Anneville-laan 85, Ulvenhout
Bestemmingsplan - Breda
Vastgesteld op 30-03-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan ‘Ulvenhout’ van de gemeente Breda;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0758.BP2022226006-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs) woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.4 Aan- en uitbouwen
Een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt.
1.5 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 Achtererfgebied
Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.8 Afwaterend verhard oppervlak
Oppervlakte waarvan de neerslag tot afstroming komt met afvoer op riolering of oppervlaktewater. Naast hoofdgebouwen worden ook bijgebouwen, inritten en overige terreinverhardingen beschouwd als afwaterend verhard oppervlak als ze zijn voorzien van een afvoer. Dakoppervlakken worden horizontaal gemeten.
1.9 Archeologische waarden
Waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.
1.10 Bebouwing
Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 Bedrijfsgebouw
Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.12 Bedrijfsmatige activiteit
De Staat van bedrijfsactiviteiten (ontleend aan de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering) genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte hinder en omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.13 Bedrijfsvloeroppervlakte
De totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.14 Begane grond
De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.
1.15 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
- Legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een v??r dat tijdstip verleende vergunning.
- Het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.16 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.17 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 Bevoegd gezag
Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.19 Bijgebouw
Een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.20 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.21 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.22 Bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder.
1.23 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.25 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.26 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27 Dak
Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.28 Dakopbouw
Een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw.
1.29 Dove gevel
Een gevel zonder te openen delen, met uitzondering van openingen die toegang bieden naar niet-geluidgevoelige ruimten.
1.30 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.31 Geluidsgevoelig object
Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in de Wet geluidhinder en in het Besluit geluidhinder.
1.32 Geluidsluwe gevel
Een gevel die in beperkte mate door geluid wordt belast en waaraan ten minste een verblijfsruimte - met te openen delen - grenst. De gevelbelasting dient voor alle geluidsoorten aan de voorkeursgrenswaarden te voldoen.
1.33 Groen
Bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen.
1.34 Groen dak
Een waterbergingsvoorziening in de vorm van een dak met dakbedekking waarop een laag is aangebracht die hoofdzakelijk bestaat uit substraat met levende planten waardoor de dakbedekking hemelwater bergt en vertraagd afvoert.
1.35 Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de cumulatieve kansen aan per jaar, dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval op een transportroute of als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval plaatsvindt binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke (afval)stof of bestrijdingsmiddel betrokken is.
1.36 Grondgebonden woning
Woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan een van de bouwlagen aansluit op het maaiveld.
1.37 Hoekperceel
Een perceel, gelegen aan twee wegen of aan twee zijden grenst aan het openbaar gebied.
1.38 Hoofdgebouw
Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.39 Huishouden
een samenlevingsvorm van een of meer personen, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
1.40 Huisvesting in verband met mantelzorg
Huisvesting in of bij een woning van een huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste een persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.
1.41 Kamerverhuur
Het verschaffen van woonverblijf aan meer dan een huishouden, met dien verstande dat het verhuren van kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal twee personen, door een eigenaar (hospita) die in dezelfde woning woont niet als kamerverhuur wordt aangemerkt.
1.42 Kap
De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 75°.
1.43 Landschapswaarden
De aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk, cultuurhistorisch, ecologisch of geomorfologisch opzicht.
1.44 Lessenaarsdak
Een dakvorm waarbij de afdekking van het gehele huis bestaat uit een schuin dakvlak en de afwatering van dit dak plaatsvindt aan een zijde.
1.45 Maatschappelijke voorzieningen
Voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid (medisch en paramedisch), cultuur, religie, verenigingsleven onderwijs, openbare orde en veiligheid, kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en peuterspeelzalen en daarmee gelijk te stellen bedrijven of instellingen.
1.46 Mantelzorg
Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.47 Nok
Het snijpunt van twee hellende vlakken.
1.48 Nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie.
1.49 Onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 meter boven het peil is gelegen.
1.50 Permanente bewoning
Bewoning door een of meerdere personen van een daarvoor bestemd gebouw als hoofdverblijf.
1.51 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar op overlijden van een onbeschermd individu op een bepaalde locatie naar aanleiding van een incident met gevaarlijke stoffen. Voor het PR zijn getalsnormen vastgesteld. Voor nieuwe situaties is de maximale toelaatbare overlijdenskans van een persoon 10-6/jaar (een op een miljoen). Dit betekent dat bij nieuwe situaties de grenswaarde wordt overschreden als zich woningen of andere kwetsbare objecten, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), tussen de 10-6risicocontour en de inrichting of transportroute bevinden.
1.52 Risicovolle inrichting
een inrichting, als bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Bevi, waarvoor een grenswaarde of richtwaarde voor het plaatsgebonden risico of een risicoafstand moet worden aangehouden dan wel andere inrichtingen, waarvan het plaatsgebonden risico, berekend volgens de op grond van het Bevi vastgestelde regels, hoger is of kan zijn dan 10-6 per jaar; of een inrichting waarvoor regels gelden krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer.
1.53 Seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.54 Voorgevel
De naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan een naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.55 Voorgevelrooilijn
- a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
- langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
1.56 Vrijstaande woning
Een woning waarvan het hoofdgebouw losstaat van de zijdelingse bouwperceelgrenzen.
1.57 Waterbergingsvoorziening
Bovengrondse en/of ondergrondse voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater in de bodem, zoals wadi's, verlaging in het groen, waterbergende verharding, waterberging op het dak, grindkoffers, infiltratiekratten en/of het aanbrengen of vergroten van (bestaande) greppels, (zak)sloten, watergangen en vijvers.
1.58 Wonen
het voeren van een huishouden in een woning.
1.59 Woning
Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan ??n huishouden.
1.60 Zolder
Een gedeelte van een gebouw waarvan de vrije hoogte tussen de bovenkant van de vloer en het laagste punt van de onderkant van het dak minder dan 1,20 meter bedraagt.
1.61 Zorgwoning
Een woning voor mensen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking die begeleiding en zorg nodig hebben.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens
De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel.
2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel
De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
2.3 Bebouwingspercentage
Het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.
2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 Dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 Diepte van een gebouw
De lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
2.7 Goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald.
2.8 Hoogte van een dakopbouw
Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
2.9 Hoogte van een kap
Vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
2.10 Inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.11 Lessenaarsdak
In afwijking van het bepaalde in de leden 2.4 en 2.7 bij een gebouw met een lessenaarsdak wordt het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte
2.12 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
2.13 Oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.14 Peil
- Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
- Indien in of op het water wordt gebouwd: het ter plaatse geldende peil ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil (NAP).
- Indien op of langs een spoorlijn wordt gebouwd: de bovenkant van de spoorstaaf.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
3.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- het behoud, het herstel en de ontwikkeling van ecologische en landschappelijke waarden;
- waterhuishouding, waterberging, waterlopen;
- extensief recreatief medegebruik;
- groen;
- uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – inrit': een inrit naar het aangrenzende woonperceel;
met daarbij behorend(e):
- verhardingen in de vorm van fiets- en voetpaden.
3.2 bouwregels
Artikel 4 Wonen
4.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;
met daarbij behorend(e):
- groen;
- nutsvoorzieningen;
- parkeren;
- speelvoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 bouwregels
4.3 afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8:
- voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:
- maximaal 60 m² van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt;
- het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;
- de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;
- de activiteit niet-vergunningplichtig ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mag zijn;
- voor het gebruik en/of (ver)bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bestaande woning als huisvesting in verband met mantelzorg, met dien verstande dat:
- maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend.
- deze huisvesting niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
- geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmeringen ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;
- zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als huisvesting in verband met mantelzorg moet worden beëindigd.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
- Op de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
- In afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen:
- gebouwen worden gebouwd ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft;
- bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 100 m² en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld.
c. Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 indien:
- op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, of
- passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of andere met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
werkzaamheden werkzaamheden
- Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:
- het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
- het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
- het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen als dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;
- het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
- het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;
- het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
- andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
- alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.
- Aan een vergunning als bedoeld in lid a, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden.
- In afwijking van het bepaalde in lid a is geen omgevingsvergunning vereist, indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen is aangegeven in de bij dit plan behorende regels, mogen deze afwijkende maatvoeringen worden gehandhaafd.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
- Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.
- Binnen het plangebied is één inrit per woning toegestaan;
- Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart- en headshop, alsmede een groothandel in smart- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting;
- het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en/of huisvesting in verband met mantelzorg;
- het gebruik van bijgebouwen voor een aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;
- het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast;
- het gebruik van een woning voor kamerverhuur.
- Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a., indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden een omgevingsvergunning verlenen voor:
- de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m2 bedraagt;
- de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Parkeren
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen, of het afwijken van de planregels over het toegestane gebruik, wordt getoetst of in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen en fietsen. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw.
- Het benodigde aantal parkeerplaatsen voor motorvoertuigen en fietsen wordt vastgesteld aan de hand van de Nota Parkeernormen Breda 2021. Als de Nota Parkeernormen Breda 2021 wordt gewijzigd, dan moet worden voldaan aan die gewijzigde beleidsregels;
- De onder a. genoemde parkeergelegenheid moet in stand worden gehouden;
- Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
- als voldaan wordt aan de voorwaarden die daarvoor gelden in de Nota Parkeernormen Breda 2021 en wijzigingen daarvan; of
- als het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit
Hoofdstuk 4 Overgangs-en Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. en toestaan dat een eenmalige vergroting plaatsvindt van de inhoud van een bouwwerk met niet meer dan 10%.
- Het bepaalde onder a. en b. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: ''Regels van het bestemmingsplan Ulvenhout, Anneville-laan 85''
1 Besluit Hogere Waarde Wegverkeerslawaai
1 Besluit hogere waarde wegverkeerslawaai
Besluit hogere waarde wegverkeerslawaai
1 Inleiding
In dit hoofdstuk komen de aanleiding en het doel, het geldend planologisch regime en de procedure aan bod. Daarnaast is in dit hoofdstuk een leeswijzer opgenomen.
1.1 Aanleiding En Doel
De aanvrager is woonachtig aan de Anneville-laan 85 te Ulvenhout en is voornemens om een deel van de tuin af te splitsen. De eigenaar van de woning/perceel wenst ter plaatse een nieuwe woning te realiseren. Hiervoor is reeds een initiatiefplan ingediend bij de gemeente Breda. Over dit initiatiefplan hebben meerdere gesprekken tussen de gemeente en de aanvrager plaatsgevonden, wat geresulteerd heeft in een positief oordeel onder voorwaarden over de planologische haalbaarheid en aanvaardbaarheid van het woningbouwinitiatief. Het plan is uitgewerkt op basis van de gestelde randvoorwaarden. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de beoogde ontwikkeling juridischplanologisch mogelijk te maken.
1.2 Geldend Planologisch Regime
Het bestemmingsplan 'Ulvenhout' van de gemeente Breda, aldus vastgesteld op 11-02-2010, is vigerend op de locatie. Conform het bestemmingsplan heeft de locatie aan de Anneville-laan ongenummerd te Ulvenhout de volgende bestemmingen en aanduidingen toegekend gekregen (zie afbeelding 1):
- Enkelbestemming: Wonen;
- Dubbelbestemming: Waarde – Archeologie;
- Bouwaanduiding: specifieke bouwaanduiding – erfbebouwing;
Afbeelding 1: Uitsnede bestemmingsplan 'Ulvenhout', plangebied rood omlijnd
1.3 Procedure
Voor het beoogde initiatief dient een bestemmingsplan te worden vastgesteld, conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het plan doorloopt als volgt de procedure.
Allereerst wordt er een voorontwerpbestemmingsplan opgesteld waarin onderbouwd wordt dat het initiatief voldoet aan het gemeentelijk en provinciaal beleid en aan alle relevante milieu- en ruimtelijke ordeningsaspecten. In deze fase wordt overleg gevoerd met de gebruikelijke overlegpartners zoals gemeente, provincie en waterschap. Eventuele opmerkingen worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Volgens artikel 3.8 Wro is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Dit houdt in dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken voor iedereen ter inzage wordt gelegd. Tijdens deze periode van 6 weken kan een ieder zienswijzen kenbaar maken.
Binnen 12 weken nadat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen, moet de gemeente beslissen over de vaststelling van het bestemmingsplan. Hierbij worden eventuele zienswijzen in acht genomen.
Nadat het bestemmingsplan is vastgesteld, wordt het opnieuw 6 weken ter inzage gelegd. Binnen deze 6 weken kan een ieder die tijdig een zienswijze kenbaar heeft gemaakt bij het ontwerp en belanghebbenden beroep indienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als er geen beroep wordt ingesteld, dan is het bestemmingsplan daags na afloop van de beroepsperiode onherroepelijk. Zodra het bestemmingsplan in werking is getreden kunnen de benodigde omgevingsvergunningen voor het beoogde initiatief worden aangevraagd.
1.4 Leeswijzer
In deze toelichting is in het eerste hoofdstuk een inleiding op het initiatief gegeven, waarin de aanleiding, het doel, het geldend planologische regime en de te doorlopen procedure zijn beschreven.
In hoofdstuk 2 worden de bestaande en beoogde situatie omschreven. Het van toepassing zijnde nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid wordt uiteengezet in hoofdstuk 3. Hierna worden in hoofdstuk 4 de milieu-hygiënische en planologische aspecten beschreven.
De juridische achtergrond van het bestemmingsplan, een toelichting op de verbeelding en een toelichting op de regels wordt gegeven in hoofdstuk 5. De financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief wordt verantwoord in hoofdstuk 6.
2 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk worden de bestaande en beoogde situatie beschreven. Hierin komt naar voren welke veranderingen er plaatsvinden binnen de plangebied.
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied, kadastraal bekend als gemeente Nieuw-Ginneken, sectie D, nummer 4752, ligt in de bebouwde kom van Ulvenhout, aan de Anneville-laan. Ulvenhout is één van de dorpskernen van de gemeente Breda. De Anneville-laan loopt in noordwestelijke richting naar Breda en in zuidoostelijke richting is de A58 in korte tijd te bereiken.
Binnen het plangebied is de tuin van Anneville-laan 85 gelegen. Het plangebied is aan de Anneville-laan gelegen. In de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woonfuncties gelegen, welke passen binnen de karakteristiek van een bebouwde kom. Op afbeelding 2 en 3 is het plangebied en de ligging van het plangebied in de omgeving weergegeven.
Ulvenhout is omgeven door een landschappelijk waardevol gebied. In het noorden vormen het Ulvenhoutse bos en het dal van de Bavelse Leij ruimtelijk een groene buffer tussen Breda en Ulvenhout.
Afbeelding 2: Luchtfoto, plangebied rood omcirkeld
Afbeelding 3: Luchtfoto, plangebied rood omlijnd
2.2 Beoogde Situatie
De aanvrager is voornemens om een deel van de tuin van de Anneville-laan 85 te Ulvenhout af te splitsen voor de realisatie van een nieuwe woning. De bestaande woning aan de Anneville-laan 85 te Ulvenhout blijft verder ongewijzigd.
De beoogde ontwikkeling zal zorgen voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering, middels de aanleg van een tuin bij de beoogde woning en de aanleg van een natuurbestemming van 10 meter breed. De woning wordt in het verlengde van de woning aan de Anneville-laan 85 gerealiseerd, hierdoor staat de beoogde woning niet dichtbij de weg en is er een voorzone waarin naast een oprit ook ruimte is voor beplanting wat goed past bij het straatbeeld. De nieuwe woning krijgt twee bouwlagen en zal op voldoende afstand van de omliggende percelen worden gerealiseerd. De goothoogte van de woning wordt maximaal 3,5 meter en bouwhoogte maximaal 10 meter hoog. De maximale bouwdiepte van de nieuwe woning is 15 meter. De minimale afstand van de woning tot de as van de weg bedraagt 9 meter. Wel zal een van de bestaande haag/boom verwijderd worden ten behoeve van een op- inrit. In de beoogde inrit is weergegeven in afbeelding 4. In de regels van het bestemmingsplan wordt vastgelegd dat in de beoogde situatie één inrit mag worden gerealiseerd binnen de natuurbestemming bij de nieuwe woning (afbeelding 4). In de regels is opgenomen dat binnen het plangebied één inrit is toegestaan.
Afbeelding 4: Situatietekening beoogde woning
3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid uiteengezet. Het initiatief wordt getoetst aan het provinciaal en gemeentelijk beleid.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Ladder duurzame verstedelijking
In geval van stedelijke ontwikkeling moet de Ladder voor duurzame verstedelijking worden toegepast. Deze is wettelijk vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Toepassing van de ladder is verplicht voor opgaven die nieuwe stedelijke ontwikkelingen, gebaseerd op een regionale behoefte, mogelijk moeten maken.
Voor woningbouw vanaf 12 woningen is sprake van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Het initiatief betreft het realiseren van één woning, wat geen betrekking heeft op een stedelijke ontwikkeling die voorziet in een regionale behoefte. Toepassing van de ladder is daarom niet nodig. Verder wordt in paragraaf 3.2.3 wordt ingegaan of het plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en voldoet aan een behoefte aan woningen.
3.2 Provinciaal Beleid
Het geldende ruimtelijke beleid van de provincie Noord-Brabant is omschreven in de Omgevingsvisie, Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014 en de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
De provincie Noord-Brabant heeft op 14 december 2018 de omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld. De omgevingsvisie vindt zijn legitimatie in de Omgevingswet. Vanzelfsprekend staan de achterliggende doelen van de Omgevingswet dan ook centraal in de positiebepaling van de Brabantse Omgevingsvisie. Onder het motto 'eenvoudig beter', doelt de Omgevingswet op meer inzichtelijkheid, en een grotere voorspelbaarheid en gebruiksgemak van het Omgevingsrecht. Ook beoogt de wet meer bestuurlijke afwegingsruimte en een meer samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving in beleid, besluitvorming en regelgeving. Het doel van de omgevingsvisie is om de kwaliteit van de leefomgeving voor alle Brabanders te verbeteren.
In de visie is voor verschillende programma's de ambitie geformuleerd hoe de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit moet zien. Daarbij zijn mobiliserende tussendoelen gesteld voor 2030 om het einddoel te kunnen bereiken. De uitwerking in programma's is een opgave die de visie volgt en die in opeenvolgende bestuursperiodes de opdracht en ruimte geeft om dat met eigen accenten in te vullen.
Het belangrijkste programma dat hier een rol speelt is 'Werken aan de slimme netwerkstad'. Het Brabantse doel voor 2050 in dit programma is:
'Het stedelijk netwerk van Brabant functioneert als één samenhangend duurzaam en concurrerend netwerk van steden en dorpen als onderdeel van de Noordwest-Europese metropool. Brabant kenmerkt zich door een sterke sociale cohesie, een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem en een uitstekende (digitale) infrastructuur.'
Het tussendoel voor 2030 in dit programma is:
'Brabantse partijen werken aan de transformatie van het bestaand bebouwd gebied van Brabant. Ondersteund door de digitale ontwikkelingen zijn er belangrijke stappen gezet in de richting van een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem. Bewoners uit alle geledingen van de bevolking voelen zich verbonden met hun omgeving en met elkaar doordat zij meedenken en meedoen aan de veranderingen in hun omgeving.'
Brabant doet het goed. Om top kennis- en innovatieregio te blijven en deze positie te versterken is het nodig dat Brabant zich sterker inzet voor een toekomstbestendig woon-, leef- en vestigingsklimaat met een robuust mobiliteitssysteem. Binnen het netwerk zullen de verschillen toenemen. In en rond de grote steden is er een relatief hoge dynamiek: de economie en de bevolking van de stedelijke regio's groeit. Andere delen van Brabant, met name de grensregio's, krijgen te maken met krimp. De verschillen vragen om maatwerk: enerzijds zorgdragen voor de vitaliteit van krimpgebieden en de aanhaking hiervan op het centrale stedelijke netwerk en anderzijds het ondersteunen en versterken van het centrale stedelijke netwerk. Daarnaast is het van belang de laagdynamische gebieden die rust, ruimte, cultuurhistorie en natuur bieden te koesteren.
Om de doelen te bereiken wordt ingezet op een samenhangende ruimtelijke koers waarin stad, land en mobiliteit met elkaar worden verbonden. Uitbreiding van het bestaande stedelijk gebied in steden en dorpen is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. Binnen de Bredaase dorpen, zoals Ulvenhout, is er veel vraag naar woningen op de woningmarkt. De beoogde ontwikkeling, uitbreiding binnen stedelijk gebied, is wenselijk vanuit een concrete marktvraag en is derhalve passend binnen de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
3.2.2 Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014
De Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014 (Sv 2014) betreft een herziening van de op 1 oktober 2010 vastgestelde Structuurvisie ruimtelijke ordening. De partiële herziening is door Provinciale Staten van Noord-Brabant op 7 februari 2014 vastgesteld en in werking getreden op 19 maart 2014.
De Structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 weer (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De genoemde visie is vertaald in de regels van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
Volgens de structurenkaart, zie afbeelding 5, ligt het plangebied in 'Kernen in het landelijk gebied'. Een kern in het landelijk gebied is een gebied dat kleinschalige woon- en werkmilieus biedt. De beoogde ontwikkeling, het realiseren van één woning, biedt oplossing voor de lokale woonbehoefte in Ulvenhout. Derhalve is de beoogde ontwikkeling passend binnen de Structuurvisie 2010- partiële herziening 2014.
Afbeelding 5: Uitsnede structurenkaart Structuurvisie 2010- partiële herziening 2014
3.2.3 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
De Interim omgevingsverordening (Iov) betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Iov is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de op handen zijnde Omgevingswet moet worden vastgesteld en die verplicht is voor provincies. De laatste versie van de Iov is op 15 april 2022 door Provinciale Staten vastgesteld en is per 5 december 2020 in werking getreden.
De Iov is opgesteld vanuit een doelgroepenbenadering. Dit is ook het systeem dat de Omgevingswet, en de daaronder liggende wetgeving, hanteert. Dit betekent dat de regels in de Iov zijn gegroepeerd in hoofdstukken waarbij de doelgroep van de regel, de zogenaamde normadressaat, leidend is. Regels waar gemeenten bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening mee moeten houden zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Deze regels zijn in de vorm van instructieregels opgenomen waarbij de verschillende niveau's zijn opgedeeld in meerdere afdelingen.
Voor elke ruimtelijke ontwikkeling geldt dat toepassing moet worden gegeven aan de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies zoals deze zijn opgenomen in paragraaf 3.1.2. Voor het overige dient getoetst te worden aan de regels die van toepassing zijn op het werkingsgebied waarin de planlocatie ligt. In dit geval ligt de planlocatie in de werkingsgebieden 'Stedelijk gebied', zie afbeelding 6.
Afbeelding 6: Uitsnede kaart werkingsgebied Iov (hoofdstuk 3), plangebied rood kruis
Aan de relevante artikelen zal hierna worden getoetst.
Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (paragraaf 3.1.2)
Onder een evenwichtige toedeling van functies wordt verstaan dat invulling wordt gegeven aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Hiervoor moet rekening worden gehouden met:
- zorgvuldig ruimtegebruik;
- de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
- meerwaardecreatie.
Deze aspecten zijn in de Iov nader uitgewerkt in de artikel 3.6 t/m 3.8. Deze artikelen worden hieronder nader toegelicht.
Zorgvuldig ruimtegebruik (artikel. 3.6)
Conform artikel 3.6 houdt zorgvuldig ruimtegebruik in dat in beginsel gebruik wordt gemaakt van een bestaand ruimtebeslag. Een bestaand ruimtebeslag ligt binnen het werkingsgebied 'Stedelijk gebied' of een bestaand bouwperceel. Wanneer er sprake is van een stedelijke ontwikkeling dient toepassing te worden gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Alle gebouwen, bijbehorende bouwwerken en ander permanente voorzieningen dienen te worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.
In de beoogde situatie wordt gebruik gemaakt van een bestaand ruimtebeslag, aangezien het plangebied is gelegen binnen het werkingsgebied 'Stedelijk gebied'. Uit paragraaf 3.1.1 van deze toelichting blijkt dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Tot slot zullen alle gebouwen geconcentreerd worden binnen een bouwperceel. Er wordt derhalve voldaan aan artikel 3.6 van de Iov.
Toepassing van de lagenbenadering (artikel 3.7)
De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op verschillende lagen. Hierbij dient onderzocht te worden wat de effecten zijn op:
- de ondergrond
- de netwerklaag
- de bovenste laag
Met het effect op de ondergrond worden o.a. de aspecten bodem, grondwater en archeologische waarden bedoeld. De netwerklaag omvat aspecten zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer. In de beschouwing van de bovenste laag dienen aspecten zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu aan bod te komen.
Hierbij dient te worden gekeken naar het verleden, heden en toekomst. De beoogde ontwikkeling mag geen negatieve effecten hebben op de waarden in de omgeving en dient ook in de toekomst geen beperkingen op te leveren voor de omgeving.
De toetsing van de gevolgen van het initiatief op bovengenoemde aspecten is uitgebreid uiteengezet
in hoofdstuk 4 van deze toelichting.
Meerwaardecreatie (artikel 3.8)
Het aspect meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken. Het biedt de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren, waardoor er meerwaarde ontstaat. Daarnaast ontstaat een bijdrage aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
In dit bestemmingsplan wordt meerwaarde gecreëerd door de bouw van de nieuwe woning te combineren met een natuurstrook van 10 meter breed. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan een evenwichtige benadering van een sociaal aspect. Door het realiseren van één woning wordt voorzien in het tekort aan woningen binnen Ulvenhout. Door de woonvoorraad te vergroten hoeven de inwoners van Ulvenhout niet naar elders uit te wijken.
Duurzame stedelijke ontwikkeling (artikel 3.42)
Artikel 3.42 bevat de voorwaarden voor de ontwikkeling van woonfuncties binnen Stedelijk gebied. Er is getoetst aan de gestelde voorwaarden uit artikel 3.42 van de Iov:
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
a.de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
b.het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
De gemeente Breda maakte tot 2017 met haar buurgemeenten en de provincie Noord-Brabant afspraken over het aantal te bouwen woningen voor een periode van tien jaar. In 2017 is de systematiek door de provincie Noord-Brabant veranderd en wordt meer de focus gelegd op de kwalitatieve woningbouwopgave. De bevolkings- en woningbehoefteprognose geeft daarbij richting aan de gewenste toename van de woningvoorraad tot 2040. De beoogde nieuwe woning past binnen de regionale afspraak om het kwalitatief tekort aan geschikte woningen op te lossen door één nieuwe woning toe te voegen aan de woonvoorraad. De beoogde burgerwoning is een vrijstaande woning die wordt verkocht aan derden.
In lid 2 van artikel 3.42 van de Iov zijn voorwaarden opgenomen waaraan een duurzame stedelijke ontwikkeling dient te voldoen. Aan deze voorwaarden wordt hieronder getoetst:
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
De beoogde nieuwe woning krijgt een tuin en er wordt een natuurstrook van 10 meter breed gerealiseerd, de beoogde ontwikkeling bevordert daarom een goede omgevingskwaliteit en een veilige en gezonde leefomgeving.
b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
Het optimaal benutten van de bestaande bebouwde omgeving draagt bij aan het behoud van de openheid en kwaliteit van het buitengebied en aan hergebruik van leegkomende of bebouwingslocatie in zowel stedelijk als landelijk gebied. Bij de beoogde ontwikkeling is sprake van het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik door de mogelijkheden binnen de bestaande bebouwde omgeving optimaal te benutten. In de bestaande situatie is de beoogde locatie voor de nieuwe woning, de tuin van Anneville-laan 85 binnen bestaand stedelijk gebied.
c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
Voor de nieuw te bouwen woningen geldt sinds 1 juli 2018 een aardgasverbod. Dit betekent dat de woning niet op het aardgas mag worden aangesloten. De woning zal derhalve worden voorzien van een toekomstbestendige energievoorziening.
d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
Bij de beoogde nieuw te bouwen woning wordt een natuurstrook van 10 meter breed gerealiseerd waardoor er voldoende ruimte zal zijn voor de opvang van water en hittestress wordt tegengegaan.
e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
Door het ontwikkelen van de nieuwe woning in de kern van Ulvenhout zijn alle dagelijkse voorzieningen per fiets of te voet bereikbaar. Daarnaast kan eventueel een laadpaal voor elektrische auto's op eigen terrein worden gerealiseerd. Hierdoor wordt invulling gegeven aan duurzame mobiliteit en een gezonde leefomgeving.
f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie;
De voorgenomen ontwikkeling staat een duurzame, concurrerende economie niet in de weg. De nieuwe woning zal duurzaam worden gebouwd.
Uit bovenstaande toetsing blijkt dat de beoogde ontwikkeling een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Lid 3 van artikel 3.42 is niet van toepassing voor de beoogde ontwikkeling, omdat het geen ontwikkeling op een bedrijventerrein betreft.
Conclusie
Gelet op bovenstaande voldoet de ontwikkeling aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Het gemeentelijk beleid is omschreven in de gemeentelijke omgevingsvisie en het bestemmingsplan.
3.3.1 Omgevingsvisie 2040
De omgevingsvisie van de gemeente Breda is vastgesteld op 21 oktober 2021. In de nieuwe omgevingsvisie worden de ambities, doelen en maatschappelijke opgaven waar de gemeente voor staat geadresseerd. Beoogd wordt hiermee perspectief te bieden voor de grote opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De ambitie hierbij luidt: 'Breda, een grenzeloze, gastvrije en groene gemeenschap, is toekomstgericht en stelt de kwaliteit van leven voorop'. Aan de hand van de twee hoofdopgaven 'Sterk Breda' en 'Veerkrachtig Breda' worden, op basis van de kernwaarden grenzeloos, gastvrij en groen, de opgaven en doelstellingen nader uitgewerkt. Breda is een groeiende gemeente met een toename van inwoners en huishoudens en groeit naar verwachting verder door. Als gevolg van demografische, sociaal-culturele en sociaaleconomische ontwikkelingen verandert de woonbehoefte van bewoners. In de dorpen wordt vanuit de gemeente ruimte geboden voor een gefaseerde groei van de woningvoorraad middels in- en uitbreiding, met behoud van het dorpse karakter. Breda streeft naar een structurele verhoging van de woningbouwproductie naar 1.500 woningen per jaar.
Het realiseren van één woning in de kern van Ulvenhout sluit aan bij de beoogde woningvoorraad groei. Het realiseren van een 10 meter brede natuurstrook bij de beoogde nieuwe woning, zal ook bijdragen aan een verbetering van de omgevingskwaliteit. Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de beoogde nieuwe woning in lijn is met de opgaven en doelstelling die nader zijn uitgewerkt in de Omgevingsvisie 2040.
3.3.2 Woonvisie Breda, wonen in een dynamische tijd
In december 2013 heeft de gemeenteraad de "Woonvisie Breda, wonen in een dynamische tijd" vastgesteld. In de woonvisie staan de nieuwe ontwikkelingen op woongebied. In Breda is voor iedereen een passend en duurzaam huis dat voldoet aan de wensen en behoeften. Om dit te behouden en te versterken wordt uitvoering gegeven aan drie ambities:
- Zorg voor een gedifferentieerd en doordacht woningbouwprogramma, met voldoende flexibiliteit en ruimte voor maatwerk.
- Een comfortabele woningvoorraad die aansluit bij behoeften en wensen van inwoners, nu en in de toekomst. De gemeente Breda zet in op een duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad en nieuwbouw.
- Een huis voor alle groepen inwoners. Speciale aandacht is er voor de groep kwetsbare inwoners die niet op eigen kracht in huisvesting kan voorzien.
De beoogde woning zal bijdragen aan kwaliteitsverbetering in de woonvoorraad van Ulvenhout.
3.3.3 Het Groenkompas
Breda wil in 2030 als eerste Europese stad een stad in een park zijn. Groen vormt een belangrijke drager van de stad, de dorpen en het buitengebied. Onder andere de singels, de parken, de groenstructuren in de wijken en de (gevel)tuinen vormen gezamenlijk het groene raamwerk van de gemeente Breda. Met het Groenkompas wordt de koers gezet van hoe het groen in de gemeente Breda versterkt kan worden. Eind 2021 is de programma door de gemeente vastgesteld en in werking getreden.
In het Bredaas Gorenkompas is opgenomen dat veel leegstaande locaties en ongebruikte terreinen binnen stedelijk gebied een nieuwe bestemming krijgen, maar dat deze verdichtingsopgave de druk verhoogt op het stedelijk groen. Om er voor te zorgen dat de leefbaarheid in de compacte stad op niveau blijft is het van belang om naast ruimte voor woningen (of bedrijven, voorzieningen en infrastructuur) ook voldoende ruimte vrij te houden en te maken voor robuuste groene elementen. In de beoogde situatie wordt een deel van de tuin van de Anneville-laan 85 afgesplitst, hier wordt een nieuwe woning gerealiseerd met een tuin en 10 meter brede strook. De aanleg van groene elementen past binnen het programma 'Het Groenkompas' van de gemeente Breda. In de beoogde situatie heeft de woonbestemming een oppervlakte van circa 1617m2 en de bestemming natuur heeft een oppervlakte van circa 691 m2. Het bestemmingsplan voldoet aan de 20% groen uit het beleid van de gemeente Breda.
3.3.4 Duurzaamheidsvisie Breda 2030
De gemeenteraad heeft op 3 maart 2016 de 'Duurzaamheidsvisie Breda 2030' vastgesteld. Hierin heeft Breda de ambitie verwoord om in 2044 geheel CO2-neutraal te zijn. Bovendien wordt toegewerkt naar een gezonde en klimaatbestendige leefomgeving.
Door het realiseren van een nieuwe woning (niet aangesloten op aardgas) op de krappe woningmarkt, welke passend zal zijn in de omgeving met een natuurbestemming zal de ontwikkeling bijgedragen aan een gezonde en klimaatbestendige leefomgeving. Voor de nieuw te bouwen woning geldt sinds 1 juli 2018 een aardgasverbod. Dit betekent dat de woning niet op het aardgas mag worden aangesloten. De woning zal derhalve worden voorzien van toekomstbestendige energievoorzieningen.
Uit bovenstaande toetsing blijkt dat de beoogde ontwikkeling aansluit bij de Duurzaamheidsvisie Breda 2030.
3.3.5 Bestemmingsplan
Zoals al in de inleiding van deze toelichting beschreven is voor de planlocatie het bestemmingsplan 'Ulvenhout' van de gemeente Breda, vigerend op de locatie. Conform het bestemmingsplan heeft de locatie aan de Anneville-laan ongenummerd te Ulvenhout de volgende bestemmingen en aanduidingen toegekend gekregen (zie afbeelding 7):
- Enkelbestemming: Wonen;
- Dubbelbestemming: Waarde - Archeologie;
- Bouwaanduiding: specifieke bouwaanduiding - erfbebouwing;
Afbeelding 7: Uitsnede bestemmingsplan 'Ulvenhout', plangebied rood omlijnd
In het bestemmingsplan is de beoogde ontwikkeling niet rechtstreeks mogelijk. Tevens zijn geen bevoegdheden in het bestemmingsplan opgenomen die de beoogde ontwikkeling mogelijk zouden kunnen maken. Derhalve is een partiële herziening van het vigerende bestemmingsplan noodzakelijk. De regels van deze partiële herziening zullen zoveel mogelijk aansluiten bij het bestemmingsplan 'Ulvenhout'.
3.3.6 Gebiedsprofielen
De gemeente Breda heeft in de 'Gebiedsprofielen Wonen' op basis van data de gewenste richting van het wonen per gebied beschreven. Er wordt gewerkt aan verschillende opgaven om de woningvoorraad beter aan te laten sluiten op de woonbehoefte, betaalbaar te houden en te verduurzamen. In dit strategisch denkkader is Ulvenhout opgenomen als woonmilieutypologie 'dorps wonen', zie onderstaande afbeelding.
Afbeelding 8: Uitsnede kaart Ulvenhout gebiedsprofielen, plangebied rood omcirkeld
De beoogde nieuw te realiseren burgerwoning sluit aan op de woonbehoefte en zal niet worden aangesloten op aardgas (duurzaam). De beoogde ontwikkeling is passend binnen het gemeentelijk beleid.
4 Milieuhygiënische En Planologische Aspecten
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het verplicht om inzicht te bieden in de relevante milieu-hygiënische en planologische aspecten. In dit hoofdstuk worden deze aspecten beschreven.
4.1 Milieueffectrapportage En Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming over plannen en projecten. Het gaat hierbij enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waardoor het milieu mogelijk nadelig wordt beïnvloed. Als uitgangspunt gelden voor plannen, waaronder partiële herzieningen, onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
- Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden.
- Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten.
Ten aanzien van het eerste criterium geldt dat er in deze situatie geen sprake is van een plan waarvoor en passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 000-gebieden. In paragraaf 4.3.2 is een uitgebreide toelichting opgenomen voor de mogelijke effecten an het plan op de Natura 2000-gebieden. Op basis van deze paragraaf kan worden geconcludeerd dat e realisatie van één woning geen negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden tot gevolg heeft.
Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is an een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. Categorie D11.2 s mogelijk van toepassing bij onderhavig in initiatief. Deze categorie betreft een stedelijk ntwikkelingsproject wat 2.000 of meer woningen omvat. Uit uitspraken van de Afdeling estuursrechtspraak van de Raad van State (van 15 maart 2017; ECLI:NL:RVS:2017:694, van 31 januari 2018; ECLI:NL:RVS:2018:348, van 17 april 2019; ECLI:NL:RVS:2019:1253 en van 11 maart 2020; ECLI:NL:RVS:2020:729) blijkt dat het antwoord op de vraag of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r., afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Uit deze uitspraken volgt eveneens dat het antwoord op de vraag of een activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., niet afhankelijk is van het antwoord op de vraag of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan. Weliswaar is in de beoogde situatie sprake van een geringe toename van de bebouwingsmogelijkheden en weliswaar verandert het gebruik van het perceel door de realisatie van 1 woning, maar dat betekent niet dat hetgeen waarin het plan voorziet moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarbij is van belang dat sprake is van bestaand bebouwd gebied en dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is.
Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure.
4.2 Waterhuishouding
Sinds 1 november 2003 is het verplicht om bij ruimtelijke ingrepen de watertoets toe te passen. Deze verplichting is wettelijk geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Door middel van deze watertoets moet inzicht worden geboden in de effecten van het initiatief op de waterhuishouding. In het kader van de watertoets dient de gemeente voorafgaand aan de procedure het voornemen van de ruimtelijke ingreep aan het waterschap te verzenden. De gemeente en het waterschap kunnen afspraken maken over de wijze waarop het aspect water in het ruimtelijk plan is opgenomen. In deze waterparagraaf komen de volgende onderdelen aan bod:
- Beschrijving waterrelevant beleid;
- Bestaande waterhuishoudkundige situatie;
- Beoogde waterhuishoudkundige situatie.
4.2.1 Waterrelevant beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is vanaf 22 december 2000 van kracht. De KRW heeft als doel om te komen tot schone, ecologisch gezonde stroomgebieden, waarin water op een duurzame manier wordt gebruikt. Om dit doel te bereiken is een systematiek opgesteld die alle Europese lidstaten in de nationale wetgeving moeten implementeren en uitvoeren. De Nederlandse regering heeft invulling aan de KRW gegeven door middel van de Waterwet, die in werking is getreden op 22 december 2009. De Waterwet regelt het beheer van het oppervlakte- en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen het waterbeleid en ruimtelijke ordening. De visies met betrekking tot het waterbeleid worden door de verschillende bestuurslagen in diverse plannen beschreven.
Provincie
De wijze waarop de provincie omgaat met water, is beschreven in het Regionaal Water en Bodem Programma (2022-2027). Provinciale Staten hebben op 22 december 2021 het Regionaal Water en Bodem Programma (2022-2027) vastgesteld (RWP). Hiermee is de RWP de opvolger van het Provinciaal Milieu en waterplan (PMWP). Door middel van het RWP wordt beleid vastgesteld om te komen tot een klimaat robuust water en bodemsysteem in 2050, en zorg te dragen voor veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem in de provincie Noord-Brabant. Belangrijk uitgangspunt van het RWP is de Europese Kader Richtlijn Water (KRW) als een mijlpaal op weg naar een klimaatrobuust en veerkrachtig water- en bodemsysteem in 2050. In dit programma ligt de focus op zuinig zijn op water en de bodem, en het wateren bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden (systeemgericht). De focus ligt dus niet meer op wateroverlast voorkomen en water zo snel mogelijk af voeren (probleemgericht). Doel van RWP:
- Voldoende water
- Schoon water
- Veilig water
- Vitale bodem
- Klimaatadaptatie
Afbeelding 9: Uitsnede kaart Regionaal Water en Bodem Programma 2022-2027, plangebied rode pijl
Waterschap
Het waterschap Brabantse Delta heeft haar doelstellingen en ambities voor de periode 2022-2027 uiteengezet in het waterbeheerprogramma. Het waterbeheerprogramma komt voort uit afspraken in de Omgevingswet. Met het Waterbeheerprogramma werkt het waterschap Brabantse Delta samen met andere organisaties aan een klimaatbestendig en veerkrachtig waterbeheer, die bijdraagt aan een duurzame ontwikkeling van het werkgebied en daarbuiten. Water is namelijk een belangrijke medebepalende factor bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Het waterbeheer is belangrijk voor de bescherming tegen overstromingen, het vasthouden van water, de zorg voor een goede waterkwaliteit en het versterken van de natuur. Om de doelstellingen en ambities in het Waterbeheerprogramma van het Brabantse Delta te bereiken, werkt het waterschap samen met onder andere medeoverheden, belangenorganisaties, bedrijven en burgers. Een duurzame en flexibele werkwijze vormt daarbij het uitgangspunt. In het Waterbeheerprogramma neemt het waterschap Brabantse Delta de kerntaken als uitgangspunt. Deze taken zijn: bescherming tegen overstromingen en zorgen voor schoon en gezond water dat voldoende voorhanden is.
Het waterschap kijkt bij het plannen en uitvoeren van die kerntaken zo integraal mogelijk naar alle wateropgaven:
- Klimaat adaptatie
- Waterveiligheid
- Gezond water
- Voldoende water
- Vaarwegen
- Waterketen
Afbeelding 10: Uitsnede Keurkaart Waterschap Brabantse Delta, plangebied zwarte stip
Gemeente
De Omgevingsvisie 2040 en het Stedelijk Waterplan 2019-2023; Breda water bewust, vormen het beleidskader voor water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater is vastgelegd in het Stedelijk Waterplan van de gemeente Breda. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan eerder uitgewerkt en in het Stedelijk Waterplan geïntegreerd.
Het hemel- en grondwaterbeleid zijn gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond)wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond)watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit. De gemeentelijke ambitie bij herstructurering is het verwerken van kleine buien op een zo natuurlijk mogelijke wijze. Uitgangspunt van dit beleid is dat het systeem duurzaam, maar ook doelmatig wordt ingericht. Bij een toename aan verharding dient op grond van gemeentelijk beleid 78 mm (78 liter per m²) te worden geborgen. Bij een duurzame en klimaatadaptieve invulling van het plan kan hiervan af worden geweken tot de minimale eis van 60 mm.
4.2.2 Bestaande waterhuishoudkundige situatie
In de bestaande situatie liggen B-watergangen dichtbij het plangebied, zie afbeelding 11. Deze watergangen hebben een watervoerende functie en worden beheerd door het waterschap. Vanuit deze watergangen geldt een beschermingszone welke in acht wordt genomen. Daarnaast bevindt zich aan de straatzijde een greppel/sloot welke geen status heeft, deze wordt in de beoogde situatie gehandhaafd. De afwatering van de bestaande greppel naar de B-watergang blijft in de beoogde situatie intact gehouden, in de beoogde situatie wordt daarom een duiker van voldoende afmetingen gerealiseerd onder de aan te leggen inrit. In de bestaande waterhuishoudkundige situatie is geen sprake van het lozen van huishoudelijk afvalwater. Het plangebied is in de bestaande situatie in gebruik als tuin/weide behorende bij de woning aan de Anneville-laan 85 met enkele verharding. Er vinden op de gronden geen bijzondere activiteiten plaats die ertoe kunnen leiden dat er stoffen in aanraking kunnen komen met hemelwater. Het niet - verontreinigende hemelwater kan dus zonder problemen in de bodem infiltreren. Op het plangebied wordt enkel niet-verontreinigd hemelwater geloosd. Dit hemelwater is afkomstig van regenwater dat op de daken en erfverharding valt. Gemiddeld valt er jaarlijks 0,8 m3 niet-verontreinigd hemelwater per m2 verhard oppervlak. Dit hemelwater wordt door middel van afschot van daken en erfverharding geloosd op omliggende perceelsloten. In de beoogde situatie wordt het hemelwater van de toename verhard oppervlak opgevangen in een nog te realiseren retentievoorziening. Het niet-verontreinigde hemelwater kan dus zonder problemen worden geloosd op de omliggende B-water perceelsloten en retentievoorziening.
Afbeelding 11: Uitsnede watergangen waterschap Brabantse Delta beoogde situatie
4.2.3 Beoogde waterhuishoudkundige situatie
Elke toename in verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en kan leiden tot wateroverlast stroomafwaarts. Dit komt doordat neerslag via het verharde oppervlak sneller wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater dan wanneer het oppervlak onverhard was gebleven en kon infiltreren. Zoals aangegeven is waterschap Brabantse Delta de beheerder van de kwaliteit en kwantiteit van het grond- en oppervlaktewater binnen het plangebied. Op grond van de Keur van Waterschap Brabantse Delta, is het ingevolge artikel 3.6 van de Keur van het Waterschap Brabantse Delta verboden zonder vergunning neerslag tot afvoer te laten komen naar oppervlaktewaterlichamen. Vrijstelling van dit verbod wordt verleend voor zover onder andere de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² bedraagt. Indien de toename meer dan 500 m² bedraagt dient een compenserende maatregel getroffen te worden. Deze mitigerende maatregelen kunnen onder andere bestaan uit het treffen van een retentievoorziening.
De exacte afmetingen van de beoogde woning zullen nog nader bepaald worden. Vooralsnog wordt uitgegaan van een woning van ca. 229,35 m² (grote bouwvlak) inclusief bijgebouw van 60 m2 (het bouwvlak mag volledig volgebouwd worden) Ook wordt er een nieuwe inrit van circa 50 m2 verharding gerealiseerd. De totale oppervlakte aan bebouwing zal derhalve maximaal ca 230 m² + 50 m2 erfverharding = 280 m2 zijn.
De afvoer van hemelwater op het gemeentelijk riool is niet toegestaan. Daarnaast heeft de afvoer van het hemelwater vanaf de verharding op het oppervlaktewaterlichaam niet de voorkeur van het waterschap. Het Waterschap geeft de voorkeur aan infiltratie van het hemelwater boven afvoer naar het oppervlaktewater, mede gelet op het steeds toenemende belang van droogtebestrijding. De afvoer van het hemelwater zal dan ook niet op een oppervlaktelichaam worden afgevoerd, maar het zal binnen het eigen plangebied in de bodem infiltreren. De grootte van de retentievoorziening wordt berekend via de volgende rekenregel:
Benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (m2) x 'gevoeligheidsfactor' x 0,06 (m)
De gevoeligheidsfactor is af te leiden uit de kaart die bij de nieuwe Keur is gevoegd. Hierbij is het grondgebied van het desbetreffende waterschap, in dit geval Brabantse Delta, verdeeld in drie categorieën. Naarmate de gevoeligheid van een gebied of oppervlaktewatersysteem voor de gevolgen van piekafvoeren lager is, is minder compensatie nodig. Er worden drie waarden voor de gevoeligheidsfactor gehanteerd: ¼ (Laag), ½ (Gemiddeld) en 1 (Hoog).
Zoals uit afbeelding 12 blijkt is er voor de locatie waar de beoogde woning wordt gerealiseerd aan de Anneville-laan 85 te Ulvenhout een gevoeligheidsfactor van, 1,0 (hoog) van toepassing.
Afbeelding 12: Uitsnede gevoeligheidsfactor, projectlocatie rood omcirkeld
De factor 0,06 (m) vertegenwoordigt een waterschijf van 60 mm (600 m3/ha) die de hoeveelheid water aangeeft die onder maatgevende omstandigheden daadwerkelijk op het watersysteem terecht zou komen als er geen voorziening wordt aangelegd.
Benodigde compensatie = 280 m2 x 1,0 x 0,06 = 16,8 m3
Bij de uitwerking van de compenserende maatregelen zal ook rekening gehouden moeten worden met de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). De voorziening mag namelijk niet dieper worden afgegraven dan de GHG ter plaatse. De gemiddelde hoogste grondwaterstand is af te leiden uit de gedetailleerde bodematlas van de provincie Noord-Brabant. De gemiddelde hoogste grondwaterstand ter plaatse van de beoogde bedrijfsbebouwing tussen 20 en 40 cm beneden maaiveld.
Afbeelding 13: Uitsnede GHG plangebied rood omcirkeld
De worstcase gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) is 20 cm dit komt neer op 84,5 m² oppervlak, wat goed realiseerbaar is op een dergelijk groot perceel. In de beoogde situatie wordt er een retentievijver van 84,5 m2 met een inhoud van 16,8 m3 gerealiseerd binnen het plangebied (afbeelding 4).
Conclusie
Gelet op bovenstaande zal de beoogde ontwikkeling geen nadelige effecten hebben op de
waterhuishouding.
4.3 Natuur
Voorafgaand aan de beoogde wijziging dient onderzocht te worden of er sprake is van een aantasting van wettelijk beschermde natuurwaarden op basis van de groene wet- en regelgeving. Onderstaand zijn de diverse aspecten ten aanzien van natuurwaarden beschreven.
4.3.1 Natuurnetwerk Nederland (NNN)
In de twintigste eeuw is veel Nederlandse natuur verdwenen. De overgebleven gebieden zijn vaak klein en liggen veelal ver uit elkaar. Hierdoor hebben bepaalde organismen moeite om gebieden te bereiken en zich er te handhaven, waardoor de diversiteit van planten, dieren en micro-organismen (de biodiversiteit) ook sterk achteruit gaat. Om de biodiversiteit te behouden en te versterken is het Natuurnetwerk Nederland opgericht.
Het Natuurnetwerk Nederland is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. In het NNN liggen:
- Bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
- Gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt;
- Landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
Ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van Noordzee en de Waddenzee; Alle Natura 2000-gebieden.
Het Rijk heeft het algemene NNN-beleid in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vastgelegd. Op grond van artikel 2.10.2 van het Barro moeten provincies bij provinciale verordening de NNN-gebieden aanwijzen en nauwkeurig begrenzen. Op grond van artikel 2.10.3 Barro moeten zij ook de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden vastleggen. Daarnaast wijzen de provincies de natuurdoelen in de NNN aan. Elk NNN-gebied heeft een zogenaamd natuurdoel. Een natuurdoel beschrijft een bepaalde natuurkwaliteit en wordt gebruikt als een toetsbare doelstelling voor een natuurgebied.
Natuur Netwerk Brabant (NNB)
Vanaf 2014 zijn de provincies verantwoordelijke voor de begrenzing en de ontwikkeling van het NNN. De provincie Noord-Brabant heeft in zijn Interim omgevingsverordening (Iov) de gebieden opgenomen als Natuur Netwerk Brabant. Men wil in 2027 alle gaten in het netwerk hebben gedicht met nieuwe natuur. Ongeveer 90% van het Natuur Netwerk Brabant wordt gevormd door bestaande natuurgebieden. Tussen deze gebieden is men voornemens om verbindingen te leggen in de vorm van Ecologische verbindingszones. Door deze verbindingen tussen natuurgebieden kunnen dieren van het ene gebied naar het andere foerageren.
De concrete ambities van de provincie Noord-Brabant staan in het Natuurbeheerplan Noord-Brabant 2016. De begrenzing van het netwerk is daarnaast ook opgenomen in de Iov. Het NNB kent geen specifiek beschermingsregime, anders dan via het ruimtelijke spoor. Conform de kaart 'Instructieregels gemeenten: natuur en stiltegebieden' van de Iov is binnen de planlocatie geen NNB aanwezig, zie afbeelding 11. De beoogde ontwikkelingen hebben daarom geen invloed op de concrete ambities uit het Natuurbeheerplan 2016.
Afbeelding 14: Uitsnede kaart 'Instructieregels gemeenten: natuur en stiltegebieden' Iov
4.3.2 Wet natuurbescherming
In de Wet natuurbescherming zijn regels gesteld met betrekking tot gebiedsbescherming, soortenbescherming en bescherming van houtopstanden. In deze paragraaf wordt getoetst of de ontwikkeling invloed heeft op de beschermde gebieden en soorten die zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is beperkt tot de Natura 2000-gebieden en eventueel buiten het Natuur Netwerk liggende bijzondere provinciale natuurgebieden. De bescherming van het Natuur Netwerk Nederland is al beschermd in het Barro en de provinciale verordening. In Nederland zijn 161 Natura 2000-gebieden aangewezen. Voorbeelden van de Natura 2000-gebieden zijn Ulvenhoutse bos en Regte Heide en Riels laag. De provincie Noord-Brabant heeft geen bijzondere provinciale natuurgebieden vastgesteld.
Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming (Wnb) wordt aangevraagd. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van de beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden.
Het dichtstbij liggende Natura 2000-gebied betreft Ulvenhoutse bos, dat op een afstand van circa 370 meter ligt.
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan negatieve effecten hebben op de Natura 2000-gebieden. Er zijn namelijk verschillende factoren die kunnen leiden tot de verstoring van beschermde vogel- en habitattypen en soorten. Vooral de storingsfactoren verzuring en vermesting door stikstof uit de lucht spelen hierbij een belangrijke rol, omdat deze ook op grote afstand van een gebied voor effecten kunnen zorgen. Daarnaast kunnen andere factoren eveneens leiden tot een verstoring van habitattypen en soorten, indien een ontwikkeling op korte afstand van een gebied plaatsvindt.
Verzuring en vermesting door stikstof uit de lucht
Middels het rekenprogramma AERIUS kan de stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden worden berekend. Hiermee wordt het effect op verzuring en vermesting in beeld gebracht. Wanneer met het rekenprogramma AERIUS kan worden aangetoond dat een initiatief geen toename in stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden tot gevolg heeft, kan de ontwikkeling doorgang vinden. Indien er wel sprake is van een toename in stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden moet onderbouwd worden hoe deze toename in depositie ongedaan wordt gemaakt (door het treffen van maatregelen of extern salderen).
Om aan te tonen dat er als gevolg van de bouw van de beoogde woning geen toename in stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden plaatsvindt is middels het rekenprogramma AERIUS een aanleg/bouwfase en gebruiksfase berekening gemaakt van de beoogde situatie. Middels het rekenprogramma AERIUS is de stikstofdepositie berekend op omliggende Natura 2000-gebieden. De onderbouwing en de invoergegevens van de AERIUS-berekening zijn uiteengezet in de bijlage van deze toelichting. Uit de berekening blijkt dat in de aanleg/bouwfase en gebruiksfase geen toename in stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in de omgeving zal hebben. Het aspect stikstofdepositie vormt derhalve geen belemmering voor vaststelling en uitvoering van het plan.
Overige storingsfactoren
Omdat de afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Ulvenhoutse Bos' minimaal 370 meter bedraagt, leidt het initiatief verder niet tot andere voorkomende storende factoren op omliggende Natura 2000-gebieden zoals oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid, optische verstoring, verstoring door mechanische effecten en bewuste verandering soortensamenstelling. De beoogde woning is in het bebouwd gebied gelegen. De extra woning is dus niet bijdragend aan mogelijke hinder op 370 meter van het Natura 2000-gebied.
Conclusie
Gezien het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat negatieve effecten op soorten en habitattypen in beschermde Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. Er is derhalve op grond van de Wet natuurbescherming geen omgevingsvergunning in het kader van gebiedsbescherming noodzakelijk.
Bescherming van soorten
De soortenbeschermende werking is rechtstreeks opgenomen in de Wnb. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Hieronder zijn de drie beschermingsregimes weergegeven:
- Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn; Dit zijn alle van nature in Nederland in het wild levende vogels (zoals bedoelt in artikel 1 van de Vogelrichtlijn).
- Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn; Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, Bijlage I en II van het Verdrag van Bern en Bijlage II van het Verdrag van Bonn. In de bijlagen van de Verdragen van Bern en Bonn worden ook vogels genoemd.
- Beschermingsregime andere soorten. Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage onderdeel A en B van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om de bescherming van zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten voorkomend in Nederland.
In Nederland komen ongeveer 30.000 soorten dieren en planten voor. De Wnb regelt de bescherming van circa 300 in het wild voorkomende soorten inheemse planten en dieren.
In de Wnb is onder meer bepaald dat beschermde diersoorten niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en plantensoorten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende dieren en planten. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.
Bij het beoordelen van de in de planlocatie voorkomende beschermde soorten gaat het primair om soorten die door de ingreep direct beïnvloed worden, doordat:
- Zij fysiek aangetast worden (doden/verwonden van dieren, verwijderen van planten);
- Zij verstoord worden (toename van geluid of licht);
- Hun vaste verblijfplaatsen c.q. groeiplaatsen aangetast of verstoord worden.
Gelet op de aard van het initiatief aan de Anneville-laan ong. te Ulvenhout, dient met name bepaald te worden of ter plaatse van de nieuw te realiseren woning, beschermde natuurwaarden voorkomen, die verstoord zouden kunnen worden. Verboden handelingen dienen te worden voorkomen en handelingen mogen niet leiden tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding. Het (onopzettelijk) doden, verwonden of verontrusten van deze soorten is zonder ontheffing niet toegestaan. Het plangebied waarop de woning gerealiseerd gaat worden is kaal van houtopstanden en is ingezaaid met gras in de huidige situatie. Het terrein vormt derhalve geen geschikt habitat voor beschermde soorten, afgezien van het feit dat er wellicht wel eens een vogel of vleermuis over het plangebied heen vliegt. Het bouwen van een woning zal niet leiden tot het overtreden van verboden uit de Wnb. Er zal aan de zorgplicht van de Wnb voldaan worden.
Op het plangebied is een flora en fauna quickscan uitgevoerd. Op basis van de uitgevoerde QuickScan door het bedrijf Brabant Eco (zie bijlage), wordt geconcludeerd dat er algemeen beschermde broedvogels in het plangebied voorkomen. Met de afsplitsing van het perceel en de beoogde nieuwe woning worden er geen overtredingen verwacht ten aanzien van de Wet natuurbescherming. Door de geplande nieuwbouw zullen de schuil- en foerageermogelijkheden voor verschillende diersoorten niet afnemen. Ook blijft de huidige woning met overkapping onaangetast waardoor eventuele biotopen zullen blijven bestaan. De bomen en het merendeel van de vegetatie blijft behouden, waardoor er geen overtredingen te verwachten zijn ten aanzien van de Wet natuurbescherming. Door de locatie na de bouw in te passen met een 10 meter brede natuurstrook zal het leefgebied van genoemde soorten worden verbeterd.
Bescherming van houtopstanden
De bescherming van houtopstanden zoals die is vastgelegd in de Wnb vloeit voort uit de voormalige Boswet. Voorwaarden zijn gericht op de instandhouding van het bosareaal. Bij houtopstanden groter dan 10 are of 20 rijbomen en liggend buiten de bebouwde kom geldt een meldplicht, herplantplicht en mogelijke oplegging van een kapverbod. Met het initiatief is geen sprake van het vellen van houtopstanden.
Hieruit kan worden geconcludeerd dat er op grond van de Wet natuurbescherming geen omgevingsvergunning in het kader van de bescherming van houtopstanden noodzakelijk is.
4.4 Cultureel Erfgoed
In Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025 van de gemeente Breda is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitganspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1 Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.
4.4.1 Archeologie Toetsingskader
Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen conform het vastgestelde beleid, is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen voor de gebieden die conform de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1, Archeologie zijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachting anders dan laag. Hetzelfde geldt voor de gebieden van archeologische waarden en gemeentelijke archeologische monumenten. Ter plaatse van gronden met een dubbelbestemming dient voorafgaand aan ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van het archeologisch onderzoek worden door het bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.
In het bestemmingsplan 'Ulvenhout' is op het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' deels opgenomen. Daarbij geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte van 100 m² of meer die de bodem dieper dan 30 cm beneden maaiveld gaan verstoren. Uit de archeologische beleidskaart van de gemeente Breda (afbeelding 15) blijkt dat het plangebied waar de beoogde woning wordt gerealiseerd is gelegen op een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Daarbij geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte van 100 m² of meer die de bodem dieper dan 30 cm beneden maaiveld gaan verstoren. Ook is een lage en hoge archeologische verwachtingswaarde binnen het plangebied aanwezig.
Afbeelding 15: Uitsnede beleidsadvieskaart archeologie gemeente Breda, plangebied rood omcirkeld
De dubbelbestemming Waarde – Archeologie wordt opgenomen op de verbeelding van het plangebied. Voordat de activiteit bouw plaatsvindt wordt een archeologische onderzoek uitgevoerd op het plangebied, zo wordt geborgd dat er op de locatie van de nieuwe woning geen sprake is van een behouden waardige archeologische vindplaats.
4.4.2 Historische geografie
Toetsingskader
Er dient een beschrijving te worden opgenomen van de historisch geografische waarden (beschermd en onbeschermd) op basis van de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed.
Beoordeling
Conform de gemeentelijke beleidsadvieskaart is het plangebied gelegen binnen een gebied van hoge cultuurhistorische waarde, zie afbeelding 16. Dit betekent dat bij een plan rekening dient te worden gehouden met de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en de architectonische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke kwaliteit.
Afbeelding 16: Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, plangebied rood omcirkeld
Het huidige straatbeeld is leidend voor de beoogde ontwikkeling. In de beoogde situatie wordt geen bestaande bebouwing gesaneerd er wordt enkel een nieuwe woning gerealiseerd. De beoogde woning wordt gerealiseerd met een 10 meter brede natuurstrook en zal bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteitsverbetering. De woning krijgt in de basis één bouwlaag waarop alle voorzieningen aanwezig zijn, deels aangevuld met een tweede bouwlaag waarin extra slaapkamers zijn voorzien.
Conclusie
Het planvoornemen is inpasbaar ten aanzien van de aldaar toegekende cultuurhistorische waarden.
4.4.3 Gebouwd erfgoed
In of nabij het plangebied bevinden zich geen rijksmonumenten of gemeentelijk monumenten, zie afbeelding 16. Het plangebied is ook niet aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht.
4.5 Bodemkwaliteit
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen dient de aanwezige bodemkwaliteit te passen bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren. Indien de bodemkwaliteit (humane) risico's met zich mee brengt of er sprake is van een spoedeisend geval van bodemverontreiniging kan de ontwikkeling voor bepaalde nieuwe functies geen doorgang vinden tot de risico's zijn beheerst of weggenomen door sanering.
Een historisch en verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 dient te worden uitgevoerd wanneer de bestemming en/of gebruik wordt gewijzigd én wanneer een gebouw of gebruik wordt gerealiseerd waarin mensen 2 uur of langer gaan verblijven. Het plangebied heeft in de huidige situatie de Enkelbestemming 'Wonen'. In de beoogde situatie wordt binnen deze enkelbestemming één burgerwoning gerealiseerd.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
De handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' (editie 2009) is een publicatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en dient als hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar nodig ruimtelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
- Het al in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
- Aan bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.
De VNG-publicatie is een hulpmiddel om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen concreet in te vullen. Gemeenten beslissen uiteindelijk zelf over een bepaalde locatie. De handreiking geeft informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten (geur, stof, geluid en veiligheid) en bijbehorende richtafstanden van een scala aan bedrijfsactiviteiten. Deze richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit. Er wordt onderscheid gemaakt in de omgevingstypen:
- Rustige woonwijk en rustig buitengebied: een woonwijk (of vergelijkbaar omgevingstype) die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Er komen enkel wijkgebonden voorzieningen voor en er is weinig verstoring door verkeer.
- Gemengd gebied: een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen functies zoals winkels, horeca en kleine bedrijven voor of er is sprake lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Ook gebieden die direct naast de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied, hier is sprake van verhoogde milieubelasting door geluid. Hier zijn dan ook kleinere richtafstanden te rechtvaardigen (behalve voor het aspect veiligheid).
Het plangebied is conform de definitie in de VNG-publicatie gelegen in het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Ten noordoosten van het plangebied ligt aan de Kraaijenbergsestraat 15 een bedrijf dat conform het vigerende bestemmingsplan een milieucategorie van maximaal 2 mag hebben. Voor deze milieucategorie geldt een richtafstand van minimaal 30 meter, de beoogde woning wordt op een afstand van circa 160 meter van dit bedrijf gerealiseerd.
De dichtstbijzijnde veehouderij ten opzichte van het plangebied ligt aan de Nieuwe beekhoek 1 te Ulvenhout. Dit betreft een melkrundveehouderij. Hiervoor geldt op grond van de VNG-handreiking een richtafstand van 100 meter. De melkrundveehouderij ligt op een afstand van circa 580 meter ten opzichte van het plangebied. Er zijn geen intensieve veehouderijen in de omgeving gelegen.
Er wordt voldaan aan de richtafstanden voor een verantwoorde afstand tussen bedrijvigheid en de beoogde woning. De omliggende bedrijven zullen dan ook niet worden belemmerd door de beoogde woning.
4.7 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld staan. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt 'omgekeerde werking' genoemd. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:
- Wordt er een onevenredige inbreuk gemaakt op de mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling van de nabij gelegen veehouderijen?
- Is ter plaatse van de planlocatie een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd?
4.7.1 Omgekeerde werking
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) moeten veehouderijen,
waar dieren worden gehouden waarvoor bij ministeriële regeling geuremissiefactoren zijn vastgesteld, geurcontouren in acht nemen ten opzichte van geurgevoelige objecten. Dit geldt onder andere voor pluimveehouderijen en varkenshouderijen. Voor dieren waarvoor bij ministeriële regeling geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld, zoals melkrundveehouderijen, gelden vaste afstanden.
Wanneer er een nieuw geurgevoelig object wordt opgericht binnen de geurcontour of vaste afstand van een veehouderij, kan dat de ontwikkelingsmogelijkheden van die veehouderij belemmeren. In dit geval liggen er reeds bestaande geurgevoelige objecten dichter bij de omliggende veehouderijen, dan de beoogde woonkavel. Die objecten zijn dan ook maatgevend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende veehouderijen, niet de nieuwe woning. Hierdoor zullen bestaande geurgevoelige objecten de veehouderijen ook altijd meer belemmeren dan de beoogde geurgevoelige objecten binnen het plangebied zullen doen.
Hieruit kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling met zekerheid niet zorgt voor een onevenredige belemmering voor de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen in de omgeving.
4.7.2 Woon- en leefklimaat
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect geur. Om het woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect geur ter plaatse van het plangebied nader te beschouwen wordt gebruik gemaakt van de achtergrondbelastingkaart, opgesteld door de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant. Als bronnenbestand is een export van het bestand veehouderijen brabant genomen met als peildatum maart 2022. Daartoe kan de kaart als vrij recentelijk en accuraat worden beschouwd. Uit afbeelding 17 blijkt dat ter plaatse van het plangebied de kwaliteit van de leefomgeving zeer goed is, waardoor het woon- en leefklimaat acceptabel zal zijn voor wat betreft het aspect geur.
Afbeelding 17: Uitsnede achtergrond geurbelastingkaart ODZOB, plangebied rood omcirkeld
Ten aanzien van het aspect geur zijn er dus geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
4.8 Luchtkwaliteit
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de Wet luchtkwaliteit in beeld te worden gebracht. Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en sindsdien staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). In de Wet luchtkwaliteit zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. Met name de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) worden beleidsmatig relevant geacht. Er dient te worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat ten aanzien van deze stoffen ter plaatse aanvaardbaar is en als gevolg van de beoogde ontwikkeling in de omgeving aanvaardbaar blijft.
4.8.1 Niet in betekenende mate
Indien ontwikkelingen binnen de planlocatie gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit moet aandacht worden besteed aan de gevolgen voor de milieukwaliteitseisen. Onderzoek moet worden verricht naar de gevolgen voor de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer genoemde milieukwaliteitseisen voor de buitenlucht. Volgens de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 moeten de concentraties worden bepaald vanaf de grens van het terrein van de inrichting. Dit onderzoek kan echter achterwege blijven indien de nieuwe bestemming betrekking heeft op één of meer categorieën van gevallen als genoemd in de Regeling niet in betekende mate bijdragen. In die gevallen wordt aangenomen dat de toename van de concentratie in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide de 3% grens van de jaargemiddelde concentratie niet overschrijdt.
Als sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentratie PM10 in de buitenlucht, hoeft een plan niet langer meer getoetst te worden. Dit volgt uit artikel 5.16, lid 1, sub c, van de Wet milieubeheer. Het Besluit NIBM legt vast wat geldt als niet in betekenende mate bijdragen. Voor de volgende categorieën in de Regeling NIBM kan getoetst worden aan of een plan NIBM bijdraagt:
- Categorie woningbouwlocaties;
- Categorie kantoorlocaties;
- Combinatie van woningbouw en kantoren;
- Categorie inrichtingen.
Het initiatief betreft het creëren van één nieuwe woning. De ontwikkeling behoort derhalve tot de categorie woningbouwlocaties. Voor woningbouwlocaties geldt dat deze NIBM zijn wanneer het netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, in geval van één ontsluitingsweg (bijlage 3A, Regeling niet in betekende mate bijdragen). Aangezien met het initiatief slechts één nieuwe woning mogelijk worden gemaakt, wordt dus ruimschoots voldaan aan de NIBM-grens.
De beoogde ontwikkeling heeft dus met zekerheid geen significant negatieve effecten op de luchtkwaliteit in de omgeving. Er kan worden geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het initiatief.
4.8.2 Woon- en leefklimaat
Op grond van de Wet luchtkwaliteit zijn grenswaarden opgenomen voor de jaargemiddelde concentraties voor onder andere fijnstof (PM10). De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie bedraagt 40 ?g/m3. Vanaf 1 januari 2015 geldt daarnaast een grenswaarde voor PM2,5 waaraan door het bevoegd gezag bij vergunningverlening moet worden getoetst. Deze grenswaarde is opgenomen in de Wet milieubeheer en bedraagt 25 ?g/m3 voor de jaargemiddelde concentratie. Voor de kortdurende blootstelling van de mens aan piekconcentraties van NO2 geldt een grenswaarde van 200 ?g/m3 voor het uurgemiddelde van NO2. Indien aan deze grenswaarden wordt voldaan, mag worden aangenomen dat het woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit aanvaardbaar is.
Het RIVM heeft Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten van Nederland waarop de achtergrondconcentratie van fijnstof PM10, PM2,5 en NO2 ten aanzien van een goed woon- en leefklimaat geraadpleegd kan worden. De jaargemiddelde fijnstofconcentratie binnen de planlocatie is conform de GCN-kaart voor fijnstof PM10 14,84 ?g/m3, voor PM2,5 7,99 ?g/m3 en voor NO2 17,14 ?g/m3, zie afbeelding 18, 19 en 20.Afbeelding 18: Uitsnede GCN-kaart PM10, plangebied rood omcirkeld
Afbeelding 19: Uitsnede GCN-kaart PM2,5, plangebied rood omcirkeld
Afbeelding 20: Uitsnede GCN-kaart NO2, plangebied rood omcirkeld
Ten aanzien van de luchtkwaliteit zijn er dus geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
4.9 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) vormt sinds 1979 het juridisch kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. Deze wet zorgt voor de bescherming van geluidsgevoelige bestemmingen tegen geluidhinder van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. Hierbij wordt o.a. gebruik gemaakt van zonering en geluidsnormen. In de Wgh is bepaald dat voor locaties in een bestemmingsplan waar woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de geluidbelasting dient te worden onderzocht binnen de zones behorende bij verkeersbewegingen, spoorwegen en industrieterreinen.
Er is een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai uitgevoerd door K+ Adviesgroep, zie bijlage bij deze toelichting. Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde zal worden overschreden, maar de maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Het is dus nodig om hogere grenswaarden vast te stellen.
In de omgeving van de planlocatie liggen geen spoorwegen of industrieterreinen. De planlocatie ligt wel binnen de geluidszone van de Anneville-laan en binnen 200 m van de A58. Met de beoogde ontwikkeling wordt een nieuw geluidsgevoelig object opgericht in de vorm van een nieuwe woning. Dit object ligt in de geluidszone van de Anneville-laan. De geluidbelasting ten gevolge van deze weg is maximaal 47 dB, incl. aftrek artikel 110g. De waarde ligt onder de voorkeursgrenswaarde, waardoor geen hogere waarde ten aanzien van deze weg hoeft te worden aangevraagd. De Wet geluidhinder legt ten gevolge van deze weg geen restricties op aan het plan.
De Anneville-laan is ook dichtbij de A58 gelegen met betrekking tot wegverkeerslawaai is de gevelbelasting op dit object in beeld gebracht. Er is door K+ adviesgroep getoetst of de beoogde woning voldoet aan de normstelling van de Wgh, rekening houdend met 2 dB aftrek op grond van artikel 110g van de Wgh. De hoogst toelaatbare geluidbelasting wordt gesteld op 48 dB. Eventueel kan een hogere grenswaarde worden afgegeven van maximaal 53 dB, indien voldaan wordt aan de criteria voor een hogere grenswaarde. De hoogste gemeten waarde op de woning is 51 dB de voorkeursgrenswaarde wordt dus overschreden maar de maximale ontheffingswaarde niet. Bij de indeling van de woning worden de verblijfsruimten zoveel mogelijk aan de geluidluwe zijden gepositioneerd. De gemeente is verzocht om voor in onderhavige onderzoek beschouwde woning een hogere grenswaarde te verlenen. In bijlage 1 van de regels is het volledige ontwerpbesluit voor een hogere grenswaarden voor geluid opgenomen.
4.10 Verkeer En Parkeren
Binnen het plangebied dient een adequate afwikkeling van personen- en goederenvervoer verzekerd te zijn, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor. Het plangebied is gelegen aan de Anneville-laan. Een verharde weg door de bebouwde kom van Ulvenhout. De weg beschikt over voldoende capaciteit om verkeersbewegingen met voornamelijk lichte motorvoertuigen af te wikkelen. Er zullen de beoogde situatie namelijk voornamelijk personenvervoersmiddelen van en naar de beoogde woning bewegen. De entree naar de nieuwe woning gaat in beoogde situatie via een nieuw te realiseren inrit.
Er dient voorzien te zijn in voldoende parkeergelegenheid. Conform de Nota Parkeernormen Breda 2021 geldt voor een grondgebonden woning met een oppervlak groter dan 90 m² in overig gebied een parkeernorm van 1,8 per woning. Voor de beoogde woning geldt derhalve een parkeernorm van afgerond 2 parkeerplaatsen. In de beoogde situatie zullen deze 2 parkeerplaatsen gerealiseerd worden op eigen terrein. Naast parkeernormen voor de auto hanteert de gemeente ook parkeernormen voor de fiets. Dit sluit aan bij de ambitie die de gemeente heeft om het gebruik van de fiets te stimuleren. Er is voldoende ruimte aanwezig voor de bewoners en bezoekers van de woningen om hun fietsen te kunnen parkeren op eigen terrein. Op grond van de Nota Parkeernormen Breda 2021 geldt een norm van fiets parkeren van 3,2 fietsparkeerplaats per woning.
In de situatietekening van de beoogde situatie (afbeelding 4) is de beoogde inrit weergegeven. In de beoogde situatie mag er één inrit worden gerealiseerd binnen de groenstrook, dit is geborgd in de regels van het bestemmingsplan.
De beoogde ontwikkeling vormt dus geen belemmering voor wat betreft de aspecten verkeer en parkeren.
4.11 Externe Veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of binnen een risicogebied van een transportroute.
4.11.1 Regelgeving
De regelgeving rondom externe veiligheid is opgenomen in diverse besluiten en regelingen. Besluiten en regelingen, waarin de aanvaardbare risico's zijn vastgelegd, zijn:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
- Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De externe veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) binnen het invloedsgebied. In onderstaand kader worden deze risico's nader uitgelegd.
4.11.2 Toetsing aan beleid
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan normen vermeld in bovengenoemde regelgeving. Een ontwikkeling is niet toegestaan indien deze leidt tot een overschrijding van de grenswaarden. Van de richtwaarden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Afbeelding 21: Uitsnede risicokaart Nederland, plangebied rood omcirkeld
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Gezien de aard van de voorgenomen activiteiten (bouwen van één woning) binnen het plangebied is het Bevi niet van toepassing. De werkzaamheden omvatten niet het gebruik, opslag of vervoer van gevaarlijke stoffen.
Uit de risicokaart (afbeelding 17) blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten aanwezig zijn op of nabij de planlocatie. Er ontstaan daardoor geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkelingen op de planlocatie. Het plan voorziet wel in de realisatie van nieuwe beperkt kwetsbare objecten. Aangezien het plangebied niet binnen een risicoaanduiding of binnen veiligheidsafstanden ligt zijn geen risico's aanwezig voor de voorgenomen ontwikkelingen. Daarom kan worden geconcludeerd dat er voor dit plan geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid.
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 290 meter van de dichtstbijzijnde Rijksweg, de
A58. De dichtstbijzijnde spoorweg is gelegen op een afstand van circa 4,8 kilometer gelegen. De beoogde woning ligt niet in het invloed gebied van transportverbindingen voor gevaarlijke stoffen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
In het vigerende bestemmingsplan 'Ulvenhout' is in de nabijheid van het plangebied geen
dubbelbestemming 'Leiding' opgenomen. De voorgenomen ontwikkeling is derhalve gelegen buiten de
invloedssfeer van de in het Bevb opgenomen buisleiding. Verdere beoordeling aan het Bevb is dus niet
van toepassing.
Conclusie
Gezien voorgaand kan er gesteld worden dat er geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief in
het kader van externe veiligheid.
4.12 Technische Infrastructuur
In of nabij de planlocatie liggen geen planologisch relevante buisleidingen en lopen tevens geen relevante straalpaden. Voordat er gebouwd wordt zal er een KLIC-melding gemaakt worden om relevante kabels en leidingen van de planlocatie in beeld te brengen.
5 Juridische Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit bestemmingsplan.
5.1 Juridische Achtergrond
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan (ook: wijzigingsplan) in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridisch bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen betreffende de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meerdere locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Hierbij kan gedacht worden aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling en het monitoren van beleid.
De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels. Voor bestemmingsplannen, zoals dit plan, is het verplicht de regels van de SVBP te volgen.
5.2 Toelichting Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. Op de verbeelding zijn de volgende bestemmingen en aanduidingen opgenomen:
- Enkelbestemming: Wonen;
- Enkelbestemming: Natuur;
- Dubbelbestemming: Waarde – Archeologie;
- Bouwvlak;
- Bouwaanduiding: specifieke bouwaanduiding – erfbebouwing;
- Functieaanduiding: specifieke vorm van verkeer – inrit;
5.3 Toelichting Regels
De regels behorende bij dit bestemmingsplan bestaan uit inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.
De regels bij dit bestemmingsplan worden gewijzigd ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Echter waar het mogelijk is wordt aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan 'Ulvenhout' vastgesteld op 11-02-2010. De regels hebben betrekking op de in de verbeelding opgenomen bestemmingen en aanduidingen.
6 Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk wordt de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan uiteengezet.
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
De voorgestane ontwikkeling aan de Anneville-laan 85 te Ulvenhout betreft een particulier initiatief. De met de ontwikkeling gepaard gaande kosten worden dan ook gedragen door de desbetreffende particuliere initiatiefnemer. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente gegarandeerd. Dit plan heeft geen financiële consequenties voor de gemeente. Dit wordt vastgelegd in een anterieure overeenkomst, waarbij de eventuele planschade voor rekening komt voor de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid is hiermee voldoende aangetoond.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat het plan maatschappelijk draagvlak heeft. In dat kader is de gelegenheid tot inspraak geboden.
6.2.1 Vooroverleg en omgevingsdialoog
In het kader van artikel 3.1.1 Bro is overleg gevoerd over het voorontwerp bestemmingsplan met de gebruikelijke overlegpartners, waterschap Brabantse Delta, de brandweer en provincie Noord-Brabant.
Er is tevens een omgevingsdialoog uitgevoerd met de directe omwonende van het plangebied. Uit dit dialoog blijkt dat de omwonende positieve opmerkingen geven. Eventuele onduidelijkheden van de plannen zijn toegelicht. Het verslag van het omgevingsdialoog is toegevoegd in de bijlage.
6.2.2 Zienswijzen en beroep
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerp wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen kenbaar te maken tegen het plan. Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 23 december 2022 tot en met 2 februari 2023 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder die tijdig een zienswijze kenbaar heeft gemaakt bij het ontwerp en belanghebbenden beroep instellen tegen het vaststellingsbesluit bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tevens kan er beroep worden ingesteld tegen de eventueel gewijzigde onderdelen. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Gezien een ieder de mogelijkheid heeft om te reageren op het bestemmingsplan door het kenbaar maken van zienswijzen, wordt na afloop van de hierboven beschreven procedure het plan als maatschappelijk uitvoerbaar beschouwd.
1 Verslag Omgevingsdialoog
Verslag omgevingsdialoog
2 Plattegrondtekening Beoogde Situatie
2 Plattegrondtekening beoogde situatie
Plattegrondtekening beoogde situatie
3 Notitie Invoergegevens Aerius-berekening
3 Notitie invoergegevens AERIUS-berekening
Notitie invoergegevens AERIUS-berekening
4 Aerius-berekening Gebruiksfase
4 AERIUS-berekening gebruiksfase
AERIUS-berekening gebruiksfase
5 Aerius-berekening Aanleg- En Bouwfase
5 AERIUS-berekening aanleg- en bouwfase
AERIUS-berekening aanleg- en bouwfase
6 Akoestisch Onderzoek
Akoestisch onderzoek
7 Quickscan Flora En Fauna
Quickscan Flora en Fauna