegestaan na een zorgvuldige belangenafweging, met actieve informatievoorziening aan klanten/gebruikers.
In hoofdstuk 3 van het tijdelijk beleid is een afwegingskader opgenomen met aspecten die een rol kunnen spelen bij de beoordeeld van de aanvaardbaarheid binnen het gebied tussen 500 meter en 2 kilometer. Na afronding van het RIVM onderzoek kan worden nagegaan wat de gevolgen zijn voor het tijdelijke beleid.
5.17.2 Onderzoek
In paragraaf 5.12 is ingegaan op de luchtkwaliteit in en rond het plangebied en in paragraaf 5.16 op de geurhindersituatie. Voor deze omgevingsaspecten is de gezondheidssituatie binnen het plangebied aanvaardbaar. In de omgeving van veehouderijen kunnen echter ook andere gezondheidseffecten een rol spelen. Er zijn nog veel onduidelijkheden waar het gaat om de gezondheidseffecten voor omwonenden van veehouderijen. Op dit moment lopen er verschillende studies die daar meer duidelijkheid over moeten geven. In algemene zin is de advieslijn van de GGD om uit voorzorg 250 meter aan te houden tussen veehouderijen en nieuwe woningen. Voor geitenhouderijen bedraagt deze afstand 2 kilometer. Voorgenoemde afstanden komen ook terug in het advies dat de GGD heeft uitgebracht in het kader van de woonbouwontwikkeling Woonakker.
Figuur 5.21 Veehouderijen rond het plangebied met geitenhouderijen omcirkeld (bron: kaartviewer KRD)
Geitenhouderijen
Uit diverse studies blijkt dat in de omgeving van geitenhouderijen sprake kan zijn van verhoogde gezondheidsrisico's. In bijlage 21 is inzicht gegeven in de studies die beschikbaar zijn naar de gezondheidseffecten in de omgeving van geitenhouderijen. Hieruit blijkt dat de kans op longontsteking voor omwonenden binnen een afstand van 2 kilometer van geitenhouderijen aanzienlijk hoger ligt dan daarbuiten. Uit de beschikbare onderzoeken blijkt echter ook dat er nog veel onzekerheden zijn waar het gaat om de gezondheidsrisico's voor omwonenden en de factoren die daarbij een rol spelen. Het is overigens niet zo dat er na 2 kilometer gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten, 2 kilometer is de grootste onderzochte afstand.
Binnen 2 kilometer van het plangebied zijn twee veehouderijen gevestigd waar geiten worden gehouden. De VGO-onderzoeken zijn uitgevoerd voor geitenhouderijen waar 50 of meer geiten worden gehouden, vanaf dit aantal wordt gesproken over het bedrijfsmatig houden van geiten. In deze beoordeling is hierbij aangesloten. Binnen 2 kilometer van het plangebied worden uitsluitend ter plaatse van de Blauwhoefsedreef 3 meer dan 50 geiten gehouden. De minimale afstand tussen het bouwvlak van deze geitenhouderij en de grens van de bestemming Woongebied bedraagt circa 750 meter. Volgens de Kernregistratie Dierverblijven (KRD) zijn ter plaatse van de veehouderij aan het Hoeveneind 96 slechts 15 geiten vergund. Gezien de zeer beperkte omvang richt de navolgende analyse zich hoofdzakelijk op de geitenhouderij aan de Blauwhoefsedreef 3. Op basis van de vigerende vergunning gaat het om 1.675 geiten. Voor het bedrijf is in 2023 een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van een nieuwe stal ter vervanging van bestaande stallen. Het aantal geiten en de oppervlakte van de stallen nemen niet toe. Per saldo zal wel sprake zijn van een beperkte afname van de emissies (ammoniak, geur en fijn stof).
Voor de afweging van de aanvaardbaarheid van de gezondheideffecten die samenhangen met de ontwikkeling van Woonakker wordt aangesloten bij het tijdelijk gemeentelijk beleid.
- Beheersing van risico's voor woningbouwontwikkelingen
Het gehele plangebied is gelegen binnen 1,5 kilometer van de geitenhouderij aan de Blauwhoefsedreef 3. Deze geitenhouderij is gelegen ten noorden van het plangebied.
Aan de noord- en westzijde van het plangebied, daar waar de afstand tot de geitenhouderij het korst is, wordt voorzien in een robuuste landschappelijke inpassing. De woningdichtheid is binnen het meest noordelijke deel van het beoogde woongebied lager dan in de meer zuidelijk gelegen delen. Het grootste deel van de woningen binnen het plangebied wordt op een afstand van meer dan 1.000 meter gesitueerd.
- Beheersing van risico's voor voorzieningen bij kwetsbare groepen
Omdat het risico op gezondheidsklachten bij kwetsbare groepen het grootst is, zijn voorzieningen specifiek voor deze groepen alleen bij uitzondering toegestaan (vanaf 500 meter en binnen de bovengrens van de range van 1,5 à 2 kilometer van een geitenhouderij). Binnen het plangebied worden geen voorzieningen gerealiseerd waar kwetsbare groepen langdurig verblijven, zoals een kinderopvang of een basisschool.
- Negatieve gezondheidseffecten van het wonen nabij geitenhouderijen
Uit de informatie in paragraaf 5.11 en 5.15 blijkt dat de geitenhouderij aan de Blauwhoefsedreef 3 op de afstand van ten minste 750 meter geen relevante bijdrage levert aan de concentraties fijn stof en de geurbelasting. Waar het gaat om de verhoogde kans op longontsteking wordt opgemerkt dat uit de beschikbare onderzoeken blijkt dat er nog veel onzekerheden zijn waar het gaat om de gezondheidsrisico's voor omwonenden en de factoren die daarbij een rol spelen (voor een andere toelichting wordt verwezen naar bijlage 21). Het blijft onduidelijk of de extra longontstekingen rondom geitenbedrijven worden veroorzaakt door specifieke ziekteverwekkers die van dieren afkomstig zijn (zoönoseverwekkers), micro-organismen uit de mest, of dat mensen gevoeliger voor longontsteking worden door de blootstelling aan stoffen die geitenhouderijen uitstoten, zoals fijnstof en endotoxinen. Door de lage stofemissie is de blootstelling aan stof en endotoxine volgens het VGO-onderzoek minder waarschijnlijk de oorzaak voor het verhoogde risico op longontsteking rondom geitenbedrijven. De woningen binnen het gebied Woonakker liggen op ruime afstand van de geitenhouderij (minimaal 750 meter en een groot deel van de woningen op meer dan 1 kilometer). Dat betekent niet dat gezondheidsrisico's op voorhand kunnen worden uitgesloten, maar uit de beschikbare onderzoeken blijkt dat de risico's wel kleiner worden naarmate de afstand toeneemt.
- Positieve gezondheidseffecten van het wonen in het buitengebied of een dorp(srand)
Het wonen in landelijk gebied of een dorpse omgeving kan ook een gunstig effect hebben op de gezondheid van toekomstige bewoners. Drukke snelwegen en industrieterreinen liggen op ruime afstand. Binnen en rondom het plangebied is daarnaast veel ruimte voor groen dat in combinatie met recreatiemogelijkheden in de omgeving bijdragen in positieve zin aan de gezondheid van de toekomstige bewoners.
- Het aantal veehouderijen in de directe omgeving
Het RIVM heeft onderzoek uitgevoerd in het oostelijke deel van Noord-Brabant en in Noord-Limburg. Dit is het gebied met de meeste veehouderijen per vierkante kilometer. Ook zijn diverse diersectoren vertegenwoordigd. Voor een aantal analyses zijn daarnaast gegevens gebruikt van huisartsen in 'controle- of referentiegebieden'. Dit zijn landelijke gebieden in Nederland met een lage dichtheid van intensieve veehouderij. Er wordt in alle onderzochte jaren meer longontsteking gevonden in gebieden met veel veehouderijen dan in de controlegebieden. De gemeente Breda behoort niet tot een gebied met een hoge dichtheid van (intensieve) veehouderijen. Ook in de omgeving van het plangebied Woonakker is geen sprake van een hoge dichtheid aan veehouderijen. Het ligt dan ook niet voor de hand dat het risico op longontsteking in dezelfde mate is verhoogd als in de door de GGD onderzochte gebieden.
- Verantwoorden restrisico's
Bij diverse milieuaspecten is het aanvaardbaar om een bepaald restrisico te accepteren, mits dit risico wordt verantwoord. Uit de verantwoording van diverse milieuaspecten zoals voor geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en geur blijkt dat bij deze aspecten geen sprake is van een onaanvaardbare gezondheidssituatie. Dit wordt hierna onderbouwd onder punt j. 'Brede scope en integrale planvorming'. Ook met betrekking tot het verhoogde risico op longontsteking binnen een straal van 2 kilometer wordt het risico voor de ontwikkeling van Woonakker als acceptabel beschouwd.
- Belang voorzien in woningbehoefte
Bij het stilleggen van de ontwikkeling van nieuwe (woning)bouwprojecten tot het nader onderzoek van het RIVM klaar is, zou de gemeentelijke doelstelling om voldoende woningen en gedifferentieerde woonmilieus te realiseren onder druk kunnen komen te staan en lopen de kosten verder op. Uit jurisprudentie (zie onder andere de volgende uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: 201902223/1/R2, d.d. 7 oktober 2020) blijkt dat het mogelijk is om woningen te realiseren binnen 2 kilometer van een geitenhouderij, mits er sprake is van een goede belangenafweging. Daarbij is van belang dat er een grote behoefte is aan woningen. In het kader van de gemeentelijke Versnellingsopgave Woningbouw zijn in 2019/2020 zeven locaties tegen het licht gehouden die wezenlijk kunnen bijdragen aan de realisatie van extra woningbouw. Woonakker in Teteringen is een van deze locaties die daaraan kan bijdragen.
- Actieve informatievoorziening
In lijn met het tijdelijk beleid zal de geitenhouderij een plek krijgen in informatievoorziening (door gemeente, ontwikkelaars en makelaars) richting potentiële nieuwe bewoners zodat zij goed geïnformeerd een keuze kunnen maken voor het wonen binnen een straal van 2 kilometer van een geitenhouderij.
- Doelgroep woningbouw
De gevolgen voor longontsteking kunnen voor kinderen en ouderen groter zijn dan voor personen tussen de 18 en 60 jaar. Binnen het plangebied wordt geen ruimte geboden voor voorzieningen voor specifieke, mogelijk meer kwetsbare doelgroepen zoals kinderdagverblijven, scholen en zorgcomplexen. Het bestemmingsplan biedt geen ruime voor dergelijke functies die specifiek gericht zijn op de kwetsbare leeftijdsgroepen. Wel is een deel van de woningen binnen het gebied specifiek gericht op senioren.
- Brede scope en integrale planvorming
De GGD heeft in haar vooroverlegreactie (zie paragraaf 8.3.1) aangegeven dat zij geen voorstander is van het bouwen van woningen binnen 2 km van een geitenhouderij zolang niet bekend is waardoor het extra risico op longontsteking ontstaat. De GGD geeft verder aan dat als de gemeente de nieuwbouw toch wil realiseren, dat om maatregelen vraagt om de mogelijke gezondheidsrisico's zoveel mogelijk te voorkomen of compenseren.
Voor aspecten als luchtkwaliteit, geur en geluid is binnen grote delen van het plangebied sprake van een gunstige milieugezondheidssituatie. De omliggende bedrijven en wegen leiden binnen het toekomstige woongebied nauwelijks tot verhoogde concentraties luchtverontreinigende stoffen waardoor de concentratie vrijwel gelijk is aan de achtergrondconcentratie. Deze achtergrondconcentratie is voor fijn stof (PM10 en PM2.5) op dit moment hoger dan de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie maar zal in de toekomst verder dalen. De geurhindersituatie ter plaatse van de beoogde woningen is gunstig. Aan de westzijde van het plangebied is sprake van verhoogde concentraties door een aanwezige varkenshouderij (Hoeveneind 33), maar de maximaal optredende geurbelasting is vanuit gezondheidsoogpunt acceptabel. Daarnaast blijkt uit de akoestische onderzoeken dat ook de geluidbelasting door het wegverkeer en de omliggende bedrijven binnen grote delen van het plangebied zeer beperkt is en dat alleen langs de randen plaatselijk sprake is van verhoogde geluidbelastingen. De maximaal optredende geluidbelastingen zijn echter niet zodanig hoog dat vanuit gezondheidsoogpunt sprake is van een onaanvaardbare situatie. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de sectorale paragrafen in dit hoofdstuk.
De uitgangspunten voor de beoogde woningbouwontwikkeling met veel ruimte voor groen en een kwalitatief hoogwaardig woongebied in combinatie met voorzieningen en recreatiemogelijkheden in de omgeving dragen in positieve zin bij aan de gezondheid van de toekomstige bewoners (waarmee sprake is van compensatie voor de mogelijke gezondheidsrisico's door de aanwezige geitenhouderij). Dat geldt zeker ook voor de woningen die zijn gericht op senioren. De beoogde inrichting van het gebied bevat bijzondere kwaliteiten voor deze specifieke kwetsbare doelgroep. De groenzones in het plan vertegenwoordigen de parkruimtes in het plan, met onder andere ruimte voor wandelpaden en ontmoetingsplekken. Voor de jongere bewoners zal er worden voorzien in voldoende speelplekken binnen de groenzones. Via een langzaamverkeersverbinding (fietspad) aan de zuidzijde van het plangebied zijn de voorzieningen binnen de bestaande kern Teteringen goed bereikbaar voor de toekomstige bewoners. Tevens komt veel gewicht toe aan de afstand van de woningen tot aan de geitenhouderij en aan het feit dat tussen de geitenhouderij en de woningen voorzien wordt in een robuuste groenstructuur.
- Duur en aard van het verblijf
Met de bouw van woningen is sprake van langdurig verblijf voor de toekomstige bewoners. Binnen de kern Teteringen wordt reeds binnen een straal van 2 kilometer van de geitenhouderij gewoond.
Andere veehouderijen
Niet alleen in de omgeving van geitenhouderijen, maar ook bij andere veehouderijen kan sprake zijn van gezondheidsrisico's voor omwonenden. Het aantal volwaardige intensieve veehouderijen in de directe omgeving van het plangebied is beperkt. Meest nabijgelegen intensieve veehouderij betreft de varkenshouderij op het perceel Hoeveneind 33. De afstand van het agrarisch bouwvlak tot de grens van de beoogde woonbestemming bedraagt ruim 200 meter. Vanuit gezondheidsoogpunt wordt voor veehouderijen een aan te houden afstand van 250 meter geadviseerd voor nieuwe woonfuncties. Een klein deel van de woonbestemming valt binnen deze afstand. De geurbelasting is op deze afstand acceptabel en de bijdrage van de varkenshouderij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen is verwaarloosbaar. Vanuit gezondheidsoogpunt zijn ook endotoxinen van belang. Endotoxinen zijn ontstekingsbevorderende celwandresten bacteriën. Voor endotoxinen geldt een gezondheidskundige advieswaarde van 30 EU/m³. Bij individuele varkenshouderijen is een overschrijding tot op een afstand van circa 200 meter mogelijk. De geur- en fijnstofnormen zijn doorgaans voldoende om een overschrijding van de endotoxine advieswaarde te voorkomen. Er is een relatie tussen de fijnstof emissie en de endotoxine concentraties. De varkenshouderij Hoeveneind 33 heeft een vergunde fijn stof emissie van ongeveer 155 kg per jaar. Uit de afstandstabel voor varkenshouderijen die is opgenomen in het endotoxine toetsingskader blijkt dat bij een dergelijke fijn stofemissie de 30 EU/m³ - contour op minder dan 100 meter van het bedrijf is gelegen. Binnen het toekomstige woongebied zal de advieswaarde dan ook niet worden overschreden.
Andere agrarische bouwvlakken in de omgeving zijn kleinschaliger en liggen op vergelijkbare of grotere afstand. Vanuit gezondheidsoogpunt vormen de aanwezige veehouderijen geen belemmering voor de beoogde woningbouwontwikkeling.
5.17.3 Conclusie
In de omgeving van veehouderijen kan sprake zijn van gezondheidsrisico's voor omwonenden. Bij de ontwikkeling van het gebied Woonakker is daarbij met name de aanwezigheid van een geitenhouderij aan de Blauwhoefsedreef 3 van belang. Op basis van de analyse in deze paragraaf wordt geconcludeerd dat op basis van de actuele inzichten en studies nadelige gezondheidseffecten door de geitenhouderij niet volledig zijn uit te sluiten, maar dat de gezondheidsrisico's gezien de situering van de beoogde woningen (het grootste deel van de woningen op een afstand van meer dan 1.000 meter) beperkt zijn. Tussen de geitenhouderij en de woningen wordt bovendien voorzien in een robuuste groenstructuur. Daar staat daarnaast tegenover dat vanuit een bredere beoordeling binnen het plangebied sprake is van een gunstige gezondheidssituatie en dat het plan een belangrijke bijdrage levert aan het invulling geven aan de woningbehoefte. Om deze redenen wordt het mogelijke gezondheidsrisico dat samenhangt met het toestaan van nieuwe woningen binnen 2 km van een geitenhouderij geaccepteerd.
5.18 Voorzieningen
Met de komst van Woonakker neemt het aantal inwoners van Teteringen toe. In deze paragraaf wordt op verschillende thema's het effect hiervan op verschillende voorzieningen besproken.
Zorgpartijen
De zorgpartijen Alwel, Park Zuiderhout, Thebe en Surplus – verenigd in de branche VVT (verpleging, verzorging en thuiszorg) – hebben de ontwikkelaars en de gemeente een aantal zaken meegegeven waarbij in de totstandkoming van het plan rekening is gehouden:
- In het bestemmingsplan wordt binnen de bestemming 'Woongebied' het creëren van mogelijkheden om ontmoeting te faciliteren toegestaan. Dit is de huiskamer van de buurt. Hier zijn verschillende activiteiten nodig die het de huiskamer voor de buurt kunnen maken.
- Het plan kent een gedifferentieerd woningaanbod, zowel qua doelgroepen als verschijningsvorm (gestapeld, grondgebonden, etc.).
- Bij de inrichting van de openbare ruimte (auto, lopen, fietsen) wordt rekening gehouden met verminderde mobiliteit en/of psychische gezondheid van bewoners. Denk aan het creëren van loopcirkels, rustplekken, groen, herkenbaarheid, oriëntatiepunten en een dementievriendelijke inrichting. Specifiek zijn voor ouderen in de buitenruimte drie locaties ontworpen voor ontmoeting.
- De afstand en verbinding naar de voorzieningen in het dorp zijn goed. Daarbij is te denken aan het gezondheidscentrum op het Willem Alexanderplein, dorpshuis 't Web en Park Zuiderhout. Met name voor de fiets en te voet zijn deze op de kortst mogelijke route te bereiken. Om de laatste beter en veiliger bereikbaar te maken wordt langs de oostzijde van de Oosterhoutseweg tussen de Heiackerdreef en Arnold Janssenlaan een tweerichtingenfietspad gerealiseerd.
- Het aantal te verwachten nieuwe inwoners van de wijk Woonakker is ongeveer het totaal aantal patiënten van één huisartsenpraktijk. Recent hebben de huisartsen in Teteringen een nieuw gezondheidscentrum in gebruik genomen. Fysiek is er nog ruimte voor een extra huisarts.
Primair onderwijs
De uitbreiding van Teteringen met onder andere Woonakker leidt tot groei van het aanbod van het aantal leerlingen voor het primair onderwijs in Teteringen. Op basis van de planning van de verwachte woningbouwrealisatie zal er rond het jaar 2031 een piek in het aantal leerlingen zijn die langzaam weer afvlakt naar een stabiel aantal leerlingen na 2040.
- De wens is om primair onderwijs te koppelen aan voor-, na- en tussenschoolse opvang in kindcentra. Tevens ligt er de wens om maximaal gebruik maken van de ruimte in/nabij de bestaande schoollocaties in Teteringen. Globaal onderzoek naar de uitbreidingsmogelijkheden van de huidige vier schoollocaties/kindcentra laat zien dat er ruimte lijkt te zijn om de geprognosticeerde groei van het aantal leerlingen in Teteringen op te vangen. In 2023 wordt vervolgonderzoek gedaan naar de huidige schoollocaties. Al deze locaties hebben op dit moment ook voor-, na- en tussenschoolse opvang.
- Er is ook een groeiende vraag naar opvang. Dat blijkt uit de prognose van 0-4 jarigen. Uitdaging in de naaste toekomst is of er genoeg ruimte is om onderwijs en opvang in één gebouw te laten plaatsvinden.
Detailhandel en sport
Met de komst van het winkelcentrum De Scheperij worden op korte afstand meer winkelvoorzieningen gerealiseerd. Ook de winkelvoorzieningen op het Willem Alexanderplein zijn goed bereikbaar vanuit de wijk per fiets en te voet.
Teteringen kent een aantal sportverenigingen waar nog ruimte is voor uitbreiding van leden. Opgemerkt moet worden dat er bij voetbalvereniging DIA een grote toestroom is van leden buiten Teteringen (vanuit Breda Noord).
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) bindende afspraken waarmee, bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. In de voorafgaande hoofdstukken zijn de planuitgangspunten voor het op te stellen bestemmingsplan weergegeven. Deze uitgangspunten zijn (juridisch) vertaald naar het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt de doorvertaling van de plantoelichting naar planregels met de verbeelding verwoord.
6.2 Opzet Planbeschrijving
De regels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels waarin de begrippen en de wijze van meten worden uitgelegd. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat ten slotte de overgang- en slotregel. In de volgende paragrafen worden de bestemmingsregels nader beschreven.
6.3 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
6.4 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
De bestemming 'Groen' geeft de groenstructuur van de beoogde wijk weer. Hierin zijn zowel het groen, waterberging, als de fiets- en voetgangersverbindingen opgenomen.
Ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein' kan tevens een parkeerterrein gerealiseerd worden. Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - calamiteitenontsluiting' kan een calamiteitenontsluiting en een langzaamverkeersverbinding van minimaal 3,5 meter breed gerealiseerd worden ten behoeve van hulpdiensten en verbinding met de omgeving. Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - inrit' kan tevens een in-/uitrit gerealiseerd worden.
Artikel 4 Natuur
Binnen de bestemming 'Natuur' is het beleid gericht op behoud, versterking en herstel van de aan deze gebieden eigen zijnde landschappelijke en natuurlijke natuurwaarden. Bovendien mogen deze gronden gebruikt worden voor waterberging. Het oprichten van bebouwing is niet toegestaan.
Artikel 5 Verkeer
De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan de hoofdontsluiting binnen het plangebied. Binnen deze bestemming zijn ook parkeerplaatsen, groen en water toegestaan.
Artikel 6 Woongebied
De bestemming 'Woongebied' is opgenomen voor maximaal 580 woningen. Binnen deze gehele bestemming zijn grondgebonden woningen toegestaan, ter plaatse van de aanduiding gestapeld zijn daarnaast ook gestapelde woningen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - buurthuis' is tevens een buurthuis voor voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid (medisch en paramedisch), cultuur, religie, verenigingsleven en pakket afhaalservice met een maximum oppervlakte van 360 m2 toegestaan. Naast woningen zijn op deze gronden ook tuinen en erven, wegen, parkeervoorzieningen, groen, water en andere voorzieningen ten behoeve van het wonen toegestaan.
Artikel 7 Waarde - Archeologie
Hierbinnen zijn de archeologisch waardevolle gebieden en gebieden met een archeologische verwachting opgenomen. De regels zijn bedoeld om een afdoende bescherming te bieden aan de genoemde functies. Omwille van het behoud en de bescherming van de archeologische waarden is tevens een vergunningenstelsel (omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden) opgenomen.
6.5 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Het doel van de antidubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn enkele algemene gebruiksregels opgenomen.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een algemene bevoegdheid tot afwijken opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is de algemene aanduiding in het plan opgenomen. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden tevens bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening. Het oprichten van bouwwerken, voor zover dit is toegelaten volgens dit bestemmingsplan, is uitsluitend toegestaan indien het belang van de grondwaterbescherming in voldoende mate is gewaarborgd.
Artikel 12 Overige regels
In deze bepaling is bepaald dat bij iedere ruimtelijke ontwikkeling getoetst moet worden of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Dit aan de hand van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels. Daarnaast is vastgelegd dat burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen aan de uitwerking van het plan.
6.6 Overgangsrecht En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
In artikel 3.2.1. van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Artikel 14 Slotregel
Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het onderhavige bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van het project. Indien een bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente, moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Ook wordt ingegaan op de grondexploitatie en het verplichte kostenverhaal.
7.2 Toepassing Afdeling 6.4 Wro (Grondexploitatie)
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling daarvan is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning met afwijking. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
- de bouw van één of meer woningen;
- de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² bvo of met één of meer woningen;
- de verbouwing van één of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bvo bedraagt;
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bvo.
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is. Indien de kosten minder dan €10.000,- bedragen kan ervoor worden gekozen deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen. Voor gronden waarop al gebouwd mocht worden (onbenutte bouwruimte) hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
7.3 Financiële Haalbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de financiële haalbaarheid van het plan. Doorgaans is relevant de vraag of er gemeentelijke kosten zijn en hoe deze verhaald worden. Deze vraag omhelst tevens eventuele planschade.
De gemeente en initiatiefnemers hebben voor deze ontwikkeling een samenwerkingsovereenkomst waarin afspraken zijn gemaakt over inbreng van de gronden in een gemeentelijke grondexploitatie. Uitgangspunt is dat alle gronden voorafgaand aan de bestemmingswijziging geleverd worden aan de gemeente. Indien gemeente zelf eigenaar is van de grond is kostenverhaal niet aan de orde. Hiermee wordt het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig.
Hoofdstuk 8 Communicatie
8.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt allereerst ingegaan op het intensieve communicatie- en participatietraject dat vanaf april 2021 is ingezet voor de nieuwe dorpswijk Woonakker in Teteringen. Hiervoor is communicatiebureau Connect ingeschakeld. Tot slot wordt nader ingegaan op de formele procedures.
8.2 Participatie
Communicatie en participatie zijn nadrukkelijke onderdelen in de ontwikkeling van Woonakker. Want, 580 nieuwe woningen bieden kansen voor Teteringen, maar initiatiefnemers beseffen zich dat de nieuwe dorpswijk ook impact heeft op het dorp. Zij hebben betrokkenen dan ook gedurende het proces continu geïnformeerd, op verschillende manieren naar hun mening en ideeën gevraagd en steeds teruggekoppeld wat er met de inbreng gedaan kon worden.
Op basis van de Participatieleidraad van de gemeente Breda is begin 2021 een participatieplan opgesteld. Dit plan bevat de uitgangspunten, de context in de omgeving, een analyse en typering van verschillende belanghebbenden. Op basis van deze analyse is een participatieaanpak vastgesteld met diverse activiteiten en middelen. Met als doelen:
- Uiteenlopende belanghebbenden op een zorgvuldige en uniforme manier informeren over het project, zodat de kaders en verwachtingen over zowel het inhoudelijke proces als de participatie helder zijn.
- Inbreng ophalen en stapsgewijs integreren in het 'tekenproces' zodat het perspectief voor Woonakker onderweg aangepast en verbeterd kan worden.
- Bouwen aan vertrouwen en draagvlak in de omgeving.
Centraal in de communicatie staat de projectwebsite www.woonakker-teteringen.nl en de Woonakker Updates (digitale nieuwsbrieven met bijna 2.000 abonnees). De website is regelmatig actueel gehouden om belanghebbenden proactief van informatie te kunnen voorzien. Om verschillende belanghebbenden zo goed mogelijk te betrekken zijn gedurende het proces tussen 2021 en 2023 verschillende activiteiten en middelen ingezet: een klankbordgroep is opgericht, een vragenlijst is uitgezet, verschillende informatiemarkten zijn gehouden, er is een wandelommetje georganiseerd, werksessies hebben plaatsgevonden en er zijn verschillende persoonlijke gesprekken gevoerd met belanghebbenden.
In het kort zijn er uit de omgeving 11 verschillende thema's opgehaald die verwerkt zijn in het plan voor Woonakker.
- Dorpskarakter: de wens uit de omgeving is om de nieuwe wijk Woonakker aan te laten sluiten bij het huidige karakter van het dorp Teteringen met een gevarieerd aanbod van type woningen, dorpse rust, veel ontmoetingsplekken en een landelijke architectuur
- Woningen: er leeft in Teteringen een grote behoefte aan woningen voor starters en senioren, bij voorkeur grondgebonden, uitgevoerd in natuurlijke materialen. Er is daarbij een duidelijke wens uitgesproken voor bouwkavels en mogelijkheden voor meergeneratiewonen en mantelzorg. Opvallend bleek de uiteenlopende wens van senioren: de één zoekt een appartement of gezamenlijk woonhofje, terwijl de ander kleiner maar wel zelfstandig en grondgebonden wil wonen.
- Doorstroming lokale woningmarkt: door de huidige grote druk op de woningmarkt, is de wens groot om met Woonakker bij te dragen aan de doorstroming op de lokale woningmarkt. Belangrijk hiervoor is een goede mix aan verschillende typen woningen.
- Mobiliteit: veiligheid en leefbaarheid zijn twee veelvuldig genoemde onderwerpen als het gaat over het thema mobiliteit in en ook rond de nieuwe wijk. Er leeft een grote zorg bij mensen in Teteringen als het gaat om de verkeersdrukte op de Oosterhoutseweg, de beoogde ontsluitingsweg van Woonakker. Door toekomstig bewoners wordt de bereikbaarheid voor fietsers en voetgangers benadrukt.
- Openbare ruimte: algemeen gehoorde wens in de omgeving is om een groene wijk te creëren met veel ruimte voor recreatie, spelen, ontmoeting en voldoende parkeerplaatsen.
- Natuurwaarden: de mogelijkheid dat Woonakker een bijdrage kan leveren aan het behoud van biodiversiteit door huidige leefgebieden en nesten van dieren intact te laten, wordt door de omgeving omarmd. Benadrukt wordt het belang van onderhoud van het groen.
- Welzijn: vanaf het begin van de ontwikkeling van Woonakker is ingezet op een woonwijk die bijdraagt aan welzijn van de bewoners in en rond de nieuwe wijk: fysieke en mentale gezondheid en sociale verbondenheid. Deze aspecten worden door de omgeving als belangrijk ervaren.
- Energie en klimaat: algemene wens is om een duurzame, toekomstbestendige en energie neutrale nieuwe wijk te ontwikkelen, waarbij aandacht is voor mogelijke vernieuwing, denk aan een buurtbatterij.
- Voorzieningen: vanuit de omgeving is aandacht gevraagd voor de druk op huidige voorzieningen in Teteringen zoals scholen, kinderopvang, winkels, sport en zorg als Woonakker, naast andere nieuwbouwprojecten in het dorp, verder ontwikkeld wordt. Binnen de wijk zijn de volgende functies gewenst: een gezamenlijke ruimte en/of een steunpunt voor senioren, een pakketpunt bij de ingang van de wijk, mogelijk een 'thuiswerkplek om de hoek'.
- Omgeving: vanuit verschillende hoeken is de wens aangegeven om Woonakker goed in te passen in de bestaande omgeving. Denk voornamelijk aan de huidige direct omwonenden op wie Woonakker veel impact heeft.
- Betrokkenheid belanghebbenden: communicatie en participatie worden door de omgeving gezien als belangrijke thema's in de ontwikkeling van Woonakker, ook als het plan richting realisatie gaat.
Alle stappen, acties en overwegingen zijn gedurende het proces bijgehouden in een participatieverslag. Dit participatieverslag is opgenomen in bijlage 22. In dit verslag is per onderdeel aangegeven welke input in het plan is verwerkt en, wanneer dit niet mogelijk was, gemotiveerd waarom bepaalde input niet is verwerkt in het plan.
8.3 Procedure
8.3.1 Vooroverleg
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-ontwerpbestemmingsplan eind 2022 toegezonden aan de diverse overleginstanties. Onder andere het waterschap Brabantse Delta, Brabant Water, de provincie Noord-Brabant, GGD Brabant en Brandweer Midden- en West-brabant hebben gebruik gemaakt van deze gelegenheid om te reageren op het concept-ontwerpbestemmingsplan. De reacties die hieruit zijn voortgekomen zijn verwerkt in het bestemmingsplan.
8.3.2 Zienswijzen
Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) is de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende deze periode van 23 juni 2023 tot en met 3 augustus 2023 kon iedereen op het ontwerpbestemmingsplan een schriftelijke of mondelinge zienswijze indienen. De zienswijzen zijn samengevat en voorzien van beantwoording. Deze zienswijzen zijn beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het bestemmingsplan aanpassing behoeft. De zienswijzennota is als bijlage 24 bij de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen.
Op 26 juni 2023 heeft een informatiemarkt over Woonakker plaatsgevonden. Ruim 200 bezoekers zijn door de initiatiefnemers (gemeente Breda, BPD en Van Wanrooij) geïnformeerd over het ontwerpbestemmingsplan dat ter inzage was gelegd.
8.3.3 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan En Beeldkwaliteitsplan Woonakker
bijlage 1 Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan Woonakker
Bijlage 2 Ladderonderbouwing Woonakker Breda
bijlage 2 Ladderonderbouwing Woonakker Breda
Bijlage 3 Wijziging Interim Omgevingsverordening - Kaartaanpassingen November 2023
bijlage 3 Wijziging Interim omgevingsverordening - kaartaanpassingen november 2023
Bijlage 4 Motivering Herbegrenzing
bijlage 4 Motivering herbegrenzing
Bijlage 5 Onderzoek Verkeer (Sweco)
bijlage 5 Onderzoek verkeer (SWECO)
Bijlage 6 Erfgoedbesluit 2022-12 Teteringen Woonakker
bijlage 6 Erfgoedbesluit 2022-12 Teteringen Woonakker
Bijlage 7 Gecombineerd (Water)bodemonderzoek Woonakker
bijlage 7 Gecombineerd (water)bodemonderzoek Woonakker
Bijlage 8 Ontplofbare Oorlogsresten
bijlage 8 Ontplofbare oorlogsresten
Bijlage 9 Voortoets Wet Natuurbescherming
bijlage 9 Voortoets Wet natuurbescherming
Bijlage 10 Natuurtoets
Bijlage 11 Nader Onderzoek Kleine Marterachtigen
bijlage 11 Nader onderzoek kleine marterachtigen
Bijlage 12 Onderzoek Naar De Aanwezigheid Van De Steenuil En Kerkuil
bijlage 12 Onderzoek naar de aanwezigheid van de steenuil en kerkuil
Bijlage 13 Onderzoek Naar Jaarrond Beschermde Nesten
bijlage 13 Onderzoek naar jaarrond beschermde nesten
Bijlage 14 Verkennend Steenuilenonderzoek
bijlage 14 Verkennend steenuilenonderzoek
Bijlage 15 Activiteitenplan Steenuilen
bijlage 15 Activiteitenplan steenuilen
Bijlage 16 Planologisch Akoestisch Onderzoek Milieuzonering
bijlage 16 Planologisch akoestisch onderzoek milieuzonering
Bijlage 17 Akoestisch Onderzoek Geluidsituatie Breda Bouw
bijlage 17 Akoestisch onderzoek geluidsituatie Breda Bouw
Bijlage 18 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai Woonakker Teteringen
bijlage 18 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Woonakker Teteringen
Bijlage 19 Advies Veiligheidsregio
bijlage 19 Advies Veiligheidsregio
Bijlage 20 Indicatieve Geurberekening Hoeveneind 33
bijlage 20 Indicatieve geurberekening Hoeveneind 33
Bijlage 21 Gezondheidsrisico's Geitenhouderijen
bijlage 21 Gezondheidsrisico's geitenhouderijen
Bijlage 22 Participatieverslag Woonakker (Anoniem)
bijlage 22 Participatieverslag Woonakker (Anoniem)
Bijlage 23 Mer-beoordelingsnotitie
bijlage 23 Mer-beoordelingsnotitie
Bijlage 24 Nota Van Zienswijzen
bijlage 24 Nota van zienswijzen
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Teteringen - Woonakker met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2022220011-VG01 van de gemeente Breda.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar krachtens de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 aaneengebouwde woning
een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan ten minste één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.
1.8 afwaterend verhard oppervlak
oppervlakte waarvan de neerslag tot afstroming komt met afvoer op riolering of oppervlaktewater. Naast hoofdgebouwen worden ook bijgebouwen, inritten en overige terreinverhardingen beschouwd als afwaterend verhard oppervlak als ze zijn voorzien van een afvoer. Dakoppervlakken worden horizontaal gemeten.
1.9 archeologische waarden
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.
1.10 atelier
werkplaats in het bijzonder voor kunstenaars waarbij tevens kunstwerken tentoongesteld en verkocht kunnen worden.
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 bed & breakfast
een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning.
1.13 begane grond
de bouwlaag van een gebouw die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.
1.14 belwinkel
elke ruimte voor het bedrijfsmatig aan het publiek gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, al dan niet in daarvoor bestemde belcabines, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen en het toegang bieden tot het internet al dan niet in combinatie met de verkoop van telefoons of accessoires voor telefoons.
1.15 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
- legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning.
- het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.16 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.17 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.19 bijgebouw
een al dan niet vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.21 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.22 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder.
1.23 bouwperceel
een aaneengesloten terrein, waarop krachtens de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.25 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar krachtens de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27 buurthuis
voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid (medisch en paramedisch), cultuur, religie, verenigingsleven en een pakketafhaalservice.
1.28 calamiteitenontsluiting
ontsluiting voor nood- en hulpdiensten zoals ambulances en brandweerwagens.
1.29 cultuur en ontspanning
voorzieningen gericht op kunst, ontspanning, vrijetijdsbesteding en vermaak, zoals theaters, bioscopen, muziekcentra, musea, ateliers, sauna's, galeries en yogastudio's. Hieronder worden niet verstaan casino's, speelautomatenhallen en seksinrichtingen.
1.30 dak
iedere boven beëindiging van een gebouw.
1.31 dakopbouw
een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw.
1.32 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten behoeve van verkoop, verkopen, en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.33 dienstverlening
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaak, schoonheidsinstituut, fotostudio, reisbureau en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen.
1.34 dove gevel
een gevel zonder te openen delen, met uitzondering van openingen die toegang bieden naar niet-geluidgevoelige ruimten.
1.35 duurzame invulling van de waterbergingsvoorziening
het in beginsel in stand houden en verbeteren van het watersysteem door infiltratie of verdamping en zuivering in een bovengronds systeem.
1.36 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.37 geluidluwe gevel
een gevel die in beperkte mate door geluid wordt belast en waaraan ten minste één verblijfsruimte - met te openen delen - grenst. De gevelbelasting dient voor alle geluidsoorten aan de voorkeursgrenswaarden te voldoen.
1.38 geschakelde woning
een woning, waarvan het hoofdgebouw aan een zijde op de bouwperceelgrens is gebouwd en door middel van aan- of uitbouwen of een aangebouwd bijgebouw geschakeld is met een ander hoofdgebouw op een aangrenzend bouwperceel.
1.39 gestapelde woning
een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen.
1.40 groen
bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen.
1.41 groen dak
een waterbergingsvoorziening in de vorm van een dak met dakbedekking waarop een laag is aangebracht die hoofdzakelijk bestaat uit substraat met levende planten waardoor de dakbedekking hemelwater bergt en vertraagd afvoert.
1.42 grondgebonden woning
woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld.
1.43 groothandel in smart- en/of headproducten
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen.
1.44 headshop
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden.
1.45 horeca
- horeca 1: een zelfstandig winkelondersteunend daghorecabedrijf, overwegend gebonden aan de openingstijden zoals die gelden voor detailhandel conform de Winkeltijdenwet en de gemeentelijke regelgeving aangaande winkeltijden, dat in hoofdzaak is gericht op het verstrekken van maaltijden, drank, consumptie-ijs aan winkelend publiek voor consumptie ter plaatse (lunchroom, koffie-/theehuis, ijssalon). Bij deze vorm van horeca dient de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit te passen binnen een winkelgebied (centrumgebied), en is zij gebonden aan en/of ondersteunend voor de (winkel)functie van dat gebied, daarbij lettend op de aard en de ligging van de andere gebruiksvormen in en het karakter van het gebied;
- horeca 2: een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse (restaurant), met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken;
- horeca 3: een combinatie van horeca 2 (restaurant) en horeca 4 (café);
- horeca 4: een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het ter plaatse verstrekken en consumeren van dranken, met uitzondering van een seksinrichting (café, bar);
- horeca 5: elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling toegankelijke lokaliteit, die in belangrijke mate is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen en waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt (discotheek, bar-dancing, partycentrum), met uitzondering van een seksinrichting;
- horeca 6: een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bereiden en verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet voor consumptie ter plaatse, die snel bereid worden en relatief goedkoop zijn (zoals cafetaria, snackbar, automatiek, fastfoodrestaurant, fastfoodbezorging, fastfoodafhaal, grillroom, shoarma, kebab, pizza-afhaal/-bezorging);
- horeca 7: een bedrijf dat is gericht op het bieden van logies (per nacht) met de daarbij behorende voorzieningen zoals een restaurant en vergader- en congresfaciliteiten (hotel).
1.46 hoekperceel
een perceel, gelegen aan twee wegen of dat aan twee zijden grenst aan het openbaar gebied.
1.47 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.48 hospitaregeling
het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door de volledige eigenaar/eigenaren van de woning of de hoofdhuurder van de woning van een woningcorporatie, die in dezelfde woning woont/wonen.
1.49 huishouden
een samenlevingsvorm van een of meer personen, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
1.50 huisvesting in verband met mantelzorg
huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.
1.51 kamerverhuur
het verschaffen van woonverblijf aan meer dan één huishouden, met dien verstande dat toepassing van de hospitaregeling niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.
1.52 kunstobject
object ter verfraaiing van de openbare ruimte.
1.53 maatschappelijke voorzieningen
voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid (medisch en paramedisch), cultuur, religie, verenigingsleven, onderwijs, openbare orde en veiligheid, kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en peuterspeelzalen en daarmee gelijk te stellen bedrijven of instellingen.
1.54 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.55 middeldure huurwoning
een huurwoning voor middeldure huur zoals bedoeld in de 'Doelgroepenverordening gemeente Breda 2023'.
1.56 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transportverdeelstation, transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie.
1.57 ondergeschikte horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van met name niet-alcoholische dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca, waarbij de ondergeschikte horeca-activiteiten passen bij de hoofdfunctie qua uitstraling, dienen ter ondersteuning van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie.
1.58 openbare weg:
doorgaande weg, fiets- of voetpad.
1.59 patiowoning
een woning hoofdzakelijk bestaande uit één grondgebonden woonlaag, met een binnentuin.
1.60 rug-aan-rug woning
een woning waarbij de achtergevel grenst aan de achtergevel van een andere woning.
1.61 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.62 selectiebesluit
een door het bevoegd gezag genomen besluit op basis van het in het archeologische onderzoeksrapport opgestelde selectieadvies.
1.63 smartshop
elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen.
1.64 sociale huurwoning
een huurwoning voor sociale huur zoals bedoeld in de 'Doelgroepenverordening gemeente Breda 2023'.
1.65 sociale koopwoning
een koopwoning voor sociale koop zoals bedoeld in de 'Doelgroepenverordening gemeente Breda 2023'.
1.66 twee-aaneenwoning
een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.
1.67 voorgevel
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.68 vrijstaande woning
een woning waarvan het hoofdgebouw los staat van de zijdelingse bouwperceelgrenzen.
1.69 waterbergingsvoorziening
bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater in de bodem, zoals wadi's, verlaging in het groen, waterbergende verharding, waterberging op het dak, grindkoffers, infiltratiekratten en/of het aanbrengen of vergroten van (bestaande) greppels, (zak)sloten, watergangen en vijvers.
1.70 wonen
het voeren van één huishouden in een woning.
1.71 woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens
De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel.
2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel
De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
2.3 bebouwingspercentage
Het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. Voor erfafscheidingen op gebouwen wordt gemeten vanaf bovenkant vloer van het betreffende gebouw.
2.5 dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 diepte van een gebouw
De lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
2.7 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald.
2.8 hoogte van een dakopbouw
Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
2.9 hoogte van een kap
Vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
2.10 ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
2.11 oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.12 peil
- Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groen;
- fiets- en voetpaden;
- ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein' tevens een parkeerterrein ten behoeve van wonen;
- ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - calamiteitenontsluiting' tevens een calamiteitenontsluiting gecombineerd met een langzaamverkeersverbinding van minimaal 3,5 meter breed;
- ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - inrit' tevens een in-/uitrit;
- speelvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- kunstobjecten;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- waterbergingsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- het behoud, het herstel en de ontwikkeling van ecologische en landschappelijke waarden;
- waterhuishouding, waterberging, waterlopen.
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
- het aanplanten of verwijderen van bomen en/of houtgewassen alsmede het aanleggen en/of aanplanten van landschapselementen;
- het vellen of rooien van houtgewas als bos, houtsingels, boomgroepen, struwelen, alsmede het verwijderen van landschapselementen als poelen, moerasjes en ruigten;
- het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik;
- het aanbrengen van drainage;
- het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies.
- het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
- het normale onderhoud betreffen;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
- de in onder a. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische en/of landschappelijke waarden van de gronden.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen, straten en paden;
- groen;
- kunstobjecten;
- nutsvoorzieningen;
- parkeren;
- speelvoorzieningen;
- water, waterbergingen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Woongebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan, waarbij toepassing van de hospitaregeling niet als kamerverhuur wordt aangemerkt;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - buurthuis' tevens een buurthuis met een maximum bedrijfsvloeroppervlakte van 360 m2;
- ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van woongebied - groene langzaamverkeersverbinding 1' tevens een groene langzaamverkeersverbinding van minimaal 8 meter breed;
- ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van woongebied - groene langzaamverkeersverbinding 2' tevens een groene langzaamverkeersverbinding van minimaal 12 meter breed;
- ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van woongebied - groene langzaamverkeersverbinding 3' tevens een groene langzaamverkeersverbinding van minimaal 16 meter breed
- ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van woongebied - groene woonstraat' tevens een groene woonstraat van minimaal 12 meter breed;
- tuinen en erven;
- groen;
- parkeren;
- verkeer;
met daarbij behorend(e):
- ondergeschikte horeca bij de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied – buurthuis';
- nutsvoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
- water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Specifieke gebruiksregels
- minimaal 30% van de woningen, zoals opgenomen in artikel 6.2.1 onder a dient als sociale huurwoning te worden gebouwd en in stand te worden gehouden;
- minimaal 5% van de woningen, zoals opgenomen in artikel 6.2.1 onder a dient als middeldure huurwoning te worden gebouwd en in stand te worden gehouden;
- minimaal 25% van de woningen, zoals opgenomen in artikel 6.2.1 onder a dient als sociale koopwoning te worden gebouwd en in stand te worden gehouden.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Waarde - Archeologie
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
- Op de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
- In afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen: gebouwen worden gebouwd ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft
- bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 100 m² en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld.
- Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 indien:
- op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, of
- passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of andere met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:
- het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
- het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
- het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen als dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;
- het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
- het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;
- het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
overige waterpartijen; - andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
- alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.
- aan een vergunning als bedoeld in lid a, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden.
- in afwijking van het bepaalde in lid a is geen omgevingsvergunning vereist, indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
- het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.
- onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart- en headshop, alsmede een groothandel in smart- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;
- het gebruik van bijgebouwen voor een aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;
- het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en/of huisvesting in verband met mantelzorg;
- het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;
- het gebruik van een woning voor kamerverhuur, waarbij toepassing van de hospitaregeling niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.
- het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. en b. indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- Het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt;
- de hoogte niet meer dan 2 meter hoger is dan de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 Gebiedsaanduiding milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
- ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden tevens bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening.
- het oprichten van bouwwerken, voor zover dit is toegelaten volgens de krachtens dit plan aan de gronden gegeven bestemmingen, is uitsluitend toegestaan indien het belang van de grondwaterbescherming in voldoende mate is gewaarborgd.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Parkeren
- bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen, of het afwijken van de planregels over het toegestane gebruik, wordt getoetst of in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen en fietsen. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw.
- het benodigde aantal parkeerplaatsen voor motorvoertuigen en fietsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota Parkeernormen Breda 2021 en gewijzigde beleidsregels of de rechtsopvolgers daarvan;
- de onder a. genoemde parkeergelegenheid moet in stand worden gehouden;
- het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
- als voldaan wordt aan de voorwaarden die daarvoor gelden in de Nota Parkeernormen Breda 2021 en gewijzigde beleidsregels of de rechtsopvolgers daarvan; of
- als het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
- Het college kan aan de omgevingsvergunning, als bedoeld onder sub d., (financiële) voorwaarden verbinden.
12.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- een goede woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
- het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld onder a. na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: “Regels van het bestemmingsplan Teteringen, Woonakker".